Plan: | Jan Kroonsplein |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPZWJanKroonsplein-ON01 |
De gemeente Noordwijk wenst over te gaan tot herinrichting van het gebied Jan Kroonsplein, om in dit gebied een kwaliteitsverbetering te realiseren met name voor wat betreft verblijfskwaliteit en de verkeersafwikkeling. Het doel is om 59 woningen, een familiehotel met 50 kamers, 842 m² BVO aan winkels en horeca, algemene ruimtes, bergingen en een daktuin te realiseren inclusief een nieuwe parkeergarage aansluitend op de bestaande met in totaal circa 281 parkeerplaatsen. De Vomar Voordeelmarkt aan de Bomstraat zal worden verplaatst naar de Maarten Kruytstraat te Noordwijk. Met dit bestemmingsplan wordt het tevens mogelijk gemaakt om de hotelkamers ook om te kunnen zetten naar woningen (50 kleine appartementen). Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt een planologische procedure doorlopen, een bestemmingsplanprocedure.
Dit bestemmingsplan is het nieuwe juridische kader voor het bovengenoemde bouwplan. Deze toelichting bevat de motivatie, waarom het project ruimtelijk, beleidsmatig en milieutechnisch haalbaar is op deze locatie.
Het plangebied ligt in het centrum van Noordwijk aan Zee in het westelijke deel van de bebouwde kom van Noordwijk.
Het plangebied wordt globaal omsloten door de Van Speijkstraat, Binnenweg en de Parallel Boulevard. De Bomstraat loopt dwars door het plangebied heen. Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een diversiteit aan functies. Naast detailhandel vindt men hier hotels, restaurants en woningbouw.
Het plangebied zelf bestaat op dit moment uit het parkeerterrein op het Jan Kroonsplein, de drie (kleine) winkels langs de Bomstraat en de Vomar supermarkt inclusief het parkeerterrein op maaiveld.
Figuur 2.1: Globale ligging projectgebied
Het doel is om het plangebied te herontwikkelen met een (familie)hotel, woningbouw, winkels- en horecaruimte. Het hotel zal aan de boulevardzijde gerealiseerd worden en het gros van de woningen op de plek waar nu de Vomar, het parkeerterrein van Vomar en de drie winkels langs de Bomstraat zijn gesitueerd. Tussen het hotel en de te realiseren woningen wordt een plein gerealiseerd rondom de Bomstraat. De plint van het hotel en de plint van de woningen aan dit nieuwe plein zijn bestemd voor beperkte winkel- en horecaruimte, om zo een levendig plein te creëren. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan planologisch de mogelijkheid geboden om in plaats van de hotelkamers kleine woningen te realiseren. In de regels wordt deze mogelijkheid geboden.
Onder het plangebied wordt een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd, die aansluit op de bestaande ondergrondse parkeergarage onder de Vomar en de aan de noordzijde grenzende Haak-garage. De in- en uitrit van de parkeergarage wordt gesitueerd aan de Parallel Boulevard. De in-uitgang voor voetgangers komt op het nieuw te realiseren plein.
Concreet bouwplan
Het functionele programma voor de herontwikkeling omvat:
De bestaande Vomar-supermarkt van 1245 m2 BVO op de locatie Jan Kroonsplein komt met de herontwikkeling te vervallen (wordt verplaatst naar de Maarten Kruytstraat), evenals een drietal kleine winkelpanden (locatie Korbee) van 173 m2 BVO.
In voorliggend bestemmingsplan is tevens de mogelijkheid opgenomen om in plaats van de 50 hotelkamers 50 kleine woningen te realiseren. In de toets van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de 'worst-case'-scenario, in het geval van woningbouw, als het gaat om bijvoorbeeld geluid, stikstof, parkeren en de verkeersaantrekkende werking.
Figuur 2.2 toekomstige situatie: functies begane grond (bron: KVDK architecten, oktober 2019)
Figuur 2.3: vogelvlucht impressie (bron: KVDK architecten, oktober 2019)
Stedenbouwkundige uitgangspunten en toets
Het huidige plan is stedenbouwkundig getoetst op de inhoudelijke wensen en eisen uit eerdere ruimtelijke visies en op de meer actuele inzichten. Omdat het ontwikkelplan afwijkt van zowel het geldende bestemmingsplan als beeldkwaliteitplan, is een toets noodzakelijk in hoeverre een nieuwe invulling wenselijk en duurzaam is voor de gemeente. Daarom is het huidige plan geplaatst in het licht van het nog steeds vigerende beeldkwaliteitsplan, de meer recente ruimtelijke visies van de gemeente voor dit deel van Noordwijk aan Zee en de meest lokale wensen en actualiteit.
Ten opzichte van het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan is de opzet van gesloten bouwblokken met een stratenplan losgelaten en is meer ruimte gecreëerd voor een losse individuele bouwstructuur, met meer nadruk op een dwaalgebied (gericht op voetgangers) dan op een stratenpatroon (gericht op auto's). Dit is een positieve stap, waarbij de bijzondere eigenheid van het oude 'vissersdorp' de plek meer recht wordt gedaan.
Ten aanzien van de schaal en de bouwhoogte wordt de bouwhoogte zoals aangegeven in het beeldkwaliteitsplan nergens overschreden. De schaal zal kleiner aanvoelen, doordat op cruciale punten met verdraaiingen, openingen en hoogteverschillen in de bebouwing meer een individuele bouwopzet wordt gecreëerd, die past bij het 'vissersdorp'. Hier zal in de verdere uitwerking ook veel aandacht voor blijven bestaan.
In het huidige plan is een pleinruimte toegevoegd. Waar eerst alleen uit werd gegaan van bouwblokken en (binnen)straten, is in de loop van het proces een nieuw Jan Kroonsplein opgenomen. Dit is veel kleiner dan het huidige, maar vormt een intieme ruimte in de dorpsstructuur, als voorruimte voor het Museum Noordwijk (deze blijft zo zichtbaar vanuit de Hoofdstraat komende) en in de luwte achter bebouwing aan de Parallelboulevard. Hier kan een plek ontstaan voor omwonenden of bezoekers die niet aan de Boulevard of in de drukte van de winkelstraat willen zitten, maar juist rustig achteraf. Met groen aangekleed en samen met kleinschalige horeca kan dit een prettige verblijfsplek worden en een welkome toevoeging aan de badplaats.
De Parallelboulevard verdient als centrale ontsluitingsweg meer aandacht. Vanuit de gemeente wordt de straat gezien als belangrijk, maar onaantrekkelijk. Door de straatwanden aan te helen, een goede inrichting van de trottoirruimte en door hier bijzondere functies aan toe te voegen (museum, hotel), krijgt deze functionele straat een belangrijke kwaliteitsimpuls. Daarachter kan dan in de luwte een gebied ontstaan met meer nadruk op verblijven en wonen, zonder zoekend parkeerverkeer of grootschalige voorzieningen.
In het Beeldkwaliteitsplan werd nog uitgegaan van een supermarkt op de begane grond in het eerste blok aan de Parallelboulevard, met daaronder een parkeergarage, ontsloten vanaf de Parallelboulevard. Doordat de supermarkt op deze plek wordt vervangen door woningen of een hotelfunctie (met raampartijen, entreehal en wellicht kleinschalige horeca/detailhandel aan de pleinzijde) krijgt de begane grond een meer levendig karakter. De toegang tot de parkeergarage blijft direct aangesloten op de Parallelboulevard en verdient in de verdere uitwerking veel aandacht ten aanzien van veiligheid, uitstraling en zichtbaarheid.
Het huidige plan is stedenbouwkundig akkoord bevonden en in de uitwerking zijn nog een aantal aandachtspunten verwerkt. Zo is de geplande bebouwing aan het plein aangepast door bijvoorbeeld de bouwlagen bij de blokken aansluitend aan de Bomstraat te verlagen waardoor aangesloten wordt bij de bestaande bouwlagen.
Bestemmingsplan Zeewaardig
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Zeewaardig”, vastgesteld in de gemeenteraad op 27 juni 2013. De planlocatie heeft de bestemmingen 'Verkeer', 'Gemengd', 'Centrum' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1'.
Bestemmingsplan Correctie Zeewaardig, fase 1
Voor de locatie Binnenweg 29 - 33 geldt het bestemmingsplan "Correctie Zeewaardig, fase 1". Hier is de functie wonen op de begane grond toegevoegd binnen de bestemming 'Centrum'.
Paraplu Bestemmingsplan Grondwater
Het Paraplu Bestemmingsplan Grondwater is vastgesteld op 12 april 2018. Op de planlocatie is vanwege het Paraplu Bestemmingsplan Grondwater een dubbelbestemming 'Waterstaat – Ondergrondsbouwen' van toepassing. Deze dubbelbestemming met maatvoeringen is overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Paraplu Bestemmingsplan Parkeren
Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld op 30 mei 2018. Voor de planlocatie zijn de relevante bepalingen uit dit parapluplan opgenomen in artikel 9: "Overige regels".
Relatie met project
De realisatie van woningen, een familiehotel, winkels en horeca inclusief een nieuwe parkeergarage passen niet binnen de vigerende bestemmingen en opgenomen bebouwingsmogelijkheden. Voor het project is het daarom noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.
Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken.
Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.
Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.
De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening (de wetgeving). Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit project en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, in werking getreden per 1 augustus 2014 en geconsolideerd, in werking per 12 januari 2017, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het bieden van ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur. De provincie Zuid-Holland kent een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijk kwaliteit).
De provincie heeft een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is het ruimte geven aan initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de samenleving door een andere manier van sturen. Dat betekent: samenwerking met initiatiefnemers en andere partijen. Participeren bij initiatieven met inachtneming van de verantwoordelijkheid van de provincie als kadersteller op het gebied van de ruimtelijke ordening.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden, te weten:
In onderhavig project zijn met name het eerste en het derde thema van belang. Dit plein is door de NRC op 11 juni 2018 het lelijkste plein van Nederland genoemd. Daarvoor al had de gemeente de ambitie om met name de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
Bestaand stads- en dorpsgebied
De provincie wil het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD. Op de interactieve kaart van de provincie Zuid-Holland is de projectlocatie gelegen in het bestaand stads- en dorpsgebied, zie figuur 3.1.
Figuur 3.1: uitsnede bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) Visie Ruimte en Mobiliteit
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De meest recente versie van de Verordening ruimte Zuid-Holland dateert van 30 mei 2018 (geconsolideerd).
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen: a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd; b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare. Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid. |
Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden, binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken; binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk; binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van relocatie. De ontwikkeling van de nieuwe detailhandel is in overeenstemming met het in het Programma ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te ontwikkelen centra, te optimaliseren centra en de overige centra. Er dient aangetoond te worden dat door de nieuwe ontwikkeling het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast, er geen onaanvaardbare leegstand ontstaat en indien de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 2.000 m2 bruto vloeroppervlak, advies is aangevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.
De detailhandelsstructuur voor reguliere detailhandel is uitgewerkt in het Programma ruimte. Daarin is onderscheid gemaakt in 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en 'overige centra'. Door de opkomst van internetwinkels en demografische ontwikkelingen is er minder behoefte aan fysieke winkels. Voor alle winkelgebieden geldt daarom dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking.
Uit de toelichting blijkt dat een winkelconcentratie op een andere centrale en goed bereikbare locatie binnen hetzelfde verzorgingsgebied geaccommodeerd wordt indien bij de achterblijvende locatie sprake is van sanering van detailhandel, de zogenaamde relocatie. Dit zal in de praktijk alleen aan de orde zijn bij 'overige centra'. Indien het draagvlak van een verzorgingsgebied te klein is voor een compleet winkelcentrum, kan een supermarkt de functie van centrale aankoopplaats vervullen.
Voor dit plan is sprake van de realisatie van woningen, een hotel, horeca en winkels. Voor deze functies is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden (zie verder paragraaf 4.1.).
Het Programma ruimte is parallel aan de VRM en de Verordening ruimte opgesteld. In de VRM is het strategische beleid vastgesteld. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. In de VRM is het programma ruimte opgenomen, welke de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschrijft. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wenst dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van de actuele regionale visies in ieder geval vast voor wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Op 12 oktober 2017 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Noordwijk 2030 vastgesteld met de titel 'Noordwijk voor elkaar'. De Omgevingsvisie is in 2018 geactualiseerd. In de visie zet de gemeente uiteen dat men wil uitgroeien tot een 'energieke 7-sterren kustgemeente' in 2030. De sterren zijn de belangrijkste onderwerpen waarop de gemeente wil inzetten met duurzaamheid als groene draad door alle sterren. De zeven sterren zijn:
De ambities voor de sterren staan beschreven in deel A van de Omgevingsvisie. De onderbouwing van de visie uit deel A staat in deel B en C. In deze delen worden verschillende beleidsthema's en gebieden ook verder uitgediept. Het dynamisch uitvoeringsprogramma staat in deel D.
Voor het project aan het Jan Kroonsplein zijn de sterren 'sfeervolle dorpscentra', 'aantrekkelijke leefomgeving', 'uitstekende bereikbaarheid' en 'veelzijdige economie en toerisme' van toepassing. Tevens heeft het thema duurzaamheid een duidelijke plaats gekregen in dit project. In paragraaf 3.2.7 wordt hier uitgebreid bij stil gestaan.
