direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf (A-AB)
Plan: Landelijk gebied Oudewater & Willeskop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.000006-0711

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf (A-AB)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf (A-AB)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden veehouderijbedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': de in sub a aangegeven bestemming, alsmede voor intensieve veehouderij;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': de in sub a aangegeven bestemming, alsmede voor een paardenhouderij;
  • d. ter plaatse van het perceel Zuid Linschoterzandweg 15 de in sub a aangegeven bestemming, alsmede een kleinschalig kampeerterrein;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ambachtelijke be- en verwerking agrarische producten' voor een zuivelboerderij;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' voor een fruitteeltbedrijf;
  • g. agrarische nevenactiviteiten mits die plaatsvinden:
    • 1. binnen de bedrijfsgebouwen en tot een oppervlakte van niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning uitgezonderd, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte niet meer dan 300 m2 mag bedragen;
    • 2. buiten en direct aansluitend aan de bedrijfsgebouwen, tot een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
  • h. de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten, mits die plaatsvinden binnen de bedrijfsgebouwen en tot een oppervlakte van niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning uitgezonderd, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte niet meer dan 500 m2 mag bedragen:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
    • 2. kano- en roeiboot- of fietsverhuur waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
    • 3. bed & breakfast waarbij de vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2, met dien verstande dat daarbij niet meer dan 1 trekkershut met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2 is toegestaan;
    • 4. aan huis gebonden beroepen waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 5. paardenstalling/paardenpension waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2 en het gebruik van de gronden daarvoor niet meer mag bedragen dan 1.200 m2;
    • 6. opslag en stalling van niet agrarische goederen, mits de opslag en stalling van de goederen geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2, en de opslag en of stalling binnen de bestaande bebouwing dient plaats te vinden;

met daarbijbehorende:

  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • k. erven en tuinen;
  • l. paardenbak;
  • m. water;
  • n. parkeervoorzieningen;
  • o. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf (A-AB)' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwperceel en in aansluiting op de bestaande bebouwing, worden opgericht, waarbij de onderlinge afstand niet meer mag bedragen dan 20 m;
  • b. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. de afstand van gebouwen tot waterlopen mag niet minder bedragen dan 2 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, gehandhaafd mogen worden;
  • e. voor zover op de plankaart de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' is opgenomen geldt dat de hoofdvorm van gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot) hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan gehandhaafd dient te worden.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal;
  • b. de inhoud mag niet meer bedragen dan 600 m3, waarbij ondergrondse bouwlagen niet meegerekend worden;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerkken en overkappingen

Voor een bijbehorend bouwwerken een overkapping bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • b. een bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd op een afstand van 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde (voor)gevel(s) van de woning en het verlengde daarvan en de afstand tot de woning mag niet meer bedragen dan 25 m;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk moet tenminste 1,5 m lager zijn dan bouwhoogte van de woning.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooibergen, (kunst)mest- en/of voedersilo's mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van kleinschalige windturbines mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de oppervlakte respectievelijk de inhoud van een mestbassin mag niet meer bedragen dan 750 m2 respectievelijk 2.500 m3;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • f. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de uiterlijke verschijningsvorm van gebouwen in verband met de cultuurhistorische waarde die hieraan is of kan worden toegekend;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de landschappelijke inpassing.
3.3.1 Procedure

Voor een besluit tot nadere eis geldt de in 36.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregeling zoals omschreven in:

  • a. 3.2.1 onder b voor de bouw van gebouwen op niet minder dan 1,5 m afstand tot andere gebouwen of perceelgrenzen;
  • b. 3.2.1 onder b voor de bouw van bedrijfsgebouwen op de perceelgrenzen, mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. 3.2.2 onder a en b voor bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 10 m en een bouwhoogte van 15 m, mits dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden;
  • d. 3.2.3 onder b voor de bouw van een bedrijfswoning met een inhoud van maximaal 750 m3, met dien verstande dat er sprake is van mantelzorg;
  • e. 3.2.3 onder b voor de bouw van een bedrijfswoning met een inhoud van maximaal 850 m3, met dien verstande dat:
    • 1. afwijken bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt toegepast indien een te slopen hoofdgebouw een inhoud heeft van tenminste 1.200 m3;
    • 2. het te slopen hoofdgebouw dat wordt gesloopt noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt;
  • f. 3.2.3 onder b voor de uitbreiding en/of verbouw van een bestaande agrarische bedrijfswoning ten behoeve van een tweede huishouden, met dien verstande dat:
    • 1. uitbreiding plaats vindt binnen het bestaande hoofdgebouw;
    • 2. de agrarische bedrijfswoning op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan een inhoud heeft van 750 m3 of meer;
    • 3. de uitbreiding en/of verbouw van de agrarische bedrijfswoning niet tot gevolg heeft dat woningsplitsing plaatsvindt;
    • 4. alvorens omtrent het bij omgevingsvergunning afwijken te beslissen, burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de agrarische deskundige met betrekking tot de vraag of een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling het bij een omgevingsvergunning afwijken noodzakelijk maakt;
  • g. 3.2.3 onder c en d voor bedrijfswoningen tot een goothoogte van 5,5 m en een bouwhoogte van 9 m, mits de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden;
  • h. 3.2.4 voor silo's en hooibergen tot een bouwhoogte van ten hoogste 23 m indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden;
  • i. 3.2.5 onder e voor de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van niet meer dan 2 m, met dien verstande dat is aangetoond dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • j. 3.2.5 onder g voor de bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak behorende bij een paardenhouderij tot een hoogte van 6 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 2. uit overlegd lichtplan is gebleken dat maximaal lichthinder beperkende maatregelen worden genomen bij de keuze en opstelling van het lichtsysteem;
    • 3. de ontsteking van verlichting tussen 22.00 en 08.00 uur niet toegestaan is;
    • 4. maximaal 1 paardenbak per bestemmingsvlak mag zijn verlicht.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van onbebouwde gronden voor de opslag van niet-agrarische goederen;
  • b. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het gebruik zoals omschreven in 3.1 ten behoeve van:

  • a. agrarische nevenactiviteiten tot een oppervlakte van niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning uitgezonderd, en tot niet meer dan 500 m2;
  • b. bedrijven in de categorie 1 of 2 van de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2;
  • c. een kampeerboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2;
  • d. een kinderboerderij tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2 en waarbij het gebruik van de gronden niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • e. een kleinschalige horecagelegenheid tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2 en waarbij het gebruik van de gronden niet meer bedraagt dan 500 m2;
  • f. ten behoeve van milieuvriendelijke ambachtelijke bedrijven, bijenhouderijen en dierenpensions/hondenkennels tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 100 m2;
  • g. ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied) functies, waaronder begrepen expositieruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer tot een bedrijfsvloeroppervlak van niet meer dan 200 m2 en het gebruik van de gronden niet meer bedraagt dan 500 m2.
3.6.2 Afwegingskader

De in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. de activiteiten binnen het bouwperceel en/of bestaande bebouwing plaatsvinden;
  • b. de functies te allen tijde ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;
  • c. de activiteit niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking leidt;
  • d. de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. geen strijdigheid met geldende milieuwetgeving ontstaat;
  • f. de geluidsbelasting in stiltegebieden niet negatief wordt beïnvloed.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwperceel te wijzigen in:

  • a. de bestemming 'Wonen - 1 (W-1)', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering geheel wordt beëindigd;
    • 2. de voorkeursgrenswaarde (Wet geluidhinder) in acht wordt genomen;
    • 3. het woonhuis wordt gebruikt voor enkelvoudige bewoning;
    • 4. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
    • 5. door initiatiefnemer een inrichtingsplan wordt overlegd, waarin aangetoond wordt dat de landschappelijke kwaliteit ter plaats wordt versterkt;
  • b. de bestemming 'Wonen (W)' en toestaan dat één extra woning wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering geheel wordt beëindigd;
    • 2. de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    • 3. tenminste 1.000 m2 bebouwd bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de bedrijfsvoering aanwezig is;
    • 4. de volledige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
    • 5. de woning binnen het bestaande bouwperceel wordt gebouwd;
    • 6. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
    • 7. door initiatiefnemer een inrichtingsplan wordt overlegd waarin aangetoond wordt dat de landschappelijke kwaliteit ter plaats wordt versterkt;
  • c. de bestemming 'Bedrijf (B)' met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering geheel wordt beëindigd;
    • 2. de oppervlakte aan overige bedrijfsgebouwen met niet minder dan 50% wordt gereduceerd, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op cultuurhistorische bebouwing;
    • 3. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd;
    • 4. bestaande gebouwen niet worden uitgebreid;
    • 5. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
    • 6. de vestiging van een bedrijf niet leidt tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 7. geen strijdigheid met geldende milieuwetgeving ontstaat.
3.7.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 3.7.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het bestemmingsplan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  • f. de geluidsbelasting in stiltegebieden niet negatief wordt beïnvloed.