direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leonardo College Telderskade
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00151-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Leonardo College is momenteel gevestigd in een verouderd onderwijsgebouw aan de Noachstraat in Leiden Zuidwest. Voor nieuwbouw van het Leonardo College is op 10 juni 2014 een locatiebesluit genomen door het college van burgemeester en wethouders (BW 14.0512). De nieuw te bouwen school is voorzien op de locatie van basisschool De Telders, op de hoek van de Telderskade en de Churchilllaan. De huidige kavel(vorm) en bebouwingsmogelijkheden zijn echter niet geschikt voor de nieuwbouw van het Leonardo College. Het Leonardo College kan dan ook niet gerealiseerd worden op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Zuidwest'.

Op 24 januari 2019 heeft de gemeenteraad daarom ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld (RV 18.0108) voor de nieuwbouw van het Leonardo College. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een vertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden in een bestemmingsplan en daarmee in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van het nieuwe Leonardo College.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in Leiden Zuidwest, op de hoek van de Churchilllaan en de Telderskade.

Het plangebied grenst aan de Churchilllaan (west), de Telderskade (noord), de bebouwing van Sauna Thermen 5 mei, het Vijf Meibad en de Vijf Meihal (oost) en aan de parkeerplaats (zuid). Op onderstaande luchtfoto is de exacte begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0001.png"  
Begrenzing plangebied  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment dat onderhavig bestemmingsplan van kracht wordt, geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Zuidwest', vastgesteld op 15 juni 2017 en onherroepelijk sinds 18 april 2018. Op de locatie ligt al deels de bestemming 'Maatschappelijk', maar de beoogde nieuwbouw voor het Leonardo College kan hierbinnen niet gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0002.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Zuidwest'  

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige Boschhuizer polder, een gebied dat tot na 1945 voornamelijk uit middeleeuws poldergebied bestond. Het huidige systeem van waterlopen in het plangebied, is terug te voeren op de oorspronkelijke polderverkaveling en poldersloten.

Na 1945 is de woningnood in de stad evident en daarom wordt het Uitbreidingsplan 1947 opgesteld. De uitvoering wordt tot 1954 nog belemmerd door het bestaande voornemen de Rijksweg 4b dwars door het plangebied aan te leggen. In 1959 wordt het definitieve Uitbreidingsplan voor Leiden Zuidwest opgesteld. Daarin wordt het assenkruis geïntroduceerd van de Churchillaan en de Vijf Meilaan. De vier kwadranten worden gevuld met een groot aantal stempels, ontworpen door meerdere architecten en met een diverse bebouwing voor de verschillende doelgroepen. Hoogbouw en laagbouw wisselen elkaar hierin af. Nadat in verschillende fasen de hele wijk is volgebouwd, is deze in 1975 voltooid.

Zuidwest is het Leidse voorbeeld bij uitstek van een naoorlogse woonwijk die ontworpen is als een samenhangend geheel. De openbare ruimte, groen en bebouwing vormen in de naoorlogse wijk een eenheid.

2.2 Beschrijving van het plangebied

In het plangebied is de voormalige Teldersschool aanwezig. Dit rechthoekige gebouw is in 1956 gebouwd langs de Telderskade en bestaat uit 3 bouwlagen. In 1965 is achter het oorspronkelijke schoolgebouw een tweede gebouw ten behoeve van de school gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0003.png"  
De Teldersschool gezien vanaf de Telderskade  

Eind 2018 is de school (onder de naam Leimundo) verhuisd naar een nieuwe vestiging aan het Kiljanpad/de Hoflaan. Sindsdien vindt leegstandsbeheer plaats in het gebouw.

Het zuidelijke deel van het plangebied betreft een deel van het parkeerterrein achter de Vijf Meihal.

Toekomstige ontwikkelingen

Het gebied tussen de Telderskade, Boshuizerlaan en Churchilllaan is volop in ontwikkeling. Ten noorden van de Telderskade is een nieuw Indoor Sportcentrum voorzien. Deze zal na oplevering de Vijf Meihal aan de Boshuizerlaan vervangen. Ook het naastgelegen Vijfmeibad zal verdwijnen, wanneer het nieuwe zwembad De Vliet is opgeleverd.

Het verdwijnen van het Vijf Meibad en de Vijf Meihal bieden de mogelijkheid het gebied te herontwikkelen tot een gemengd, stedelijk woongebied. Concrete plannen voor deze herontwikkeling moeten echter nog geformuleerd worden.

2.3 Planomschrijving

Het Leonardo College is met haar ruim 800 leerlingen veel groter dan de voormalige Teldersschool en past dan ook bij lange na niet in de bestaande gebouwen. De vorm van het huidige kavel van de Teldersschool is ook niet geschikt om de bouw van een nieuw schoolgebouw in de maat en schaal van het Leonardo College en samenhangende buitenruimte mogelijk te maken. De vorm van het kavel is zodanig dat meerdere kleinere schoolpleintjes zouden ontstaan, in plaats van één groter schoolplein.

Naar aanleiding hiervan, en met het oog op de toekomstige ontwikkelingen in de directe omgeving van het plangebied, zoals in de vorige paragraaf beschreven, heeft de gemeenteraad op 24 januari 2019 ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld (RV 18.0108) voor de nieuwe kavel ten behoeve van het Leonardo College. De ruimtelijke randvoorwaarden en bijbehorende kaart zijn opgenomen als Bijlage 1 en Bijlage 2.

In nauw overleg met de school is een nieuwe vorm van het perceel overeengekomen, waarbij het aantal vierkante meters (ca. 4.580 m2) gelijk is gebleven, maar de vorm met zoveel mogelijk rechte lijnen en hoeken efficiënter is te ontwikkelen. Ook wordt daarmee een nadrukkelijker oriëntatie op de Churchilllaan mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0004.png"  
Randvoorwaardenkaart  

Met het oog op de toekomstige ontwikkelingen in het gebied is wellicht een verbreding van het profiel van de Telderskade noodzakelijk. In overleg met de school is ervoor gekozen om een strook van ca 400 m2 ten noorden van de school in te leveren en toe te voegen aan de zuidzijde.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
3.1.1.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. De onderwerpen genoemd in het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevinsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf. Gelet op het gestelde in die paragraaf wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
3.2.1.1 Beleidskader

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.


