Plan: | Munnikenweg 10-10a Westmaas |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0585.BPMunnikenweg-VG01 |
Het voorliggende document bevat het bestemmingsplan Munnikenweg 10-10a Westmaas. De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op de huidige locatie van een woonhuis met bijbehorende schuren en een daarnaast gelegen bedrijf, een nieuw woonhuis te bouwen, de bij het woonhuis behorende schuren en het bedrijf te slopen en het bedrijf te herbestemmen naar woningbouw. Ter plaatse van het bedrijf - het koelhuis Mastland - zal dan ruimte komen om in totaal twee nieuwe woningen te realiseren.
Het doel van dit bestemmingsplan is om het kader te bieden voor planologische procedure waarbij de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de Munnikenweg 10-10a en bevindt zich aan de oostzijde van de kern Westmaas, gemeente Binnenmaas. Het plangebied wordt als volgt begrensd;
Alle binnen het plangebied aanwezige bebouwing maakt deel uit van het voornemen van sloop, herbestemming en nieuwbouw. Het aan de zuidzijde grenzende agrarisch perceel dat bij de initiatiefnemers (en hun familie) in eigendom is, maakt geen deel uit van dit plan.
Begrenzing plangebied, bron Globespotter 2016
Het vigerend bestemmingsplan 'Mijnsheerenland/Westmaas' is vastgesteld op 10 december 2009 door de gemeente Binnenmaas. Op de gronden van het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijf' voor het perceel waarop het koelhuis is gesitueerd en 'Wonen' voor het perceel waarop het woonhuis is gesitueerd. Tevens is een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 van toepassing.
Uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan, bron gemeente Binnenmaas
Het koelhuis Mastland gelegen aan de Munnikenweg 10a is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Bedrijf (artikel 4). De met Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 2 behorende bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke is opgenomen in het vigerende plan. De maximale toegestane goothoogte is 4 meter. Dit correspondeert ook met de huidige goothoogte van het koelhuis. Bebouwing is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Voor het bouwvlak waarop het koelhuis staat is geen maximum bebouwingspercentage aangegeven. Dit betekent dat het bouwvlak geheel kan worden bebouwd. Binnen de huidige bestemming is ter plaatste van het koelhuis geen woning mogelijk.
De huidige woning en bijbehorende schuren zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Wonen (artikel 18). De met Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor bestaande woningen. Door middel van aanduidingen is aangegeven welk type woning er is toegestaan. Voor de bestaande woning aan de Munnikenweg 10 is de aanduiding vrijstaande woning opgenomen. De woning is alleen toegestaan binnen het bouwvlak net een maximale goothoogte bedraagt 6 meter. Het bouwvlak correspondeert overigens niet geheel met de huidige situatie van de woning. Voor de bij de woning behorende schuren is geen specifieke aanduiding opgenomen.
De voortuin is bestemd met de bestemming Tuin (artikel 15). De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de hoofdgebouwen, alsmede paden, die op de aangrenzende gronden zijn gesitueerd. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, ten behoeve van de geldende bestemming worden gebouwd.
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (artikel 21). De met Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd. Ten behoeve van andere geldende bestemming(en) mogen er wel gebouwen worden neergezet. Mits het bouwplan betrekking heeft op (artikel 21.2.2.;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 21.2.2 met hierbij in acht neming de geldende (bouwregels) van de andere geldende bestemming(en). Voor deze ontheffing moet de aanvrager aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan is als volgt opgebouwd;
Historie omgeving
De percelen aan de Munnikenweg 10-10a liggen aan de zuidzijde van de Munnikenweg, aan de rand van de kern Westmaas. Deze weg was van oorsprong een agrarisch lint vanuit de dorpskern in oostelijke richting naar de Polder het Munnikenland van Westmaas. De Munnikenweg (voorheen Munnikenlandscheweg) vormt de noordelijke begrenzing van deze polder en is van recenter datum dan de oudere Munnikendijk-Ritselaarsdijk die de ringdijk vormen van de Polder het Oudeland van Strijen. De Polder het Munnikenland van Westmaas kent een rechthoekige verkaveling in noord-zuid richting die kenmerkend is voor laat-middeleeuwse polders.
Langs de zuidelijke oever van de Maas en ten westen van de al voor de St.-Elizabethsvloed van 1421 ingedijkte St. Antonypolder werd in hetzelfde jaar waarin ook de polders ‘Mijnsherenland van Moerkerken’ en ‘Het Oudeland van Puttershoek en Maasdam’ werden ingedijkt (1439), het ‘Munnikenland van Westmaas’ tot een begaanbaar land gemaakt. Dat wat nu het ‘Munnikenland van Westmaas’ is, werd door monniken van het Kartuizer klooster nabij Utrecht door een dijk omgeven. Zij hadden deze gronden, met uitzondering van de heerlijkheidsrechten, ontvangen uit handen van een der heren van Strijen, Zweder van Gaesbeek, die ook de stichter van het klooster was. De poldermolen stond aan de Munnikenkade en sloeg uit op de boezem van de Binnenbedijkte Maas. Omdat de oorspronkelijk molen was verbrand werd in 1764 een nieuwe Grondzeiler gebouwd, die echter in 1928 is verbrand.
Kaartbeeld Munnikenlandsche Polder, 1858
Historie locatie en bestaande situatie
Het koelhuis Mastland is in de jaren 1950 gebouwd als een destijds innovatief alternatief voor het inkuilen van aardappelen. Het koelhuis heeft een capaciteit van 20 cellen van elk circa 50 ton. In dezelfde periode werd door één van de eigenaren van het koelhuis ook een eigen woonhuis en de naastgelegen schuur gebouwd, dit als woning met eigen schuur bij de boomgaard. De schuren bij de woning werden gebruikt voor opslag van fruitoogst en dergelijke.
Door innovaties in de agrarische sector en de daarmee samenhangende opslag en transport van agrarische producten, is het gebruik van het koelhuis bedrijfseconomisch sterk verouderd. Ook de naast het woonhuis gelegen schuren zijn sinds lange tijd niet meer in gebruik.
Aan de achterzijde van de percelen ligt een agrarisch perceel met op de westelijke perceelgrens een robuuste houtsingel. Deze houtsingel vormt de overgang tussen de woningen aan de Willem Alexanderlaan en het agrarisch gebied. Ten zuiden van het agrarisch perceel ligt het woonbuurtje Windsingel-Mariendaal.
Het koelhuis Mastland (links) en het woonhuis met naastgelegen schuur (rechts)
Het planvoornemen bestaat uit slopen van alle op de percelen aanwezige bebouwing, het herbouwen van 1 woning op het huidige perceel met de bestemming Wonen en het bouwen van 2 nieuwe woningen ter plaatse van het huidige koelhuis.
Perceel aan de Munnikenweg 10
Op dit perceel staat een woonhuis met bijbehorende schuren. In het planvoornemen zal alle bebouwing worden gesloopt en zal er een levensloopbestendige of meergeneratiewoning terug worden gebouwd. De woning zal bestaan uit 2 lagen met kap. Op de begane grond komt een zelfstandige levensloopbestendige woonruimte en op de verdieping wordt rekening gehouden met het een zelfstandige woonunit. Op langere termijn zal op de verdieping inwoning voor mantelzorg mogelijk worden gemaakt.
