Plan: | Triangel Noordpunt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPtriangelnoordpnt-0401 |
Triangel Noordpunt maakt onderdeel uit van de woningbouwontwikkeling in Park Triangel, waarin de lokale en (boven)regionale woningbehoefte kan worden opgevangen. De eerste woningen in deze uitleglocatie zijn eind 2014 opgeleverd.
De gemeente is met de grondeigenaren van Triangel Noordpunt overeengekomen dat de gronden ten noorden van de Verlegde Dreef in eigen beheer kunnen worden ontwikkeld met maximaal 86 woningen met daarin opgenomen het bestaande kantoor en de bestaande woning. Het plangebied is afgerond 2,9 ha groot. Ten behoeve hiervan hebben burgemeester en wethouders op 19 oktober 2010 een Notitie van uitgangspunten en randvoorwaarden vastgesteld voor de ontwikkeling van de Noordpunt Triangel met een bijbehorend Kwaliteitshandboek en Technisch Programma van Eisen. Deze notities vormen de leidraad voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in de noordelijke oksel van de nieuw in aanleg zijnde woonwijk Park Triangel. Dit gebied wordt in zuidelijke richting begrensd door de Dreef. In oostelijke richting wordt het gebied begrensd door de spoorbaan Gouda - Alphen aan den Rijn. Ten westen van het plangebied ligt de Tweede Bloksweg en aansluitend de Oude Dreef. Aan de noordzijde ligt een brede watergang met aan de overzijde hiervan een detailhandel voor dierenbenodigdheden.
Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.
Voor het plangebied geldt het de volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | ABRvSt | |
Bestemmingsplan “Bebouwde Kom 2015” | 16 december 2015 Na bestuurlijke lus opnieuw vastgesteld op 1 februari 2017 |
19 oktober 2016 |
Het bestaande kantoor en de woning zijn bestemd als respectievelijk 'Kantoor' en 'Wonen'. De overige gronden zijn bestemd voor 'Agrarisch' zonder bebouwing. In figuur 2 is uit uitsnede van de verbeelding opgenomen. De woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling juridisch/ planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015'. Plangebied zwart gestreept omlijnd.
Luchtfoto plangebied en omgeving.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een Planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het Beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op Milieu en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De naam Waddinxveen is mogelijk afgeleid van een persoonsnaam; een andere verklaring is een aanduiding voor water, afgeleid van wadde. De oudste vermelding van de naam Waddinxveen dateert uit 1233 en beschrijft de omvang van een gebied dat ter ontginning wordt uitgegeven, langs de Gouwe, ongeveer vanaf de Dorrekade tot de Nesse. Dit is de kern van het latere ambacht Zuid-Waddinxveen. Elf jaar later wordt iets ten noorden hiervan het gebied Poeliën (of Peuliën) ter ontginning beschikbaar gesteld, als apart rechtsgebied: de kern van het latere ambacht Noord-Waddinxveen. In de 13e eeuw ontstaan nog vier andere ambachten op het grondgebied van de huidige gemeente Waddinxveen: Groensvoorde, het gerecht van Zevenhuizen, het Hubertsgerecht en Snijdelwijk. In de 14e eeuw blijkt de kerkelijke parochie Waddinxveen alle zes ambachten te omvatten; de stichting van de eerste kerk zal rond 1400 hebben plaatsgevonden, aan de zuidzijde van de Kerkweg. Later is "het gerecht van Zevenhuizen" tot het ambacht Bloemendaal gaan behoren, zodat dat dorp zich voor een klein gedeelte aan de westzijde van de Gouwe uitstrekte. Juist op dat gebied werd de kerk uitgebreid, die voortaan als parochiekerk van Waddinxveen en Bloemendaal werd aangeduid.
Het plangebied maakt van oudsher onderdeel uit van de Zuidplas(polder). De drooglegging van de Zuidplaspolder is in 1828 gestart met het graven van de Ringvaart en werd voltooid in 1839. Na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten in één keer aangelegd, waarna het plangebied in gebruik is geweest voor de landbouw.
Het plangebied ligt in de bebouwde kom, grenzend aan de in ontwikkeling zijnde woonwijk Park Triangel. De gronden in het plangebied zijn grotendeels in gebruik als weiland. Langs de Tweede Bloksweg staan een woning (nummer 16) en een kantoorgebouw (architectenbureau) met woning.
Het naastgelegen weiland. Op de achtergrond
Het huidige kantoorgebouw. de spoorlijn Gouda-Alphen aan den Rijn.
Het plangebied met rechts de schuur van de woning Tweede Bloksweg 16.
De (stedenbouwkundige) randvoorwaarden en uitgangspunten zijn vastgelegd in een notitie van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. Deze uitgangspunten hebben als leidraad gediend voor het opstellen van dit bestemmingsplan. De voor dit bestemmingsplan relevante uitgangspunten zijn hier samengevat.
De gekozen thematiek voor Park Triangel is landelijk wonen. Deze thematiek wordt doorgezet in de Noordpunt Triangel (ook wel afgekort Noordpunt). Aangezien de Noordpunt dichter bij het centrum van Waddinxveen ligt, mag de Noordpunt op grond van de gemeentelijke randvoorwaarden een meer stedelijke uitstraling hebben dan de 7 buurten in Park Triangel.
De hoogte van de bebouwing in de Noordpunt bedraagt maximaal vijf bouwlagen met een bouwhoogte van maximaal 18 m. De bebouwing heeft bij voorkeur schuine daken. De dichtheid en het stapelingspercentage in de Noordpunt mogen hoger zijn dan die in Park Triangel. Aan de Dreef en de Tweede Bloksweg liggen in principe merendeels voorkanten van gebouwen. Het beeld aan de Tweede Bloksweg is nu nog divers en kleinschalig.
Omdat in de Noordpunt een stedelijker beeld is toegestaan dan in Park Triangel, mag de bloklengte in de Noordpunt langer zijn dan die in Park Triangel. Aan de Tweede Bloksweg wordt voorzien in vrijstaande en aaneengesloten woningen. Er mogen gesloten hoeken worden toegepast.
De buitenruimte en materiaalkeuze dienen naadloos aan te sluiten bij de woonwijk Park Triangel. De wegenstructuur sluit eveneens hierop aan. De Noordpunt krijgt twee aansluitingen op het externe wegennet, waarvan één op de rotonde aan de Dreef waarop ook de Polderlaan in Park Triangel aansluit en één aansluiting op de Tweede Bloksweg. De ontsluitingen van de Noordpunt zijn buurtontsluitingen (30 km/u-zones).
Het Masterplan Triangel (2005) voorziet in de functie wonen voor de Noordpunt in Park Triangel. Dit blijft het uitgangspunt. Er bestaat evenwel, in aansluiting op het Integraal Ontwikkelingsplan Park Triangel, ook de mogelijkheid om naast handhaving van het bestaande architectenbureau een kleinschalige multifunctionele voorziening op te nemen in het programma die past in een woonomgeving. Bedrijfsfuncties, nieuwe kantoorfuncties en voorzieningen zijn in de Noordpunt niet toegestaan.
Wonen
Het woningbouwprogramma voorziet in maximaal 86 woningen, waarvan één bestaande woning bij het kantoor en één te slopen woning aan de Tweede Bloksweg 16. De planontwikkeling voorziet in een gedifferentieerd programma met grondgebonden en gestapelde woningen in de goedkope, middeldure en dure sector, waarbij snel kan worden ingespeeld op wijzigende behoeften en marktomstandigheden. Met het oog op de huidige marktomstandigheden wordt het op de markt brengen van woningen met (financierings)regelingen aangemoedigd.
Ruimtegebruik
Tabel 3.1 geeft een indicatie van het ruimtegebruik, waarbij is uitgegaan van een programma dat uitsluitend uit woningen bestaat.
Tabel 3.1: Ruimtegebruik plangebied (indicatief).
Oppervlakte deelbuurt bruto 30.132 m² Water 5.043 m² Deelbuurt 25.089 m² Aantal woningen (circa 289 m² per woning) 86 woningen Verharding en parkeren (afgerond 61 m² per woning) 5.274 m² Buurtgroen, incl. speelplaatsen (afgerond 63 m² per woning) 5.403 m² Uitgeefbaar (afgerond 160 m² per woning) 13.025 m² * Totaal 23.702 m² * exclusief perceel bestaand kantoor met woonhuis, totaal 1.387 m² |
De buitenruimte van de Noordpunt sluit naadloos aan bij de buitenruimte in Park Triangel. Er wordt gebruik gemaakt van hetzelfde materiaal voor bestrating en meubilair. Bovendien worden in beginsel dezelfde ontwerpprincipes gehanteerd als het gaat om de vormgeving en inrichting van wegen, groen, parkeerplaatsen en speelplekken.
De groentoepassing in Park Triangel krijgt een eigen identiteit per buurt. Ook het groen in de Noordpunt krijgt haar eigen identiteit. Het karakter van het gebied langs de Tweede Bloksweg is kleinschalig, met een afwisseling van een weide met elzen, tuinen en een diverse woon- en werkbebouwing. Het beeld van de Noordpunt vanaf de Tweede Bloksweg, dient qua groentoepassing aan te sluiten bij het afwisselende beeld van de gehele Tweede Bloksweg.
Aan de Tweede Bloksweg ligt een bomenweide met grote elzen. Een uitgangspunt is dat de elzen gehandhaafd blijven als een groene ruimte in het nieuwe stedenbouwkundige plan. De bomenweide kan een ruimtelijk aanknopingspunt zijn voor de situering van een weg of appartementen. Voor overige bomen in het plangebied geldt als algemeen uitgangspunt dat deze bij voorkeur gehandhaafd blijven.
