direct naar inhoud van Regels
Plan: Woongebouw De Kopermolen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00178-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woongebouw De Kopermolen met identificatienummer NL.IMRO.0546.BP00178-0301 van de gemeente Leiden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- /bedrijfsactiviteit:

een beroeps-/bedrijfsactiviteit die in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps-/bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca (met uitzondering van bed and breakfast) zijn hiervan uitgesloten;

1.6 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.9 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten;

1.10 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanweizge archeologische resten;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 begane grondvloer:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bevi-inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 eerste bouwlaag:

de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit zich in één gebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.25 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen;

1.27 inrit:

een weg die van de straat naar een gebouw, een parkeerterrein en dergelijke voert;

1.28 parkeergelegenheid

een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer motorvoertuigen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, parkeergarages en garageboxen;

1.29 straatmeubilair:

objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri's, vuilnisbakken en verkeersborden;

1.30 uitrit:

een weg die van een gebouw, een parkeerterrein en dergelijke naar de straat voert;

1.31 voldoende ruimte voor parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoen aan de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging;

1.32 water:

water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.33 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

1.34 woning:

een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, met dien verstande dat indien een gevelvlak niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte, diepte c.q lengte;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel -indien aanwezig- van de kelder of souterrainvloet, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 het peil:
  • a. voor bouwwerken die in of op het water worden gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  • b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm;
2.6 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, luchtkokers, liftschachten, technische ruimten op het dak, installaties, gevelreiniginginstallaties, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding van een overstekend dak niet meer mag bedragen dan 1 m en met dien verstande dat niet meer dan 50% van het totale dakvlak gebruikt mag worden voor ondergeschikte bouwdelen (met uitzondering van zonnepanelen: deze mogen het dakvlak voor 100% beslaan);
  • b. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd;
  • c. reclame- en uithangborden, mits de breedte van het reclame- en/of uithangbord niet meer bedraagt dan 1 m, de hoogte niet meer bedraagt dan 1 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 0,5 m2.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gemotoriseerd verkeer;
  • b. langzaam verkeer;
  • c. verblijfsgebied;
  • d. openbaar vervoer;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. in- en uitritten;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. kunstwerken;
  • k. kunstobjecten;
  • l. straatmeubilair;
  • m. geluidswerende voorzieningen;
  • n. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bestemming.
  • o. (bovengrondse en ondergrondse) inzamelpunten voor afvalstoffen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 3.1 onder n, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' met dien verstande dat balkons uitsluitend vanaf de eerste bouwlaag zijn toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 7

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 7 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 2.500 m²:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
  • f. het heien e/of schroeven van palen en slaan van damwanden;

4.3.2 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 4.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien en voor zover die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning kan gevraagd worden een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.

4.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. werken of werkzaamheden die:
    • 1. op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

4.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

4.3.5 Programma van Eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 4.3.4 wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, dat moet worden goedgekeurd door het het bevoegd gezag. In het Programma van Eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de omgevingsvergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • c. (fiets)parkeervoorzieningen;
  • d. in- en uitritten;
  • e. gemeenschappelijke ruimten ten behoeve van de woonfunctie, waaronder een zwembad, sportruimten, gemeenschappelijke woonkamer(s) en gastenkamer(s);
  • f. verhardingen;
  • g. verblijfsgebied;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden opgericht;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang behouden te blijven, waarbij vanaf maaiveld tot minimaal 7 meter geen bebouwing is toegestaan;
  • d. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kelder' is een kelder met een diepte van 4 meter toegestaan.
  • e. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • f. Een gebouw mag uitsluitend worden uitgevoerd met een plat dak.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op de externe veiligheid nadere eisen stellen met betrekking tot de bebouwing, de situering van de bebouwing en de inrichting van het perceel.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Invulling functies
  • a. Het maximum aantal woningen bedraagt 85.

5.4.2 Strijdig gebruik
  • a. De uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. De omvang van de activiteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning, voor zover gesitueerd binnen het bouwvlak.
    • 2. De activiteiten mogen alleen in de gebouwen (binnen en buiten het bouwvlak) worden uitgeoefend.
    • 3. Het gebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben.
    • 4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis verbonden beroep-/bedrijfsactiviteiten.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub c onder 4 voor het toestaan van een aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten, mits de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie.

5.6 Voorwaardelijke verplichting - lozen van hemelwater
  • a. Een omgevingsvergunning voor een gebouw dat wordt gebouwd op basis van artikel 5.2 van dit bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien dat gebouw hemelwater op eigen terrein verwerkt en dat systeem in stand wordt gehouden. Indiener van de aanvraag om omgevingsvergunning is vrij om te kiezen welke voorzieningen daarvoor gebruikt gaan worden zolang deze voorzieningen maar minimaal 60 liter water per m2 verhard oppervlak kunnen vasthouden of bergen.
  • b. De verplichting zoals hier boven onder a opgenomen geldt niet in de volgende gevallen:
    • 1. wanneer er, als gevolg van extreme neerslag, meer hemelwater verwerkt moet worden dan 60 liter water per m2 verhard oppervlak;
    • 2. wanneer het totaaloppervlak van de nieuwe bebouwing en verharding minder dan 50 m2 bedraagt;
    • 3. wanneer het totaaloppervlak van de nieuwe bebouwing en verharding meer dan 500 m2 bedraagt, mits:
      • de aan te leggen compensatie van verharding in het watersysteem die wordt aangelegd volgens de vereisten van de Keur ook de vereiste hemelwaterberging van 60 mm borgt en;
      • de afstroming naar het bergend oppervlaktewater bij regenval zo wordt ingericht dat er geen wateroverlast ontstaat bij een regenbui van 60 mm.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gebod onder a indien redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel dat met het verbod wordt gediend.
  • d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gebod onder a en verwerking van hemelwater in het openbaar gebied toestaan, mits verwerking van hemelwater niet volledig op eigen terrein gerealiseerd kan worden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op plaatsen waar bovengronds bebouwing is toegestaan, mag ondergronds worden gebouwd, tenzij anders in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is bepaald;
  • b. direct aansluitend aan een ondergronds bouwwerk mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijking maten, afmetingen en percentages

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige inrichting van de bestemming en deze stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn.

Artikel 9 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  • a. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van auto's, fietsen en het laden en lossen in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  • b. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's, fietsen en het laden en lossen wordt gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging.
  • c. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a in gevallen zoals genoemd in de onder lid b bedoelde gemeentelijke beleidsregels op het gebied van parkeren.

Artikel 10 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie

In het zoekgebied dat is opgenomen in bijlage 2 van deze regels dient minimaal 23 m2 aan water te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden, met dien verstande dat het nieuw te graven water in open verbinding staat met de rest van het water.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woongebouw De Kopermolen'.