Nieuwe woning Munnikenweg 10, gezien vanaf de Munikkenweg (bron: Bogaerds, architecten, ingenieurs).
De afstand van de achterzijde van de nieuwe woning tot de buurpercelen wordt vergroot ten opzichte van de huidige situatie. De voorgevelrooilijn wordt gesitueerd in het verlengde van de bestaande woning. De kavel en bouwrichting blijven ongewijzigd. Dit voornemen kan niet worden gerealiseerd binnen het huidige bouwvlak zoals dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
Situering bouwplan Munnikenweg 10 (bron: Bogaerds architecten, ingenieurs).
Perceel aan de Munnikenweg 10a
Op dit perceel staat het koelhuis. De bebouwing worden gesloopt en de huidige betonfundering zal geheel of gedeeltelijk worden verwijderd. Daarna zal er op het perceel een vrijstaande of een twee-onder-één-kapwoning worden gebouwd. Door nog niet definitief te kiezen voor het type woning kan er flexibel worden ingespeeld op de vraag vanuit de markt.
De maximaal toegestane gevelbreedte van de nieuwe bebouwing bedraagt 16 meter ingeval een twee-onder-een-kap, respectievelijk 14 meter, ingeval een vrijstaande woning wordt gerealiseerd.. Dit wordt vastgelegd met een bouwvlak. Deze breedte is afgestemd op de breedtemaat van de bebouwing op dit gedeelte van de Munnikenweg. Komende vanuit westelijke richting (het dorpscentrum) is sprake van een subtiele toename van de breedte en massa van de bebouwing, die naarmate de Munnikenweg overgaat van dorp naar buitengebied toenemen. Met de nieuwe woningen wordt aldus aangesloten op het bebouwingspatroon van de Munnikenweg. De voorgevelrooilijn wordt gestaffeld t.o.v. buurpercelen.
De bestaande noord-zuid georiënteerde kavel- en bebouwingsrichting wordt gerespecteerd.
Voor de locatie van het koelhuis is nog geen concreet bouwplan uitgewerkt, dit zal mettertijd worden opgesteld.
Maximaal toegestane maatvoering van de bouwvlakken waarbinnen de woningen worden gesitueerd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen vastgesteld;
De drie hoofddoelen zijn vertaald in dertien nationale belangen. Voor het plangebied relevant is het nationaal belang waarin het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's is opgenomen.
In de structuurvisie is tevens opgenomen dat vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren niet overal in evenwicht zijn, zowel in kwantitatief en kwalitatief opzicht. Dit geldt voor zowel groei-, stagnatie- als krimpgebieden. Dit onevenwicht leidt in een aantal gevallen tot leegstand en verloedering. Daarmee groeit overal de noodzaak voor;
Het initiatief hiervoor ligt bij provincies en gemeenten, in samenspel met de markt. In de SVIR wordt beschreven dat onder herstructurering wordt verstaan 'vernieuwing van verouderde en verloederde gebieden waardoor het gebied voldoet aan de huidige eisen op het gebied wonen, werken, recreëren en mobiliteit'.
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het bouwen van enkele woningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de Ladder wel onderbouwd in paragraaf 3.2.3.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro zijn onder meer hoofdwegen & hoofdspoorwegen, buisleidingen en erfgoederen opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het vigerende bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro dan moet deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast. Het plangebied ligt niet in een invloedssfeer van het Barro.
Het Rijksbeleid levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan, er is geen sprake van strijdigheid met de SVIR en het plangebied ligt niet binnen een invloedssfeer van het Barro. Voor het voorliggende plan wordt Ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd in paragraaf 3.2.3.
Op 9 juli 2014 is de visie Ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie bevat vier 'rode draden';
In het programma Ruimte en het Programma Mobiliteit zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de VRM uit gevoerd gaan worden.
In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart behorende bij de VRM opgenomen. Hieruit is op te maken dat het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als bebouwde ruimte.
Het beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De Provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de "Ladder voor duurzame verstedelijking" om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De Provincie bevordert de consequente toepassing van de Ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het "bestaand stads- en dorpsgebied" (BSD). De Provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
Een randvoorwaarde bij het beter benutten van de bebouwde ruimte is dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt.
De Provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte.
Uitsnede kaart VRM - bebouwde ruimte
Het plangebied is gelegen binnen een zone dat is aangewezen als stads- en dorpsrand. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu.
Uitsnede kaart VRM - stads- en dorpsrand
De geconsolideerde versie van de Verordening ruimte van Zuid-Holland is in werking getreden op 4 februari 2016. Om het provinciale ruimtelijk belang te kunnen uitvoeren is deze Verordening opgesteld. In de Provinciale Verordening zijn zaken vastgesteld die relevant zijn voor alle of bepaalde gemeentes en in de verordening zijn nationale belangen vastgelegd.
In de Verordening zijn ook de algemene regels omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen. Bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, en omgevingsvergunningen, moeten in het geval van een afwijking van het bestemmingsplan, aan deze regels voldoen. In de Verordening ruimte is ook de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen welke nader wordt uitgewerkt
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Verordening ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de Verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze Ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Provinciale Ladder voor duurzame verstedelijking
Trede 1
de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
Trede 2
in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
Trede 3
indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
De Ladder (artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening) bestaat uit 3 treden;
Een onderbouwing van de Ladder is niet noodzakelijk omdat het een kleinschalige ontwikkeling betreft. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4)
De Ladder wordt in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing toegelicht als zijnde motivatie waarom het planvoornemen geen stedelijke ontwikkeling betreft.
Trede 1 Bepalen regionale vraag naar ruimte
Het planvoornemen bestaat uit het slopen van een woning uit de jaren vijftig. Deze is verouderd en ongeschikt als levensloopbestendige woning. De eigenaren van de percelen hebben de wens om op deze locatie voor zichzelf een efficiënte en eigentijdse woning te realiseren. Met het oog op de toekomst, hebben de initiatiefnemers de wens dat er, indien nodig, ruimte is voor inwoning ten behoeve van verzorging.
Het tweede onderdeel van het initiatief betreft het perceel van het koelhuis. Het koelhuis is eigendom van de vereniging . “koelhuis Mastland”. De initiatiefnemers hebben geïnventariseerd wat de toekomst is van een dergelijk bedrijf. Door innovaties in de opslagprocessen is de aanwezige koeltechniek achterhaald. Het gebouw is niet geschikt (o.a. bouwhoogte) om (bedijfseconomisch verantwoord) van nieuwe techniek te voorzien.
Het koelhuis is immers meer dan 60 jaar oud, en eigenaren zullen genoodzaakt zijn om in de nabije toekomst bouwkundige en/of milieutechnische maatregelen te treffen voor instandhouding van het pand. Dreigende onderbenutting en leegstand enerzijds en het moeten treffen van kostbare bouwkundige en milieutechnische maatregelen anderzijds kan de vereniging doen besluiten dat er een economische grond bestaat om het koelhuis op te heffen. Als gevolg daarvan moet er wel rekening mee worden gehouden, dat tenminste één van de huidige gebruikers nieuwe koelcelruimte voor eigen gebruik (op een andere locatie) zal moeten bouwen.
