direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Politielocatie Veilingweg-Boezembocht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de politielocatie Veilingweg-Boezembocht in Rotterdam is momenteel circa 32.000 vierkante meter bruto vloer oppervlak (BVO) aan maatschappelijke bebouwing aanwezig (kantoorcomplex t.b.v. de uitvoering van lokale en regionale politiediensten). Om de dienstverlening te versterken is de Politie Rotterdam-Rijnmond voornemens om op deze locatie de huidige politiediensten uit te breiden met circa 25.000 vierkante meter BVO. De uitbreiding komt ter plaatse van de volgende locaties (afbeelding 1.1):

  • 1. Uitbreiding van het huidige politielocatie (rode contour);
  • 2. Herontwikkeling van de locatie van het tankstation en politiebureau (oranje contour) voor uitbreiding van eigen diensten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0002.png"

Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied (rode en oranje contour)

Doel is om op deze locatie in totaal 57.000 vierkante meter BVO te realiseren. Dit planvoornemen past niet binnen het vigerende planologische kader. Om de strijdigheid op te heffen is onderstaand bestemmingsplan opgesteld.

Wat ging vooraf?

Voor het gronden van het politielocatie Veilingweg-Boezembocht in Rotterdam en de omgeving is recent een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Dit bestemmingsplan “Boezembocht – Veilingterrein” is 28 mei 2020 vastgesteld. In dit plan wordt ten zuiden van het politiebureau een nieuwe woonwijk juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De uitbreidingsplannen van de politiediensten zijn niet in dat bestemmingsplan opgenomen. Voorliggend bestemmingsplan biedt het planologisch-juridisch kader om de uitbreidingsplannen van de politie mogelijk te maken.

1.2 Gekozen planopzet

Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling die voorziet in voldoende flexibiliteit om de geplande ontwikkeling en de beoogde buitenruimte te realiseren.

De gronden in het bestemmingsplan zijn bestemd als Maatschappelijk - 2 met een directe bouwtitel. De bebouwing moet plaatsvinden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij in beginsel een maximale bouwhoogte geldt van 14 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', die op de verbeelding zijn weergegeven is een afwijkende bouwhoogte toegestaan van 30 meter. In de bouwregels is vastgelegd, dat de gebouwen maximaal 57.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak (BVO) mogen omvatten. Daarnaast geldt er een maximum bebouwingspercentage van 90 procent. In paragraaf 4.4 wordt nader op de juridische planopzet ingegaan.

De gehanteerde plansystematiek sluit aan op de gangbare systematiek van de gemeente Rotterdam, met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).

Omgevingswet en overgangsrecht:

Na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Politielocatie Veilingweg - Boezembocht (29 maart 2022) is op 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het plan voor 1 januari 2024 in procedure is gebracht kan onder het omgevingrecht (artikel 4.6, lid 2, sub a, onder 1, van de Invoeringswet Omgevingswet) de procedure worden afgemaakt op basis van dat recht, en de standaarden en systemen dit toen gelden. Wel zijn, conform dat recht, de nieuwe beleidsdocumenten en onderzoeken tot 1 januari 2024 geactualiseerd.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in het gebied Kralingen-Crooswijk (zie afbeelding 1.1). Het ligt tussen het spoor, de Rijksweg A20 en de Boezembocht. Het gebied is in gebruik als bedrijventerrein (Politiekantoor) en verkooppunt brandstof (met lpg).

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein (afbeelding 1.2) dat 28 mei 2020 (gewijzigd) is vastgesteld. Op 2 juni 2021 heeft de Raad van State een tussenuitspraak gedaan. Op basis van deze tussenuitspraak is het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein gerepareerd. Op 13 juli 2021 is de reparatie van het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0003.png"

Afbeelding 1.2: Bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein.

Het planvoornemen (uitbreiding politiediensten) past niet in dit bestemmingsplan. Om de strijdigheid op te heffen is onderstaand bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vastgesteld op 11 september 2020

Nederland staat voor een aantal urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland voorlopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:

  • ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
  • sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
  • toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.


Relevant beleid voor het plangebied
De NOVI is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de politiediensten in het plangebied mogelijk gemaakt. Het beschreven rijksbeleid geeft geen directe uitgangspunten voor de gewenste herontwikkeling. Het beleid staat de uitvoering van het voorgenomen plan niet in de weg.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Relevant beleid voor het plangebied

Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van bebouwing voor politiediensten met bijbehorende voorzieningen mogelijk, Dit kan aangemerkt worden als een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Voor deze ontwikkelingen is getoetst aan de artikelen 1.1.1. en 3.1.6 Bro. Omdat de Ladder ook opgenomen is in de provinciale Verordening Ruimte, wordt voor de toetsing verwezen naar paragraaf 2.2.2.

2.1.4 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Relevant beleid voor het plangebied

Vanwege het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden in hun bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied bevatten en er moet beschreven worden op welke wijze rekening gehouden wordt met deze waarden. Binnen dit plangebied liggen geen rijks- en gemeentelijke monumenten. Wel is er in verband met de plannen voor Nieuw Kralingen een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd voor het Kralingse Bos en het plangebied Nieuw Kralingen. Hier wordt in paragraaf 3.1.5 nader op ingegaan.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Deze kaders zijn vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 en zijn op 1 april 2019 in werking getreden. Nadien is de laatste versie op 1 april 2023 in werking getreden. Naast de kaders maken uitvoeringsprogramma's en plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit, onderdeel uit van het provinciale omgevingsbeleid. In de uitvoeringsprogramma's en plannen staan operationele doelstellingen opgenomen om zichtbaar te maken op welke wijze het beleid wordt gerealiseerd.

Het Omgevingsbeleid krijgt vorm via een opgave gerichte aanpak. Vanuit maatschappelijke opgaven wordt er, samen met belanghebbenden, bepaald welke onderdelen van het omgevingsbeleid worden toegepast. Op deze wijze wordt er een uitnodigend perspectief geboden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De ambities geven vorm aan de volgende provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit':

  • 1. Landschap en cultuurhistorie: Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.
  • 2. Gezondheid en veiligheid: Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder
  • 3. Natuur en recreatie: Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren.
  • 4. Ruimte en verstedelijking: Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
  • 5. Wonen: Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen.
  • 6. Bodem en ondergrond:Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
  • 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken: Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken.
  • 8. Klimaatadaptatie: Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen.
  • 9. Zoetwater en drinkwater: Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater.
  • 10. Bereikbaarheid: Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders.
  • 11. Regionale economie: Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie.
  • 12. Energievoorziening: Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.

De Politie Rotterdam-Rijnmond is voornemens op de politielocatie Veilingweg-Boezembocht de huidige politiediensten uit te breiden met circa 25.000 vierkante meter BVO extra bebouwing (excl. parkeervoorziening). De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling is passend binnen de bovenstaande ambities.

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland in werking getreden. De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta: Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten;
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level: De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving;
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool: De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied zullen we moeten inzetten op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
  • 4. Energievernieuwing: Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte;
  • 5. Best bereikbare provincie: De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water;
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving: Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
  • De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  • 1. Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0004.png"

Afbeelding 2.1: Diverse soorten van ontwikkeling

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling past ruimtelijk in de aanwezige en te realiseren gebiedsidentiteit. Het plangebied is reeds planologisch bestemd als Maatschappelijk-2 waarbinnen een politiebureau is toegestaan. Het planvoornemen is een uitbreiding van de bestaande bestemming. Functioneel past de ontwikkeling tevens in de omgeving van het plangebied.

De beoogde ontwikkeling biedt voor circa 25.000 vierkante meter ruimte aan maatschappelijke functie. Een relatief beperkte toevoeging, die kan worden beschouwd als een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van de omgeving. Het provinciaal belang bij voorliggende ontwikkeling wordt niet belemmerd.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland in werking getreden. IHet provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Omgevingsverordening. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies.

Ladder voor duurzame verstedelijking:

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit is gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiernaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden.

Relevantie plangebied

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. In geval van globale bestemmingen moet de laddertoets formeel gaan over de maximale planologische mogelijkheden.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding en bouw van een politievoorziening mogelijk op gronden die momenteel bestemd zijn voor maatschappelijke en verkeersdoeleinden. Het totale toe te voegen programma bedraagt maximaal 25.000 m² BVO aan maatschappelijke functie (uitsluitend voor landelijke, regionale en lokale politiediensten met de daarbij behorende ondersteunende functies en kantoorvoorzieningen. Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ontwikkeling een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom van toepassing op dit bestemmingsplan. In het kader van de planontwikkeling heeft een laddertoets plaatsgevonden.

Behoefte

De aanleiding van de ontwikkeling ligt in het feit dat organisatieonderdeel Opsporing verspreid is over meerdere verschillende locaties. De Politie heeft conform haar strategisch huisvestingsplan voor efficiënte bedrijfsvoering besloten de locaties onder te brengen op deze locatie en het hoofdbureau. De locatie Veilingweg is een belangrijke en strategische locatie voor de Nationale Politie en de politie eenheid Rotterdam. Het betreft dan ook een verschuiving van totaal programma van 24.750 m² BVO aan maatschappelijke functie binnen de bestaande stad en nabije omgeving.

De nieuw toe te voegen oppervlakte bebouwing bedraagt maximaal 25.000 vierkante meter m² BVO (exclusief gebouwde parkeervoorzieningen voor zowel personeel en bezoekers als de dienstvoertuigen).

Het nieuwe kantoor en de uitbreiding van het huidige pand liggen op een locatie die slechts voor een beperkt deel een publieksfunctie heeft (teambureau Boezembocht 23). Hierdoor kunnen politiediensten ter plaatse afgescheiden werken en trainen. Daarnaast is de locatie goed bereikbaar door ontsluiting met Rotterdam en de snelweg A20 en goed beveiligd.