Verkeer
De Noordpunt wordt met het oog op veiligheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten vanaf twee zijden ontsloten. De eerste ontsluiting loopt via de Dreef, vanaf hetzelfde punt als de ontsluiting van Park Triangel met een rotonde. De andere ontsluiting vindt plaats via de Tweede Bloksweg. De stedenbouwkundige samenhang tussen de Noordpunt en de woonwijk Park Triangel komt in dat geval voldoende tot uiting.
De ontsluitingen van de Noordpunt zijn buurtontsluitingen. Op de buurtstraten in de Noordpunt is verder overal sprake een menging van fiets- en autoverkeer. Ten behoeve van de verkeersveiligheid geldt een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u conform het concept Duurzaam Veilig Verkeer.
De buurtstraten hebben een profielmaat die varieert van 5,50 tot 12,50 m op basis van de richtlijnen van de CROW en LIOR. De profielmaat is afhankelijk van de parkeeroplossing in de betreffende straat. De parkeeroplossingen, en daarmee de profielen, variëren in of per buurtstraat. In het Stedenbouwkundig Plan Park Triangel staan principeprofielen voor buurtstraten die ook op de Noordpunt van toepassing zijn. Fietsers mogen op alle buurtstraten rijden als schakel in het netwerk fiets.
Voetgangers hebben eigen infrastructuur. De trottoirs liggen in hetzelfde vlak van de straten, maar hebben een afwijkende kleur. De infrastructuur voor voetgangers sluit aan op de omliggende voetpaden naar de wijk Zuidplas, het centrum en bedrijventerrein Coenecoop.
Dreef. Rotonde richting plangebied.
Parkeren
In het paraplubestemmingsplan voor parkeren zijn de parkeerkencijfers vastgelegd overeenkomstig de richtlijnen van CROW. Op basis van het huidige programma tot gemiddeld 2,0 parkeerplaatsen per woning, in aansluiting op het door de gemeenteraad vastgestelde Integraal Ontwikkelingsplan Park Triangel (onderdeel Stedenbouwkundig Plan). Dit aantal is inclusief 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers en exclusief garages. Bij parkeren op eigen terrein moet rekening worden gehouden met minimale maatvoering en bereikbaarheid om gebruik van parkeerruimte en garage mogelijk te maken. In hoofdstuk 3.2.4 wordt aangegeven met welke parkeerkencijfers op basis van het paraplubestemmingsplan voor parkeren is rekening gehouden en hoe parkeerbehoefte wordt opgelost in het plangebied.
Het plangebied is groot circa 2,9 hectare. Het huidige gebruik is weidegebied. Voorts is hier een kantoorgebouw gevestigd en staat er een voormalige agrarische bedrijfswoning. Op de hoek van de Tweede Blokweg en Dreef staat een woning. De locatie is ingeklemd tussen de railverbinding Gouda-Alphen aan den Rijn, de Tweede Bloksweg en de Dreef. Op basis van de door de gemeente geformuleerde uitgangspunten is een stedenbouwkundige opzet gemaakt, welke als basis heeft gediend voor het ontwikkelen van maximaal 86 woningen en het inpassen van het bestaande architectenbureau.
Het plangebied ligt omzoomd door royale waterpartijen als een eiland tussen de infrastructuur van de Dreef, het HOV-net Gouda – Alphen aan den Rijn en de Tweede Bloksweg/ Oude Dreef. De hoofdontsluiting van het plangebied ligt in het verlengde van de Polderlaan van Park Triangel. Het plangebied wordt gescheiden van Park Triangel door de Dreef (figuur 3).
Figuur 3: Plangebied links met rechts van de Dreef de Polderlaan van Park Triangel.
Het plangebied krijgt een tweede ontsluiting via de Tweede Bloksweg naar de Oude Dreef. De ontwerpopgave ligt met name in het omzetten van de omliggende infrastructuur naar een intieme woonbuurt. Een belangrijke rol in de planontwikkeling speelt het behouden van de aanwezige elzenweide. Deze en andere in het plangebied voorkomende volwassen bomen kunnen een belangrijke kwaliteitsverhogende rol spelen voor zover het stedenbouwkundig plan dat toelaat. Ook de inpassing van het architectenbureau vraagt aandacht.
Wonen
Het plan omvat voornamelijk grondgebonden en deels gestapelde woningbouw, totaal maximaal 86 woningen, waarvan 2 woningen binnen de bestemming 'Gemengd'. Het aantal gestapelde woningen is 38. Onder voorwaarden zijn in het appartementengebouw zorgappartementen toegestaan.
Het appartementencomplex ten noordwesten van de rotonde heeft een maximale bouwhoogte van vijf bouwlagen met een kap met een gewenste beëindiging in de hoogte door middel van een kap. Voorlopig wordt uitgegaan van 12 wooneenheden met de mogelijkheid het aantal met 2 uit te breiden.
In het zuidelijke gedeelte nabij de Maximatunnel en Dreef zijn 24 gestapelde huurwoningen voorzien in het goedkope en middeldure segment met een bouwhoogte van maximaal 18 meter. Parkeren vindt voornamelijk aan de spoorwegzijde plaats. Ten behoeve hiervan wordt een onderdoorgang mogelijk gemaakt onder het middelste appartementengebouw.
De grondgebonden woningen hebben een goothoogte tot 7 m en worden beëindigd met een kap. De nokhoogte wordt maximaal 12 m. Planologisch worden 86 woningen mogelijk gemaakt, inclusief twee woningen in de bestemming Gemengd.
De stedenbouwkundige opzet bestaat uit losstaande bebouwing rondom de elzenweide in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen en 3 aaneengesloten woningen. Het entreemotief van het plan wordt gevormd door een appartementengebouw met een royale waterpartij aan weerszijden van de entree van deze woonbuurt.
Alle woningen zijn georiënteerd op de openbare ruimte. De gekromde wegen geven het plan een parkachtige uitstraling. Van traditionele tweezijdige woonstraatjes is geen sprake. Aan de Dreefzijde en langs de Tweede Bloksweg komen in principe voorkanten van woningen.
Het parkeren wordt gelijkmatig over het plan verdeeld. De vrijstaande woningen en de twee-onder-een-kap woningen parkeren twee auto's op eigen erf. De parkeerplaatsen worden op eigen terrein of langs de openbare weg gerealiseerd. De openbare weg zal worden ingericht op het niveau van buurtstraat.
Maquette plangebied.
Kantoor
Het bestaande architectenbureau wordt in het plan gehandhaafd. Om voldoende flexibiliteit te behouden is hiervoor de bestemming 'Gemengd' opgenomen. In de plaats van een kantoorruimte met een maximum van 500 m² is het mogelijk om een tweede woning te realiseren. In het plangebied worden geen overige voorzieningen mogelijk gemaakt.
Maatschappelijke voorzieningen zullen, voor zover deze nog niet in de directe nabijheid aanwezig zijn, worden gerealiseerd in Park Triangel. De winkelvoorzieningen zijn op loopafstand bereikbaar in het winkelcentrum Gouweplein. Het stedenbouwkundig verkavelingsplan is opgenomen in figuur 4.
Kantorenlocatie aan Limaweg tegenover plangebied. Bestaande kantoren in het plangebied.
Figuur 4: De voorlopige stedenbouwkundige verkaveling.
De sloot langs de Dreef wordt aanzienlijk verbreed, ter plaatse van de hoofdtoegang tot circa 30 meter. Hierdoor wordt het plangebied een eiland met twee ontsluitingen. De ontsluiting naar de Dreef vindt plaats via een brug of dam om zo het waterrijke karakter te benadrukken. Het zoveel mogelijk handhaven van de bestaande grote bomen, met name de Elzenweide, zal het buurtje al bij oplevering een volwassen groene uitstraling geven.
Verkeer
De gekromde buurtstraat zorgt samen met het appartementengebouw voor de overgang van de omliggende infrastructuur naar de intieme woonbuurt. De hoofdontsluiting loopt via de rotonde op de Dreef, hier is een grote waterpartij voorgesteld in het verlengde van het oppervlaktewater van Park Triangel.
Als tweede ontsluiting wordt aangetakt op de Oude Dreef (via Tweede Bloksweg), deze wordt vorm gegeven als een groene buurtontsluiting en vormt tevens een zichtlijn naar het buurtje conform de gemeentelijke visie inpassing Tweede Bloksweg. Het wegprofiel wordt uitgevoerd als smalle buurtstraat conform nota van uitgangspunten en randvoorwaarden en Duurzaam Veilig/ LIOR. Voor het fietsverkeer worden geen aparte voorzieningen getroffen, omdat het buurtje wordt ingericht als 30 km gebied.
Parkeren
De basis voor het parkeren zijn de parkeernotitie van januari 2014 (vastgesteld door de raad in juli 2014) zoals opgenomen in het paraplubestemmingsplan voor parkeren en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Voor deze locatie kan worden uitgegaan van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad in de rest van de bebouwde kom. Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving (een over) capaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.2.