Indien het koelhuis wordt opgeheven, komt de locatie voor herontwikkeling in aanmerking. Daarbij zou de keuze kunnen worden gemaakt om het perceel als een categorie-2 bedrijf in stand te houden en er een nieuw bedrijf binnen de genoemde milieucategorie te huisvesten. Maar omdat het perceel zowel aan de westzijde, de noordzijde als de oostzijde grenst aan percelen met de bestemming Wonen, kan niet tot nauwelijks worden voldaan aan de bij milieucategorie-2 behorende richtafstanden. Daarnaast behoorde de functie van het perceel van oudsher bij het agrarische buitengebied van Westmaas en lag het als bedrijfsperceel vanzelfsprekend op het overgangsgebied van dorp naar agrarisch buitengebied. Nu de relatie tussen het agrarisch buitengebied en het koelhuis kan komen te vervallen, is er geen reden meer om op deze locatie aan de rand van het dorp een bedrijfsperceel in stand te houden. Daar komt bij dat de vraag naar bedrijfspercelen met een dergelijke omvang in Westmaas en omgeving niet aanwezig is. Vanwege het ontbreken van een bedrijfseconomische grond om het perceel met de bestemming Bedrijf in stand te houden, vanwege het niet kunnen voldoen aan milieukundige richtafstanden en vanwege het ontbreken van een substantiële vraag naar bedrijfsgronden, ligt de keuze om de bestemming om te zetten van Bedrijf naar Wonen voor de hand.
Het aantal nieuw te realiseren woningen is afgestemd op de kosten die moeten worden gemaakt met het slopen van het pand van het koelhuis, de daarbij behorende sanering en het weghalen van de betonfundering die zich nu onder het gehele koelhuis bevindt. Het aantal van twee nieuwe woningen is dusdanig bescheiden dat er geen sprake is van stedelijke ontwikkeling en behoeft niet regionaal te worden afgestemd.
Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Het perceel aan de Munnikenweg 10-10a ligt binnen bestaand bebouwd gebied. De bebouwing van het perceel vindt geheel plaats binnen het bestaande bebouwde gebied.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is onderbouwd voor trede 1 en trede 2. Een onderbouwing van trede 3 is niet nodig omdat de locatie binnen bestaand bebouwd gebied ligt.
De Ladder voor duurzame verstedelijking levert geen belemmeringen op voor het plangebied.
Het Provinciale beleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen. Het planvoornemen betreft nieuwbouw van woningen welke wordt gerealiseerd binnen bebouwd gebied.
Voor het voorliggende plan is de Ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd en in 4.7 zal het onderzoek naar het omgevingsaspect archeologie nader worden toegelicht.
De structuurvisie Hoeksche Waard is opgesteld door de Commissie Hoeksche Waard (CHW) en vastgesteld in juli 2009 door de gemeenteraden in de Hoeksche Waard.
Met de structuurvisie wil CHW sturing geven aan de ruimtelijke ontwikkeling in de regio. Uitgangspunt van de visie is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaar en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. De Hoeksche Waard is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap, dit is overgenomen in de SVIR.
In de visie is opgenomen dat het unieke polderlandschap van de Hoeksche Waard behouden moet blijven. Tegelijkertijd moet er ruimte zijn voor dynamiek; in de Hoeksche Waard moeten mensen ook kunnen werken, wonen en recreëren. De regio wil de leefbaarheid in dorpen bevorderen en ruimte voor ontwikkeling waarbij gemeentes mogen bouwen voor tenminste de eigen bevolkingsgroei. Daarbij moeten de kernkwaliteiten van het landschap niet vergeten worden. Nieuwe woningen in de regio moeten zowel op inbreidings- als uitbreidingslocaties worden gerealiseerd.
De regionale woonvisie Hoeksche Waard is op 1 oktober 2015 vastgesteld door de gemeenteraden in de Hoeksche Waard.
Voor het woonbeleid in de Hoeksche Waard staan in de komende periode vijf doelen centraal, die van belang zijn voor het toekomstige regionale beleid:
In de regionale woonvisie is opgenomen dat als een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat een zorgvuldige afweging van belang is. Hiervoor moet de Ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen.
Het regionale woningbouwprogramma is vastgelegd voor de periode 2015-2024. Het woningbouwprogramma bestaat uit een flexibele lijst met projecten die kan worden aangepast bij wijzigingen in de vraag. In deze lijst zijn geen projecten opgenomen waar minder dan 5 woningen worden gerealiseerd.
Het regionaal beleid levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen. In lijn met de regionale Woonvisie Hoeksche Waard is in paragraaf 3.2.3 de Ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd.
Op 7 maart 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Binnenmaas de gemeentelijke structuurvisie 'Binnenmaas geeft je ruimte 2020' vastgesteld. In de structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 beschreven.
Voor 2020 is de volgende visie opgesteld: 'Binnenmaas geeft je ruimte' ruimte om te wonen, ruimte om samen te leven, ruimte om te ondernemen en ruimte om te recreëren. De gemeente heeft deze visie uitgewerkt in acht inhoudelijke thema's:
De gemeente biedt volop ruimte aan particulier opdrachtgeverschap. Dit geldt onder voorwaarden ook voor innovatieve zorgconcepten. Bij nieuwe woningbouwprojecten wordt ook aandacht besteedt aan de combinatie van wonen en werken, aan de bouw van betaalbare woningen voor starters en aan de bouw van mantelzorgwoningen.
Uitsnede Westmaas uit de Structuurvisie Binnenmaas
De gemeente Binnenmaas wil volop ruimte bieden aan particulier opdrachtsgeversschap. Het planvoornemen voorziet in een specifieke vraag van de initiatiefnemers. Het planvoornemen bestaat onder meer uit het toevoegen van woningen in combinatie met zorg in huis. Dit planvoornemen sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie.
Voor het voorliggende plan is het aspect bedrijven- en milieuzonering onderzocht door AGEL adviseurs in 2016 (Bijlage 1).
Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.
De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de inrichting.
Onderzoeksopzet
Bepaald dient te worden of de woningbouw het functioneren van de omliggende bedrijven beperkt. Hiervoor kan het stappenplan als opgenomen in de VNG-brochure worden gebruikt. Het stappenplan bestaat uit de volgende stappen:
Stap 1 en 2
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bestemmingen, die geen woonfuncties betreffen. Op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘Mijnsheerenland/Westmaas’ worden de volgende functies juridisch-planologisch toegelaten en relevant geacht voor de ontwikkeling.
Juridisch-planologisch mogelijke inrichtingen met richtafstanden
Op de percelen van de omliggende inrichtingen geldt dat maximaal milieucategorie 3.1 mogelijk wordt gemaakt. Aan de richtafstand van maximaal 50 meter ten aanzien van alle inrichtingen wordt voldaan.