Naast de ondersteuning voor de eenheid Rotterdam huisvest deze locatie ook landelijke diensten. Ook hiervoor is de nabijheid van de stad, de snelweg maar ook gevoelige locaties zoals internationale infrastructuur van belang om hier een strategische locatie te hebben waar alle ondersteuning aanwezig is.

Bestaand stedelijk gebied

Conform lid twee van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient te worden gemotiveerd of de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied. In het kader van duurzaam ruimtegebruik wordt de behoefte waarin de ruimtelijke ontwikkeling voorziet bij voorkeur opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

De definitie van het 'bestaand stedelijk gebied' is vastgelegd in artikel 1.1.1, lid 1 van het Bro en luidt als volgt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

De beoordeling of een locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied hangt af de omstandigheden van het geval: enerzijds wordt gekeken naar de specifieke ligging, de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Anderzijds is ook het vigerend planologisch-regime van belang.

Het project betreft een binnenstedelijke (her)ontwikkeling in Rotterdam. De gronden zijn in de huidige situatie reeds bebouwd of betreft stedelijke infrastructuur. Van braakliggende gronden of (binnenstedelijk) groen is geen sprake. Er is dus sprake van bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

In het ontwikkelingsplan is een zorgvuldige afweging gemaakt voor het programma. Doel van dit programma is een zo goed mogelijke oplossing te bieden voor landelijke, regionale en stedelijke behoefte. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
  • c. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
  • d. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • e. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
  • f. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
  • g. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD.

Relatie tot de ontwikkeling

Voor wat betreft de motivering ten aanzien van artikel 6.9 is in paragraaf 2.2.1 reeds onderbouwd op welke wijze de ontwikkeling zorgvuldig is ingepast in een gebiedseigen omgeving. Aan de voorwaarden in artikel 6.10 wordt tevens voldaan, aangezien het plangebied is gelegen binnen het BSD (zie afbeelding 2.2). Daarnaast is een motivering van de Ladder voor duurzame verstedelijking opgesteld en verwerkt in paragraaf 2.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0005.png"

Afbeelding 2.2: Uitsnede kaart 'Bestaand stads- en dorpsgebied', projectlocatie blauw omlijnd (bron: www.staatvan.zuid-holland.nl)

2.2.3 Programma ruimte

Vastgesteld op 20 februari 2019

De Visie Ruimte Mobiliteit kende het 'Programma ruimte', welke de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschreef. Het Programma ruimte is parallel aan de omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Delen van dit programma zijn naar het visiedeel omgezet en het resterende deel is onderdeel geworden van het Omgevingsbeleid per 1 april 2019. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid.

Bebouwde ruimte en mobiliteit

Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer en draagt daardoor bij aan de keuzemogelijkheid voor reizigers en vervoerders. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten.

Relatie tot het project

Het Programma Ruimte staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Middels de voorgenomen ontwikkeling is een stedelijke verdichting beoogd. Een dergelijke ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleidskader, waarin wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De beoogde ontwikkeling en bijhorende functies zijn in lijn met het Programma Ruimte.

2.2.4 Strategie Werklocaties 2019 - 2030

Strategie kantoren: op weg naar een goede balans

door gedeputeerde staten op 21 mei 2019 aanvaard als regionale kantorenvisie. De strategie is op 11 september 2023 gewijzigd vastgesteld

De Strategie Werklocaties bevat de visie tot 2030 en regionale afspraken over werklocaties in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is een samenwerkingsverband waar concrete ruimtelijk-economische vraagstukken worden geagendeerd. Die rol is ook het uitgangspunt van deze strategie. Regionale afstemming is ook een vereiste vanuit de provincie Zuid-Holland bij wijzigingen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De strategie is een samenhangende visie op de ontwikkeling van werklocaties vanuit de bestaande situatie, en richting de gewenste ramingen tot 2030.

Het beleid voor kantoren stuurt op het kwalitatief versterken van de bestaande voorraad en het onttrekken van incourant bestaand aanbod en overmatige plancapaciteit (geplande nieuwbouw). De geactualiseerde aanbodinventarisatie geeft nieuwe inzichten. Op toplocaties en binnen (inter)nationaal concurrerende vestigingsmilieus kan uitbreiding plaatsvinden, en op minder goed met OV-bereikbare locaties wordt het aanbod geoptimaliseerd. Daarnaast wordt op veel snelweglocaties de overmaat in het vastgoed gereduceerd door transformatie naar nieuwe functies (zoals wonen). Met maatwerk stemmen de regiogemeenten het aanbod af op specifieke ruimtelijk-economische ontwikkelingen.

Voor kantorenlocaties met een strategische opgave (versterken, optimaliseren of herbestemmen) stellen de regiogemeenten gebiedsvisies op om de goede voornemens concreet te maken. In aanvulling op de Ladder van de Duurzame Verstedelijking is een regionaal “Afwegingskader nieuwe plancapaciteit kantoren” opgenomen om de toevoeging van plancapaciteit te kunnen toetsen. Daarbij wordt vooral gekeken naar marktruimte, onderscheidende kwaliteiten en toegevoegde waarde voor de regionale kantorenmarkt. In paragraaf 2.2.2 is aangetoond dat het plan een specifieke functie waarbij het doel is het centraliseren van politiediensten om efficiënt en daadkrachtig de werkzaamheden te kunnen verrichten in de gehele regio.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam 'De Veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'

Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021

De Omgevingsvisie Rotterdam beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. De omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdlijn van de omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.

De omgevingsvisie gaat uit van vijf lange termijn doelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:

  • Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
  • Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
  • Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
  • Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.

Specifiek voor bedrijven zet de gemeente in op ruimte voor bedrijven waarbij aangesloten wordt op economische trend en de ambities voor de nieuwe economie. Bedrijven met toegevoegde waarde voor het economische profiel of de arbeidsmarkt van Rotterdam, krijgen prioriteit bij de verdeling van de schaarse ruimte voor bedrijven. Doel is om de bestaande ruimte voor bedrijvigheid zo effecient mogelijk te gebruiken. Op locaties die goed bereikbaar zijn en in of vlakbij de stadscentra liggen, gaat de gemeente uit van intensief ruimtegebruik.

In de omgevingsvisie is de locatie aangewezen als monofunctioneel werkmilieu (zie onderstaande figuur). Dit omdat voor bepaalde type bedrijven scheiding met andere functies de voorkeur heeft. De visie heeft het plangebied de status ‘monofunctioneel werkmilieu’ toegewezen om zo deze terreinen te beschermen en efficiënter te gebruiken voor bedrijven die alleen op deze bedrijventerreinen passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0006.png"

Afbeelding 2.3: kaart 'Ruimte voor bedrijven' (bron: Omgevingsvisie Rotterdam, p.124)

In de omgevingsvisie zijn een aantal gebieden aangewezen waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van de stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes. Het plangebied Politielocatie is niet gelegen in deze strategische gebieden waardoor verdere toetsing aan deze gebiedskeuzes niet van toepassing is.

Planspecifiek

De huidige politielocatie Veilingweg-Boezembocht met bijbehorende voorzieningen wordt uitgebreid om stedelijk als regionaal te voorzien in een goede dienstverlening. De locatie zal aansluiten aan zowel de bestaande stad en de geplande stedelijke uitbreidingen ten zuiden van het plangebied. Onderdeel van een aantrekkelijke woonstad is een goede en snelle bereikbaarheid van hulpdiensten. Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan het verdichten van het daarvoor aangewezen monofunctioneel werkmilieu. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de doelen van de omgevingsvisie.

2.3.2 Visie werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de zone 'kennis en dienstenzone'. De belangrijkst opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van voorzieningen in de randstad. Het planvoornemen is geen standaard kantoorlocatie maar heeft een specifieke doelgroep. Uitbreiding op deze locatie is passend om voldoende hulpdienstverlening te kunnen waarborgen in de toekomst.

2.3.3 Werklocaties 2030: kantoren en bedrijfsruimte

Op 12 maart 2020 heeft de gemeenteraad de Nota kantoren en de Nota bedrijfsruimte vastgesteld.

Doel van het beleid is om richting te geven aan de ontwikkeling van de Rotterdamse kantorenmarkt, door:

  • het versterken van de nieuwe economie door concentratie van kantoren op zes locaties met de beste bereikbaarheid en verblijfskwaliteit, en ontwikkeling van specifieke clusters op vijf andere locaties;
  • een goede balans tussen vraag en aanbod door introductie van een Rotterdamse ladder (zodat snel duidelijk is of er een markttechnische onderbouwing is voor nieuwbouw);
  • het stimuleren van verduurzaming van de kantorenvoorraad en -omgeving (minimaal energielabel C).

Volgens het beleid valt het Politieterrein onder het gebied dat in het Rotterdamse kantorenbeleid aangeduid als overig gebied. Buiten de concentratiegebieden is de kantoorontwikkeling gericht op lokaal georiënteerde dienstverlening en kleinschalige bedrijvigheid.

Planspecifiek

Het planvoornemen is geen standaard kantoorlocatie maar heeft een specifieke doelgroep. Uitbreiding op deze locatie is passend om voldoende hulpdienstverlening te kunnen waarborgen in de toekomst.

2.3.4 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

Planspecifiek

Het Stedelijk Verkeersplan zet de langetermijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zichzelf is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto's en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Voor een goede bereikbaarheid van en naar de locatie wordt de verkeersweg Boezembocht gewijzigd zodat het toekomstige verkeer van de ten zuiden geplande woonwijk en het planvoornemen voldoen aan toekomstige verkeerscapaciteit. In hoofdstuk 4 wordt hier verder op ingegaan.

