direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tarwewijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Samenvatting bestemmingsplan 'Tarwewijk'

De gemeente maakt een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied, omdat het bestemmingsplan uit 2010 voor dit gebied verouderd is.

Het bestemmingsplan gaat over een groot deel van de Tarwewijk en de zuidzijde van de Maashaven. Het gebied van het plan ligt tussen de Maashaven, Dordtselaan, Wevershoekstraat, Pleinweg en het Maastunnelplein. Drie bouwblokken in de Mijnkintbuurt vallen buiten het plan. Ook het gedeelte tussen de Doklaan en de Maashaven, met onder andere Attractiepark Rotterdam maakt geen onderdeel (meer) uit van het bestemmingsplan Tarwewijk.

Het plangebied heeft aan de zijde van de Maashaven enkele grote industriële bedrijven en bestaat verder uit woonbuurten met lokale voorzieningen.

In grote lijn kent het bestemmingsplan de volgende ontwikkelingen:

  • Concentratie van detailhandel is nodig om te zorgen voor aantrekkelijke winkelgebieden en winkelstraten. Dat betekent dat de verspreid gelegen winkelpanden andere mogelijkheden krijgen.
  • Geen uitbreiding van horeca, op een enkele uitzondering na (maatwerk is van toepassing).
  • Geen nieuwe garagebedrijven in woonbuurten, ter bescherming van het woon- en leefklimaat.
  • In de Tarwewijk staan enkele beeldbepalende panden. Deze panden krijgen een dubbelbestemming, waardoor deze alleen bij zwaarwegende redenen gesloopt kunnen worden.
  • Aan het Rijsoordpad zijn de bouwmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan overgenomen. Enkele panden kunnen vervangen worden bij de herinrichting van het binnenterrein. Voor de realisatie is een procedure met een wijzigingsplan nodig.
  • Geen grote lawaaimakers meer aan Maashaven zuidzijde. De aanwezige industriële bedrijven zijn geen grote lawaaimakers en blijven toegestaan. Hiermee wordt een stap gezet tot het dezoneren van het gezoneerde industrieterrein Maas- en Rijnhaven.

1.2 Aanleiding

Het bestemmingsplan Tarwewijk, vastgesteld in 2010, is niet meer actueel. Het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma voor actualisering van bestemmingsplannen.

1.3 Gekozen planopzet

Dit bestemmingsplan vervangt het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan Tarwewijk. Het gebied van het nieuwe bestemmingsplan is in grote lijnen gelijk aan het oude plan, maar dan zonder het deel tussen Doklaan en Maashaven en zonder drie bouwblokken in de Mijnkintbuurt.

Dit nieuwe plan is geen exacte kopie van het vorige plan. Nieuw beleid, nieuwe inzichten en ook de parapluherzieningen zorgen ervoor dat bepaalde zaken op een andere manier geregeld worden. Op bepaalde locaties worden de mogelijkheden verruimd of juist beperkt aan de hand van koerswijzingen op uiteenlopende beleidsvelden. Voor meer details hierover zie paragraaf 4.2 De verschillen tussen het oude en het nieuwe plan, paragraaf 4.3 Ontwikkelingen en paragraaf 4.4 Juridische planbeschrijving.

1.4 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in Charlois. Het plan gaat over een groot deel van de Tarwewijk en het zuidelijk deel van de Maashaven. Het gebied wordt begrensd door de Dordtselaan, Wevershoekstraat, Pleinweg en het Maastunnelplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0002.jpg"

Het gedeelte tussen de Doklaan en de Maashaven, met onder andere Attractiepark Rotterdam maakte in 2010 nog wel onderdeel uit van het bestemmingsplan Tarwewijk, maar blijft er nu buiten. Voor de eerste twee blokken van de Mijnkintbuurt is recent een projectbestemmingsplan vastgesteld. Dit deel blijft eveneens buiten het nieuwe bestemmingsplan. Voor het derde blok in de Mijnkintbuurt wordt een apart projectbestemmingsplan gestart. Dat plan volgt daarmee een zelfstandige procedure.

Het te ontwikkelen park in de Maashaven (oostzijde) nabij de Maassilo ligt volledig in het nieuwe bestemmingsplan voor Katendrecht.

1.5 Vigerende bestemmingsplannen

In het gebied van het nieuwe bestemmingsplan geldt het bestemmingsplan:

0631 Tarwewijk vastgesteld 09-09-2010 onherroepelijk 10-12-2010.

Alsmede de Parapluherzieningen:

1077 Terrassen vastgesteld 11-11-2014 onherroepelijk 25-04-2015;

1097 Parkeernorming Rotterdam vastgesteld 14-12-2017 onherroepelijk 31-03-2018;

1104 Biologische Veiligheid vastgesteld 14-06-2018 onherroepelijk 18-08-2018.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Relevant beleid voor het plangebied

Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Een actualisering van de regionale woonvisies is op 26 september 2017 aanvaard door Provinciale Staten. Uit de (acualisering van) de woonvisies blijkt dat er de komende jaren in de provincie vooral vraag is naar stedelijke woonmilieus: een relatief hoge dichtheid, goede bereikbaarheid, een hoog voorzieningenniveau en functiemenging.

Conclusie

De woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorzien in een actuele behoefte, liggen binnen bestaand stedelijk gebied en het gaat om transformatie van bestaande bebouwing of om nieuwbouw die past binnen het geldende bestemmingsplan. Gezien het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

Vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, geconsolideerd in werking op 29 juni 2018

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit die geldt als structuurvisie. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
2. vergroten van de agglomeratiekracht;
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijk-relevante, operationele beleid. Het Programma heeft, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In de Verordening ruimte zijn de provinciale belangen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, verankerd. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen relevant.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De provinciale ladder voor duurzame verstedelijking is per 29 juni 2018 gelijk aan de ladder uit het Bro, voor zover het gaat om ontwikkelingen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voor een toetsing aan de ladder wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.1.3.

De ontwikkeling van nieuwe woningbouw die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing van de beoogde herontwikkeling aan de Ladder leidt tot de hierna beschreven conclusies.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Plannen die overeenstemmen met de nota "Dat spreken we af!" voldoen op basis van de Verordening Ruimte 2012 aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en regionale afstemming daarvan voor wonen uit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Antwoord op overige vragen vanuit het provinciale beleid: 

Er wordt geen gebruikt gemaakt van een ontheffing van de provincie.

Er is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen, overeenkomstig de bestaande bevoegdheid.

Het plan bevat de volgende ruimtelijke ontwikkelingen:

Extra woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied door nieuwbouw en/of transformatie.

Het voldoet aan artikel 2.2.1 "ruimtelijke kwaliteit" van de Verordening Ruimte.

Er vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats binnen beschermingscategorie 1 (zie artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte).

Er is sprake van Inpassen en de ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk, zonder aanvullende ruimtelijke maatregelen of beeldkwaliteitsparagraaf in het plan.

Er is geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen.

Het groepsrisico (rond inrichtingen, buisleidingen, transportassen en luchthavenactiviteiten) neemt niet toe als gevolg van een stedelijke ontwikkeling. De berekende waarde voor het groepsrisico ligt niet boven de orientatiewaarde.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.

Gebiedskoersen

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. In de gebiedskoersen detailhandel zijn de winkelgebieden ruimtelijk begrensd, zodat voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers daarbij is.

De keuzes op gebiedsniveau vormen de basis voor het gemeentelijk handelen ten aanzien van enerzijds het versterken van winkelontwikkelingen (door bijvoorbeeld mee te werken aan nieuwe winkelvestiging) en anderzijds de transformatieopgave.

2.3.4 Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020 Charlois

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rottedamse gemeenteraad

Het Rotterdams detailhandelsbeleid is bedoeld als een compact en eenvoudig te hanteren beleidskader, waarin voor zowel de markt als de stad het de richting duidelijk is. Stedelijk zijn in het detailhandelsbeleid de ambities en algemene spelregels bondig en helder verwoord. Als uitwerking van het stedelijk beleid zijn de ambities en spelregels op gebiedsniveau verder uitgewerkt in gebiedskoersen Detailhandel. In de gebiedskoersen zijn per gebied op basis van lokale kennis en functioneren, keuzes gemaakt ten aanzien van de gewenste detailhandelsstructuur enerzijds en gebieden waar de detailhandelsfunctie een transformatieopgave heeft anderzijds.

De winkelstructuur van Charlois is bijzonder door de aanwezigheid van zeer verschillende gebieden. In de eerste plaats wordt het winkellandschap in Charlois in oppervlak en functie voor een belangrijk deel bepaald door de aanwezigheid van het regionale aankoopcentrum Zuidplein. Naast de functie van deze winkelconcentratie voor Charlois, trekt dit winkelgebied consumenten uit heel Rotterdam-Zuid en de randgemeenten.

Voor de Tarwewijk is de Dordtselaan van belang. De Dordtselaan vormt de grens tussen Charlois en Feijenoord en is een doorgaande verkeersroute richting het centrum. Van oudsher zijn er winkels gevestigd, maar een duidelijke rol als winkelconcentratie in detailhandelsstructuur heeft dit gebied niet. Delen van de straat zijn reeds van kleur verschoten en hebben een functie als dienstverlening of wonen.

Ten zuiden van de Tarwewijk is het Zuidplein als regionaal recreatief winkelcentrum het voornaamste winkelgebied in de nabijheid van de Tarwewijk. Versterking van het aanbod en optimalisering van uitstraling en toegankelijkheid zijn belangrijke uitgangspunten binnen het programma Hart van Zuid. Een uitdaging voor het Zuidplein blijft een heldere positionering en profilering, zodat de winkelconcentratie naast de Binnenstad optimaal kan functioneren. Inzet op versterking van het Zuidplein heeft direct als consequentie dat verspreide bewinkeling en ontwikkeling van winkelmeters in de directe omgeving waar mogelijk wordt tegengegaan. Er wordt ingezet op concentratie van de detailhandel.

Nabij de Tarwewijk is de Wolphaertsbocht tussen de Pleinweg en de Dorpsweg een milieu dat stedelijk gezien het best getypeerd kan worden als een functionele mixzone. In dit gebied is er naast een rol voor bijvoorbeeld wonen, dienstverlening, ambachten óók een rol is voor winkels. Uitbreiding van het winkelbestand is in deze gebieden niet gewenst en als winkelpanden transformeren naar een andere functie behoort dat ook tot de opties. Heel nadrukkelijk is het in deze gebieden geen harde opgave om de zittende winkels te transformeren naar een andere functie.

Daarnaast en ook buiten de Tarwewijk is de Carnisse Winkeldriehoek een sterk geconcentreerd boodschappencentrum, waar de combinatie van bereikbaarheid en compleet aanbod goed tot uiting komt. Het is belangrijk dat deze functie wordt vastgehouden en door de jaren heen wordt versterk, zodat de concentratie ook in de toekomst in de boodschappenbehoefte van bewoners kan voorzien. Inzet op faciliteren van vernieuwing is belangrijk, zodat optimaal op de geldende trends kan worden ingespeeld. Hierbij gaat het om kwalitatieve ontwikkelingen en niet per definitie om meer winkeloppervlak.

De opgave

Een belangrijke opgave in het stedelijk beleid is te komen tot verdere concentratie in compacte en aantrekkelijke winkelbieden. Verspreide bewinkeling wordt beleidsmatig zo veel mogelijk tegengegaan. Voor bewinkeling die in het verleden in de stad is geland, betekent dat niet dat dit aanbod actief wordt gesaneerd. Wel zijn het plekken waar aan plannen voor transformatie en functieverandering actief door de gemeente wordt meegewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0003.jpg"

Uitsnede kaart winkelconcentratiegebieden met plangebied en omgeving

2.3.5 Werklocaties: nota kantoren en nota bedrijfsruimten

Vastgesteld op 12 maart 2020 door de gemeenteraad.

Kantoren

Doel van het beleid is om richting te geven aan de ontwikkeling van de Rotterdamse kantorenmarkt door:

  • Het versterken van de nieuwe economie door concentratie van kantoren op zes locaties met de beste bereikbaarheid en verblijfskwaliteit, en ontwikkeling van specifieke clusters op vijf andere locaties;
  • Een goede balans tussen vraag en aanbod door introductie van een Rotterdamse ladder (zodat snel duidelijk is of er een markttechnische onderbouwing is voor nieuwbouw);
  • Het stimuleren van verduurzaming van de kantorenvoorraad en -omgeving.

Bedrijfsruimte

Doel van het beleid is om voldoende bedrijfsruimte in Rotterdam te waarborgen - en richting te geven aan de ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijfslocaties:

  • Behouden en zo goed mogelijk benutten van bedrijfsruimte:
    - De totale omvang van de voorraad bedrijfsruimte wordt behouden en zo efficiënt mogelijk benut.
    - Bedrijfsruimte in de wijken wordt zo veel mogelijk behouden.
    - Nieuwe bedrijventerreinen krijgen een plek in de regio.
  • Functiemenging waar het kan, functiescheiding waar het moet:
    - Ruimte-extensieve en zware bedrijvigheid wordt ingepast aan de rand van de stad of in de regio, arbeidsintensieve en lichte bedrijvigheid behoudt een plek in de stad;
    - Op bedrijventerreinen met een transformatieopgave wordt ingezet op woon-werkgebieden met behoud van (vervangende) werkgelegenheid.
  • Stadsgebonden bedrijvigheid:
    - Focus op vestiging van bedrijven die vanwege hun klanten- en werknemerskring een directe relatie hebben met de stad, en op:
    - Kleinschalige datacenters (digitalisering), city hubs en XS-warehouses (e-commerce), incubators en bedrijfsverzamelgebouwen (‘de nieuwe economie’).
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen:
    - Focus op verduurzaming (energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie), en op
    - Verbetering van de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde en van de multimodale bereikbaarheid.