Toepassing op project Jan Kroonsplein
Door de herontwikkeling van de Jan Kroonsplein wordt bevorderd dat winkelend publiek 'een rondje kan maken'. De parkeergarage onder het Jan Kroonsplein wordt doorgetrokken waardoor deze veel beter wordt benut.
Uit deel A hoofdstuk 'Aantrekkelijke leefomgeving' zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Aan beide uitgangspunten wordt gehoor gegeven. In paragraaf 3.2.3 wordt onder de Noordwijkse Woonagenda nader ingegaan op het eerste aspect.
In het hoofdstuk 'Uitstekende bereikbaarheid' staat: “Om de beschikbare parkeergelegenheid op locaties met frictie tussen beschikbare parkeerplaatsen en de parkeervraag zo goed mogelijk te verdelen, is in een deel van Noordwijk betaald parkeren ingevoerd. Dit heeft zijn doel bereikt. Daarnaast zullen in Noordwijk aan Zee enkele parkeerterreinen plaatsmaken voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Hoewel kostbaar, streven we ernaar daar voldoende ondergrondse comfortabele parkeervoorzieningen terug te brengen. Dat is van groot belang voor ons winkelgebied, horeca, congresbezoek en strand”. In het project Jan Kroonsplein is invulling gegeven aan dit uitgangspunt door alle parkeergelegenheid ondergronds onder te brengen.
In het hoofdstuk 'Veelzijdige economie en toerisme' wordt het project Jan Kroonsplein niet met naam genoemd, maar het project heeft een gunstige invloed op het economisch en toeristisch functioneren van het winkelgebied rond de Hoofdstraat.
In deel D staan alle projecten genoemd die volgens de gemeente nodig zijn om te komen tot de 'energieke 7 sterren kustgemeente' in 2030. Relevant voor dit project zijn de volgende strategische ambities uit hoofdstuk 2:
Conclusie
Het bovenstaande laat zien dat het ontwikkelen van de locatie aan het Jan Kroonsplein past in de toekomstvisie voor Noordwijk die is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noordwijk 2030. Het project heeft een positieve bijdrage voor een aantal sterren en duurzaamheid. De beoogde ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid.
De welstandsnota, vastgesteld op 26 juni 2014, is vastgesteld vanuit de overtuiging dat een goede leefomgeving van groot belang is. In de Welstandsnota legt de gemeente haar wensen en inzichten ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit in Noordwijk vast. Voor het bewaken van deze kwaliteit is door middel van het aanwijzen van welstandsgebieden een aantal uitgangspunten geformuleerd. Eveneens heeft het welstandstoezicht ten doel te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren.
De projectlocatie bevindt zich in de oude dorpskern van Noordwijk aan Zee, waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden. De welstandcommissie heeft een advies over het bouwplan uitgebracht. In deze advisering is ook het Beeldkwaliteitsplan Noordwijk aan Zee betrokken.
Conclusie
Het planvoornemen wordt uiteindelijk ter goedkeuring voorgelegd aan de welstandscommissie.
Europees beleid
Verdrag van Malta
De afgelopen eeuwen is de snelheid en omvang waarmee wij de grond onder onze voeten roeren in razend tempo toegenomen. Of het nu woningbouw, intensieve landbouw, infrastructuur, industrie of natuurontwikkeling is: vrijwel alle ingrepen gaan gepaard met verstoring of vernietiging van bodemlagen die sporen van ons collectieve verleden bevatten. Daarom ondertekende Nederland in 1992 het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het Verdrag van Malta (of ook wel Valetta).
De achterliggende gedachte van dit verdrag is dat het bodemarchief eindig en kwetsbaar is en als bron van informatie over onze geschiedenis beschermd moet worden. Sindsdien is het uitgangspunt van het Rijk dat archeologische waarden volwaardig meetellen bij beslissingen over gebruik en inrichting van de ruimte in ons land. De term 'archeologische monumentenzorg' (afgekort aangeduid als: AMZ) geeft de kern daarvan goed weer. Archeologie is niet meer synoniem voor wetenschappelijk onderzoek en opgravingen, maar bestrijkt het hele proces van beheer van de ondergrond, selectie en besluitvorming over verwachte en aanwezige archeologische waarden.
Het Verdrag van Malta vormt de grondslag voor inhoudelijke wet- en regelgeving en beleid op het gebied van archeologische monumentenzorg, maar kent geen directe doorwerking naar het niveau van een individueel bestemmingsplan.
Rijksbeleid
Erfgoedwet
Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.
Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende 'Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland' zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.
De CHS geeft een overzicht van cultureel erfgoed in Zuid-Holland op de volgende drie thema's:
Voor elke van deze drie thema's zijn de kenmerken en waarden in kaart gebracht.
Het plangebied heeft volgens de criteria van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De IKAW is een door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde kaart waarop aan de hand van eerder gedane archeologische waarnemingen en de bodemkundige gegevens is aangegeven wat de kans is in een bepaald gebied archeologie aan te treffen: laag, middelhoog of hoog. Zoals de naam al aangeeft gaat het hier – vanwege schaal en extrapolatie – slechts om een ruwe indicatie.
Gemeentelijk beleid
Integrale Erfgoednota Noordwijk 'Erfgoed op de kaart'
In juni 2011 is de Integrale Erfgoednota Noordwijk 'Erfgoed op de kaart' vastgesteld met de Erfgoedverordening Gemeente Noordwijk 2011, in samenhang met 'In de bodem van Noordwijk': de archeologische waarde verwachtings- en beleidsadvieskaart (vastgesteld in juni 2011), en de bouwhistorische verwachtingenkaart. De Erfgoednota biedt een goede basis voor de uitvoering van de wettelijke eisen ten aanzien van gebouwde (rijks)monumenten, het van rijkswege beschermd dorpsgezicht en archeologie. De Erfgoednota biedt tevens een visie en structuur voor de omgang met het erfgoed, de formatie voor uitvoering van het beleid en de wettelijke taken voor het erfgoed en een verbinding van de planologische kaders van ruimtelijk beleid.
Noordwijk voor elkaar, Omgevingsvisie Noordwijk 2030
In de Omgevingsvisie is ten aanzien van archeologie in deel B de volgende beleidsinzet opgenomen:
Conclusie
In het kader van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.3 wordt dit nader beschreven.
Provinciaal beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit (herijking 2016)
De provincie wil dat wordt voorzien in de maatschappelijke vraag naar woningen. De groei in deze vraag ontstaat door buitenlandse migratie en de trek van jongeren naar universiteits/hbo-steden. Als gevestigde migranten en afgestudeerden weer verhuizen, dan vindt dat vaak plaats in of rond de stad waar ze zich eerder vestigden, omdat daar inmiddels het sociale netwerk en/of het werk zich bevindt. Daarnaast wordt door de vergrijzing het aandeel ouderen groter. Ouderen blijven langer zelfstandig wonen. Het aantal huishoudens blijft aanzienlijk groeien. Deze groep is op zoek naar betaalbare woningen bij bestaande voorzieningen. Deze groei vindt voor het overgrote deel plaats in de stedelijke agglomeratie.
Het accent van de bouwbehoefte op stads- en dorpscentra en hun directe omgeving, past goed bij de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland. Als op die plaatsen wordt gebouwd, kunnen voorzieningen beter worden benut of versterkt, de leefbaarheid en de agglomeratiekracht worden versterkt en de groene ruimte worden gespaard.
Programma Ruimte
Het Programma ruimte speelt in onderhavig project een belangrijke rol bij de motivatie van de behoefte aan extra woningen. Voor de onderbouwing van de van de Ladder is een behoefte onderzoek vereist. Voor wonen is voor de provincie de Woningmarktverdeling Zuid-Holland het uitgangspunt.
Noordwijk is gelegen binnen de Duin- en Bollenstreek. Deze regio heeft tot 2030 een eigen woningbouwbehoefte van 11.000 woningen en een bovenregionale behoefte van 4.600 woningen plus 600 greenportwoningen.
Regionaal beleid
Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017
De regio Holland Rijnland heeft op 14 maart 2018 een nieuwe regionale woonagenda (RWA) in vastgesteld. De RWA helpt gemeenten bij de juiste woning op de juiste plek, en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Daarmee biedt de RWA een onderbouwing voor plannen, passend bij de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
In voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met dit beleid en behoefteramingen.
Voorzien in de kwantitatieve behoefte
Om de woningbehoefte te berekenen worden twee methodieken gehanteerd: de WBR (Woningbehoefte raming) en de Bevolkings Prognose 2016 (BP). De WBR geeft voor elke regio inzicht in hoeveel extra woningen er nodig zijn, voor het huisvesten van nieuwe huishoudens. De BP geeft voor elke regio in de te verwachten bevolkingsontwikkeling op van de regionale woningbouwprogramma's. Noordwijk behoort tot de regio Holland-Rijnland.
De regio Holland Rijnland kent de komende jaren een groei van de woningbehoefte door toename van het aantal huishoudens en inwoners. Op basis van de meest actuele Woningbehoefteramingen (2016) kan het kwalitatieve en kwantitatief woningbouwprogramma worden gemaakt.
De woningbehoefte in de regio is volgens de WBR van de provincie in de periode 2015-2030 30.000 woningen. Door de verstedelijkingsdruk blijkt een grotere afzet mogelijk, zo blijkt ook uit de bevolkingsprognose van de provincie (BP), waarin ook 5.000 woningen in het kader van de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek zijn opgenomen. Hierin is dan ook een groei met 35.000 woningen in deze periode voorzien.
Voor de periode 2015-2030 is het aantal woningen van 30.000 tot 35.000 dan ook de richtlijn. In de jaren 2015 en 2016 zijn hiervan inmiddels 5.000 woningen gerealiseerd.
Hiermee wordt aangesloten bij de regionale afspraak dat woningbouwontwikkelingen in aantallen moeten passen binnen de kaders die de provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) biedt.
Figuur 3.2: Woningbehoefte tot 2030 volgens WBR2016 en BP 2016, rekening houdend met
realisatie in 2015 en 2016
Voor deze regio is het restant van de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2030 23.519 woningen. Voor de gemeente Noordwijk bevindt het restant van de woningbehoefte in de periode 2017-2030 op 870 woningen. Voor de regio Holland-Rijnland is op basis van de BP de gewenste restant woning voorraad tot 2030 30.129. Voor de gemeente Noordwijk is dit 3.750.
Voorzien in de kwalitatieve behoefte
Het aanbod in kwalitatief opzicht moet zo goed mogelijk aangesloten worden op de toekomstige behoefte: de juiste typen woningen op de juiste plaats. Hierbij gaat het om marktkansen per sub-regio, behoefte aan woonmilieus en bovenregionale opgaven. Op de projectlocatie wordt een mix aan woonmilieus gerealiseerd. Zo worden sociale huurwoningen, 'normale' huurwoningen, koopwoningen en koopwoningen in het duurdere segment gerealiseerd.
Klaar maken voor scheiding wonen en zorg
Er dienen voldoende passende woningen (bestaand en nieuw) te zijn voor zorgbehoevenden waaronder ouderen en gehandicapten. Er is een forse toename van ouderen te verwachten (vergrijzing) en daarmee groeit de behoefte aan zorgproof woningen (zorggeschikte woningen). Er zal een verschuiving plaatsvinden van intramurale naar extramurale zorg. Op dit moment is er een groot tekort aan dergelijke zorggeschikte woningen.
Voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte
Binnen de regio moet voorzien worden in voldoende sociale huurwoningen voor de behoefte van de sociale doelgroep. Hierbij moet de daadwerkelijke beschikbaarheid van sociale huurwoningen vergroot worden (tegengaan scheefhuur). Uitgaande van een langjarige trend van 0,4% welvaartsgroei per jaar, zijn er in de regio tot 2030 nog 4.000 sociale huurwoningen extra nodig; bovenop het in te lopen tekort van 3.000 woningen. Met de hier gepresenteerde aantallen zou de netto-behoefte tot 2030 voor 25% à 30% uit sociale huurwoningen bestaan.
Kansen verzilveren in de vrijesectorhuur
Vrijesectorhuur is belangrijk voor doorstroming en bedient een deel van de marktbehoefte. De behoefte aan deze vrijesectorhuur is in de regio aan het toenemen. Dit komt onder meer door de vergrijzing en het gebruiksdenken in plaats van het bezitsdenken: bezitten (van vastgoed) wordt minder belangrijk.
Regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW)
Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven.
Het resultaat is een dynamische lijst van woningbouwplannen met een realistische planning die jaarlijks wordt gemonitord en besproken. De afstemming is subregionaal of bovenregionaal. De terugkoppeling vindt plaats in het regionale portefeuillehoudersoverleg Ruimte. De grenzen van de subregio's zijn indicatief. Een regiogemeente schat zelf in met welke buurgemeenten in overleg moet worden getreden over een specifiek plan. Jaarlijks biedt het dagelijks bestuur van de regio na advies van het portefeuillehoudersoverleg Ruimte de actuele planlijst aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan ter verantwoording van bestemmingsplannen.
