direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleiduivenschietterrein Grensweg, Rilland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Jachtschietvereniging Zeeland (JSVZ) maakt al vele jaren gebruik van een tijdelijke locatie aan de Grensweg/ Oostelijke Spuikanaalweg in Rilland. De tijdelijke situatie is destijds ontstaan vanwege de uitbreiding van de golfbaan, waardoor het oorspronkelijke kleiduivenschietterrein moest worden verplaatst. Deze gedoogsituatie bestaat al enige jaren en wordt jaarlijks gedoogd, in afwachting van een nieuwe locatie voor deze vereniging in de omgeving van Bath.

Er is vele jaren gesproken over een concentratie van geluidsporten (motorcrossen/4x4-rijden, karten en kleiduivenschieten) in de omgeving van Bath. De eerste locatie die hiervoor in beeld was, waren de gronden ten zuiden van de golfbaan en ten noorden van de rijksgrens. In 2009 is besloten om op basis van het destijds uitgevoerde TNO-onderzoek naar de externe veiligheidsaspecten ('Beoordeling ontwikkeling groepsrisico bij realisatie geluidsportenterrein Bath te Reimerswaal, TNO, juni 2009'), de medewerking aan een dergelijk geluidsportencentrum ten zuiden van de golfbaan en ten noorden van de rijksgrens niet toe te staan. Inmiddels is duidelijk dat een gecombineerd geluidsportencentrum niet meer aan de orde is. De motorcrossvereniging is al sinds enkele jaren gelegaliseerd op de locatie nabij het Bathse schor en de kartvereniging is al sinds 2014 om hen moverende redenen niet meer in beeld om zich in Reimerswaal te vestigen.

Er is sinds 2014 onderzoek gedaan naar geschikte locaties voor de permanente vestiging van (uitsluitend nog) de kleiduivenschietvereniging, rekening houdend met vooral de geluidsbelasting op gevoelige bestemmingen en met name op de (bedrijfs)woning aan de Grensweg 19 in Rilland die behoort bij de golfbaan. De noordelijke locatie aan de Brugweg (locatie van de bosopstand) in Rilland leek uiteindelijk als enige locatie geschikt voor de projectie van een kleiduivenschietterrein. Er is in samenspraak met Rijkswaterstaat en de provincie Zeeland in 2020 een ecologisch onderzoek uitgevoerd ter voorbereiding op een bestemmingsplanprocedure voor deze locatie. In de zomer van 2020 bleek tijdens dit onderzoek dat er op deze locatie een boommarter is gevonden, een zeer beschermde diersoort in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) die niet verstoord mag worden. Dit betekent dat er geen mogelijkheden (meer) zijn om op deze locatie een kleiduivenschietterrein te realiseren. Eind 2020 is daarom – in samenwerking met Rijkswaterstaat en provincie – (wederom) op zoek gegaan naar een alternatieve vestigingsplaats voor de kleiduivenschietvereniging. Uit eerdere onderzoeken bleek al dat er eigenlijk geen alternatieven meer voorhanden zijn, omdat alle eerder onderzochte potentiële vestigingslocaties dichter bij gevoelige bestemmingen (zoals (bedrijfs)woningen, waarbij het aspect geluid altijd een obstakel is) zijn gelegen dan het terrein aan de Brugweg. De enige locatie die (ruimtelijk) geschikt zou kunnen zijn voor realisatie van een kleiduivenschietterrein is de oorspronkelijk tot 2009 beoogde locatie aan de Grensweg in Rilland ten zuiden van de golfbaan en het opjaagstation van Evides, ten noorden van de rijksgrens en ten noorden van het industrieterrein van het Belgische chemieconcern BASF. Hier liggen immers geen (bedrijfs)woningen in de nabijheid. Rijkswaterstaat/Rijksvastgoedbedrijf (als eigenaar van de gronden) heeft de intentie uitgesproken medewerking te willen verlenen aan de realisatie van een kleiduivenschietterrein op deze gronden. De omvang van de locatie is circa 5 hectare.

De nieuwe locatie heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming Agrarisch. De realisatie van het kleiduivenschietterrein past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' van de gemeente Reimerswaal. De gemeente Reimerswaal wil graag meewerken aan deze ontwikkeling, daarom is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld wat hierin voorziet.

Na vele jaren van gedogen van de kleiduivenschietvereniging op de locatie aan de Grensweg ten noorden van de golfbaan is door de beoogde ontwikkeling zicht op een locatie voor de legale en permanente vestiging van een kleiduivenschietvereniging in de gemeente Reimerswaal.

1.2 Leeswijzer

De plantoelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en de beoogde situatie beschreven.
  • Hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de nieuwe ontwikkelingen aan het relevante beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 worden de sectorale onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de bestemmingsregeling.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Plangebied en directe omgeving

Het plangebied ligt in het buitengebied van de kern Rilland en wordt globaal begrensd door de Westerschelde aan de westzijde en de golfbaan en het opjaagstation van Evides aan de noordzijde. Verder bevindt zich de Nederlands-Belgische grens aan de zuidzijde en aan de oostzijde het Schelde-Rijnkanaal. In figuur 2.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven. Het terrein bestaat uit akkerland en grenst aan bossages met waterpartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0001.png"

Figuur 2.1 Globale ligging plangebied. Gele lijn is de Belgische grens. (bron: Google Earth)

In figuur 2.2 tot en met 2.4 zijn enkele foto's van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0002.png"

Figuur 2.2 Foto vanaf Grensweg, westzijde van het plangebied (bron: Google Earth).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0003.png"

Figuur 2.3 Foto vanaf zuidzijde van het plangebied (bron: Google Earth).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0004.png"

Figuur 2.4 Foto vanaf zuidoostzijde van het plangebied (bron: Google Earth).

2.2 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' vastgesteld op 28 september 2021.

In bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' is het plangebied bestemd als 'Agrarisch' en 'Groen' en heeft de dubbelbestemmingen 'Leiding - Leidingstrook 3', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Leiding - Water'. Ook heeft het plangebied de figuur 'hartlijn leiding - water'. Tenslotte bevindt zich binnen het plangebied ook de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar 15'. Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.5.

De ontwikkeling van het kleiduivenschietterrein is in strijd met het bestemmingsplan. Om de functiewijziging mogelijk te maken is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0005.png"

Figuur 2.5 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2020' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Beoogde situatie

Op de beoogde locatie aan de Grensweg is een kleiduivenschietterrein voorzien. Het terrein zal ingericht moeten worden om deze functie een plaats te geven.

In het nu voorliggende ontwerpvoorstel is rekening gehouden met de aanwezige randvoorwaarden en uitgangspunten van de omgeving. In figuur 2.6 is een inrichtingsschets van het kleiduivenschietterrein opgenomen.