Relatie met regionaal beleid

Het nieuwe Rotterdamse beleid sluit aan op de Strategie Werklocaties van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), waarin de regiogemeenten afspraken hebben gemaakt over de programmering van bedrijventerreinen. De nota’s voor kantoren en bedrijfsruimte vormen samen met de Nota Detailhandel 2017 totaalbeleid voor werklocaties. Dit samenhangende beleid dient onder meer als basis voor gemeentelijke investeringen in de lokale economie.

Kantoren- en bedrijfskoersen per gebied

De lange termijn ambities voor kantoren- en bedrijfsruimte zijn vertaald naar koersen per gebied voor de korte termijn. Zo ook voor Charlois.

2.3.6 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0004.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0005.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0006.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.7) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.7 Horecagebiedsplannen Charlois 2017-2022

Vastgesteld door B&W op 20 juni 2017

In de beschrijvingen per gebied wordt nader ingegaan op de ontwikkelruimte die wordt geboden voor nieuwe ondernemers. Op basis van de ontwikkelingen die we zien of beogen is opgenomen wat we toestaan aan horeca-activiteiten. De gebiedsbeschrijving is verder noodzakelijk om te bepalen welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied, wijk of buurt. Daarnaast kan zo vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is. Om de gewenste ontwikkeling richting te kunnen geven (door bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het verlenen van de exploitatievergunning of de bestaande situatie ter plaatse zo te behouden) wordt in het horecagebiedsplan gewerkt met een aantal begrippen. De gekozen ontwikkelrichting wordt ondersteund door redenen van fysieke en ruimtelijke aard en openbare orde en veiligheid.

Hoe meer activiteiten horeca-inrichtingen aanbieden, hoe zwaarder de belasting voor de wijk en/of buurt. De balans tussen levendigheid en een prettig woon- en leefklimaat staat dan ook in alle plannen centraal. Het doel is een goede en duurzame match tussen wijk, buurt of straat en horecaontwikkeling te bewerkstelligen.

Het horecagebiedsplan is niet het enige waaraan een aanvraag voor een exploitatievergunning getoetst wordt. Daarnaast wordt een aanvraag ook nog getoetst aan onder meer de bestemming van het pand. De bestemming moet de horeca-activiteiten toestaan. Er dient dus wel een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen een bestemmingsplan (waar kan horeca zich vestigen) en een horecagebiedsplan (wat voor horeca kan zich daar vestigen).

Beschrijving horeca de Tarwewijk

De Tarwewijk is gelegen ten zuiden van de Maashaven. Een gedeelte hiervan, de eigenlijke woonwijk, is gesitueerd binnen de driehoek Pleinweg, Brielselaan en Dordtselaan. Dit deel van de Tarwewijk laat zich het beste kwalificeren als een woongebied. Langs de Maashaven (Brielselaan, Maashaven Zuidzijde en Doklaan) is een strook van deels haven gerelateerde en andere bedrijven, deels nog in ontwikkeling zijnde voorzieningen gesitueerd, zoals Attractiepark Rotterdam.

Tussen 1900 en 1930 is de wijk gebouwd om de arbeiders, werkzaam in de snel groeiende haven, te kunnen huisvesten. De naam dankt de wijk aan de ligging naast de Maashaven, waar vroeger de graanschepen werden verladen. De wijk bestaat qua woonvoorzieningen hoofdzakelijk uit portiekwoningen en een klein aantal eengezinswoningen. De Tarwewijk is een levendige oude stadswijk met ruim 12.000 inwoners en circa 6.000 woningen. Winkels zijn vooral te vinden aan de randen van de wijk: Dordtselaan, Pleinweg en Hellevoetstraat. Er zijn de nodige voorzieningen, zoals basisscholen, een gezondheidscentrum, religieuze instellingen en een tweetal speeltuinen. Tussen en/of in de verschillende buurten liggen pleinen en kleine groenvoorzieningen. De monumentale en beeldbepalende Maassilo is zeer bekend als evenementenlocatie. Aan dit gedeelte van de Maashaven Zuidzijde zijn ook RAAF (Rotterdam Art Adventure en Food) en Creative Factory (verzamelpand voor creatieve ondernemers) gevestigd.

Algemene ontwikkelrichting

De Tarwewijk is een woongebied. Het gebied langs de Maashaven, ten noorden van de Brielselaan en Doklaan is een combinatie van een bedrijven- en haventerrein met elementen van een (toekomstig) publieksintensief recreatiegebied in de vorm van de Maassilo, RAAF, Balkon aan de Maas en het in ontwikkeling zijnde Attractiepark Rotterdam. De horeca in de Tarwewijk ligt voornamelijk aan de buitenranden van de wijk, waaronder het Siloplein en de Bas Jungeriusstraat. De aanwezige horeca in dit gebied voldoet aan de vraag. Vanwege de kwetsbaarheid van het gebied, zoals ook blijkt uit het bijgewerkte gebiedsplan van Charlois, geldt voor de gehele wijk de ontwikkelrichting consolideren. Daarnaast wordt horeca die is vrijgesteld van de vergunningplicht in de gehele wijk niet toegestaan. De uitzonderingen zijn hieronder nader omschreven.

Ontwikkelrichting gedeelte Bas Jungeriusstraat tussen Mijnsherenlaan en Wolphaertsbocht

Het woon- en leefklimaat in de Bas Jungeriusstraat staat al geruime tijd onder druk door aanwezigheid van o.a. overlast gevende personen. Daarnaast wordt de druk op het woon- en leefklimaat groter door de bestaande horeca. De afgelopen periode heeft er een vermindering van horeca inrichtingen plaatsgevonden. Het blijft een aandachtspunt om niet meer horeca-inrichtingen toe te staan, aangezien deze een negatief effect hebben op de problematiek die hier speelt, namelijk overlast door personen op straat, geluidsoverlast, etc. Het blijft daarom wenselijk om het aantal horeca-inrichtingen in de straat of grenzend aan de zijstraten van de Bas Jungeriusstraat terug te brengen.

Ontwikkelrichting Dordtselaan

De Dordtselaan vormt de grens tussen Charlois en Feijenoord en is een doorgaande verkeersroute richting het centrum. In de stedelijke detailhandelsnota wordt aangegeven dat aan de Dordtselaan van oudsher winkels zijn gevestigd, maar een duidelijke rol als winkelconcentratie in de detailhandelsstructuur heeft dit gebied niet. De meeste panden hebben een functie als dienstverlening of wonen. De Dordtselaan heeft dientengevolge een zogenaamde transformatieopgave met als doelstelling de omzetting van detailhandel naar een woonfunctie. Het is daarom wenselijk het aantal horecainrichtingen aan de Dordtselaan te verminderen. Ervaringen uit het verleden, waarbij veel druk stond op de Dordtselaan, hebben aangetoond dat het verminderen van horeca- inrichtingen in deze straat een bijdrage heeft geleverd ter verbetering van het woon- en leefklimaat. Om het huidige woon- en leefklimaat nog meer te verbeteren en gezien de transformatieopgave is het gewenst om de ontwikkelrichting voor te zetten.

Ontwikkelrichting Maashaven Zuidzijde/noordzijde Brielselaan en Doklaan

Dit gebied heeft veel potentie om zich te ontwikkelen tot aantrekkelijk verblijfsgebied aan het water, waarbij gebruik wordt gemaakt van de meerwaarde van het water en de haven. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van Attractiepark Rotterdam, Charlois aan het water, een sportschool en de bouwmarkt Karwei. Hierbij wordt de mogelijkheid geboden om horeca met een exploitatievergunning te ontwikkelen. De ontwikkeling van Balkon aan de Maashaven (een ontspanningsplek en een plek om kennis te maken met het gemaal Gansoyen, de Bovenlandse Sluis en het oude stoomgemaal) is reeds voltooid, maar seizoensgebonden en/of tijdelijke horeca zou een goede aanvulling op het huidige aanbod zijn. In dit gebied is ook de Maassilo gesitueerd (categorie 4+). Deze voorziening is een stedelijk focusgebied en heeft een bovenwijkse en zelfs stedelijke aantrekkingskracht. In de Maassilo zijn tevens RAAF, Factory 010 en de Creative Factory gevestigd. Gelet op het karakter van Attractiepark Rotterdam wordt hier ontwikkeling toegestaan met uitzondering van bepaalde activiteiten die geen meerwaarde hebben en tevens niet passen bij een pretpark dat gezinnen aantrekt. In dit gebied is het laveren tussen het toevoegen van verlevendiging door bijvoorbeeld horeca en het behouden van de rustige woonfunctie en het voorkomen van overlast. Desgewenst wordt horeca die vrijgesteld is van de vergunningplicht niet toegestaan om zo een vinger aan de pols te houden met betrekking tot welke inrichting zich in het gebied vestigt.

2.3.8 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.9 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

In het plangebied zijn in de diepe ondergrond donken te verwachten. Donken zijn rivierduinen die vanaf het Mesolithicum (8000-5500 voor Chr.) regelmatig als woonplaats zijn benut. Recentelijk is een rivierduin met bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum ter plaatse van de gymzaal van OBS de Globe aan de Blankenburgstraat in de ondergrond ontdekt (boringen-onderzoek). Rivierduinen zijn in latere fasen van de prehistorie in de meeste gevallen bedekt geraakt onder klei-afzettingen en veen. Op de klei-afzettingen en het veen werd gewoond in latere fasen van de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Chr.) en de Middeleeuwen (350-1500 na Chr.).

Het oostelijk deel van het plangebied Tarwewijk maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van de Riederwaard, een rondom bedijkt groot gebied, dat centraal gelegen was op het eiland IJsselmonde. Een deel van de noordelijke dijk van de Riederwaard, de Katendrechtse Lagedijk, doorsnijdt het plangebied. Op en langs deze dijk kunnen bewoningssporen vanaf de 12e eeuw worden aangetroffen.

In 1373 gaat de Riederwaard door overstromingen ten onder, waarna het gebied in fasen wordt herbedijkt. Eén van de eerste polders die wordt aangelegd is de Katendrechtse polder, die dateert van vóór 1425. Als zuidoostelijke dijk van deze polder functioneert de hierboven genoemde Katendrechtse Lagedijk van de voormalige Riederwaard. Het gebied ten zuiden van de Katendrechtse Lagedijk maakte deel uit van de Polder Charlois, die werd aangelegd tussen 1425 en 1475. Twee dijken fungeerden toen als dijken van deze Polder Charlois. Het betreft aan de westkant de dijk in Oud-Charlois op het tracé van de Zuidhoek en een dijk in de Tarwewijk aan de oostkant, die via de huidige Weverhoekstraat en de Zwartewaalstraat liep.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het hele plangebied zijn bewoningssporen vanaf de Steentijd tot en met de Middeleeuwen te verwachten. Het rivierduin bij de Blankenburgstraat is zeer kansrijk voor bewoningssporen en vondsten uit het Mesolithicum.Het tracé van de Katendrechtse Lagedijk en het verlengde ervan in noordoostelijke richting is met name kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen vanaf de Late Middeleeuwen.

De bebouwde locaties van de oudste kadastrale minuut uit de periode 1811-1832 kunnen ook archeologisch van belang zijn. Deze plekken kunnen een lange bewoningsgeschiedenis hebben.

3.1.4 Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor de in 1811-1832 bebouwde percelen in het oude bewoningslint (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het oppervlak van de ingreep.

Waarde - Archeologie 2

Voor het deel van het rivierduin dat gelegen is in het zuidelijk, lagergelegen, deel van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld, ongeacht het oppervlak van de ingreep.

Waarde - Archeologie 3

Voor het deel van het rivierduin dat gelegen is in het noordelijk, opgehoogd deel van het plangebied (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden maaiveld, ongeacht het oppervlak van de ingreep.

Waarde - Archeologie 4

Voor het zuidelijk deel van het plangebied (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 5

Voor het noordelijke deel van het plangebied, dat (sub)recent is opgehoogd (Waarde - Archeologie 5) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 6

Voor het in het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 6) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter.

3.2 Historie

Sinds 1462 is in Holland ten zuiden van de Maas sprake van een gebied dat Charlois wordt genoemd. De stichtingsakte dateert van 14 april 1462. Vóór 1460 stond het gebied bekend onder de naam "Rijerwaert". In dat jaar gaf Karel de Stoute, als heer van Putten, opdracht om het gebied te bedijken zodat er korenland van gemaakt kon worden. Voorwaarde was wel dat de naam in Charlois zou worden veranderd en dat er een aan Sint Clemens gewijde kerk gebouwd zou worden. Deze kerk werd in 1466 in gebruik genomen. Rond de kerk ontwikkelde zich al snel het dorp Charlois.

Het boerendorp bleef gespaard bij de grote uitbouw van de havens tijdens de laatste decennia van de 19de eeuw. De Maashaven, in 1903 aangelegd, werd zodanig geprojecteerd dat onteigening en sloop van Charlois en de lintbebouwing langs de Katendrechtse Lagedijk werd voorkomen. Door geheimhouding van de havenplannen kon de gemeente tijdig grote stukken grond in handen krijgen, zodat zij bij de stadsuitbreiding als grootexploitant kon optreden. In 1895 werd de gemeente Charlois door Rotterdam geannexeerd.

Achter de grote graansilo's van de Maashaven ligt het ten behoeve van de havenarbeiders dichtbebouwde woongebied de Tarwewijk, een gemeentelijk woningwetcomplex uit de vroege jaren twintig van de 20ste eeuw. De eerste bebouwing wordt complexgewijs aan de Katendrechtse Lagedijk gerealiseerd rond 1920 (tuindorp, deel Mijnkintbuurt). In deze tijd worden In het noordelijk deel van Charlois ook de eerste singels aangelegd. Tot de jaren vijftig groeit de wijk langzaam dicht. Met de realisatie van de Maastunnel in 1940 krijgt de Pleinweg een belangrijke verkeersfunctie. De opening van de Maastunnel, tussen Park en Charloisse hoofd in 1942, maakte Charlois eensklaps van een uithoek tot een strategische plek in de stad.