Op het perceel C1266 is een agrarische bestemming gelegen, waar een boomgaard juridisch-planologisch wordt toegelaten. Het perceel betreft een voormalige boomgaard en wordt in de huidige situatie (weer) agrarisch gebruikt. Ondanks dat de gronden niet meer als boomgaard in gebruik zijn, wordt volledigheidshalve uitgegaan van de planologische mogelijkheden.
Op basis van vaste jurisprudentie is bij boomgaarden toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk. De afstand tot de grens van het perceel tot de woningen bedraagt circa 35 meter. Derhalve wordt niet rechtstreeks aan de vuistregel voldaan. Wanneer desalniettemin initiatieven bestaan voor een nieuwe boomgaard, dan zijn de volgende uitgangspunten relevant:
Daarmee is voldoende aangetoond dat bij een eventueel ander (nieuw) agrarisch gebruik een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatste van het plangebied kan worden gegarandeerd. Tevens wordt een eventuele toekomstige bedrijfsvoering niet beperkt in het functioneren.
Het perceel E290 heeft een agrarische bestemming in het vigerende bestemmingsplan 'Mijnsheerenland / Westmaas'. Op dit perceel is agrarische bedrijfsbebouwing gelegen, de afstand vanaf deze bebouwing tot aan het dichtstbijzijnde bouwvlak is circa 26 meter. De richtafstand tot akkerbouw en fruitteelt (bijgebouwen) bedraagt echter 30 meter.
In de regels van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat gebouwen, op gronden met een agrarische bestemming, slechts gebouwd mogen worden binnen een bouwvlak. Het betreffende perceel is niet voorzien van een bouwvlak, waardoor er dus niet binnen 30 meter van de percelen Munnikenweg 10 & 10a gebouwd kan worden. Gesteld kan worden dat er sprake is van een acceptabele situatie.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat het woon- en leefklimaat in voldoende mate gegarandeerd kan worden en dat omliggende inrichtingen niet worden beperkt in hun functioneren. Het aspect bedrijven & milieuzonering vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Voor het voorliggende plan is het aspect luchtkwaliteit onderzocht door AGEL adviseurs in 2016 (Bijlage 1). Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.
Conclusie
Het voorliggende plan bestaat uit het toevoegen van enkele woningen, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende plan
Voor het voorliggende plan is het aspect externe veiligheid onderzocht door AGEL adviseurs in 2016 (Bijlage 1).
Voor de beoordeling van het onderdeel externe veiligheid zijn bepalend het plaatsgebonden risico en het groepsrisico behorende bij een risicobron in de omgeving van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans van overlijden van een persoon in de omgeving van een risicobron. Door het aanhouden van voldoende afstand kan een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden gegarandeerd. Voor het plaatsgebonden risico geldt een veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Een kwetsbaar object betreft woningen en o.a. gebouwen waar mensen langdurig kunnen verblijven.
Conclusie
Met de ontwikkeling worden woningen (kwetsbare objecten) mogelijk gemaakt. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of invloedsgebied van een risicobron. In het plangebied worden eveneens geen risicobronnen gerealiseerd. Vanuit externe veiligheid gelden er derhalve geen belemmeringen voor de planvorming.
Voor het voorliggende plan is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Elzerman Ecologisch Advies 2016 (Bijlage 2). Middels deze quickscan (een verkennend onderzoek) is een indruk verkregen van de mogelijkheid dat zich beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. Hieruit moet blijken of soortgericht vervolgonderzoek nodig is. Dit kan mogelijk leiden tot de aanvraag van een ontheffing op de Flora- en faunawet en het treffen van beschermingsmaatregelen.
De flora en fauna quickscan bestaat uit een literatuuronderzoek en veld bezoek.
Kader
Flora- en faunawet
In beginsel zijn alle in Nederland in het wild levende dieren en planten beschermd. De bescherming wordt vormgegeven door verbodsbepalingen en een Algemene Zorgplicht.
Voor bepaalde soorten geldt een vrijstellingsregeling. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden geen afbreuk mogen doen aan de duurzame instandhouding van planten- of dierenpopulaties. Voor soorten die in bijlage IV van de Europese Habitat richtlijn (Tabel 3) worden genoemd en voor de per Algemene Maatregel van Bestuur (Vrijstellingenbesluit) aangewezen zeldzame en bedreigde soorten (Tabel 3) gelden daarnaast verzwaarde eisen.
De aanvragen voor een ontheffing op de Flora- en faunawet worden ingediend en beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken (Ministerie van EZ). Wanneer de wetgeving van de Flora- en faunawet overtreden wordt dan kan een handhaver het werk stilleggen, de activiteiten verbieden, beëindigen en/of een proces-verbaal opmaken. Een overtreding op de Flora- en faunawet wordt gezien als een economisch delict. Het Openbaar Ministerie zal in het geval van een overtreding uiteindelijk het vonnis uitspreken.
Algemene Zorgplicht (Art. 2)
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en niet van individuele dieren. Echter, de intrinsieke waarde van elk individueel dier en plant wordt wel erkend. Mensen mogen hier dus niet onzorgvuldig mee omgaan. Vanuit deze gedachte is de Zorgplicht opgesteld:
De Zorgplicht is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Ontheffing, Soortenstandaard en Ecologisch Werkprotocol
Wanneer een beschermde plant of dier getroffen dreigt te worden door de werkzaamheden dan moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen. Mitigerende maatregelen worden getroffen voordat de werkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Op deze manier biedt het de mogelijkheid aan beschermde soorten om uit te wijken wanneer de werkzaamheden van start gaan. Compensatie gebeurt daarentegen achteraf. Als het project op zijn einde loopt of afgerond is worden nieuwe mogelijkheden geboden aan de beschermde soort om zich opnieuw te kunnen vestigen. Gedacht kan worden aan het inmetselen van Gierzwaluwdakpannen bij een nieuwbouwproject.
Voor een aantal soorten worden vaak ontheffingen aangevraagd. Het ministerie heeft voor deze soorten ‘Soortenstandaarden’ ontwikkeld. In deze Soortenstandaarden staan de ecologische aspecten van de betreffende soort en richtlijnen voor degelijk onderzoek. Daarbij wordt een set van standaard mitigerende en compenserende maatregelen beschreven. Een deskundig ecoloog kan beoordelen op welke wijze de maatregelen toegepast kunnen worden bij de specifieke situatie. Welke maatregelen getroffen moeten worden bij het project worden vastgelegd in een Ecologisch Werkprotocol. Dit werkprotocol geeft praktische richtlijnen voor de uitvoering van de maatregelen. Het ecologisch werkprotocol is aanwezig op de plaats van uitvoering en bekend bij alle betrokken partijen.
Verbodsbepalingen
De bescherming van planten en dieren is gebaseerd op het ‘Nee, tenzij’-principe. Dit wil zeggen, dat in principe werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geen negatief effect mogen hebben op beschermde flora en fauna, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer de activiteiten geen negatief effect hebben op de flora en fauna dan is er geen ontheffing nodig. In veel gevallen is dat echter moeilijk vooraf te bepalen. Daarom is het raadzaam om vooraf het voorkomen van beschermde soorten in kaart te laten brengen. Hiermee wordt niet alleen het voorkomen van een soort binnen het projectlocatie bepaald, maar ook de mate van aanwezigheid en daarmee het effect van de activiteiten.