2.3.5 Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022

Vastgesteld op 16 december 2022 door de Rotterdamse Gemeenteraad

De beleidsregeling 'Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' is het instrument om het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties. De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor auto en fiets bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Tot 16 december 2021 waren de auto- en fietsparkeernormen vastgelegd in de beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018. Deze is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregeling.

Relatie met het plangebied

Het beoogde plan voorziet in een verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van de huidige feitelijke situatie. Het aantal benodigde parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers is gekoppeld aan het aantal te realiseren vierkante meters. Omdat het ontwerp nog niet concreet is, is in dit bestemmingsplan (artikel 10.2) een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan de ontwikkeling aangetoond dient te worden dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren. Het plan is dan ook in lijn met de beleidsregeling Parkeernormen.

2.3.6 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

Planspecifiek

In de nabijheid van het plangebied zijn diverse installaties aanwezig. De aanwezige installaties hebben geen aanduiding op de verbeelding nodig of nadere bepalingen in de regels.

2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Erfgoedverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

  • het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
  • het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
  • het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
  • het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
  • het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Erfgoedverordening (2020) van Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

Planspecifiek

In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie. Uit het onderzoek naar dit aspect blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van verschillende archeologische verwachtingswaarden.

2.3.8 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Planspecifiek

In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het aspect monumenten. Uit het onderzoek naar dit aspect blijkt dat er binnen het plangebied geen sprake is van monumenten. Wel is er in verband met de plannen voor Nieuw Kralingen een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd voor het Kralingse Bos en het plangebied Nieuw Kralingen (zie paragraaf 3.1.5).

2.3.9 Afwegingskader bezonning

Vastgesteld op 9 september 2021 door de gemeenteraad

In het Afwegingskader bezonning zijn kaders gesteld voor de effecten van bezonning van gevels van bestaande woningen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen die met een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen die 1,5 maal hoger zijn dan de gemiddelde hoogte binnen 1 maal de straal van de hoogte van die ontwikkeling, worden aan een stappenplan getoetst. Dat geldt ook voor nieuwe ontwikkelingen hoger dan 10 meter die liggen op een binnenterrein. Aan de hand van dat stappenplan wordt beoordeeld of de ontwikkelingen voldoen aan de gestelde kaders voor bezonning op bestaande woningen.

Planspecifiek

Voor de beoogde ontwikkeling heeft toetsing aan het Afwegingskader bezonning plaatsgevonden, zie paragraaf 6.12).

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie en cultuurhistorie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is:

  • 1. te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • 2. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • 3. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke verordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied maakte in de prehistorie lange tijd deel uit van een uitgestrekt veengebied ter weerszijden van de Rotte. Bewoningssporen uit de Late IJzertijd zijn in dit veengebied bekend, zoals stroomopwaarts langs de Rotte bij Terbregge. Oudere bewoningssporen uit de Steentijd en de Bronstijd kunnen in de diepere ondergrond - respectievelijk onder en in het veen - aanwezig zijn.

In de Romeinse tijd werd langs de oevers van de Rotte - en plaatselijk meer het binnenland in - klei afgezet op het veen. Langs de benedenloop van de Rotte zijn er aanwijzingen dat in de Romeinse tijd op de kleiige zones langs de Rotte is gewoond.

Het veengebied en het klei-op-veengebied werd in de Middeleeuwen vanaf de 10e eeuw ontgonnen voor akkerbouw en veeteelt, mogelijk vanuit iets oudere nederzettingen die langs de benedenloop van de Rotte en langs de Nieuwe Maas vanaf de 8e en/of 9e eeuw waren ontstaan. Tiende-eeuwse bewoningssporen en vondsten zijn van verschillende plaatsen langs de benedenloop van de Rotte bekend. Ze behoorden daar tot de nederzetting Rotte of Rotta, die in het begin van de 11e eeuw voor het eerst in de bronnen voorkomt. In de 12e eeuw gaan grote delen van de dan ontgonnen gebieden verloren door overstromingen, inclusief de zojuist genoemde nederzetting aan de benedenloop van de Rotte.

Vanaf de 12e eeuw is het gebied herontgonnen door middel van bedijkingen, waarbij de Rotte tot drie keer toe, steeds verder stroomafwaarts, wordt afgedamd. De meest noordelijke dam in de Rotte zou iets ten noorden van het plangebied hebben gelegen, in de lijn van de Kootsekade aan de overkant; in het plangebied sloot de kade langs de Rotte aan op de dam. De tweede dam uit circa 1200 lag ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van de begraafplaats Nieuw Crooswijk. Door de aanleg van de dam in de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat (circa 1270-1280) verloren de bij het plangebied gelegen dijken en dammen hun functie. De dijkzates en de kades langs de Rotte vormden vanaf de 14e eeuw lijnen waarlangs de bebouwing zich ontwikkelde.

Grote delen van de veengebieden langs de Rotte zijn in de vroegmoderne tijd afgegraven voor de winning van turf. Het plangebied werd - afgezien van een strookje langs de Rotte - geheel afgegraven. In 1769 werd besloten een tweede boezemgebied te maken, naast de Rotteboezem zelf. De aanbesteding van de Hoge en de Lage Boezem - en de watermolens ertussenin - vond plaats in 1772. De acht watermolens stonden aan de westkant van wat nu de Boezemlaan is, juist buiten het plangebied.

Na 1897 werden de boezems gedeeltelijk gedempt. Uiteindelijk werd het plangebied vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw bij de stad Rotterdam getrokken. Grote delen ervan zijn sterk opgehoogd, mede in verband met de realisatie van de spoorlijn en de snelweg A20.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het grotendeels uitgeveende plangebied ligt het oudere prehistorische landschap soms vrijwel aan de oppervlakte, maar meestal onder soms dikke (sub)recente ophogingspakketten. Er zijn bewoningssporen en vondsten uit de Steentijd te verwachten. In de zone langs de Rotte is het veen bewaard gebleven. Hier kunnen bewoningssporen en vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd voorkomen. Eventueel aanwezige oudere bewoningssporen bevinden zich hier in de diepere ondergrond. De oeverzone met de kade van de Rotte is eveneens kansrijk voor het aantreffen van sporen uit de (Vroege) Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd.

3.1.4 Aanbeveling vanuit archeologie

Vanuit de archeologische verwachting zijn aanbevelingen gedaan over de wijze waarop bij bouw rekening gehouden dient te worden gehouden met mogelijke archeologische vondsten in diepere bodemlagen. Voor het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 6,5 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.

De grondroerende werkzaamheden bestaan uit de uitbreiding van de huidige bebouwing en toevoeging van een nieuw gebouw. De grondroerende werkzaamheden blijven, met uitzondering van de funderingsmaatregelen, beperkt.

Archeologie Rotterdam (Boor) zal in het kader van de omgevingsvergunning en op basis van een uitgewerkt funderingsplan toetsen of een archeologisch onderzoek nodig is.

De op de gronden van toepassing zijnde dubbelbestemming blijft derhalve in dit bestemmingsplan van toepassing.

3.1.5 Cultuurhistorie

Ten behoeve van de aanleg van de wijk Nieuw Kralingen is een cultuurhistorische verkenning opgesteld (zie bijlage 1) die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 20 februari 2018. In de studie is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorie van het voormalige veilingterrein en de stadskwekerij, die op deze plek waren gevestigd, maar ook naar de ontwikkelingsgeschiedenis van het Kralingse Bos als geheel. De cultuurhistorische verkenning analyseert de verschillende ontwerpfasen en wat er sindsdien veranderd is. Voor een aanpak van het hele bos (op termijn) biedt dit een onderlegger voor ontwerpbeslissingen.

Al in 1920 werd de baggerspecie die bij het graven van de Waalhaven vrijkwam, via houten buizen op de oevers van de veenplas gestort. Het Kralingse Bos is in 1953 geopend. Op de veenbodem ligt een pakket van zandige rivierklei, afkomstig van de oevers van de Maas en de polders waaruit de Waalhaven werd gegraven. Dat heeft tot specifieke ecologische condities geleid met hier en daar zandbulten en dus andere boomsoorten. Het park in zijn huidige vorm is een uitwerking van het ontwerp uit 1933. De vier sferen rond de plas van dynamiek en strandvertier (west), rust en bosweide (noord), de echte boservaring (oost) en een voornaam stadsfrond (zuid) is tot op de dag vandaag leidraad geweest. 64 jaar later, is het Kralingse Bos letterlijk en figuurlijk uitgegroeid tot een waardevol park met plas voor de hele stad, waarin 12 dominante gebruikersgroepen zijn te onderscheiden.

Voor de beoogde locatie geldt, dat er vanuit cultuurhistorie nagenoeg geen waardevolle tastbare elementen op het terrein zijn aangetroffen. Sinds 1976 is de locatie in gebruik bij de regionale politie. Er werden diensten als verkeerspolitie, mobiele eenheid, recherche en garage gehuisvest. In 2010 werd het gehele terrein gerenoveerd en gemoderniseerd naar ontwerp van Cepezed. Hierbij werd onder andere de Witte Toren gestript tot het skelet en opnieuw bekleed. Aan de zijde van de snelweg kreeg het gebouw een transparante gevel met zicht op de nieuwe draaitrap.