De Dordtselaan en de Mijnsherenlaan worden aangelegd naar concept van Granpré Molière, als onderdeel van de twee groene wiggen die tot diep in de stadskern doordringen. De groene stadsrand waar de twee wiggen hun oorsprong vinden, wordt in de jaren zestig omgevormd tot het Zuiderpark, centraal gelegen tussen de nieuwe uitbreidingswijken en de bestaande wijken op Zuid.

Oud Carnisse, de buurt ten zuiden van de Tarwewijk, omvatte een tiental blokken arbeiderswoningen. Het stratenplan dateert uit 1899. In dat jaar ging de gemeente akkoord met de voorstellen van de grondexploitant om een strook weiland langs de Katendrechtse Lagedijk om te zetten in een arbeidersbuurtje. De exploitant speculeerde op de gunstige ligging vlakbij de bedrijvigheid aan de nieuwe Maashaven. Hoewel de afzet van het bouwterrein aanvankelijk niet erg vlotte, was rond 1914 de bouw van arbeiderswoningen zo ver gevorderd dat het oude dorp Charlois ook fysiek bij de stad was ingelijfd.

Het centrum van Zuid blijft lang een lege plek. In de jaren zestig wordt een deel ten oosten van de Vaanweg bebouwd met voorzieningen en bedrijven. Het deel ten westen van de Vaanweg blijft voorlopig leeg, pas in de jaren zeventig worden het huidige Zuidplein en Ahoy toegevoegd. Een metroverbinding door een van de groene wiggen, de Mijnsherenlaan, zorgt voor een goede verbinding tussen het stadscentrum en het Zuidplein.

In 1973 werd de deelgemeente Charlois ingesteld. In 1975 werd Oud Charlois op verzoek van de deelgemeente tot stadsvernieuwingsgebied aangewezen. In 1982 werden daar Tarwewijk en Oud Carnisse aan toegevoegd.

Bij de 'vernieuwing' van de stadsvernieuwing in 1988 worden gebieden van Oud Charlois en Carnisse die tussen de eerste en tweede wereldoorlog gebouwd werden, tot een zgn. derde ringsstadsvernieuwingsgebied aangewezen. Na deze stadsvernieuwingsperiode, die vooral een verbetering van de woningvoorraad teweeg bracht voor de zittende bewoners, werd met het Grote Stedenbeleid (GSB) ook een economische structuurverbetering nagestreefd. Met de wijkaanpak die in 1999 van start ging, wordt de oude stadsvernieuwing definitief omgezet in een stedelijke vernieuwing die naast de fysieke ook een economische en sociale component kent.

3.3 Ruimtelijke structuur

De stedenbouwkundige structuur van Rotterdam Zuid laat in het vooroorlogse deel een heldere opzet zien van lanen, met daaraan de voorzieningen, en daartussen de rustiger binnengebieden waar hoofdzakelijk wordt gewoond. De structuur volgt gedeeltelijk uit de landschappelijke onderlegger van dijken en komvormige polders. In de Tarwewijk is de landschappelijke structuur terug te vinden in de verkavelingsrichting van de bebouwing en enkele lange lijnen; het dubbellint van de Wolphaertsbocht en de Katendrechtselagedijk en de Dordtsestraatweg. De aanleg van de havens heeft de verdere verstedelijking van Rotterdam-Zuid gedomineerd: Grootschalige oost-west gerichte infrastructuur, bedrijvenzones en havenbekkens snoeren de woonwijken in. De Tarwewijk wordt aan de noordzijde begrensd door de Maashaven en de bedrijven die aan de Maashaven gesitueerd zijn. De Pleinweg, Brielselaan en Dordtselaan zijn de verkeersaders die de wijk omringen.

De lanen in de Tarwewijk worden begeleid door hoge wandbebouwing. Deze randen omsluiten een luw en rustig binnengebied, waar voornamelijk gewoond wordt. Rand en binnengebied vormen tezamen het superblok. De Tarwewijk is in drieën gedeeld, met twee relatief kleine superblokken (Millinxbuurt en Verschoorbuurt) ter weerszijden van een groot superblok. De lanen langs de randen komen uit in een drietal knooppunten op de hoeken.

De interne structuur van de Tarwewijk is in aanzet helder. De wijk valt uiteen in drie delen, de Verschoorbuurt, de Millinxbuurt en een groter deel in het midden: Tarwebuurt, Mijnkintbuurt en Gaesbeekbuurt. In de Verschoorbuurt is het superblok teruggebracht tot een rand van bebouwing rondom een centrale buitenruimte. In de Millinxbuurt is eenzelfde structuur zichtbaar, alleen verbreedt deze zich naar het Zuidplein toe. Op deze plek wordt de structuur onduidelijk: er is een 'rafelrand' waar de metro van de Mijnsherenlaan afbuigt naar het Zuidplein.

In het middendeel is de structuur iets ingewikkelder. Twee verkavelingsrichtingen, de ene opgehangen aan de Maashaven en de andere aan de Pleinweg, ontmoeten elkaar in het midden van de wijk. Eén diagonaal, de Blankenburgstraat, verbindt de verschillende richtingen in het midden met elkaar. Aan de andere zijde worden de straten in de twee vlakken met de verschillende verkavelingsrichting verbonden door een doorgaande ring bestaande uit respectievelijk de Bas Jungeriustraat, de Bonaventurastraat, de Groepstraat, de Gaesbeekstraat en de Katendrechtselagedijk. De richtingsverandering en het indifferente systeem van straatjes zorgt ervoor dat de oriëntatie in de wijk gebrekkig is.

De openbare ruimte in de wijk kent een duidelijke hiërarchie. Op stedelijk niveau zijn vooral de lanen van belang; Mijnsherenlaan, Dordtselaan, Brielselaan en Pleinweg. De recente herinrichting van de Dordtselaan maakt de potentie van de andere lanen duidelijk. Een groene middenberm, begeleiding van de weg door statige platanen en een samenhangende inrichting maken de Dordtselaan tot een mooie verbinding.

Op buurtniveau is een aantal parkjes en pleintjes te onderscheiden. In principe heeft elk buurtje zijn eigen parkje. Op het niveau van de wijk ontbreekt echter een samenhangend systeem van buitenruimten.

3.4 Huidig gebruik

3.4.1 Wonen

De woonmilieus in Tarwewijk zijn in beginsel zeer divers. Een tuindorp, een paar rijtjes strokenbouw, oude en nieuwe vormen van het gesloten bouwblok, een enkele drie-onder-één-kapwoning bestaan naast elkaar. Het overgrote deel van de woningvoorraad is nog steeds van het type etagewoning in een gesloten bouwblok. Een deel daarvan wordt ontsloten met een Haags portiek.

Op het eerste gezicht lijkt de Tarwewijk vooral een woonwijk. Toch is er ook een behoorlijke hoeveelheid economische functies te vinden. Soms zichtbaar aan de randen van de wijk, zoals aan de Brielselaan met de Creative Factory, of in het zuiden langs de Pleinweg, soms minder opvallend gecombineerd met het wonen zoals de ‘huiskamereconomie’ in de Bas Jungeriusstraat. De Tarwewijk is binnen Rotterdam de 4e wijk met het grootste aantal startende bedrijven. Vaak hebben het wonen en het werken echter niets met elkaar te maken. Het zijn gescheiden werelden.

3.4.2 Voorzieningen

De voorzieningen in de Tarwewijk zijn primair gericht op de bewoners van de Tarwewijk en zijn voornamelijk geconcentreerd aan de randen. Ze zijn vooral te vinden aan de Dordtselaan en aan de Pleinweg bij de kruising met de Wolphaertsbocht en bij de Hellevoetstraat. De buurtgerichte voorzieningen, zoals scholen liggen vooral in het binnengebied. Het voorzieningenaanbod is goed en divers. Scholen, kerken en verzorgingscentra liggen verspreid over de wijk.

De wijk heeft twee buurthuizen aan de Wolphaertsbocht en de Millinxbuurt. Tevens bevinden zich een aantal kerkelijke organisaties in de wijk, zoals Youth for Christ, House of Hope en de Victory Outreach Church.

Voor jonge kinderen zijn er speelmogelijkheden in de speeltuin, die gerund wordt door vrijwilligers van de Wijk- en Speeltuinvereniging Tarwewijk. Voor de kinderen in de middelbare schoolleeftijd en jong volwassenen is er niet veel te doen. De mogelijkheden beperken zich tot een paar trapveldjes. Voor jongeren is er een Jongeren Informatiepunt (JIP) en een Duimdroplocatie naast de tramlus aan de Gaesbeekstraat.

De Sonnevanckschool en de kerken trekken mensen van buiten de wijk, net als het woon- en Arthotel the Queen of the South.

De ouderenactiviteiten concentreren zich rond de woningen voor ouderen in de Wevershoekflat, aan de Gaesbeekstraat en in het ontmoetingscentrum van de OvdB Tarwewijk (Organisatie van en door Bewoners Tarwewijk) aan de Zwartewaalstraat.

In de Moerkerkestraat is een dagzorgvoorziening voor mensen met psychische klachten (Antes). Ook in de Moerkerkestraat is Hotel Thuispaleis gevestigd.

Aan het Mijnsherenplein ligt het gezondheidscentrum Tarwezigt, waarin een huisartsenpraktijk, fysiotherapeut en apotheek gevestigd zijn.

3.4.3 Winkels en horeca

In de Tarwewijk zijn diverse winkelvoorzieningen, waarvan het grootste deel voor niet-dagelijkse goederen. De meeste winkels zijn gesitueerd aan de Dordtselaan en de Pleinweg. In de wijk is een supermarkt aanwezig en een enkele kruidenier. De laatste jaren neemt het aantal winkels in de wijk af. Het winkelaanbod in de Tarwewijk is daardoor niet meer aantrekkelijk en de meeste winkels leiden een marginaal bestaan.

In de wijk zijn, naast enkele coffeeshops, enkele café's gevestigd. Bij metrostation Maashaven liggen het Arthotel en een uitgaanscentrum in de Maassilo.

3.4.4 Bedrijven

De noordrand van de wijk maakt onderdeel uit van het industrieterrein Rijn-/Maashaven. Hier bevinden zich meerdere grote industriële bedrijven die hier van oudsher gevestigd zijn. Het gebied is aan het veranderen. De zone tussen Maashaven en Brielselaan kenmerkt zich ondertussen door een mix aan functies, met o.a. de uitgaansgelegenheid en het bedrijfsverzamelgebouw in de Maassilo, voedingsmiddelenbedrijf Quaker Oats, bouwmarkt Karwei, sportcentrum Fit for Free, bedrijfsverzamelgebouw met ook het sportcentrum Cross-fit, scheepswerf Van Uden, graanverwerker Meneba, garagebedrijf KwikFit, warmtehub, opstapplaats Watertaxi, horeca Pavilioen aan het Water, Ingenieurs-op-Zuid met daarboven woningen en net buiten het plangebied Attractiepark Rotterdam.

De rivieroever is niet alleen belangrijk voor de havengerelateerde bedrijven, maar wordt belangrijker als aantrekkelijk verblijfsgebied aan het water.

Dwars door de wijk zijn er uiteenlopende kleinschalige bedrijven, praktijkruimten, horeca en dienstverleners te vinden. Meestal zijn deze gevestigd in hoekpandjes van woonblokken of verspreid over hele straatwanden op de begane grond, afgewisseld met ook woningen op de begane grond. Er is sprake van een levendige wijkeconomie, waarbij niet alle activiteiten even goed mengen met een woonbuurt.

De warmtehub aan de Brielselaan is verbonden met het warmtetransportnetwerk en krijgt havenwarmte van de Afval- en Energiecentrale van AVR in Rozenburg. De warmtehub heeft een warmtebuffer met een inhoud van ca. 5.000 m3. Dit biedt de mogelijkheid om vraag en aanbod van warmte nog beter op elkaar aan te laten sluiten. Daarnaast wordt ook op deze locatie via boosterpompen de drukhuishouding in het systeem geregeld.

Het warmtetransportnetwerk splitst zich bij de warmtehub op in twee tracés. Een tracé loopt onder Katendrecht door naar de Wilhelminapier, waar de koppeling met het Eneco-netwerk plaatsvindt voor de distributie op de noordoever. Het andere tracé loopt naar Mijnsherenplein, waar Nuon de warmte afneemt. Na afname van de warmte zorgen Eneco en Nuon voor de verdere distributie naar de eindgebruikers in Rotterdam. Het warmtetransportnetwerk is sinds oktober 2013 in gebruik.

3.4.5 Verkeer en parkeren

De Tarwewijk ligt ingeklemd tussen de Dordtselaan, de Brielselaan en de Pleinweg. In het huidige verkeerssysteem is de Pleinweg een drukke verbinding op stadsniveau. De Dordtselaan en Brielselaan zijn iets rustiger stadswegen. De Dordtselaan heeft een aantal jaren geleden een herinrichting ondergaan waardoor de uitstraling van deze laan sterk is verbeterd.

De ontsluiting van Tarwewijk verloopt op dit moment op een zeer onduidelijke en ingewikkelde manier. De waterkering langs de Brielselaan maakt afslaan richting Tarwewijk onmogelijk, zodat hier een parallelweg noodzakelijk is. Het Maastunnenplein, waar het verkeer de Maastunnel in- en uitgaat maakt de entree vanaf deze zijde verwarrend. De Pleinweg bundelt het doorgaande verkeer. Het bestemmingsverkeer dient op het juiste moment een parallelweg te kiezen. De Mijnsherenlaan vormt een redelijk duidelijk entree vanaf de Pleinweg, maar aan de noordzijde moet via een klein straatje de Dordtselaan of de Brielselaan worden bereikt.

