Plan: | Woongebouw De Kopermolen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00178-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van een woontoren aan de Papiermolen, nabij het winkelcentrum De Kopermolen in de Merenwijk in Leiden.
Het gebied bij het winkelcentrum is verouderd en vormt geen aantrekkelijk hart van de Merenwijk. Het doel is om het winkelcentrum te revitaliseren en tevens te voorzien in woningbouw. Het college van burgemeester en wethouders heeft een besluit genomen over het proces rondom de herontwikkeling van De Kopermolen. In september 2018 is de gemeente Leiden een denk-en-doe-mee-traject gestart en in september en oktober 2018 dachten ruim 1.700 wijkbewoners mee over het gebied via een vragenlijst en op een bijeenkomst. In 2019 is voor de Kopermolen en omgeving het 'Gebiedspaspoort Hart van de Merenwijk' vastgesteld door de gemeenteraad. Het bevat de uitgangspunten en ambities voor de ontwikkeling van het winkelcentrum De Kopermolen en de directe omgeving. Een van de uitgangspunten is onder andere het realiseren van woningen. Ter plaatse van voorliggend plangebied is op grond van de uitgangspuntenkaart een woontoren beoogd.
Figuur 1.1 Uitsnede gebiedspaspoort, plangebied ter plaatse van de rood omkaderde "W" (nieuwbouw
mogelijk maximaal 18 lagen).
Het beoogde woongebouw is echter in strijd met het geldende bestemmingsplan "Merenwijk". Derhalve voorziet onderhavig bestemmingsplan in een actueel juridisch-planologisch kader.
Het plangebied is gelegen nabij de splitsing van de Papiermolen en Ketelmeerlaan en maakt onderdeel uit van de kadastrale percelen 'Leiden S 5367' en 'Leiden S 5424'. Het woongebouw wordt strak tegen het aan de noordzijde gelegen appartementengebouw 'De Papiermolen' aangebouwd. Verder wordt het plangebied begrensd door de Papiermolen aan de oostzijde, de Ketelmeerlaan aan de zuidzijde en het parkeerterrein aan de Oesterbank / Papiermolenbrug aan de westzijde.
Figuur 1.2 Luchtfoto van het plangebied binnen de omgeving.
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Merenwijk | 13 februari 2006 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 | |
Parapluherziening Fietsparkeren | 18 februari 2021 | |
Archeologie | 2 december 2010 | |
Watercompensatie | 27 september 2011 |
Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan “Merenwijk”, dat is vastgesteld op 28 februari 2006 door de gemeenteraad van Leiden. Het plangebied is hoofdzakelijk gelegen binnen de bestemming 'Verblijfsgebied' en slechts voor een klein deel binnen de bestemming 'Water'. In onderstaand figuur is de bestemming 'Verblijfsgebied' in het grijs weergegeven en de bestemming 'Water' in het blauw.
Figuur 1.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Merenwijk"
De voorgenomen ontwikkeling is zowel voor wat betreft de functie als voor wat betreft de bouwmogelijkheden in strijd is met de bestemmingen 'Verblijfsgebied' en 'Water'. Binnen de bestemming 'Water' zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan die passen bij de bestemming en binnen de bestemming 'Verblijfsgebied' zijn de gronden slechts bestemd voor (langzaam) verkeer. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Verblijfsgebied' staan enkel ten dienste van gebouwen van openbaar nut dan wel binnen de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het beoogde woongebouw past daar niet binnen en is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan.
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de Beleidsregels Parkeernormen 2020 in de Regels is verankerd. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.8 van deze toelichting.
De gemeente Leiden wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en de binnenstad autoluw en deels autovrij maken. Met de fiets wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden. Het realiseren van meer en kwalitatief betere parkeergelegenheid voor de fiets draagt bij aan het bevorderen van het fietsgebruik. Om deze ontwikkeling te stimuleren is zowel het parkeerbeleid als de parkeernormen voor fietsen aangepast.
De nieuwe parkeervisie geeft de kaders voor het parkeren van auto én fiets. Binnen deze kaders maakt de gemeente Leiden de komende jaren keuzes. Daarbij staat de verstedelijkingsopgave centraal. Omdat de gemeente duidelijke doelen heeft voor het vervoer per fiets, is fietsparkeren een integraal onderdeel van de parkeervisie. De gemeente wil in de toekomst meer voorzieningen voor de geparkeerde fiets hebben. Zowel in bestaande wijken en buurten als in nieuwbouw en in gebouwen en gebieden die een andere functie krijgen. De hoofdlijnen van de parkeervisie worden uitgewerkt in beleidslijnen, oplossingsrichtingen en concrete maatregelen. De regels voor de parkeernormen, en ook de parkeernormen zelf, staan opgenomen in beleidsregels.
Het doel van de parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de van toepassing zijnde beleidsregels in de Regels is verankerd. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.8 van deze toelichting.
Het bestemmingsplan Archeologie heeft twee doelen. Het eerste doel is het opnemen van de bescherming van archeologisch erfgoed in de geldende bestemmingsplannen van Leiden die deze bescherming nog niet bevatten. Het tweede doel is dat dit bestemmingsplan zorgt voor eenduidige regels voor bescherming van archeologische waarden in de plannen die al een eigen methodiek hebben.
Onderhavig plangebied (van dit bestemmingsplan Woongebouw De Kopermolen) is in het bestemmingsplan Archeologie bestemd als 'Waarde - Archeologie 7'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Conform het bestemmingsplan Archeologie is in de regels van en verbeelding bij dit bestemmingsplan (Woongebouw De Kopermolen) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' overgenomen.
Het doel van het bestemmingsplan Watercompensatie is het zorgen voor eenduidige en duidelijke regels over het percentage dat in open water gecompenseerd dient te worden indien een oppervlakte verhard wordt. Voor de burger betekent dit een versoepeling van de regels zoals deze reeds gelden. Er vindt een herziening van de watercompenserende regel plaats waarbij aansluiting wordt gezocht bij het beleid van Hoogheemraadschap van Rijnland door deze regels over te nemen.
In de regels van het bestemmingsplan Watercompensatie is opgenomen dat als een initiatiefnemer meer dan 500 m2 verhard oppervlak wil aanleggen, de volgende compensatie in de vorm van open water is vereist:
Voor projecten met een te verharden oppervlakte kleiner dan 500 m2 is geen compensatie vereist, tenzij:
Het plangebied van dit bestemmingsplan Woongebouw De Kopermolen is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. De toename aan verhard oppervlak als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt ca. 23 m2. Er geldt derhalve geen compensatieverplichting vanuit het bestemmingsplan Watercompensatie. Wel dient compensatie plaats te vinden als gevolg van het dempen van de watergang, vanuit het beleid van het Hoogheemraadschap. Hier wordt in paragraaf 4.9 Water nader op ingegaan.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
Zoals in paragraaf 2.1.1 reeds is beschreven, breidde Leiden zich in de afgelopen eeuw uit. De reden waarom Merenwijk, waar het plangebied in is gelegen, is ontstaan komt voort uit een te lage woningcapaciteit in die tijd. Ten noorden van de wijk Noorderkwartier, begrensd door de Slaaghsloot, lag een geschikte polder met agrarische functie om meer woningen te realiseren. Om Merenwijk te kunnen ontwikkelen, zijn hiervoor eerst in 1966 gronden uitgeruild tussen de gemeente Leiden en Oegstgeest.
Na zandopbrenging en funderen op de diepere zandlagen in de bodem werd de infrastructuur aangebracht en de grond bouwrijp gemaakt. Fasegewijs werd de wijk ontwikkeld waarbij het eerste deel van de wijk werd opgeleverd in 1971. De laatste ontwikkelingen zijn tot stand gekomen in 1980 waarbij de Merenwijk gereed was voor gebruik. De wijkontsluiting (die aansluit op de Willem de Zwijgerlaan) en de wijkgroenstructuur delen het gebied op in de verschillende buurten.
De toen gehanteerde stedenbouwkundige uitgangspunten zijn nog duidelijk in de wijk herkenbaar, zoals bijvoorbeeld de verhouding hoogbouw-laagbouw, de kleinschalige en fijnmazige woonmilieus en de planmatige spreiding van voorzieningen, infrastructuur en wijkgroen. De Merenwijk is, met uitzondering van de Slaaghwijk ten zuiden van de Ketelmeerlaan, een kenmerkend voorbeeld van een 'bloemkoolwijk', bestaande uit woonerven met laagbouw.
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig verhard, vanwege de functie als parkeerplaats. De omgeving van het plangebied, en het plangebied zelf, is op dit moment echter onaantrekkelijk. Winkelcentrum De Kopermolen is in de jaren zeventig gebouwd en heeft (net als veel winkelcentra uit die tijd) overdekte binnenstraten. Aan de buitenkant zie je vooral dichte gevels en bevoorradingsstraten. Alleen de Ketelmeerlaan heeft een 'winkelgezicht' met een paar winkels en terrassen aan de buitenzijde.
Conform de uitgangspunten voor 'Wonen' uit het gebiedspaspoort voor De Kopermolen, voorziet de voorgenomen ontwikkeling in gestapelde bouw op de planlocatie. Op deze wijze wordt de beschikbare ruimte efficiënt gebruikt en gaat er geen groen verloren. Het beoogde woongebouw bestaat uit maximaal 18 verdiepingen, waarbij de maximale bouwhoogte 56 meter bedraagt. Het plan biedt ruimte aan maximaal 85 woningen.
Het beoogde woongebouw wordt zodanig ontworpen, dat een verbinding van het gebouw met de openbare ruimte ontstaat. Onder meer de uitstraling van de begane grond kan hier aan bijdragen.
Een impressie van de beoogde situatie is op onderstaand figuur weergegeven.