3.2 Huidig gebruik

Het plangebied bestaat uit twee delen (zie afbeelding 3.1):

  • 1. Het huidig Politieloctie Veilingweg met ondersteunende diensten voor regionale en lokale politieorganisatie (rood kader);
  • 2. Locatie voor het nieuwe politiebureau (oranje kader). In dit gebied staat momenteel een brandstofverkooppunt en kantoorgebouw met bijbehorend parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0007.png"

Afbeelding 3.1: globale ligging van plangebied (rood en oranje kader)

Ten noorden van het plangebied ligt de Veilingweg en de rijksweg A20 en de daarbij gelegen spoorbaan. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan de verkeersweg Boezembocht. Ten westen grenst het plangebied aan de Veilingweg en de veilingbrug. Ten oosten van het plangebied ligt een cluster bedrijfsgebouwen.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam twee wederopbouwaandachtsgebieden van nationaal belang. Verder heeft de gemeente in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen wettelijke bescherming.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

Plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied is geen beschermd stadsgezicht, monument en/of beeldbepalend object gelegen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Politielocatie Veilingweg-Boezembocht. In paragraaf 4.2 wordt de opzet van het plan beschreven en in paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de juridische regeling.

4.2 Opzet van het plan

Het voornemen is op de locatie de maatschappelijke functie uit te breiden met 25.000 vierkante meter BVO (excl. gebouwde parkeervoorziening). Door de politie wordt hiervoor een ontwerp opgesteld. Momenteel is nog niet duidelijk hoe deze uitbreiding er precies uit gaat zien. Om deze reden is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan. Binnen het plangebied wordt aangegeven waar en met welke bouwhoogte gebouwd mag worden. Daarnaast wordt een maximum gesteld van 57.000 vierkante meter BVO maatschappelijke functie (bestaand + uitbreiding, excl. gebouwde parkeervoorziening). Ook zijn de bijbehorende ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen in het plan opgenomen. Op de onderstaande figuren wordt hiervan een mogelijke ontwerpopzet weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0008.png"

Afbeelding 4.1: Impressie van mogelijke bouwvolumes uitbreiding politielocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0009.png"

Afbeelding 4.2: Impressie / visualisatie van mogelijke uitbreiding van de politielocatie

Parkeren

Om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is het van belang dat er voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd worden voor zowel personeel en bezoekers als dienstvoertuigen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers is gekoppeld aan het aantal te realiseren vierkante meters. Omdat het ontwerp nog niet gereed is, is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan de ontwikkeling aangetoond dient te worden dat voldaan wordt aan de 'Beleidsregeling parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'.

4.3 Ontwikkelingen

Het planvoornemen sluit aan in het recent vastgestelde bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein (in dit plan wordt de ontwikkeling van een woonwijk met 800 woningen met bijbehorende structuur van groen, water en wegen, een nieuwe bedrijvenstrook en het verleggen van een doorgaande weg, de Bosdreef mogelijk gemaakt).

Ten behoeve van het transformatiegebied Nieuw Kralingen is de welstandsparagraaf Nieuw Kralingen opgesteld (zie bijlage 6). Het transformatiegebied is hieronder weergegeven. Het zuidoostelijk deel van het plangebied maakt deel van het transformatiegebied (rode contour). Het zuidoostelijk deel van het plangebied maakt deel uit van de Nieuwe Bosdreef, dé stadslaan van Nieuw Kralingen. Het verschil van de functie met de overkant (grootschalige bedrijfspanden tegenover kleinschalige woningbouw) dient optisch zo klein mogelijk te worden gehouden, dat wil zeggen dat grote monotone gevellengtes dienen te worden vermeden. Daarom geldt voor de zuidgevels van de bedrijven, dat deze in schaal, maat, materiaal en sfeer aansluiten bij de woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0010.png"

Afbeelding 4.3: Ligging plangebied (rood kader) binnen transformatiegebied Nieuw Kralingen

Voor het noordelijk deel van het plangebied wordt de algemene Welstandnota Rotterdam (2012) aangehouden. Hierin is het gebied aangemerkt als 'Regulier gebied / Haven en bedrijventerreinen (zie afbeelding 4.4). Nieuwbouw heeft een eenvoudige en heldere hoofdvorm. Gebouwen, installaties en andere grote statische elementen worden bij voorkeur uitgevoerd in het kleurenschema wit, grijs en zilver (low on colour). In het Stadhavens gebied kan het kleurenschema eventueel uitgebreid worden met aardtinten. Kleuraccenten zijn toegestaan, bijvoorbeeld een lijn over een vlak of een constructieve aanduiding van een volume.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0011.png"

Afbeelding 4.4: Ligging plangebied (rood kader) binnen Welstandnota Rotterdam (2012)

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. De gebiedsontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door de nieuwe functies rechtstreeks te bestemmen (zie ook paragraaf 4.1.) Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplan gehanteerd en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Het gehele plangebied kent één bestemming met een toegesneden bebouwingsregeling. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

4.4.2 Opzet van de regels

Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn opgenomen op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).

De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • de anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene bouwregels;
  • algemene gebruiksregels;
  • algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

4.5 Bestemmingen en aanduidingen

4.5.1 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In de bestemming "Maatschappelijk - Politie" zijn uitsluitend landelijke, regionale en lokale politiediensten met de daarbij behorende ondersteunende functies en kantoren, die niet vallen onder de geluidsgevoelige objecten zoals genoemd in artikel 1.34 van deze regels. Binnen het bouwvlak mag maximaal 57.000 vierkante meter BVO worden bebouwd met een maximale bouwhoogte van 14 meter en ter plaatse van de hoogtescheidingslijnen tot maximaal 30 meter Binnen ieder hoogteaccent tot maximaal 30 meter is, per verdieping boven 14 meter bouwhoogte, maximaal 2.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak toegestaan.

4.5.2 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 januari 2022 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 1 januari 2022 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 10.2 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022” is via de volgende link te raadplegen:

https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR671029/1

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.6 Verbeelding

In de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen voor de gebouwen die ten behoeve van de maatschappelijke functie kunnen worden gerealiseerd in het plangebied. Bij het tekenen van het bestemmingsvlak en de bouwvlakken zijn als uitgangspunt genomen: de huidige situatie en de globale bouwplannen van de politie die zijn afgestemd met de gemeente Rotterdam (in het stadium waarin deze zich bevonden op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan). Om de verdere uitwerking van de bouwplannen niet te frustreren zijn de bouwvlakken zo ruim mogelijk opgesteld. Daarbij zijn de gebieden waar bebouwing ongewenst is buiten het bouwvlak gehouden.

De reden hiervoor is gelegen in het feit dat hoe verder de uitwerking van een bouwplan vordert, hoe meer ruimte er vaak benodigd blijkt te zijn voor de footprint van het bouwplan. (Het bouwplan wordt bouwkundig 'uitgedetailleerd'. Vaak blijken sommige van de bouwkundige details opeens meer ruimte te kosten dan voorzien.) Dit kan leiden tot de situatie dat het uitgewerkte bouwplan niet meer - zonder kunstgrepen - past in het bestemmingsplan dat speciaal voor het bouwplan is ontworpen.

Die situatie moet uiteraard worden voorkomen. Dit kan eenvoudig worden voorkomen door te werken met bouwvlakken die het bouwplan enige ruimte geven.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.
5.1.2 Provinciaal beleid

Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027

Het regionaal waterprogramma bevat de uitwerking van het beleid van de provincie Zuid-Holland. Het regionaal waterprogramma beschrijft wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn, de Drinkwaterrichtlijn, de Richtlijn Overstromingsrisico's en de Zwemwaterrichtlijn. Het omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland wordt gevormd door de omgevingsvisie, het omgevingsprogramma en de omgevingsverordening. Ten opzichte van het Waterplan zijn drie nieuwe thema's toegevoegd: Kwaliteitsverbetering van het omgevingsbeleid, Klimaatadaptatie en Verandering van wetgeving.

5.1.3 Gemeentelijk beleid

Waterplan 2 Rotterdam

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld.  

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Voorafgaande aan terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd door Antea Group (zie bijlage 2). De resultaten daarvan zijn verwerkt in paragraaf 5.3 en 5.4.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt aan de noord- en noordoostzijde van een regionale kering van boezemwatergang Rotteboezem en Eendragtspolder. Het principeprofiel van deze kering is weergegeven in onderstaande afbeelding. Deze boezemwatergang bevindt zich ook in het oosten en noorden van het plangebied, maar dan met enige afstand. Ten noorden van de snelweg A20 bevinden zich een overige watergang. Naast de boezem zijn er geen primaire of secundaire watergangen aanwezig binnen 200 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0012.png"

Afbeelding 5.1: Principe profiel - Beschermingszone waterkering

In afbeelding 5.2 zijn de watergangen uit de legger van Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard weergegeven. Ten zuiden grenzend aan het plangebied is de primaire watergang OWA-35567 gesitueerd. Ten noorden van het plangebied op circa 125 meter is een overige watergang (OWA-69283) gesitueerd. Ten zuiden van het plangebied op circa 90 meter is een overige watergang (OWA-36364) gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0013.png"

Afbeelding 5.2: Situering oppervlaktewater nabij het plangebied (bron: Vigerende legger watersystemen Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard).

In de Klimaatatlas is onder andere de stedelijke wateroverlast in beeld gebracht op basis van een extreme bui van 70 mm in 2 uur. Deze atlas geeft aan dat tijdens extreme neerslag in de omgeving van het plangebied water op straat kan optreden. Zoals te zien is in afbeelding 5.3, kan het water op straat een waterdiepte van 30 cm of meer bereiken. Voornamelijk in het oostelijk (laaggelegen) deel van het plangebied is dit het geval. De kaart geeft een eerste beeld van de gevolgen van hevige neerslag. De wegen blijven begaanbaar voor calamiteitenverkeer. Dit dient zo te blijven in de toekomstige situatie, aangezien de ontwikkeling een politiebureau betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0014.png"

Afbeelding 5.3: Water op straat bij een hevige bui van 70 mm / 2 uur (bron: Deltares / Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR), 2018)

5.3.2 Grondwater

DINOloket

Rond het plangebied zijn twee grondwatermonteringen bekend, die een beeld geven van de grondwatersituatie, echter is geen van de locaties dichtbij het plangebied of een recente meting. De gegevens zijn weergegeven in onderstaande tabel 5.1.