De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied wordt in de VRM getypeerd als bebouwde ruimte, stedelijke agglomeratie. Qua ondergrondslaag is het plangebied gelegen op het Rivierdeltacomplex, water als structuurdrager, en bijzonder relief en aardkundige waarden (oude stroomgordels, en geulafzettingen). Tenslotte is het plangebied gelegen in het zoekgebied voor een vergroting van het aandeel duurzame energie uit de bodem en een geïntegreerd warmtenetwerk.

De Visie Ruimte en Mobiliteit is zelfbindend voor de provincie. Onderhavig bestemmingsplan staat de uitvoering van deze structuurvisie niet in de weg.

3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte
3.2.2.1 Beleidskader

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden. De geactualiseerde verordening is per 12 januari 2017 geactualiseerd in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening Ruimte zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in artikel 2.2.1 lid 2 van de Verordening Ruimte twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

In de Regionale Structuurvisie vervult Leiden de centrumfunctie voor regionale voorzieningen, waaronder bovengemeentelijke sportvoorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg. De regio stelt zichzelf als doel om zijn (toekomstige) inwoners voldoende, toegankelijke en bereikbare voorzieningen te bieden. Het op peil houden van het aantal sportvoorzieningen en de bereikbaarheid van sportvoorzieningen vergroten zijn belangrijke thema's.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Regionale Structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Leiden 2025
3.3.1.1 Beleidskader

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.

De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.
3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de Structuurvisie niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor acht waarderingsgebieden worden in opzet dezelfde planregels gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.

De negen waarderingsgebieden zijn:

Waarde archeologie 1   Archeologisch rijksmonument
 
Waarde archeologie 2   Gebied van archeologische waarde
binnen de singels  
Waarde archeologie 3   Gebied van archeologische waarde
buiten de singels  
Waarde archeologie 4   Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde archeologie 5   Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde archeologie 6   Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde archeologie 7   Gebieden met een lage archeologische verwachting
 
Waarde archeologie 8   De Romeinse limeszone, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte  
Waarde archeologie 9   AMK-terreinen, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte  
4.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Voor het plangebied geldt op grond van het bestemmingsplan 'Zuidwest' (2017) de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 6' (gebied met een middelhoge archeologische verwachting). De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied gelden voor ruimtelijke ingrepen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm.

Het Leonardo College zal worden gefundeerd op palen en voorzien van een kruipruimte. Hierbij wordt de bodem dieper dan 75 cm verstoord. Voor met de werkzaamheden kan worden begonnen zal derhalve archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden.

In het plangebied is tot op heden geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daarom wordt in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' overgenomen. Daarmee zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. De omgevingsvergunning voor de realisatie van het Leonardo College kan slechts verleend worden indien bij de aanvraag een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.

4.1.2.3 Conclusie

Het behoud en de bescherming van archeologische waarden zijn in voorliggend bestemmingsplan voldoende beschermd middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning zal archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden. Indien dit onderzoek uitgevoerd wordt voor vaststelling van het bestemmingsplan, zullen de resultaten van dit onderzoek verwerkt worden in het vast te stellen bestemmingsplan.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Erfgoedwet (2016). Deze wet regelt met overgangsrecht de artikelen uit de Monumentenwet 1988 die betrekking hebben op de bescherming van onroerend cultureel erfgoed, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De wet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen.

Besluit ruimtelijke ordening

Ingevolge artikel 3.1.6 lid 5 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening bevat een bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen. In het plangebied of de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd zijn in de provinciale Omgevingsverordening.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

9 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in de voormalige Boschhuizer polder, een gebied dat tot na 1945 voornamelijk uit middeleeuws poldergebied bestond. Het huidige systeem van waterlopen in Leiden Zuidwest, is terug te voeren op de oorspronkelijke polderverkaveling en poldersloten. In het Uitbreidingsplan 1933 is het gebied grotendeels bestemd als woongebied maar de volledige uitvoering ervan kwam echter niet tot stand. Direct na 1945 is de woningnood in de stad evident. In 1959 wordt het definitieve Uitbreidingsplan voor Leiden Zuidwest opgesteld. Daarin wordt het assenkruis geïntroduceerd van de Churchillaan en de Vijf Meilaan. De vier kwadranten worden gevuld met een groot aantal stempels, ontworpen door meerdere architecten en met een diverse bebouwing voor de verschillende doelgroepen. Hoogbouw en laagbouw wisselen elkaar hierin af. Nadat in verschillende fasen de hele wijk is volgebouwd, is deze in 1975 voltooid.

Zuidwest is het Leidse voorbeeld bij uitstek van een naoorlogse woonwijk die ontworpen is als een samenhangend geheel. De openbare ruimte, groen en bebouwing vormen in de naoorlogse wijk een eenheid. Groen heeft een belangrijk structurerende functie in het ruimtelijke ontwerp van Zuidwest en is daarom alomtegenwoordig. Deze vertegenwoordigt niet alleen een hoge cultuurhistorische waarde maar is een essentieel onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de wijk. De bebouwing en infrastructuur zijn als het ware geplaatst op een groen veld, in plaats van dat groen slechts onbebouwde restruimte is. Groen vormt de drager van de wijk. Zo zijn publieksgebouwen in open composities gerangschikt en omgeven door ruim groen met daaromheen straten. Het wegennet is ontworpen met groenstroken aan weerszijden. Vooral de wijkwegen, zoals de Churchilllaan, hebben een ruim profiel gekregen met opneming van waterlopen in de groenstroken.