Figuur 2.1 Impressie beoogd woongebouw (bron: Klunder Architecten)
Voor de Kopermolen en omgeving is een gebiedspaspoort door de gemeenteraad vastgesteld. In dit gebiedspaspoort wordt het woongebouw al mogelijk gemaakt. Het paspoort zegt over het wonen in het algemeen en het woongebouw in het bijzonder het volgende:
"In het gebied rondom De Kopermolen voegen we circa 150 woningen toe. Om recht te doen aan de
gevoelens van de Merenwijkers, wordt er niet in het wijkpark en ook niet op de hoek
Ketelmeerlaan/Tuinbank gebouwd. Nieuwe woongebouwen moeten bovendien in maat en schaal
aansluiten op de huidige bebouwing in het gebied: een afwisseling van laagbouw (tot 4 bouwlagen),
middelhoogbouw (tot 8 bouwlagen) en een extra hoogte-accent als de Torenmolen (18 bouwlagen). In de
Merenwijk is er behoefte aan appartementen voor 1- en 2-persoonshuishoudens. Door deze aan het hart
van de wijk toe te voegen, vergroten we de variatie van woningen en geven we oudere en jongere
bewoners de mogelijkheid in de wijk te blijven wonen. Zo wordt ook de doorstroming van woningen in de
wijk bevorderd."
De beschikbare plot is beperkt waardoor deze een efficiënte plattegrondontwikkeling in combinatie met een kwalitatief hoogwaardige architectuur in de weg kan staan. Aangegeven is daarom dat een kleine overschrijding van de hoofdmassa van de in het gebiedspaspoort aangegeven bouwgrenzen naar het zuiden (de Ketelmeerlaan) verdedigbaar en aanvaardbaar is, omdat deze qua bezonning en uitzicht niet of nauwelijks invloed heeft of beperkingen geeft op de omgeving. Bij de eerste twee bouwlagen is de bouwmassa zodanig teruggelegd dat deze ruim binnen de grenzen van het paspoort blijft. Deze teruglegging is essentieel, omdat juist dit bepalend is voor de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte, met name de gebruiks- en belevingswaarde.
Vanuit het gebiedspaspoort dat is opgesteld voor het gehele gebied in en rondom winkelcentrum De Kopermolen is aandacht gevraagd voor het aspect 'klimaat en duurzaamheid'. Een nieuwe ontwikkeling dient conform het gebiedspaspoort zoveel als mogelijk rekening te houden met het opvangen van regenwater (voldoende waterbergend vermogen) en het opwekken van duurzame energie. In het ontwerpproces van de te realiseren woontoren in het plangebied, zal hier ook aandacht voor zijn. Verder kan het woongebouw zodanig worden ontworpen, dat de woningen flexibel indeelbaar zijn. Het woongebouw behelst daarmee een van de kenmerken van een duurzame ontwikkeling. In paragraaf 3.4.5 Duurzaamheidsbeleid van deze toelichting wordt nader ingegaan op de te treffen duurzaamheidsmaatregelen.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Uit de uitwerking van prioriteit 3 (Sterke en gezonde steden en regio's) volgt onder andere dat sprake dient te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling en dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag. Daarnaast is één van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3.) onder prioriteit 3 “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”. Onderhavig plan sluit aan op prioriteit 3 en de beleidskeuze door woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, conform een programma waar grote behoefte naar bestaat en is afgestemd op de vraag
Verder worden in de NOVI onder andere de nationale belangen “Waarborgen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” (4) en “Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte” (5) benoemd.
In onderhavig plan wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) wordt gerealiseerd. De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen. De ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte door het realiseren van 85 woningen bestemd voor de midden- en dure huursector.
Het plan is in lijn met de Nationale Omgevingsvisie zoals hierboven beschreven.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van dit bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het planinitiatief speelt zich af op lokaal niveau en conflicteert niet met het ruimtelijk ordeningsbeleid op nationaal niveau.
Geconcludeerd kan worden dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft het toevoegen van maximaal 85 woningen ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, kan de ontwikkeling worden getypeerd als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.
De navolgende paragrafen voorzien in een toetsing van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Vooruitlopend op deze paragrafen is reeds te concluderen dat de gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.800 nieuwe woningen en 2.700 studenteneenheden tot 2030, en specifiek voor dit gebied op het toevoegen van circa 150 woningen (bron: Gebiedspaspoort). Daarmee kan gesteld worden dat er voldoende kwantitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling is. De kwalitatieve behoefte volgt onder meer uit het voor deze ontwikkeling opgestelde gebiedspaspoort, waarin de ambitie is uitgesproken om woningen in alle prijsklassen te realiseren. De exacte verdeling wordt mede door het bouwplan en de woonmilieus nader bepaald, zodat geconcludeerd kan worden dat er ook voldoende kwalitatieve behoefte is aan het plan. Het beoogde woongebouw leent zich bij uitstek voor het realiseren van woningen in het middeldure en dure segment, waarbij de woningen in eerste instantie zijn bedoeld voor vitale senioren, starters en young professionals.
De overige onderwerpen uit het Bro worden getoetst in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Het Bro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Per 7 augustus 2021 is de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Figuur 3.1: Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland).
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Onderstaand is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.
Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Rivierdeltacomplex, jonge zeeklei'. Binnen dit gebied dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Het plangebied is echter niet gelegen in de deltawateren of in buitendijks gebied. Het genoemde richtpunt is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen binnen de gebieden 'Steden en dorpen' en 'Bouwwerken voor energieopwekking'. De bij 'Steden en dorpen' behorende richtpunten luiden als volgt:
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de in de omgeving aanwezige functies en bebouwing. De ontwikkeling voorziet in hoogbouw van 56 meter. Op deze plek is conform het Gebiedspaspoort hoogbouw tot 18 bouwlagen toegestaan, overeenkomstig de huidige bebouwing aan de Torenmolen. Naast het karakter van de bebouwing, geldt dat de beoogde functie eveneens aansluit op het karakter van het omliggende gebied.
Het plangebied is niet gelegen in een stedelijke groenstructuur, maar in het plan zal voldoende aandacht bestaan voor het toevoegen van stedelijk groen, klimaatadaptatieve maatregelen en natuurinclusief bouwen. Het plangebied is verder niet gelegen in een historisch centrum en/of op een bedrijventerrein, waardoor deze richtpunten niet aan de orde zijn.
Aan de relevante richtpunten wordt invulling gegeven.
Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling past bij de aard en schaal van de omgeving, derhalve is sprake van inpassing. De ontwikkeling sluit aan bij de aanwezige gebiedskwaliteiten en daarmee samenhangende richtpunten voor projecten die worden getypeerd als inpassing. Het plan is daarmee in lijn met het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
Per 1 januari 2024 is de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) in werking getreden. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.
Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. De toets aan de relevante artikelen vindt hieronder plaats.
Ruimtelijke kwaliteit
In paragraaf 7.3.7 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit opgenomen. De paragraaf is van toepassing op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Onderhavig plangebied is niet aangewezen met een beschermingscategorie. Artikel 7.42 is derhalve niet van toepassing. In artikel 7.43, 43a en 43c wordt het soort ruimtelijke ontwikkeling onderscheiden en de wijze waarop per soort ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit dient te worden gewaarborgd. Omdat in onderhavige situatie sprake is van een ontwikkeling die naar aard en schaal past binnen de identiteit van de omgeving, is conform artikel 7.43 sprake van het soort ontwikkeling 'inpassen'. Op basis van artikel 7.43c kan een omgevingsplan (thans: bestemmingsplan) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van het soort inpassen als deze rekening houdt met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo tenminste gelijk blijft. In paragraaf 2.3.2 van deze toelichting is reeds ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van de voorgenomen ontwikkeling. Op basis daarvan kan gesteld worden dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaats tenminste gelijk blijft.
Stedelijke ontwikkelingen
Op basis van artikel 7.44 dient een omgevingsplan (thans: bestemmingsplan) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen, bedrijventerreinen of kantoren mogelijk maakt rekening te houden met de op de behoefteramingen van Gedeputeerde Staten gebaseerde regionale afgestemde behoefte aan deze ontwikkeling. De regionaal afgestemde behoefte kan blijken uit de instemming met of vaststelling van regionale bestuurlijke afspraken door Gedeputeerde Staten of uit een door Gedeputeerde Staten openbaar gemaakt document. De regionale bestuurlijke afspraken bevatten een uitwerking van de in de provinciale Omgevingsvisie genoemde doelstellingen. Zowel in de Regionale Woonagenda Holland-Rijnland, het beleidsakkoord Samen leven in Leiden én in de actuele Woonvisie is de bouwdoelstelling om 8.800 woningen plus 2.700 studenteneenheden aan de voorraad toe te voegen in de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2030. Gelet op voorgaande is sprake van voldoende (regionaal aangetoonde) behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling van maximaal 85 woningen.
Op basis van artikel 7.45 dient in de toelichting van een omgevingsplan (thans: bestemmingsplan) in gegaan te worden op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Als over de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling regionale bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd of die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld, dan kan de motivering van de behoefte, bestaan uit een verwijzing naar die afspraken. In paragraaf 3.1.3 is reeds aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst. Hieruit volgt dat er zowel voldoende kwantitatieve behoefte als voldoende kwalitatieve behoefte voor de voorgenomen ontwikkeling is.
Op basis van artikel 7.45a dient een (omgevings)plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor de functie wonen mogelijk maakt, te voorzien in voldoende sociale huurwoningen. Wat onder voldoende sociale huurwoningen wordt verstaan kan in ieder geval blijken uit instemming met regionale bestuurlijke afspraken door Gedeputeerde Staten. Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat in de koopovereenkomst is bepaald dat de opgave voor sociale huurwoningen elders in de gebiedsontwikkeling De Kopermolen dient te worden gerealiseerd. Derhalve ontstaat geen strijdigheid met artikel 7.45a.