Het huidige verkeerssysteem bestaat uit hoofdwegen op het niveau van de stad, met parallelwegen voor de ontsluiting van de wijk. De Pleinweg is op stadsniveau de belangrijkste bundel. De Dordtselaan, een deel van de Wolphaertsbocht en de Brielselaan zijn belangrijk op stadsdeelniveau. De parallelwegen langs de Pleinweg scheiden het bestemmingsverkeer van het doorgaande verkeer. De parallelweg langs de Brielselaan heeft meer het karakter van een woonstraat, ook omdat de waterkering tussen de twee wegen ligt. Omdat de aansluiting van de parallelwegen op de hoofdontsluiting vaak op drukke en ingewikkelde kruispunten gemaakt is, is niet goed duidelijk hoe je de wijk moet binnenkomen. In de wijk is de oriëntatie soms moeilijk. Dit heeft te maken met de ogenschijnlijke helderheid van de rechte straatjes die in het midden ongemerkt een knik maken. De Blankenburgstraat en de Katendrechtse Lagedijk/ Gaesbeekstraat verdelen in de huidige interne verkeersstructuur het verkeer over de zijstraatjes. In de Millinxbuurt is met eenrichtingsverkeer het verkeer gereguleerd, zodat het middengebied autoluw gehouden kan worden. Hetzelfde is in de Verschoorbuurt gebeurd. De Tarwewijk kent een 30-km regime. De parkeerdruk in de wijk is hoog. De Tarwewijk is goed bereikbaar met metro, tram en bus. De haltes liggen aan de randen en meestal bij de knooppunten (Maashavenplein, Zuidplein).

Er lopen regionale fietsroutes langs de Brielselaan, Dordtselaan, Pleinweg en Mijnsherenlaan. Vanaf de Brielselaan is de entree naar de Tarwewijk vanwege het dijklichaam ook per fiets moeilijk. De slechte oversteekbaarheid van de Pleinweg is een hindernis in de fietsroute via de Mijnsherenlaan richting het Zuiderpark en in de route voor voetgangers en fietsers naar het Zuidplein. De Maashaven is voor langzaam verkeer alleen aan de oostzijde bereikbaar. In de Tarwewijk zelf maakt de fietser gebruik van de weg.

3.4.6 Openbare ruimte

De openbare ruimte van de Tarwewijk is op verschillende niveaus te lezen. Op het stedelijk niveau zijn vooral de lanen van belang: Mijnsherenlaan, Dordtselaan, Brielselaan en Pleinweg. Een groene middenberm, begeleiding van de weg door statige platanen en een samenhangende inrichting maken de Dordtselaan een mooie weg. Ook de Mijnsherenlaan heeft in aanzet een mooi groen profiel, maar wat versleten. De Pleinweg en de Brielselaan hebben daarentegen geen enkele uitstraling.

Op het buurtniveau is een aantal parkjes en pleintjes te onderscheiden. In principe heeft elk buurtje zijn eigen parkje of pleintje. Op het niveau van de wijk ontbreekt echter een samenhangend systeem van buitenruimten. Hierdoor raakt de buitenruimte versnipperd. De aanwezigheid van de vele hekken rondom de parkjes en pleintjes draagt bij aan de versnippering. De structuur van gesloten bouwblokken in de Tarwewijk geeft in aanzet geen onveilige situatie. Er zijn woningen op straatniveau (geen anonieme bergingen of garages) en de scheiding tussen openbaar en privé is duidelijk afgebakend, op enkele binnenterreinen na. Toch wordt de Tarwewijk in sommige delen als onveilig ervaren.

3.5 Stadsgezichten en Monumenten

3.5.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam twee wederopbouwaandachtsgebieden van nationaal belang. Verder heeft de gemeente in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich in voor het behoud van de waarden.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

3.5.2 Het plangebied

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten en Cultuurhistorie, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.

Binnen het bestemmingsplangebied liggen de volgende monumenten en/of beeldbepalende objecten:

  • RM Scholencomplex Zwartewaalstraat (1925) ir A. van der Steur, Expressionisme
  • RM Maastunnelcomplex (1937) ir A. van der Steur, Expressionisme
  • GM Dordtselaanflat (1950) R.D. van Andel en S.J. van Embden

Afbeelding uit de Cultuurhistorische verkenning:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0007.png"

Waarde op structuurniveau

Op meerdere schaalniveaus is de Tarwewijk bijzonder. De kwaliteiten zijn te vinden in een bijzonder gebouw of complex, maar ook in structuren, rooilijnen en onbebouwde ruimten zoals een plein, een mooie waterloop of een langgerekte groenzone. Daarnaast kan kwaliteit zitten in de historische betekenis van een gebouw of groep gebouwen, bijvoorbeeld door het gebruik van een bijzonder bouwsysteem of een zeldzaam woningtype. Samen maken ze de Tarwewijk een herkenbare buurt.

Typerend voor de Tarwewijk is de ruimtelijke samenhang van de randen in het zuidelijke deel van de wijk, de Dordtselaan, Mijnsherenlaan en Pleinweg. Deze randen bestaan uit middelhoge bebouwing met een hoge architectuurstandaard. Het noordelijke deel van de Tarwewijk is iets gefragmenteerd, met lagere woonbebouwing die onderbroken wordt door een groot scholen- en kerkcomplex.

Op de waarderingskaart zijn een aantal rooilijnen aangemerkt als structurerend. Het gaat hier om wanden die routes of pleinen begrenzen en door hun situering en bouwhoogte het karakter van zo’n route of plein bepalen.

Waarde op ensembleniveau

I Zuidelijke oever Maashaven

Dit deel van de Tarwebuurt is waardevol door de symbolische band met de rest van de wijk. De andere ensembles zijn (historische en ruimtelijk) niet los te zien van de Maashaven. Blikvangers zijn de historische fabriekscomplexen van Meneba en de Maassilo.

II Wolphaertsbuurt

Hoewel dit ensemble te zien is als een ‘leftover’ en er ook veel vernieuwing heeft plaatsgevonden zit de kwaliteit en historische waarde in de leefkwaliteit van het centrale park, die de buurt ‘lucht’ geeft. Ook staan er enkele waardevolle complexen, hoekpanden met een hoogwaardige architectonische uitwerking.

III Tarwebuurt

De kwaliteit en historische waarde is te vinden in de tweedeling van de buurt, die herkenbaar is aan het luwe woonmilieu (met vrije huisjes en beneden en bovenwoningen) ten noorden van de Blankenburgstraat en het stedelijke woonmilieu ten zuiden (met portieketageflats). Waardevol is het hart van de buurt met school- en kerkcomplexen tussen de groene parken aan de Zwartewaalstraat en het Mijnsherenplein.

IV Millinxbuurt

De kwaliteit van de Millinxbuurt is te vinden in de ruimtelijke samenhang van het ensemble met randen van een hoge architectuurstandaard en in het binnenwerk een centraal park. Architectonische blikvangers bevinden zich op de hoeken in de vorm van wooncomplexen die de overgangen van de randen naar het binnenwerk markeren.

Waarde op object- en detailniveau

De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten verankeren als historische ‘topstukken’ gezamenlijk een deel van de identiteit van de wijk. Op deze kaart zijn aanvullend een aantal gebouwen of complexen aangemerkt als waardevol (‘de karakteristieke complexen’), omdat ze ‘het verhaal van de Tarwewijk’ aanvullen door hun architectonische, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische waarden. Dit zijn:

  • de Maassilo, Quaker Oats B.V. (1915), architect M. Brinkman;
  • het fabriekscomplex langs de Maashaven van Meneba uit 1914 (voorheen Meelfabriek ‘De Maas’);
  • twee hoekpanden in de Wolphaertsbuurt die in architectuur gaaf zijn (Wolphaertsbocht 296 en Bas Jongeriusstraat 254)
  • het metrostation Maashaven Brielselaan 5 (1968), architect C. Veerting (Gemeentewerken):
  • OBS De Dubbeldekker Den Hertigstraat (1925) ir A. van der Steur, Amsterdamse School;
  • blokjes ‘vrije woningen’ in de Tarwebuurt die niet zijn aangetast door stadsvernieuwingsingrepen;
  • twee voor- en twee naoorlogse woonblokken aan de Zwartewaalstraat;
  • school- en kerkgebouwen die architectonisch en/of stedenbouwkundig de wijk verrijken. Dit zijn de scholen aan de Voetjesstraat, Blankenburgstraat, Bonaventurastraat, Mijnsherenplein en de Spijkenissestraat. De kerken zijn die aan het Mijnsherenplein, Blankenburgstraat en Bonaventurastraat;
  • de hoekcomplexen aan het Mijnsherenplein, die de overgang van rand en binnenwerk markeren;
  • het naoorlogs ensemble van woonblokken en een schoolpand tussen de Dordtselaan en Mijnsherenlaan en de Cillershoekstraat.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een (nieuw) planologisch en juridisch kader voor de Tarwewijk voor de komende jaren. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is het bestemmingsplan Tarwewijk uit 2010, de parapluherzieningen voor horecaterrassen, parkeren en biologische veiligheid, en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal net als het bestemmingsplan uit 2010 gedetailleerd van aard zijn.

4.2 De verschillen tussen het oude en het nieuwe plan

Het uitgangspunt voor het nieuwe plan is het zo veel mogelijk overnemen van de geldende rechten uit de vorige bestemmingsplannen. Dit plan is vanzelfsprekend geen exacte kopie van het vorige plan Tarwewijk. Bepaalde zaken worden op een andere manier geregeld. Er gelden enkele stedelijke herzieningen op onderdelen (parapluherzieningen). Ook zijn er verschillen met de vorige plannen als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening.

Vergunde projecten

De afgelopen planperiode is een aantal projecten in afwijking van het bestemmingsplan uit 2010 vergund. Deze projecten kunnen nu gedetailleerd worden bestemd in overeenstemming met de vergunning.

Begrenzing

In de Mijnkintbuurt blijven drie blokken buiten het plangebied. Ook het deel met Attractiepark Rotterdam en de zone langs de Doklaan blijft buiten het plan.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Beperken vestigingsmogelijkheden geluidzone industrie

De verkleining van het 'gezoneerde industrieterrein Maas- en Rijnhaven' is alleen mogelijk op het moment dat voor het hele gebied duidelijk is op welke wijze het industrieterrein de komende jaren gebruikt zal worden. Op dat moment kunnen de akoestische effecten van een wijziging inzichtelijk gemaakt worden en kan beoordeeld worden of er aanvullende akoestische maatregelen vereist zijn. De planvorming voor Maashaven zuidzijde (Oud Charlois en Tarwewijk) is op dit moment nog niet zo ver gevorderd dat een adequaat inzicht kan worden gegeven in het toekomstige gebruik van het gebied en de akoestische gevolgen daarvan. Om deze reden is ervoor gekozen om met dit bestemmingsplan het gezoneerde industrieterrein nog niet te wijzigen.

De hieronder gegeven afbeelding dient ter illustratie van de eigendomssituatie op de zuidzijde van de Maashaven. Daarmee biedt dit een inzicht in de fasering van mogelijk toekomstige ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0008.png"

De wijziging van het gezoneerde industrieterrein zal op een later moment via een daartoe vereiste procedure plaatsvinden. Op dat moment zal ook een aanpassing van de geluidzone behorende bij het industrieterrein plaatsvinden.

Dat met dit bestemmingsplan het gezoneerde industrieterrein (nog) niet wordt gewijzigd, neemt niet weg dat de planologische regeling die het bestemmingsplan biedt wel op de voorziene wijziging voorsorteert. De bestemmingsregeling is zo opgesteld dat 'geluidzoneringsplichtige bedrijven' alleen zijn toegelaten ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4'. Hiermee wordt voorkomen dat 'geluidzoneringsplichtige bedrijven' zich buiten het beoogde, verkleinde gezoneerde industrieterrein kunnen vestigen.

Het verkleinen en op termijn dezoneren van het industrieterrein volgt op de visie met woningbouwontwikkeling die voor dit gebied geldt en anticipeert op de uitvoering daarvan op de langere termijn.

Zoals aangegeven in de gebiedsgerichte uitwerking van de Nota Bedrijfsruimte 2020 verandert Bedrijventerrein Maashaven (Brielselaan – Doklaan) naar een gemengd woon-werkmilieu. Daarbij wordt het principe gehanteerd van ‘het juiste bedrijf op de juiste plek’ met als doel intensief en multifunctioneel ruimtegebruik. Niet-passende bedrijvigheid en de daaraan gekoppelde werkgelegenheid worden voor de stad behouden op een alternatieve locatie die past in de omgeving en meer uitbreidingsmogelijkheden biedt. De programmering van de herontwikkeling van de Maashaven-Zuidzijde zal een dusdanige hoeveelheid aan bedrijfsruimte bevatten, dat voldoende werkgelegenheid wordt geboden aan Rotterdammers van alle opleidingsniveaus en de omliggende wijken (de Tarwewijk en Afrikaanderwijk).

Bij de nieuw-te-creëren bedrijfsruimte gaat het onder meer om kleinschalige, flexibele bedrijfsruimten voor stadsgebonden bedrijven. Bedrijven die passen in, en in het bijzonder, geïnteresseerd zijn in vestiging in een intensief stedelijk gemengd woon-werkmilieu. Klimaatadaptatie is een integraal onderdeel van het toekomstprofiel van de Maashaven.

4.3.2 Concentratie detailhandel

Het beleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht om detailhandel zo veel mogelijk te concentreren in winkelcentra en winkelstraten, en niet in woonwijken. Buiten de concentratiegebieden worden de mogelijkheden voor detailhandel beperkt en worden meerdere mogelijkheden geboden als alternatief, zoals kleinschalige bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen en diverse soorten dienstverlening.

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of locaties tevens voor transformatie naar wonen geschikt zijn.

In de Tarwewijk zijn winkels aanwezig, maar deze horen niet tot de benoemde winkelgebieden. Ook de winkels aan de randen van de Tarwewijk, zoals de Brielselaan, Wevershoekstraat, Pleinweg en Dordtselaan horen niet tot de benoemde winkelgebieden. Buiten de aangewezen winkelgebieden is geen detailhandel meer toegestaan, tenzij reeds aanwezig in de huidige situatie. De aanwezige detailhandel is op maat bestemd. Op de locaties buiten de benoemde winkelgebieden zijn wel andere functies toegestaan, zoals kleinschalige bedrijvigheid en dienstverlening. Ook transformatie tot woningen is veelal toegestaan, waaronder het samentrekken van de begane grond met de erboven gelegen woningen.