Het terrein maakt deel uit van het kadastraal perceel Reimerswaal N 405 en heeft een oppervlakte van circa 5 ha. De kantine met terras is aan de noordkant geprojecteerd, zo ver mogelijk van BASF af. Ook het parkeerterrein is aan de noordkant voorzien. Voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van de bestaande toegangsweg vanaf de Grensweg naar het opjaagstation van Evides. De zuidkant van het plangebied wordt volledig ingericht als groenbuffer en daarmee inpassing en wordt tevens gebruikt als valhagelzone. De schietrichting is globaal gericht naar het zuiden, waardoor de geluidsbelasting op het golfterrein wordt geminimaliseerd. Tevens is er aan de noordwestkant een geluidswal voorzien die een beperkend effect heeft op de geluidsbelasting en ook zorgt voor inpassing van het schietterrein vanuit de Grensweg. De bestaande (industrie)waterleidingen die door het plangebied lopen richting het opjaagstation van Evides worden vrijgehouden van (diep wortelende) beplanting.

De vaste schietstanden worden aan de noordwestzijde van het plangebied opgesteld, achter de nieuw aan te brengen aarden wal en ten zuiden van de kantine met terras. Dit zijn de zogenaamde Skeet & Trap opstellingen. Bij Skeet staan de opstellingen op een afstand van 36,8 meter van elkaar, een hoog huis (links) en een laag huis (rechts) (zie figuur 2.7). In elk van deze huizen staat een werp-machine die de kleiduiven werpt. De schutter neemt steeds een andere positie in, (op totaal 8 posten) ten opzichte van de te schieten kleiduif. Bij Trap worden de kleiduiven vanuit een vaste positie van de schutter af geworpen onder een vooraf niet bekende hoek en hoogte.

Daarnaast zijn er 'losse' schietstanden (zogenaamd jachtparcours) die aan de zuidzijde van de vaste schietopstelling worden gecreëerd. Hierbij worden de kleiduiven uit diverse richtingen, hoogtes en snelheden gepresenteerd aan de schutter. Hiervoor zijn er o.a. 6 'hoge torens' (5-30 m hoog) van waaruit ook kleiduiven worden geworpen in diverse richtingen (zie figuur 2.8). De 'hoge torens' hebben een vaste positie, wellicht dat ze in de toekomst af en toe worden verplaatst. Dit jachtparcours is een nabootsing van het vlieggedrag van opgejaagd wild en de torens kunnen een invliegende fazant in scene zetten.

Het terrein voorziet in een groen ingepast parkeerterrein op grastegels, een kantine, een gebouw voor opslag van munitie en terrein in laagte met poelen en (knot)bomen. Het terrein krijgt daarmee een veel groenere uitstraling dan het in de bestaande situatie met agrarisch gebruik heeft. Dit sluit beter aan op de groenstructuren op de aangrenzende percelen en geeft kansen voor de ontwikkeling van natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0006.png"

Figuur 2.6 Inrichtingsschets JSVZ (bron: Ruimte & Groen Tuin- en landschapsarchitectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0007.png"

Figuur 2.7 Voorbeeld van een hoog huis (laag huis ca. de helft lager)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0008.png"

Figuur 2.8 Voorbeeld van een toren t.b.v. kleiduifschieten, hoogtes zijn variabel, max. 30 m1

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

Uit het Rijksbeleid volgt dat het landgebruik in balans dient te zijn met natuurlijke systemen. Het landschap van Nederland is een deel van de identiteit. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. In het landelijk gebied dient de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht verbeterd worden.

Doorwerking plangebied

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het plangebied betreft geen waardevol landschap dat beschermd dient te worden. Wel is het streven van de beoogde ontwikkeling om de landschappelijke kwaliteiten in het plangebied zoveel mogelijk te bewaren. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gelegen in een radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Er is geen sprake van strijdigheid met de regels in het Barro. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in artikel 2.6.9, sub 2 bepaald dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied, geen bestemmingen mogen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een kleiduivenschietterrein. De maximale bouwhoogte blijft daarbij ruim onder de toegestane 95 meter die geldt in dit gebied.

Om bovenstaande zone te borgen in het bestemmingsplan is een maximale bouwhoogte van 95 meter (+NAP) opgenomen. Dit is juridische geregeld in de aanduiding 'vrijwaringszone - radar 15' op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

Het plangebied is tevens gelegen in de zone van de 380 KV hoogspanningsverbinding van Rilland naar Zandvliet. Dat is een aftakking van de lijn naar van Borsele naar Tilburg. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding als bedoeld in artikel 2.8.6, eerste of derde lid, bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe. Het tracé van de hoogspanningsverbinding is juridisch geregeld in dit bestemmingplan op de verbeelding en in de regels met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie (2021)

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Hierbij is de Zeeuwse Omgevingsvisie in twee delen opgesplitst. De ambities die in deel A beschreven zijn, zijn strategische ambities met 2050 als horizon. Ze geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (2030). Deel B van de Omgevingsvisie beschrijft uitgebreid de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Een groot deel van de acties in deel B is opgenomen in bestaande (uitvoerings)programma’s van verschillende samenwerkingsverbanden. De brede blik uit de Zeeuwse Omgevingsvisie kan helpen dwarsverbanden met andere programma's te signaleren en om nieuwe partijen te vinden die mee kunnen helpen bij de uitvoering.

De omgevingsverordening wordt selectief ingezet en biedt waar mogelijk ruimte voor regionaal en lokaal maatwerk.

Toetsing

De provincie geeft in de omgevingsvisie aan overlast van lawaaisporten en gemotoriseerde luchtsporten te willen beperken. De Provincie Zeeland zet daarom in op het verminderen van de overlast van de omgeving en het concentreren van lawaaisporten.

Nieuwe locaties of uitbreiding van bestaande locaties is alleen mogelijk indien door verplaatsing van een bestaande locatie de overlast voor de omgeving vermindert en/of lawaaisporten dan wel gemotoriseerde luchtsporten beter worden geconcentreerd.

Conclusie

Het nieuwe, permanente, kleiduivenschietterrein is geprojecteerd in een gebied waar meerdere lawaaisporten gevestigd zijn (motorcross, modelvliegen, kogelschietbaan). Het terrein komt op grote afstand van gevoelige functies te liggen. Daardoor draagt het bestemmingsplan bij aan de doelstelling om de overlast van lawaaisporten te beperken.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018 (POV)

De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is vastgesteld op 21 september 2018. Naast regelgeving omtrent bouwen in het buitengebied duidt de omgevingsverordening gebieden met een bijzondere verwachtingswaarde aan.

Toetsing

In de voorliggende situatie is sprake van het realiseren van een permanente locatie voor het kleiduivenschietterrein. Artikel 2.21 Lawaaisporten en artikel 3.25 Richtwaarden voor activiteiten buiten milieubeschermingsgebieden zijn van toepassing op deze ontwikkeling.

De Provincie heeft terughoudend beleid voor lawaaisporten, gemotoriseerde luchtsporten en landingsplaatsen verwoord. Provinciale belangen hierbij zijn het tegengaan van hinder voor mens en natuur, behoud van stilte in de grote natuurgebieden van Zeeland (met inbegrip van de Deltawateren) en het behoud van de waarde van een rustig platteland.

Het aanwijzen van nieuwe terreinen voor bedoelde sporten, op gronden die tot dan toe een andere bestemming kenden, is niet toegelaten tenzij de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van verplaatsing teneinde een betere concentratie of een beperking van geluidsoverlast te bereiken. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een permanente plek voor het kleiduivenschietterrein en ligt aan het concentratiegebied van lawaaisporten. Daarnaast ligt de permanente locatie op grotere afstand tot gevoelige functies zoals woon- en verblijfsrecreatieve functies, dan de huidige tijdelijke locatie.