Op basis van artikel 7.45b dient een (omgevings)plan voor een stedelijke ontwikkeling met de functie wonen rekening te houden met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en bij te dragen aan een goede woon- en leefomgeving. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in woningen in het middeldure en dure segment. De woningen zijn in eerste instantie zijn bedoeld voor vitale senioren, starters en young professionals.
Op basis van artikel 7.45c dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling rekening te worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid. In paragraaf 4.8.2.1 van deze toelichting is hier reeds op ingegaan. Daaruit volgt dat de ontwikkeling van het woongebouw leidt tot een duidelijke toename van verkeer op de Ketelmeerlaan. De Ketelmeerlaan valt onder de categorie Erftoegangsweg, de toekomstige intensiteit van ruim 6.600 mvt/etmaal is hoog voor een dergelijke weg. Hiermee staat de oversteekbaarheid van de weg voor voetgangers en fietsers onder druk. De aanwezigheid van diverse voorzieningen voor voetgangers en fietsers om de weg ongelijkvloers of met voorrang over te kunnen steken bieden een oplossing hiervoor.
Verder dient op basis van artikel 7.45ca bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling, de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische biodiversiteit betrokken te worden. In de uitwerking van de nieuw te bouwen woontoren zal onderzocht worden of het project kan bijdragen aan deze ambities zodat de Leidsche biodiversiteit wordt versterkt en de ecologische waarden en klimaatadaptatie wordt verbeterd. Voorbeelden van maatregelen die worden onderzocht zijn het aanbrengen van een groen/ blauw dak eventueel in combinatie met PV cellen, het toepassen van beplanting die is geïntegreerd in de gevel d.m.v. plantenbakken t.p.v. de balkons, welke ook tijdelijke water kunnen bergen bij hevige regenval, aanbrengen van voorzieningen voor vleermuizen of nestkasten voor vogels.
Optimalisatie woningbouwplannen
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de dichtheid en verscheidenheid van woningbouw, parkeernormen voor sociale huurwoningen en parkeernormen voor stationsomgevingen. De provinciale parkeernormen geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen. De gemeente Leiden kent specifiek parkeerbeleid. Hierop wordt in paragraaf 4.8 Verkeer en vervoer nader ingegaan. De opgenomen parkeernorm in de nieuwe Omgevingsverordening is gelet op voorgaande niet van toepassing.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 7.23 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's van bodemdaling. Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
In de paragrafen 2.3.3 Klimaat en duurzaamheid en 3.4.5 Duurzaamheidsbeleid van deze toelichting is uitgebreid toegelicht, op welke wijze rekening wordt gehouden met de risico's van klimaatverandering. Aan artikel 7.23 van de Omgevingsverordening wordt derhalve voldaan.
Er wordt voldaan aan de relevante artikelen van de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023 (vastgesteld op 28 juni 2023) is er om gemeenten te helpen bij het realiseren van de nieuwe woningbouwopgave en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. In de regionale woonagenda wordt er rekening gehouden met de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio. Met als doel voldoende passende woningen te hebben voor verschillende doelgroepen. Ook een passend aanbod hebben voor de doelgroepen van het huurbeleid. Beleid voor de energietransitie en klimaatadaptatie als gevolg van bodemdaling. Verder gaat de voorkeur uit naar nieuwbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied, georiënteerd op (hoogwaardig) openbaar vervoer.
Door het groeiend aantal huishoudens en de gestegen huizenprijzen zal de druk op de woningmarkt alleen maar verder toenemen. Er wordt daarom sterk ingezet naar het realiseren van nieuwe (betaalbare) woningen. In de regio Holland Rijnland is er namelijk een behoefte aan ca. 30.500 woningen. Hiervoor zijn vier thema's opgesteld:
De gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.800 nieuwe woningen en 2.700 studenteneenheden tot 2030, en specifiek voor dit gebied op het toevoegen van circa 150 woningen (bron: Gebiedspaspoort). De beoogde toevoeging van woningen past ook binnen de behoefte van ca. 30.500 woningen op basis van de Regionale woonagenda. Daarmee kan gesteld worden dat er voldoende kwantitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling is. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt er naar gestreefd om woningen in diverse prijsklassen te realiseren. De exacte verdeling wordt mede door het bouwplan en de woonmilieus nader bepaald, zodat geconcludeerd kan worden dat er ook voldoende kwalitatieve behoefte is aan het plan. Het beoogde woongebouw leent zich bij uitstek voor het realiseren van woningen in het middeldure en dure segment, waarbij de woningen in eerste instantie zijn bedoeld voor vitale senioren, starters en young professionals.
De Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld. Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere versie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijke keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd.
De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groenblauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. De stadskeuzes binnen de thema's geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn: Leiden maakt ruimte voor een groen-blauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterkten en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden'; Leiden kiest voor binnenstedelijke verdichting in plaats van bouwen in het buitengebied; Leiden bouwt naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden. De gemeente doet dit op duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijze. Leiden wijst nieuwe hoogbouwclusters en bouwhoogtes aan in de stad. Leiden kiest voor duurzame mobiliteit: gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad. Leiden brengt de ondergrond in kaart en bereidt de ondergrond voor op de toekomst, waardoor ontwikkelingen onder en boven de grond goed op elkaar afstemmen.
Het plangebied is gelegen binnen het leefmilieu 'luw' en bestaat uit de groene en relatief luwe wijken die aan de rand van de gemeente liggen, vaak tegen het buitengebied en het (open) landschap aan. De wijken aan de randen van de stad profiteren van zowel de ligging op fietsafstand van de binnenstad als de ligging aan de grote karakteristieke landschappen. Stad én buitengebied zijn nabij. De grote kracht van deze gebieden is de relatieve rust, het groene karakter (zowel openbaar groen als privétuinen) en het relatief grote aandeel eengezinswoningen. Het zijn de wat meer traditionele woonwijken, met een centraal gelegen voorzieningencentrum en wijkpark. Wijkwinkelcentrum De Kopermolen vormt, samen met het goed toegankelijke wijkpark, het Hart van de wijk.
Figuur 3.2 Uitsnede Omgevingsvisie Leiden (1.1.), leefmilieu 'luw', plangebied bij benadering nabij ster.
Het planinitiatief draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040, te weten het realiseren van geschikte en een groot deel betaalbare woningen, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Ook wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan. Het sluit daarom aan bij de verhaallijnen 'groene en gezonde stad' en 'stad voor iedereen' in de Omgevingsvisie.
Voorliggend plan past in de Omgevingsvisie Leiden 2040 (1.1).
De Verstedelijkingsnotitie Leiden (2018) is opgesteld vooruitlopend op de aanbieding van de Omgevingsvisie om inzicht te krijgen in de aard van de stedelijke opgaven (omvang, locatie en tijd). De Verstedelijkingsnotitie laat zien waar en hoe de stad door het toevoegen en concentreren van woningen duurzaam kan verstedelijken. In totaal zijn zes potentiegebieden gedefinieerd voor duurzame intensivering en verdichting. Planinitiatieven kunnen hiermee in een grotere context geplaatst worden, zodat die niet meer ad hoc door de gemeenteraad hoeven te worden beschouwd, maar juist als bouwstenen die bijdragen aan een heldere verstedelijkingsstrategie. De afweging tot verdere verdichting vindt daarmee plaats op stadsniveau. Hoogbouw, zo wordt vermeld, is een manier van verdichting en alleen toegestaan als "eyeline en skyline" in voldoende mate bediend worden. Het gaat daarbij om zowel de aspecten die de beleving op straatniveau borgen als de aspecten die ertoe doen voor de beleving van hoogbouw op grote afstand. Een nadere uitwerking van en de toets op deze regels dient per project opgesteld te worden.
Het plangebied behoort niet tot een van de zes potentiegebieden. Wel wil de gemeente het hart van de wijk Merenwijk versterken en het woningaanbod voor ouderen en jongeren vergroten. Het is gezien de ligging van het plangebied fijn voor mensen om dichtbij voorzieningen en het park te wonen. De gemeente vindt het daarom belangrijk om bij De Kopermolen woningen toe te voegen. Deze woningen dragen bij aan het woningtekort in Leiden en zorgen voor klanten voor de winkels en voorzieningen. Zo kunnen die goed blijven functioneren.
De Verstedelijkingsnotitie staat voorliggend plan niet in de weg.
Woonvisie Leiden 2020-2030: Goed wonen in Leiden
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:
Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.
Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.
Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:
De belangrijkste doelstellingen die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda zijn:
Het planinitiatief levert een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het plan draagt immers bij aan de bestaande woningbouwbehoefte en omvat een gevarieerd woonprogramma bestemd voor de midden- en dure huursector. Daarnaast heeft het planinitiatief uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert het een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving. Nieuwe woongebouwen sluit in maat en schaal aan op de huidige bebouwing in het gebied en gaat niet ten koste van groen binnen het gebied.
De Woonvisie staat voorliggend plan niet in de weg.
In de omgevingsvisie Leiden 2040 1.1 (zie paragraaf 3.4.1) is opgenomen dat voor hoogbouwinitiatieven getoetst moet worden aan een nog nader uit te werken Kwaliteitstoets Hoogbouw. Deze Kwaliteitstoets Hoogbouw is inmiddels uitgewerkt in de vorm van het 'Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw'. In het vastgestelde erratum op het raadvoorstel voor het Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw is echter opgenomen dat ruimtelijke plannen waarvoor al een Nota van Uitgangspunten of een (ontwerp)bestemmingsplan is vastgesteld vóór inwerkingtreding van het Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw, nog beoordeeld worden aan de hand van het toetsingskader van de Hoogbouwvisie uit 2007. In onderhavig geval is hier sprake van. Het 'Gebiedspaspoort Hart van de Merenwijk' is immers in 2019 vastgesteld. Het Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw is in 2021 vastgesteld. In de volgende paragrafen wordt derhalve ingegaan op het beleidskader van de Hoogbouwvisie 2007 en de daarbij behorende onderzoeksresultaten.