De volgende verbodsbepalingen zijn in dit kader van belang:
Verbodsbepalingen
Een aantal soorten flora en fauna kent een zwaarder beschermingsregime (Ministerie van LNV, 2005). Deze soorten zijn opgenomen in drie tabellen. Het is mogelijk om voor deze soorten een ontheffing aan te vragen. Of een ontheffing aangevraagd moet worden hangt af van de zeldzaamheid van de soort en impact van de werkzaamheden.
In Tabel 1 staan de soorten met het lichtste beschermingsregime. Voor soorten die opgenomen zijn in deze tabel geldt een algemene vrijstelling of ontheffing met lichte toetsing. De vrijstelling geldt voor de volgende werkzaamheden:
Vallen de activiteiten onder een van deze noemers dan is de vrijstellingsregeling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet van toepassing. Als geen sprake is van dit type werkzaamheden dan is toch een ontheffingsaanvraag nodig. De Algemene Zorgplicht blijft in alle gevallen wel van kracht.
Bij Tabel 2 is sprake van een zwaarder beschermingsregime. Hier dient voor de werkzaamheden, zoals die genoemd zijn bij Tabel 1, te worden gewerkt volgens een Gedragscode. De door het ministerie goedgekeurde gedragscodes hebben een landelijke dekking, maar zijn alleen van toepassing binnen een bepaalde sector, zoals de Waterschappen, gemeentewerken of Bouwsector.
Op de website van het ministerie staat een overzicht van de goedgekeurde gedragscodes. De maatregelen uit een gedragscode worden op de specifieke situatie aangepast in de vorm van een Ecologisch Werkprotocol. Alleen indien volgens de gedragscode of een ecologisch werkprotocol gewerkt wordt is een ontheffing niet nodig. Bij alle overige activiteiten moet een ontheffing worden aangevraagd die bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een lichte toets krijgt.
Het zwaarste beschermingsregime kent Tabel 3. In deze tabel staan soorten die op Europees niveau onder druk staan. Het zijn soorten, die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitat richtlijn en in Bijlage 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden is het verplicht een ontheffing aan te vragen. Een gedragscode volstaat hier in de meeste gevallen niet.
Vogels
In de bovengenoemde tabellen zijn vogels niet opgenomen. Alle in Nederland voorkomende vogelsoorten worden in beginsel gelijkwaardig beschermd. Het is in het algemeen verboden om vogels te doden, te verontrusten, hun nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen te verstoren. Indien de werkzaamheden vallen onder in Tabel 1 genoemde activiteiten dan kan worden volstaan met een goedgekeurde gedragscode. Voor alle overige activiteiten dient een ontheffing aangevraagd te worden. In de praktijk gaat het met name om werkzaamheden gedurende het broedseizoen.
Buiten het broedseizoen zullen de meeste activiteiten minder problemen geven. Uitzondering hierop vormt een selectie aan vogelsoorten die jaarronde bescherming genieten (Ministerie van LNV, 2009). De nesten van deze soorten mogen ook buiten het broedseizoen niet verstoord worden. De jaarrond beschermde vogelsoorten zijn ingedeeld in vijf categorieën. Voor de soorten uit de vijfde categorie geldt alleen onder specifieke omstandigheden een ontheffingsplicht.
Voortplantings-, vaste rust- en verblijfplaatsen
Naast de dieren zelf worden ook hun voortplantings-, vaste rust- en verblijfplaatsen beschermd. Onder een voortplantingsplaats wordt niet alleen een nest van een vogel of kolonieverblijf voor vleermuizen verstaan, maar ook de directe omgeving. Sommige faunasoorten zijn zeer kritisch wat betreft hun foerageerplek of slaapplaats. Zij stellen specifieke eisen aan het leefmilieu en kunnen ook moeilijk overschakelen op een veranderde situatie. Indien werkzaamheden invloed hebben vaste rust- en verblijfplaatsen dient een ontheffing te worden aangevraagd.
Conclusie
Op de percelen aan de Munnikenweg 10-10a in Westmaas (gemeente Binnenmaas, provincie Zuid-Holland) is een flora en fauna quickscan uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat voor de ontwikkeling van het perceel geen bezwaren zijn vanuit de Flora- en Faunawet. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen. De gebouwen zijn ongeschikt voor jaarrond beschermde vogelsoorten. Er is geen toegang tot de binnenruimtes van de gebouwen. Verblijfruimtes voor vleermuizen ontbreken ook op het terrein. Het koelhuis heeft geen spouwmuren, noch dakbeschot. In de bomen zijn geen holtes, scheuren of andere geschikte plekken gevonden. Voor de uitvoering van de plannen is geen vervolgonderzoek of ontheffing op de Flora- en Faunawet nodig.
Alle nestplaatsen van vogels hebben in het broedseizoen een beschermde status. In de praktijk betekent dit dat het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen gedaan moet worden. Bij het veldbezoek werd een nest van Turkse Tortel aangetroffen onder het overstek van het koelhuis. Werkzaamheden aan dit gebouw moeten dus ook pas plaatsvinden buiten het broedseizoen. De broedtijd loopt voor de meeste vogels globaal van maart tot en met juli, maar is soortspecifiek en (deels) afhankelijk van de weersomstandigheden. Het is daarom raadzaam om voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren op nesten.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient men daarentegen te allen tijde rekening te houden met de in de Flora- en Faunawet opgenomen Algemene Zorgplicht (Art. 2). De Zorgplicht houdt in dat schadelijke effecten aan planten en dieren door menselijk handelen tot een minimum beperkt moeten worden. Deze wettelijke verplichting geldt voor alle flora en fauna in Nederland ongeacht de beschermde status.
Het omgevingsaspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. Het is wel van belang dat de werkzaamheden aan het koelhuis buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Eveneens dient men ten alle tijde rekening te houden met de Algemene zorgplicht.
Voor het voorliggende plan is een waterparagraaf opgesteld door AGEL adviseurs in 2016. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
In het kader van het watertoetsproces is de digitale watertoets doorlopen met daaruit voortkomend een uitgangspuntennotitie. Deze uitgangspuntennotitie bevat de waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van waterschap Hollandse Delta. In deze waterparagraaf wordt op beknopte wijze ingegaan op de (eventuele) invloeden welke de toekomstige ontwikkeling op de aanwezige waterhuishouding heeft en middels welke maatregelen/ voorzieningen deze invloeden kunnen worden geminimaliseerd.
In verband met het watertoetsproces heeft er telefonisch overleg plaatsgevonden met de gemeente Binnenmaas. Op basis van dit overleg is vastgesteld dat het regenwater vanuit het plangebied direct geloosd dient te worden op het oppervlaktewater.
Kader
Het waterschap Hollandse Delta is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en –kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente. Het waterschap Hollandse Delta hanteert voor ruimtelijke ingrepen zoals deze acht streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema’s; Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water en het thema wegen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer hier invulling aan te geven:
De gemeente Binnenmaas heeft het gemeentelijk rioleringsplan voor de periode 2014-2018 vastgesteld. Dit GRP beschrijft de beleidsvoornemens en de daaruit volgende maatregelen voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater voor de periode 2014-2018.