Tabel 3.2 Parkeernormen
Functies | Norm rest bebouwde kom (gemiddeld) | Aandeel bezoekers | |||
Woning, koop, vrijstaand | 2,2 per woning | waarvan 0,3 per woning | |||
Woning, koop, twee-onder-een-kap | 2,1 per woning | waarvan 0,3 per woning |
|||
Koop, tussen/hoek | 1,9 per woning | waarvan 0,3 per woning | |||
Koop, etage, duur | 2,0 per woning | waarvan 0,3 per woning | |||
Koop, etage, midden | 1,8 per woning | waarvan 0,3 per woning | |||
Koop, etage, goedkoop | 1,6 per woning | waarvan 0,3 per woning | |||
Huur, etage, midden/goedkoop | 1,4 per woning | waarvan 0,3 per woning | |||
Kantoor (zonder baliefunctie) | 2,1 per 100 m² bvo | waarvan 5% aandeel bezoekers |
De berekening van het parkeeraanbod vindt plaats overeenkomstig de correctiefactoren zoals opgenomen in tabel 3.3.
Tabel 3.3: correctiefactoren parkeren op eigen terrein
Parkeervoorziening | theoretisch aantal | berekeningsaantal | opmerking |
enkele oprit zonder garage | 1 | 0,8 | oprit min. 5,0 m diep |
lange oprit zonder garage of carport | 2 | 1,0 | |
dubbele oprit zonder garage | 2 | 1,7 | oprit min. 4,5 m breed |
garage zonder oprit (bij woning) | 1 | 0,4 | |
garagebox (niet bij woning) | 1 | 0,5 | |
garage met enkele oprit | 2 | 1,0 | oprit min. 5,0 m diep |
garage met lange oprit | 3 | 1,3 | |
garage met dubbele oprit | 3 | 1,8 | oprit min. 4,5 m breed |
Op basis van de normering ontstaat de volgende parkeerbalans, waarbij is uitgegaan van een woningbouwprogramma van maximaal 86 woningen (tabel 3.4).
Tabel 3.4 Parkeerbalans nieuwe situatie (indicatief).
Functies | Typologie | Parkeernorm | Aantal | Oppervlakte | Totaal |
Koopwoningen | |||||
Woningen | vrijstaand | 2,2 | 5 | 11 | |
Woningen | twee-onder-één-kap | 2,1 | 12 | 25,2 | |
Woningen | tussen/hoek | 1,9 | 29 | 55,1 | |
Woningen | gestapeld (duur) | 2,0 | 6 | 12 | |
Woningen | gestapeld (midden) | 1,8 | 6 + 2 | 14,4 | |
Woningen | gestapeld (goedkoop) | 1,6 | 0 | ||
Huurwoningen | |||||
Woningen | gestapeld midden/ goedkoop | 1,4 | 24 | 33,6 | |
Gemengd | |||||
Kantoor | zonder baliefunctie | 2,1 per 100 m² | 250 m² | 5,3 | |
Woning, Tweede Bloksweg 4 | vrijstaand (bestaand) vrijstaand (nieuw) | 2,2 2,2 |
1 1 |
2,2 - (i.p.v. kantoor) |
|
Totaal | 86 | 158,8 pp |
In totaal zijn er voor 86 woningen en een kantoor afgerond 159 parkeerplaatsen benodigd. Het parkeren vindt zowel in het openbaar gebied als op eigen erf plaats. Deze parkeerbehoefte wordt op basis van het verkavelingsvoorstel, inclusief de in tabel 3.2 genoemde correctiefactoren, als volgt opgelost.
Tabel 3.4 Opgave aantal parkeerplaatsen in plangebied (indicatief).
Parkeervoorziening | Aantal | berekeningsaantal | Totaal | |
garage met dubbele oprit | 5 | 1,8 | 9 | |
garage met enkele oprit | 17 | 1 | 17 | |
garage met lange oprit | 1,3 | |||
parkeerplaatsen appartementen | 36 | 36 | ||
openbare parkeerplaatsen | 91 | 91 | ||
parkeerplaatsen bij kantoor c.q. woning | 3 | 3 | ||
parkeerplaatsen bij woning van kantoor | 2 | 2 | ||
Totaal | 158 pp |
Op basis van de opgave in tabel 3.4 is aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied worden gerealiseerd voor 86 woningen. Voor het kantoor zijn in de bestemming Gemengd voldoende parkeerplaatsen mogelijk op eigen terrein (6 plaatsen bij kantoor en 2 parkeerplaatsen bij woning). Wanneer het kantoor wordt gesloten kan hiervoor een vrijstaande woning terugkomen. Parkeren kan dan worden opgelost op eigen terrein. De parkeerplaatsen van de gestapelde woningen langs de spoorlijn zijn bereikbaar via een onderdoorgang onder het middelste appartementengebouw. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Overige regels (artikel 15.1) van het bestemmingsplan wordt dit geborgd. De verkeersstructuur en parkeeroplossingen zijn in figuur 5 weergegeven.
Figuur 5: Verkeersstructuur en parkeeroplossingen.
De Dreef. De Tweede Bloksweg.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
Door de veertien nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met 86 woningen (waarvan 2 bestaand) voor de doelgroepen doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Waddinxveen. De invulling van het plangebied met 86 woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.
Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid als genoemd in het Barro. De regionale behoefte van deze ontwikkelingslocatie wordt aangetoond in paragraaf 4.3.2. De ontsluiting naar het rijkswegennet en het openbaar vervoer (HOV-net) is goed. Dit sluit aan bij het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De laatste wijziging van 30 mei 2018 heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de 3 hectare kaart.
Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de Greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het bestaand stedelijk gebied voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over nieuwe woningbouwplannen en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop dieper ingegaan.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart en kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het gebied aangeduid als 'steden en dorpen' in een 'stads- of dorpsrand', terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' grenst aan de 'bebouwde ruimte'. In figuur 6 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 1 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale en regionale woningbehoefte en wordt als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda.
Figuur 6: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts uitsnede kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte'.
Conclusie
De woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen de stads- en dorpsrand, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied, wordt opgericht, dat feitelijk geheel is omsloten door bebouwde ruimte, waaronder gerealiseerde woningen aan overzijde van de Dreef in Park Triangel. Over het woningbouwprogramma heeft regionale afstemming plaatsgevonden. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte. Op grond van dit aangepaste artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 86 woningen. Het huidige kantoor, groot 575 m², wordt teruggebracht tot maximaal 500 m². De Regio Midden-Holland heeft ingestemd met dit plan (zie paragraaf 4.3.2), welke als verantwoording van een actuele regionaal afgestemde behoefte voorziet. De VRM biedt een mogelijkheid om vooruit te lopen op de aanvaarding van de actualisatie van het RAW, omdat sprake is van een binnenstedelijk plan en transformatie. Hierdoor is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, het voorzien in een actuele behoefte, doorlopen, zodat een verdere bespreking niet nodig is.
Het plangebied ligt tussen Park Triangel enerzijds en het winkelcentrum Gouweplein anderzijds, alsmede op loop- en fietsafstand van de HOV halte Waddinxveen (circa 750 m) en de halte Triangel (circa 800 m). Er is geen strijd met de provinciale belangen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Verordening Ruimte met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De bestaande ontginningslijnen worden gerespecteerd, zoals de Tweede Bloksweg, de Dreef en de bestaande spoorlijn. Door een eigentijds ontwerp past deze planontwikkeling qua aard en schaal bij wat er al is aan de Limaweg (kantoren en horeca), het Coenecoop College aan de Dreef (school voor voortgezet onderwijs), het winkelcentrum Gouweplein met woningen ten noordoosten van het plangebied en het in aanbouw zijnde woonwijk Park Triangel. Het plangebied is voorts op loop- en fietsafstand gelegen van het HOV-net (zowel halte Waddinxveen als halte Triangel). Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Ontwerp-omgevingsbeleid
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het Ontwerp-Omgevingsbeleid op 30 oktober 2018 vastgesteld. In het Ontwerp-Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet.
Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Ontwerp-Omgevingsbeleid. Het gehele Ontwerp-Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Voor dit bestemmingsplan heeft het ontwerp-omgevingsbeleid geen consequenties.
Conclusie
Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling voor 86 woningen wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.2), welke als verantwoording van een actuele regionaal afgestemde behoefte in meerdere plannen tegelijk voorziet. Door aanvaarding van de regionale woonvisie is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, het voorzien in een actuele behoefte, doorlopen. Er is geen strijd met de provinciale belangen.
De gemeenten in Midden-Holland hebben in 2009 besloten om gezamenlijk het bestaande ruimtelijk beleid verder te ontwikkelen tot een uitvoeringsgerichte ruimtelijke agenda. Deze agenda heeft een doorlooptijd tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Op 15 februari 2010 heeft het portefeuillehoudersoverleg Groene Hart, RO en Volkshuisvesting de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland 'Geslaagde kwaliteit in een vitale regio' vastgesteld.
De agenda moet de kwaliteiten en samenbindende identiteit van het gebied formuleren en leiden tot meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de regio in relatie tot ontwikkelingen vanuit provinciaal en rijksbeleid. De agenda moet de regio ook een duidelijk eigen gezicht geven in het geheel van de Randstad. Speerpunten zijn:
Het ruimtelijk programma is gerubriceerd naar negen subthema's. Eén van deze subthema's is een vitale en duurzame woningvoorraad. Midden-Holland zet in op een stevige ontwikkeling van de kwaliteit van de woningbouw. De regio wil hoogwaardige en onderscheidende woonmilieus ontwikkelen, die bovendien duurzaam zijn en aansluiten op het landschap. Het is daarbij van groot belang om voldoende betaalbare woningen te realiseren, zodat keuzevrijheid op de regionale maar ook op de lokale woningmarkt wordt gewaarborgd. Bovendien wil de regio de doorstroming op gang brengen om te komen tot een veel efficiënter gebruik van de woningvoorraad.