In de Hoogbouwvisie van 2007 heeft de gemeente Leiden beschreven op welke plaatsen en onder welke omstandigheden hoogbouw wenselijk is. Het uitgangspunt daarbij is dat hoogbouw wenselijk is vanuit het oogpunt van herkenbaarheid, bijvoorbeeld rondom stationsgebieden en kruispunten van belangrijke stedelijke lijnen (zoals wegen, spoorlijnen en waterwegen), in het overgangsgebied tussen stad en land of tussen wijken onderling en ter plaatse van belangrijke stadsentrees. Hoogbouw kan hierdoor een middel zijn om de identiteit van de stad te versterken en geeft letterlijk vorm aan stedelijkheid. Hoogbouw is niet of in mindere mate gewenst in beschermd stadsgezicht of op plaatsen waar zij dominant aanwezig is vanuit specifiek benoemde historische zichtlijnen.
Naast het versterken van de identiteit van de stad, kan hoogbouw ook letterlijk en figuurlijk zijn schaduw werpen op de stad, het uitzicht belemmeren of de horizon vervuilen. De Hoogbouwvisie schrijft daarom voor dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor projecten met hoogbouwelementen de zogenaamde 'hoogbouwtoets' wordt uitgevoerd. Hoogbouwelementen zijn alle beoogde gebouwen in gemengde gebieden met een hoogte van 25 meter of hoger worden verstaan. Bij het opstellen van bestemmingsplannen zijn daarbij de zichtbaarheid, het bezonningsaspect en het windhinderaspect van belang. Voor het aspect windhinder geldt dat de Hoogbouwvisie een windhinderstudie voorschrijft bij nieuwe gebouwen met een hoogte van 30 meter of hoger.
In de Hoogbouwvisie wordt verder aangegeven hoe met hoogbouw in Leiden moet worden omgegaan. Er zijn vier gebieden aangewezen waar concentraties van hoogbouw (circa zestig à zeventig meter) gewenst en mogelijk zijn. De Hoogbouwvisie bevat geen concrete plannen, maar moet zijn vertaling krijgen in stedelijke ontwikkelingsplannen en in bestemmingsplannen. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij afwijking van de Hoogbouwvisie gewenst is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gevallen waarbij sprake is van een aantoonbare ruimtelijk kwalitatieve toevoeging van hogere bebouwing dan die in de visie genoemd is. Een eventuele afwijking van de visie dient voldoende onderbouwd te worden.
Het plan voorziet, conform het vastgesteld Gebiedspaspoort 'De Kopermolen' in de realisatie van een woontoren van 56 meter (maximaal 18 bouwlagen). Ten behoeve van het plan is conform de Hoogbouwvisie een Hoogbouweffectrapportage uitgevoerd. De resultaten hiervan worden besproken in paragraaf 4.10. Vooruitlopend daarop wordt hier volstaan met de vermelding dat de beoogde hoogbouw inpasbaar wordt geacht.
De Hoogbouwvisie staat voorliggend plan niet in de weg.
Algemeen
Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.
Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
Warmtevisie
Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.
De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig
Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:
In de warmtevisie van gemeente Leiden is de ambitie vastgelegd dat in 2035 enkel wijken waaronder de Merenwijk aardgasvrij zijn. De nieuwe woontoren zal voldoen aan huidige wet- en regelgeving en zal geen gasaansluiting krijgen. Voor de warmtevoorziening van de woningen zal in de uitwerking van het project, onderzoek worden gedaan naar diverse alternatieve systemen zoals aardwarmte, warmtepompen of een aansluiting op een warmtenet.
Gemeente Leiden is één van de deelnemers aan het Convenant “Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland”. In dit convenant worden ambities nagestreefd waaronder minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan, minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan. In de uitwerking van de nieuw te bouwen woontoren zal onderzocht worden of het project kan bijdragen aan deze ambities zodat de Leidsche biodiversiteit wordt versterkt en de ecologische waarden en klimaatadaptatie wordt verbeterd. Voorbeelden van maatregelen die worden onderzocht zijn het aanbrengen van een groen/ blauw dak eventueel in combinatie met PV cellen, het toepassen van beplanting die is geïntegreerd in de gevel d.m.v. plantenbakken t.p.v. de balkons, welke ook tijdelijke water kunnen bergen bij hevige regenval, aanbrengen van voorzieningen voor vleermuizen of nestkasten voor vogels.
Bij het ontwerp zal zorgvuldig gekeken worden naar de duurzaamheid van de toe te passen materialen. Daarin zal gekeken worden of materialen langdurig meegaan, of dat het productieproces duurzaam is.
Het woongebouw zal zorgen voor verdichting in de Merenwijk. Het woongebouw is geplaatst in de nabijheid van voorzieningen en staat ook dicht bij de bushalte. Met deze woontoren wordt er verdicht op een relatief kleine plot en wordt door de goede voorzieningen het gebruik van automobiliteit teruggedrongen.
Daarnaast neemt door klimaatverandering de kans op stortbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating via een regenpijp of bovengronds naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater van veel gebouwen verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen en heeft hiertoe regels vastleged in de Verordening afvoer hemelwater en grondwater. Hierin is de regel vastgelegd om bij (ver)nieuwbouw te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van 60 liter per vierkante meter verhard oppervlak op eigen terrein. In artikel 5.6 van de regels van onderhavig bestemmingsplan is hiertoe voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid staat voorliggend plan niet in de weg.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
Erfgoednota 2014-2020
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:
Op grond van het bestemmingsplan "Merenwijk" uit 2006 kent het plangebied geen archeologische dubbelbestemming. Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van gemeente Leiden is weergegeven op welke plaatsen in de stad resten uit het verleden in de grond aanwezig kunnen zijn. Op grond hiervan kent het plangebied een 'Lage verwachting'. Op basis van het bestemmingsplan Archeologie is het plangebied bestemd als 'Waarde - Archeologie 7'. De voor Waarde - Archeologie 7 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en corresponderen met de 'Lage verwachting' uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Leiden.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische waarden en verwachtingenkaart.
Bij de ontwikkeling van het woongebouw vinden werkzaamheden plaats, maar wordt de vrijstellingsgrenzen niet overschreden. Er is uitsluitend archeologisch onderzoek noodzakelijk indien grondroerende werkzaamheden dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 2.500 m2 plaatsvinden. Archeologisch onderzoek is derhalve in het kader niet benodigd. Conform het gemeentelijk beleid is in de regels van en verbeelding bij dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' opgenomen.
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Erfgoedwet (2016)
De regelgeving over het behoud en beheer van cultureel erfgoed is sinds 2016 ondergebracht in de Erfgoedwet. Samen met de Erfgoedwet maakt de Omgevingswet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De vuistregel voor de verdeling tussen Erfgoedwet en Omgevingswet is als volgt: de duiding van cultureel erfgoed en de zorg voor cultuurgoederen in overheidsbezit staat in de Erfgoedwet; de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving is geregeld in de Omgevingswet.
Voor gebouwde of aangelegde monumenten betekent dit dat de vergunningverlening voor het wijzigen van rijksmonumenten is geregeld in de Omgevingswet. Ook aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten gebeurt op grond van de Omgevingswet.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 7.72 'Bescherming molenbiotoop' en 7.74 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Merenwijk heeft de Zijl als oostgrens, de Slaaghsloot als zuidgrens, de spoorlijn Leiden-Haarlem als westgrens en de gemeentegrens als noordgrens. De Merenwijk ligt in de voormalige Broek-en Simontjespolder en omvat deze grotendeels. Alleen het noordelijk deel ligt in Warmond (gemeente Teylingen) en is onbebouwd gebleven. De polder is in 1625 gesticht. De oorspronkelijke blokverkaveling binnen de polder duidt op een vroegmiddeleeuwse oorsprong van de ontginning. Van deze blokverkaveling zijn geen duidelijk herkenbare resten bewaard. Twee structuurelementen van de polder zijn bewaard gebleven; de Broekweg en de Slaaghsloot. De eerste vormt waarschijnlijk een ontginningsas uit een fase na de aanleg van de blokkavels en loopt diagonaal door de polder. In de huidige situatie is deze als fietspad met sloten aan weerszijden nog relatief gaaf bewaard en goed beleefbaar. Aan de zuidzijde van de wijk ligt de Slaaghsloot of Stinksloot. Deze vroegmiddeleeuwse polderstructuur kreeg vanaf de 17e eeuw een belangrijke functie voor de afvoer van vervuild grachtenwater naar de Kagerplassen. De stadsmolen maalde het water uit de zuidelijk gelegen stadspolder zodat het grachtenwater naar het noorden doorstroomde. In de 20e eeuw is deze functie overgenomen door een rioolgemaal en vervolgens door de huidige waterzuivering. De situering daarvan in dit deel van de stad gaat dus terug op het 17e eeuws waterzuivering systeem. Ook deze structuur is relatief gaaf bewaard en goed herkenbaar. Behoud van deze beide elementen in hun huidige afmetingen en aanleg is gewenst. Een laatste verwijzing naar de oorspronkelijk inrichting van de polder is de huidige kinderboerderij, centraal in de wijk. Deze staat op de plaats van de afgebroken Wassenaarhoeve. Aangezien het nieuwbouw betreft is de cultuurhistorische waarde beperkt. Een ander gebouwde rest van een historische structuur is de Spoorbrug over de Slaaghsloot. Deze is nog oorspronkelijk en het laatste overblijfsel van de voormalige spoorlijn tussen Leiden-Herensingel en Leiden-Centraal.