Op deze manier krimpt de potentiële hoeveelheid voor detailhandel en wordt de concentratie tot de winkelstraten gestimuleerd. Er is echter geen actief uitsterfbeleid opgenomen.

4.3.3 Geen uitbreiding horeca in woongebied van de Tarwewijk

De bestemmingsregelingen rond horeca zijn de laatste jaren flink in beweging geweest. Het horecagebiedsplan bepaalt het type horeca en de gewenste ontwikkelrichting. Die ontwikkelrichting wordt mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan. Zoals gebruikelijk legt het bestemmingsplan niet het type horeca vast.

Naast het bestemmingsplan dient het horecagebiedsplan als toetsingskader voor de exploitatievergunning.

De nieuwe bestemmingsregelingen rond horeca vragen om een herijking van bestemmingsregels in het bijzonder ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen, waaronder buurthuizen en verenigingsgebouwen. Op steeds meer locaties in de stad opereren verenigingsgebouwen en buurthuizen feitelijk als horeca. Hun publiek aantrekkende werking geeft druk op de omgeving.

De horeca in de Tarwewijk ligt voornamelijk aan de buitenranden van de wijk, waaronder het Siloplein en de Bas Jungeriusstraat. De aanwezige horeca in dit gebied voldoet aan de vraag. Vanwege de kwetsbaarheid van het gebied geldt voor de gehele wijk de ontwikkelrichting "consolideren". Daarnaast wordt horeca die is vrijgesteld van de vergunningplicht in de gehele wijk niet toegestaan.

Het aantal horeca-inrichtingen in de straat of grenzend aan de zijstraten van de Bas Jungeriusstraat, alsook aan de Dordtselaan vermindert in het Horecagebiedsplan.

De locaties waar horeca is toegestaan zijn met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.

Maatwerk voor horecaontwikkeling geldt ten noorden van de Brielselaan, eigenlijk de zone aan de Maashaven.

4.3.4 Beschermen beeldbepalende objecten cultuurhistorie

Uit de cultuurhistorische verkenning blijkt dat een aantal objecten cultuurhistorisch waardevol is en als beeldbepalend is te beschouwen. De beeldbepalende objecten krijgen een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop. Sloop is in principe niet mogelijk. Alleen indien maatschappelijke, technische of economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken, kan er een sloopvergunning worden verleend. Verder leidt de dubbelbestemming ertoe dat in geval van nieuwbouw voldoende rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van de locatie.

Gymzaal Zwartewaalstraat is inmiddels gesloopt en krijgt dus geen dubbelbestemming. Een serie panden aan de Blankenburgstraat is gefundeerd op staal (geen paalfundering) en zijn daarom op afzienbare tijd eind levensduur. In geval van sloop nieuwbouw zal hier vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet eenzelfde volume worden teruggebouwd, maar eerder een wat groter volume. Dit in relatie tot de maat en schaal van de openbare ruimte en de gebogen ronde wand aan de Polslandstraat en de toekomstige kopblokken in de Mijnkintbuurt. De stedenbouwkundige situatie aan de Blankenburgstraat is van invloed op de Stoppelstraat en binnenterrein Polslandstraat.

In geval van sloop/nieuwbouw (op welke termijn dan ook) kan niet worden voldaan aan onderstaande verplichting uit het artikel 'Waarde - Cultuurhistorie 2' om een sloopvergunning te krijgen: b. nieuwbouw mogelijk is en aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat op de plaats van het (gedeeltelijk) te slopen bouwwerk nieuwbouw zal plaatsvinden met inachtneming van de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden, die onder andere worden gevormd door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.

Daarom hebben de panden aan de Blankenburgstraat, Stoppelstraat en op het binnenterrein aan de Polslandstraat geen dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 gekregen.

Het pand aan het Rijsoordpad heeft geen dubbelbestemming gekregen, vanwege de reeds opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan uit 2010.

4.3.5 Geen nieuwe garagebedrijven in woonwijk

Garagebedrijven zijn onderdeel van de buurtgebonden bedrijvigheid en derhalve nodig voor de lokale economie. Maar garagebedrijven zijn niet op alle locaties geschikt. De klusters met garagebedrijven aan de Wolphaertsbocht, Katendrechtse Lagedijk en Maastunnelplein zijn vrij goed ingepast en postitief bestemd. Maar binnen de woonwijk / woonbuurten van de Tarwewijk zijn vier garagebedrijven minder passend binnen de visie op het gebied. De huidige bedrijven zijn toegestaan, maar nieuwe garagebedrijven niet meer. De aanwezige garagebedrijven zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Mocht de exploitatie van een van de vier minder passende bedrijven ophouden, dan is een nieuw garagedrijf op die locatie niet langer toegestaan (er geldt een uitsterfregeling voor die vier garagebedrijven).

4.3.6 Binnenterrein rond Rijsoordpad

Deze locatie is gelegen tussen de Rijsoordstraat en de Wevershoekstraat. Op dit moment is deze plek een half afgesloten binnenterrein. In het vorige bestemmingsplan is de bebouwing rond het Rijsoordpad bestemd voor gemengde doeleinden. Het meest westelijke deel is bestemd als groen en is in gebruik als speelplek.

Er geldt een wijzigingsbevoegdheid waarbij het mogelijk is dat binnen de totale vlek woningen en/of maatschappelijke voorzieningen en/of groen gerealiseerd kan worden. Indien hier woningen zullen worden ontwikkeld is het mogelijk om aan de oostzijde van het Rijsoordpad maximaal 5 eengezinswoningen in 2 bouwlagen te realiseren. Dit is even hoog als de huidige bebouwing van opslagruimten aan deze zijde van het Rijsoordpad. Aan de westzijde is het mogelijk om een appartementengebouw te realiseren met maximaal 3 bouwlagen en maximaal 13 appartementen.

Parkeren dient op eigen terrein gerealiseerd te worden. Overige stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn:

  • 1. Grondgebonden typologie, woningdiepte maximaal 12m.
  • 2. Een afsluitbare doorgang in het bouwblok is waardevol, Rijsoordpad opwaarderen tot luwe woonstraat met daarop gerichte bebouwing.
  • 3. Heldere scheiding openbaar-privé, grondgebonden typologie in hof.
  • 4. Doorgaande plint met woningen en voordeuren aan de straatzijde.
  • 5. Hoogte sluit aan bij het gewenste rustig stedelijk woonmilieu: de bebouwing aan het Rijsoordpad is drie lagen hoog in verband met de bezonning van erachter gelegen woningen en tuinen.

De locatie is niet meegenomen in het akoestisch onderzoek dat voor het bestemmingsplan is uitgevoerd. Bij realisatie van geluidgevoelige functies, waaronder wonen, is aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk vanwege de nabijheid van verkeerswegen. De omliggende bebouwing zorgt voor een afschermende werking. Afhankelijk van de uitkomst dient mogelijk een hogere waarden besluit genomen te worden.

4.3.7 De Globe, Zwartewaalstraat 28

Voor het (deels) leegstaande schoolgebouw aan de Zwartewaalstraat 28 is een nieuwe gebruiker in beeld. Het betreft een kunst- / dansconcept dat past in de geldende bestemming maatschappelijk. Omdat dit plan past binnen de geldende regels is het planologisch gezien geen ontwikkeling en is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.3.8 Mijnkintbuurt

Voor de aanpak van de eerste twee blokken is een projectbestemmingsplan opgesteld en afgerond. Het gebied blijft buiten het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het derde blok dat aangepakt wordt.

Voor de daarop volgende blokken wordt gewerkt aan een andere aanpak. De aanpak is gericht op het versterken van onderhoud en beheer van de particuliere voorraad. Ook wordt gewerkt aan plannen om woningen samen te laten voegen door marktpartijen. De plannen passen in principe binnen de regels van het bestemmingsplan uit 2010 en zijn in die zin dus geen planologische ontwikkeling te noemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0009.png"

Schematische weergave per blok en type aanpak in Mijnkintbuurt

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Bedrijven

De bestemming 'Bedrijf - 2' is gebruikt voor het verdeelstation van KPN aan Moerkerkestraat 89.

De bestemming 'Bedrijf - 3' is gebruikt voor bedrijven aan de Brielselaan waar een milieucategorie is toegestaan tot en met categorie 3.2 van de lijst met toegestane bedrijfsactiviteiten. De bedrijfscategorie is overgenomen uit het vigerend plan en geldt voor de zone tussen Quaker Oats en Meneba en tevens voor de bedrijven ten westen van Meneba. Verder is een aanduiding gebruikt om aan te geven waar bovendien een reparatiewerf voor schepen is toegestaan en een aanduiding voor de huidige bouwmarkt en de twee sportcentra: De reparatiewerf voor schepen op Brielselaan 69-77, de bouwmarkt op het adres Maashaven Zuidzijde 100, De sportcentra op de adressen Brielselaan 69 en Maashaven Zuidzijde 102.

De bestemming 'Bedrijf - 4' is gebruikt voor bedrijven aan de Brielselaan waar een milieucategorie is toegestaan tot en met categorie 4.2 van de lijst met toegestane bedrijfsactiviteiten. Binnen deze bestemming heeft een bedrijf een maatbestemming gekregen voor de huidige activiteiten. Dit betreft voedingsmiddelenbedrijf Quaker Oats b.v. op het adres Brielselaan 7.

Op de verbeelding is de gebiedsaanduiding opgenomen voor de geluidcontour van twee gezoneerde industrieterreinen. Zowel de zone van het industrieterrein Waal- en Eemhaven als die van Maas- en Rijnhaven. De ontwikkelingen binnen deze geluidcontouren zijn getoetst aan wetgeving en beleid.

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3. Grotere gebouwen zijn in dit bestemmingsplan als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

Hoog-risico biologische laboratoria

Binnen bedrijfsbestemmingen en maatschappelijke bestemmingen zijn in principe ook laboratoria toegestaan. Voorheen waren binnen deze bestemmingen dus ook hoog-risico biologische laboratoria toegestaan. Dit is vanuit het oogpunt van veiligheid niet wenselijk. Daarom zijn hoog-risico biologische laboratoria nu in beginsel niet toegestaan binnen de maatschappelijke bestemmingen en bedrijfsbestemmingen (met inbegrip van de gemengde bestemmingen). Daartoe is in de regels van het bestemmingsplan een verbodsbepaling opgenomen. Het betreft hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan gevoegde beleidskader “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. In geval van het werken met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Burgemeester en wethouder kunnen daarvoor bij omgevingsvergunning afwijken. Ook daartoe is in de regels een bepaling opgenomen. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

4.4.2 Gemengde bebouwing

Een aantal panden binnen het plangebied heeft de bestemming "Gemengd" gekregen. Er is een onderscheid gemaakt in Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3.

Net als het bestemmingsplan uit 2010 staat de bestemming Gemengd - 1 op de begane grond uiteenlopende functies toe, waaronder detailhandel, dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid, (maatschappelijke) voorzieningen en ook woningen (ter plaatse van de functieaanduiding). Op enkele aangewezen locaties is horeca toegestaan. Op de verdiepingen is alleen de woonfunctie toegestaan. De bestemming is gegeven aan locaties in het woongebied van de Tarwewijk waar detailhandel nog aanwezig is, eventueel naast lichte bedrijvigheid en overige lichte activiteiten. De gemengde bestemming staat een ander gebruik of transformatie van de begane grond toe, waarmee verspreide bewinkeling beleidsmatig wordt tegengegaan.

De bestemming Gemengd - 2 staat op de begane grond dezelfde functies toe Als Gemengd - 1, behalve detailhandel. (Ook hier de functie wonen op de begane grond ter plaatse van de aanduiding.) Op de verdiepingen is alleen de woonfunctie toegestaan. De bestemming is gegeven aan locaties in het woongebied waar lichte bedrijvigheid en activiteiten aanwezig zijn, maar waar detailhandel niet of niet langer wenselijk is. Hiermee wordt verspreide bewinkeling tegengegaan.

De bestemming Gemengd - 3 is gebruikt voor de Maassilo. Net als in het bestemmingsplan uit 2010 mag het hele pand gebruikt worden als bedrijf en kantoor. Horeca is slechts toegestaan in de kelder en op de begane grond.

4.4.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder herziening van het bestemmingsplan (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.4.4 Horeca

Horeca definitie en afbakening

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0010.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0011.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0012.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.


Terrassen
Binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer - Wegverkeer' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Parapluherziening terrassen.

4.4.5 Hotels

In de regels van het bestemmingsplan is de definitie gegeven voor een hotel (het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen, zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie). De bestemming is gebruikt voor een locatie in het bestemmingsplan. Te weten voor de locatie aan de Mijnsherenlaan 9. Op deze locatie is tevens op de begane grond (op zichzelf staande) horeca toegestaan en reeds aanwezig. Op de locatie van het hotel aan Pleinweg 205 is niet langer een hotel aanwezig en is begonnen met de bouw van nieuwe woningen.

4.4.6 Leidingen

Langs de Brielselaan ligt een drinkwatertransportleiding ten behoeve van de watervoorziening. Deze leiding is planologisch relevant en de ligging is inclusief een beschermende zone van 5 meter aan weerszijden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen op de verbeelding. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

De warmtehub aan de Brielselaan is verbonden met het warmtetransportnetwerk en krijgt havenwarmte van de Afval- en Energiecentrale van AVR in Rozenburg. Het warmtetransportnetwerk splitst zich bij de warmtehub op in twee tracés. Een tracé loopt onder Katendrecht door naar de Wilhelminapier, waar de koppeling met het Eneco-netwerk plaatsvindt voor de distributie op de noordoever. Het andere tracé loopt via de Bas Jungeriusstraat, Spruytstraat en Blankenburgstraat naar het Mijnsherenplein. Daar neemt Nuon de warmte af. Na afname van de warmte zorgen Eneco en Nuon voor de verdere distributie naar de eindgebruikers in Rotterdam.