Tabel 5.1: Meetgegevens monitoringspeilbuizen DINOloket (bron: DINOloket).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0015.png"

Gezien de datering en afstand (>120 meter) van de peilbuizen te opzichte van het plangebied worden deze gegevens als niet representatief beschouw.

Grondwatermeetnet gemeente Rotterdam

De gemeente Rotterdam heeft een grondwatermeetnet waarbij voor circa 300 peilbuizen eens in de 4 uur de grondwaterstand gemeten wordt middels een automatische logger. Na correspondentie met het waterloket van de gemeente Rotterdam (d.d. 4 juli 2024) blijkt dat er nabij het plangebied 4 monitoringpeilbuizen aanwezig zijn. De monitoringsgegevens van freatische peilbuis 130570-11 zijn geraadpleegd, omdat dit de meest nabijgelegen, actieve peilbuis is. De overige 3 peilbuizen zijn niet meer in gebruik/functioneel. In afbeelding 5.4 is de situering van de peilbuis weergeven. In afbeelding 5.5 zijn de gemeten grondwaterstanden weergegeven.

De grondwaterstand ter plaatse van peilbuis 130570-11 fluctueert in de periode van 2013 tot 2024 tussen NAP -2,11 m en NAP -1,06 m. Het maaiveld ter plaatse van de peilbuis is gesitueerd op NAP -0,98 m. De gemiddelde grondwaterstand is circa NAP -1,6 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0016.png"

Afbeelding 5.4: Situering monitoringspeilbuizen met in blauw peilbuis 130570-11 (Bron: Grondwatermeetnet gemeente Rotterdam)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0017.png"

Afbeelding 5.5: Gemeten grondwaterstanden t.o.v. NAP peilbuis 130570-11 (bron: Grondwatermeetnet gemeente Rotterdam.)

Meer richting het oosten van het plangebied zal de grondwaterstand lager worden, omdat de invloed van het hoge boezempeil op de grondwaterstand dan afneemt. Het gebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening.

5.3.3 Riolering

De huidige situatie van het rioolsysteem is complex. Het stelsel bestaat uit drie zones die elke andere afvoerpunten hebben.

Rood

Hier ligt deels een gemengd stelsel en deels een gescheiden stelsel, dat met een gemaal in het vrij verval-stelsel wordt bemalen ter hoogte van de zuidingang politiebureau aan de Boezembocht. Dit stelsel heeft een overstort in het schoonwaterstelsel, dat via een leiding onder de A20 door het zijn water loost op het oppervlaktewater ten noorden van de A20. In de Veilingweg ten noorden van het politiebureau ligt alleen een schoonwaterstelsel.

Blauw

Dit stelsel stroomt onder vrij verval met een zinker onder de boezem richting het hoofdgemaal Willem Schurmannstraat (district 10). Het is voor de gemeente onbekend of de streng op het terrein van de politie evenwijdig aan de boezem nog steeds aanwezig is en/of functioneert.

Groen

Dit terrein is niet van de gemeente, dit was in het verleden in eigendom van NS. De gemeente beheert dit stelsel niet, dus is niet met zekerheid te zeggen of dit stelsel nog steeds er zo bij ligt en of dit nog steeds zo functioneert.

Tot slot bevindt zich op het terrein van de politie het gemeentelijke gemaal 176, de persleiding van gemaal 176 en een stuk gemengd vrijvervalriolering, zie onderstaande afbeelding. Hier dient rekening mee gehouden te worden. Er kan hier niet overheen gebouwd worden en dienen bereikbaar te blijven in geval van calamiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0018.png"

Afbeelding 5.4: Overzicht rioolstelsel plangebied, met zones rood, blauw en groen. Gemeentelijkgemaal 176 bevindt zich in de rode zone.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Vanuit zowel de gemeente Rotterdam als het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard zijn er eisen ten aanzien van het bergen van (hemel)water. Het hoogheemraadschap hanteert de regel dat bij een bruto toename van 500 tot 1000 vierkante meter verhard oppervlak is de compensatieregel (bruto toename – 500) *2. Bij een bruto toename van verhard oppervlak van meer dan 1000 vierkante meter is de te compenseren oppervlakte gelijk aan de bruto toename. Bij een toename van minder dan 500 m² geldt geen compensatieverplichting.

Vanuit de gemeente Rotterdam geldt dat voor nieuwe bouwwerken of terreinveranderingen van meer dan 500 vierkante meter dient er een waterberging te worden gerealiseerd van 50 mm. De 50 mm waterberging moet binnen 50 uur weer beschikbaar zijn.

Het advies is om binnen de toename van 500 vierkante meter verharding te blijven en waar mogelijk het oppervlak aan verharding te verminderen. Hierbij heeft de gemeente aangegeven dat mogelijkheden voor extra bergen, extra afkoppelen en kansen voor infiltratie benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan infiltratie voorzieningen ter plaatse van parkeergelegenheden en de mogelijkheid tot het realiseren van een waterbergend/groen dak.

Voor het plangebied is het lastig om aan te sluiten op het aanwezige oppervlaktewater. Het water kan namelijk niet vrij afstromen richting de boezemwatergang.

Het uitgangspunt is dat er geen toename in het verhard oppervlak plaatsvindt, waarbij de ontwikkeling plaatsvindt op de nu al verharde oppervlaktes. Het kan zijn dat op basis van het toekomstig ontwerp blijkt dat er meer dan 500 vierkante meter verharding toename noodzakelijk is. Voor dit geval is de gemeentelijke regeling geborgd in de regels van dit bestemmingsplan (zie artikel 10.3).

5.4.2 Grondwater

Vanuit het uitgangspunt dat er geen wijziging in het verhard oppervlak plaatsvindt, volgt dat de toekomstige grondwatersituatie wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. De huidige situatie is grotendeels verhard en blijft in de toekomst grotendeels verhard. Om deze reden vindt er geen verandering plaats voor de toevoer van water naar het grondwater, tevens wordt er geen extra water in de grond gebracht en ondervindt het grondwater daarom geen nadelige gevolgen van het voornemen.

Op basis van de beschikbare gegevens over de lokale grondwaterstanden en maaiveldhoogte is de te verwachten gemiddelde grondwaterstand ter plaatse van het plangebied circa 0,4 m-mv. Er wordt hier bij dus niet voldaan aan de eisen voor een ontwateringsdiepte van de gemeente van 0,8 m.

Het plangebied is lager gesitueerd ten opzichte van de omgeving. Hiermee dient rekeningen te worden gehouden in het ontwerp om (grond)wateroverlast te voorkomen. Indien er een mogelijkheid wordt gevonden voor hemelwaterinfiltratie zal de grondwaterstand op locatie stijgen. Deze stijging kan invloed hebben op de benodigde ontwateringdiepte.

Voor het voorkomen van structurele (grond)wateroverlast dient te worden bepaald wat het toekomstige vloerpeil en ontwateringsdiepte is en kan dit nader worden afgestemd met de Gemeente Rotterdam.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

De regionale waterkering beschermt het gebied tegen overstromingen vanuit de boezemwatergang. Deze regionale waterkering heeft naast een kernzone, ook een beschermingszone. In de kernzone mogen geen ontgravingen plaatsvinden beneden het theoretisch profiel van de waterkering. Ook aanplant van bomen is op deze locatie niet zondermeer toegestaan.

Het gebied is bij een potentiele dijkdoorbraak van dijkring 14 kwetsbaar voor overstromingen. Er zijn in dat geval waterdieptes mogelijk tot 2 meter (indicatief). De beoogde ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

5.4.4 Riolering

De gemeente geeft in de Hemelwaterverordening aan dat het verboden om afvloeiend hemelwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool als een hemelwatervoorziening aanwezig is in de openbare ruimte.

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient er, wanneer er meer bekend is over de invulling van de voorgenomen ontwikkeling, een rioolplan te worden opgesteld. Hierbij is het gewenst om tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheer en de rioolbeheerder.

Het heeft de voorkeur van de gemeente om de toename aan DWA productie van het nieuwe kantoor aan te sluiten op het blauwe stelsel. Het blauwe stelsel voert direct af naar hoofdbemalingsgebied 10. De gemeente geeft aan dat de toename van de afvalwater productie is niet significant in vergelijking met de berging- en afvoercapaciteit van hoofdbemalingsgebied 10. Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater dient er, wanneer er meer bekend is over de invulling van het kantoor, een rioolplan te worden opgesteld. Geadviseerd wordt om hiervoor tijdig een overleg te organiseren tussen de ontwikkelende partij, de waterbeheerder en de rioolbeheerder.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.

Toetsing
Verkeersgeneratie  
In het onderzoek naar verkeer (bijlage 3 Antea Group, 2021) wordt nader ingegaan op de gehanteerde uitgangspunten en resultaten van de berekening van de verkeersgeneratie bij doorontwikkeling van de politielocatie ten behoeve van het bestemmingsplan. Omdat enige tijd verstreken is sinds de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is voor het onderzoek nagegaan of de uitgangspunten actueel zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit blijkt het geval waarmee ook het onderzoek nog actueel is en volstaat voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Het onderzoek en de daarin opgenomen uitgangspunten

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie zijn de totale vloeroppervlaktes nodig. De uitbreiding van het politiebureau heeft in totaal een vloeroppervlak van 25.000 vierkante meter (exclusief gebouwde parkeervoorzieningen), waarvan 60% bezet wordt door kantoor en flexplekken. Met de verzamelde kengetallen en vloeroppervlaktes is het mogelijk om de verkeersgeneratie te berekenen voor een gemiddelde werkdag. In totaal genereert het nieuwe kantoorgebouw 1.416 voertuigbewegingen per gemiddelde werkdag (mvt/etmaal). Dit is het totaal van aankomende en vertrekkende bewegingen.