In 1966 wordt het plangebied toegevoegd aan de gemeente Leiden als onderdeel van een grote gebiedsuitbreiding die de stad in staat moest stellen aan de woningnood te voldoen. De bouw begon in 1970 naar ontwerp van Kees van der Wardt, stedenbouwkundige bij de gemeente Leiden. De wijk is opgezet als zgn. bloemkoolwijk en is daarvan een vroeg voorbeeld. De bebouwing bestaat uit een gedeelte hoogbouw en een deel laagbouw en is opgedeeld in zgn. vlekken. Binnen deze vlekken is een eenheid in bouwtypen en architectuur. Al deze vlekken worden ontsloten door een ringvormige weg. Oorspronkelijk was de opzet dat de hoogbouw over de hele wijk zou worden verspreid, maar later is toch gekozen voor concentratie daarvan in het centrum van de wijk en aan de stadzijde. Daardoor is de invloed van deze hoogbouw op het omringende vlakke polderlandschap beperkt gehouden. Deze verdeling van hoogtes vormt een belangrijk gegeven van de stedenbouwkundige opzet van de wijk, maar ook tot de landschappelijke waarden van het omringend polder-en plassenlandschap.
De CHW-kaart van de gemeente Leiden is weergegeven in onderstaand figuur. Hierop is inzichtelijk gemaakt dat er in de directe omgeving van De Kopermolen geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Er zijn geen Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of karakteristieke panden aanwezig en het plangebied is eveneens niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is er geen sprake van een molen- en landschapsbiotoop.
Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, plangebied ter plaatse van de zwarte ster
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. Gebiedsbescherming wordt onder andere geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wnb moet uitgesloten worden dat significant negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar volgt, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Ecologisch advies stadsecoloog (2020)
Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.
Gedragscode soortbescherming gemeenten
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.
Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid
De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte
(2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.
In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld .
Door IDDS is een quickscan uitgevoerd. Deze quickscan is als bijlage 1 opgenomen van deze toelichting.
Uit de quickscan volgt dat, met uitzondering van vleermuizen, beschermde soorten in het gebied kunnen worden uitgesloten. Voor de vleermuizen geldt dat de beoogde nieuwe woontoren tegen de opstal aan de noordzijde van de parkeerplaats aan komt te staan. In deze gevel zijn potentiële vleermuisverblijven aangetroffen. Met de voorgenomen plannen zullen deze verblijven niet meer toegankelijk zijn, omdat er een nieuw opstal tegenaan wordt gebouwd. Daarom is nader onderzoek nodig. Dit pand is geschikt als zomer-, individueel winter-, paar- en kraamverblijfplaats voor de gewone, kleine en ruige dwergvleermuis. Een functie als massawinterverblijf kan eveneens niet worden uitgesloten omdat de opstal zeven bouwlagen heeft. Nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten moet uitwijzen of het plangebied een functie vervult voor vleermuizen. Het nader onderzoek is reeds in gang gezet.
Uit de quickscan volgt verder dat, ingevolge de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming, zorgvuldig met de aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Dit geldt ook voor algemeen voorkomende en vrijgestelde soorten zoals diverse muizensoorten, vissen en amfibieën. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:
In 2022 is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied (Bijlage 2). Hieruit volgt dat tijdens de veldbezoeken twee verschillende soorten vleermuizen zijn waargenomen. Dit waren de gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. Er zijn geen in- of uitvliegende vleermuizen binnnen het plangebied waargenomen. Het plangebied vervult daarmee geen functie voor vleermuizen. Een ontheffing van de wet natuurbescherming is niet nodig om de werkzaamheden te mogen uitvoeren.
Op 1 juli 2021 werd de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering ingevoerd. Onderdeel van deze wet was de vrijstelling voor bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. In de Porthos-uitspraak van 2 november 2022 oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de bouwvrijstelling in strijd is met het Europese recht. De gevolgen van het bouwen, slopen of aanleggen dienen weer beoordeeld te worden in het onderzoek naar stikstofdepositie.
Gebruiksfase
In het kader van gebiedsbescherming is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofemissie en stikstofdepositie ten gevolg van het plan in de gebruiksfase. Het onderzoek is als bijlage 3 aan voorliggend plan toegevoegd. De resultaten hiervan worden hieronder weergeven.
De stikstofdepositieberekening is uitgevoerd voor de ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt (realisatie van een woontoren). Daarbij is ook rekening gehouden met de cumulatieve effecten als gevolg van de overige ontwikkelingen in en rondom winkelcentrum De Kopermolen (zoals het gebiedspaspoort voorschrijft). Concreet gaat het om de ontwikkeling van Tiny Houses en de revitalisering van het winkelcentrum zelf. Deze ontwikkelingen kunnen niet los beschouwd worden aangezien er sprake is van cumulatie van verkeersbewegingen. Er zijn zodoende twee berekeningen uitgevoerd. Eén berekening waarin de realisatie van het woongebouw wordt beschouwd en één berekening waarin de gehele revitalisering van de Kopermolen wordt beschouwd.
De AERIUS-calculator geeft als uitkomst van de berekeningen voor het woongebouw en de totale ontwikkeling (de ontwikkelingen uit het gebiedspaspoort) dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
Bouwfase
Tevens is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd ten behoeve van de bouw van de woontoren. Het onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd aan voorliggend plan. Op grond van dit onderzoek blijkt dat het projecteffect op alle rekenpunten en voor alle rekenjaren ten hoogste 0,00 mol/ha/j bedraagt. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.
In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.
Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de planlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Voorliggend plan is niet ter plaatse van een verdacht gebied gelegen, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een projectgebonden risicoanalyse.
Het aspect explosieven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
Binnen het plangebied bevinden zich geen leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd noch zijn binnen het plangebied hoogspannings- of rioolpersleidingen gelegen.
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.
Het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'. Direct naast woningen komen diverse gemengde bestemmingen voor. De ligging in gemengd gebied zorgt ervoor dat de richtafstanden per milieucategorie met een afstandsstap mogen worden verlaagd.
Nutsvoorziening - Papiermolen 8
Op de Papiermolen 8 is een nutsvoorziening toegestaan. Vermoedelijk betreft het hier een transformatorstation met een transformatorvermogen kleiner dan 10 MVA (SBI-2008 code 35, C1). Dergelijke transformatorstations vallen binnen milieucategorie 2 waarvoor binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt. De afstand tussen het transformatorstation en de nieuwe woontoren bedraagt circa 55 meter, waardoor ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. De bedrijfsvoering wordt niet belemmerd en van een negatieve mutatie is derhalve geen sprake.
Gebouw 'De Papiermolen', winkelcentrum De Kopermolen en kerkelijk centrum De Regenboog
Het leeuwendeel van de omliggende bestemmingen betreft de bestemming 'Gemengd'. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, maatschappelijke doeleinden, dienstverlening en horeca uit ten hoogste categorie 2. Een supermarkt, warenhuizen en warenhuizen voor zover (n.e.g.) (SBI – 2008: 47, 471) worden gekwalificeerd als milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 0 meter binnen een gemengd gebied. Maatschappelijke doeleinden, bijvoorbeeld een kerk of kinderdagverblijf (SBI – 2008: 9491, 8891) betreft milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter binnen een gemengd gebied.
De dichtstbijzijnde gemengde bestemming betreft het naastgelegen gebouw De Papiermolen. De nieuwe woontoren wordt daar direct tegenaan gebouwd. De verwachting is dat dit geen belemmering vormt. De bestemming 'Gemengd' voorziet immers in de mogelijkheid om op pandniveau de commerciële functies 'te mengen' met de functie wonen. Omdat de commerciële functies reeds rekening hebben te houden met de woonfunctie in het eigen gebouw, zal de nieuwe woontoren deze commerciële functies niet belemmeren. Voor de overige gemengde bestemmingen, zoals het winkelcentrum, geldt dat het woongebouw eveneens op voldoende afstand is gelegen.
Op grotere afstand van het plangebied is het kerkelijk centrum De Regenboog gevestigd. Een kerk (of kerkelijk centrum) valt binnen milieucategorie 2 (SBI-2008: 9491). Binnen gemengd gebied geldt daarvoor een richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het bestemmingsplan niet in de weg.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
De ontwikkeling omvat de realisatie van een woontoren. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen.
In opdracht van gemeente Leiden heeft AA milieu- en adviesbureau B.V., handelsnaam en hierna (Milieu adviesbureau) Adverbo in november en december 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd nabij winkelcentrum de Kopermolen te Leiden. De aanleiding van het milieukundig bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen graafwerkzaamheden ten behoeve van de beoogde herinrichting bij de Kopermolen te Leiden. De herinrichting betreft rioolwerkzaamheden en de nieuwbouw van een woontoren, supermarkt en parkeergarage. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit, om hiermee te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt beperkingen voor de voorgenomen werkzaamheden zijn.
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. De volledige rapportage van Adverbo is in bijlage 6 van deze toelichting opgenomen. Hieronder wordt enkel volstaan met de vermelding van de conclusie van het onderzoek voor onderhavig plangebied.
Uit het onderzoek volgt dat de bodemkwaliteit ter hoogte van de onderzoekslocatie in voldoende mate inzichtelijk gemaakt. In de bovengrond met zand ter hoogte van het plangebied zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Aanvullend bodem- en/of verhardingsonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Op basis van de resultaten uit onderhavig bodemonderzoek worden geen belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden en functie voorzien.
Het aspect bodem staat dit bestemmingsplan niet in de weg.
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Hierbinnen worden twee normstellingen gehanteerd:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogt dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) / Regeling basisnet
Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Ten behoeve van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaand figuur betreft hier een uitsnede van.
Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat:
Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de Rijksweg A4 een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A4, maar ruim buiten het relevante deel van het invloedsgebied (355meter) vanwege het transport van GF3-stoffen. De Rijksweg A4 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. Wel dienen de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te worden beschouwd.