De maat en het karakter van de woningbouw moeten bijdragen aan een evenwichtige leeftijdsopbouw op regionaal niveau met een goede verhouding tussen starters, jonge gezinnen en senioren. Dat betekent dat de regio wil komen tot een strategische woonruimteverdeling op regionaal niveau en wil investeren in aantrekkelijke woonmilieus met goede vestigingsvoorwaarden waardoor een bovenmatige vergrijzing en ontgroening worden tegengegaan.
Strategische programmering woningbouw
Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma voor het Zuidvleugeldeel van Midden-Holland is het voorzien in de eigen behoefte, plus het mogelijk maken van de opvang van de woningbehoefte uit de Zuidvleugel in het project Zuidplaspolder. Nieuwe opgaven zullen in beginsel in het bestaand stedelijk gebied te worden ingepast. De ambitie om 80% binnenstedelijk te realiseren, is voor de regio Midden-Holland niet volledig haalbaar. Er wordt flexibiliteit betracht in de programmering om zodoende goed in te kunnen spelen op veranderingen in de vraag. De uiteindelijke verstedelijkingsafspraken zullen een ander karakter krijgen dan bij de voorgaande periodes. De veranderingen op de woningmarkt vergen een andere aanpak van de ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij zal het veel meer gaan om het opstellen van gezamenlijk arrangementen om de ontwikkeling van lokale projecten te kunnen waarborgen die bijdragen aan de regionale doelstellingen. Binnen de regio wordt de samenwerking tussen private partijen (zoals projectontwikkelaars en makelaars) en (semi-) publieke partijen (overheden en corporaties) versterkt.
Midden-Holland hanteert het beginsel “eerst bewegen, dan bouwen”. De inzet van alle partijen is om de ontwikkeling van infrastructuur en woningbouw gelijk op te laten gaan. Omwille van efficiënt en duurzaam ruimtegebruik wordt het grondgebruik rond de Stedenbaanstations in Midden-Holland en langs de HOV-haltes verder geïntensiveerd.
De gemeenten en de regio maken procesafspraken over de wijze waarop de woningbouwopgave wordt uitgevoerd en de wijze waarop de integrale verstedelijkingsopgave wordt vormgegeven. Bovendien bepalen zij gezamenlijk welke woningbouwopgave wordt gekoppeld. De gemeenten en de regio maken verder afspraken over de fasering van de woningbouwopgave en over de ontwikkeling van verschillende locaties. Daarnaast monitoren zij de voortgang van de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave (incl. sloop).
Conclusie
De planontwikkeling is in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland. In het bijzonder wordt tegemoet gekomen aan de wens om woningbouw te realiseren langs het HOV-net nabij stationslocaties. Sprake is van een duidelijke kwaliteitsimpuls van het plangebied.
Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.
Het plan Noordpunt Triangel is regionaal afgestemd. De gemeenten in de regio Midden-Holland hebben aangegeven dat de ontwikkeling van dit plan past binnen de insteek van de regio om in te zetten op kwalitatief goede plannen die niet concurrerend zijn met de plannen van andere gemeenten.
Conclusie
De Noordpunt is een van de Waddinxveense projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte mag worden verwacht voor de woningen in de Noordpunt en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaats gehad. In het plangebied worden 86 woningen mogelijk gemaakt in een binnenstedelijk- en transformatiegebied. De planontwikkeling is in overeenstemming met regionaal gemaakte afspraken.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
Wonen en voorzieningen
De gemeente wil bouwen voor de afgestemde en overeengekomen regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen.
De gemeentelijke ambities uit de structuurvisie zijn uitgewerkt in een uitvoeringsagenda met concrete projecten. De uitvoeringsagenda vormt deze periode enerzijds een belangrijk sturingskader voor de projecten die de gemeente zelf actief wil oppakken en anderzijds een toetsingskader voor projecten en initiatieven van private partijen die een faciliterende rol van vragen van de gemeente. Van belang is dat zowel de structuurvisie als de uitvoeringsstrategie een momentopname zijn van ambities en concrete projecten op de korte én lange termijn. Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als "Wonen nieuw" (zie figuur 7).
Conclusie
De ontwikkeling van de Noordpunt Triangel is in de uitvoeringsagenda van de geactualiseerde Structuurvisie opgenomen als een lopend project voor de periode 2012-2020. De woningbouw levert een bijdrage aan de woningbouwopgave en de gewenste gedifferentieerde woonmilieus.
Figuur 7: Integrale kaart Structuurvisie.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 13 december 2017 de Woonvisie 2018-2022 vastgesteld. De woonvisie bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers. De hoofddoelstelling is dat iedereen die dat wil op een prettige en geschikte manier in Waddinxveen moet kunnen wonen. De pijlers geven hier invulling aan. De eerste pijler is beschikbaarheid en betaalbaarheid. Deze pijler gaat over passende huisvesting voor diverse doelgroepen. De tweede pijler gaat over wonen, zorg en welzijn. Een belangrijk thema is duurzaamheid, daarom gaat de derde pijler over dit thema. De vierde pijler ten slotte gaat over leefbaarheid. Het gaat hier zowel over de woningen zelf als over de woonomgeving. Naast de pijlers wordt er in de woonvisie ingegaan op het gewenste woningbouwprogramma voor Waddinxveen en de manier waarop de gemeente met 'partners in wonen' samenwerkt. De actiepunten uit de woonvisie zijn op een rij gezet en een bijlage bij de Woonvisie.
Wonen is een eerste levensbehoefte. De woningmarkt is complex. De gemeente heeft daarom een nieuwe woonvisie opgesteld. Deze woonvisie geeft de ambities en doelstellingen voor wonen voor de periode van 2018 tot en met 2022. De woonvisie gaat in op de huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen, zodat iedereen die dat wil prettig kan wonen in Waddinxveen. De woonvisie is een kompas en toetssteen voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen, zowel voor nieuwbouw als voor de aanpassingen in de bestaande voorraad. De vorige woonvisie is in 2012 vastgesteld. Toen was er een economische crisis. Intussen is de economie weer aangetrokken. Dat heeft ook invloed op de woningmarkt. Er is daarom behoefte aan een geactualiseerde visie.
Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad aangepast moeten worden. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen.
Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuw. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat hierbij voorop.
Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is.
Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen voor de komende jaren. Er is veel vraag naar woningen in de grote steden, maar ook in de gebieden langs de A12, waaronder Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en ’t Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Het belangrijkste (transformatie)gebied voor de komende jaren is het gebied van Station tot Hefbrug. In dit gebied worden onder andere voormalige detailhandel en bedrijfsbestemmingen getransformeerd naar een gebied voor wonen en zorg gerelateerde voorzieningen. Deze locatie ligt binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen.
Op basis van de Woningbouwraming en de Bevolkingsprognose van de Provincie Zuid-Holland zou er in Waddinxveen ruimte zijn tussen 1.622 en 2.195 woningen in de periode van 2015 tot en met 2029 voor de eigen behoefte. Park Triangel heeft haar eigen vraag. Voor Park Triangel hanteert de gemeente als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag. In deze steden is een tekort aan met name grondgebonden woningen. Park Triangel vangt een deel van dit tekort op. Om te voldoen aan de vraag naar meer luxe woonmilieus, wordt als onderdeel van het woningbouwprogramma ook ingezet op duurdere koopwoningen.
Programma Triangel Noordpunt
De woningbouwlocatie grenst aan Park Triangel. Het planologisch programma in de Noordpunt voorziet in maximaal 86 woningen. Het plan voorziet in een divers woningbouwprogramma met sociale huur, middenduur (koop en huur) en woningen in de dure koopsector. De eengezinswoningen en appartementen zijn geschikt voor starters, doorstromers en senioren. Het woningbouwprogramma is opgenomen in tabel 4.1
Tabel 4.1: woningtypologie en financieringscategorie (voorlopig).
Woningtype | huur/koop | segment | GBO | aantal |
vrijstaand | koop | duur | 200 m² | 5 |
twee-onder-één-kap woning | koop | duur | 170 m² | 12 |
drie-onder-één-kap woning | koop | duur | 170 m² | 6 |
tussen- en hoekwoningen | koop | duur | 160 m² | 12 |
tussen- en hoekwoningen | koop | middenduur | 130 m² | 11 |
gestapeld | koop | duur | 125-175 m² | 6 |
gestapeld | huur (€ 720- € 900) | middenduur | 75-100 m² | 20 |
gestapeld | huur | goedkoop | 55-65 m² | 12 |
Totaal | 84 |
Dit programma omvat 84 woningen (exclusief de te handhaven woning bij het kantoor), waarvan 12 sociale huurwoningen. In de middendure sector worden 29 woningen gebouwd, waarvan 12 geliberaliseerde woningen voor middenhuur. De overige 50% valt in de dure koopsector. Daarnaast kan in de bestemming 'Gemengd' nog een woning bij de bestaande woning worden gerealiseerd in het kantoor, nadat de kantooractiviteiten zijn beëindigd. Hiermee komt de totale plancapaciteit op 86 woningen. Dit programma is in de uitvoeringsagenda van de geactualiseerde Structuurvisie als een lopend project opgenomen.
Conclusie
Het bouwprogramma van 86 woningen is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroepen starters en doorstromers. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren. In paragraaf 4.4.7 wordt hierop ingegaan.
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.
Nota parkeerbeleid
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 de nota Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:
Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.
Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is.
Conclusie
De verkeersontsluiting van deze woningbouwontwikkeling wordt aangetakt op de Dreef. Een tweede ontsluiting wordt gerealiseerd op de Tweede Bloksweg. Er is geen strijdigheid van de door de raad vastgestelde beleidskaders. De planontwikkeling kan voorzien in de parkeerbehoefte. Dit is uitgewerkt in 3.2.4. Vanuit verkeerskundige overwegingen zijn er geen bezwaren.