Op basis van het programma, ligging van deellocaties en ontsluiting van dienstvoertuigen wordt 60% van het verkeer geleid via de noordelijke ontsluiting en 40% via de zuidelijke ontsluiting.

De uitbreiding van het politiekantoor geeft circa 1.400 extra voertuigbewegingen per etmaal. Uit de resultaten komt naar voren dat de Verlegde Bosdreef dit extra verkeer kan verwerken. Ook de verkeersafwikkeling op de zuidelijke aansluiting van het politiekantoor is voldoende om de verkeerstoename van de ontwikkeling af te kunnen wikkelen. De vormgeving van het nieuwe kruispunt met de Verlegde Bosdreef en de nieuwe aansluiting van het politiebureau voldoet aan de geprognotiseerde verkeersintensiteiten voor 2030. Voor de ontsluiting via de noordzijde (Veilingweg) worden ook geen doorstromingsknelpunten verwacht. De uitbreiding van het politiebureau zorgt dus niet voor nieuwe doorstromingsknelpunten.

Parkeerbehoefte
Om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is het van belang dat er voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd worden voor zowel personeel en bezoekers als dienstvoertuigen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers is gekoppeld aan het aantal te realiseren vierkante meters. Omdat het ontwerp nog niet concreet is, is in dit bestemmingsplan (artikel 10.2) een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan de ontwikkeling aangetoond dient te worden dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

Conclusie:

Uit onderzoek blijkt dat het plan zowel wat betreft het aspect verkeer als het aspect parkeren uitvoerbaar is.

Voor het planvoornemen is een voorwaardelijk verplichting opgenomen die vereist dat bij aanvraag van omgevingvergunning aangetoond dient te worden dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Hiermee voldoet het planvoornemen aan het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein.

Het aspect mobiliteit, meer specifiek het verkeer en parkeren, vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.3 Milieu effectrapportage

Wettelijk kader

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

Toetsing

Het bestemmingsplan betreft de uitbreiding van de huidige politielocatie (25.000 vierkante meter excl. gebouwde parkeervoorziening) ter plaatse van een bestaand tankstation en kantoorgebouw. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving.) In het bestemmingsplan zijn activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. Op grond van bijlage D van het Besluit m.e.r. wordt het project beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan blijft ruimschoots onder de drempelwaarden, waarbij een m.e.r.-beoordeling is vereist. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als bijlage 10 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Conclusie

Op basis van de aanmeldingsnotitie m.e.r. kan worden geconcludeerd dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

6.4 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, 2009).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemd in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in het gebied Kralingen-Crooswijk. Het ligt tussen het spoor, de rijksweg A20 en de Boezembocht. Het gebied is in gebruik als bedrijventerrein (Politielocatie) en verkooppunt brandstof (met lpg). Er wordt uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Als aan de richtafstanden wordt voldaan kun je ervan uitgaan dat er bij de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat het bedrijf op een normale wijze zijn bedrijfsvoering kan uitoefenen.

Het politiebureau valt onder ‘openbaar bestuur (kantoren e.d.) met milieucategorie 1. Er geldt een richtafstand voor het aspect geluid van 10 meter, voor de aspecten geur, stof en gevaar is die nul meter. De kortste afstand tot woonbestemmingen is 30 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

Er is voor de zorgvuldigheid een eerste verkenning naar de verwachte geluidaspecten gedaan om inzicht te krijgen in de geluidbelasting op de ten zuiden gelegen woonwijk als gevolg van de ontwikkeling. Dit om te bepalen wat het verwachte effect is op het woon- en leefklimaat ter hoogte van de omliggende (geprojecteerde en bestaande) woningen (zie paragraaf 6.5).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering niet leidt tot belemmeringen voor het planvoornemen.

6.5 Geluid

Wettelijk kader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Toetsing
Het bestemmingsplan Politielocatie Veilingweg-Boezembocht maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk. Zoals in voorgaande paragraaf is vermeld, is in 2020 er voor de zorgvuldigheid een eerste verkenning naar de verwachte geluidaspecten uitgevoerd door Antea Group. Doel van de verkenning is inzicht te verkrijgen in de geluidbelasting op de ten zuiden gelegen woonwijk als gevolg van de ontwikkeling (zie bijlage 8). Dit om er zeker van te bepalen wat het verwachte effect is op het woon- en leefklimaat ter hoogte van omliggende (geprojecteerde en bestaande) woningen. Omdat enige tijd verstreken is sinds de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is voor het onderzoek nagegaan of de uitgangspunten actueel zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit blijkt het geval waarmee ook het onderzoek nog actueel is en volstaat voor vaststelling van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn hieronder uiteengezet.

Geluidinvloed van het plan op de (voor geluid gevoelige) omgeving

  • Bestaande woningen liggen op dusdanige afstand tot het plangebied dit hiervoor geen relevante geluidgevolgen zijn te verwachten.
  • Ten zuidoosten van het plangebied zijn woningen geprojecteerd (bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein), hiervoor is nader ingezoomd op de geluidgevolgen, waaruit de volgende conclusies volgen:
    • 1. De geluidgevolgen vanwege te verwachte extra verkeer van en naar het plangebied zijn beperkt (niet waarneembare toename van ten hoogste circa 0,2 dB) en daarmee aanvaardbaar. Speciale aandacht kan nodig zijn in het geval sprake is van veranderingen in (aantallen, routing) van uitrukkend materieel (met sirenes). Vooralsnog is het signaal dat de beoogde uitbreiding geen betrekking heeft op de uitruk.
    • 2. Voor de voorbereiding op de aanvraag omgevingsvergunning (milieu) is een akoestisch onderzoek nodig om de precieze geluidbelasting op de (voor geluid gevoelige) omgeving te bepalen. Hieruit kunnen aandachtspunten volgen om te zekeren dat de geluidinvloed op de omgeving voldoende beperkt blijft. Verwachting is dat er voldoende mogelijkheden zijn om de geluidinvloed voldoende in te perken. Bijvoorbeeld door in terrein lay-out en positie van de in/uitrit van het terrein rekening te houden met de geluidgevolgen, door toepassen van geluidarme installaties of door inzet van geluidreducerende maatregelen zoals geluiddempers of toepassen van geluidschermen op de terreingrens.

Geluidinvloed van de omgeving op het plan

  • Geluidgevoelige gebouwen worden in het plan uitgesloten. Er zijn derhalve geen wettelijke geluidgrenswaarden (Wet geluidhinder) aan de orde.
  • Wel is het aan te bevelen, vanuit invulling van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, om bij verder planuitwerking rekenschap te houden met het geluid van omliggende geluidbronnen zoals Verlegde Bosdreef, Veilingweg en rjiksweg A20
  • Hieraan kan invulling worden gegeven door bij de bepaling van de benodigde geluidisolatie van het pand zodanig rekening te houden met de geluidbelasting (vast te stellen met akoestisch onderzoek zodra gebouwcontouren en hoogtes bekend zijn) dat hiermee een voldoende laag geluidniveau in de (kantoor)panden kan worden gezekerd.

Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarnaast is er een eerste verkenning naar de verwachte geluidaspecten. Daaruit volgt dat er geen onoverkoombare belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan, mits de aanbevelingen uitgevoerd worden.

6.6 Trillingen

Wettelijk kader

Voor trillingen geldt geen wetgeving. Wel is in mei 2019 door het ministerie van I&W de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen gepubliceerd. Deze handreiking bevat handvaten voor de beoordeling van mogelijke trillingseffecten op plannen in de omgeving van het spoor. In de basis hanteert de Handreiking de toetsingscriteria die voorheen ook werden toepast, te weten de beoordelingscriteria zoals opgenomen in de publicatie van de Stichting Bouw Research: Trillingsrichtlijn SBR. Voor de beoordeling van de in dit onderzoek geprognoticeerde trillingsniveaus zijn derhalve de toetsingscriteria uit de SBR Trillingsrichtlijn gehanteerd. Er is hiertoe gebruik gemaakt van de in 2002 door de Stichting Bouwresearch (SBR) gepubliceerde richtlijn deel B. Dit deel gaat over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke Hinder voor Personen.

Onder hinder voor mensen in gebouwen wordt in deze richtlijn verstaan:

  • waarneming van trillingen waardoor verstoring kan optreden van activiteiten of processen die rust en/of concentratie behoeven;
  • waarneming van trillingen met een zodanige sterkte dat bepaalde activiteiten fysiek worden belemmerd of verstoord.

In genoemde richtlijn zijn streefwaarden gedefinieerd voor het Veff,max (de hoogst optredende trillingssterkte) en het Vper (tijdsgemiddelde trillingsniveau) .

De streefwaarden hangen af van de aard van de trillingen en van het feit of sprake is van een 'bestaande' of 'nieuwe situatie' en gelden voor het trillingsniveau op de vloer van de gebouwen.

De door de passage van de treinen veroorzaakte trillingen vallen onder de noemer van 'herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd (weg- en railverkeer)' zoals beschreven in paragraaf 10.5.3 van de SBR richtlijn. De SBR richtlijn maakt vervolgens onderscheid tussen een 'bestaande ' en een 'nieuwe situatie'. De streefwaarden voor een 'nieuwe situatie' zijn lager dan de streefwaarden voor een 'bestaande situatie'.