In artikel 3.25 zijn de richtwaarden voor activiteiten opgenomen die plaatsvinden buiten het milieubeschermingsgebied en die van invloed kunnen zijn op de rust en stilte binnen een gebied. Uit geluidsonderzoek blijkt dat niet aan de richtwaarden wordt voldaan. In de natuurtoets is geconcludeerd dat dit geen negatieve effecten heeft op de buitendijkse natuur. Het gaat namelijk om verstoring van een relatief zeer klein areaal en kwalificerende soorten ontbreken grotendeels in dit areaal (zie paragraaf 4.4).

Conclusie

Het plan sluit aan bij het provinciaal beleid. De provinciale belangen zoals het tegengaan van hinder voor mens en natuur, behoud van stilte in de grote natuurgebieden van Zeeland (met inbegrip van de Deltawateren) en het behoud van de waarde van een rustig platteland worden niet geschaad.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Vanaf dat moment geldt de nieuwe Omgevingsverordening Zeeland. Deze nieuwe Omgevingsverordening Zeeland is op 7 oktober 2022 door Provinciale Staten vastgesteld. De eerste actualisatie van deze nieuwe Omgevingsverordening Zeeland wordt op dit moment doorlopen. Tot het moment van vaststelling van deze Omgevingsverordening is de Omgevingsverordening uit 2018 van kracht, zie paragraaf 3.2.2.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie buitengebied Reimerswaal (2012)

De gemeente Reimerswaal legt met de Structuurvisie Buitengebied, het beleidskader vast ten aanzien van beleving en economie in haar buitengebied. Het beleidskader is gericht op het versterken van het landelijk gebied van Reimerswaal met en door alle betrokken partijen. In de gemeentelijke visie zijn het de bewoners, ondernemers en belangenbehartigers die - rekening houdend met de kwaliteiten in het gebied - aan zet zijn om het landelijk gebied van Reimerswaal een duurzame toekomst te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart zones Structuurvisie Buitengebied Reimerswaal

Toetsing

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de deelgebieden, zie figuur 3.1. Het beleid biedt geen specifieke uitgangspunten en randvoorwaarden voor deze locatie. Het kleiduivenschietterrein wordt in de structuurvisie genoemd als ontwikkelingsproject. Gezocht wordt naar een geschikte locatie voor de mogelijke vestiging van een vereniging voor kleiduifschieten. Het voornemen is niet in strijd met dit beleid.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling van een kleiduivenschietterrein is passend binnen het beleid van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het Omgevingsplan Zeeland 2018 stelt de provincie als doel om waardevolle landschappen en cultuurhistorisch erfgoed in Zeeland te beschermen en ontwikkelen en (in)directe economische baten die daaruit voortvloeien te vergroten. De provincie zet hierbij in op restauratie en herbestemming van monumenten.

Toetsing en conclusie

Archeologie

In het plangebied is er geen sprake van een archeologische dubbelbestemming waardoor er geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. In het geval dat tijdens de werkzaamheden toch een archeologische toevalsvondst wordt gedaan, dan is de meldingsplicht onverminderd van toepassing (artikel 5.10 Erfgoedwet). Archeologische waarden worden zodoende niet aangetast en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Het plangebied maakt geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied. De ontwikkeling tast de aanwezige kenmerken dan ook niet aan. Het aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de functie van het perceel. Er moet getoetst worden dat bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering en milieuruimte en dat er ter plaatse van gevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu. Een kleiduivenschietterrein kan gezien worden als milieuhinderlijk gezien de activiteiten die er plaatsvinden en is daardoor vergelijkbaar met een bedrijfsactiviteit. Hierdoor moet er getoetst worden aan omliggende gevoelige bestemmingen. Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Tevens moet bekeken worden of er vanuit de omliggende bedrijven beperkingen gelden voor het plangebied. Aangezien het plangebied in het buitengebied is gelegen, is er sprake van een rustige woonwijk in het kader van de handreiking Bedrijven en milieuzonering.

Toetsing

Industrieterrein BASF

Ten zuiden van het plangebied in België ligt het industrieterrein BASF (chemische industrie). BASF is onderdeel van het industrieterrein havengebied van Antwerpen. De aspecten voor geluid, stof en geur zijn niet relevant voor de kleiduivenschietvereniging. Het aspect gevaar dient wel nader onderzocht te worden. Dit industrieterrein kent specifieke aandachtspunten en die komen aan de orde in paragraaf 4.5 Externe veiligheid van deze toelichting.

Evides

Ten noorden van het plangebied bevindt zich het opjaagstation van Evides. Het opjaagstation heeft geen relevante milieu-invloed op het kleiduivenschietterrein, ook worden de activiteiten van Evides, nu en in de toekomst bij mogelijke uitbreidingen binnen de bedrijfsbestemming niet beperkt door de komst van het kleiduivenschietterrein, aangezien het opjaagstation geen geluidgevoelig object is. In het voortraject heeft met Evides overleg plaatsgevonden, zie ook paragraaf 6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Milieuhinderlijke functie

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Hierin is het volgende ten aanzien van de woningen in de omgeving geconcludeerd. De richtafstand van de VNG voor 'Schietinrichtingen vrije buitenbanen: kleiduiven' bedraagt 200 meter. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van 1.200 meter van de inrichtingsgrens. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de eis uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor de woningen in de omgeving niet worden overschreden. Daarmee is er ter plaatse van de woningen in de omgeving spraken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing en conclusie

Momenteel is de locatie bestemd als agrarisch, waardoor er sprake is van een functiewijzing. Middels een bodemonderzoek dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.

Op 15 april 2022 is het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 1. Het volgende is geconcludeerd:

In de bovengrond zijn in mengmonsters MM01 en MM04 maximaal enkele licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. In de overige mengmonsters van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In de ondergrond zijn in mengmonsters MM08 licht verhoogde gehalten zink, molybdeen, cadmium en kwik aangetoond. In mengmonster MM09 zijn licht verhoogde gehalten PCB's minerale olie, en cadmium gemeten. In de overige mengmonsters van de ondergrond blijkt geen sprake van verhoogde gehalten. In het grondwater is sprake van enkele (zeer) licht verhoogde gehalte barium, molybdeen, xylenen en naftaleen. In het grondwater van peilbuizen 21 en 45 zijn geen verhogingen gemeten.

De hypothese dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen zijn te verwachten is bevestigd. In de ondergrond zijn echter eveneens licht verhoogde gehalten zware metalen aangetroffen. Daarnaast is in de ondergrond ook sprake van enkele zeer licht verhoogde gehalten minerale olie en PCB's.

Advies

Aangezien alleen enkele zeer licht verhoogde gehalten zijn gemeten, is een nader onderzoek in het kader van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk. Vanuit milieukundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging van het plangebied.

Op basis van historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie.

Aanbevolen wordt om vrijkomende grond te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Dit onderzoek kan niet gebruikt worden om grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, elders toe te passen. Hiervoor dienen de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit in acht genomen te worden.