Beschouwing rampbestrijding en zelfredzaamheid calamiteit met LT3-stoffen op A4
Ten behoeve van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid is het volgende scenario beschouwd:
Scenario
Bij een calamiteit bij een tankwagenmet een toxische vloeistof (LT3-stoffen) kan de inhoud vrijkomen. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Deze toxische wolk kan afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden richting het plangebied drijven en over het plangebied komen te liggen.
Bestrijdbaarheid
Bij het vrijkomen van een toxische gaswolk kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.
Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van een woontoren. Uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zullen zijn.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3). Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Indien desalniettemin bij een toxische wolk door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Gerichte risicocommunicatie met gebruikers van het gebouw (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Borging in planregels
In de Regels van dit bestemmingsplan is een nadere eisen regeling opgenomen waardoor de te treffen maatregelen in het kader van de verantwoording van het groepsrisico worden geborgd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid niet aan vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
Nationaal beleid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt is het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'tuinstadwijk'. Voor weg- en spoorweglawaai gelden de geluidsklassen 0 (redelijk rustig) tot en met -3 (lawaaiig).
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.
Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een Geluidskaart Leiden (2017) en een actieplan Leiden (2018) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving.
Ten behoeve van het woongebouw aan de Ketelmeerlaan te Leiden is door ZRi een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai op de gevels. Het woongebouw ligt buiten de geluidzones van spoorwegen en er is geen sprake van industrielawaai.
Het woongebouw ligt binnen de geluidzone van één weg, namelijk een deel van de Ketelmeerlaan waar een maximale snelheid geldt van 50 km/uur. Dit resulteert in een geluidbelasting van 44 dB (inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wgh).
De gecumuleerde geluidbelasting op het gebouw is bepaald ten gevolge van het wegverkeer, inclusief de 30 km/uur wegen. Dit heeft geresulteerd in maximale gecumuleerde geluidbelasting van 62 dB op de zuidgevel en 54 dB op de west- en oostgevel ten gevolge van wegverkeerslawaai (exclusief 5 dB aftrek conform artikel 110g van de Wgh). Op basis van deze geluidniveaus wordt de benodigde geluidwering van de gevel bepaald conform Bouwbesluit.
De volledige notitie van ZRi is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Het aspect geluid staat dit bestemmingsplan niet in de weg.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrondconcentratie langs de gemeentelijke wegen ligt onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden. Voor woningbouw geldt dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 85 woningen mogelijk. Het plan ligt hiermee ruimschoots onder de grens waarboven de luchtkwaliteit in betekende mate wordt verslechterd.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) kan worden beoordeeld wat de totale concentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via CIMLKop 13 februari 2024). Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de achtergrondconcentraties in het jaar 2030 verbeteren ten opzichte van het jaar 2020.
Tabel 4.1. Totale concentraties NO2, PM10 en PM2,5 t.p.v. plangebied jaar 2020 en 2030.
Het aspect luchtkwaliteit staat het bestemmingsplan niet in de weg.
In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer zijn sinds 1 januari 2013 wettelijke kaders opgenomen voor de toetsing van geurhinder van rioolwaterzuiveringsinstallaties. De bijzondere regeling in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) voor geur is hiermee vervallen.
Artikel 3.5b en 6.19b uit het Activiteitenbesluit bepalen welk toetsingskader van toepassing is.
Ten westen van het plangebied, op circa 650 meter, ligt de Afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Leiden Noord. Rond deze inrichting ligt een geurcontour. Het bevoegd gezag voor de AWZI s heit college van burgemeester en wethouders van Leiden (met ingang van 1 januari 2016). Voorheen betrof het bevoegd gezag de Proincie Zuid-Holland. De overgang van bevoegd gezag is van rechtswege en niet van invloed op de vergunde situatie. In 2013 is een geuronderzoek uitgevoerd in verband met een wijziging van de regelgeving. Het geuronderzoek in 2013 is uitgevoerd in verband met de aanpassing van de geurcontour in het Bestemmingsplan Groenoord. Hierbij is de geurcontour aangepast aan de actuele situatie, waarbij rekening is gehouden met de maatregelen aan het lavafilter, die door het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn genomen en de toekomstige wensen voor capaciteitsuitbreiding. De aangepaste geurcontour is vastgelegd in het wijzigingsplan geurcontour RWZI, B&W besluitnr. 13.1164 d.d. 17-12-2013. Het geuronderzoek is vastgelegd in rapport Groenoord 2, veranderen bestemming M.2013.0126.00.R001v6 met datum 5 december 2013 van DGMR, Industrie, Verkeer en Milieu B.V.
Geurcontouren AWZI-Leiden-Noord (bron: DGMR onderzoek)
Artikel 3.5b en 6.19b uit het Activiteitenbesluit bepalen welk toetsingskader van toepassing is. Voor de AWZI Leiden Noord geldt:
Concreet betekent dit, dat binnen de blauwe contour geen geurgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd. Het plangebied is op circa 650 meter van het AWZI en daarmee buiten de blauwe contour gelegen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geurhinder de vaststelling van onderhavig plan niet in de weg staat.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een MER niet noodzakelijk.
De beoogde herontwikkeling bestaat uit de realisatie van 85 wooneenheden. Dit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, zodat sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De grenswaarden van kolom 2 van categorie D11.2 worden echter niet overschreden. Het aantal beoogde woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen waarvoor een m.e.r.-boordeling dan wel een plan-mer plicht geldt op basis van categorie D11.2. Dit Het plan ligt hiermee onder de drempelwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt (kolom 2). Op basis van Europese regelgeving dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin het bevoegd gezag wordt gevraagd een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. De aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. De activiteiten / functies die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Op 5 augustus 2022 heeft het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Hieruit volgt dat het bevoegd gezagd besluit op grond van artikel 7.19 eerste lid, van de Wet milieubeheer dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld voor het bestemmingsplan Woongebouw De Kopermolen, omdat het plan niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Dit besluit is opgenomen als bijlage Bijlage 8 van de toelichting.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Dit heeft geresulteerd in een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.
Het plangebied is gelegen in leefmilieu 'Woonwijken'. In de woonwijken staat het verminderen van de parkeerdruk bovenaan. Daarna volgt de inrichting van de openbare ruimte, op zo’n manier dat deze beter bestand is tegen hittestress en wateroverlast. Vraag en aanbod kunnen op twee manieren in baland worden gebracht:
De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W beleidsregels voor parkeernormen vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Door BOOT is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersgeneratie- en afwikkeling als gevolg van de realisatie van de nieuwe woontoren. In de rapportage is daarnaast ook gekeken naar de samenhang met de andere twee ontwikkelingen in de directe omgeving, te weten de te realiseren Tiny Houses op het winkelcentrum en het uitbreiden van het winkelcentrum. Het volledige onderzoek van BOOT is opgenomen in bijlage 9. De resultaten van het onderzoek worden hieronder weergegeven.
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de publicatie Toekomstbestendig parkeren van het kennisinstituut CROW. In deze publicatie wordt op basis van stedelijkheidsgraad, ligging, type woning en prijssegment de verkeersgeneratie per woning bepaald. Dit betreft het aantal auto-bewegingen per woning op een gemiddelde weekdag. Andere modaliteiten van transport, zoals OV, fietsen en wandelen, zijn hierin niet opgenomen. Op basis van de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk', de ligging binnen 'rest bebouwde kom' en het type woningen en prijssegment (worst-case 50% middeldure huur en 50% dure huur), bedraagt het maximale kencijfer voor middeldure 3,6 motorvoertuigbewegingen per woning en het maximale kencijfer voor dure huurwoningen 5,5 motorvoertuigbewegingen per woning. Dit resulteert in de volgende verkeersgeneratie:
Verkeersafwikkeling
Huidige situatie Ketelmeerlaan
De Ketelmeerlaan is conform de Mobiliteitsnota van Leiden 2020 – 2030 een Erftoegangsweg, de maximum snelheid van 30km/u is hiermee ook in lijn. De gemeten intensiteiten op de weg zijn puur kijkend naar de wegcategorisering aan de hoge kant:
Met een wegbreedte van circa 6.5 meter levert dit geen probleem op in de afwikkeling van autoverkeer. Dergelijke, voor Erftoegangswegen hoge intensiteiten, hebben allereerst hun weerslag op de oversteekbaarheid van de weg voor de langzame verkeersdeelnemers. Voor doorgaande fietsers en voetgangers geldt dat deze de Ketelmeerlaan ongelijkvloers kunnen kruisen. Voor voetgangers zijn bij dergelijke intensiteiten aanvullende maatregelen wenselijk. Deze zijn in de huidige situatie ook aanwezig in de vorm van twee voetgangersoversteekplaatsen ter hoogte van het winkelcentrum.
Figuur 4.3 locatie oversteeklocaties
Routekeuze
Autoverkeer van en naar de planlocatie heeft twee routes om de wijk te verlaten. De IJsselmeerlaan oosten van de planlocatie en de Gooimeerlaan ten westen van de planlocatie. Beide wegen zijn bereikbaar via de Ketelmeerlaan waar de planlocatie aan gelegen is. De aansluiting op de IJsselmeerlaan en de Gooimeerlaan zijn beiden vormgegeven met een rotonde. Voor de verschillende herkomst/bestemmingslocaties is gekeken welke route(s) geadviseerd worden. Hierbij komen 4 hoofdroutes naar voren. Deze zijn schematisch weergegeven in figuur 4.4.
Figuur 4.4 herkomst / bestemming verkeer
Afhankelijk van de herkomst/bestemming worden verschillende routes geadviseerd. Hierbij is het merendeel op het oosten gericht.