Wat exact onder een 'bestaande situatie' dan wel een 'nieuwe situatie' valt wordt in de SBR richtlijn niet verder omkaderd. In onderstaande tabel zijn de streefwaarden voor een 'nieuwe situatie' (hier van toepassing) weergegeven.

Tabel 6.1: streefwaarden voor herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd voor nieuwe situaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0019.png"

De procedure voor de beoordeling van Vmax en Vper is in het onderstaande stroomschema aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0020.png"

Toetsing

Door Antea Group is in 2020 een indicatief onderzoek uitgevoerd. Omdat enige tijd verstreken is sinds de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is voor het onderzoek nagegaan of de uitgangspunten actueel zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit blijkt het geval waarmee ook het onderzoek nog actueel is en volstaat voor vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het uitgevoerde indicatieve onderzoek (zie bijlage 9) naar trillingen volgt dat de trillingsniveaus vanwege het spoor, in het plangebied politielocatie Veilingweg-Boezembocht, naar verwachting lager zijn dan de streefwaarde A1 zoals opgenomen in SBR richtlijn deel B. Een verhoogde kans op trillingshinder door het spoor is daarmee uit te sluiten.  

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect trillingen niet leidt tot belemmeringen voor het planvoornemen.

6.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

Toetsing

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen maximaal 25.000 vierkante meter BVO aan kantooroppervlakte. In het kader van de ontwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Uit het verkeersonderzoek (bijlage 3) blijkt dat het aantal vervoersbewegingen ten gevolge van de ontwikkeling 1.416 vervoersbewegingen per gemiddelde werkdag etmaal is. Deze gegevens zijn, na omrekening tot weekdaggemiddelde berekend met de NIBM-tool. De resultaten daarvan zijn hieronder weergegeven. Daaruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van het plan niet in betekende mate is en er geen nader onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0021.png"

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Politielocatie Veilingweg-Boezembocht blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

Conclusie

Het bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.8 Bodem

Wettelijk kader

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

Toetsing

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Op de locatie zijn de volgende relevante onderzoeken verricht:

  • verkennend en aanvullend bodemonderzoek Veilingweg (ong.), Gemeentewerken van de Gemeente Rotterdam (november 2006) met kenmerk 2006-0084;
  • verkennend en aanvullend bodemonderzoek Veilingweg 66, Hunneman Milieu Advies (januari 2008) met kenmerk 2007174;
  • actualiserend bodemonderzoek Veilingweg (ong), Hunneman Milieu Advies (maart 2010) met kenmerk 20091125 (voorlopige rapportage)
  • Saneringsplan voor sanering op het Veilingcomplex aan de Veilingweg 66 en Veilingweg (ong.) te Rotterdam (april 2010) met kenmerk: 20091079/am/sh.

De onderzoekslocatie is op basis van de indicatieve bodemkaart van de gemeente Rotterdam verdacht voor bodemverontreinigingen met zware metalen, PAK en/of minerale olie op het terrein van het Veilingweg complex aan de Veilingweg 66 en Veilingweg (ong.) te Rotterdam. Hiervoor is in 2010 een saneringsplan opgesteld. Of de verontreinigingen voldoende zijn gesaneerd voor een toekomstige bestemming is in het kader van deze inventarisatie niet bepaald.

Dit bestemmingsplan voorziet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijk verplichting opgenomen waarin het gebruik van de toe te voegen functie mag plaatsvinden nadat bodemonderzoek is verricht naar bodemverontreinigingen met asbest conform de NEN 5707 en de benodigde saneringen daarvoor zijn uitgevoerd.

Conclusie

Een (historisch) bodemonderzoek ter plaatse van de te ontwikkelen locaties bij de vergunningverlening zal de verontreinigingssituatie vollediger in beeld moeten brengen. In de regels van dit bestemmingsplan is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Aanvullend is voor de verkoop/aankoop van het brandstofverkooppunt een schoongrondverklaring noodzakelijk. Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting vormt het aspect bodem geen belemmering vormt voor (de vaststelling van) het bestemmingsplan.

6.9 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Toetsing

De volgende, voor dit plangebied, relevante risicobronnen komen in het onderzoek naar de externe veiligheid aan bod:

  • het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A20;
  • het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (Rotterdam-Gouda).

Transport gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A20

Op ongeveer 50 meter ten noorden van plangebied ligt de in de Regeling Basisnet opgenomen wegvak Z125: A20: afrit 14 (Rotterdam Centrum) - Knp. Terbregseplein.

Tabel 6.1. Risicoplafond gevaarlijke stoffen van de A20

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0022.png"

  • Plaatsgebonden risico

Wegvak Z125 heeft een maximale plaatsgebonden risico (PR) 10-6 contour van 11 meter. Het plangebied ligt daarmee niet binnen het plaatsgebonden risicocontour. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden omtrent het plaatsgebonden risico.

  • Groepsrisico

Het plangebied bevindt zich binnen 200 meter van de A20. Derhalve moet conform het Bevt artikel 8 het groepsrisico worden bepaald. Om het risiconiveau van de weg te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd. Een uitgebreide beschrijving van deze risicoberekeningen is opgenomen en in te zien in bijlage 7.

Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat dat het groepsrisiconiveau voor het traject zowel in de huidige- als toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde bevindt en toeneemt van 0,00153 (15,3% van de oriëntatiewaarde) naar 0,00175 (17,5% van de oriëntatiewaarde). Een verantwoording van het groepsrisico is daarom, conform artikel 7 en 8 van het Bevt verplicht.

  • Plasbrandaandachtsgebied

Voor de A20 wegvak Z125 is een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. Het PAG is wettelijk vastgesteld en bedraagt 30 meter en wordt gemeten vanaf de buitenste wegmarkeringen. Het PAG in relatie tot de globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 6.1. Hieruit moet worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen het PAG ligt. Daarmee zijn er geen aanvullende bouwkundige eisen voorgeschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0023.png"

Figuur 6.1. Ligging PAG van de A20

Transport gevaarlijke stoffen over rail

  • Plaatsgebonden risico

Op ongeveer 60 meter ten noorden van plangebied ligt de in de Regeling basisnet opgenomen spoorlijn route 30: Rotterdam Blijdorp – Gouda. Tabel 6.2 geeft enkele kenmerken weer van de spoorlijn.

Tabel 6.2. Spoorlijn: Rotterdam Blijdorp - Gouda

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0024.png"

Ten hoogte van het heeft de spoorlijn een maximale plaatsgebonden risico (PR) 10-6 contour van 1 meter. Het plangebied ligt daarmee niet binnen het plaatsgebonden risicocontour. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden omtrent het plaatsgebonden risico.

  • Groepsrisico

Het plangebied bevindt zich binnen 200 meter van de Regeling basisnetspoorlijn. Derhalve moet conform het Bevt artikel 8 het groepsrisico worden bepaald. Om het risiconiveau van deze spoorlijn te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd. Een uitgebreide beschrijving van deze risicoberekeningen is opgenomen en in te zien in bijlage 7.

Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat dat het groepsrisiconiveau voor het traject zeer laag is en niet toeneemt in de toekomstige situatie. Voor het traject is een groepsrisiconiveau van 0,00021 (2,1% van de oriëntatiewaarde) berekend. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is daarom, conform artikel 7 van het Bevt verplicht.

  • Plasbrandaandachtsgebied

Voor de spoorlijn ter hoogte van het plangebied is een plasbandaandachtsgebied vastgesteld. Een plasbrandaandachtsgebied (PAG) is wettelijk vastgesteld op 30 meter en wordt gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Het PAG in relatie tot de globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 6.2. Hieruit moet worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen het PAG ligt. Daarmee zijn er geen aanvullende bouwkundige eisen voorgeschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0025.png"

Figuur 6.2. Ligging PAG van de spoorlijn

Leidingen

Het Handboek Leidingen is, op grond van de Rotterdamse Leidingverordening, het toetsingskader voor nieuwe kabels en leidingen in het openbare gebied. Bij het maken van een inrichtingsplan voor een stedelijke ontwikkeling moeten meerdere soorten nieuwe kabels en leidingen een plek krijgen en daarvoor dient het Handboek te worden geraadpleegd. Ten aanzien van het voorkomen van interactie (interferentie) tussen nieuwe stalen leidingen met bestaande hoogspanningskabels bestaan technische ontwerpregels.

Bij het maken van een inrichtingsplan voor een gebied waarin ondergrondse hoogspanningsleidingen liggen moet rekening worden gehouden met de belangen van de leidingeigenaren. Met de leidingeigenaren wordt overlegd over hoe de leidingen worden ingepast in het stedenbouwkundige plan/inrichtingsplan.

Bij het bouwrijp maken moet aandacht besteed worden aan de gronddekking van de hoogspanningsleidingen, deze moet minimaal 1 meter bedragen. Bij ophogingen moet aangetoond worden dat de leiding de extra gronddruk kan weerstaan. Binnen het gebied is geen hoogspanningsleiding (KV-leiding) gelegen.

Inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen binnen het plangebied of in de nabijheid van het plangebied waar activiteiten met gevaarlijke stoffen zijn toegestaan.

Vuurwerkopslaglocaties

Het opslaan van vuurwerk is niet toegestaan binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Voor de bovenbeschreven onderdelen zijn de volgende conclusies te benoemen:

  • Transport van gevaarlijke stoffen over de A20: De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 11 meter. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt. De A20 heeft een aangewezen plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het PAG reikt niet tot het plangebied, daarmee worden er geen aanvullende bouwkundige eisen gesteld vanuit het Bouwbesluit 2012.
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor: De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour ten hoogte van het plangebied bedraagt 1 meter. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt. De spoorlijn heeft een aangewezen plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het plangebied ligt niet binnen deze afstand. Er worden derhalve geen aanvullende bouwkundige vanuit het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven.
  • Verantwoording groepsrisico: Aangezien het plangebied binnen 200 meter van de A20 en de spoorlijn is gelegen, is een groepsrisicoberekening en -verantwoording verplicht. Het groepsrisico van de zowel de A20 als de spoorlijn bevindt zich onder de oriëntatiewaarde. In bijlage 7 is de verantwoording van het groepsrisico toegevoegd.