Bodembeleid gemeente Reimerswaal

De bodemfunctieklasse van het plangebied is op basis van de bodemfunctiekaart van gemeente Reimerswaal klasse Overig. Volgens de Nota bodembeheer gemeente Reimerswaal valt het plangebied in de bodemkwaliteitszone “Niet gezoneerd” omdat in het verleden het gebied bij de Kreekraksluizen en het gebied ten oosten van Bath zijn opgehoogd met grond die vrijkwam bij de aanleg van het Spuikanaal en het Schelde-Rijn kanaal. Deze ophooggrond was niet altijd schoon, waardoor er nu geen gemiddelde kwaliteitsklasse aan de grond gegeven kan worden. Het uitgevoerde bodemonderzoek bevestigt dat de ophooggrond waar de polder in het verleden mee gemaakt is niet schoon was, zowel de boven- als de ondergrond is licht verontreinigd met diverse zware metalen zoals zink, molybdeen, cadmium en kwik, maar ook met PCB's en minerale olie.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming (Wnb)

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied, in ieder geval voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000.

Het plangebied ligt op circa 80 m van het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe. Dit gebied loopt in zuidelijke richting over in het Vlaamse Natura 2000-gebied Schorren en Polders van de Beneden-Schelde (zie figuur 4.1). De aanlegwerkzaamheden en het gebruik van het plangebied hebben mogelijk effecten op Natura 2000-gebied. Vanwege deze potentiële negatieve effecten is een voortoets opgesteld om te bepalen of nader onderzoek en/of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist is. De voortoets is opgenomen in bijlage 2. Ten behoeve van de voortoets is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 7) en zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd (bijlages 3, 4 en 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0010.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied

De conclusies ten aanzien van de effecten van het planvoornemen zijn als volgt.

Verstoring

Geluid

Zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase wordt slechts een zeer klein deel van het aangrenzende Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' verstoord. Op figuur 6.1 en 6.2 in bijlage 2 zijn de verstoorde delen weergegeven. In dit verstoorde deel bevinden zich slechts weinig kwalificerende soorten. Vanwege dit relatief zeer kleine areaal en het feit dat kwalificerende soorten grotendeels ontbreken in dit areaal, wordt het verstoringseffect als verwaarloosbaar klein en niet significant beoordeeld.

Licht

Vanwege de reeds aanwezige lichtverstoring vanuit het havengebied, de minimale hoeveelheid licht die het bestemmingsplan toevoegt en de afscherming door de zeedijk worden negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe als gevolg van verstoring door licht geheel uitgesloten. In het plangebied wordt geen permanente verlichting toegevoegd.

Optische verstoring

De geringe verkeerstoename wordt afgeschermd door de zeedijk en zal dus nauwelijks zichtbaar zijn vanuit het Natura 2000-gebied. Bovendien wennen vogels zeer snel aan voorspelbare, ongevaarlijke verkeersbewegingen langs vaste routes. Optische verstoring wordt daarom geheel uitgesloten.

Vermesting en verzuring

De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. Uit berekeningen voor de gebruiksfase blijkt dat er voor de realisering van het bestemmingsplan in de gebruiksfase leidt tot een depositietoename van maximaal 0,20 mol/ha/jr (zie bijlage 3). Op geen van de beïnvloede locaties is sprake van een (naderende) overbelasting qua stikstofdepositie en de extra depositie verandert daar niets aan. De berekende depositie zal daarom nergens leiden tot significant negatieve effecten. Op dit moment is het bemesten van de gronden conform het bestemmingplan 'Buitengebied, 2020' toegestaan. Na uitvoering van dit bestemmingsplan komt het bestaand agrarisch gebruik en bemesting van de agrarische gronden te vervallen. Zie bijlage 2.

Cumulatie

Op dit moment zijn er geen vergunde projecten bekend die nog niet zijn uitgevoerd en die in cumulatie met het onderhavige bestemmingsplan kunnen leiden tot significant negatieve effecten op Natura 2000.

Soortenbescherming

Natuur memo

Voor de ontwikkeling is een natuur memo opgesteld. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Het volgende is geconcludeerd.

Uit het verrichte bureau- en veldonderzoek blijken er vijf beschermde soort(groep)en te verwachten voor de projectlocatie:

      • a. Kleine marterachtigen: volledig leefgebied langs de randen van het terrein
      • b. Algemene broedvogels
      • c. Vleermuizen: foerageergebied
      • d. Haas : volledig leefgebied
      • e. Konijn: volledig leefgebied
  • Binnen het perceel zijn geen verblijfplaatsen of strikt beschermde functies aangetroffen. Wel moet er rekening worden gehouden met de beschermde soorten die in de directe omgeving aanwezig kunnen zijn.
  • Verblijfplaatsen van de haas en het konijn zijn niet uit te sluiten binnen het plangebied.
  • Directe effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling op Natura 2000-gebieden en NNN kunnen niet worden uitgesloten. Er zijn geen houtopstanden aanwezig zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wnb.
  • Hiernaast geldt een algemene zorgplicht voor de algemene soorten.

Inventarisatie haas, konijn en overige soorten

Naar aanleiding van de natuur memo is een inventarisatie naar muis en konijn opgesteld. Deze inventarisatie is opgenomen in bijlage 6. Het volgende is geconcludeerd.

De haas komt in en rond het plangebied voor. Er worden drie kerngebieden beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling. Er is sprake van een tijdelijk negatief effect waarbij het huidige leefgebied wordt beschadigd en vernield. Dit is een overtreding van de verbodsbepaling uit art. 3.10 lid 1b, zodat het noodzakelijk is om voor het initiatief ontheffing aan te vragen bij de provincie Zeeland. Het doden van hazen wordt voorkomen, onder andere door het werk te starten buiten de voortplantingsperiode (feb-okt), zodat er geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd voor het doden van hazen.

Het konijn is niet waargenomen en aanwezigheid is met zekerheid uit te sluiten.

In de omgeving broedt de ransuil, komen ook andere vogelsoorten voor en de vos. Negatieve effecten op deze soorten of overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb vinden echter niet plaats, zodat het aanvragen van een ontheffing voor deze soorten niet nodig is.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Volgens de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0011.png"

Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied paars gemarkeerd

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse buisleidingen. In het kader van externe veiligheid wordt alleen de kantine als beperkt kwetsbaar object gezien. De kantine bevindt zich in het invloedsgebied van aardgasleiding A-667, A-530-8, A-530, A-503 en A-642 (deels). Tevens bevinden zich een ethyleenleiding en propyleenleiding in de omgeving. Er zijn twee QRA's uitgevoerd, één voor de aardgasleidingen en één voor de ethyleen- en propyleenleiding.

Aardgasleidingen

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn kwantitatieve risicoberekeningen uitgevoerd voor een achttal buisleidingen met aardgas onder hoge druk in exploitatie bij N.V. Nederlandse Gasunie (verder Gasunie), zie bijlage 11. Het risico van alle Gasunieleidingen is over het algemeen relatief laag, mede doordat ze in het gebied mogelijk een hoge dekking boven de leiding hebben en/of grotere wanddikte in verband met de kruising van de waterwegen met boringen of anderszins.

Het gebouw/kantine als beperkt kwetsbaar object bevindt zich buiten de 10-6 risicocontouren van alle Gasunieleidingen ter plaatse. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de norm voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6/jaar). Het terrein als geheel is daarbij niet als kwetsbaar beschouwd.