Toevoeging verkeer
Hoe verkeer zich precies gaat gedragen in de toekomst is niet te voorspellen Op basis van de logische routes én de huidige intensiteiten wordt uitgegaan van een 60/40 verdeling van het verkeer. De verwachte intensiteiten luiden dan als volgt:
De realisatie van het woongebouw geeft een beperkte toename van verkeer op de Ketelmeerlaan. Bij een standaardinrichting van een erftoegangsweg zou dit minder wenselijk zijn. Doordat de Ketelmeerlaan uitgerust is met ongelijkvloerse kruisingen voor doorgaande fietsers en voetgangers en meerdere voetgangersoversteekplaatsen is dit aanvaardbaar.
Samenhang met overige projecten Kopermolen
Naast het woongebouw worden enkele Tiny Houses gerealiseerd en het vloeroppervlak van het winkelcentrum uitgebreid. De verwachte toename van verkeer voor deze drie ontwikkelingen samen is in onderstaande tabel opgenomen:
De verwachte intensiteiten van de drie ontwikkeling samen is in onderstaande tabel opgenomen:
Na gereedkomen van alle drie de projecten neemt de intensiteit met circa 10% toe. Hiermee komt de intensiteit op het drukste deel rond de 7.000 voertuigen per etmaal te liggen.
Conclusie
De ontwikkeling van het woongebouw leidt tot een duidelijke toename van verkeer op de Ketelmeerlaan. De Ketelmeerlaan valt onder de categorie Erftoegangsweg, de toekomstige intensiteit van ruim 6.600 mvt/etmaal is hoog voor een dergelijke weg. Hiermee staat de oversteekbaarheid van de weg voor voetgangers en fietsers onder druk. De aanwezigheid van diverse voorzieningen voor voetgangers en fietsers om de weg ongelijkvloers of met voorrang over te kunnen steken bieden een oplossing hiervoor.
Op het moment dat alle drie de ontwikkelingen gerealiseerd worden neemt de verkeersdruk nog verder toe. Voor deze situatie geldt dat de aanvullende voorzieningen afdoende zijn om knelpunten zoals de oversteekbaarheid te verhelpen.
In aanvulling op voorgaande wordt nog opgemerkt dat gemeente Leiden naast de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ook het openbaar gebied opnieuw inricht. De Ketelmeerlaan wordt bijvoorbeeld verlegd en de vormgeving wordt aangepast. De nieuwe inrichting leidt tot minder doorgaand verkeer en een rustiger verkeersbeeld. Er is straks minder zoekverkeer omdat de parkeerplaatsen minder verspreid zijn over tal van parkeerhofjes die stuk voor stuk op de Ketelmeerlaan uitkomen. De afstand tussen de markt en de Ketelmeerlaan wordt groter waardoor de verkeersdrukte zich minder op één plek concentreert. Ook worden betere afspraken gemaakt over het laad- en losverkeer.
Initiatiefnemer (Van der Vorm) en (het voormalige college van B&W van de gemeente) zijn op basis van een parkeerovereenkomst overeengekomen om voor voorliggend plan gebruik te maken van de parkeernormen uit de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2e wijziging d.d. 18 oktober 2019.
Ten behoeve van het plan is door Spark de parkeerbehoefte van het plan inzichtelijk gemaakt. De rapportage van SPARK is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. Uit het rapport volgt dat op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2e wijziging d.d. 18 oktober 2019 een normatieve parkeerbehoefte geldt van 93 parkeerplaatsen (incl. bezoek). In de Beleidsregels is opgenomen dat in beginsel op eigen terrein voorzien moet worden in de benodigde parkeerplaatsen voor de toekomstige bewoners en hun bezoekers. Gelet op het relatief kleine plot waarop het woongebouw is beoogd, is geen ruimte om op eigen terrein (op maaiveld) in de benodigde parkeerplaatsen te voorzien. Een gebouwde parkeervoorziening is in het plangebied onwenselijk. Derhalve wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid die in de Beleidsregels is opgenomen. Conform deze afwijkingsmogelijkheid kan afgeweken worden van de eis dat parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, mits voldoende parkeergelegenheid in de buurt waar de woningen worden gebouwd aanwezig zijn. In onderhavig geval is hier sprake van, gelet op de (nog te realiseren) parkeergarage bij het naastgelegen winkelcentrum De Kopermolen en de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de openbare ruimte. In de nieuw te realiseren parkeergarage worden voldoende parkeerplaatsen voorzien om de totale parkeereis van alle binnen het plangebied voorziene nieuw te realiseren functies (waaronder de woningen in deze woontoren) en te wijzigen functies op te lossen o.b.v. dubbelgebruik van die parkeerplaatsen. De normatieve parkeervraag van de bewoners en bezoekers van de nieuwe woontoren zijn in de gebiedsparkeerbalans verrekend. In de nadere uitwerking van het plan en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt een parkeerbehoefteberekening overlegd, waarin wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen in de parkeergarage.
Als gevolg van de realisatie van de nieuwe woontoren in het plangebied, gaan in totaal 17 gemeentelijke openbare parkeerplaatsen verloren. Uit de gemeentelijke parkeertellingen (2022) volgt dat in de openbare ruimte rondom het winkelcentrum De Kopermolen nog 74 parkeerplaatsen als vrije ruimte aanwezig zijn. De parkeervoorzieningen rondom het winkelcentrum De Kopermolen kunnen namelijk als volgt worden gegroepeerd (zie ook figuur 4.5):
Figuur 4.5: parkeervoorzieningen rondom winkelcentrum De Kopermolen (bron: gemeente Leiden)
Onderstaande tabel geeft per parkeervoorziening aan hoe groot de capaciteit is, hoeveel plaatsen er minimaal nodig zijn om de vraag te faciliteren op basis van een maximale parkeerdruk van 85% overdag en 90% in de avond en hoeveel ruimte er is om parkeerplaatsen op te heffen.
Figuur 4.6: tabel capaciteit parkeerplaatsen openbare ruimte (bron: gemeente Leiden)
Omdat in de openbare ruimte rondom het plangebied nog voldoende capaciteit beschikbaar is, hoeven de 17 parkeerplaatsen die vervallen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, niet gecompenseerd te worden.
Fietsparkeren t.b.v. bewoners zal voldoen aan de regels daaromtrent die in het bouwbesluit zijn opgenomen en zal worden voorzien op eigen terrein in inpandige stallingsruimte (zie hiervoor ook Bijlage 10). Ten behoeve van bezoekers aan de woningen beoogt de gemeente enkele fietsparkeerplaatsen te realiseren in de gemeentelijke openbare ruimte.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer- en parkeren geen belemmering vormt voor het plan.
Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.
De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.
Beleid hoogheemraadschap
Waterbeheerplan 6 'Water wijst de weg'
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van kracht. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028.
Het programma in het WBP6 ziet toe op:
Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.
Klimaatadaptatie
Door klimaatadaptief bouwen kunnen problemen, zoals wateroverlast bij extreme buien, worden voorkomen. Enkele adapterende maatregelen tegen de negatieve effecten van klimaatverandering zijn bijvoorbeeld: regenwaterinfiltratie, een groen dak, minder terrasverharding, waterdoorlatende verharding, meer beplanting en het plaatsen van een regenton. De klimaatkaarten van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn te vinden via: https://rijnland.klimaatatlas.net/.
Gemeentelijk beleid
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Watertoets
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
Op 13 oktober 2022 is onderhavig bestemmingsplan behandeld in het waterspreekuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hieruit volgt dat het Hoogheemraadschap geen bezwaar heeft tegen de planontwikkelingen.
Beschrijving van het watersysteem
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. De toename aan verhard oppervlak als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt ca. 23 m2. Omdat als gevolg van de toename aan verharding ook een watergang wordt gedempt, geldt een compensatieverplichting vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland. Voor iedere demping moet het verlies aan bergend vermorgen worden gecompenseerd door 1) een oppervlak water aan te leggen dat minimaal even groot is als het oppervlak van de demping, of; 2) afboeking van een saldo, even groot als het oppervlak van de demping, van de Berging Rekening Courant, of; 3) aantoonbaar extra gegraven water, even groot als het oppervlak van de demping, in de vijf jaar direct voorafgaand aan de datum van de vergunningaanvraag voor de demping. Verder dient de compensatie voorafgaand aan of tegelijk met de demping zijn/ worden gerealiseerd en dient het nieuw te graven water in open verbinding te staan met de rest van het water.
De watercompensatie kan - vanwege de beperkte ruimte in het plangebied - niet in het plangebied worden gerealiseerd. De te realiseren watercompensatie zal derhalve in de omgeving van het plangebied plaatsvinden. Hiervoor is een zoekgebied bepaald. De exacte locatie wordt nader afgestemd met de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De verplichting tot de realisatie van de watercompensatie is geborgd in de Regels van dit bestemmingsplan.
Figuur 4.3: zoekgebied watercompensatie. Exacte locatie wordt nader afgestemd.
Naast de voornoemde compensatieopgave dienen conform de gemeentelijke 'Verordening Hemelwater en Grondwater', op het privaat terrein voorzieningen te worden aangebracht om 60 mm neerslag in 1 uur over het toekomstig verhard oppervlak te kunnen verwerken. Gelet op de beperkte ruimte in het plangebied, is in de Regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat, onder voorwaarden afgeweken kan worden van deze eis. Indien dit niet mogelijk is, kan in overleg met de gemeente de waterberging in de openbare ruimte plaatsvinden of elders in de te verbouwen/nieuw te realiseren bebouwing binnen de gehele gebiedsontwikkeling van De Kopermolen.
Beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen in een (beschermingszone van) een waterkering. Wel wordt de aanwezige watergang gedempt. In dit kader is een watervergunning noodzakelijk.
Riolering
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering.