Gemeentelijk beleid
De Noordwijkse Woonagenda 2016-2020 'De toekomst van het wonen in
Noordwijk'
De Noordwijkse Woonagenda is op 25 augustus 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. De herziening is vastgesteld door de gemeenteraad op 2 februari 2017.
Noordwijk streeft ernaar dat het voor iedereen in de gemeente goed wonen is. In elke levensfase, voor elk inkomen. Dat betekent streven naar een heterogene bevolkingsopbouw met bijpassende woonbehoefte. Daarbij moet goed in de gaten worden gehouden wat er kan en mag, want de landelijke regelgeving brengt wel de nodige beperkingen met zich mee. De spelregels, de samenleving en de markt zijn maar beperkt maakbaar binnen de mogelijkheden van het gemeentebestuur. Daarom is een zakelijke analyse gemaakt van wat in redelijkheid beïnvloedbaar is, maar is tegelijkertijd bevlogenheid te proeven in het zoeken naar volkshuisvestelijke mogelijkheden.
De Woonagenda kent als basis de ambitie dat het in Noordwijk goed wonen, leven en werken moet zijn voor iedereen.
Uitganspunten voor beleid zijn:
In de Woonagenda is een minimale doelstelling opgenomen voor de prijsklassen.
Bij elke nieuw te bouwen sociale koopwoningen wordt een kettingbeding bij verkoop opgenomen voor een periode van minimaal tien jaar. De doelstelling ten aanzien van het sociale segment beoogt woonruimte te creëren voor met name starters en senioren met een lager inkomen.
Compensatiefonds sociale woningbouw
Als de doelstelling van 30% sociaal bouwen op een bepaalde locatie door een ontwikkelaar niet wordt gehaald, moet deze een bijdrage leveren aan het compensatiefonds. Dit geldt voor alle projecten waarbij meer dan twee woningen worden gerealiseerd.
Uit de Woonagenda volgen vier grote woonopgaven:
Noordwijk voor elkaar, Omgevingsvisie Noordwijk 2030
In de Omgevingsvisie is ten aanzien van wonen de volgende beleidsinzet opgenomen. Voor het concrete beleidsaspect wordt doorverwezen naar de Noordwijkse Woonagenda.
Strategische beleidsinzet en visie
Verdere ontwikkeling van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving met een overwegend dorps karakter die de Noordwijkse identiteit versterkt en ruimte biedt voor vernieuwende woon-, werk-, vrijetijd-, en health-concepten (cure & care) voor een grote diversiteit aan doelgroepen.
Overige beleidsinzet
Figuur 3.3 Minimale doelstellingen voor prijsklassen woningen (prijspeil 2016)
Conclusie
De segmentering van het bouwplan (minimaal 30% sociale woningbouw: in totaal worden er in ieder geval 59 woningen gerealiseerd, waarvan 17 sociale woningen) is conform het collegebesluit dat is genomen op 22 maart 2016 en de overeenkomst die daarna is gesloten. In de beleidsstukken is weliswaar een andere segmentering opgenomen, maar het collegebesluit en de daarna opgestelde overeenkomst zijn echter bepalend. De voorgestelde segmentering voldoet wel aan de segmentering uit het toen geldende woonbeleid 'Actualisatie woonvisie 2012'. De behoefte aan woningen is gemotiveerd in paragraaf 4.1.
Europees beleid
EU-vogelrichtlijn/1979 en EU-Habitatrichtlijn/1992
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het Rijk heeft vastgesteld en de Habitatrichtlijngebieden die het Rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Rijksbeleid
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). De NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in de NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.
De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebieds-bescherming.
Gemeentelijk beleid
Noordwijk voor elkaar, Omgevingsvisie Noordwijk 2030
In de Omgevingsvisie is ten aanzien van het aspect 'Natuur' de volgende beleidsinzet opgenomen.
Conclusie
In het kader van de Wet Natuurbescherming is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie door het beoogde project. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.10.
Rijksbeleid
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleidskader Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. De speerpunten van het beleid zijn:
Keur
Het Hoogheemraadschap beschikt over een verordening: de Keur 2015. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Gemeentelijk beleid
Omgevingsvisie Noordwijk 2030 'Noordwijk voor elkaar'
De wateropgaven voor Noordwijk hebben duidelijk een Europese en mondiale dimensie. Veel afspraken, wetten en regels sluiten daarop aan. Klimaatverandering vraagt wereldwijd én in Noordwijk een breed spectrum aan maatregelen voor de korte en lange termijn om droge voeten te houden. Noordwijk zet daarom in om de gemeente 'klimaatbestendig' te maken. Daarvoor zijn maatregelen nodig om wateroverlast en overstromingen door extreme neerslag nu en op de lange termijn te voorkomen. Noordwijk zal dat vooral moeten bereiken door het 'waterrobuust' en 'klimaatbestendig' bouwen en inrichten van de dorpsgebieden en het buitengebied. In het bijzonder moet het hemelwater in het hogere deel van Noordwijk beter worden afgevoerd.
In het middengebied wil Noordwijk een samenhangende waterstructuur ontwikkelen. Deze structuur omvat verbindingen tussen de onderlinge gebieden en meervoudige verbindingen met de boezem. De verbetering van deze structuur heeft tot doel grondwater, kwelwater en regenwater vast te houden, te bergen en af te voeren uit het middengebied en Noordwijk aan Zee.
De waterkerende 'dijk in duin-constructie' is ontworpen voor minimaal 50 jaar. Maar Noordwijk moet er rekening mee houden dat er eventueel vóór 2050 nieuwe investeringen (ook voor beheer en onderhoud) nodig zijn in waterkeringen vanwege aanhoudende zeespiegelstijging en in mindere mate bodemdaling. De regionale keringen binnen Noordwijk zijn op orde. De regionale keringen zijn net als de zeewering vastgelegd in het bestemmingsplan van Noordwijk en de legger van Rijnland. Ook hier geldt dat bijstellingen in onderhoud en beheer op termijn nodig kunnen zijn in relatie tot de klimaatontwikkelingen.
Het grondwatersysteem in Noordwijk aan Zee is door de aanwezige omvangrijke kleilaag, de infiltratie van regenwater en de 'dijk in duin-constructie' een reactief systeem. Door middel van een drainage onder de Koningin Wilhelmina Boulevard en een grondwatermonitoringsysteem kunnen Noordwijk en Rijnland het grondwaterniveau voor het laagste deel van Noordwijk aan Zee de komende decennia beheren. De bestaande kelders, nieuwe ondergronds bouwontwikkelingen, de zeespiegelstijging hebben een complexe relatie met het grondwatersysteem. Ondergronds bouwen blijft mogelijk maar zal per locatie en diepte altijd zorgvuldig worden getoetst op de beïnvloeding van het grondwatersysteem.
Bij al deze maatregelen is het doel de waterkringloop van grondwater, oppervlaktewater, hemelwater, afvalwater en drinkwater steeds beter op elkaar af te stemmen. Ook wil de gemeente waar mogelijk meer water als belevings- en omgevingskwaliteit creëren. Dat dient dan meerdere doelen: bijdrage aan het klimaatbestendig maken van de gemeente en het aantrekkelijker maken voor bewoners en toeristen. Nieuw in deze ontwikkeling is het bergen van regenwater in extreme regensituaties in de openbare ruimte waaronder groenvoorzieningen, pleinen, wegen en parkeerterreinen. Bij herinrichtingen van bestaande situaties wil Noordwijk dit meenemen in het programma van eisen.
'Stedelijke hitte' zal in deze altijd iets koelere kustgemeente minder spelen. Daarnaast zal Noordwijk zich langdurig inspannen voor voldoende zoet water van voldoende kwaliteit en het tegengaan van droogte. Dat is vooral een probleem in het buitengebied, met name het bollenteeltareaal. Bij dit alles zoekt de gemeente nadrukkelijk de samenwerking met de direct belanghebbenden (zoals de agrarische sector) en de regionale partners: Rijnland, gemeenten in de Duin- en Bollenstreek, de provincie Zuid-Holland en het Rijk. Het is de uitdaging om samen te werken aan een duurzaam watersysteem, ieder vanuit zijn eigen taak en doelstellingen.
Strategische visie en beleidsinzet
De totstandkoming van een duurzaam veerkrachtig watersysteem, met voldoende schoon water, dat veilig is tegen overstromingen en tijdig is berekend op de verwachte gevolgen van klimaatverandering. Noordwijk wil daartoe meewerken aan de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' en voldoende ruimte reserveren voor de benodigde wateropgave.
Conclusie
In het algemeen laat het waterbeleid geen (mogelijke) spanningsvelden zien tussen enerzijds de met dit plan voorziene ontwikkeling en anderzijds de uitgangspunten en doelstellingen van het relevante beleid. In paragraaf 4.4 van dit plan is voorts een waterparagraaf opgenomen, waarin meer concreet wordt beschreven welke waterhuishoudkundige aspecten relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan. Ook wordt in deze waterparagraaf verslag gedaan van de watertoets.
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het hoofddoel van de SVIR is om Nederland voor nu en voor de toekomst concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken én te houden. Daartoe heeft het rijk gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen. Drie van deze nationale belangen zien op het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid:
Provinciaal beleid
Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 – 2020
In het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002-2020 heeft de provincie beschreven hoe zij haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer wil vormgeven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is in de eerste plaats een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist. Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid tot stand te worden gebracht. Om die reden wordt kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen. Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zet de provincie in op de verwezenlijking van een fijnmazig netwerk van zowel verkeers- als sociaal veilige en comfortabele verbindingen.
Het huidige provinciale verkeer- en vervoersplan is als gevolg van economische, bestuurlijke en verkeerskundige ontwikkelingen verouderd. Daarom is de provincie bezig met de voorbereiding van een nieuw beleidsdocument: de Beleidsvisie Mobiliteit. Uitgangspunt van deze nieuwe beleidsvisie is dat versterking van de economie centraal staat. Een goede bereikbaarheid hoort daarbij. Daarnaast is de focus van verkeersveiligheid verschoven van beheersing van de mobiliteitsgroei naar een goede bereikbaarheid nu en in de toekomst.
Gemeentelijk beleid
Noordwijk voor elkaar, Omgevingsvisie Noordwijk 2030
De ontwikkeling van Noordwijk als 7-sterren kustplaats gebeurt door versterking van verschillende functies, vooral op het gebied van wonen, economie, sport en toerisme. Dat resulteert in grotere verkeerstromen op verschillende momenten en vraagt om een uitstekende bereikbaarheid van Noordwijk en een goede aansluiting op het bovenregionale en nationale wegennet en het openbaar vervoernetwerk. Dit wil Noordwijk optimaal faciliteren met duurzame maatregelen, die bijdragen aan een veilige, gezonde en hoogwaardige leefomgeving.
Parkeren
Vergroting parkeercapaciteit voor bewoners, bedrijven en bezoekers op
strategische locaties
Om de bereikbaarheid van Noordwijk te verbeteren, zal het toenemende autoverkeer gefaciliteerd moeten worden met meer parkeercapaciteit op zorgvuldig gekozen strategische locaties. Een grootschalig parkeeronderzoek voor Noordwijk aan Zee biedt inzicht in de precieze parkeerproblematiek en geeft aanbevelingen voor de toekomst, een en ander in relatie tot de milieubelasting.
Behouden en indien gewenst vergroten parkeercapaciteit voor
bewoners, bedrijven en bezoekers
Bij ontwikkeling van de parkeerpleinen is het belangrijk voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te houden voor de huidige bewoners en bezoekers. Ook indien het ontwikkelen enkel betekent dat de pleinen opnieuw worden ingericht en aangepast aan de huidige maatvoering. In bestaande woonwijken is het gewenst te monitoren of de parkeerdruk niet ten koste gaat van de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in de wijk.
Nota Parkeernormen 2020
Met deze Nota Parkeernormen 2020 beschrijft de gemeente Noordwijk het kader ten aanzien van het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor fiets en auto bij nieuwbouw- of transformatieprojecten. De nota is relevant voor iedereen (projectontwikkelaars, woningcorporaties, zelfbouwers, bedrijven en inwoners) die een omgevingsvergunning ‘bouwen’ aanvraagt waar een parkeercomponent aan zit.
Deze Nota Parkeernormen 2020 is een nadere uitwerking van de Kadernota Parkeren 2020 en de daarin genoemde beleidsdoelen. De volgende onderdelen van het gemeentelijk parkeerbeleid zijn hierbij van belang:
Conclusie
In het rijks- en provinciaal beleid worden geen voor het hier aan de orde zijnde plangebied of de daar voorziene ontwikkeling relevante concrete uitspraken gedaan. Met het plan wordt voorzien in 281 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte is conform de Nota parkeernormen 2020 opgesteld. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 4.2.
Rijksbeleid
Bouwbesluit 2015
Het Bouwbesluit 2015 bevat voorschriften voor veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Alle bouwwerken moeten aan die voorschriften voldoen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt nu een EPC-eis van 0,4 (deze was 0,6). De energieprestatie-eisen vormen een dwingend middel om gebouwen energiezuiniger te maken. Daarnaast is per 1 januari 2015 ook een verhoging van de thermische isolatie van dichte delen ingevoerd in het Bouwbesluit. Tot slot zijn ontwikkelaars, bouwers, dan wel verhuurders of eigenaren vanaf 1 januari 2015 verplicht om voor nieuwbouwwoningen een definitief energielabel aan te vragen.