Het groepsrisico voldoet voor alle Gasunieleidingen ruimschoots aan de oriënterende waarde (OW). Het relatief hoogste groepsrisico wordt veroorzaakt door de buisleiding A-530-08. Het groepsrisico is nagenoeg verwaarloosbaar (factor 1000 beneden de oriënterende waarde). Wel bevindt het gebouw/kantine zich binnen de 100% letaliteitafstand. Ook hier wordt dit veroorzaakt door de buisleiding A-530-08. Doordat het groepsrisico lager ligt dan 0,01 maal de oriënterende waarde kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Ethyleen- en propyleenleiding

Uit de QRA voor de ethyleen- en propyleenleiding blijkt dat voor zowel de ethyleen- als propyleenleiding de PR 10-6 contouren niet zichtbaar zijn langs het grootste deel van de leiding. Op enkele plekken zijn deze wel zichtbaar (zoals rond bochten en knikken in de leiding), en liggen op een afstand van meer dan 5 meter van de buisleiding. Omdat het bestaande leidingen betreft, is dit toegestaan. Voor de ethyleenleiding (Ant100-nl) en de propyleenleiding (Ant110-nl) vallen de PR 10-6 contouren niet over kwetsbare objecten. Daarmee wordt voldaan aan het Bevb.

De groepsrisicoberekening wijst uit dat er sprake is van maximaal 2 slachtoffers bij ethyleen en 3 slachtoffers bij propyleen, waardoor er geen sprake is van een groepsrisico volgens het Bevb (geldt pas bij meer dan 10 slachtoffers). Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee routes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt: over het Schelde-Rijnkanaal en de Westerschelde.

Schelde-Rijnkanaal

Er vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het Schelde-Rijnkanaal (corridor Westerschelde - Rijn). Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 270 meter tot het midden van de vaarweg en circa 165 meter tot de oever van het kanaal. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de transportroute van toxische vloeistoffen en toxische gassen. Het plangebied bevindt zich deels binnen de 200 meter afstand van de transportroute waardoor de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) toegepast dienen te worden. De transportroute valt onder bevaarbaarheidsklasse 6. Uit de HART blijkt dat een vaarweg met bevaarbaarheidsklasse 6 geen 10-6-contour heeft en dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500 personen/ha en de stofcategorieën LT2 (toxische vloeistoffen zoals propylamine)+GT3 (toxische gassen zoals ammoniak)>1000 per jaar. Het vervoer van LT2 bedraagt 0 per jaar, het vervoer van GT3 bedraagt 41 per jaar. Tevens is er geen sprake van aanwezigheidsdichtheden van meer dan 500/ha binnen 200 meter afstand van de oever. Hieruit kan geconcludeerd worden dat 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Westerschelde

Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 2,2 kilometer tot het midden van de vaarweg en circa 272 meter tot de oever van de Westerschelde. Het plangebied bevindt zich niet binnen de 200 meter afstand van de transportroute waardoor er geen beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied van ongevallen met toxische vloeistoffen en toxische gassen. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Scheldelaan

De Scheldelaan is op de Nederlandse risicokaart kaart niet opgenomen, aangezien deze onderdeel is van het Vlaams wegennet. Echter, er kan wel iets worden gezegd over de snelweg A4 richting Antwerpen. Uit onderzoek is gebleken dat er rond deze snelweg een 10-6 contour is van 33 meter. De Scheldelaan maakt deel uit van het onderliggend wegennet van de A4. Dat houdt in dat de aantallen transporten gevaarlijke stoffen over de Scheldelaan niet hoger kunnen zijn dan over de A4 en de 10-6 contour daarmee kleiner is dan 33 meter. De afstand van de Scheldelaan naar (de grens van) het plangebied voor het kleiduivenschietterrein is ruim 100 meter.

Risicovolle inrichtingen: BASF

Onderzoek TNO 2009

In 2009 is voor de destijds beoogde vestigingslocatie van het geluidsportencentrum aan de Grensweg door TNO een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten ('Beoordeling ontwikkeling groepsrisico bij realisatie geluidsportenterrein Bath te Reimerswaal, TNO, juni 2009') voor de concentratie van geluidsporten (motorcrossen/4x4-rijden, karten en kleiduivenschieten) in de omgeving van Bath. Uit het TNO-onderzoek is gebleken dat het groepsrisico van BASF wordt veroorzaakt door spoorwagons geleden met chloor die opgesteld staan op het vormingsstation (de beide rangeerplaatsen) nabij de rijksgrens. In mindere mate draagt ook de verlading van chloor in spoorwagons bij aan het groepsrisico. TNO baseerde zich hierbij op het toenmalige OmgevingsVeiligheidsRappport (OVR) van BASF, dat gebaseerd was op de op dat moment vigerende milieuvergunning.

Uit dit onderzoek is gebleken dat het realiseren van het totale geluidsportencentrum met alle destijds voorziene functies op de beoogde locatie onmogelijk is. Uit het TNO-rapport blijkt, dat de externe veiligheidssituatie hoogstens ruimte biedt voor het faciliteren van de activiteiten van de kleiduivenschietvereniging en de motorcross/4x4. De kleiduivenschietvereniging is de enige vereniging die nu nog in beeld is.

Het onderzoek uit 2009 geeft een goede indicatie van de uitvoerbaarheid ten aanzien van externe veiligheid. Het onderzoek uit 2009 is echter gedateerd. Artikel 15 van het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) geeft aan dat gegevens waarop het besluit is gebaseerd niet ouder dan 5 jaar mag zijn. Tenzij gemotiveerd kan worden dat de rekenmethode én de invoergegevens van BASF ongewijzigd zijn.

OmgevingsVeiligheidsRapport 2021

In september 2021 is een nieuw OmgevingsVeiligheidsRapport van BASF verschenen. In dit rapport zijn de risico's (plaatsgebonden risico en groepsrisico) ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten van BASF op de omgeving in beeld gebracht. Ten aanzien van deze risico's kan het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van het initiatief van de kleiduivenschietvereniging:

Plaatsgebonden risico (PR)

  • Het kleiduivenschietterrein kan worden gezien als een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van het Bevi.
  • Het plaatsgebonden risico van 10-6 geldt voor deze objecten als een richtwaarde (dus geen grenswaarde), waar de gemeenteraad rekening mee moet houden bij vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 8, lid 2 Bevi).
  • De 10-6 contour valt niet over het plangebied van het kleiduivenschietterrein, zie figuur 4.3. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0012.png"

Figuur 4.3 Contourenkaart BASF, in paars het plangebied aangegeven (Bron: BASF)

  • Als de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de inrichting van BASF buiten het plangebied valt, is er geen reden om geen bestemmingsplan vast te stellen.