Cultuurhistorische Waardenkaart

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (www.erfgoedleiden.nl, zie uitsnede hieronder) zijn de wegen in de omgeving van het plangebied, met de daarbij behorende waterlopen en groenvoorzieningen, aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle elementen, met een middel (oranje) of rode (hoge) cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0005.png"  
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart  
4.2.3 Conclusie

De cultuurhistorisch waardevolle infrastructuur- water- en groenstructuren, die Zuidwest kenmerken, worden met voorliggend bestemmingsplan niet aangetast. Het nieuwe Leonardo College wordt gerealiseerd op de locatie van een voormalige basisschool. De stedenbouwkundige opzet van de wederopbouwwijk blijft intact.

Geconcludeerd wordt dat aspect cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming heeft de Flora- en faunawet (Ffwet), de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

De Wet natuurbescherming beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie.
4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze 'Verordening uitvoering Wet natuurbescherming' op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, zijn de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau gegaan. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving worden uitgevoerd door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen en het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Gemeenten hebben de mogelijkheid een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Op 4 december 2012 is de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting' vastgesteld. Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Natuurbeschermingswet.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Ecologische quickscan

Voor het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 3). Op basis van dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd voor het plangebied:

  • binnen het plangebied zijn geen potenties voor beschermde flora;
  • binnen het plangebied zijn potenties voor beschermde fauna aanwezig in de vorm van:

- in gebruik zijnde nesten van vogels, grofweg te verwachten in de periode maart-augustus, in de groenstructuren en op de platte daken;

- verblijfplaatsen van dwergvleermuizen en de Laatvlieger in het schoolgebouw.

  • in de sloot aan de westzijde van het plangebied komt mogelijk de Kleine modderkruiper voor.

Alle werkzaamheden in het plangebied dienen plaats te vinden volgens een goedgekeurde gedragscode. Hierin staat onder meer dat de werkzaamheden op locaties met vogelnesten buiten de broedtijd om dienen plaats te vinden. Verwijdering van begroeiing dient vóór het broedseizoen te zijn volbracht. Eventuele werkzaamheden aan of in de sloot langs de Churchilllaan zullen conform een dergelijke gedragscode kunnen plaatsvinden, gelet op het potentieel voorkomen van de Kleine modderkruiper.

Vleermuisonderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit de quickscan, is een vervolgonderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (Bijlage 4). Geconcludeerd wordt dat zich binnen het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. In het voorjaars-/zomeronderzoek werd een solitaire Gewone dwergvleermuis aangetroffen in de zuidgevel van de Teldersschool. Met het najaarsonderzoek werd vastgesteld dat hetzelfde verblijf dienst deed als paarverblijfplaats. Aanvullend werd met het najaarsonderzoek vastgesteld dat een Ruige dwergvleermuis tevens een verblijfplaats heeft in hetzelfde gebouw. Andere soorten dan dwergvleermuizen zijn niet waargenomen.

Met betrekking tot overige beschermde functionaliteiten wordt aanwezigheid van een kraamkolonie binnen het plangebied uitgesloten. Evenmin maakt het plangebied significant deel uit van een vliegroute, of is sprake van essentieel fourageergebied.Overwintering door de aangetroffen vleermuizen in de verblijfplaatsen is echter goed mogelijk. De verblijfplaatsen bevinden zich in een jaarrond verwarmd gebouw.

Gelet op de bovenstaande conclusies is voor de sloop van de Teldersschool een ontheffing vereist conform de vigerende natuurwetgeving. Voorafgaand aan de sloop dienen ten minste acht tijdelijke verblijfplaatsen (in de vorm van kasten) aangeboden te worden, voor een minimale periode van 6 maanden. In de nieuwe situatie dienen eveneens acht nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd te worden.

Mitigatie en compensatie

Op 14 mei 2019 zijn acht vleermuiskasten geplaatst in de directe omgeving van het plangebied. Tegelijkertijd is de ontheffingsaanvraag opgestart. In de planregels van dit bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting (artikel 4.2.5) geborgd dat er in de nieuwe situatie acht nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen moeten worden gerealiseerd.

Bomeninventarisatie

Er heeft een bomeninventarisatie in het gebied plaatsgevonden (Bijlage 5). Alle aanwezige bomen in het plangebied zijn opgenomen met afmetingen, actuele boomwaarde, conditie en levensverwachting.

Voorliggend bestemmingsplan maakt bebouwing mogelijk op locaties waar nu bomen staan. Uitgangspunt is om zoveel mogelijk bomen te behouden in de nieuwe situatie. Het zal echter niet mogelijk zijn om het beoogde schoolgebouw te realiseren met behoud van alle bomen. Hoeveel en welke bomen specifiek zullen moeten verdwijnen, zal moeten blijken uit het Definitief Ontwerp voor de nieuwbouw. Indien bomen te verplanten zijn, dan is dat een verplichting op grond van de Bomenverordening. Bij noodgedwongen kap van de bomen, dient er in beginsel binnen het plangebied voldoende compensatie plaats te vinden. Bij de aanvraag van de kapvergunning van de bomen zal dit nader uitgewerkt worden.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering
4.4.1.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals scholen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en verschillen per gebiedstype waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0006.png"

4.4.1.2 Onderzoeksresultaten

De omgeving van het plangebied aan de Churchilllaan/Telderskade wordt aangemerkt als een gemengd gebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn het Vijf Meibad en de Vijf Meihal aanwezig. Deze zullen echter beiden op korte termijn verdwijnen.

Ten noorden van de Telderskade zal het nieuwe Indoor Sportcentrum worden gerealiseerd. Een sporthal kan worden ingedeeld in SBI 931, categorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied (geluid). De afstand van de nieuwe sporthal tot het plangebied bedraagt meer dan 30 meter. Daarmee wordt voldaan aan de genoemde richtafstand.

4.4.1.3 Conclusie

Voor het plangebied is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.4.2 Bodem
4.4.2.1 Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

4.4.2.2 Onderzoeksresultaten

In 2017 is een verkenend bodem- en asfaltonderzoek (Bijlage 6) uitgevoerd voor het plangebied en omgeving. In 2018 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Bijlage 7) uitgevoerd, specifiek voor het plangebied.