4.4.7 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen, kerkgebouwen, maar ook een buitenschoolse opvanglocatie niet geluidgevoelig zijn.

De aanwezige geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn bestemd als 'Maatschappelijk - 1', maar in de bestemming 'Maatschappelijk - 1' zijn zowel geluidgevoelige als niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

In de bestemming 'Maatschappelijk - 2' zijn alleen de niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

4.4.8 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.4.9 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan is op de volgende adressen een seksinrichting toegestaan en op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding "seksinrichting".

  • Dordtselaan 81c;
  • Mijnsherenlaan 113a;
  • Pleinweg 185a;
  • Wevershoekstraat 29c.
  • Wolphaertsbocht 323b

Tevens is voor de (bestaande) seksinrichtingen een uitsterfregeling opgenomen in dit plan. Dit houdt in dat een seksinrichting niet langer is toegestaan zodra het gebruik als seksinrichting is vervangen door ander gebruik dat op basis van de geldende bestemming is toegestaan.

4.4.10 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

4.4.11 Uitbreiding/bebouwing dakterrassen

In dit bestemmingsplan is geen algemene bouwregel opgenomen voor de realisatie van dakterrassen en/of een gebouwde voorziening voor een toegang tot dakterrassen op daken van gebouwen. Het creëren van extra buitenruimte voor bovenwoningen is een positieve ontwikkeling. Het goed inpassen in de omgeving vergt echter maatwerk, waar een algemene bouwregel onvoldoende op in kan gaan.

4.4.12 Uitsterfregeling belwinkels

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig gebied in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Overeenkomstig het vorige bestemmingsplan legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden.

Het bestemmingsplan bestemt hiertoe dergelijke bestaande belwinkels positief. Op de plankaart en in de planregels wordt hiertoe op adres de nadere aanduiding 'belwinkel' opgenomen. In het overige plangebied is verder geen belwinkel toegestaan. 

Het plangebied Tarwewijk kent momenteel nog 1 belwinkel op het adres Groepstraat 55a.

4.4.13 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in en rond het plangebied, zoals de Pleinweg, Brielselaan, Dordtselaan en Wolpaertsbocht hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten, trambanen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

De bestemming 'Verkeer - Erf' is gebruikt voor enkele (gemeenschappelijke) binnenterreinen.

De bovengrondse metro door de Mijnsherenlaan en omgeving is aangegeven met een aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct'. In de onderliggende bestemmingen is bepaald dat het viaduct is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

In de verkeersbestemmingen zijn tevens kleine gebouwtjes van openbaar nut toegestaan. Het gaat dan om gebouwtjes kleiner dan 80 m3. Grotere voorzieningen zijn bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening. Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van bijvoorbeeld de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen) of stadsverwarming.

4.4.14 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen van openbaar nut als "Bedrijf - Nutsvoorziening" bestemd.

4.4.15 Waarde - Cultuurhistorie 2

Uit de cultuurhistorische verkenning blijkt dat meerdere gebouwen cultuurhistorisch waardevol zijn en als beeldbepalend object te beschouwen zijn. Deze objecten hebben een dubbelbestemming gekregen. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' gaat uit van behoud van de objecten en werpt een drempel op tegen sloop. Sloop is in principe niet mogelijk. Alleen indien maatschappelijke, technische of economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken, kan er een sloopvergunning worden verleend. Verder leidt de dubbelbestemming ertoe dat in geval van nieuwbouw voldoende rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van de locatie.

4.4.16 Wonen en werken aan huis

Het bestemmingsplan gebruikt verschillende bestemmingen voor woningen. Woningen komen voor in gemengde bebouwing en in de bestemming 'Wonen' en 'Wonen - Bijzonder woongebouw': Op de verbeelding zijn de bouwregels voor de maximale goot- en/of bouwhoogte gegeven.

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Voor woningen geldt de werken-aan-huisregeling. Voor bepaalde activiteiten is met een functieaanduiding aangegeven dat deze tevens op een bepaald adres binnen de bestemming 'Wonen' zijn toegestaan.

De bestemming 'Wonen - Berging' is gebruikt voor bergingen of bijgebouwen bij woningen die groter zijn dan toegestaan volgens de regeling voor uitbreiding van bebouwing, al dan niet vergunningvrij. De bestemming 'Verkeer - Garagebox' is gebruikt voor garageboxen.

4.4.17 Water, waterstaat en waterkeringen

In het plangebied is de Maashaven het enige oppervlaktewater. Het plangebied kent verder geen oppervlaktewater. De Maashaven heeft de bestemming 'Water - 2' gekregen, welke bestemming aansluit bij de waterbestemmingen van de naastgelegen bestemmingsplannen. (In dit bestemmingsplan komt de bestemming 'Water - 1', dat veelal gebruikt wordt voor singels en dergelijk oppervlaktewater, niet voor.)

Het water van de haven kan gebruikt worden met de bouwmogelijkheden voor havenactiviteiten, zoals voor op- en overslag, aanmeervoorzieningen, verkeer te water, de watertaxi en overige steigers, drijvende voorzieningen, pontons en dergelijke.

De kernzone van de waterkering is op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

De beschermingszone van de dijk is bestemd met een aanduidingsregel 'vrijwaringszone - dijk'. Deze zone is mede bestemd voor onderhoud, bescherming of mogelijkheden voor versterking van de waterkerende functies van de dijk. Afwijken van het bouwverbod is mogelijk, waarbij eerst contact opgenomen moet worden met de beheerder van de waterkering.

Op grond van de Keur van Hollandse Delta is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met het waterschap (Hollandse Delta) over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

Voor de uitvoering van werken binnen de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het waterschap.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. De Waterwet verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit zijn een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het buitendijks gebied van Tarwewijk behoort tot het gebied waar geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

(Zie Bijlage 2 Watertoets Tarwewijk.)

De waterbeheerder voor het buitendijkse deel van het plangebied en het gedeelte Maashaven is Rijkswaterstaat. De waterbeheerder van het binnendijks gedeelte van het plangebied is Waterschap Hollandse Delta (WSHD). In het binnendijkse deel is geen open oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt dwars door het plan een 'spuileiding' als hoofdwaterloop (H18499) die over de gehele lengte van 1200 meter verduikerd is.

De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Rijkswaterstaat is de waterbeheerder voor de Maashaven en het buitendijkse gebied. De waterbeheerder van het binnendijks gedeelte van het plangebied is Waterschap Hollandse Delta (WSHD). Het binnendijkse gedeelte van het plangebied ligt heeft een vast peil van NAP -2,4 m.

In het plangebied is, afgezien van een stuk Maashaven, geen open oppervlaktewater aanwezig. Toch loopt er door het plangebied een hoofdwaterloop. Deze bestaat over de gehele lengte uit een duiker met een diameter van 40 cm. Deze duiker wordt soms aangeduid met ‘spuileiding’ en is in beheer bij WSHD. Ondanks de naam ‘spuileiding’ is deze duiker bedoeld voor watertoevoer. Deze hoofdwaterloop verbindt de Maashaven met de waterloop langs de Lange Hilleweg in de wijk Bloemhof en met de Valkeniersweide (beide buiten het plangebied). Aan de Maashavenzijde bevindt zich een inlaathevel met afsluiter. Vanwege het zoutgehalte van het water in de Maashaven staat deze inlaat vaak dicht, Bloemhof en Valkeniersweide worden dan via de Blauwe Verbinding (buiten het plangebied) van water voorzien. Binnen het plangebied komen geen overstorten uit op de hoofdwaterloop.

De 'spuileiding' is bestemd door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Er geldt een bouwverbod. Afwijken kan, mits het belang van de hoofdwatergang niet wordt geschaad.

5.3.2 Grondwater

Voor het peilen van het grondwater ligt er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). De gemiddelde ontwateringsdiepte is in het plangebied bij bijna elke peilbuis groter dan de vereiste 0,80 meter. Alleen een peilbuis in de Wevershoekstraat in de Millinxbuurt (peilbuis 130563-43) voldoet niet aan de vereiste 0,80 meter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.

In het binnendijkse gedeelte van het plangebied gelden verschillende uitgiftepeilen. Op veel plekken ligt het huidige maaiveld onder deze uitgiftepeilen. Indien het maaiveld weer teruggebracht wordt op het uitgiftepeil zal de ontwateringsdiepte ter plaatse van peilbuis 130563-43 nog steeds niet voldoende zijn,

In de wijk staat nog een aantal panden met houten paalfunderingen, grondwateronderlast en paalrot zijn hier aandachtspunten.

5.3.3 Waterkering

In het plangebied ligt een primaire waterkering. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd. Deze primaire waterkering en de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gekregen.

Het plangebied ligt grotendeels binnendijks, binnen de primaire waterkering. Primaire waterkeringen worden zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu is niet groter dan 1 op 100.000 jaar). Dit uitgangspunt is vertaald in een norm per dijktraject. Voor de primaire waterkering in het plangebied betekent dit dat de kans op overstromen per jaar vastgesteld is op 1 : 3.000.

Het noordelijke gedeelte van het plangebied ligt buitendijks. Dit betekent dat hoog water op de Nieuwe Maas (gedicteerd door zeewaterstand, Maeslantkering en rivierafvoer) niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuwe Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van en in verbinding met dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 25 (Carnisse). De Millinxbuurt valt echter binnen rioleringsdistrict 28 (Het Zuiden) terwijl de buitendijkse zone tussen de Brielselaan en de Maashaven deel uit maakt van riooldistrict 23 (Charlois).

In het plangebied ligt een gemengd stelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater via het districtsgemaal Amelandseplein wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 25 voert via District 23 het afvalwater af naar AWZI Dokhaven.

District 28 voert via het rioolgemaal Pretorialaan het water met een persleiding naar district 25.

Binnen het plangebied is één vuilwateroverstort aanwezig. Deze komt uit op de Maashaven direct naast de eerder genoemde inlaathevel.

Voor het gehele plangebied is een rioolvervanging gepland. Bij de daarbij noodzakelijke herinrichting van de buitenruimte moet de buitenruimte zo veel mogelijk teruggebracht worden op het uitgiftepeil.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen in het gebied bestaan voornamelijk uit het transformeren van winkelfunctie naar woonfunctie binnen bestaande gebouwen. Er wordt geen toename van het verhard oppervlak verwacht. Ook is er vooralsnog geen nieuw oppervlaktewater voorzien.

Indien er toch een verhardingstoename ontstaat, bijvoorbeeld bij de herinrichting van een groenzone, en deze groter is dan 500 m2, moet een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden, door het bestemmingsplan, geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks
Het plangebied ligt grotendeels binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van Ringdijk 17. De primaire waterkeringen worden zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 jaar). Dit uitgangspunt is vertaald in een norm per dijktraject. Voor de primaire waterkering in het plangebied betekent dit dat de kans op overstromen per jaar vastgesteld is op 1 : 3.000.

De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen is er een landelijk informatiesysteem overstromingen. De maximale waterdiepte in het plangebied ten gevolge van een overstroming is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0013.jpg"

Figuur Potentiële waterdiepte bij doorbraak primaire kering

Doordat de berekening op een hoog abstractieniveau is uitgevoerd, is het detailniveau van de kaarten beperkt. Wel kan uit de kaart worden opgemaakt dat in het plangebied een waterdiepte kan ontstaan van 1,8 meter. Bij een dergelijke diepte is evacuatie in geval van een overstroming noodzakelijk.

Waterveiligheid buitendijks

Het noordelijke gedeelte van het plangebied ligt buitendijks. Dit betekent dat hoog water op de Nieuwe Maas (gedicteerd door zeewaterstand, Maeslantkering en rivierafvoer) niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuwe Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van en in verbinding met dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein.

De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiële schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beide afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele centimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar als deze hoeveelheid water staat in een woning of bedrijf is er vaak wel schade aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Water op een weg kan ook betekenen dat deze niet meer zichtbaar is waardoor gebieden mogelijk onbereikbaar zijn. Dit kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting.

Om een indicatie te geven van de kwetsbaarheid voor wateroverlast van het bestemmingsplangebied is de waterdiepte ten opzichte van het maaiveld berekend bij een hoogwatersituatie in het huidige klimaat met een terugkeertijd van 1/4.000 jaar. De gebruikte waterhoogte is NAP + 3,44 meter. Dan blijkt dat er op basis van de huidige maaiveldhoogtes bij maatgevende waterhoogtes van 1/4.000 jaar wateroverlast in het gebied ontstaat. Ter plaatse van de wegen en kades gaat het om maximaal 50 cm water.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan zullen leiden tot een toename van het aantal woningen en een afname van kantoor, winkel, horeca en maatschappelijke functies. Op basis van het aantal woningen en het aantal vierkante meters kantoren is een inschatting gemaakt van de verandering van de afvalwaterbelasting als gevolg van de ontwikkelingen.

De inschatting komt uit op een toename van 0,6 m3/uur. De toename van de rioolbelasting van 0,6 m3/u bij droog weer van het hele plangebied zal door het rioolsysteem verwerkt kunnen worden.

Hemelwater

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam eist daarbij het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 70 mm regenwater in een uur en 80 mm regenwater in een dag. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI.

Na bergen op eigen terrein zal het water alsnog vertraagd afgevoerd moeten worden. In het plangebied is afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk vanwege het ontbreken van binnendijks open water. Onderzocht kan worden of de neerslag van een deel van de wijk afgekoppeld kan worden naar de duiker van hoofdwaterloop H18499 (de “spuileiding”). Het overige deel kan afgevoerd worden via het nog aan te leggen gescheiden stelsel.

Verder stimuleert de gemeente toepassing van groene daken. Groene daken houden hemelwater tijdelijk vast en verminderen en vertragen de afvoer ervan.

Een deel van de ontwikkelingen betreft functieverandering van bestaande gebouwen. Ook hier is de eerste keus om afval- en hemelwater gescheiden te verwerken.