Onderzoek
Verharding van het plangebied
Ten gevolge van de toekomstige ontwikkeling vindt er een wijziging in de oppervlakteverdeling plaats. De verdeling van de oppervlaktes zijn weergegeven in de navolgende afbeelding.
Oppervlakteverdeling
Uit de tabel blijkt dat het oppervlak aan verharding/bebouwing met 1.783 m² (huidig: 3.028 m² - toekomstig 1.245 m²) afneemt.
Advies behandeling regenwater (RWA)
Het watersysteem dient te voldoen aan waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verhard oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen. Uitgangspunt bedraagt vasthouden-bergen-afvoeren.
Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. Indien dit niet mogelijk is dient in de directe omgeving van het plangebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden.
Advies behandeling vuilwater (DWA)
Het vuilwater vanuit het plangebied dient als gevolg van de nieuwe ontwikkeling te worden aangesloten op het gemengd stelsel in de Munnikenweg. De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Binnenmaas te worden uitgevoerd (aanvraag rioolaansluiting).
Ontwatering en drooglegging planlocatie
Voor stedelijk bebouwd gebied wordt een ontwateringsdiepte van 0,70 m –mv. nagestreefd, hier voldoet het plangebied aan. Volgens de eisen van het waterschap dient er kwelneutraal gebouwd te worden. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag ontstaan. Vooral de gevolgen van het verdiept bouwen van bijvoorbeeld een kelder verdient de aandacht.
Conclusie
Om te voldoen aan de watertoets is dezee waterparagraaf formeel ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies, zie hiervoor 4.5.1.
Ruimtelijk gezien zijn er vanuit het Waterschap geen waterstaatkundige bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap is de paragraaf water hieronder uitgebreid.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheerprogramma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Munnikenweg
De Munnikenweg is een waterkering (boezemkade) en is als waterkering in beheer en eigendom bij het waterschap.
Mocht het zijn dat er in de nabijheid van waterstaatswerken plaatsvinden dan is er vergunning/goedkeuring benodigd van het waterschap. Tevens moet er een vergunning worden aangevraagd wanneer er wordt gewerkt in en/of nabij de drie omliggende watergangen welke grenzen aan het plangebied.
Het Waterschap adviseert de initiatiefnemer dan tijdig contact op te laten nemen met de afdeling Vergunningverlening via vergunningen@wshd.nl van het waterschap. De initiatiefnemer kan vooraf toetsen of er vergunningplichtige werken gaan plaatsvinden op www.wshd.nl/vergunningen.
Conclusie advies Waterschap
De Munnikenweg is een waterkering (boezemkade) en is als waterkering in beheer en eigendom bij het waterschap.
Mocht het zijn dat er in de nabijheid van waterstaatswerken (bouw)werkzaamheden plaatsvinden dan is er vergunning/goedkeuring benodigd van het Waterschap. Hetzelfde is van toepassing voor de watergangen die grenzen aan het plangebied.
Voor het voorliggende plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door AGEL adviseurs in 2016. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
De aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek vormt de voorgenomen sloop van de huidige bebouwing en ruimtelijke ontwikkeling (realiseren woningen) op de locatie. Het verkennend bodemonderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee vast te stellen of er op de locatie verontreinigde stoffen in de grond of het freatisch grondwater aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dient te worden vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een beletsel vormt voor de voorgenomen sloop- en ruimtelijke ontwikkeling op de locatie.
Kader
Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de bouw van nieuwe woningen planologisch mogelijk worden gemaakt, dient inzicht te worden gegeven of de bodem uit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor het realiseren van de woonbestemming.
Het voorliggende bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijn voor verkennend bodemonderzoek (NEN 5740, Bodem - Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie januari 2009). De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000 (protocollen 2001 en 2002).
Onderdeel van het verkennend bodemonderzoek is het verrichten van een vooronderzoek (ook wel historisch bodemonderzoek) conform de NEN 5725 (Bodem - Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek, versie januari 2009). Bij het vooronderzoek is informatie verzameld over het voormalige, huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Gezien de doelstelling van het bodemonderzoek is uitgegaan van een vooronderzoek op standaardniveau. Op basis van het vooronderzoek is bepaald of op de locatie of op delen van de locatie bodemverontreiniging verwacht kan worden.
Er was geen aanleiding voor het uitbreiden van het standaard NEN pakket. Dit betekent dat conform de NEN 5740 de strategie VED-HE (‘Onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming’) van toepassing is en er overschrijdingen van de streefwaarden respectievelijk lokale achtergrondwaarden worden verwacht.
De analyseresultaten zijn vergeleken met het referentiekader van de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013. De monsters zijn getoetst middels BoToVa, waarbij gebruik is gemaakt van de toetsingskader T12 (Beoordeling kwaliteit van grond volgens Wbb) en T13 (Beoordeling kwaliteit van grondwater volgens Wbb). Daarnaast zijn de resultaten indicatief getoetst aan de waarden van het Besluit bodemkwaliteit voor ontvangende bodem. Hiervoor zijn de monsters getoetst middels BoToVa waarbij gebruik is gemaakt van toetsingskader T1 (Beoordeling kwaliteit van grond en bagger bij toepassing op of in de bodem).
Onderzoekshypothese
Door het huidige en historisch gebruik van de onderzoekslocatie (agrarisch bedrijf) wordt de onderzoekslocatie aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, verdachte locatie waarbij de bovengrond en de grondlaag onder het beton, het meest verdacht is.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De vermoedelijk asbesthoudende platen zijn afgevoerd en niet meer op de locatie aangetroffen. Er kan niet worden uitgesloten dat er door uitspoeling of anderzins asbest in de bodem terecht is gekomen.
Aanbevelingen
Tijdens de terreininspectie zijn asbestverdachte materialen plaatselijk opgeslagen op het terrein en toegepast op gebouwen aangetroffen. Dit betreffen golfplaten met vermoedelijk asbestcement (AC platen).
Door de aanwezige betonverharding rond deze gebouwen zal emissie van asbest naar de bodem beperkt zijn. Onder de verhardingen blijkt uit de verrichte boringen dat er geen puinlaag aanwezig is.
Hoewel bij de maaiveldinspectie er geen directe aanwijzingen zijn verkregen dat de bodem ter plaatste verontreinigd is met asbest kan niet direct worden uitgesloten dat er geheel sprake is van een asbest onverdachte locatie.
Er dient hierop een verkennend onderzoek naar asbest in bodem plaats te vinden.
Indien sloopwerkzaamheden plaatsvinden dient voorafgaand hieraan een inventarisatie conform SC540 plaats te vinden.
Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond.
Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn (AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.
Omgevingsvergunning
Voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, dient er onderzoek te worden gedaan. Dit betekent dat er door de funderingsplaat van het koelhuis geboord zal moeten worden. Dit is ook door AGEL geadviseerd.
Voor het voorliggende plan is voor het aspect archeologie een vooronderzoek uitgevoerd door Transect in 2016. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodem ingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) zal het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2018 in werking zal treden.
Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. Vanuit de Monumentenwet zijn gemeenten namelijk verplicht bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening te houden met archeologie.
Volgens gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. Voor deze zone geldt een onderzoeksplicht bij bodemverstoringen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm –mv.
Bureauonderzoek
Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende/karterende fase. Het archeologisch bureau-onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Het archeologisch bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 (bureau-onderzoek) van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3 (KNA 4.0).
Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting. Aan de hand van beschikbare informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik binnen en rondom het plangebied, wordt de kans bepaald dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen.
Conclusie bureauonderzoek
Afhankelijk van de landschappelijke ligging heeft het plangebied een hoge verwachting voor de periode Neolithicum – Middeleeuwen of een middelhoge verwachting voor de periode Ijzertijd – Vroege Middeleeuwen.
Er is sprake van een hoge verwachting als binnen het plangebied oeverafzettingen van de Binnengedijkte Maas worden aangetroffen en van een middelhoge verwachting als er getijdeafzettingen op Hollandveen worden aangetroffen.
Uit het bureau-onderzoek blijkt dat het plangebied op de overgang van deze twee landschappelijke eenheden ligt, maar de precieze begrenzing van deze overgang is niet bekend.
Advies
Het plangebied heeft een middelhoge tot hoge archeologische verwachting, afhankelijk van de landschappelijke opbouw. Om te kunnen bepalen welk deel een hoge verwachting heeft en welk deel een middelhoge verwachting, is het advies om eerst een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen, uit te voeren.
Aan de hand van dit onderzoek kan de landschappelijke opbouw worden bepaald en daarmee de verwachting. Voor de delen die een hoge verwachting blijken te hebben (de oeverafzettingen van de Binnengedijkte Maas) geldt dan een vrijstelling voor bodemverstoringen kleiner dan 100 m2. Voor de delen die een middelhoge verwachting blijken te hebben (de top van het Hollandveen) geldt dan een vrijstelling voor bodemverstoringen kleiner dan 500 m2. Bovendien kan dan een uitspraak worden gedaan over de vrijstellingsdiepte. Afhankelijk van de aard en oppervlakte van de geplande generatiewoning kan de archeologische verwachting dus bepalen of er wel of niet verder archeologisch onderzoek moet worden verricht (inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase).
Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Binnenmaas, om op basis van dit advies te bepalen of en in welke vorm vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd.
Inventariserend veldonderzoek
Om de bouw van de meest westelijke woning direct mogelijk te maken (in het kader van de coördinatieregeling) is een inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd door Transect in 2016. Het inventariserend Veldonderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.
Het doel van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting. Het IVO bestaat uit drie fases: de verkennende, karterende en waarderende fase. Het verkennend onderzoek richt zich op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de archeologische verwachting kunnen beïnvloeden. Op basis van
deze gegevens kunnen kansrijke zones worden geselecteerd voor vervolgonderzoek en kansarme zones worden gedeselecteerd. Het karterend onderzoek stelt vast of er archeologische waarden aanwezig zijn en wat de omvang van eventuele vindplaatsen is. Het waarderend onderzoek bepaalt de kwaliteit en behoudenswaardigheid van de archeologische resten. Onderhavig onderzoek is als verkennend booronderzoek uitgevoerd, conform protocol 4002 (IVO-O) van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 4.0 (KNA 4.0). Het doel van het onderzoek is dus het toetsen en eventueel bijstellen van de archeologische verwachting.
Voor het plangebied is een veldonderzoek middels een booronderzoek uitgevoerd.
Consequenties archeologische verwachting
Binnen het plangebied zijn oeverafzettingen van de Binnengedijkte Maas op veen en komafzettingen aangetroffen. De oeverafzettingen hebben in principe een hoge verwachting voor archeologische resten uit de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen. In het pakket oeverafzettingen zijn echter geen oude bodemniveaus of archeologische lagen aangetroffen.
Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de archeologische verwachting van hoog naar laag kan worden bijgesteld.
Conclusie en advies inventariserend veldonderzoek
Gezien de lage archeologische verwachting adviseren wij om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Binnenmaas, om op basis van dit advies of de onderzoekslocatie daadwerkelijk kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen werkzaamheden.
In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is de bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen met als doel het beschermen en veiligstellen van de te verwachten archeologische waarden.
Voor het voorliggende plan is het aspect akoestiek onderzocht door AGEL adviseurs in 2016 (Bijlage 8). Het doel van het onderzoek is het vaststellen of de geluidsbelasting op de gevel van de toekomstige woningen voldoet aan de Wet geluidhinder (Wgh). De aspecten spoorweglawaai en industrielawaai zijn niet onderzocht omdat deze irrelevant zijn voor het plangebied.
Kader
Gezoneerde wegen
De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting dient per gezoneerde weg te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden.
Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als toetsingskader kan hierbij aangesloten worden bij de normering van de Wgh of wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving.
Met betrekking tot wegverkeerslawaai is hoofdstuk VI Wgh, ‘Zones langs wegen’ van toepassing. Artikel 74 Wgh geeft aan dat zich langs alle wegen geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).
De afstand van de zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg.
Zones langs wegen in stedelijk/buitenstedelijk gebied
Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als ‘het gebied binnen de bebouwde kom, doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.
Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatste van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde.
Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De Milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid. Hiertoe wordt de gewogen geluidsbelasting (Lden) omgerekend naar de bijbehorende milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De omrekening geschiedt op identieke wijze als omschreven in hoofdstuk 2 van bijlage 1 van de Reken en Meetvoorschrift geluid (Rmg) 2012. De afbeelding toont de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden.
Classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich niet binnen de onderzoekszone van een gezoneerde weg. Alle wegen binnen een straal van 200 meter, te weten de Munnikenweg, Windsingel, Kartuizerveld en de Prins Willem Alexanderlaan, zijn niet gezoneerde 30 km-wegen. Een toetsing Wgh en cumulatie Wgh is in de voorliggende situatie derhalve niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel inzicht te worden gegeven in het akoestisch klimaat.
Van de Munnikenweg, Windsingel, Kartuizerveld en de Prins Willem Alexanderlaan zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Voor het plangebied geldt dat het verkeer op de Munnikenweg bepalend is voor de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen. De gemeente Binnenmaas beschikt over een geluidskwaliteitskaart, die een goede indruk geeft van de geluidsbelasting langs de Munnikenweg. In afstemming met de gemeente Binnenmaas is ervoor gekozen om het akoestisch klimaat aan de hand van deze gemeentelijke geluidskaart in beeld te brengen. Hiermee wordt een reëel inschatting gegeven van het akoestisch klimaat ter plaatste.
Geluidskwaliteitkaart Hoeksche Waard, gemeente Binnenmaas (Weg 2020, exclusief correctie en industrie voor
bepaling geluidwering) uit 2007
Uit de geluidskaart blijkt dat de voorgevel van de bestaande woning aan de Munnikenweg 10 is gelegen binnen de zone van 48-53 dB. Omdat de nieuwe woningen in lijn met de voorgevel van de bestaande woning worden gesitueerd, is de optredende geluidsbelasting op de gevel gelegen tussen de 48 en 53 dB. Daarmee is de kwaliteit van de akoestische omgeving te classificeren als goed tot redelijk.