Uit de onderzoeken blijkt dat zich op de locatie ondergrondse tanks hebben bevonden. Deze voormalige tanklocaties zijn voor een groot deel in 2017 onderzocht. Bij de voormalige tanklocatie aan de Telderskade 46 bevindt zich nog vanaf een diepte van 4 meter minus maaiveld (m-mv.) een restverontreiniging met minerale olie. Dit is in 2018 niet nader onderzocht. Tevens is het mogelijk dat deze minerale olieverontreiniging ook nog onder het pand bevindt.

Er zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodemmonsters. Er zijn wel bodemvreemde bestanddelen in de bodemlaag van 0–0,5 m –mv aangetroffen in de vorm van sporen beton en baksteen. Lokaal zijn sporen glas aangetroffen. Dit is aanleiding geweest om een asbestonderzoek uit te voeren. In 1 mengmonster is asbesthoudend materiaal aangetroffen (0,9 mg/kg d.s.). Het gehalte overschrijdt de waarde voor nader onderzoek niet (50 mg/kg d.s.). Er is geen aanleiding om aanvullend bodemonderzoek uit te voeren op asbest.

Uit de chemische analyses blijkt dat in de zandige bovengrond geen verhogingen van de onderzochte parameters zijn aangetroffen. In de bovengrond waar puin is aangetroffen is deze licht verontreinigd met kwik, lood en polychloorbifenylen (PCB). De kleiige ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze resultaten van de algemene kwaliteit van de bodem geven geen aanleiding voor vervolgstappen.

4.4.2.3 Conclusie

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Aanvullend onderzoek dient nog wel uitgevoerd te worden ter hoogte van de voormalige tanklocatie aan de Telderskade 46. In kaart dient te worden gebracht wat de omvang en verontreinigingsgraad is van de restverontreiniging aan minerale olie (ook onder het pand). Aangezien voor de rest van het terrein geen belemmering zijn te verwachten kan dit onderzoek na sloop van het huidige gebouw uitgevoerd worden. De controlemonsters van de putwanden voldoen aan de terugsaneerwaarden. De ontgraving gelijk aan de wand van de bebouwing heeft een diepte van 2,5 tot 3,5 m-mv. De restverontreiniging onder het pand bevindt zich dan ook dieper dan 2,5 m-mv.

Hiermee zijn er ten aanzien van dit bestemmingsplan geen belemmeringen op het gebied van bodemkwaliteit.

4.4.3 Externe veiligheid
4.4.3.1 Beleidskader

Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die voortdurend op die plaats aanwezig is. Het PR kan op een kaart worden weergegeven met zogenaamde risicocontouren. Dat zijn lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 contour, welke als wettelijke norm fungeert, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkte kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op een kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in grafieken waarop de kans op een ongeval (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N): de zogenaamde fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In het Bevi, het Bevb en de Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot de planologische keuzes, die gevolgen heeft voor het groepsrisico, moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of (de wijziging van) het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht, waarbij onderwerpen als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de afweging dienen te worden betrokken. In het Bevi en de Bevt zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

4.4.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De locatie ligt wel in het effectgebied van de N206, op een afstand van minder dan 200 meter. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3/LT2 heeft de N206 een effectgebied van meer dan 900 meter. Volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen aandacht worden besteed.

Het Leonardo College heeft circa 850-900 leerlingen. Op basis van het aantal aanwezige leerlingen en personeel is een risicoberekening niet nodig, omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde/met minder dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Er is geen sprake van toename van het groepsrisico.

Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

De locatie is voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid brengen mits tijdig gewaarschuwd. Het gebouw moet voorzien zijn van voldoende vluchtroutes en een bedrijfsnoodplan. Dit zal bij de concrete uitwerking van het bouwplan worden opgesteld in overleg met de Veiligheidsregio Hollands Midden.

4.4.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de beoogde realisatie van het Leonardo College.

4.4.4 Geluid
4.4.4.1 Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

4.4.4.2 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van het aspect geluid zijn twee onderzoeken uitgevoerd, te weten:

Uit het 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' blijkt het volgende:

  • De geprojecteerde nieuwbouw ligt buiten de geluidzone van de spoorlijn Leiden – Den Haag en buiten de geluidzone van de spoorlijn Leiden – Alphen aan de Rijn. De geluidbelasting vanwege het railverkeer is daarom niet getoetst aan de Wet geluidhinder.
  • De geluidbelasting van de Cornelis Schuytlaan en de Vijf Meilaan is maximaal 46 dB na toepassing van 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder gedurende de dagperiode. Vanuit de Wet geluidhinder is er voor deze wegen geen bezwaar tegen de nieuwbouw omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
  • De berekende geluidbelasting vanwege de Churchilllaan is ten hoogste 56 dB gedurende de dagperiode op de westgevel van de nieuwbouw. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 8 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Er zal een hogere waarde moeten worden vastgesteld.
  • De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Telderskade (30 km/uur) is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de noordgevel (en de noordwest en noordoostgevel) van de nieuwbouw. De berekende geluidbelasting vanwege de Telderskade is ten hoogste 57 dB zonder toepassing van de aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder. Hiermee is niet direct sprake van een goede ruimtelijke ordening.
  • Geadviseerd wordt om de geluidwering van de gevels van de school af te stemmen op de gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle bronnen. Op deze manier worden de leerlingen en het personeel optimaal beschermd tegen de geluidbelasting in de omgeving en wordt een goed leer- en leefklimaat gewaarborgd.

Geluidbeperkende maatregelen

In principe moeten geluidbeperkende maatregelen getroffen worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om de geluidbelasting te reduceren, zou een geluidreducerend wegdek of een geluidscherm kunnen worden aangebracht . Wanneer – verdergaande – geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard ontmoeten, kan de gemeente Leiden een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels vaststellen.

Voor de Churchilllaan is al een geluidbeperkende maatregel (geluidreducerend wegdek) getroffen. Ter plaatse van de geprojecteerde school is een (zeer) stil asfalt toepast. Verdergaande maatregelen voor één school zullen bezwaren van financiële aard ontmoeten.