Regionaal en gemeentelijk beleid
Noordwijk voor elkaar, Omgevingsvisie Noordwijk 2030
Noordwijk gaat met enthousiasme voortvarend de komende jaren door op de ingeslagen weg om een duurzame gemeente te worden. Duurzaamheid is nog geen algeheel thema in het dagelijks leven. Bewustwording is belangrijk, zeker ook in de gehele gemeentelijke organisatie. Allereerst is het van belang dat duurzaamheid wordt verankerd in de gemeentelijke organisatie. Een omslag in het denken is gewenst, zowel op strategisch als operationeel niveau. Door als gemeentelijke organisatie het goede voorbeeld te geven, zal de samenleving van Noordwijk het ook oppakken. 'Zien is verkopen' en 'samen gaan we er voor, geen woorden maar daden'. Duurzaam handelen, moet gemeengoed worden en bij wijze op iedere hoek van de straat zichtbaar zijn (bijvoorbeeld zonnepanelen op daken). Als gemeente kan je dit in je eentje niet realiseren, daarvoor gaan we nadrukkelijk samenwerking zoeken met andere partijen, waaronder inwoners, bedrijven, woningbouwcorporaties en hoogheemraadschap.
Klimaatbestendig Noordwijk
Vorig jaar is klimaatbestendigheid verankerd in het gemeentelijk beleid. Ruimtelijke plannen zullen dan 'klimaatproof' zijn en klimaatadaptief bouwen is gemeengoed. Dit doet de gemeente door bij de besluitvorming een duurzaamheidsparagraaf op te nemen bij alle ruimtelijke projecten.
Energieneutraal Noordwijk
Energieneutraal is als belangrijkste 'instrument' verkozen om tot een duurzame gemeente te komen. Dit reduceert de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en daarmee gepaard gaande uitstoot, wat ook op lokaal niveau directe voordelen heeft. Denk bijvoorbeeld aan het terugdringen van uitstoot door verkeer.
In 2021 is wederom het gouden predicaat "Quality Coast" behaald. Dit is een erkenning voor het werk en met name de ambities en is ontvangen door een onafhankelijke deskundige van 'Green destinations'. . Voor het behouden van deze certificering en om duurzaamheid geen wassen neus te laten zijn, is het dan ook belangrijk om programmamanagement in te zetten en middelen te reserveren/alloceren.
Om volledig energieneutraal te zijn in 2030 zal veel moeten worden gedaan. De ideale oplossing bestaat uit vele deeloplossingen, daar Noordwijk dat doel anders niet behaalt. Er zijn gelukkig kansen te over. Met politieke wil, betrokkenheid en creativiteit kan Noordwijk energiebesparing en –opwekking gebruiken om voort te bouwen aan een echte 7-sterren kustplaats.
Een energieneutraal Noordwijk betekent dat de gemeente in haar eigen energiebehoefte voorziet en per saldo jaarlijks evenveel energie – binnen de eigen gemeentegrenzen – opwekt als het nodig heeft. Wil de gemeente serieus werk maken van een duurzaam en energieneutraal Noordwijk, dan is daarvoor borging in de gehele gemeentelijke organisatie nodig.
Voor de komende periode is de beleidsinzet van Noordwijk voor het thema duurzaamheid in hoofdlijnen:
Ambitie Noordwijk
De ambitie van de gemeente Noordwijk is in 2030 energieneutraal en klimaatbestendig te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030.
Alle woningen en gebouwen (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energieneutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw. Vanaf 1 januari 2020 moeten alle woning en utiliteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).
Algemeen duurzaamheid
Gemeente Noordwijk vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Noordwijk streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente initiatiefnemers een GPR-berekening (Gemeente Praktijk Richtlijnen) bij plannen in te dienen. Dit is een instrument met als doel duurzaam en energiezuinig bouwen meetbaar te maken. Bij ontwikkelingen vraagt de gemeente een GPR-gebouwberekening bij plannen in te dienen. Hiermee is meteen aan de wettelijke eis van de Milieuprestatiegebouwberekening (MPG) voldaan (vanaf 1 januari 2018 ook gekwantificeerd).
De gemeente ambieert een hoge GPR score voor nieuwbouw ontwikkelingen.
Het streven voor nieuwbouwwoningen is nu een gemiddelde score van 8,5 voor energie en milieu (DPG score) , een score van 7,5 voor toekomstwaarde en voor de andere thema's een 8. De wettelijke verplichting voor energie, zoals vastgelegd in het huidige Bouwbesluit, bedraagt voor nieuwbouwprojecten een score van 7,8.
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) is een instrument bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidsaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 ha of meer dan tien woningen. In dit beleid worden de ambities weergegeven ten aanzien van drie kwaliteitspijlers: people, planet en profit, en gerubriceerd naar duurzaamheidsthema's. Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. De duurzaamheidsthema's en deelaspecten hiervan zijn opgenomen in de Ambitietabel Duurzame Stedenbouw.
Conclusie
In het kader van duurzaamheid wordt op de volgende aspecten ingegaan op de duurzaamheidsambities.
Het complex
De gemeente is voornemens om eisen te stellen aan de ontwikkelaar om een geïntegreerd pakket van duurzame en milieuvriendelijke keuzes toe te passen. Hierbij wordt gedacht aan de volgende mogelijkheden om het gebouw zo duurzaam mogelijk te maken:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Noordwijk. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan ingegaan op de aspecten bodem, water, lucht, geluid en externe veiligheid. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat ook aan de wettelijke eisen voldaan zal worden.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het initiatief getoetst aan milieu- en omgevingsaspecten en de bijbehorende regelgeving.
De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”
Relatie met het plan
Ten behoeve van de functies wonen, winkelruimte en hotel dient de behoefte te worden gemotiveerd. In totaal worden 57 woningen, circa 842 m² aan winkelruimte en 50 hotelkamers gerealiseerd. Indien de hotelkamers niet worden gerealiseerd, kunnen er nog 50 kleine woningen bij komen.
Wonen
Voor het bepalen van de regionale ruimtevraag bij de functie 'wonen' moeten meerdere vragen worden beantwoord. Deze vragen worden beantwoord aan de hand van de regionale woonagenda Holland Rijnland (versie 14 maart 2018) en de meeste recente WBR-statistieken (2016).
Wat is de regio?
Het plangebied is gelegen in de regio Noorwijk. In het provinciaal beleid wordt de projectlocatie ondergebracht in “Holland Rijnland”. Holland Rijnland bestaat uit de gemeenten Noordwijk, Noordwijkerhout, Katwijk, Teylingen, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschoten, Zoeterwoude, Nieuwkoop, Lisse, Kaag en Braassem, Alphen aan den Rijn en Hillegom.
Hoeveel bedraagt de regionale woningbouwvraag?
In de regionale woonagenda van Holland Rijnland is de woningbehoefte voor de regio voor de periode 2015 – 2030 opgenomen.
Voor deze regio is het restant van de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2030 23.519 woningen. Deze opgave is gebaseerd op het binnenlands migratiesaldo-nul. Dit toont aan hoeveel woningen er in theorie bij zouden moeten komen als er per saldo geen binnenlandse winst of –verlies plaats zou vinden. Deze prognose is te gebruiken als een inschatting van de woningbehoefte van de eigen bevolking van de gemeente. In dit aantal is reeds rekening gehouden met de gerealiseerde woningen in 2015-2016.
Voor de regio Holland Rijnland is op basis van de bevolkingsprognose (BP) de gewenste restant woningvoorraad tot 2030 30.129. De BP zegt iets over potentiële marktkansen voor bouwprogramma's vanuit demografie. Er wordt vanuit demografische ontwikkelingen bekeken of er huishoudens zijn voor woningen. Het resultaat kan worden gebruikt op schaal van de woningmarkt van een regio of sub-regio.
Voor de gemeente Noordwijk bedraagt het restant van de woningbehoefte in de periode 2017-2030 870 woningen. De BP bevindt zich in Noordwijk tot 2030 op 3.750 personen. Daarmee blijft de behoefte naar woningen in Noordwijk aanwezig.
Tevens bestaat er kwalitatief ook een behoefte aan het bouwplan. Ten eerste is er een tekort aan sociale huurwoningen en vrije sector huurwoningen in de regio. Het bouwplan voorziet in deze behoefte. Daarnaast heeft reeds afstemming plaatsgevonden met de regio. Voor een nadere uiteenzetting van de woningbehoefte zie paragraaf 3.2.3.
Winkelruimte
Voor wat betreft de winkelruimte wordt een onderscheid gemaakt in 'algemene functies' (cultureel) en 'winkels'. Circa 842 m² is beschikbaar voor winkels en 232 m² voor algemene functies. Op basis van het huidige bestemmingsplan is ter plaatse van het parkeerterrein reeds enige winkelruimte toegestaan. In de huidige situatie is circa 610 m² (40 m² + 75 m² + 495 m²) bestemd voor winkelruimte. De toevoeging betreft derhalve 464 m². Voor deze toevoeging dient de behoefte te worden gemotiveerd.
Allereerst past de toevoeging van 464 m2 aan winkelruimte in de vastgestelde 'Omgevingsvisie Noordwijk 2030'. Hierin wordt de volgende strategische ambitie uitgesproken: 'Stimulering compacte winkelgebieden' waaronder de verbetering van de winkelbeleving Hoofdstraat met een winkelcircuit rondom de Hoofdstraat. Het voorliggende project aan het Jan Kroonsplein zorgt voor de verbinding met de Hoofdstraat en een verbetering van de winkelbeleving.
Daarnaast is de gemeente Noordwijk momenteel in samenwerking met BRO bezig met het opstellen van nieuw retail- en horecabeleid. Hiervoor heeft reeds een brede sessie met stakeholders plaatsgevonden (op 11 juni 2020) en zijn er gespreksrondes geweest per kern. Op 1 juli 2020 heeft een informatiesessie plaatsgevonden in de raad van de gemeente Noordwijk over de belangrijkste uitgangspunten omtrent het nieuwe beleid. De planning is er op gericht om in september het beleid te laten vaststellen door de raad. Hieronder wordt een doorkijk opgenomen voor het nieuwe beleid.
Retail en horecavisie Noordwijk 2020
Door de samenvoeging van de gemeente Noordwijk, recente ontwikkelingen, trends, de coronacrisis en de komst van de Omgevingswet bestaat er behoefte aan een duidelijke koers omtrent het retail en horecabeleid. Het doel is om een lokaal gedragen visie op te stellen voor de gehele gemeente met toetsingskader en een uitvoeringsprogramma.
Uit de gespreksronde is gebleken dat concentratie van retail binnen de vitale kernen (Noordwijk aan Zee, Binnen en Noordwijkerhout) gewenst is. Dit geldt ook voor horeca. De hoofdstructuur dient daarvoor versterkt te worden. Daarbij is de basis erg belangrijk: zorg voor een schoon, veilig en bereikbaar gebied. Er dient een kwaliteitsslag te worden gemaakt voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling en functionaliteit. De aanloopstraten moeten tevens een passende functie hebben. Een structurele samenwerking is onontbeerlijk om de gezamelijke ambitite te bereiken.
De voorgenomen ontwikkeling beoogt een bijdrage te leveren aan het versterken van de hoodfstructuur en de aanlooproute richting het centrum. Daarnaast vormt het versterken van de ruimtelijke kwaliteit een belangrijk onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling. Een voorwaarde voor de ontwikkeling is dat de bouwplannen niet leiden tot een toename van de parkeerdruk in het publieke domein, waardoor de parkeersituatie in het centrum, die vooral op stranddagen al zwaar belast is, sterker onder druk zou komen te staan. De parkeerbalans van het bouwplan dient derhalve sluitend te zijn. De parkeergelegenheid wordt ondergronds gerealiseerd, waardoor het straatbeeld autovrij zal zijn.
Hotel
Onderdeel van de ontwikkeling betreft het realiseren van een familiehotel (driesterren) met 50 kamers.
Het wereldwijde toerisme is in 2017 met 7% gegroeid en in Nederland zelfs met 13% ten opzichte van vorig jaar. Drie jaar geleden werd de verwachting van ruim 19,6 miljoen bezoekers naar ons land waarschijnlijk ruim overschreden. De herkomst landen Duitsland, Verenigd Koninkrijk en België leveren de meeste bezoekers. Dit geldt overigens ook zeker voor Noordwijk. Naast het congrestoerisme in het najaar en winter groeit ook het zogenaamde leisure-toerisme en is er mede dankzij het feit dat Noordwijk in staat is zich als bijzondere bestemming te profileren op basis van het aanbod qua strand, natuur en de nabijheid van historische steden een duidelijke spreiding en stijging van leisure bezoek door het gehele jaar merkbaar. Naast de bestaande toeristische hotelvraag die naar verwachting nog zal doorgroeien is ook een duidelijke groei in de vraag naar accommodaties voor de zogenaamde 3-generaties vakanties in de wat ruimer opgezette hotelappartementen / vakantieappartementen in het toeristisch kerngebied, dichtbij alle voorzieningen en met een duidelijke verwijzing naar de beleving van het 'aan de kust overnachten'. Consumenten stellen hogere eisen op het gebied van luxe en comfort en bestaand aanbod zou hier op in moeten spelen. Voor wat betreft nieuwbouw zou een bepaalde mate van luxe (ook in de beeldkwaliteit) hier onderdeel van uit moeten maken. Dit komt de diversiteit van het huidige aanbod ook ten goede.