Groepsrisico (GR)

  • Er is geen norm voor het groepsrisico. Voor het groepsrisico geldt op grond van artikel 13, eerste van het Bevi alleen een verantwoordingsplicht. Hierbij is het raadzaam in ieder geval te onderbouwen welke maatregelen er worden genomen om de (cumulatieve) kans op een ongeval te verkleinen.
  • De (bestaande) personendichtheid in het invloedsgebied aan de Grensweg van de BASF-site is sinds het in 2009 uitgevoerde TNO=onderzoek naar de externe veiligheidsaspecten, niet noemenswaardig gewijzigd. Het initiatief voor sport activiteiten is echter sinds 2009 wel in omvang afgenomen. Immers, in 2009 was er nog sprake van een initiatief met zowel een kleiduivenschietterrein, een kartbaan met overnachtingen bij evenementen en 4x4/cross-activiteiten. De omvang van dit initiatief in aantallen sportbeoefenaars/bezoekers, zeker bij evenementen, was beduidend groter dan het huidige initiatief van de kleiduivenschietvereniging van ca. 50-75 personen aanwezig gedurende dagen dat het terrein is geopend (gemiddeld 5 dagen in de week). Het groepsrisico leverde in 2009 voor de kleiduivenschietvereniging en de 4x4/cross-activiteiten al geen noemenswaardig probleem op en de regelgeving is sinds 2009 niet noemenswaardig veranderd.
  • In het door TNO uitgevoerde groepsrisico-onderzoek is opgemerkt dat de chloorverlading het dominante risico is in vergelijking met de overige industriële activiteiten van de BASF-site. In de nieuwe versie van het OVR heeft men op basis van een oorzakenanalyse de faalfrequenties van de chloorketelwagons aangegeven. Dit heeft ook effect op het groepsrisico. De faalkans is vergelijkbaar met die van 2009.

Advies RUD Zeeland

De RUD Zeeland heeft over het initiatief een advies uitgebracht, zie bijlage 13. De uitgangspunten van het OVR uit 2009 zijn door de RUD vergeleken met de actuele versie van het OVR uit 2021. TNO gaf in de rapportage uit 2009 al aan dat de analyse een conservatief karakter had en daarmee het risico wordt overschat. Destijds is uitgegaan van faalkansen van onderdelen die in het toen bekende OVR werden vermeld. In het OVR uit 2021 zijn op basis van een oorzakenanalyse de faalfrequenties van de chloorketelwagons geactualiseerd. Het blijkt dat de destijds gehanteerde faalkansen overeenkomen. Dit heeft ook effect op het groepsrisico en dit risico blijft als gevolg van deze faalkansen gelijk.

Advies Veiligheidsregio Zeeland

De Veiligheidsregio Zeeland is gevraagd om een nadere uitwerking te geven van de mogelijke veiligheidsmaatregelen die op het terrein van de kleiduivenschietvereniging genomen kunnen worden met het oog op de externe veiligheidsrisico's van de BASF-site en het spoorelement. Het gaat daarbij om maatregelen om de risico's te beperken, de aanwezige personen beter te beschermen en de bestrijdbaarheid van incidenten door hulpdiensten te vergroten. Het advies is opgenomen in bijlage 10. Onder het kopje 'beknopte verantwoording' wordt hier nader op ingegaan. De maatregel van detectiezuil voor chloorgas die door de Veiligheidsregio Zeeland is voorgesteld wordt opgenomen als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan.

Opslag van munitie binnen het plangebied

Op het terrein zal in beperkte mate munitie worden opgeslagen. Voor de opslag van munitie zijn veiligheidsafstanden vastgelegd in de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (juli 2006). De maximale veiligheidsafstand voor de opslag van patronen bedraagt 20 meter tot kwetsbare objecten. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de realisatie van de kleiduivenschietbaan. Gezien de geplande veiligheidszone van 200 meter rond de schietstanden is in het plangebied voldoende ruimte aanwezig voor de munitieopslag en de bijhorende veiligheidsafstand. De veiligheidsafstand zal niet buiten het terrein komen te liggen.

Bij de plaatsing van de genoemde opslagplaats moet wel rekening worden gehouden met de activiteiten op het terrein. Deze moeten buiten de veiligheidszone worden geplaatst.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Grensweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Rilland.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een kleiduivenschietterrein gerealiseerd worden. De aanwezigen zijn allen zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Eerder is al aangegeven dat de maatgevende scenario's voor BASF bestaan uit het instantaan falen van een spoorwagon en een druppellekkage. Bij een gifwolk zijn de handelingsperspectieven binnenshuis schuilen en dwars op de wind vluchten mogelijk. Aangezien het plangebied in een relatief smal gebied ligt dat is ingeklemd tussen de Westerschelde en het Schelde-Rijnkanaal, is dwars op wind vluchten niet goed mogelijk. Het handelingsperspectief binnenshuis schuilen is in deze situatie daarom het meest effectief. Gelet op de Alarmeringsgrenswaarden hebben de personen in het plangebied bij het scenario druppellekkage 10 minuten de tijd om zichzelf (binnenshuis, dit is het clubgebouw) in veiligheid te brengen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Maatregelen

De veiligheidsregio heeft geadviseerd over de te nemen maatregelen. Het advies is opgenomen in bijlage 10. De geadviseerde maatregelen zijn als volgt.

  • 1. Detectie- en alarmeringssysteem: Realiseer voorzieningen voor snelle detectie en alarmering van vrijgekomen chloor. Vanwege de geringe afstand tussen de risicobron (het emplacement met spoorwagons) en het plangebied, hebben de aanwezige personen weinig tijd om zichzelf in veiligheid te brengen. Snelle detectie en alarmering is in deze situatie daarom essentieel. De chloorsensoren dienen om die reden zo dicht mogelijk bij de risicobron te worden geplaatst. Om een goede dekking te krijgen zijn er langs de zuidelijke grens van het plangebied minimaal 3 chloorsensoren noodzakelijk. De chloorsensoren moeten worden aangesloten op een alarmeringsysteem op het terrein, zodat de aanwezige personen bij het vrijkomen van chloor direct worden gewaarschuwd en gealarmeerd. De chloorsensoren moeten periodiek (conform de specificaties van de fabrikant) worden gekalibreerd. Adequaat en regelmatig onderhoud van de sensoren is bovendien van groot belang om het functioneren ervan te waarborgen.
  • 2. Maak het (club)gebouw luchtdicht afsluitbaar: Maak de beoogde bebouwing luchtdicht afsluitbaar. Dit houdt in dat ramen, ventilatieroosters en deuren te sluiten zijn. Het gebouw dient te beschikken over centraal afsluitbare mechanische ventilatie. Dit houdt in dat alle mechanische ventilatieopeningen in het gebouw met één druk op de knop kunnen worden uitgeschakeld. Om het binnendringen van giftige stoffen in het gebouw te beperken wordt geadviseerd bij de (hoofd)ingang aan de zuidzijde van het gebouw een sluis met twee deuren te realiseren, bijvoorbeeld in de vorm van een vestibule.
  • 3. Risicocommunicatie: Draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Hierbij kan gedacht worden aan schriftelijke voorlichting, een korte voorlichtingsfilm bij de entree van het clubgebouw en aan de publieke voorlichtingscampagnes als 'Zeeland Veilig'.
  • 4. Informatie-uitwisseling BASF: Draag zorg voor een goede informatie-uitwisseling tussen BASF en de kleiduivenschietvereniging, zowel in de 'koude' fase als in de 'warme' (incident)fase. Door elkaar actief te informeren over bijvoorbeeld het plaatsvinden van chloortransporten en het organiseren van evenementen/wedstrijden kunnen risico's vooraf in kaart worden gebracht en kunnen er tijdig veiligheidsmaatregelen worden genomen.
  • 5. BHV-/ontruimingsplan: Neem in het BHV-/ontruimingsplan voor het object het externe veiligheidsscenario (gifwolk) op. Werk daarin ook het juiste handelingsperspectief bij een gifwolk uit. Om beschermd te zijn tegen de effecten van een gifwolk, moet iedereen in het clubgebouw schuilen:
    • a. Iedereen in het gebouw en op het terrein van de vereniging moet direct naar binnen of blijft binnen.
    • b. Alle ramen en deuren moeten worden gesloten.
    • c. Alle natuurlijke ventilatie moet worden afgesloten.
    • d. De mechanische ventilatie moet centraal worden uitgeschakeld. Dit scenario dient met regelmaat te worden geoefend.
  • 6. Bereikbaarheid & bluswater: De toegangswegen en bluswatervoorzieningen dienen te voldoen aan de eisen uit de Handreiking Bluswater en Bereikbaarheid van Brandweer Nederland.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling bevindt zich in het invloedsgebied van omliggende buisleidingen, de vaarwegen Schelde - Rijnkanaal en de Westerschelde en haar mondingen en de risicovolle inrichting BASF. In het kader van externe veiligheid wordt alleen de kantine als beperkt kwetsbaar object gezien. De kantine bevindt zich binnen geen enkele PR-contour. Voor de aardgasleiding geldt dat het groepsrisico niet toeneemt en onder de 0,01 maal de oriënterende waarde blijft. Bij de ethyleen- en propyleenleiding wordt helemaal geen groepsrisico berekend. Ook voor de transportroutes Schelde-Rijnkanaal en Westerschelde kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording. Hierin is ingegaan op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Onderzoek