Geluidscherm

Voor een voldoende geluidafschermende werking moeten geluidschermen een hoogte hebben die een relatie heeft met de hoogte van de achterliggende bebouwing. Om in de onderhavige situatie de hogere bouwlagen te beschermen, zou een scherm met een hoogte van meer dan 5 meter hoogte langs de Churchilllaan geplaatst moeten worden. Een dergelijk hoog scherm vormt in de onderhavige situatie een stedenbouwkundig en architectonisch ongewenste barrière. Ook kunnen zich verkeersgevaarlijke situaties voordoen nabij de kruisingen (belemmering zicht). Bovendien is het realiseren van een gesloten geluidscherm praktisch onmogelijk vanwege de in- en uitritten.


Overige maatregelen

Door het verlagen van de maximumsnelheid van 50 naar 30 km/u zou de Churchilllaan niet meer gezoneerd zijn in de zin van de Wet geluidhinder. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden.

De Churchillaan betreft een (doorgaande) ontsluitingsweg waar een goede doorstroming van het verkeer gewenst is. Om deze in te richten als een 30 km/u-weg, zouden snelheid-beperkende voorzieningen gerealiseerd moeten worden die de doorstroming van het verkeer juist zouden belemmeren. Daarnaast is het verlagen van de intensiteit niet mogelijk vanwege praktische bezwaren.

4.4.4.3 Conclusie

Voor de beoogde bouw van het Leonardo College zijn het treffen van geluidbeperkende maatregelen geen optie. De maatregelen zijn niet doeltreffend genoeg en kennen technische, financiële en stedenbouwkundige bezwaren.

Voor de geluidbelasting van de Churchillaan zal in dit geval een hogere waarde moeten worden vastgesteld.

In het kader van de omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat de geluidwerking van de gevels dusdanig is dat er een goed leer- en leefklimaat in de school wordt gerealiseerd.

4.4.5 Luchtkwaliteit
4.4.5.1 Beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen liggen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er ook geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel 'niet in betekenende mate' (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol.

Besluit gevoelige bestemmingen

In het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg-, en bejaardentehuizen met vergelijkbare functies. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totaal aantal blootgestelde mensen toegestaan.

4.4.5.2 Onderzoeksresultaten

Voor de nieuwbouw van het Leonardo College is een Luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 10). In het onderzoek is gekeken naar de heersende luchtkwaliteit in de directe nabijheid van de school. Op geen van de rekenpunten is sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarde uit de Wet Mileubeheer. Een doorkijk naar 2030 laat zien dat de dan (verwachte) heersende luchtkwaliteit is verbeterd.

Tevens is een worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt deat deze toename niet in betekende mate is. Wanneer de toenames worden opgeteld bij de waardes van de heersende luchtkwaliteit en de verwachte heersende luchtkwaliteit voor 2030, is er ook geen sprake van een overschrijding. Dit is ook het geval als de volledige fractie PM10 bestaat uit zeer fijn stof (PM2,5). Omdat de toename minder is dan 0,1 µg/m3, is de cumulatiebepaling uit het Besluit NIBM niet van toepassing en kan dit geen belemmering vormen voor toepassing van het Besluit NIBM.

4.4.5.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Er is hierdoor sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect luchtkwaliteit. Er is voor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering om de realisatie van het Leonardo College op de planlocatie toe te staan.

4.5 Milieueffectrapportage

4.5.1 Beleidskader

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) is m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.- plichtige activiteiten.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een middelbare school mogelijk. Een dergelijke activiteit valt onder categorie D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. In die bijlage is genoemd aan welke drempelwaarden moet worden voldaan om te spreken van een formele m.e.r. beoordeling. Gelet op de relatief beperkte omvang van dit project (lager dan de drempelwaarden van 100 hectare of meer, minder dan 2000 woningen en minder dan 200.000 m2 bruto oppervlakte) en de ligging van het plangebied (stedelijke ontwikkeling), dient het plan beoordeeld te worden middels een vormvrije m.e.r. beoordeling.

Voor deze ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 12). Hierbij is tevens de beoogde realisatie van het Indoor Sportcentrum meegenomen. Aan de hand van bepaalde selectiecriteria is beoordeeld of er belangrijke negatieve gevolgen zijn voor het milieu vanwege het plan. Uit de beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het mileu die een formele m.e.r. beoordeling van het plan noodzakelijk maken. Het vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen als Bijlage 13.

4.6 Kabels en leidingen

4.6.1 Beleidskader

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.


Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Aan de west- en noordrand van het plangebied zich een 50 KV-hoogspanningskabel. Aan weerszijde van deze kabel geldt een beschermingszone. Via de verbeelding en de planregels is deze kabel voorzien van een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' met het daarbij behorende beschermingsregime om het leidingbelang te beschermen. De hoogspanningskabel en bijbehorende beschermingszone ligt buiten het te bebouwen gebied voor het Leonardo College. De aanwezigheid van de kabel levert derhalve geen belemmeringen op voor de realisatie van het Leonardo College.

Naast bovengenoemde hoogspanningskabel zijn nog diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig in het plangebied. Een overzicht van de aanwezige kabels en leidingen is bijgevoegd in bijlage ___.

Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Deze zijn niet op de verbeelding aangegeven. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee wel rekening te worden gehouden.

4.7 Bereikbaarheid en parkeren

4.7.1 Beleidskader
4.7.1.1 Mobiliteitsnota

Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.

Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.


In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:

  • 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur;
  • 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen;
  • 3. stimuleren van langzaam verkeer;
  • 4. stimuleren van OV-gebruik;
  • 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder;
  • 6. werken aan een gastvrij Leiden;
  • 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Vanuit de ambities zijn daarnaast voor verschillende verkeers- en vervoersaspecten concrete maatregelen voorgesteld.

4.7.1.2 Beleidsregels parkeernormen

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden een parkeerregeling moeten bevatten. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet.

In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Ten aanzien van bereikbaarheid en parkeren is er een sprake van een samenhang tussen de realisatie van het Leonardo College en het Indoor Sportcentrum aan weerszijden van de Telderskade. Voor beide gemeentelijke projecten wordt separaat een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Bij het onderzoek naar bereikbaarheid en parkeren worden deze projecten echter gezamenlijk beschouwd.