In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden naar wat de verkeersgeneratie is, naar wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie. Dit om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.
Het plangebied wordt ontsloten op de Parallel Boulevard. Het autoverkeer zal via deze weg de parkeergarage in kunnen rijden. De Parallel Boulevard ontsluit het centrum van Noordwijk aan zee met de achterliggende gebiedsontsluitingswegen richting de N444 en N206.
De toekomstige parkeergarage sluit aan op de Parallel Boulevard. De Parallel Boulevard is een drukke ontsluitingsweg van Noordwijk, met naar verwachting een verkeersintensiteit van 6.334 motorvoertuigen per etmaal in 2025. De aansluiting van de parkeergarage is daarom een belangrijk punt en dient qua locatie logisch georiënteerd te zijn. Daarnaast is een vlotte verkeersafwikkeling zonder hinder voor het doorgaande verkeer van belang en een goede verkeersveiligheid noodzakelijk.
Voor de beoogde parkeergarage (voor 281 parkeerplaatsen) is onderzocht of de verkeersveiligheid in het huidige ontwerp is gewaarborgd en nagegaan of er wijzigingen en/of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. In opdracht van de gemeente Noordwijk heeft SWECO een second opinion uitgevoerd. De second opinion van 8 juli 2020 wordt bijgevoegd als bijlage 7 en de resultaten worden hieronder samenvattend beschreven.
In de second opinion wordt ingegaan op de logische positionering van de inrit, bufferruimte, verkeersveiligheid en zichtlijnen. Vanuit het oogpunt van logische orientatie is de beoogde in- en uitrit goed gelegen; wel is een directe ontsluiting op een gebiedsontsluitingsweg niet gebruikelijk. Er moet daarom bekeken worden of er voldoende bufferruimte aanwezig is.
De bufferruimte bij de ingang is, met de hellingbaan inbegrepen, circa 25 meter. 25 meter / 5 = circa 5 auto's. Daarmee wordt de buffercapaciteit, zoals door de richtlijn beoogd, gehaald.
De opstelruimte op de toerit richting de parkeergarage van het Jan Kroonsplein beslaat circa 18 meter. Het gaat dan om de beschikbare, vlakke ruimte tot aan de hellingbaan. Deze ruimte staat gelijk aan een opstelruimte voor drie personenauto's. Hiermee voldoet de opstelruimte ruimschoots.
De zichtbaarheid van kruisend verkeer ter hoogte van de aansluiting is niet optimaal bij halterende bussen, aangezien dan veel van het zicht wordt ontnomen. De variant waarbij de in- en uitrit aan de Binnenweg gesitueerd is - aan de andere zijde van de bushalte - levert geen verbetering op uit oogpunt van verkeersveiligheid.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde in- en uitrit van de parkeergarage op de meest gunstige locatie ligt.
Stienstra Adviesbureau stedelijk verkeer heeft in oktober 2021 de verkeersgeneratie voor en na de herontwikkeling onderzocht, waarbij getoetst is wat de effecten zijn van de herontwikkeling op de bestaande verkeersgeneratie. Het onderzoek is als bijlage 1 terug te vinden. De resultaten zijn hier weergegeven.
In de toekomstige situatie worden, ten opzichte van de huidige situatie op het Jan Kroonsplein de volgende functies toegevoegd:
Als alternatief voor het hotel bestaat ook de mogelijkheid op die locatie een appartementencomplex met 50 kleine appartementen (< 70 m2) te realiseren.
Daar staat tegenover dat er ook functies komen te vervallen:
De netto toevoeging detailhandel is derhalve (842 - 173=) 669 m2 bvo.
Het vervallen van de supermarkt betekent geen vermindering van de parkeercapaciteit, maar wel dat de circa 40 intensief gebruikte parkeerplaatsen voor de supermarkt worden omgezet in een gelijk aantal standaard- openbare parkeerplaatsen. De intensief gebruikte supermarkt-parkeerplaatsen bevinden zich in de toekomstige situatie aan de Maarten Kruytstraat.
Dit leidt uiteindelijk tot de volgende verkeersaantrekkende werking op een gemiddelde weekdag:
figuur 4.1: verkeersgeneratie (bron: Stienstra, oktober 2020)
Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het nieuwbouwproject een totale verkeersgeneratie kent van 523 motorvoertuigen per etmaal bij realisatie hotel en 871 motorvoertuigen per etmaal bij realisatie van het alternatief met woningen ten opzichte van de 805 motorvoertuigen voor de huidige supermarkt.
Stienstra heeft de verkeersgeneratie omgezet naar werkdagen en weekenddagen voor de twee scenario's.
De huidige verkeersgeneratie van de projectlocatie wordt geraamd op 2442 mvt/etm voor een werkdag en 2882 mvt/etm voor een weekenddag. Door de geldende verkeerscirculatie (eenrichtingsverkeer) verdeelt deze verkeersstroom zich 50/50 over de aanvoerweg aan de zuidkant van het Jan Kroonsplein en de uitrit van het gebied via de Binnenweg ten noorden van het plein.
Door het bouwplan genereren nieuwe functies verkeer, maar doordat de verkeersgeneratie van de supermarkt verdwijnt en wordt vervangen door 40 openbare parkeerplaatsen met een lagere verkeersgeneratie (ten opzichte van de supermarktfunctie) neemt per saldo in de variant met een hotel de verkeersgeneratie van het Jan Kroonsplein op een werkdag iets af.
Wanneer in plaats van het hotel 50 appartementen worden gerealiseerd is een 10% toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten. Op weekenddagen is in beide varianten een 10-15% afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar het Jan Kroonsplein te verwachten.
In de toekomstige situatie wordt een verkeersgeneratie berekend van circa 2400 resp. 2600 mvt/etm voor een werkdag en ruim 2400 resp. ruim 2500 mvt/etm op een weekenddag. Die verkeersstroom maakt dan wel gebruik van één in-/uitgang, namelijk de in-/uitrit van de parkeergarage.
Voor de herontwikkeling van het Jan Kroonsplein is een parkeerbalans opgesteld waar rekening gehouden is met de parkeerbehoefte van de nieuwe functies en de bestaande parkeercapaciteit in het plangebied. Deze parkeerbalans, opgesteld door de gemeente Noordwijk, is getoetst door Stienstra Adviesbureau stedelijk verkeer. De notitie van oktober 2021 is als bijlage 2 bij voorliggende toelichting gevoegd en de conclusies worden hieronder samenvattend beschreven.
Een voorwaarde voor de ontwikkeling is dat de bouwplannen niet leiden tot een toename van de parkeerdruk in het publieke domein. Hierdoor zou de parkeersituatie in het centrum van Noordwijk aan zee, die vooral op stranddagen al zwaar belast is, sterker onder druk zou komen te staan. De parkeerbalans van het bouwplan dient derhalve sluitend te zijn.
Het functionele programma voor de herontwikkeling omvat 59 woningen, een hotel met 50 kamers (eventueel te vervangen door een appartementencomplex met 50 woningen), en enige detailhandel (842 m2 bvo). De bestaande Vomar-supermarkt en enkele kleine winkelpanden komen te vervallen. Het plan kent een ondergrondse parkeergarage met een totale parkeercapaciteit van 284 parkeerplaatsen.
De huidige parkeercapaciteit in het plangebied bedraagt 310 parkeerplaatsen. Daarvan zijn de 76 parkeerplaatsen op het Jan Kroonsplein gelegen in het openbaar (gemeentelijk) domein. De overige parkeerplaatsen bevinden zich op privéterrein, waarbij overigens 120 parkeerplaatsen, gelegen voor en onder de supermarkt, als openbare parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn (tot minimaal 2024). De (private) Haakgarage is extra gebouwd boven op de parkeerbehoefte van het Haakplan (de eigen parkeerbehoefte wordt voorzien op het binnenterrein). In de Haakgarage bevinden zich 19 parkeerplaatsen die door de gemeente Noordwijk zijn ingekocht als strategische parkeerreserve, om deze in te kunnen zetten als compensatie bij nieuwbouwontwikkelingen.
Uit een analyse van de bezetting van de private parkeeraccommodaties Vomar/Haak blijkt dat de parkeervoorzieningen op en rond het Jan Kroonsplein primair een basisfunctie vervullen voor de omliggende functies (supermarkt, overige detailhandel, wonen). De daaruit voortkomende parkeervraag leidt tot een basisbezetting op de parkeeraccommodaties Vomar en Haakgarage in de orde van grootte van 40 tot maximaal 70 a 80 parkeerplaatsen.
Daarnaast vervullen de parkeerplaatsen in het plangebied een rol in de opvang van de algemene parkeervraag van centrum- en strandvoorzieningen van Noordwijk. Vooral op stranddagen kan deze parkeervraag sterk oplopen.
Voor het bouwplan Jan Kroonsplein ligt nu de volgende parkeeropgave:
Nb. Ondanks het vervallen van de supermarktfunctie op het Jan Kroonsplein leidt dat niet tot een verlaging van de parkeervraag op deze locatie. De aan de bestaande supermarkt toe te rekenen parkeerbehoefte vormt een onderdeel van de te compenseren parkeercapaciteit van 88 parkeerplaatsen ten gevolge van de realisatie van het bouwplan Maarten Kruytstraat, en vervalt daarmee niet bij verplaatsing van de supermarkt.
Daarnaast doet het bouwplan Maarten Kruytstraat ook een beroep op 2 parkeerplaatsen van de strategische reserve in de Haakgarage, m.n. op zaterdag.
Uitgaande van de op basis van de omvang van de functies te berekenen parkeervraag en de te compenseren parkeercapaciteiten is de volgende parkeerbalans op te stellen:
Hieruit blijkt dat om te komen tot een sluitende parkeerbalans voor het project Jan Kroonsplein er op koopavonden een beperkt beroep op de strategische reservecapaciteit gedaan zal moeten worden; op het maatgevende moment, de koopavond, bestaat een negatief saldo van 5 parkeerplaatsen.
Als alternatief kan ook worden gedacht aan de inzet van deelmobiliteit. In de praktijk blijkt één deelauto (minstens) vier reguliere parkeerplaatsen te kunnen vervangen. Bij twee deelauto's in het project zou reeds een sluitende parkeerbalans worden bereikt.
Wonen in plaats van hotel
Wanneer wordt gekozen voor de variant waarbij de hotelfunctie wordt vervangen door 50 appartementen is -ook wanneer maximaal wordt ingezet op gebruikmaking van de strategische parkeerreserve in de Haakgarage- geen sluitende parkeerbalans te berekenen en neemt de parkeerdruk op de parkeervoorzieningen in Noordwijk toe.
Met uitzondering van de werkdagen overdag resulteert in deze variant een negatieve parkeerbalans. Op de meeste momenten is het berekende tekort aan parkeerplaatsen duidelijk groter dan de strategische reserve van (maximaal) 19 parkeerplaatsen in de Haakgarage.
Wanneer wordt gekozen voor uitvoering van deze variant (50 appartementen op de hotellocatie) zal dit dan ook gepaard moeten gaan met een structurele oplossing die voorziet in enkele tientallen extra parkeerplaatsen. Hieraan wordt tegemoet gekomen door de realisatie van een nieuwe parkeervoorziening met een totaal capaciteit van circa 150 parkeerplaatsen aan de Schoolstraat/Nieuwe Zeeweg gekocht. Deze parkeerlocatie wordt in mei 2022 opgeleverd. Door deze toevoeging aan de openbare parkeercapaciteit in het centrumgebied (die een belangrijke component vormt in de parkeervraag rond het Jan Kroonsplein) ontstaat in de parkeerbalans ruimte om de extra parkeervraag van de toegevoegde woonfunctie te kunnen accommoderen.
Daarbij valt op te merken dat in veel gevallen er een ruimere parkeercapaciteit beschikbaar zal zijn. De openbare parkeerfunctie wordt met name aangesproken op drukke stranddagen. Ook de nieuwe parkeervoorziening aan Schoolstraat/Nieuwe Zeeweg zal met name dan worden gebruikt. Op overige dagen zal veelal ruime parkeercapaciteit beschikbaar zijn, zoals dat ook nu het geval is.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: „de veroorzaker betaalt.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.
Door IDDS is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd voor het Jan Kroonsplein in Noordwijk aan Zee. De rapportage (rapportnummer 2158) van september 2018 is bijgevoegd als bijlage en de resultaten worden hieronder samenvattend beschreven.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op de Jonge Duinen. Deze zijn gevormd tussen de 10e en 16e eeuw. Het plangebied ligt binnen de historische kern van Noordwijk aan Zee. Op basis daarvan mogen vanaf het maaiveld archeologische resten worden verwacht van bebouwing en andere daarmee geassocieerde sporen zoals water- en beerputten, uitbraaksporen, sloten en greppels. De bebouwingsresten worden op basis van het historisch kaartmateriaal met name verwacht in het westen van het plangebied. Het oostelijk deel van het plangebied was lange tijd onbebouwd en in gebruik als weiland.