De gemeenteraad heeft op 20 april 2016 het Groenstructuur en Groenbeleidsplan Waddinxveen vastgesteld. Hierin zijn beleidskader opgenomen voor het openbaar groen in de bebouwde omgeving. Een strook langs de spoorlijn, buiten het plangebied, maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur en is aangeduid als vlakelement.
Conclusie
In het plangebied worden 86 woningen mogelijk gemaakt. De hoofdgroenstructuur wordt niet aangetast. Bestaand groen, waaronder de elzenweide, wordt zoveel mogelijk gehandhaafd. Vanuit het Groenbeleidsplan zijn er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling.
De gemeenteraad heeft op 1 december 2006 een visie vastgesteld over de leefbaarheid die ze haar burgers wil bieden. Deze notitie bevat een concreet voorstel voor een werkbare Waddinxveense visie, bestaande uit slechts vijf inhoudelijke uitgangspunten, alsmede de criteria waaraan moet worden voldaan om te komen tot een doeltreffend beleid op het gebied van leefbaarheid én om dat op een adequate, wijkgeoriënteerde wijze te organiseren. De gemeente tracht haar doelstellingen op dit gebied te realiseren door het leveren van directe en indirecte bijdragen aan initiatieven en vraagstukken in de verschillende Waddinxveense wijken. De visie is als volgt omschreven (citaat):
We willen wijken en buurten waar het voor burgers goed, veilig en prettig wonen is. We willen dat de burgers, maatschappelijke organisaties, verenigingen en ondernemers goede bijdragen leveren aan het maatschappelijk leven, waardoor de sociale samenhang in Waddinxveen sterk bevorderd wordt. Het stimuleren van betrokkenheid en (dus) eigen verantwoordelijkheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt. |
Conclusie
De planontwikkeling voldoet aan de in de notitie opgesomde uitgangspunten, omdat een (verkeers) veilige omgeving c.q. openbare ruimte wordt gecreëerd.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 1 juni 2016 het Speelruimteplan 2016-2025 'Kwaliteit door buitenspel!' vastgesteld. In dit plan is de evaluatie van de Wijkanalyses Waddinxveen 2012 betrokken, een evaluatie van de waterspeeltuin en de mogelijkheid een of meer natuurlijke speelplekken voor kinderen te realiseren met subsidie vanuit het programma ‘Groen doet goed’.
Relevant is beleidsvoornemen 11, waarin wordt voorgesteld om (toekomstige (bestemmings)plannen te toetsen aan de normen voor speelruimte. Triangel maakt onderdeel uit van een toekomstgerichte speelruimte-analyse. In het IOP (Integraal Ontwikkelingsplan) Park Triangel zijn de uitgangspunten voor de speelplekverdeling opgenomen zoals ook gehanteerd in het Speelruimteplan. De speelplekken worden in de loop van de tijd en tijdens de bouw van de wijk aangelegd.
Voor Triangel Noordpunt wordt als uitgangspunt aangehouden dat 3% van het plangebied wordt ingericht voor buitenspeelruimte, waarbij rekening wordt gehouden met een speelplek voor kinderen van 0-6 jaar en een speelplek voor kinderen van 6-12 jaar. Deze speelplekken mogen gecombineerd worden. Oudere kinderen zijn op speelplekken in Park Triangel en de bestaande wijk Zuidplas aangewezen. De eerdergenoemde bomenweide in het plangebied kan tevens de functie van informele speelplaats hebben naast de formele speelplaats.
Conclusie
De verkaveling van het plangebied voldoet aan de 3% norm voor buitenspeelruimte in het openbaar gebied.
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Conclusie
De woningen worden duurzaam gebouwd. Alle woningen krijgen een EPC van 0 en worden zonder gasaansluiting gebouwd. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het betreft immers een ontwikkelingslocatie die gelegen is tussen het bestaand stedelijk gebied en de woningbouwlocatie Park Triangel. Dit sluit aan bij het principe bundeling van verstedelijking. Er zijn met deze planontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Structuurvisie en de Verordening ruimte, omdat de woningbouwontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen, waarover regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen. Woningbouw op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Plangebied Triangel Noordpunt gezien vanaf de rotonde aan de Dreef.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het waterbeleid voor de periode 2016 – 2021 bestaat uit de volgende onderdelen:
Visie Ruimte en Mobiliteit
In de Visie Ruimte en Mobiliteit is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. Destijds is bij de vaststelling van de VRM aan dit waterbeleid niet expliciet de status 'regionaal waterplan' verbonden. Met het planherzieningsbesluit van 29 juni 2016 is dat alsnog gebeurd. Het waterbeleid komt op diverse plekken voor in de VRM, maar specifiek in hoofdstuk 4 (Water, bodemen energie). In dit hoofdstuk komen de thema's aan de orde waarvoor ook in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 beleid is opgenomen. Daarom wordt in het Planherzieningsbesluit expliciet naar hoofdstuk 4 verwezen.
Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Relatie met andere Besluiten, Verordeningen, Agenda's, etc.
Behalve de genoemde beleidsstukken die samen het waterplan vormen zijn er ook nog andere door GS en/of PS vastgestelde documenten die een rol spelen bij (de uitvoering van) het waterbeleid. Dit betreft onder andere:
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Gemeentelijke randvoorwaarden voor planontwikkeling
De gemeente heeft voor deze planontwikkeling aanvullende randvoorwaarden geformuleerd, welke in lijn zijn met die voor Park Triangel. De volgende voor dit bestemmingsplan relevante voorwaarden zijn van toepassing voor de afvoer van regenwater en waterbesparende voorzieningen:
Voorts zijn randvoorwaarden geformuleerd met betrekking tot:
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een waterpeil van NAP -6,10 langs de Tweede Bloksweg. Het polderpeil is -6,25 tot -6,40. Hiervoor is een nieuw peilbesluit vastgesteld. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld.
Hoofdwatergang aan oostgrens plangebied. Sloot langs Tweede Bloksweg.
Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied is grotendeels onverhard (weiland). In het noordelijk deel staat een kantoorgebouw met erfverharding en in het zuidwestelijk deel een (voormalige agrarische bedrijfs)woning met een voormalige aardappelloods. In de Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden Noordpunt Triangel is aanvankelijk uitgegaan van 12,5% watercompensatie van het bruto plangebied. In de vooroverlegreactie van het hoogheemraadschap van 21 mei 2015 is de compenserende waterberging in dit gebied bijgesteld tot 15,5% van de netto verhardingstoename. Dempingen van bestaand oppervlaktewater moeten geheel worden gecompenseerd. Het bestemmingsplan voldoet aan deze norm. In casu zal er circa 1.179 m² (zijnde 15,5% van 7.604 m²) vervangend water moeten worden gerealiseerd binnen het plangebied. De planopzet is zodanig dat 1.220 m² extra water wordt gerealiseerd. Compensatie vindt plaats door middel van aanleg en verbreding van waterpartijen en sloten. De nieuwe opgaven zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1: Wateropgave.
Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de gebouwen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij het Rioleringsplan Park Triangel. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling in de plangebied zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Milieueffectrapportage Triangel
Algemeen
Een bestemmingsplan is sinds de wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage per 1 april 2011 m.e.r.-beoordelingsplichtig, indien dat bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor realisatie van 2.000 woningen. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Triangel was er sprake van een m.e.r. plicht. Voor de aanleg van een woonwijk van 2.000 woningen of meer dient de procedure voor milieueffectrapportage doorlopen te worden, welke resulteert in een milieueffectrapport (MER). In het MER worden de te verwachten milieugevolgen van het voornemen beschreven, zodat het milieu een volwaardige plaats kan krijgen bij de besluitvorming over de wijziging van het bestemmingsplan.
Milieueffectrapport (december 2005)
Het MER Triangel is tegelijk met het voorontwerpbestemmingsplan Triangel ter inzage gelegd. In het Milieueffectrapport (december 2005) is het onderhavige deelgebied in het voorkeursalternatief aangeduid als 'de punt' in figuur 8 (bladzijde 8 van het MER rapport1). Deze noordelijkst gelegen punt vormt met zijn stedelijke karakter de entree van en naar het centrum en daarmee ook de schakel. In het MER staat voorts beschreven dat er voor dit plangebied mogelijkheden zijn voor een compact woonmilieu. Uitgangspunt is dat dit gebied de aansluiting vormt van Park Triangel met het toekomstige centrumgebied. Dit deelgebied dient als cluster te worden uitgewerkt en vormt één van de bijzondere entrees van De Park Triangel vanuit de omliggende wijken. Het voorkeursalternatief is weergegeven in figuur 9 (bladzijde 52 van het MER rapport).
Woonprogramma
De MER voor Park Triangel heeft zich gefocust op de inrichting van de nieuwe woonwijk. De behoefte aan een nieuwe woonwijk en de locatie van de wijk zijn al in een eerder stadium onderzocht en derhalve geen onderwerp van studie geweest van het inrichtings-m.e.r.
Het woonprogramma in de MER heeft betrekking gehad op circa 2.900 woningen (hoofdstuk 6.7, bladzijde 66 van het MER rapport). Het potentiële woongebied is onder andere bepaald door het ruimtebeslag van de noodzakelijke afstanden van de infrastructuur en daarmee samenhangende geluids- en luchtcontouren, de veiligheidscontour van de aanwezige hogedruk gasleiding en het gasstation. Uitgangspunt is geweest dat er sprake is van duurzame woningbouw en daarmee voldoende afstand wordt genomen van de belemmeringen. Langs bijvoorbeeld het spoor is een ruime maat gehanteerd met aaneengesloten woningen met hoogwaardige gedifferentieerd karakter. Hierdoor is er kwaliteit voor de woningen langs het spoor gewaarborgd, maar is de mogelijke belemmering voor de rest van de wijk ook afgeschermd.