4.7.2.1 Parkeren

Fietsparkeren

Ten behoeve van de leerlingen en leraren van het Leonardo College moeten voldoende fietsparkeerplaatsen aangelegd worden op eigen terrein. De CROW 317 publicatie geldt hiervoor als richtlijn. Voor middelbare scholen worden de volgende bandbreedtes gegeven:

  • voor leerlingen: 10 -16 fietsparkeerplekken per 100 m2 b.v.o;
  • voor medewerkers 0,3 - 0,9 fietsparkeerplek per 100 m2 b.v.o.


In de huidige plannen wordt ervan uitgegaan dat circa 700 fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd in een gebouwde fietsenstalling aan de zuidzijde van de nieuwbouw. Deze fietsenstalling zal tevens kunnen worden gebruikt door bezoekers van het toekomstige Indoor Sportcentrum, ten noorden van de Telderskade, bij wedstrijden in de topsporthal.
 

Autoparkeren

De eventuele extra parkeervraag van het Leonardo College ten opzichte van de bestaande situatie (parkeereis) zal conform de vigerende Beleidsregels Parkeernormen Leiden (2015) moeten worden opgelost. Voor scholen geldt in het gebied 'schil' een parkeernorm van 0,8 per leslokaal.

In de voormalige Teldersschool zijn 11 leslokalen aanwezig. In de nieuwe situatie zullen in het Leonardo College naar verwachting circa 35 lesruimtes aanwezig zijn, gezien de grotere hoeveelheid leerlingen. Dit betekent een toename van de parkeervraag van circa 20 parkeerplaatsen.

In beginsel dient de extra parkeervraag op eigen terrein te worden opgelost. De beleidsregels bieden de mogelijkheid af te wijken van de eis om voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, als voldoende parkeerruimte beschikbaar is binnen een straal van 400 meter. Op het parkeerterrein direct ten zuiden van het plangebied is, gedurende de lestijden van de school, voldoende parkeerruimte beschikbaar. Op werkdagen overdag is er in de omliggende telwijk een parkeerdruk lager dan 80%. Na het oplossen van de parkeereis aldaar zal de parkeerdruk lager dan 80% blijven.

Een deel van het huidige parkeerterrein heeft in voorliggend bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' gekregen. Gebruik als parkeerterrein is nog steeds toegestaan binnen deze bestemming. Dit gedeelte is ook gelegen buiten het bouwvlak, maar kan wel ingericht worden als buitenruimte bij de school.

Indien een deel van de parkeerplaatsen op het parkeerterrein komt te vervallen als gevolg van de nieuwbouw van het Leonardo College, zullen deze (openbaar) gecompenseerd moeten worden. De te compenseren parkeerplaatsen moeten op zodanige locaties terugkomen dat deze gebruikt kunnen en (vooral) zullen worden door gebruikers voor wie ze bedoeld zijn. Het betreft dan vooral de bezoekers aan de Vijf Meihal / het toekomstig Indoor Sportcentrum. Compensatie van deze parkeerplaatsen mag niet leiden tot parkeerproblemen in de omliggende buurt.

Een mogelijke locatie voor (tijdelijke) parkeerplaatsen ter compensatie, is de locatie van de Vijf Meihal. Na ingebruikname van het Indoor Sportcentrum kan de bestaande hal gesloopt worden.


Kiss and Ride

In de huidige situatie zijn langs de Telderskade parkeerplaatsen aanwezig. De konden worden gebruikt om tijdelijke te parkeren voor het brengen en halen van kinderen naar de Teldersschool. In de toekomstige situatie is met het oog op bereikbaarheid en verkeersveiligheid (zie paragraaf 4.7.2.2) niet wenselijk om te parkeren, laden en lossen of kinderen af te zetten langs de Telderskade. Daarom is in het bestemmingsplan door middel van een aanduiding op de verbeelding opgenomen dat op de gronden met de bestemming 'Verkeer', gelegen voor de voorgevelrooilijn van de beoogde nieuwbouw, niet geparkeerd mag worden.

Hoewel het aandeel kiss and ride bij een middelbare school naar verwachting lager zal liggen dan bij een basisschool, is niet uit te sluiten dat er leerlingen gebracht en gehaald zullen worden. Dit zal elders veilig opgelost moeten worden, bijvoorbeeld via het ten zuiden van het gebouw gelegen parkeerterrein.


Laden en lossen

Net als kiss en ride is het laden en lossen door toeleveranciers en het inzamelen van afval niet wenselijk op de Telderskade. Ook dit dient via de zuidzijde plaats te vinden. In het bestemmingsplan is hiervoor voldoende ruimte vrijgehouden tussen de bestaande bebouwing aan de oostzijde van het plangebied en de beoogde nieuwbouw ten behoeve van de school.

4.7.2.2 Bereikbaarheid

Fiets

Fietsvoorzieningen, zoals fietsenstallingen, moeten logisch ontsloten worden op bestaande of geplande en nog te realiseren fiets-infrastructuur. De fietsenstalling van het Leonardo College dient tevens beschikbaar te zijn voor bezoekers van het Indoor Sportcentrum op piekmomenten bij wedstrijden in de topsporthal. Het is daarom van belang dat deze fietsenstalling op een veilige manier bereikt kan worden. Hiertoe is in voorliggend bestemmingsplan ten noorden van de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Zodoende kan een vrij liggend (dubbelzijdig) fietspad gerealiseerd worden aan de zuidkant van de Telderskade. Ook moet er een veilige en acceptabele oversteekplaats gerealiseerd worden voor zowel fietsers (eventueel lopend met de fiets aan de hand) en voetgangers tussen Leonardo College en Indoor Sportcentrum.