In paragraaf 4.5 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. In het plangebied zijn 2 waterleidingen en een hoogspanningsleiding van 380 kV gelegen. Voor de hoogspanningsleiding geldt een belemmeringszone van 75 meter. In deze zone mogen geen bouwwerken met een bouwhoogte van hoger dan 2,5 meter geplaatst worden. In de belemmeringenstrook zijn geen bouwwerken beoogd.

Ter bescherming van de leidingen worden in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen, 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Leiding - Water' opgenomen. Hiermee worden negatieve effecten uitgesloten.

Conclusie

De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate

In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Door de ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 71 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is 2023 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,06 µg/m³ en van fijnstof van 0,02 µg/m³ (figuur 4.4). Beide toenames blijven onder 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-va01_0013.png"

Figuur 4.4 Resultaten NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A4 ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 26,1 µg/m³ voor NO2, 17,7 µg/m³ voor PM10 en 10,7 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6,2 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar verblijfs- en leefmilieu ter plaatse.

4.8 Wegverkeerslawaai

Bij de kleiduivenschietvereniging is geen sprake van geluidsgevoelige bestemmingen, onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

4.9 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.

4.9.1 Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het projectgebied wordt omgeven door de Grensweg. Deze weg is een erftoegangsweg van 60 km/uur. De erftoegangsweg staat in directe verbinding met de Oostelijke Spuikanaalweg, Westelijke Spuikanaalweg, Brugweg en Spuiweg. Via de ontsluitingsweg Bathseweg kunnen in noordelijke richting de kernen Bath en Rilland worden bereikt. De Valckenisseweg vormt in noordelijke richting de verbinding tussen de Bathseweg en bedrijventerrein de Poort / A58. De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is goed.

Langzaam verkeer

Fietsers maken gebruik van de erftoegangswegen. Rond het projectgebied zijn geen gescheiden fiets- of voetpaden aanwezig. De erftoegangswegen hebben voldoende brede bermen, met aan de Bathseweg een vrijliggend fietspad.

4.9.2 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is berekend op basis van de ervaringscijfers van de initiatiefnemer. Dit omdat er geen functies beschikbaar zijn in CROW 381 ("Toekomstbestendig parkeren", 2018) die vergelijkbaar zijn met een kleiduivenschietterrein. Hierna is het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etm) bepaald voor de JSVZ.

Als input voor de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de volgende populatiegegevens:

  • 50 personen tijdens reguliere dagen (week en weekend, gemiddeld 5 dagen per week, 2 avondopenstellingen)
  • 75 personen tijdens wedstrijddagen (alleen weekend, max. 25 wedstrijden per jaar)

Het kan uiteraard voorkomen dat er soms iets meer, soms iets minder personen aanwezig zijn op het terrein. Met de genoemde populatiegegevens wordt uitgegaan van een realistisch gemiddelde.

Regulier gebruik / oefenen (weekdagen)

Op een weekdag zullen er gemiddeld 50 personen op het kleiduivenschietterrein aanwezig zijn (sporters, deelnemers clinics en personeel). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat gemiddeld 1,5 persoon per auto komt (een gedeelte zal carpoolen). Dat betekent gemiddeld 50/1,5*2 (aankomsten + vertrekken) = 67 mvt/etm. Het terrein is gemiddeld 5 dagen per week in bedrijf, wat neerkomt op 335 (67*5) mvt/week.

Wedstrijden / evenementen (weekend)

Op een wedstrijddag zullen er gemiddeld 75 personen aanwezig zijn op het kleiduivenschietterrein (sporters, deelnemers clinics, personeel en toeschouwers). Er wordt vanuit gegaan wordt dat een deel van deze personen zal carpoolen. Gemiddeld wordt uitgegaan van een bezetting van 2,5 persoon per auto. Uitgaande van 30 (75/2,5) aankomsten en 30 (75/2,5) vertrekken, leidt dit tot 60 mvt/etm tijdens een wedstrijddag. Er zijn 25 wedstrijden per jaar, dat is gemiddeld 1 wedstrijd per 2 weken.

Gemiddelde weekdagintensiteit

Er wordt uitgegaan van gemiddeld 0,5 wedstrijddag per week (1 per 2 weken). De verkeersgeneratie van een wedstrijddag (60 mvt/etm) dient daarmee door 14 gedeeld te worden. De gemiddelde weekdagintensiteit voor een wedstrijddag komt daarmee op 4 (60/14) mvt/etm. Verder wordt er dus van uitgegaan dat er 5 dagen in de week sprake is van regulier gebruik (oefenen). Dit levert, zoals hiervoor berekend, iedere weekdag een verkeersgeneratie van 67 mvt/etm op. In totaal komt de gemiddelde weekdagintensiteit daarmee uit op 71 mvt/etm (67+4).

Piekbelasting

Om de verkeerskundige effecten te kunnen beoordelen dient gekeken te worden naar het drukste moment in plaats van naar een gemiddelde weekdagintensiteit. Bij het bepalen van het drukste moment dient ervan uit te worden gegaan dat wedstrijden op dezelfde dag kunnen plaatsvinden als het reguliere gebruik. De verkeersgeneratie op zo'n dag (drukste moment) bedraagt 127 mvt/etm (67 + 60). Daarbij is de kans overigens groot dat een deel van de bezoekers van een wedstrijd of evenement ook tot de reguliere bezoekers kunnen worden gerekend en er dus overlap bestaat tussen de afzonderlijk berekende groepen. In de praktijk zal de verkeersgeneratie op piekmomenten daardoor zeer waarschijnlijk lager zijn dan hiervoor genoemd.