In de voorliggende situatie zal geen sprake zijn van het vaststellen van een hogere waarde zodat de karakteristiekegeluidwering van de gevels van de woningen moet voldoen aan de minimale eis van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012.
Conclusie
Met het plan worden woningen gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied is niet gelegen binnen een onderzoekszone van een gezoneerde weg. Binnen 200 meter liggen alleen wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Derhalve is toetsing aan de Wet geluidhinder niet benodigd. Van een hogere waardenprocedure is derhalve geen sprake.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting ter plaatste. Op basis van de geluidskaart van de gemeente Binnenmaas is in het plangebied sprake van een geluidsbelasting die gelegen is tussen de 48 en 53 dB.
Uit de beoordeling in het kader van de goede ruimtelijke ordening blijkt derhalve dat de kwaliteit van de akoestische omgeving geclassificeerd kan worden als goed tot redelijk. Deze classificatie past binnen de bandbreedte van de Wet geluidhinder en daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijk vooroverleg (conform artikel 3.1. Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van de Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn
Ingevolge de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure dienen alle ruimtelijke plannen te worden voorbereid met toepassing van het in afdeling 3.4 Awb geregelde voorbereidingsprocedure. In deze periode kunnen belanghebbenden hun zienswijzen naar voren brengen. Hierna nemen burgemeester en wethouders een besluit over vaststelling van het bestemmingsplan en nemen daarbij ook een standpunt in met betrekking tot eventueel ingediende zienswijzen. Mochten er eventuele zienswijzen worden ingediend dan zullen deze vervolgens verwerkt worden. Na deze fase wordt het vaststellingsbesluit ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit van burgemeester en wethouders kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Door de initiatiefnemer is op 19 september 2016 een informatie-bijeenkomst belegd, waarop de buurtbewoners in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van het voorgenomen plan. Ook het bestuur van vereniging “koelhuis Mastland' heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Met de vereniging is overeengekomen, waar uit de intentie blijkt, dat nadat het bestemmingsplan definitief is geworden, tot overdracht van het koelhuis met bijbehorende gronden over te gaan.
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn kan één ieder reageren. Indien nodig worden aanpassingen die voortvloeien uit de reacties verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning heeft vanaf 26 januari tot en met 6 februari ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor één ieder mogelijk om te reageren op het plan. Tijdens deze termijn is er 1 zienswijze en 1 inhoudelijke reactie in het kader van het wettelijk vooroverleg ontvangen.
In het kader van de inspraakprocedure en het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn op het concept-ontwerpplan de volgende vooroverlegreacties ontvangen:
Ruimtelijk gezien zijn er geen waterstaatkundige bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming.
Wel wordt gewezen op het ontbreken van een Waterbeheerprogramma, dat in de plaats is gekomen van het Waterbeheerplan 2009-2015. Naar aanleiding van deze opmerking is dit alsnog opgenomen. Voor de volledige overlegreactie zie Bijlage 4.
Gedurende de zienswijzen procedure is één reactie op het ontwerpbestemmingsplan ontvangen in het kader van het wettelijk vooroverleg. De reactie is aangeleverd door het Waterschap Hollandse Delta;
Het plangebied wordt aan drie zijden omsloten door watergangen. Wanneer er gewerkt wordt in en/of nabij deze watergangen dient er ook een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. In het ontwerpbestemmingsplan is alleen opgenomen dat als er gewerkt wordt in en/of nabij de waterkering er een vergunning moet worden aangevraagd bij het waterschap.
Deze reactie wordt overgenomen en de bijbehorende tekst zal in paragraaf 4.5 worden opgenomen.
Gedurende de zienswijzen procedure is één zienswijze ontvangen. De zienswijze had betrekking op het wijzigen van het perceel achter de Prins Willem-Alexanderlaan 62 van 'Agrarisch' naar 'Wonen', waardoor de mogelijkheid ontstaat op het dat stukje grond een berging te realiseren. Dit is voor de indieners geen wenselijke situatie. Naar aanleiding van de ingediende zienswijze zijn de volgende afspraken gemaakt; .
De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de verbeelding. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende plan en een uitsnede van de verbeelding van het voorliggende plan opgenomen. Het omcirkelde 'hoekje' in de rechterafbeelding wordt aangepast en krijgt niet de bestemming 'Wonen''.
Aanpassing verbeelding, links een uitsnede van het vigerende plan en rechts een uitsnede van de verbeelding
behorende bij het voorliggende bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is aldus gewijzigd aangeboden aan de gemeenteraad van Binnenmaas en is op 30 maart 2017 overeenkomstig vastgesteld.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Zoals is beschreven in de toelichting bij het bestemmingsplan zijn op dit moment op de percelen een woonhuis met bijbehorende bijgebouwen en een koelhuis gesitueerd. Vanwege het ontbreken van een bedrijfseconomische noodzaak om het perceel met de bestemming 'Bedrijf' in stand te houden, vanwege het niet kunnen voldoen aan milieukundige richtafstanden en vanwege het ontbreken van een substantiële vraag naar bedrijfsgronden, wordt de keuze gemaakt om de bestemming om te zetten van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. Het aantal nieuw te realiseren woningen is afgestemd op de kosten die moeten worden gemaakt met het slopen van het pand van het koelhuis, de daarbij behorende sanering en het weghalen van de betonfundering die zich nu onder het gehele koelhuis bevindt. Ook het opstellen van het bestemmingsplan, de onderzoekskosten en procedure- en legeskosten komen ten laste van de initiatiefnemer(s).
Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten waarbij de gemeentelijke kosten worden verhaald. Om die reden ook hoeft er geen exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening op grond van artikel 6.12, lid 2 van die wet te worden opgesteld, nu het verhaal van gemeentelijke kosten anderszins is verzekerd.
Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. Het bestemmingsplan Munnikenweg 10-10a Westmaas moet daarom voldoen aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Bro stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. De digitaliserings- en standaardisatieverplichting is op 1 januari 2010 in werking getreden.
Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de ro-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld. Voor nieuwe bestemmingsplannen is er altijd een digitaal plan, welke prevaleert boven het analoge, afgedrukte plan.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de ruimtelijke ordeningsstandaarden (IMRO2012/SVBP2012 ) en is als digitaal plan (GML-bestand met bijbehorende bestanden) opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen, de SVBP 2012, in elektronische vorm worden vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld.
Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven.
Mocht tussen de inhoud van het analoge/papieren plan en de elektronische weergave/digitale vorm een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan.
Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart (GBKN) gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een detailleringsniveau op basis van een tekenschaal van 1:1000. De analoge kaart is voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.
In de standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In hoofdstuk 1 worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. Het doel van deze regels is voorkomen dat bij uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen en dat er onduidelijkheden ontstaan over de interpretatie inzake de wijze van meten.
In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen.
In hoofdstukken 3 en 4 zijn een aantal regels opgenomen, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden. In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsbepalingen en de slotregel opgenomen.