Vooralsnog is het door de aanwezigheid van het Vijf Meibad / Sauna Thermen 5 mei niet mogelijk om dit fietspad langs de gehele Telderskade te realiseren. Dit is uiteindelijk wel de beoogde situatie. Wanneer de bestaande bebouwing nog aanwezig is op het moment van ingebruikname van het Indoor Sportcentrum en het Leonardo College, kan een tijdelijke situatie gerealiseerd worden die veilig is voor fietsers en voetgangers van/naar het Leonardo College en Indoor Sportcentrum en die past binnen de beoogde definitieve situatie. Op onderstaande afbeelding is deze tijdelijke situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00151-0301_0007.png"  
Tijdelijke langzaamverkeersontsluiting Leonardo College en Indoor Sportcentrum, passend binnen de uiteindelijke situatie  

Auto

Het Leonardo College levert naar verwachting geen of een zeer beperkt extra aantal autoverkeersbewegingen op de Telderskade op. Het parkeren vindt plaats op het parkeerterrein dat wordt ontsloten via de Boshuizerlaan naar de Vijf Meilaan. De parkeerplaatsen langs de Telderskade zullen verdwijnen in de nieuwe situatie. Vooral in de ochtendspits betekent dit naar verwachting een beperkte afname van het aantal verkeersbewegingen van autoverkeer op de Telderskade als gevolg van voorliggend bestemmingsplan.

Het nieuwe Indoor Sportcentrum ontsluit wel via de Telderskade / Boshuizerkade. Op het terrein van het Indoor Sportcentrum zijn 60 parkeerplaatsen voorzien. Vanwege de functie van sporthal, zal het meeste verkeer vooral plaatsvinden in het weekend en op werkdagen in de avond.

Megaborn heeft in opdracht van de gemeente Leiden onderzocht of - en met welke inrichting van de Telderskade en het kruispunt Churchilllaan-Telderskade- al het verkeer tot het met 2030 verkeersveilig en voldoende snel afgewikkeld kan worden, rekening houdend met de ontwikkeling van het Leonardo College en het Indoor Sportcentrum. De verkeersstudie is opgenomen als Bijlage 14.

In de verkeersstudie zijn drie verkeerskundige varianten onderzocht, te weten:

  • 1. linksafvakken Churchilllaan: In variant 1 worden linksafvakken in de middenberm van de Churchilllaan toegevoegd.
  • 2. linksafvakken Churchilllaan met een linksafvak op de Telderskade: Variant 2 is een uitbreiding van variant 1 met een linksafvak voor autoverkeer op de Telderskade.
  • 3. linksafvakken op Churchilllaan, Cornelis Schuytlaan en Telderskade.

Consequentie van variant 3 is dat de Cornelis Schuytlaan tussen de Obrechtstraat en de Churchilllaan éénrichtingsweg wordt. Autoverkeer vanuit de Churchilllaan-zuid en de Telderskade zal via een andere route moeten rijden om in de Cornelis Schuytlaan te komen.

In het onderzoek is voor elk van de varianten gerekend met twee subvarianten:

  • a. alle fietsoversteken in twee richtingen;
  • b. fietsoversteken in oost-westrichting in twee richtingen en fietsoversteken in noord-zuidrichting in één richting.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat met een beperkte aanpassing van het kruispunt Churchilllaan-Telderskade (variant 1) de doorstroming voldoende is, zowel in de huidige situatie als met de geplande ontwikkelingen van Leonardo College en Indoor Sportcentrum.

Variant 3 heeft meer restcapaciteit en een betere verkeersafwikkeling op het kruispunt dan variant 1 en is verkeersveiliger. Door het instellen van éénrichtingsverkeer op de Cornelis Schuytlaan heeft variant 3 wel effect op de verkeersbewegingen elders.


Voetgangers

Het Leonardo College zal op een veilige en acceptabele wijze bereikbaar moeten zijn voor voetgangers via bestaande of geplande en nog niet gerealiseerde voetgangers infrastructuur. Bij de definitieve uitwerking van de openbare ruimte rondom Leonardo College, Indoor Sportcentrum en de (tijdelijke) herinrichting van de Telderskade zal een veilige en acceptabele oversteekplaats gerealiseerd moeten worden op de Telderskade.

4.7.2.3 Conclusie

Op basis van de verkeersstudie blijkt dat de realisatie van het Leonardo College, bezien in samenhang met de beoogde realisatie van het Indoor Sportcentrum niet tot extra knelpunten op de Telderskade leidt. Ten aanzien van langzaam verkeer is een veilige ontsluiting mogelijk. Aanbevolen wordt het fietsverkeer gescheiden van het autoverkeer af te wikkelen. Dit is mogelijk met een beperkte aanpassing van het kruispunt Churchilllaan-Telderskade en de realisatie van een tweezijdig fietspad langs de Telderskade. In het bestemmingsplan is hiervoor ruimte gereserveerd ten noorden van het Leonardo College.

In de directe nabijheid van het plangebied is voldoende parkeergelegenheid om in de parkeerbehoefte van het Leonardo College te voorzien. Bestaande parkeerplaatsen die eventueel komen te vervallen als gevolg van de nieuwbouw van het Leonardo College, zullen (openbaar) gecompenseerd moeten worden.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.


Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.


Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

Vooroverleg

In het kader van de Watertoets is het plan in het regulier overleg besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Beschrijving van het watersysteem

Binnen het plangebied behoort al het oppervlaktewater tot het boezemsysteem, waarvan het zomerpeil is vastgesteld op NAP min 0,61 m en het winterpeil op NAP min 0,64 m.

Watercompensatie

Op de locatie van de beoogde nieuwbouw van het Leonardo College (het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk - Onderwijs') is in de huidige situatie circa 3500 m2 verharding aanwezig (gebouwen, schoolplein, parkeerplaatsen). Het opgenomen bouwvlak is circa 3000 m2 groot. In de buitenruimte is uiteraard ook verharding mogelijk. Indien de verharding met meer dan 500 m2 toeneemt, zal op grond van de regels in de Keur 15% van die toename moeten worden gecompenseerd.