Figuur 8: ruimtelijke hoofdstructuur MER rapport. Figuur 9: Het masterplan/ voorkeursalternatief.
MER Triangel Aanvulling
Eind 2007 is de gemeente tot de conclusie gekomen dat het stedenbouwkundig plan, dat ten grondslag lag aan het voorontwerpbestemmingsplan, onvoldoende tegemoet is gekomen aan de gewenste kwaliteitskaders en uitgangspunten uit het Masterplan Triangel. Om nieuwe inzichten te verwerven is op basis van dit Masterplan het stedenbouwkundig schetsplan aangepast, dat als basis zal dienen voor de uitwerkingsplannen. Met deze wijzigingen biedt het bestemmingsplan de flexibiliteit om in de vervolgfasen deze aansprekende ideeën een ruimtelijke vertaling te geven. In verband hiermede is een aanvulling op het MER beschreven2. De hierin beschreven wijzigingen hebben geen betrekking gehad op dit deelgebied3.
Nieuwe MER niet noodzakelijk
De gemeenteraad heeft op 24 september 2008 bij de vaststelling van het bestemmingsplan, waarvan Triangel Noordpunt niet langer deel uitmaakt, de aanvulling op het MER aanvaard. De nu in het bestemmingsplan 'Triangel Noordpunt' voorgestelde inrichting zal qua milieueffecten niet significant anders zijn dan die uit het voorkeursalternatief Park Triangel, inclusief aanvulling hierop. De uitgevoerde MER Triangel kan derhalve tevens als grondslag dienen voor het bestemmingsplan Triangel Noordpunt. Het MER met het advies van de m.e.r. commissie zal bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan ook ter visie worden gelegd. Voor het overige wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de plantoelichting van het bestemmingsplan Triangel, waarin de m.e.r. voor Park Triangel is toegelicht.
Bestemmingsplan Triangel versus aantal woningen
In het bestemmingsplan Triangel, waarvan de Noordpunt zelf geen deel uitmaakt, is vastgelegd dat het aantal woningen ten hoogste 3.100 mag bedragen. Dit woningaantal is later in het Integraal Ontwikkelingsplan Park Triangel (februari 2010) naar beneden bijgesteld tot circa 2.700 woningen. In de deelplannen 1 en 2 worden de komende vier jaar circa 700 woningen gebouwd.
Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 86 woningen, zodat het woningbouwprogramma in de pas loopt met de aangehouden uitgangspunten in het MER.
Wijzigingen van de milieuwet- en regelgeving
Sinds 2008 is diverse (milieu)wet- en regelgeving gewijzigd. Dit betreft:
De realisatie van de maximaal 86 woningen is getoetst aan de meest actuele wet- en regelgeving en bijbehorende normstelling. In de volgende milieuparagrafen en -onderzoeken wordt aangetoond dat het bestemmingsplan geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Conclusie
De nieuwbouwontwikkeling zal voldoen aan de door de raad aanvaarde MER bij de vaststelling van het bestemmingsplan Triangel zoals samengevat in hoofdstuk 4 van de plantoelichting van het bestemmingsplan Triangel).
Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast. Het plangebied ligt aan (nieuwe) doorgaande verbindingswegen in de kern van Waddinxveen. Tegenover het plangebied in zuidwestelijke richting staat een woonwagencentrum. Hier zal ook woningbouw plaatsvinden. Ten noorden van het plangebied liggen aan de overzijde van de Dreef een restaurant en meerdere kantoorgebouwen aan de Limaweg. Direct ten noordoosten van het plangebied ligt aan de overzijde van de watergang een winkel in dieren- benodigdheden. Aan de overzijde van de spoorbaan is het Coenecoop College gevestigd en tennisvereniging 'De Gouwe Smash'. Ten zuiden hiervan ligt het nieuwe bedrijvenpark Coenecoop III.
Gebieden die langs (hoofd)infrastructuur liggen, behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. Het plangebied zelf wordt evenwel aangemerkt als rustige woonwijk, omdat hierin nagenoeg uitsluitend woningen worden gerealiseerd.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Voor deze planontwikkeling zijn twee milieubelastende activiteiten buiten het plangebied relevant, te weten het naastgelegen dierenwinkel aan de Tweede Bloksweg 2 en de (toekomstige) bedrijvenontwikkeling op Coenecoop III. In het plangebied zelf komen behoudens het bestaande architectenbureau en dienstverlening c.q. een woon-/ werkeenheid geen milieubelastende bedrijven voor. Aan de richtafstanden voor deze functies in het plangebied kan worden voldaan.
Tabel 6.2: Overzicht nabijgelegen milieubelastende activiteiten.
Bedrijf | Adres | Richtafstand rustig gebied | Opmerking |
Dierenwinkel Hoodie Dier XL (Categorie 1) |
Tweede Bloksweg 2, Waddinxveen | 10 m | De kortste afstand tussen de dierenwinkel en geprojecteerde bouwvlak is 30 meter. |
Nieuw te vestigen bedrijven op Coenecoop III. (maximaal categorie 3.2) |
Coenecoop | 100 m | Woningen in plangebied liggen op een grotere afstand dan 75 meter. Bovendien is een wijziging van het bestemmingsplan in voorbereiding om een schoolvoorziening mogelijk te maken ten noorden van de Dreef. Na vaststelling hiervan is er geen beperking meer voor de woningbouwontwikkeling. |
Overige voorzieningen:
Coenecoop college; Sporthal De Dreef; Tennisvereniging; Restaurant Bibelot; Kantoren. |
Dreef 6 Dreef 4 Kanaaldijk 9 Limaweg 54 Limaweg |
30 m 50 m 50 m 10 m 10 m |
Al deze voorzieningen liggen op een afstand van minimaal 75 meter, zodat deze vanuit milieuzonering geen hinder veroorzaken voor de woningbouw. |
Hoodie Dier XL . Kantoorbedrijven op Coenecoop III. Op de achtergrond een nieuwbouwontwikkeling.
Hindercontour uit te geven noordelijke kavels Coenecoop
Op het bedrijventerrein Coenecoop ligt een aantal kavels die nog uitgegeven kunnen worden voor bedrijven tot en met de maximale milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt in beginsel een geluidcontour van 100 meter. Ook geur en stof hebben betrekking op deze contour. In figuur 10 is deze hindercontour met een rode lijn aangeduid. Binnen deze contour zullen circa 16 nieuwe woningen beperkend kunnen zijn voor de vestigingsmogelijkheden van bedrijven op de meest noordelijke kavel op Coenecoop. Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt.
Figuur 10: hindercontour (rood) rondom uit te geven kavels Coenecoop, met het Coenecoop College
als beperkend object.
De afstand tussen de woningbouwontwikkeling en de mogelijke vestiging van categorie 3.2 inrichtingen op Coenecoop III wijkt slechts in geringe mate af van in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden. In casu wordt voor circa 16 woningen een vrije afstand van circa 85 meter aangehouden in plaats van 100 meter voor bedrijven in deze milieucategorie. Wel wordt ruimschoots voldaan aan de in de VNG-brochure opgenomen afstand van 50 meter voor te vestigen bedrijven in milieucategorie 3.1. De in de VNG-brochure genoemde afstanden zijn indicatief van aard. De gemeenteraad kan bij vaststelling van een plan daarvan gemotiveerd afwijken.
Schoolontwikkeling
In juli 2018 heeft de gemeente het perceel tussen de tennisvereniging Gouwe Smash en de Dreef verkocht aan de SPB Gouwe en Rijnstreek. De SPB is voornemens op dit perceel een nieuw schoolgebouw op te richten voor het opleiden van timmermannen en metselaars in de Regio Gouwe- en Rijnstreek. Hiervoor is inmiddels een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding. Dit betekent dat niet langer op deze locatie bedrijven in milieucategorie 3.2 kunnen worden opgericht, maar alleen een schoolgebouw in milieucategorie 2. Als gevolg hiervan zijn er geen beperkingen meer voor deze woningbouwontwikkeling. Op de plankaart van dit (ontwerp) bestemmingsplan is het gebied bestemd voor 'Maatschappelijk' (zie figuur 11).
Figuur 11: Uitsnede plankaart (ontwerp) bestemmingsplan Kanaaldijk 11.
Het perceel dat voor 'Maatschappelijk' wordt bestemd De spoortunnel.
met daarachter tenniscomplex "Gouwesmash".
Conclusie
Realisering van Triangel Noordpunt, conform het aangeleverde stedenbouwkundig plan, leidt tot een kleine beperking van de (maximale) gebruiksmogelijkheden van een bedrijfsperceel ten noorden van de Dreef. Deze beperkingen zijn afhankelijk van aard en type bedrijf wat zich daar wil vestigen.
Inmiddels is een bestemmingsplan in voorbereiding om de kavel ten noorden van de Dreef te transformeren naar een maatschappelijke bestemming ten behoeve van het oprichten van een school. De hiervoor genoemde beperkingen vervallen, nadat het bestemmingsplan in werking is getreden. In afwachting hiervan worden mogelijke reducerende maatregelen op milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar voor een te vestigen bedrijf (als gevolg van de voorgenomen woningbouw) niet onevenredig beperkt en wordt deze planontwikkeling aanvaardbaar geacht.
Wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn Tweede Bloksweg, Beijerincklaan, Oude Dreef en Dreef. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Overige in de nabijheid gelegen wegen zijn zogenaamde 30 km/h zones.