4.9.3 Parkeren

De bezoekers zullen hoofdzakelijk per auto komen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten op de parkeernormen uit de 'Nota parkeernormen Reimerswaal 2016'. Binnen de gemeentelijke parkeernota zijn geen parkeernormen opgenomen voor een kleiduivenschietbaan. Daarom is ervoor gekozen om de parkeernormen voor een sportveld te hanteren. Binnen de gemeentelijke parkeernota wordt voor sportvelden een parkeernorm van 20 parkeerplaatsen per netto hectare terrein aangehouden. De beoogde ontwikkeling (dus alleen de kleiduivenschietbaan) heeft circa een netto oppervlakte van 4 hectare, wat leidt tot een parkeerbehoefte van 80 parkeerplaatsen. Op eigen terrein wordt voorzien in tenminste 80 parkeerplaatsen voor het opvangen van de parkeerbehoefte. In de planregels is dit geborgd. Hiermee leidt het aspect parkeren niet tot knelpunten in de beoogde ontwikkeling.

4.9.4 Conclusie

De verkeersontsluiting is voor alle modaliteiten goed. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verdere verkeersafwikkeling. De aansluiting van het plangebied gebeurt zodanig dat een heldere ontsluitingsstructuur ontstaat en de verkeersveiligheid is gewaarborgd. De beoogde ontwikkeling voorziet op grond van de gemeentelijke parkeernota in voldoende parkeerplaatsen.

4.10 Water

Toetsingskader

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Bij het waterschap Scheldestromen wordt een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de relevante aspecten verwerkt. De watertoetstabel is in ingevuld voor de ontwikkeling, zie bijlage 9.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename aan verharding. Er wordt echter ook wateroppervlakte aangelegd en ook blijven er voldoende infiltratiemogelijkheden beschikbaar. Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In een m.e.r.- beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de plaats van het project;
  • de omvang van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectenrapportage is opgenomen dat een landinrichtingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is wanneer er sprake is van een wijziging of uitbreiding van meer dan 125 hectare. natuur (D.9). De omschrijving van categorie D16.1 luidt als volgt: 'de ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2.

Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Het bevoegd gezag dient op basis hiervan een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is. De aanmeldingsnotitie is opgenomen in bijlage 14.

Conclusie

Uit de aanmeldingsnotitie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet bestemmingsplan

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt met bestemmingen en dubbelbestemmingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming op de analoge verbeelding aangeduid. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen aanwezig, deze zijn op de verbeelding herkenbaar aan arceringen.

5.2.2 Regels

De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SVBP 2012:

  • Hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling et cetera;
  • Hoofdstuk 4 (overgang- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.

De artikelen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
  • bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.

Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels, en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik. Daarnaast worden de algemene aanduidingsregels die voor dit bestemmingsplan gelden omschreven.

5.3.1 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen aan de zuid- en westrand van het plangebied en is bestemd voor de (landschappelijke) inpassing van het kleiduivenschietterrein.

5.3.2 Sport

De bestemming 'Sport', de functieaanduidingen 'geluidwal' en 'specifieke vorm van sport - schietterrein' zijn opgenomen voor het kleiduivenschietterrein en de bijbehorende voorzieningen. Er zijn bouwmogelijkheden opgenomen voor een clubhuis en voor de installaties ten behoeve van het schieten, zoals werpstanden. De bestemming biedt ook ruimte aan de groene en landschappelijke inpassing van de activiteiten op het terrein.

5.3.3 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is opgenomen om de toegangswegen tot het kleiduivenschietterrein mogelijk te maken.

5.3.4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Over de westelijke rand van het plangebied loopt een 380 kV hoogspanningsverbinding. Deze leiding is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Naast de onderliggende bestemmingen, zijn de gronden daarmee mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Voordat op de onderliggende bestemmingen mag worden gebouwd, is schriftelijk advies van de leidingbeheerder noodzakelijk. Het leidingbelang wordt daarmee veilig gesteld. Er is daarnaast een regeling opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.3.5 Leiding - Leidingstrook 3

Over de zuidoostelijke rand van het plangebied loopt een leidingstrook. Deze leiding is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook 3'. Naast de onderliggende bestemmingen, zijn de gronden daarmee mede bestemd voor:

  • twee aardgastransportleidingen met een diameter van 24,02 inch;
  • aardgastransportleiding met een diameter van 28 inch;
  • aardgastransportleiding met een diameter van 30 inch;
  • aardgastransportleiding met een diameter van 48 inch;
  • koolmonoxidetransportleiding met een diameter van 6,63 inch;
  • waterstoftransportleiding met een diameter van 6,63 inch;
  • stikstoftransportleiding met een diameter van 12,75 inch;
  • ethyleentransportleiding met een diameter van 6,63 inch;
  • etyleentransportleiding met een diameter van 12,75 inch;
  • propyleentransportleiding met een diameter van 6,61 inch;
  • waterstoftransportleiding met een diameter van 6,87 inch.

Ook andere (industriële) stoffen zijn toegestaan na afstemming met het bevoegd gezag. In de regels zijn beperkingen opgenomen ter bescherming van de leidingen. (Bouw)werkzaamheden zijn mogelijk na advies van de leidingbeheerder.

5.3.6 Leiding - Water

Vanaf het opjaagstation van Evides aan de Grensweg lopen twee transportleidingen voor industriewater in zuidelijke richting door het plangebied. Deze leidingen zijn op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. In de regels zijn beperkingen opgenomen ter bescherming van de leidingen. (Bouw)werkzaamheden zijn mogelijk na advies van de leidingbeheerder.

5.3.7 Gebiedsaanduidingen

In hoofdstuk 3 in het artikel 'Algemene aanduidingsregels' is de voor dit bestemmingsplan geldende gebiedsaanduiding opgenomen, namelijk 'vrijwaringszone - radar 15'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Het plan is toegezonden aan de overlegpartners.

In het kader van het bestemmingsplan is het plan 'Kleiduivenschietterrein Grensweg, Rilland' met planidentificatie NL.IMRO.0703.Bgwbpkleiduiven-on01 met bijbehorende onderliggende stukken als voorontwerp toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De resultaten van dit overleg zullen in deze paragraaf worden beschreven. Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens ter inzage gelegd waarbij een ieder in de mogelijkheid is gesteld tot het indienen van een inspraakreactie. De ingekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in een Nota inspraak- en overleg. Deze is opgenomen als bijlage 15 bij de toelichting. In de nota is ook beschreven op welke punten het ontwerpbestemmingsplan is aangepast ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 8 december 2022 tot en met 18 januari 2023, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen over het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend.

De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen, die als bijlage 16 bij de toelichting is opgenomen. De zienswijzen hebben geleid tot een aantal aanpassingen van het bestemmingsplan. Daarnaast hebben bij de vaststelling van het bestemmingsplan een aantal ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden. Ook alle aanpassingen zijn opgenomen in de Nota zienswijzen (bijlage 16).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van het kleiduivenschietterrein. De initiatiefnemer heeft de financiële haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling voldoende aangetoond aan de gemeente.

Kostenverhaal

Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Het kostenverhaal wordt anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Ook het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels in een exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.13 Wro, is niet benodigd voor deze ontwikkeling. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet aan de orde.