4.9 Duurzaamheid

4.9.1 Energietransitie

Het plangebied is onderdeel van de wijk Zuidwest. Deze wijk is aangewezen als één van de prioriteitswijken in de Leidse Warmtevisie. De energietransitie is daarmee binnen het thema duurzaamheid de belangrijkste prioriteit, ook voor dit plangebied. Uitgangspunt is om gasloos te bouwen. Daarmee dient de energievoorziening van bebouwing in het plangebied op een alternatieve wijze te worden voorzien. Opties hiervoor zijn aantakking op het hogetemperatuurwarmtenet dat reeds aanwezig is in de wijk, maar vanwege de beperkte capaciteit van dit netwerk gaat de sterke voorkeur uit naar een all-electric oplossing. Dit kan bijvoorbeeld een combinatie van zonnepanelen en warmtepomp zijn, maar ook het gebruik van een WKO-installatie. Daarnaast is het de ambitie om nieuwbouw ook energieleverend te laten zijn, waar mogelijk.

4.9.2 Klimaatadaptatie en biodiversiteit

Het plangebied bevindt zich in een deel van de stad waar in de (nabije) toekomst problematiek met betrekking tot klimaat te verwachten is, vooral op het gebied van wateroverlast. Prioriteit gaat hierbij uit naar versterking van de groenstructuur. Dit dient meerdere doelen, ten eerste wordt er tegemoet gekomen aan het voorkómen van wateroverlast. Groenvoorzieningen bieden namelijk buffercapaciteit en zorgen voor een vertraagde afvoer van hemelwater naar de riolering. Daarnaast is het van belang dat het groen kwalitatief hoogwaardig is, omdat het hiermee bijdraagt aan de instandhouding en versterking van de biodiversiteit. Ook levert groen een bijdrage aan het terug dringen van het fenomeen hittestress. Ten slotte spelen groenvoorzieningen een belangrijke rol in droogteproblematiek. In het plangebied is in de bestaande situatie een flink aantal bomen aanwezig, waarvan de kwaliteit veelal matig tot slecht is. In de nieuwe situatie is het doel om dit groen te compenseren waar mogelijk en dit kwalitatief hoogwaardig te maken. Dit kan zowel in het plangebied als in de directe omgeving zijn. Een integrale aanpak van bomen en water is hierin noodzakelijk, om een goede afweging te kunnen maken tussen (onderlinge) belangen.

4.9.3 Circulaire economie

Uitgangspunt is om nieuwbouwontwikkelingen zoveel mogelijk circulair te realiseren. Hierbij is hergebruik van materialen van belang, maar daarnaast is flexibiliteit van het gebouw ook een belangrijke factor. Bebouwing zou relatief eenvoudig te transformeren moeten zijn naar bijvoorbeeld een andere gebruiksfunctie. Daarnaast is het advies om de inzet van een zogenaamde 'circulariteitstool' te overwegen, zoals een materialenpaspoort of een oogstkaart. Zo kan er bijvoorbeeld vastgelegd worden welke materialen er verwerkt zijn in het gebouw, waardoor er na levensduur overgegaan kan worden tot een hoger percentage en eenvoudiger hergebruik.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van het bestemmingsplan Leonardo College Telderskade zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 - Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m Artikel 8 - Bestemmingsregels:

  • Groen
  • Maatschappelijk - Onderwijs
  • Verkeer
  • Water
  • Leiding - Hoogspanning
  • Waarde - Archeologie 6

Hoofdstuk 3

Artikel 9 t/m Artikel 12 - Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 13 en Artikel 14 - Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn in alfabetische volgorde gerangschikt in het bestemmingsplan.

Groen

De bestaande groenstructuur langs de Churchilllaan heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen deze bestemming is tevens water toegestaan.

Maatschappelijk - Onderwijs

De nieuwe kavel ten behoeve van het Leonardo College heeft de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' gekregen. De vorm en afmeting van het kavel zijn overeenkomstig de vastgestelde ruimtelijke randvoorwaarden. De gronden zijn primair bestemd voor onderwijsdoeleinden en daarmee gepaard gaande voorzieningen, zoals bijvoorbeeld fietsenstallingen.

Op het meest zuidelijke deel van de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Aan de noordwestzijde van de bestemming is een aanduidig 'gevellijn' opgenomen. Het gebouw mag ter hoogte van deze lijn maximaal 2 meter van de bestemmingsgrens worden gebouwd en dient altijd evenwijdig aan deze lijn te worden gebouwd. Zodoende wordt de oriëntatie op de Churchilllaan gewaarborgd.

Verkeer

De openbare ruimte rondom het kavel voor het Leonardo College heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming zijn wegen en voorzieningen voor de verschillende verkeersmodaliteiten toegestaan, maar ook bijvoorbeeld groenvoorzieningen en water. Aan denoordzijde van het plangebied maakt de bestemming 'Verkeer' het mogelijk dat de Telderskade zodanig kan worden ingericht dat al het verkeer op een goede en verkeersveilige manier kan worden afgewikkeld. Zo is er bijvoorbeeld ruimte om een tweerichtingen fietspad te realiseren aan de zuidzijde van de Telderskade.

Water

Het bestaande water binnen het plangebied heeft hoofdzakelijk de bestemming 'Water' gekregen.

Leiding - Hoogspanning

Aan de westelijke- en noordelijke rand van het plangebied ligt een ondergrondse hoogspanningsleiding. Ter bescherming van deze leiding is een dubbelbestemming opgenomen voor de zone rondom deze leiding. Aanvullende regels borgen de bescherming van de leiding.

Waarde - archeologie 6

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de binnen het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarde als beschermende archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het betreft de archeologische verwachtingswaarde 6.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Overige regels

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving. Ten aanzien van parkeren is in de overige regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat er wordt getoetst aan de beleidsregels parkeernormen van de gemeente Leiden op het moment dat er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan ziet op nieuwbouw van een schoolgebouw. Een dergelijk bouwwerk valt onder de categorieën genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en valt daardoor onder de Grondexploitatiewet. In beginsel dient er daarom een exploitatieplan opgesteld te worden. Dit kan in onderhavig geval achterwege blijven, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente is immers eigenaar van de gronden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de zienswijzentermijn op het ontwerp bestemmingsplan worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het ontwerp bestemmingsplan. Eventuele reacties zullen worden meegenomen richting vaststelling van het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Dit ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.