In verband met het vorenstaande is een geactualiseerd Akoestisch onderzoek rail- en
wegverkeerslawaai (2018) uitgevoerd door DPA Cauberg-Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 10 oktober 2018, referentie 04786-45503-01, Bijlage 1).
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege de Dreef en de Oude Dreef. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde vanwege wegverkeerslawaai wordt niet overschreden. De ten hoogste optredende geluidbelasting bedraagt respectievelijk 55 dB vanwege de Dreef en 52 dB vanwege de Oude Dreef.
Gemeentelijk beleid
Een waarde van meer dan 53 dB wordt vanwege de Dreef slechts vastgesteld indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden uit het gemeentelijk beleid. Deze voorwaarden zijn van toepassing voor een deel van de woningen in een appartementenblok en een aantal grondgebonden woning langs de Dreef. Aanvaardbare maatregelen op woningniveau voor het appartementenblok, bijvoorbeeld de toepassing van inpandige balkons voorzien van een voldoende hoge gesloten borstwering en geluidabsorptie of een afsluitbare buitenruimte, sorteren voldoende effect om de geluidbelasting op de achtergelegen gevel terug te brengen tot de grenswaarde (48 dB Lcum).
In de regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd (artikel, 7.2.1, sub i van de bestemming Wonen). Met inachtneming van de in het rapport genoemde aanvullende maatregelen kan een hogere waarde worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders voor de gevels van de in het rapport genoemde woningen, nadat hiervoor een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor de woningen waarvoor de voorkeurswaarde wordt overschreden een onderzoek plaatsvinden naar de geluidwering van de gevels van deze woningen en de wijze waarop een geluidluwe buitenruimte kan worden gerealiseerd. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Deze onderzoeken zullen te zijner tijd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning om advies worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn. Dit betreft een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt 200 m op grond van artikel 1.4a van het Bgh.
Uit de berekeningen van DPA Cauberg-Huygen B.V. blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden vanwege de spoorlijn Gouda-Alphen aan den Rijn (spoortraject 521). De maximaal te verlenen ontheffingswaarde vanwege spoorweglawaai (68 dB) wordt niet overschreden. De ten hoogste optredende geluidbelasting bedraagt 59 dB vanwege het spoortraject. Het plaatsen van een geluidscherm langs het spoor is door kostenverhogende bijzondere omstandigheden geen doelmatige akoestische maatregel. Een aanleg van een scherm is vanuit stedenbouwkundige en landschappelijke overwegingen niet nodig en vanuit financiële overwegingen niet haalbaar gelet op de hoogte van de investering die hiermee gemoeid is. Daarom is het noodzakelijk om voor de geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied hogere waarde van 59 dB vast te stellen vanwege het spoortraject.
Industrielawaai
Aan de overzijde van de spoorbaan is het bedrijventerrein Coenecoop III in ontwikkeling. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorieën 3.2, waaronder ook het gedeelte ten noorden van de Dreef. In paragraaf 6.1.2 is toegelicht dat vanuit oogpunt van geluid er (binnenkort) geen beperkingen meer zijn, omdat de bedrijfsfunctie komt te vervallen; in de plaats hiervan komt dan een schoolgebouw in milieucategorie 2. Andersom geredeneerd is er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat. In de nabijheid van het plangebied ligt voorts geen gezoneerd industrieterrein.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. De procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Het besluit is opgenomen in Bijlage 2.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als Wonen aangeduid.
Onderzoek/ Beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede een Verkennend (water)bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Geofox-Lexmond B.V. te Bodegraven (rapport van 6 juni 2011, nr. 20110690, Bijlage 3). Dit onderzoek is op verzoek van de Milieudienst Midden-Holland aangepast, omdat het historisch onderzoek onvoldoende was onderzocht (rapport Aanvullingen op Historisch Onderzoek van Geofox Lexmond B.V. van 8 augustus 2011, rapportnummer 20110690_HOaanv, Bijlage 4).
Verkennend (water)bodemonderzoek (2011)4
Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn bij deellocatie 1 'bebouwde zone' in de bovengrond incidenteel bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van aardewerk (zwak), grind (uiterst), baksteen (sporen) en steen (zwak). In de ondergrond was bij één boring sprake van slakken (matig) en puin (zwak). Bij deellocatie 2 'weiland' was er in één geval sprake van puin (zwak) in de bovengrond. Verder werden hier zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen. Bij het chemisch onderzoek is bij deellocatie 1 'bebouwde zone' in een mengmonster van de bovengrond een lichte verhoging voor het zware metaal kwik geconstateerd. In alle mengmonsters van deellocatie 1 was tevens sprake van een lichte verhoging aan het gehalte PAK. Bij het chemisch onderzoek voor deellocatie 2 'weiland' werd bij één mengmonster in de bovengrond eveneens een lichte verhoging aan PAK geconstateerd. Voor deellocatie 2 werden in het andere mengmonster van de bovengrond en in de beide mengmonsters van ondergrond geen gehalten aangetoond die hoger zijn dan de achtergrondwaarden.
In het grondwater is op beide deellocaties alleen de concentratie barium hoger dan de desbetreffende streefwaarde. De zuurgraad (pH) en elektrische geleidbaarheid (EC) van het grondwatermonster wijken niet af van de gemiddelde waarden voor een soortgelijke bodem.
Omdat in de waterbodem sprake is van verhoogde gehalten aan minerale olie, is er hiervoor sprake van beperkingen voor eventuele afzetmogelijkheden: bij toepassing op of in de landbodem geldt klasse Industrie, en bij toepassing onder oppervlaktewater is sprake van klasse A. Wel is de verspreiding van onderhoudsbagger op aangrenzend land toegestaan. De licht verhoogde gehalten in de grond zijn vermoedelijk gerelateerd aan de aanwezigheid van bodemvreemde materialen. De licht verhoogde concentratie barium in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong (verhoogde achtergrondconcentratie).
Aanvullend historisch onderzoek en raaiaanvulling
Uit het aanvullend historisch onderzoek is gebleken dat er een gedempte sloot aanwezig was op de locatie. In verband hiermede is na overleg met de Milieudienst een raai ter plaatse van de slootdemping geplaatst, omdat de ligging van de slootdemping nog niet duidelijk was. Dit onderzoek is uitgevoerd door Geofox-Lexmond B.V. te Bodegraven (rapport van 14 november 2011, nummer 20110690, Bijlage 5). Er is ter plaatse van Triangel Noordpunt geen bodemvreemd dempingsmateriaal aangetroffen, zodat verder aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.
Op basis van de bovengenoemde verhoogde waarden bestaat er geen reden om nader onderzoek uit te voeren. Wel dienen de hypotheses van het verkennend onderzoek voor deellocaties 1 'bebouwde zone' en deellocatie 2 'weiland' (beiden beschouwd als onverdacht terrein) te worden verworpen. De verzamelde gegevens worden echter voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem. De verandering van hypothese heeft geen aanvullende onderzoeksinspanning tot gevolg. De vastgestelde concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de toekomstige gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Historisch vooronderzoek (2018)
Geofoxx B.V. te Gouda heeft een actualiserend vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd, omdat de onderzoeksgegevens uit 2011 verouderd zijn (rapport van 2 oktober 2018, projectnummer 20181214/LPOE, Bijlage 6). Uit de resultaten van dit onderzoek is het volgende gebleken.
Tijdens eerder onderzoek op de locatie zijn lichte verontreinigingen in de boven-en ondergrond aangetoond met PAK en plaatselijk is in de bovengrond tevens een lichte verontreiniging met kwik aangetroffen. In het grondwater van de onderhavige onderzoekslocatie overschreed het gehalte aan barium de streefwaarde. In de nabijheid van de onderzoekslocatie zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK, EOX en zware metalen aangetroffen. Er zijn in de omgeving geen verontreinigingen in de ondergrond aangetroffen. Het grondwater in de nabije omgeving is licht tot sterk verontreinigd met nikkel en arseen en licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. Er wordt verwacht dat het verkennende (water)bodemonderzoek uitgevoerd door Geofox-Lexmond in 2011 voldoende inzicht geeft in de bodemkwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie. Er is geen aanleiding om opnieuw een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren.
Gezien de historie van het terrein en de directe omgeving is een aantal potentieel verdachte locaties aanwezig met betrekking tot het voorkomen van asbest, met name rond de (voormalige) bebouwing en in slootdempingen. Tijdens eerder onderzoek is specifiek aandacht besteedt (inspectie en tijdens veldwerk) aan (verdacht) puin en asbest. Er zijn geen puinverhardingen of (verdachte) ophooglagen of stortingen aangetroffen of aanwijzingen voor asbestresten in slootdempingen of nabij de (voormalige) bebouwing. Er is derhalve geen asbestbodemonderzoek uitgevoerd. In lijn met de ‘Nota Bodemkwaliteit bij Bouwen’ (Omgevingsdienst Midden-Holland) is er derhalve geen aanleiding voor het uitvoeren van asbestbodemonderzoek.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek/ beoordeling
Project is NIBM
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan.
Het plan omvat de realisatie van maximaal 86 nieuwe woningen en 2 vervangende nieuwbouwwoningen. In totaal worden niet meer dan 3.000 woningen gebouwd. Voorts worden er minimaal 2 ontsluitingswegen worden aangelegd met een gelijkmatige verkeersverdeling. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate.