Externe veiligheid vormt geen beperking voor het bestemmingsplan.

6.10 Natuur

Wettelijk kader

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna. In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (zie bijlage 4). De resultaten hiervan zijn in onderstaande paragrafen uiteengezet.

Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. De interactieve natuurkaart Rotterdam is geraadpleegd. Deze kaart geeft aan waar de kerngebieden voor natuur zich bevinden in de stad en waar de verbindingszones zijn aangewezen. Tevens zijn op buurtniveau waarnemingen van soorten te zien. Het is, op hoofdlijnen, mede-richtinggevend bij de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en zal betrokken worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De Natuurkaart heeft geen directe doorwerking in bestemmingsplannen.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 11 km afstand. Directe effecten zijn door de afstand uitgesloten, echter kunnen er wel negatieve effecten zijn ten gevolge van stikstofdepositie. 

Stikstofdepositie

Gezien de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens de realisatie- en gebruiksfase niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd.

Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator, versie 2023.2, is de mogelijke toename van de stikstofdepositie tijdens de realisatiefase en gebruiksfase op omliggende Nederlandse Natura 2000-gebieden in beeld gebracht. Daarnaast zijn rekenpunten geplaatst om de toename van stikstofdepositie te toetsen op buitenlandse Natura 2000-gebieden.

Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor de realisatie- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming derhalve niet in de weg. Het stikstofonderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij deze motivering.

Natuurnetwerk Nederland

Het projectgebied is ook geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), noch is het in een belangrijk weidevogelgebied gelegen. Gezien de locatie, aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkelingen is geen significant negatief effect aanwezig op de wezenlijke waarden en kenmerken, de oppervlakte of de samenhang van de dergelijke groengebieden. Het aanvragen van een vergunning is daarom niet nodig.

Beschermde houtopstanden

Het projectgebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. Hiermee vallen eventuele bomen buiten de bescherming van beschermde houtopstanden als bedoeld in de Wet natuurbescherming. In het projectgebied zijn bomen aanwezig. Hierop is gemeentelijk bomenbeleid van toepassing. Uitgangspunt is dat voor de werkzaamheden en activiteiten de bestaande bomen behouden blijven. Als blijkt uit het ontwerp dat er wel kapwerkzaamheden plaats moeten vinden is nadere toetsing beschermde houtopstanden noodzakelijk.

Soortbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels (nestplaatsen mogelijk).

In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 6.2: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0026.png"

In geval werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is wordt in de natuurtoets aangegeven welke opties er zijn om binnen het broedseizoen te werken (zie paragaraaf 2.2.2 van bijlage 4).

Algemene Zorgplicht

De Algemene Zorgplicht uit de Wet natuurbescherming houdt in dat planten en dieren niet onnodig beschadigd, gedood of verstoord mogen worden. Het kan niet uitgesloten worden dat niet-beschermde of vrijgestelde plant- en diersoorten aanwezig zijn (in dit geval specifiek grondgebonden zoogdieren zoals egel en muizen) of gebruik maken van het werkgebied, dus dient er zorgvuldig gehandeld te worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de specifieke zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect natuur niet leidt tot belemmeringen voor het planvoornemen en het plan uitvoerbaar is.

6.11 Duurzaamheid en klimaat

De verdere ontwikkeling van de politielocatie biedt kansen om in te spelen op de verwachte klimaatveranderingen. Hiervoor zijn een groot scala aan potentiële toepassingen voorhanden. Voorbeelden zijn het toepassen van: groene daken, waterpasserende verhardingen, helofytenfilters, wadi's en ondergrondse waterbergingen. Ook het scheiden van waterstromen is een kansen die mogelijk benut kan worden in de beoogde ontwikkeling. De adviezen van de waterbeheerder zullen zoveel als mogelijk worden meegenomen in de planontwikkeling.

6.12 Bezonning

Wettelijk kader

Voor de beoordeling van bezonning van woningen gelden geen landelijke normen. Om een indruk te krijgen van de bezonningssituatie wordt in de praktijk voor een bestemmingsplanprocedure vaak gebruik gemaakt van de 'lichte TNO- norm'. Een gebouw voldoet aan deze norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober.

Afwegingskader bezonning

Op 9 september 2021 heeft gemeente Rotterdam het 'Afwegingskader bezonning' vastgesteld. Om tot een goed evenwicht te komen tussen het beschermen van de kwaliteiten van de bestaande stad én het mogelijk maken van nieuwbouw in de stad, is er gekozen voor een afwegingskader. Het afwegingskader bezonning is een kader voor heel Rotterdam. Er ligt hier nadrukkelijk een link met de voorgenomen verdichting in de stad.

Het afwegingskader hanteert 21 september als meetdatum en heeft als uitgangspunt minimaal 2 uur zon voor een woning. In eerste instantie wordt er kwantitatief gekeken naar de effecten op het aantal zonuren. Mochten er desondanks nog steeds toetspunten zijn die niet voldoen aan de uitgangspunten, dan kan er als laatste stap ook een kwantitatieve afweging gemaakt worden. Het stappenschema ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2159PolburBoezem-va01_0027.png"

Figuur 6.2 Stappenschema afwegingen bezonning (Afwegingskader bezonning gemeente Rotterdam, p.8)

Indien de laatste stap aan de orde is, dient een afweging gemaakt te worden of de voordelen van het nieuwbouwplan opwegen tegen de afname van bezonning van bestaande woningen. Daarbij moet deze afname afgewogen worden tegen de belangen van de nieuwbouw. Hierbij gaat het over een 'proportionele afweging', een 'verdichtingsafweging' en een 'typologische afweging'. Een besluit in deze stap kan op basis van één of een combinatie van deze drie afwegingen genomen worden.

Toetsing

Voor het toepassen van het gemeentelijk afwegingskader zijn twee uitgangspunten van toepassing:

  • 1. Uitgangspunt 1 is dat de effecten op bestaande woningen alleen getoetst moet worden als de geplande nieuwbouw hoger is dan 1,5 maal de gemiddelde bouwhoogte van de omliggende bebouwing in een straal van 1 maal de bouwhoogte van de nieuwbouw. In de huidige situatie zijn er geen woningen in nabije omgeving. Ook is de woningbouw van Nieuw Kralingen in de directe omgeving van het plangebied nog niet is gerealiseerd. Hierdoor kan het effect van het planvoornemen op de huidige situatie niet worden getoetst. Als uitgangspunt is de bouwhoogte zoals opgenomen in het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein (minimaal 12 meter en maximaal 24 meter). De maximaal toegestane bouwhoogte van het planvoornemen ter plaatse van politiebureau Boezembocht is 14 meter en daarmee niet 1,5x hoger dan omliggende bebouwing. Daarmee valt de situatie buiten het afwegingskader.
  • 2. Het tweede uitgangspunt is dat alleen woonbebouwing betrokken moet worden die binnen een afstand van 3x de bouwhoogte met een maximale afstand van 500 meter zijn gelegen. Binnen het plan zijn hoogteaccenten opgenomen tot maximaal 30 meter. Binnen een zone van 90 meter (3x30 meter) rondom de hoogteaccenten zijn geen woonbestemmingen in de geldende bestemmingsplannen opgenomen. Ook deze situatie valt buiten het afwegingskader.

Als laatste punt wordt verwezen naar de ligging van het planvoornemen ten opzichte van de woonbebouwing. Alle woonbebouwing in straal van 90 meter is gelegen ten zuiden van het plangebied. De ten noorden gelegen voorgenomen ontwikkeling ligt hiermee niet in de baan van de zon en zal daarmee ook nooit leiden tot schaduweffecten ter plaatse van de (geplande) woningbebouwing

Conclusie

Voor bezonning bestaan geen wettelijke normen. Aansluiting wordt gezocht bij de TNO-normen op basis van het gemeentelijk Afwegingskader bezonning. Dit bezonningsbeleid biedt ruimte voor maatwerk. Omdat de situatie buiten het afwegingskader valt is verder onderzoek niet noodzakelijk en voldoet het bouwplan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

In de aan de orde zijnde situatie is daarvan sprake. In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst getekend. Daarmee zijn alle gemeentelijke kosten gedekt. De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Rotterdam vervult hierin enkel een kaderstellende en toetsende rol. Gelet op het vorenstaande is het plan financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van bewoners en andere belanghebbenden. Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan een breed gedragen en haalbaar bestemmingsplan. Bij het vooroverleg met de reguliere overlegpartners worden daarom ook de dorps- en wijkraden van het plangebied betrokken.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het wettelijke bestuurlijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het concept bestemmingsplan toegezonden aan diverse bestuurlijke partners. Van verschillende overlegpartners zijn reacties ontvangen. De reacties, de daarbij behorende beantwoording en overzicht van de verwerking van de reacties in het bestemmingsplan is weergegeven in bijlage 11.

9.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening ter visie gelegd met ingang van 29 maart 2022 gedurende een periode van zes weken (dus tot en met 10 mei 2022). Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. De reacties, de daarbij behorende beantwoording en overzicht van de verwerking van de reacties in het bestemmingsplan is weergegeven in Bijlage 12.

Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt, indien beroep is ingediend, met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.