Het booronderzoek heeft de verwachting uit het bureauonderzoek bevestigd. Aan de westzijde van het plangebied is in de bovengrond sprake van een hoge verwachting voor archeologische resten van het dorp Noordwijk aan Zee. Dieper in de Jonge duinafzettingen zijn twee vegetatiehorizonten aangetroffen waarop archeologische resten uit de Late Middeleeuwen kunnen voorkomen. Onder de Jonge duinen bevindt zich een landschap van kwelderafzettingen dat op twee niveaus potentieel bewoonbaar was in de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen.
Aanbevelingen
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied op verschillende niveaus een hoge verwachting heeft. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek uit te laten voeren:
Conclusie
Voor het westelijk deelgebied wordt vervolgonderzoek geadviseerd. Bij aanvraag van de bouwvergunning zal worden afgestemd wat voor nader onderzoek noodzakelijk is. De ontgravingen zullen verder niet dieper reiken dan 2,3 m NAP, waardoor enkel nader onderzoek noodzakelijk is in het westelijk deelgebied.
De huidige locatie is niet aangewezen als monument of beschermd stads- of dorpsgezicht. In de nabijheid van het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig die als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetast in de cultuurhistorische waarden.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen en onderbouwingen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Als het plan beperkt is in omvang en voldoet aan het voorkeursbeleid van het waterschap, dan komt het in aanmerking voor de korte procedure en wordt een positief wateradvies afgegeven.
Wetgeving
In de Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland is opgenomen dat het niet toegestaan is om afstromend hemelwater af te voeren als het verhard oppervlak toeneemt met 500 m2 zonder compensatie. In het geval van compensatie moet minimaal 15% van het aan te leggen verhard oppervlak worden gecompenseerd met het realiseren van extra oppervlakte water (aanlegdiepte minimaal 60 cm, breedte waterbodem minimaal 40 cm, breedte watergang bij winterpeil minimaal 2,5 meter).
Huidig gebruik
In de huidige situatie heeft het plangebied verschillende functies. Voor een groot gedeelte is het gebied ingericht als parkeerterrein en daarnaast zijn een aantal winkels aanwezig. In de huidige situatie is het terrein volledig verhard.
Planvoornemen
In het planvoornemen is opgenomen dat het gehele terrein bebouwd/verhard wordt. Er is dus geen sprake van een toename/afname van verhard oppervlak. Om wateroverlast te voorkomen worden wel groene daken gerealiseerd. Daarnaast wordt een daktuin gerealiseerd (zie onderstaande afbeelding).
figuur 4.3: toekomstige situatie
Afkoppelen
Het afvloeiende hemelwater van de bebouwing is in principe schoon. De voorkeur gaat er daarom naar uit om geen hemelwater naar de rioolwaterzuivering te transporteren, maar dit rechtstreeks naar het oppervlaktewater af te voeren of het ter plaatse te infiltreren in de bodem. Gezien de afstand tot oppervlaktewater, is deze optie niet kosten effectief.
Wel wordt een deel van het regenwater tijdelijk opgeslagen voordat het geïnfiltreerd wordt door een bassin te realiseren onder de in/uitrit van de parkeergarage voor de piekopvang van regenwater. Dit bassin is groot 250 m3.
Grondwater
In de winter van 2013/2014 trad grondwateroverlast in Noordwijk aan Zee op. De overlast betrof grondwater in ongeveer 30 kelders van winkelpanden en woongebouwen aan en nabij de Hoofdstraat. Door de inzet van een pompinstallatie en het aanbrengen van drainage is de grondwaterstand langzaam gedaald. Op dit moment treedt nog beperkt grondwateroverlast op, maar bij een langdurig natte periode kan dit wel weer ernstiger worden. Om in de toekomst problemen te voorkomen, is door de gemeente Noordwijk besloten specifiek voor ondergrondse bouwwerken nadere regels te stellen. Dit is vastgelegd in het Paraplu Bestemmingsplan Grondwater Noordwijk (vastgesteld 12-04-2018). De voor dit bestemmingsplan relevante regels uit het Paraplu Bestemmingsplan Grondwater Noordwijk zijn opgenomen in artikel 8 Waterstaat – Ondergrondsbouwen.
Het grondwaterniveau ligt binnen de kern Noordwijk aan Zee boven 0m NAP. Anders dan in 'reguliere' bestemmingsplannen wordt de maximale bouwdiepte gerelateerd aan NAP en niet aan het gemiddelde maaiveld. Voor de locatie van het bouwplan aan het Jan Kroonsplein is de toegestane verticale bouwdiepte + 4,25 m NAP. Aangezien de parkeergarage circa 3,50 m diep wordt en het maaiveld ter plaatse circa 6 meter is, komt dit overeen met (6 m – 3,5 m) + 2,50 m NAP. Dit betekent dat grondwateronderzoek noodzakelijk is.
Uit het verrichte onderzoek naar de geohydrologische haalbaarheid van de open bouwkuip ten behoeve van de Vomar-supermarkt blijkt dat de bouw van de parkeerkelder haalbaar is (Bijlage 8).
De gemeente Noordwijk heeft onderzoek laten verrichten naar de invloed van de beoogde parkeerkelders op de grondwaterstand. Daarbij heeft de gemeente aangegeven dat eventuele beïnvloeding van de parkeervoorzieningen op de grondwaterstand dient te worden gecompenseerd.
Voor een eerste inzicht in de effecten van de kelders op de grondwaterstand hebben modelberekeningen plaatsgevonden. Hierbij is de diepst mogelijke keldervariant gehanteerd, waarbij de dekking van bovenzijde kelder tot maaiveld circa 1,2 m bedraagt. Om een belangrijke stijging van de grondwaterstand te voorkomen wordt in een aantal gevallen geadviseerd compenserende maatregelen te (laten) nemen. Maatregelen betreffen aanleg grindkoffer/aanbrengen van drainage (of combinatie van beiden) langs de kelderwand waar de opstuwing is berekend. Of het aanbrengen van grondverbetering onder de keldervloer door het vervangen van (deel van) de huidige zandlaag door een grindlaag met een groot doorlaatvermogen.
Voor de parkeerkelder Jan Kroonsplein is als worstcase voor de onderzijde van de kelder 1,3 m NAP aangehouden. De berekende stijging van de grondwaterstand is als gevolg van de parkeerkelder is < 0,1 m. Het verschil is minimaal, dus geen knelpunt. De kelder is hier voor een groot deel reeds aanwezig en er zijn geen aanvullende maatregelen geadviseerd.
Bij toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m2 dan dienen er compenserende maatregelen getroffen te worden. Gezien er geen wijziging is van het verhard oppervlak is verdere compensatie niet noodzakelijk.
Via de website: www.dewatertoets.nl concludeert het Hoogheemraadschap van Rijnland dat op basis van de bovenstaande gegevens sprake is van een normale procedure en dat zij een waterbelang hebben bij het planvoornemen. Tijdens het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan Jan Kroonsplein ter beoordeling aan het Hoogheemraadschap voorgelegd.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de geactualiseerde handreiking (maart 2009): Bedrijven en milieuzonering (het zogenoemde groene boekje) van de VNG.
Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Het plangebied is aan te merken als een gemengd gebied. Naast woningen komen ook winkels, horeca en hotel voor. Direct aangrenzend aan het plangebied is tevens een verscheidenheid aan functies te vinden. Er kan derhalve getoetst worden aan 'gemengd gebied'.
In directe omgeving van het planvoornemen is een aantal winkels en horeca gevestigd (bron: Google). Deze winkels en horeca hebben in een gemengd gebied allemaal een hindercontour van 0 meter volgens de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Aan de Bomstraat 46, gelegen aan de zuidkant van het nieuwe plein, is een restaurant gevestigd. De functies die grenzen aan het nieuwe plein en die in de nabijheid van het restaurant liggen zijn bestemd als gemengd en centrum. Hier worden winkels, hotel en horeca mogelijk gemaakt, net als bovenwoningen bij de centrumbestemming. De bestemming wonen ligt achter de centrumbestemming op meer dan 30 meter afstand van het bestaande restaurant.
Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een parkeerkelder, woningen, een hotel en winkels. Woningen leveren geen (milieu)hinder op tegenover andere woningen. Een hotel (SBI-2008 5510) heeft op basis van de VNG-richtafstanden binnen gemengd gebied geen richtafstand. Detailhandel (voor zover nergens anders genoemd in de VNG-richtafstandenlijst, SBI-2008 code 47) kent tevens geen richtafstand. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met richtafstanden die worden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
De parkeergarage die gerealiseerd wordt is een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer en kent ook een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Voor de feitelijke zonering is verder van belang dat het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit 2012 eisen stelt aan aanzuig- en uitblaasopeningen van de parkeergarage. Dit wordt in het ontwerp van de parkeergarage verder meegenomen. Ook kan geluid door het in- en uitrijden van de parkeergarage op de bestaande nabijgelegen woningen voor hinder zorgen. Hiervoor is onderzoek uitgevoerd en worden maatregelen voorgeschreven om aan de geluidseisen te voldoen. In dit kader wordt verwezen naar het onderzoek zoals in paragraaf 4.8.2.
Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
• Plaatsgebonden Risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
• Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde Oiëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risico veroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Voor de beoordeling van de risico's zijn de landelijke risicokaart en de Regeling Basisnet geraadpleegd. Hierbij zijn de volgende onderdelen beoordeeld:
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Binnen de directe omgeving van het planvoornemen vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. De dichtstbijzijnde A- en N-wegen (welke zijn benoemd in het Basisnet) zijn gelegen op resp. 6.000 meter en 2.500 meter. Hiermee valt het planvoornemen ruimschoots buiten het invloedsgebied. Een nadere verantwoording is dan ook niet noodzakelijk. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Transport gevaarlijke stoffen via spoor
In de directe omgeving van het planvoornemen zijn geen spoorlijnen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Nadere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.
Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen
In de directe omgeving van het planvoornemen zijn geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding (A-535-03) ligt op circa 1250 meter afstand van het planvoornemen, het planvoornemen valt hiermee ruimschoots buiten het invloedsgebied van deze buisleiding een nadere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van het planvoornemen zijn twee risicovolle inrichting gelegen.
De dichtstbijzijnde inrichting (Sportfondsenbad met opslag van 2.000 liter chloorbleekloog) ligt op 500 meter van het planvoornemen. Voor deze inrichting is géén plaatsgebonden risicocontour geprojecteerd. Wat betreft het groepsrisico ligt het invloedsgebied, volgens het bestemmingsplan, geheel binnen de perceelgrens en vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Het Hotel van Oranje ligt op 300 meter van het planvoornemen. In dit hotel is een opslag aanwezig van 1.000 liter chloorbleekloog en 1.000 liter zwavelzuur. Voor beide opslagvoorzieningen geldt dat er geen plaatsgebonden risicocontour is opgenomen. Wat betreft het groepsrisico ligt het invloedsgebied, volgens het bestemmingsplan, geheel binnen de perceelgrens en vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Gelet op het bovenstaande, zijn op het onderdeel externe veiligheid geen belemmeringen geconstateerd voor het planvoornemen.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Door IDDS is in september 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 3. De resultaten zijn hieronder weergegeven.
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn over het algemeen dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Het gehalte lood ter plaatse van boring 03 (0,08 – 1,0) overschrijdt de betreffende interventiewaarde. Een dergelijke verhoogd gehalte geeft, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van de verontreiniging.
In oktober 2018 heeft IDDS een nader bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Op basis van eerder uitgevoerd en onderhavig onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
In november 2018 heeft IDDS een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage 6). Het onderzoek naar asbest in bodem is uitgevoerd in verband met de tijdens voorgaand onderzoek aangetoonde bodemvreemde materialen (metselpuin) in de grond ter plaatse van drie boringen (boringen 02, 03 en 11). In dit kader wenst de opdrachtgever inzicht of de grond verontreinigd is met asbest. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese onverdachte locatie voor het onderzochte perceel ten aanzien van asbest worden gehandhaafd.
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de gewenste planontwikkeling.
In het kader van de plantontwikkeling dient bekeken te worden of er geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Op basis van de Wet geluidhinder zullen geluidsgevoelige objecten van gezoneerde wegen onderzocht moeten worden. Daarnaast dient op basis van het Activiteitenbesluit te worden bepaald wat de te verwachten geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen (nieuw en bestaand) is.
In opdracht van Gemeente Noordwijk is door M+P onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op het bouwplan aan Jan Kroonsplein te Noordwijk. Daarnaast is het gebruik van de
parkeervoorziening beschouwd. In het onderzoek worden de resultaten gepresenteerd van berekende geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer over de Parallel Boulevard en de Schoolstraat en vanwege het verkeer dat gebruik zal maken van de nieuwe in- en uitrit van de parkeergarage.Het onderzoek is terug te vinden als bijlage 5. In het onderzoek is onderscheidt gemaakt tussen de woningbouwlocatie op de plek van de huidige supermarkt en de hotel/woningbouwlocatie aan de Parallelboulevard. De resultaten zijn hieronder weergegeven.