Grondwater
Indien ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling grondwater wordt onttrokken, dient dit te allen tijde bij het Hoogheemraadschap te worden gemeld. Het Hoogheemraadschap adviseert daarnaast een kelder volledig waterdicht te maken in verband met toekomstige grondwaterstand verhogingen. Het Hoogheemraadschap geeft daarnaast geen toestemming voor permanente onttrekkingen voor het drooghouden van niet-waterdichte kelders.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conform de gemeentelijke hoogbouwvisie dient een Hoogbouweffectrapportage (HER) opgesteld te worden (zie ook paragraaf 3.4.4 Hoogbouwvisie). In een Hoogbouweffectrapportage (HER) wordt onderzocht wat de effecten zijn van een hoogbouwinitiatief op de omgeving. De rapportage is als bijlage 11 opgenomen.
In de omgevingsvisie kiest de gemeente Leiden voor stadsinbreiding boven stadsuitbreiding. Daarbij wordt tegemoet gekomen aan de grote verstedelijkingsopgave die Leiden heeft. In het gebiedspaspoort is de toren opgenomen als onderdeel van het nieuwe woongebied waarbij de hoogte van de toren is bepaald op 18 verdiepingen. De rond de toren omliggende nieuwbouw vormen een geleidelijke overgang tussen de bestaande bebouwing in de wijk en onderhavige toren. In de hoogbouwvisie zijn aandachtpunten opgenomen waar het initiatief aan getoetst dient te worden. Deze aandachtspunten vormen een onderbouwing om hoogbouw op een locatie buiten de aangewezen plekken voor hoogbouw te realiseren.
Omgevingsvisie 2040
Op de projectlocatie is het conform de Omgevingsvisie mogelijk om te bouwen tot 55 meter. De beoogde ontwikkeling 56 meter hoog, waardoor de maximale bouwhoogte met 1 meter wordt overschreden. Deze overschrijding is minimaal en heeft naar verwachting geen invloed op de beleving van de toren vanuit de omgeving.
'gebiedspaspoort Hart van de Merenwijk'
Op basis van het voorlopige ontwerp voldoet de beoogde ontwikkeling aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het gebiedspaspoort. De bouwhoogte betreft 18 bouwlagen en de woningen zijn gericht op de gewenste doelgroep van 1 en 2 persoons huishoudens. Uitgangspunten die ingaan op de verbinding met de omgeving kunnen bij een nadere uitwerking van het plan getoetst worden.
Hoogbouwvisie 2007
In de omgevingsvisie Leiden 2040 is de projectlocatie als mogelijke locatie voor een woontoren van 55 meter aangewezen. Daarmee is sprake van hoogbouw is en getoetst aan het hoogbouwvisie uit 2007 (geldend ten tijde van het vaststellen van het gebiedspaspoort met de uitgangspunten voor de ontwikkeling).
Zichtlijnen
Vanuit de historische binnenstad van Leiden, met haar organische stratenpatroon en aaneengeschakelde bebouwing dicht aan de weg, is het beoogde woongebouw beperkt zichtbaar. De open lijn langs de Herengracht is het woongebouw zichtbaar maar blend deze in de bestaande bebouwing en is hij niet beeldbepalend of storend aanwezig. Dit geldt ook vanuit de stadsranden waarbij het veranderende silhouet van de wijk is beschouwd. Binnen de wijk is de toren goed zichtbaar, maar passend binnen de reeds aanwezige middel hoge bouw.
Windhinder en -gevaar
Voor de toren is windhinderonderzoek uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op het windklimaat in de omgeving. In het onderzoek is geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling op basis van het ontwerp sprake van een per zijde variërend windklimaat dat past bij de functies van die zijde (doorlopen, slenteren en langdurig zitten).Er is geen sprake van windgevaar. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot windhinder
Bezonning
Tevens is een bezonningsonderzoek uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving. Uit de berekeningen van de bezonningsstudie volgt dat op de gevelvlakken van alle onderzochte woongebouwen in de omgeving tenminste 2 uur zon is op de onderzochte dagen en tijdstippen. Daarmee wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot bezonning
Uitzicht, privacy
Hoogbouw met een woonfunctie heeft in beginsel effect op uitzicht en privacy. Gezien de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de hoogstedelijke omgeving is er echter geen sprake van een significant negatieve beperking van uitzicht en privacy en is het plan vanuit het oogpunt van deze aspecten stedenbouwkundig acceptabel.
Op grond van de HER kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan voldoet aan de uitgangspunten uit het gebiedspaspoort 'Hart van de Merenwijk' en de aandachtspunten in de hoogbouwvisie 2007 voor zover daar op basis van het voorlopig ontwerp aan getoetst kan worden. Ten aanzien van de technische omgevingsaspecten wordt voldaan aan de normen die voor bezonning en windhinder gelden.
De realisatie van de nieuwe woontoren van maximaal 56 meter draagt echter bij aan de kenmerken van het gehele gebied waarin het plangebied is gelegen. Een gebied waarin een sterke afwisseling is van laag, middelhoog en hoogbouw. De toren is derhalve passend in de omgeving.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan Woontoren de Kopermolen zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 4 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 5 t/m 9 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 10 en 11 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
De bestemming 'Verkeer' is op de verbeelding toegewezen aan gronden die bedoeld zijn voor langzaam en/of gemotoriseerd verkeer. Om kleine wijzigingen in de inrichting van de openbare ruimte mogelijk te maken is op de gronden bestemd met Verkeer ook groen mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld voor bermen. Binnen deze bestemming zijn abri's en vlaggenmasten mogelijk. Ook nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes kunnen op gronden met de bestemming Verkeer worden gerealiseerd. Uitstekende delen aan gebouwen in de vorm van balkons zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons' toegestaan. Balkons zijn uitsluitend vanaf de eerste bouwlaag toegestaan van de aangrenzende bestemming. Het oprichten van overige gebouwen behoort niet tot de mogelijkheden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 7
Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7 opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat gebouwen en werken in principe niet zijn toegestaan, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (verstoringsdiepte en oppervlak) of na het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen te wijzigen, indien archeologisch onderzoek daar aanleiding toe geeft.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen (in gestapelde vorm ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld') en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen zoals gezamenlijke entrees, lobby's, trappenhuizen en galerijen, gemeenschappelijke ruimten ten behoeve van de woonfunctie (waaronder een zwembad, sportruimten, gemeenschappelijke woonkamer(s) en gastenkamer(s)), bergingen ten behoeve van de woningen, inritten en uitritten, voorzieningen voor laden en lossen, verhardingen, liftinstallaties, verblijfsgebied, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Middels specifieke gebruiksregels is het maximum aantal te realiseren woningen vastgelegd.
Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang behouden te blijven. Middels de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' zijn balkons vanaf de eerste bouwlaag toegestaan. Daarnaast mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven. Tot slot is ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kelder' een kelder toegestaan.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 6)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 7)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 9)
In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het (fiets)parkeren, waarbij dynamisch wordt verwezen naar het geldende beleid.
Voorwaardelijke verplichting waterberging (artikel 10)
Als gevolg van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, dient voorzien te worden in 23 m2 aan watercompensatie. De watercompensatie kan - vanwege de beperkte ruimte in het plangebied - niet in het plangebied worden gerealiseerd. De te realiseren watercompensatie zal derhalve in de omgeving van het plangebied plaatsvinden. Hiervoor is een zoekgebied bepaald. De exacte locatie wordt nader afgestemd met de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De verplichting tot de realisatie van de watercompensatie is geborgd in dit artikel.
Overige regels (artikel 11)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 12)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 13)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer wordt een koop- en ontwikkelovereenkomst gesloten, die kwalificeert als anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst worden tevens afspraken gemaakt over eventuele planschade. Dit zal afgewenteld worden op de ontwikkelaar.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is op 20 oktober 2022 een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De GGD heeft in dat kader aanleiding gezien te adviseren omtrent de planvorming. Deze adviezen zien toe op het aspect geluid, het binnenmilieu (ventilatievoorzieningen, buitenzonwering) en een klimaat-adaptieve inrichting. Van de adviezen is kennisgenomen en de adviezen zijn, daar waar deze toezien op aspecten die niet in dit bestemmingsplan kunnen worden geregeld, doorgegeven aan de ontwikkelaar die hiermee zoveel mogelijk rekening tracht te houden.
Participatie heeft er toe geleid dat voor het gebied het gebiedspaspoort Kopermolen is vastgesteld. Op 17 januari 2022 is het plan van het woongebouw Kopermolen gepresenteerd aan het VvE bestuur van de aangrenzende Papiermolen. In navolging hierop is op 24 januari 2022 het plan gepresenteerd aan de wijkvereniging. Daarnaast is ten behoeve van het plan een zogenoemd pop-up locatie geopend (woensdag en zaterdag) waar de beoogde plannen in te zien zijn en is voor eenieder op 20 en 23 mei 2022 een informatieavond georganiseerd. Op 6 oktober 2022 is een tweede informatiebijeenkomst georganiseerd voor de bewoners van de aangrenzende Papiermolen. Tot slot heeft op 23 november 2023 een informatieavond plaatsgevonden.
Op basis van het gebiedspaspoort kunnen initiatiefnemers hun plannen ontwerpen en starten de ruimtelijke procedures. Door vaststelling van het gebiedspaspoort geeft de raad invulling aan zijn kaderstellende rol. Initiatieven binnen het gebied zullen moeten worden uitgewerkt binnen de kaders van het gebiedspaspoort. Om die reden zal er voor initiatieven binnen het gebied niet meer worden overgegaan tot het opstellen van een Nota van Uitgangspunten. Dit betekent dat het gebiedspaspoort per deelgebied wordt uitgewerkt via een ontwerpbestemmingsplan of omgevingsvergunning.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Woontoren de Kopermolen' heeft met ingang van 24 november 2023 gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen conform afdeling 3.4 Awb. In die termijn kon eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan indienen. In die termijn zijn 11 zienswijzen tegen het ontwerp ingediend. De zienswijzen zijn voorzien van een beantwoording en in enkele gevallen heeft dit geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan (zie Bijlage 12)