Opstellen rioolplan

Voor het bepalen van de afvoer van afval- en hemelwater is een rioolplan opgesteld.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er belangrijke nadelige gevolgen te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Als ontwikkeling maakt het bestemmingsplan Tarwewijk wonen mogelijk op locaties met gemengde bestemmingen. Dit leidt niet tot sloop of nieuwbouw. Circa 9.090 m2 aan gemengde bestemmingen (bedrijven, winkels, opslag, horeca) kunnen worden omgezet naar circa 92 woningen (aangeduid in geel in de onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0014.png"
De niet gebruikte wijzigingsbevoegdheid 'Rijsoordpad' (circa 18 woningen) wordt in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen en is dus in bestemmingsplantechnische zin geen nieuwe ontwikkeling. Er is nog geen concrete ontwikkeling in beeld.

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde ontwikkeling moet worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. En als een ontwikkeling zoals omschreven in het besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in onderdeel D 11.3: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.

Er dient een zowel een plan m.e.r.-beoordelingsbesluit als een project m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapportage (MER) hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Bij de plan/projectm.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan dienen de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de 3 criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

Het college neemt, tegelijk met het besluit tot terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, een plan/projectm.e.r.-beoordelingsbesluit. De strekking van dit besluit is dat er, gezien de plan/projectm.e.r.-beoordeling (zie hieronder), vanwege het bestemmingsplan Tarwewijk geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht. Daarom heeft het college besloten dat er voor dit bestemmingsplan geen milieueffectrapport zal worden opgesteld. Het plan/project m.e.r.-beoordelingsbesluit ligt tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan als afzonderlijk besluit ter inzage, en is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Planm.e.r.-beoordeling

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan is deze planm.e.r.-beoordeling noodzakelijk, volgens artikel 3 lid 2 onder a van de SMB-richtlijn omdat het bestemmingsplan met de heroverweging van de wijzigingsbevoegdheden met een omvang van 18 woningen, een kader vormt voor een activiteit genoemd in bijlage onderdeel D 11.2 behorende bij het Besluit m.e.r. Verder is het plan kaderstellend voor de mogelijkheid voor de vestiging van diverse bedrijven die mogelijk project-mer plichtig zijn.

Projectm.e.r.-beoordeling
Daarnaast is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk volgens artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit m.e.r., omdat de omvang van 92 woningen onder de drempelwaarde van 2000 woningen ligt. Bovendien valt de wijziging van industrieterrein “Maas- en Rijnhaven” onder categorie D11.3 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. De wijziging van het industrieterrein ligt onder de drempelwaarde van 75 hectare.

Conclusie

Het college van B&W is bevoegd gezag in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en daarmee bevoegd het m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

B&W heeft besloten dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelinge gevolgen te verwachten zijn voor het milieu. Zie ook Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Voor de gebiedstypering wordt gebruik gemaakt van de kaart bij het boekje Bedrijven en Milieuzonering Rotterdam. Daarop is een verdeling aangegeven in woongebied, gemengd woongebied/overgangsgebied en industriegebied I, II, III. De gedachte hierachter is dat de indicatieve afstanden van de VNG bedoeld zijn vanaf een bedrijf van gemiddelde omvang tot woningen in een woonwijk. Voorgemengde gebieden of bij industriegebieden, en/of bedrijven die aanzienlijk kleiner zijn dan een gemiddeld bedrijf biedt het Rotterdamse beleid een standaard om gemotiveerd af te wijken van de indicatieve afstanden.

Bedrijven in of nabij het plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid als een 'Gemengd woongebied' met aan de rand van de Maashaven een strook met 'Industriegebied I'. In een gemengd woongebied kunnen bedrijven in milieucategorie 3 als passend worden gezien, mits deze een redelijke afstand tot de woonbebouwing hebben. Een bedrijf in milieucategorie 3 is toegestaan op minimaal 30 meter van woningen, deze bedrijven komen thans in het woongebied niet voor.

In het gemengd woongebied worden bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan van de bedrijvenlijst die opgenomen is in de bijlage van de regels. Veelal zijn deze bedrijven toegestaan op de begane grond, waarboven wordt gewoond, of in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen, of zijn problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen. Een uitzondering hierop vormen de volgende bedrijfsactiviteiten: handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Dit zijn eveneens activiteiten in milieucategorie 2, maar vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gegeven dat deze bedrijven soms gebruik gaan maken van het verblijfsgebied worden deze bedrijven niet als passend in een woonwijk gezien. Daarom hebben de huidige bedrijven die deze activiteiten uitoefenen een maatbestemming gekregen, en zijn nieuwe bedrijven niet toegestaan.

De strook met bedrijven ten noorden van de Brielselaan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als 'Industriegebied I'. Binnen dit gebied zijn activiteiten in milieucategorie 1 t/m 4 toegestaan. In dit gebied zijn een aantal bedrijven in milieucategorie 4 gevestigd. Deze bedrijven voldoen aan de minimale afstand van 50 meter tot de woningen.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied
In de Maassilo is een discotheek gevestigd. Voor discotheken geldt een indicatieve afstand van 30 meter tot woningen in verband met geluid. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening is een discotheek op deze locatie dus passend. Los daarvan moet in het kader van de vergunning zorg worden gedragen voor een goede geluidsisolatie.

6.3.2 Conclusie

In bestemmingsplan Tarwewijk en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

Voor het gemengd woongebied binnen het bestemmingsplan zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan 2. Voor de strook aan de Maashaven zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 4.2 (en plaatselijk 3.2). Bedrijven met een categorie hoger dan 4.2 zijn dan ook niet in de lijst opgenomen.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidhinder niet als
geluidgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.

Plangebied
Het bestemmingsplan Tarwewijk maakt het mogelijk dat op zo'n 56 locaties de begane grond van panden tevens voor 'wonen' wordt gebruikt, waar nu nog sprake is van een gemengd gebruik. Vaak gaat het om kleine bedrijfsruimten waarboven woningen zijn gelegen. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidgevoelige objecten worden beschouwd. Het betreft de 56 op onderstaande kaart aangegeven locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0015.png"

Voor dit plan zijn de geluidbronnen wegverkeer, railverkeer en industrielawaai wettelijk relevant. Het aspect luchtvaartlawaai is voor dit bestemmingsplan niet van belang. De beoogde ontwikkelingen liggen namelijk niet binnen de geluidzone van een luchtvaartterrein.

Ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing (GRO) van het bestemmingsplan en conform het ontheffingsbeleid Wgh van gemeente Rotterdam wordt ingegaan op de invloed van andere relevante niet-wettelijke geluidbronnen binnen of in de directe omgeving van het plangebied op de beoogde locaties zoals 30 km/uur-wegen. Het bevoegd gezag (college van burgemeester en wethouders) kan bij haar besluitvorming over het bestemmingsplan het geluid afkomstig van deze niet-wettelijk geluidbronnen in overweging nemen.

6.4.1 dezoneren

Als een bestemmingsplan wordt opgesteld voor een nieuw gezoneerd bedrijventerrein of een gewijzigd gezoneerd bedrijventerrein dan moet volgens de Wgh een geluidzone (de 50 dB(A)-contour) in het bestemmingsplan worden opgenomen. Deze geluidzone is gebaseerd op de "planologische" geluidbelasting van de bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein. De zone mag niet kleiner zijn dan de 50 dB(A)-contour van de geluidbelasting van de bestaande bedrijven.


Begrenzing industrieterrein

De begrenzing van een industrieterrein wordt bepaald door de bestemming van de gronden. Dit blijkt uit de definitie van “Industrieterrein in de Wgh (“terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen”).

Artikel 41, vierde lid Wgh bevat een mogelijkheid voor de gemeenteraad om de grens van een industrieterrein vast te leggen buiten het bestemmingsplan om. Dit lid is toegevoegd om de mogelijkheid te bieden om bestemmingsplannen “te repareren” (zie aanpassing Wgh bij invoering Chw).

Opheffen geluidzone

Het opheffen van een bestaande geluidzone kan alleen door het wijzigen van het bestemmingsplan in combinatie met het opheffen van het ‘bedrijventerrein' in de zin van artikel 1 Wgh. Het opheffen van een vastgestelde geluidszone kan bovendien alleen maar plaatsvinden als er zich op het bedrijventerrein geen grote lawaaimakers meer mogen vestigen en er geen grote lawaaimakers meer aanwezig zijn op het terrein (artikel 41 Wgh). Er is dan dus geen sprake meer van een gezoneerd bedrijventerrein zoals bedoeld in de Wgh.

Verbeelding bestemmingsplan

Geluidszones rond een bedrijventerrein moeten in een bestemmingsplan opgenomen worden als gebiedsaanduiding. In het SVBP2008 is bepaald hoe geluidszones op de verbeelding aangegeven moeten worden.

Verandering van de zone

Bij de bepaling van de ligging van de zone wordt over het algemeen uitgegaan van de "planologische" geluidbelasting. Dit is de geluidbelasting van de bestaande bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein plus de geprognosticeerde geluidbelasting van lege percelen en de geprognosticeerde groei van de geluidbelasting van bestaande bedrijven. De ligging van de 50 dB(A) contour is door de geprognosticeerde geluidbelasting van lege percelen en de geprognosticeerde groei van de geluidbelasting van bestaande bedrijven deels een planologische keus.

Wanneer in een gebied in transitie een kleinere geluidzone noodzakelijk is (bijvoorbeeld om woningbouw mogelijk te maken) dan kan ervoor gekozen worden om een nieuwe kleinere zone vast te stellen op basis van de bestaande (vergunde) geluidbelasting van de bedrijven op het bedrijventerrein. Er wordt dan voldaan aan de vereisten van de Wgh. Ook worden de bestaande milieubelangen van bestaande bedrijven gerespecteerd. Het is nodig om in de toelichting van het bestemmingsplan de inperking van akoestische mogelijkheden van het bedrijventerrein te motiveren.

Aan de andere kant kan voor een ruimere zone gekozen worden als een uitbreiding van industriële activiteiten gewenst is. Hierdoor kunnen bestaande woningen als "nieuwe" woningen in de zone komen te liggen. Voor deze woningen moeten nieuwe hogere waarden worden vastgesteld of bestaande hogere waarden worden aangepast. Ook hiervoor is een motivering nodig.

6.4.2 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0016.png"

Bij nieuwe geluidgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4) In bijlage 5a van het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten weergegeven van de zoneplichtige wegen en tramsporen bij de onderzochte locaties. De geluidbelastingen vanwege de Brielselaan en de Strevelsweg zijn onderzocht en liggen ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB. Omwille van de overzichtelijkheid van dit rapport zijn deze rekenresultaten niet in de bijlage opgenomen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op een groot aantal locaties vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Op de 22 overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) worden daarbij niet overschreden.

6.4.3 Railverkeer

In het plangebied rijden de metrolijnen D en E op de Mijnsherenlaan (e.o) op een verhoging. De zone van deze metro is 100 meter aan weerszijde van het spoor. Er rijden per etmaal ca. 340 rijtuigen per richting. In het onderzoeksgebied betreft het een rijsnelheid van 40 km/uur en bestaat de bovenbouw uit blokkenspoor. De rand van de metrobak is als een ‘zwevend scherm’ ingevoerd in het geluidmodel.

Er zijn geen spoorwegen uit het hoofdspoornet nabij het plangebied. De dichtstbij gelegen hoofdspoor is de lijn Rotterdam – Dordrecht/Breda op meer dan 1.400 meter. Het projectgebied ligt daarmee buiten de zone van het spoor.

In het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht van de rekenresultaten bij de onderzochte locaties weergegeven vanwege railverkeerslawaai, alsmede een overzicht van het rekenmodel.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen op 17 locaties vanwege railverkeer wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt daarbij niet overschreden.

De geluidbelasting bij de overige locaties voldoet aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen.

6.4.4 Industrielawaai

Alle locaties liggen binnen de geluidzone van het industrieterrein Waal- en Eemhaven en die van Maas- en Rijnhaven. Deze industrieterreinen zijn derhalve relevant voor de locaties.

In het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht weergegeven van de geluidbelastingen bij de onderzochte locaties ten gevolge van het industrieterrein Waal- en Eemhaven en Maas- en Rijnhaven. In Tabel 8 van het akoestisch onderzoek is de maximaal berekende geluidbelasting vanwege de industrieterreinen per locatie weergegeven.

Uit Tabel 8 blijkt dat de geluidbelasting vanwege beide industrieterreinen op alle locaties aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) voldoet.

6.4.5 Conclusie

Als het voor het bestemmingsplan nodig is om hogere waarden vast te stellen moet op basis van de Wet geluidhinder eerst worden gekeken of de geluidbelasting teruggebracht kan worden door bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen of maatregelen t.p.v. de geluidbelaste locatie. In het kader van een GRO moet worden gekeken naar de geluidbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidbronnen. En op basis van Rotterdams beleid moeten nieuwe woningen in principe ten minste 1 geluidluwe gevel hebben.

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • de hoogte van de geluidbelasting vanaf zoneplichtige geluidbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • de hoogte van de geluidbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • de gecumuleerde geluidbelasting;
  • maatregelen aan de geluidbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidbelaste locatie;
  • de regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).
6.4.5.1 Cumulatie geluid

Op meerdere locaties is er op een aantal rekenpunten sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer en/of railverkeer. Daarom is een cumulatie van meerdere bronsoorten aan de orde. In bijlage 8 van het akoestisch onderzoek is een uitgebreid overzicht weergegeven van de cumulatieve geluidbelastingen vanwege wegverkeer, railverkeer en/of industrie. In deze bijlage is de gecumuleerde geluidbelasting weergegeven op rekenpunten waar sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde door meer dan één geluidbron. De daarbij gebruikte (cumulatieve) geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn exclusief de aftrek conform artikel 110g van de Wgh. De cumulatie is uitgevoerd conform Bijlage 1 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG2012). Omdat niet alle geluidbelasting even hinderlijk zijn, zijn conform het RMG2012 de geluidniveaus omgerekend naar equivalenten van de bronsoort waarvoor de ontheffing moet worden verleend.