Woningbouwlocatie
Wegverkeerslawaai
De geluidsbelastingsberekeningen zijn, per weg, uitgevoerd volgens de standaard rekenmethode II van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de gezoneerde Parallel Boulevard en de Schoolstraat zich ruim onder de grenswaarde van Lden = 48 dB bevinden. Voor de Parallel Boulevard is de geluidsbelasting maximaal Lden = 41 dB na aftrek, voor de Schoolstraat is dit ruim lager dan Lden = 30 dB na aftrek.
Er zijn geen beperkingen voor de nieuwe woningen aanwezig vanwege het wegverkeer in de omgeving.
Parkeergarage t.o.v. bestaande woningen
Als toetsingskader voor een goede ruimtelijke ordening worden de waarden gehanteerd uit de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). De inrichting betreft een parkeergarage en is hiermee een categorie 2 inrichting volgens de VNG handreiking. Hierbij hoort een richtafstand van 10 meter uitgaande van een gemengd gebied. Het toetsingskader voor geluid bestaat uit vier stappen waarbij per stap de geluidsbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht.
Activiteitenbesluit
De inrichting valt onder het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). De grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximaal optredende geluidsniveaus komen overeen met stap 2 uit de VNG handreiking.
Indien niet aan deze voorschriften kan worden voldaan, heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om hogere maatwerkvoorschriften toe te passen. Hiervoor is wel een motivatie vereist.
Inrit
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de in- en uitrit van de parkeergarage ten hoogste LAr,LT= 61/58/51 dB(A) bedraagt ter plaatse van de bestaande woningen ten zuiden van de inrit. Hiermee worden de grenswaarden van stap 2 uit de VNG handreiking maximaal 11/13/11 dB overschreden in de dag/avond/nacht. Ook wordt er niet voldaan aan stap 3.
De maximaal optredende geluidsniveaus vanwege de inrit van de parkeergarage bedragen LAmax = 67 dB(A) in zowel de dag-, avond- als nachtperiode. Hiermee worden de richtwaarden uit stap 2 en 3 van de VNG handreiking met 2 dB overschreden in de avondperiode en met 7 dB in de nachtperiode.
Om te kunnen voldoen aan het Activiteitenbesluit zijn maatregelen nodig. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het overkappen van de inrit met absorberende wanden en plafond. Deze maatregel wordt getroffen.
Hotel/woningbouw
De geluidsbelasting is in eerste instantie op de gevoelige bestemmingen beoordeeld. Op de locatie waar het hotel is voorzien is echter ook beoordeeld of de situatie voldoet aan de grenswaarden en het gemeentelijk geluidsbeleid, mochten hier woningen gerealiseerd worden.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de gezoneerde Parallel Boulevard maximaal Lden = 60 dB bedraagt. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde met 12 dB overschreden. Er zijn hogere waarden nodig. Voor de Schoolstraat is de geluidsbelasting ruim lager dan Lden = 30 dB na aftrek.
Het hogere waarden besluit wordt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. In dit besluit wordt de motivering gegeven en worden de maatregelen voorgesteld om ondanks de hoge geluidbelasting toch een acceptabel woon- en leefklimaat te garanderen.
Parkeergarage t.o.v. nieuw te bouwen woningen
Inrit
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de in- en uitrit van de parkeergarage ten hoogste LAr,LT= 63/60/54 dB(A) bedraagt ter plaatse van de nieuwe woningen. Hiermee worden de grenswaarden van stap 2 uit de VNG handreiking maximaal 13/15/14 dB overschreden in de dag/avond/nacht. Ook wordt er niet voldaan aan stap 3.
De maximaal optredende geluidsniveaus vanwege de inrit van de parkeergarage bedragen LAmax = 70 dB(A) in zowel de dag-, avond- als nachtperiode. Hiermee worden de richtwaarden uit stap 2 en 3 van de VNG handreiking met 5 dB overschreden in de avondperiode en met 10 dB in de nachtperiode.
Om te voldoen aan stap 3 uit de VNG handreiking op de bovenste verdiepingen dienen er maatregelen genomen te worden. Maatregelen zijn noodzakelijk, maar zijn moeilijk aangezien de locaties met de overschrijdingen direct boven de in- en uitrit liggen. Gedacht kan worden aan het volledig overdekt uitvoeren van de in-/uitrit inclusief het absorberend maken van de wanden en het plafond van de inpandige in/uitrit. Bij het overkappen van in/uitrit sluit de garage direct aan op de openbare weg. Het geluid vanwege in- en uitrijdend verkeer gaat dan op in het omgevingslawaai afkomstig van het doorgaande verkeer over de Parallel Boulevard.
Voor de te realiseren woningen aan de oostkant van het plangebied (voormalige supermarktlocatie) kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. De in- uitrit van de parkeergarage aan de zijde van de Parallelboulevard zorgt voor een overschrijding van de gewenste geluidsbelasting voor de bestaande woningen én voor de mogelijke nieuwbouwwoningen (indien er geen hotel gerealiseerd wordt). Om voor deze beide groepen woningen een goed woon- en leefklimaat te garanderen, dient de in- en uitrit volledig overdekt te worden met absorberende wanden en plafond. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5.3 om ervoor te zorgen dat de in- en uitrit ook zodanig wordt gebouwd.
Indien in plaats van hotelkamers langs de Parallelboulevard woningen worden gerealiseerd, is er sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder door toedoen van het wegverkeer. Hiervoor moeten hogere waarden worden verleend waarbij diverse maatregelen en voorwaarden opgelegd worden om een goed woon- en leefklimaat te garanderen voor de toekomstige bewoners. In de regels van dit bestemmingsplan is in artikel 12.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woningen moeten voldoen aan de voorwaarden uit het hogere waardenbesluit.
Met inachtneming van de maatregelen en te verlenen hogere waarden, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen.
Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Het doel is om 59 woningen, een hotel met 50 kamers en 842 m² BVO aan winkels en horeca te realiseren. Het hotel kan vervangen worden door 50 appartementen waardoor in totaal sprake is van 109 woningen. Dit ligt ruim onder de grens van 1.500 woningen, maar om toch te bepalen wat de bijdrage is van het plan op de luchtkwaliteit ter plaatse, is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. In deze tool is de te verwachte verkeersintensiteit ingevoerd. Deze verkeersintensiteit is gebaseerd op de CROW-richtlijn ASVV-2012, paragraaf 4.2.3 van het bestemmingsplan. Het jaar van planrealisatie is het jaar 2024. Hierbij is uitgegaan van het scenario met de hoogste verkeersgeneratie (wonen i.p.v. hotel).
De resultaten zijn in onderstaand figuur weergeven.
Hieruit blijkt dat voldaan aan Besluit in niet betekende mate. Het planvoornemen draagt in niet betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en heeft geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit. Het planvoornemen draagt in niet betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en heeft geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Er is geen sprake van een “gevoelige” bestemming. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de nsl-monitooringstool, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. In onderstaand tabel zijn de achtergrondconcentraties weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarden van 25 en 40 ìg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
Figuur 4.2: achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied (bron: nsl-monitoring.nl)
Gezien het feit dat het project onder de Regeling NIBM valt, blijkt dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Tevens voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het planvoornemen ruimschoots aan de gestelde grenswaarden. Het onderdeel Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Ten behoeve van deze ontwikkeling is door adviesbureau IDDS een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten en gebieden. Dit onderzoek van mei 2020 is bijgevoegd als bijlage 9. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.
De Wet Natuurbescherming gaat ten aanzien van soortenbescherming uit van drie categorieën:
Vleermuizen
Uit de ecologische quickscan is gebleken dat de aanwezige gebouwen beschikken over open stootvoegen, die groot genoeg zijn voor de kleinere soorten vleermuizen. Als foerageergebied heeft het gebied geen functie, maar er zijn dus wel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. Dit heeft tot gevolg dat nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten zoogdieren aangetroffen. Er is geen verblijfplaats voor een steenmarter gevonden. Foerageergebied en dekking zijn in het plangebied niet aanwezig. Het plangebied biedt geen geschikt biotoop voor beschermde zoogdieren.
Vaatplanten
In het plangebied zijn vaatplanten aanwezig, maar geen van de aanwezige vaatplanten hebben een beschermde status.
Broedvogels
Het plangebied heeft geen functie voor broedvogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. In het gebied zijn geen (overblijfselen van) jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Het plangebied doet geen dienst als (essentiele) foerageerplaats of schuilplaats voor huismussen. Voor gierzwaluw zijn, net als voor huismus, geen invlieg openingen aanwezig. Het plangebied heeft eveneens geen functie voor algemene broedvogels. Deze broeden ook niet binnen de verstorende invloedsfeer van de werkzaamheden. De werkzaamheden kunnen daarom plaatsvinden in het broedseizoen.
Beschermde amfibieën
Beschermde amfibieën en reptielen kunnen op basis van biotoop worden uitgesloten. Algemene soorten kikkers en gewone pad, worden gezien het biotoop, geen water en slechts verharding, eveneens niet verwacht aanwezig te zijn. Vanwege de afwezigheid van de beschermde rugstreeppad en andere amfibieën en reptielen zijn nader onderzoek naar het voorkomen van rugstreeppad en maatregelen met betrekking tot rugstreeppad en andere amfibieën en reptielen niet noodzakelijk.
Nader onderzoek vleermuizen
In het voorjaar en najaar van 2020 is door IDDS een nader
ecologisch onderzoek uitgevoerd aan enkele gebouwen rondom het Jan Kroonsplein te Noordwijk aan Zee (zie bijlage 10).
Tijdens de veldbezoeken zijn twee soorten vleermuizen waargenomen de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Beide soorten zijn enkele keren kortstondig foeragerend waargenomen. Tijdens de voorjaarsobservaties zijn geen uit- of invliegende vleermuizen gezien, waardoor de aanwezigheid van een zomer- en kraamverblijf, is uit te sluiten. In het najaar is van zowel de gewone als de ruige dwergvleermuis geluid opgenomen, dit was steeds zonder sociaal geluid. Er zijn geen paarverblijven en (massa)winterverblijven
geconstateerd.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden gedurende de veldbezoeken dat er in het plangebied een vliegroute van vleermuizen aanwezig is, noch dat het essentieel foerageergebied betreft.
Conclusie soortenbescherming
In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen vastgesteld. Verblijfplaatsen van overige soorten zijn ook niet aangetroffen. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Ook is het plangebied niet gelegen in een Natura 2000-gebied, weidevogelgebied of strategische reservering natuur.
Figuur 4.3: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en NNN (bron:
provincie Zuid-Holland)
Binnen een straal van 10 kilometer zijn de volgende Natura 2000-gebieden gelegen:
Het project zou kunnen leiden tot negatieve effecten op deze natuurgebieden. In dit kader is door IDDS in januari 2022 een stikstofberekening (inclusief verschilberekening) uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 11 terug te vinden, de resultaten worden hieronder integraal weergegeven.
Beoordeeld is of als gevolg van het project de kwaliteit van het natuurlijke leefgebied of de habitat van soorten in een Natura-2000 gebied kan verslechteren. Met behulp van het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS is het planvoornemen doorgerekend. Er is uitsluitend een berekening gemaakt voor de gebruiksfase.
Verschilberekening
Door de gebruiksfase te vergelijken met de referentiesituatie, kan het verschil in stikstofdepositie worden berekend. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt of het planvoornemen per saldo leidt tot een toename in stikstofdepositie.
Uit de AERIUS berekening is gebleken dat er op geen enkel hexagoon sprake is van een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jr. In de getroffen Natura 2000-gebieden treedt op een oppervlak van 56,97 ha een afname op van stikstofdepositie, waarbij de grootste afname 0,02 mol/ha/jr betreft.
Op basis van de verschilberekening met behulp van intern salderen wordt geconcludeerd dat in de gebruiksfase minder stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden optreedt dan in de referentiesituatie. Per saldo treedt er in de gebruiksfase minder depositie op dan in de referentiesituatie. Op grond hiervan is geen nader onderzoek benodigd. Het bevoegd gezag kan op basis van deze resultaten een positief advies geven voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie gebiedsbescherming
Uit de verschilberekening blijkt dat de stikstofdepositie in de gebruiksfase getalsmatig gelijk blijft danwel afneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Per saldo leidt het project dus niet tot een toename in stikstofdepositie. Nader onderzoek is niet nodig. Dit aspect vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het aspect natuur (gebiedsbescherming en soortenbescherming) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Het bevoegd gezag, de raad van de gemeente Noordwijk heeft op 5 juli 2018 een besluit genomen, zoals bedoeld in artikel 2.19 lid 1 Wet milieubeheer dat geen MER noodzakelijk is en dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. Dit besluit is genomen op basis van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. Er is voor gekozen om deze aanmeldnotitie te behandelen in de paragraaf van de toelichting van het bestemmingsplan. In de voorliggende paragraaf en aanmeldnotitie wordt gemotiveerd dat geen sprake is van aanzienlijke milieugevolgen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
Het planvoornemen wordt in de D-lijst van het Besluit-m.e.r. aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de D-lijst wordt voor de categorie D. 11.2 de volgende drempel gehanteerd:
Voor alle categorieën geldt dat de drempelwaarde niet overschreden wordt. Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.