Ten behoeve van deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Dreef, Oude Dreef en Beijerincklaan. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Voor de nieuwbouw van 86 woningen is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze gevoelige bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Over de naastgelegen spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen. Wel is er sprake van een bevoorradingsroute voor het LPG tankstation aan de Dreef over de Beijerincklaan. De route vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB.
Er ligt in de nabijheid van het plangebied (parallel langs zuidwest zijde van de spoorbaan) een 12 inch (309 mm) 40 bar regionale aardgastransportleiding. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten (woningen) een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In figuur 14 is de buisleiding aangeduid. De gasleiding is in verband met de aanleg van de tunnel verlegd. Hierop inspelend is ten behoeve van de waarborging van de bebouwingsafstand van de verlegde gasleiding de aanduiding 'Veiligheidszone - aardgasleiding' opgenomen. De leiding zelf is met een dubbelbestemmingsstrook op de verbeelding aangeduid.
De omvang van het nieuwe risico in relatie tot de oriëntatiewaarde bepaalt of en onder welke voorwaarden de bestemming op die locatie kan worden gerealiseerd. In verband hiermede is een risicoberekening uitgevoerd en een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied opgesteld. In een volgende paragraaf zal hierop nader worden ingegaan.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (figuur 12) zijn in de nabijheid van het plangebied (binnen een straal van 200 meter) geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
De door het hoogheemraadschap voorgeschreven minimale drooglegging zal voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.
Figuur 12: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.
Rapport "Externe Veiligheid bestemmingsplan Triangel Noordpunt"
Ten behoeve van de plantontwikkeling in Triangel Noordpunt is een risicoberekening opgesteld in verband met:
Dit Rapport externe veiligheid is uitgevoerd door AVIV B.V. te Enschede van 15 september 2011 (Bijlage 7). In het rapport zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Wegtransport Beijerincklaan/Dreef
Voor de transportintensiteit is uitgegaan van de maximale vergunde doorzet bij het LPG tankstation. Voor de personendichtheid is uitgegaan van het populatiebestand voor groepsrisicoberekeningen. Voor het plangebied Park Triangel is uitgegaan van de volledige bestemmingsplancapaciteit van 3.100 woningen. Het risico is berekend middels het programma RBM II, versie 1.3.
Aardgasleiding
Om het risico ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding te kunnen berekenen is middels een interessegebied (plangebied) het leidingenbestand bij de leidingbeheerder (Gasunie) opgevraagd. Voor de personendichtheid is uitgegaan van het populatiebestand voor groepsrisicoberekeningen en gegevens van de opdrachtgever. Voor het plangebied Park Triangel is uitgegaan van de volledige bestemmingsplancapaciteit van 3.100 woningen. Het risico is berekend middel het programma “Carola”.
Op basis van dit rapport kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Bevoorradingsroute
Plaatsgebonden risico
De berekeningen leiden niet tot een contour voor de grenswaarde van 1.0 10-6 /jr. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Groepsrisico
In de huidige situatie is het groepsrisico 0.007 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is daarmee circa 143 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie is er een geringe toename van het groepsrisico. De factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde blijft echter ongewijzigd. Het groepsrisico blijft circa 143 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde.
Aardgasleiding
Plaatsgebonden risico
De berekeningen voor leiding W-517-01 hebben niet geleid tot een plaatsgebonden risicocontour voor de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Groepsrisico
In de huidige situatie is het groepsrisico 0.026 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is daarmee circa 38 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie is er een zeer geringe toename van het groepsrisico. De factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde neemt toe tot 0.027 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico blijft circa 37 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
Er dient een verantwoording GR te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een hogedruk gasleiding aan de oostzijde van het plangebied en het transport van gevaarlijke stoffen over de nabij gelegen Beijerincklaan en Dreef. In verband hiermede moet de hoogte van het groepsrisico worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. Hiertoe is een rapportage Verantwoording
groepsrisico (d.d. 23 december 2011) opgesteld door de Milieudienst Midden-Holland, welke als Bijlage
8) bij dit bestemmingsplan is gevoegd. De Veiligheidsregio Hollands-Midden is hierbij als adviseur betrokken. Op basis hiervan kan het volgende worden vastgesteld.
Situatie groepsrisico
Het groepsrisico neemt door het plan Triangel Noordpunt zeer gering toe en blijft in de toekomstige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen:
Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Waddinxveen hebben kennis genomen van de inhoud van de rapportage en de gegeven adviezen en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 13).
Figuur 13: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 op grond van de Monumentenwet archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is verwoord in de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen'. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 14) heeft het plangebied geen archeologische verwachtingswaarden, zodat onderzoek niet nodig is.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. De uitvoerder van het grondwerk wordt daarom gewezen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Figuur 14: Uitsnede Beleidskaart archeologie Waddinxveen.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit oogpunt van oogpunt van archeologie geen beperkingen gesteld aan de planontwikkeling.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Evenmin is deze bebouwing opgenomen op de MIP-lijst. De cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied worden niet aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Waddinxveen. Het gebied bestaat uit grasland met bebouwing (kantoorgebouw en woonhuis). In zuidwestelijke richting ligt de in ontwikkeling zijnde uitleglocatie Park Triangel. Ten noordoosten van het plangebied (overzijde van het spoor) is een nieuw winkelcentrum gerealiseerd. De historische ontginningsassen (Tweede Bloksweg en spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn) blijven behouden. De bebouwing aan de randen langs deze assen wordt hierop afgestemd, zodat een vloeiende overgang ontstaat. De voorgestane functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft derhalve geen gevolgen voor de aanwezige kwaliteiten. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) zijn alleen de Dreef en Beijerincklaan aangeduid als een lint met redelijk hoge waarde (gele lijn in figuur 13).
Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een Flora- en faunaonderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van november 2018, projectnummer 18A054, Bijlage 9). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):
Conclusies en aanbevelingen
Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Vanwege het foerageergebied van de vleermuizen wordt geadviseerd om geen bouwverlichting en in de nieuwe woningen geen buitenverlichting te laten uitstralen richting de bomen en de aanwezige houtwallen.
Om de Oeverzwaluw ook na de bouwwerkzaamheden in de omgeving van het plangebied te behouden kan deze soort gefaciliteerd worden doormiddel van een broedwand op een geschikte locatie binnen het plangebied.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.
Grenzend aan het plangebied ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. De gasleiding heeft een diameter van 12 inch (309 mm) en een gasdruk van 40 bar. De leiding heeft een beschermingsstrook van 4 m, waarbinnen voor werkzaamheden advies dient te worden ingewonnen van de betreffende beheerder. Dit ter bescherming van de genoemde leiding. De leiding zal op de verbeelding al een dubbelbestemming worden opgenomen. Voorts is binnen de effectafstand van 70 meter een gebiedsaanduiding opgenomen ter bescherming van zeer kwetsbare personen. Voor het overige liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen ruimtelijk relevante leidingen, waarvoor een beschermende regeling nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Gemengd
De op de kaart voor 'Gemengd' aangeduide gronden is een verzamelbestemming waarin functies ten behoeve van kantoren (waaronder het bestaande architectenbureau) en wonen zijn toegestaan. Hiermee kan soepel worden ingespeeld op gewijzigde marktomstandigheden.
Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogten van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de gebouwen gesitueerd dienen te worden.
Het aantal woningen is in de regels gelimiteerd tot maximaal 2 eenheden. De oppervlakte van kantoren is beperkt tot 500 m².
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.
Artikel 5 Verkeer
Het verkeersgebied betreft een 30 km/uur gebied, waarin het verblijfskarakter centraal staat. Binnen de bestemming is de aanleg van straten, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden mogelijk, alsook de aanleg van speelvoorzieningen en water.
Artikel 6 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als 'Water' bestemd.
Artikel 7 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de regels zijn onder meer de toegestane hoogten van de hoofdgebouwen vastgelegd. Het aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer zijn dan 84, waarvan in ieder geval 12 woningen in de sociale huursector..
In de bestemmingsomschrijving is de mogelijkheid opgenomen zorgappartementen mogelijk te maken in het appartementengebouw ten noordwesten van de rotonde van de Dreef. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, waaronder een toetsing aan de milieusituatie, omdat dit woongebouw gedeeltelijk in de 'veiligheidszone – gasleiding' ligt. In verband hiermede is opgenomen dat een advies nodig is van de Omgevingsdienst Midden-Holland, Brandweer Hollands-Midden en Gasunie alvorens hieraan medewerking wordt verleend.
Onder de gestapelde woningen ten oosten van de rotonde wordt een onderdoorgang mogelijk gemaakt, zodat auto's kunnen parkeren aan de spoorzijde. Hiervoor is een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding opgenomen.
Artikel 8 Leiding – Gas
Deze dubbelbestemming geldt voor de gasleiding in het plangebied. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen een maximale bouwhoogte hebben van 3 meter. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van andere onderliggende bestemmingen. Daarnaast is het verboden om zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Het bevoegd gezag dient eerst een advies in te winnen van de leidingbeheerder, voordat hierop wordt beslist.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' is de aanduiding 'veiligheidszone – gasleiding' opgenomen teneinde te voorkomen dat zeer kwetsbare groepen zich vestigen binnen deze zone. Hier kan worden afgeweken door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Artikel 15 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 16 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 17 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de Nota van beantwoording zienswijzen en resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 april 2015 gedurende zes weken (tot en met 10 juni 2015) ter inzage gelegen. Voorts is er op 28 mei 2015 een inloopavond gehouden.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 10 januari 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 3 schriftelijke zienswijzen ontvangen, die tot enkele aanpassingen hebben geleid. Voor de inhoudelijke overwegingen wordt verwezen naar de Nota van Beantwoording zienswijzen (Bijlage 10).