Het aantal rekenpunten waarop een significant hogere gecumuleerde geluidbelasting is berekend (ten opzichte van de geluidbelasting van alleen wegverkeer of railverkeer) is beperkt. En op deze punten is de geluidbelasting zonder cumulatie vaak al hoger dan de maximaal toegestane geluidbelasting. De gemeente ziet daarom geen aanleiding om op basis van de gecumuleerde geluidbelasting tot een andere afweging ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden te komen dan op basis van de geluidbelasting per geluidbron.

6.4.5.2 Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidkwaliteit hebben, ook als de geluidbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan ten minste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.

Wegverkeer

De gecumuleerde geluidbelasting inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wgh is vanwege de zoneplichtige wegen bij de locaties per bron berekend. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een deel van) locatie 52 niet beschikt over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locaties vraagt aandacht. De overige locaties beschikken wel over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid.

Railverkeer

Uit de rekenresultaten blijkt dat (delen van) locaties 32 ,33 en 42 niet beschikken over een geluidluwe gevel. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locaties vraagt aandacht. De overige locaties beschikken wel over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid.

Industrie

Uit de rekenresultaten blijkt dat elke locatie op elke gevel voldoet aan de voorkeurswaarde. Voor industrielawaai beschikken dus alle locaties over een geluidluwe gevel.

Bij de transformatie van (bedrijfs- en kantoor)gebouwen naar woningen gelden er in tegenstelling tot de nieuwbouw van woningen geen geluidsnormen voor het geluidniveau binnen de woning (de binnenwaarde). Bij voorkeur hebben deze woningen een binnenwaarde van 33 dB, maar het vastleggen van deze waarde zou een grote belemmering vormen voor transformatie omdat de gevels van bestaande panden lastig tot dit niveau zijn te isoleren. Een binnenwaarde van 38 dB wordt bij stedelijk wonen als acceptabel gezien. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat woningen in voormalige bedrijfs- en kantoorgebouwen aan een binnenwaarde van maximaal 38 dB moeten voldoen.

6.4.5.3 Hogere waarden

Vanwege de bovenstaande redenen zal aan het college worden voorgesteld de hoogste berekende geluidbelasting van een geluidbron (een weg, een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein) op een locatie als hogere waarde vast te stellen. Deze hogere waarde geldt dan als maximaal toegestane geluidbelasting vanwege de betreffende geluidbron op de betreffende locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0018.png"

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. (Notitie NIBM bijdragen in Bijlage 6) De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreft het mogelijk maken van wonen op locaties met gemengde bestemmingen. Dit leidt niet tot sloop of nieuwbouw. Circa 9.090 m2 aan gemengde bestemmingen (bedrijven, winkels, opslag, horeca) kunnen worden omgezet naar circa 92 woningen (aangeduid in geel in de onderstaande figuur).

De niet gebruikte wijzigingsbevoegdheid 'Rijsoordpad' (max. 18 woningen) wordt in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen en is dus in bestemmingsplantechnische zin geen nieuwe ontwikkeling. Er is nog geen concrete ontwikkeling in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1125Tarwewijk-va01_0019.png"


Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en ten minste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Tarwewijk blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Aan de hand van de anti-cumulatieregeling wordt beoordeeld of het project afzonderlijk kan worden bekeken of dat ook andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 m dienen te worden meegenomen bij de bepaling of het project NIBM is. Hierbij is het van belang om te bepalen of de ontwikkellocaties gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg. Bij deze analyse wordt een ontsluitingsweg gedefinieerd als een weg waar minimaal 50 procent van het verkeer vanuit de nieuwe ontwikkeling overheen gaat. Indien plannen gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg dienen ze te worden gecumuleerd. Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg. De bestemming Maatschappelijk - 1 staat kinderdagverblijven toe.

Stikstof en Natura 2000-gebieden

Daarnaast is aanvullend een berekening gemaakt met Aerius 2.0 in het kader van het nieuwe stikstofbeleid.

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen zouden effecten kunnen ontstaan op Natura 2000-gebieden. Gelet op de afstand (>10 km) tot Natura 2000-gebieden en de aard van de ontwikkeling zijn directe effecten zoals verstoring, effecten op waterhuishouding en dergelijke op voorhand uit te sluiten. Effecten die wel op grotere afstand kunnen plaatsvinden zijn depositie effecten als gevolg van toename van stikstofemissies. Het rekenresultaat van de berekening is dat er een bijdrage aan de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden is van afgerond 0,00 mol/ha/jr. Waarmee aan de norm wordt voldaan.

(Toelichting: de afrondingsregel in Aerius 2.0: is als volgt: groter dan of gelijk aan 0,005 wordt 0,1 en kleiner dan 0,005 wordt 0,00.)

6.5.2 Conclusie

In en rondom dit plangebied wordt in de huidige situatie aan de grenswaarden voldaan. Ook in de toekomst (tot 2030) wordt aan de grenswaarden voldaan.

De ontwikkelingen genereren minder verkeer dan het aantal van maximaal 3.000 woningen dat bij een tweezijdige ontsluiting mag worden gebouwd onder de NIBM-regelgeving (Besluit NIBM, Regeling NIBM).

In de analyse is aangetoond dat het plan Tarwewijk een niet in betekenende mate bijdrage geeft aan de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit en tevens aan het Rotterdamse beleid.

Het bestemmingsplan geeft ook geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Van verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten of een significant verstorend effect op soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen, is geen sprake. Daarmee is het bestemmingsplan uit oogpunt van de Natuurbeschermingswet uitvoerbaar.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. In de Bodemkwaliteitskaart Rotterdam is het volgende te vinden over de bodemkwaliteit in de Tarwewijk: Vanaf 1915 wordt begonnen met het bouwrijp maken van de Tarwewijk. Er wordt opgehoogd met zand en klei dat deels koolas- en puinhoudend is. Daarnaast hebben de bewoners binnenterreinen opgehoogd met koolassen uit eigen kachel. Hierdoor zijn zowel de contactzone (de bovenste 1 meter) en de ondergrond matig vervuild. Er waren en zijn veel bedrijfjes in de wijk. De kans op puntbronnen (plaatselijke concentraties van vervuiling) is daardoor groot. In de strook met bedrijven ten noorden van de Brielselaan is de contactzone ook matig vervuild maar de ondergrond is schoon. Er is her en der sprake van puntbronnen veroorzaakt door brandstoftanks en morsplaatsen.

Het bestemmingsplan Tarwewijk voorziet niet in nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. Het milieuaspect bodemverontreiniging speelt geen rol bij de functiewijzigingen van bestaande panden, en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Onderzoek externe veiligheid en verantwoording groepsrisico

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een rapport opgesteld (zie Bijlage 7), waarbij de resultaten worden gebruikt als toets aan wet- en regelgeving en aan beleid. en de uitwerking van de bestuurlijke verantwoording groepsrisico externe veiligheid.

Risicobronnen

Het plangebied ligt niet binnen het groepsrisico aandachtsgebied van gevaarlijke stoffen over het water, het spoor of over de weg. Dit betekent dat een groepsrisicoverantwoording niet nodig is. Wel moet ingegaan worden op de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. In dit kader is advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) nodig. Bij ontwikkelingen die liggen binnen het invloedsgebied hanteert de VRR voor haar advies de volgende richtlijnen:

  • Spoor: vanaf 750 meter tot ruim 4.000 meter geen aanvullende maatregelen.
  • Weg: vanaf 400 meter tot ruim 4.000 meter geen aanvullende maatregelen.
  • Water: tot 1.200 meter vanaf de vaarweg zijn de maatregelen die de VRR adviseert gebaseerd op de kwetsbaarheid van het object, de afstand tot de risicobron en de scenario's die daar van toepassing zijn (hittestraling/druk/toxisch).

Voor deze planlocatie geldt dat de afstand tot het spoor minimaal 1,3 km bedraagt, tot de rijksweg A15 minimaal 2,7 km en tot de Nieuwe Maas minimaal 720 meter. De VRR kan dus op grond van haar beleid maatregelen adviseren ten aanzien van het risico van transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas.

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over water

Voor transport van gevaarlijke stoffen over water op het traject Maasmond - Van Brienenoordbrug heeft de provincie Zuid-Holland in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), onderdeel Verordening Ruimte, extern veiligheidsbeleid opgesteld. De visie is op 9 juli 2014 vastgesteld en in augustus 2014 in werking is getreden. Van belang is de veiligheidszonering die genormeerd is in artikel 2.1.10 van de Verordening Ruimte. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met dit artikel uit de verordening Ruimte.

6.7.2 Conclusie

Conform het advies van de DCMR in de Quick Scan Milieu is voor dit bestemmingsplan geen verantwoording van het groepsrisico nodig. De reden hiervoor is dat het hele plangebied niet ligt binnen aandachtsgebieden van risicobronnen. Ook is het oeverbeleid van de Provincie Zuid-Holland niet van toepassing, omdat dit geen betrekking heeft op de insteekhaven.

De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond zal, ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebeid voor hulpverleningsdiensten en de bestrijdbaarheid van calamiteiten, advies uitbrengen in de planprocedure.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland en Belangrijke weidevogelgebieden. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die impact zullen hebben op het Natuurnetwerk Nederland en Belangrijke weidevogelgebieden en Natura 2000. Negatieve invloed beschermde gebieden als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan zijn uitgesloten.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

  • In het bestemmingsplangebied zijn potenties voor vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig, te weten huismus en gierzwaluw.
  • In het bestemmingsplangebied zijn potenties voor vogels met niet jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen (categorie 5 soorten) en algemene broedvogels aanwezig.
  • In het bestemmingsplangebied zijn potenties aanwezig voor de habitatrichtlijnsoorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en meervleermuis.
  • In het bestemmingsplangebied zijn potenties aanwezig voor Nationaal beschermde plantensoorten zoals Muurbloem en Schubvaren.
6.8.4 Ontwikkelingen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.

Op 57 locaties vindt mogelijk transformatie plaats naar nieuwe functies. Hierbij zijn in het bestemmingsplan echter geen ruimtelijke ingrepen gepland. Negatieve effecten als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan zijn derhalve uitgesloten.

Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017 - 2021, wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt hoofdzakelijk de planologische situatie vast die in het vorige bestemmingsplan al was opgenomen. In enkele gevallen is sprake van een inperking van de gebruiksmogelijkheden van een aantal bestaande panden. Deze inperking kan niet worden gezien als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. Daarom is er geen sprake van een wettelijke verplichting tot het verhalen van de kosten.

Bij andere locaties waar nieuwbouw kan plaatsvinden zijn de bouwmogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen overgenomen. Dit heeft dus geen financiële gevolgen voor het nieuwe bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan Tarwewijk is gezien het bovenstaande financieel uitvoerbaar. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. MRDH, Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 3. WSHD, Waterschap Hollandse Delta;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 6. DCMR, Milieudienst Rijnmond;
  • 7. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 8. TenneT, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 9. Warmtebedrijf Rotterdam, beheerder warmtetransportnetwerk;
  • 10. ProRail, beheerder spoorwegnetwerk;
  • 11. KPN Telecom;
  • 12. VWS Pipeline Control;
  • 13. Monet, vereniging van mobiele netwerkoperators;
  • 14. NGU, N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 15. Evides, beheerder drinkwatertransportleidingen;
  • 16. Ministerie van Defensie;
  • 17. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;
  • 18. Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
  • 19. RWS, Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de provincie bekeken moet worden.

Aan de hand van de antwoorden op de vragen uit het formulier volgt dat het plan niet strijdig is met het provinciaal beleid. Uit de ingevulde antwoorden blijkt dat het ruimtelijke plan niet hoeft te worden toegezonden.

Commentaar:

Waarvan akte.

9.2 WSHD, Waterschap Hollandse Delta

WSHD geeft aan dat het plangebied zich bevindt in en nabij een duiker met functie hoofdwaterloop. Ook bevinden de plannen zich in de kern- en beschermingszone van een primaire waterkering. Daarom zijn de activiteiten vergunningsplichtig en dient de initiatiefnemer van een plan een vergunningsaanvraag te doen bij waterschap Hollandse Delta.

Het adviesverzoek is geregistreerd onder dossiernummer VTH2020-2179.

Commentaar:

Waarvan akte.

9.3 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot de onderstaande adviespunten.

VRR geeft aan dat zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's mogelijkheden bieden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

9.3.1 Bereikbaarheid en bluswater

Draag bij eventuele (her)ontwikkelingen zorg voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt hiervoor mogelijkheden om daar invulling aan te geven.

Commentaar:

Dit wordt gezien als een algemeen advies. Hiervan wordt kennisgenomen.

9.3.2 Draag zorg voor een goede voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website "www.rijnmondveilig.nl" vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld vallen deze adviezen niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.4 DCMR, Milieudienst Rijnmond

DCMR geeft aan geen formele reactie te geven in het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Commentaar:

Wij danken voor deze opmerking. Hiervan wordt kennisgenomen.

9.5 TenneT, beheerder hoogspanningsnet

TenneT dankt voor toezending van het concept. Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.

TenneT heeft dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wenst veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.

Commentaar:

Wij danken voor deze reactie. Hiervan wordt kennisgenomen.

9.6 RWS, Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

RWS geeft aan dat gezien de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid er geen aanleiding is voor een reactie op dit plan.

Commentaar:

Wij danken voor deze reactie. Hiervan wordt kennisgenomen.

9.7 Participatie en informatie

In de startfase heeft de gebiedsdirecteur enkele commissieleden aangewezen die een actieve rol vervullen bij het nieuw op te starten bestemmingsplan. De commissie maakt wensen/advies voor het nieuwe bestemmingsplan kenbaar bij de startbijeenkomst.

Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Deze zijn in de startnotitie aangegeven.

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie om advies gevraagd.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, is een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging kan iedereen op een informatieavond vragen stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.