De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:
1. Kenmerken van het project
Omvang van het project
Onderhavig bestemmingsplan maakt realisatie 59 woningen, een hotel met 50 kamers (of 50 kleine appartementen) en 842 m² BVO aan winkels en horeca mogelijk. In de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante ontwikkelingen voorzien die gezamenlijk zorgen voor overschrijding van de drempelwaarden.
-Gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Voor de realisatie van het project worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal, zoals beton, hout, staal en grond. Een andere locatie zal niet leiden tot minder gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van productieprocessen.
-Productie van afvalstoffen
Er is voornamelijk sprake van huishoudelijk afval, en daarnaast afval afkomstig van de hotelactiviteiten.
-Verontreiniging en hinder
Wat betreft milieuhinder wordt voldaan aan de wettelijke normen dan wel maatregelen getroffen om gevolgen te voorkomen/beperken.
-Risico van ongevallen, vooral gelet op de gebruikte stoffen of technologieën
Er is bij de beoogde ontwikkeling geen sprake van realisatie van risicovolle inrichtingen. Het aspect externe veiligheid is beschouwd in de toelichting van het bestemmingsplan, groepsrisico en plaatsgebonden risico zijn in ogenschouw genomen. Het projectgebied is op dermate grote afstand van risicobronnen gesitueerd dat externe veiligheid niet van toepassing is op de ontwikkelingen die binnen dit gebied plaatsvinden.
2. Plaats van het project
-Bestaande grondgebruik
Het plangebied wordt momenteel gebruikt als parkeerterrein, door drie kleine winkels en de huidige Vomar Voordeelmarkt inclusief parkeerterrein en is gelegen in het dorp Noordwijk. Het projectgebied wordt globaal omsloten door de Van Speijkstraat en de Parallel Boulevard. De Bomstraat loopt dwars door het plangebied heen. Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een diversiteit aan functies.
Het gebied is niet gelegen in maar wel nabij een Natura-2000 gebied. De bestaande panden worden gesloopt. De kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is onderzocht.
-Opnamevermogen van het natuurlijke milieu
Van belang is om het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied te beschouwen. Dit hangt samen met de nabijheid tot natuurbeschermingsgebieden. Het projectgebied is niet gelegen in een Natura-2000 gebied, NNN gebied, weidevogelleefgebied of ander kwetsbaar gebied, maar in het centrum van Noordwijk aan Zee. Wel is binnen een straal van 3 kilometer rondom het projectgebied een Natura-2000 gebied gelegen (Coepelduynen en Kennemerland-Zuid). Derhalve is een ecologische quickscan naar gebied uitgevoerd (inclusief AERIUS berekening) om inzichtelijk te maken welke effecten de voorgenomen ontwikkeling heeft op deze nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden. De resultaten wijzen uit dat door de afstand tot de Natura-2000 gebieden en de aard van het tussenliggende gebied en het huidige gebruik, geen significant negatieve effecten van het initiatief te verwachten zijn.
3. Kenmerken van het potentiële effect
De diverse milieuaspecten die een rol kunnen spelen, worden hieronder toegelicht. Mogelijke effecten worden in ogenschouw genomen voor wat betreft het bereik, grensoverschrijdend karakter, waarschijnlijkheid, duur, frequentie en onomkeerbaarheid.
Verkeer
De ontwikkeling kent een bepaalde verkeersgeneratie. Echter, ten opzichte van het huidig aantal verkeersbewegingen op het Jan Kroonsplein is er sprake van een lichte afname door het nieuwe bouwplan, zie ook paragraaf 4.2.3.
Luchtkwaliteit
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 59 woningen, 50 hotelkamers en 842 m2 detailhandel. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie in paragraaf 4.9 de NIBM-rekentool gebruikt. Op basis daarvan kan eveneens geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Naast de toets aan de luchtkwaliteitseisen middels de NIBM-tool is gebruik gemaakt van de kaarten van de NSL-monitoringstool. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarden van 25 en 40 ìg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
Ecologie (gebiedsbescherming)
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de Regeling PAS (Programmatische aanpak Stikstof) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden, en kan al sprake zijn van een negatief effect op het moment dat de rekenresultaten meer depositie dan 0,00 mol/ha/jr weergeven.
Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.
Het projectgebied is niet gelegen in een Natura-2000 gebied, NNN gebied, weidevogelleefgebied of ander kwetsbaar gebied, maar in het centrum van Noordwijk aan Zee. Wel is binnen een straal van 3 kilometer rondom het projectgebied een Natura-2000 gebied gelegen (Coepelduynen en Kennemerland-Zuid). Ten behoeve van de ontwikkeling is door IDDS een stikstofdepositieberekening uitgevoerd naar de effecten op beschermde gebieden.
Beoordeeld is of als gevolg van het project de kwaliteit van het natuurlijke leefgebied of de habitat van soorten in een Natura-2000 gebied kan verslechteren. Met behulp van het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS is het planvoornemen doorgerekend. Er is uitsluitend een berekening gemaakt voor de gebruiksfase.
Door de gebruiksfase te vergelijken met de referentiesituatie, kan het verschil in stikstofdepositie worden berekend. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt of het planvoornemen per saldo leidt tot een toename in stikstofdepositie.
Uit de AERIUS berekening is gebleken dat er op geen enkel hexagoon sprake is van een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jr. In de getroffen Natura 2000-gebieden treedt op een oppervlak van 56,97 ha een afname op van stikstofdepositie, waarbij de grootste afname 0,02 mol/ha/jr betreft.
Op basis van de verschilberekening met behulp van intern salderen wordt geconcludeerd dat in de gebruiksfase minder stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden optreedt dan in de referentiesituatie. Per saldo treedt er in de gebruiksfase minder depositie op dan in de referentiesituatie. Op grond hiervan is geen nader onderzoek benodigd en kan gesteld worden dat geen significante milieueffecten te verwachten zijn.
Ecologie (soortenbescherming)
In het kader van de herontwikkeling is onderzocht of binnen het projectgebied verblijfplaatsen van beschermde soorten (bv vleermuizen) aanwezig zijn of relevante fourageerroutes die eventueel aangetast kunnen worden. Op basis van een quickscan en nader onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen verblijfplaatsen zijn aangetroffen en er geen ontheffing nodig is, zie ook paragraaf 4.10.1.
Overige milieuaspecten
Van de overige milieuaspecten wordt op basis van de beoordeling die heeft plaatsgevonden in de voorgaande hoofdstukken op voorhand verwacht dat deze niet leiden tot betekenisvolle milieueffecten.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied niet m.e.r.-plichtig is en derhalve een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is. Het besluit tot het niet doorlopen van een nadere m.e.r-beoordeling dient apart te worden genomen.
De omgevingsdienst West-Holland heeft namens burgemeester en wethouders van Noordwijk op 24 februari 2022 het besluit genomen dat geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden. Dit besluit is terug te vinden als bijlage 13.
Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de enkelbestemmingen 'Centrum', 'Gemengd-2', 'Verkeer' en 'Wonen'. Daarnaast de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waterstaat - ondergronds bouwen'
Bestemming Centrum
Deze bestemming is bestemd voor centrumfuncties, waaronder wordt verstaan, dienstverlening, horeca (categorie 1 en 2) en wonen. Ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" is wonen uitgesloten op de begane grond. Dit geldt voor het deel dat grenst aan het nieuwe plein.
Bestemming Gemengd-2
De voor Gemengd – 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor het te realiseren familiehotel. Aan de pleinkant bestaat de mogelijkheid om ook detailhandel mogelijk te maken. Binnen deze bestemming is een ruime invulling van functies mogelijk, zoals horeca categorie 1 en 2 en detailhandel op de begane grond, en horeca categorie 6 (hotels). Daarnaast is het mogelijk om binnen deze bestemming 50 woningen te realiseren. Voorwaarde is dat deze woningen enkel gerealiseerd kunnen worden indien de hotelkamers niet gerealiseerd of gebruikt worden.
Bestemming Verkeer
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegverkeer voor ten hoogste twee rijstroken, wijkontsluitingswegen, woonerven, voet- en fietspaden, kruisende infrastructuur en alle bij die bestemming horende voorzieningen, bijvoorbeeld parkeervoorzieningen of geluidwerende voorzieningen. Binnen deze bestemming is tevens de in- en uitrit van de parkeergarage mogelijk. Om geluidhinder voor de bestaande en nieuwe woningen in de directe nabijheid van deze in- en uitrit te voorkomen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de in- en uitrit volledig te overkappen met absorberende muren en plafond.
Bestemming Wonen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen gerealiseerd moeten worden, inclusief maatvoering inzake de maximale bouwhoogte.
Dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1
In het plangebied is de archeologische waarde beschermd door deze dubbelbestemming. Voor dit gebied geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond wordt verstoord dieper dan 50 centimeter onder maaiveld. De regeling en de nummering van de archeologische bestemming sluit aan bij resultaten uit het archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan.
Dubbelbestemming Waterstaat – Ondergrondsbouwen
In deze bestemming is geregeld dat bouwwerken niet dieper dan het gemiddelde grondwaterstand niveau gerealiseerd mogen worden. Is dit wel het geval dan kunnen Burgemeester en wethouders met een afwijkingsbevoegdheid, onder voorwaarden, toestaan dat een grotere verticale bouwdiepte wordt gehanteerd.
Overige regels
In dit artikel staat de voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren. Het voorzien in de juiste en voldoende parkeervoorzieningen is een voorwaardelijke verplichting. Dat betekent dat het niet alleen getoetst wordt op het moment dat een vergunning wordt verleend maar dat daarna ook voorzien moet worden in de juiste instandhouding van de voorzieningen.
De behoefte aan parkeervoorzieningen komt voort uit het gebruik van gronden en opstallen. Het is daarmee een 'gebruiksregeling' en niet een bouwbepaling. Dat betekent dat er aan moet worden voldaan ongeacht of er (al dan niet vergunningplichtig) gebouwd wordt.
Daarnaast wordt in dit artikel een beperking opgelegd voor het maximum aantal nieuw te bouwen woningen binnen de Centrum en Woonbestemming in het plangebied, te weten 59. De reeds aanwezige woningen binnen het plangebied aan de Binnenweg, ter hoogte van de Van Speijkstraat. Ook het aantal vierkante meters detailhandel wordt hier beperkt tot de afgesproken 842 m2.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels wordt middels een voorwaardelijke verplichting een extra waarborg gegeven om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder door te stellen dat geluidgevoelige objecten (woningen) ofwel aan de voorkeursgrenswaarde moeten voldoen, of aan de verleende hogere waarden. Het hogere waardenbesluit wordt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan als bijlage bij de regels gevoegd.
In de Wet ruimtelijke ordening is de Grondexploitatiewet opgenomen. De Grondexploitatiewet heeft als doelstelling een goede regeling te treffen voor het kostenverhaal en locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. Belangrijk daarbij is dat het stelsel rechtszekerheid biedt en partijen niet meer de kans krijgen het kostenverhaal te ontwijken. De regering wil meer transparantie, zeggenschap voor de consument en concurrentie. Ook streeft zij naar een regeling die recht doet aan de belangen van zowel gemeenten, als particuliere eigenaren en derde-belanghebbenden. In de wet blijft vrijwillige samenwerking voorop staan, in welke vorm dan ook, omdat gebleken is dat de gemeenten en particuliere eigenaren daar de voorkeur aan geven, maar sluit niet uit dat de gemeente bepaalde zaken kan afdwingen. Daarom is gekozen voor voortzetting van een gemengd stelsel voor grondexploitatie met zowel een privaatrechtelijk, als publiekrechtelijk spoor. Eén van de belangrijkste onderwerpen in de wet is het verplichtende karakter van kostenverhaal. Kostenverhaal is niet langer een bevoegdheid van de gemeente, maar een verplichting. Het verhalen van kosten kan de gemeente zowel op basis van de publiekrechtelijke (via een exploitatieplan), als de privaatrechtelijke weg (via een overeenkomst). Een exploitatieplan is verplicht, tenzij het kostenverhaal anderszins (bijvoorbeeld door een overeenkomst) is verzekerd.
De kosten voor voorliggend bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de uiteindelijke ontwikkelaar gedragen. Dit op te stellen bestemmingsplan vormt de basis voor een Tender, die leidt tot een ontwikkelaar die het plan gaat uitvoeren. Met deze ontwikkelaar wordt een overeenkomst gesloten om de kosten te verhalen.
In de afgelopen jaren heeft diverse malen participatie plaatsgevonden in het kader van de herontwikkeling van het Jan Kroonsplein. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van alle relevante momenten qua besluitvorming en participatie tot nu toe.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure, te weten:
Het voorontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd en een ieder wordt in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie te geven. De reacties worden meegenomen in de besluitvorming en middels een Nota van inspraak wordt op elke reactie inhoudelijk ingegaan.
PM
pm
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste
ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.