direct naar inhoud van 5.5 Archeologie
Plan: Kommen gemeente Tholen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0716.bpKommenTholen-VG01

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid en normstelling

Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief.

Met de ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat met archeologische vindplaatsen rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ordening, milieueffectrapportage, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied.

Het verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden en de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Gecombineerd met de Wro, die op 1 juli 2008 in werking is getreden, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, zijn behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening zijn daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden.

De gemeente Tholen heeft in 2012 eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologiebeleid gemeente Tholen (zie bijlage 1.3 en bijlage 3).

In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1. In bijlage 3 zijn per kern uitsneden van de beleidskaart archeologie toegevoegd.

Er zijn diepte- en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in de volgende beleidscategorieën:

  • Categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid.
  • Categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK-terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m2 bedraagt.
  • Categorie 3 (stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 50 m2 bedraagt.
  • Categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 250 m2 bedraagt.
  • Categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 500 m2 bedraagt.
  • Categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 2.500 m2 bedraagt.
  • Categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente.
  • Categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek. Dit blijft ongewijzigd.

Met uitzondering van beleidscategorie 1 geldt dat, ongeacht het te verstoren oppervlak, geen vooronderzoek hoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm bij bodemverstorende activiteiten niet wordt overschreden. Het verbod geldt evenmin indien een rapport is overgelegd waaruit blijkt dat aanwezige archeologische waarden in voldoende mate kunnen worden veiliggesteld of dat deze niet onevenredig worden geschaad dan wel dat in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

5.5.2 Onderzoek

In de volgende tabel zijn de categorieën per kern weergegeven (zie ook bijlage 3).

Tabel 5.2 Archeologische verwachtingswaarden per kern

kern/beleidscategorie   2   3   4   5   6   7  
Tholen   x   x   x   x   x   x  
Oud-Vossemeer     x     x      
Poortvliet   x   x   x        
Sint-Maartensdijk   x   x   x   x      
Sint-Annaland     x   x   x      
Scherpenisse   x   x   x        
Stavenisse   x   x   x   x      
Sint Philipsland         x   x   x  
Anna Jacobapolder         x      
Sluis         x   x    

Daarnaast zijn er ook gebieden zonder een archeologische verwachtingswaarde (categorie 8). Deze zijn echter niet opgenomen in voorgaande tabel. Uit bijlage 3 en tabel 5.1 blijkt dat de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied varieert van terreinen van archeologische waarde (categorie 2) tot terreinen met een lage verwachtingswaarde (categorie 7). Categorie 1 komt binnen het plangebied niet voor.

Voor gebieden met de categorieën 2 tot en met 6 is, in geval van bouwplannen of van andere werkzaamheden die de ondergrond kunnen verstoren en dieper gaan dan 40 cm, archeologisch onderzoek mogelijk noodzakelijk. (Per categorie zijn hieraan voorwaarden gekoppeld.)

Voor beleidscategorie 7 zal altijd onderzoek moeten worden uitgevoerd wanneer de ingreep betrekking heeft op een gewaardeerd scheepswrak (opgenomen als waarneming in Archis 2). De onderzoekseisen worden in overleg met de gemeente bepaald.

Bij de vaststelling van de Nota Archeologiebeleid is afgesproken dat waterbodems een middelmatige verwachting krijgen (vergelijkbaar met beleidscategorie 5).

5.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Door het opnemen van dubbelbestemmingen voor archeologische waarden wordt een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen. De vertaling van de in tabel 5.3 genoemde categorieën naar de dubbelbestemmingen is toegelicht in paragraaf 4.4.