Plan: | Sumatrastraat 195 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00143-0301 |
De Sumatrastraat 195 is jarenlang de locatie geweest van basisschool 'De Springplank'. Sinds enkele jaren is het pand hiervoor niet meer in gebruik doordat de school verhuisd is naar 'Het Gebouw'. Het pand is hierdoor nu tijdelijk in gebruik voor maatschappelijke initiatieven binnen de buurt. Tevens zijn er sinds begin 2017 zestien tijdelijke wooneenheden geplaatst op het schoolplein door Woningstichting Ons Doel. Deze wooneenheden worden grotendeels door cliënten van stichting De Binnenvest bewoond. Echter gaat het hier om tijdelijke invullingen van het terrein.
Het voornemen is om een ontwikkelingslocatie van het plangebied te maken. Op 17 mei 2016 is de 'Eerste uitvoeringsbesluit locaties huisvesting vergunninghouders en bijzondere doelgroepen' vastgesteld door de Raad. Hierin is besloten om de tijdelijke woonunits voor een periode van drie jaar te realiseren. Besproken is ook om daarna de locatie door woningcorporatie Ons Doel te laten herontwikkelen voor woondoeleinden. Op deze manier kan ingespeeld worden op de toenemende vraag naar woningen binnen de gemeente Leiden. Leiden heeft zeker nog vele jaren te maken met een overspannen woningmarkt. De vraag naar sociale huurwoningen zal de komende jaren alleen nog maar verder toenemen.
Woningstichting Ons Doel heeft een grote woningbouwopgave voor ogen in de verhuur van sociale woningen. Hierbij is de missie van Ons Doel om huishoudens met een bescheiden inkomen te huisvesten in duurzame en betaalbare woningen in prettig leefbare complexen en buurten. In toenemende mate verhuurt Ons Doel aan één- en tweepersoonshuishoudens. Het te realiseren complex aan de Sumatrastraat houdt rekening met deze trend.
De gemeente Leiden staat achter deze ontwikkeling binnen een goede ruimtelijke ordening. In de toelichting wordt uitgewerkt waarom de gemeente Leiden bereid is om mee te werken. De gronden van de Sumatrastraat 195 zijn momenteel in het bezit van de gemeente Leiden en hebben de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden'. Daarnaast ligt er al reeds een wijzigingsgebied naar wonen op de locatie. Het plangebied betreft ook een deel van de gemeente Leiden met de bestemming Verblijfsgebied. Dit bestemmingsplan zal ervoor zorgen dat de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt middels een goede ruimtelijke ordening. Tegelijkertijd worden de gronden middels een koopovereenkomst overgedragen aan Woningstichting Ons Doel.
Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologische kader waarmee de huidige functies en bouwmogelijkheden worden veranderd zodat de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt. Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan. Ontwikkelingsplannen zijn primair bedoeld om een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. In dit geval houdt de ontwikkeling in dat de toegestane functies op de Sumatrastraat 195 worden veranderd naar 'Wonen' en 'Verkeer'.
De Sumatrastraat 195 is gelegen in Leiden Noord en ligt in de buurt De Kooi.
Figuur 1. Ligging van het plangebied (rood omcirkeld) binnen de gemeente Leiden
Het plangebied bestaat uit het terrein waar het voormalig schoolgebouw de Springplank was gevestigd, ter hoogte van het Marecollege en Partycentrum de Zijl langs de Sumatrastraat.
Figuur 2. Luchtfoto met ligging van het plangebied (rood omcirkeld) binnen de omgeving
Aan de westkant wordt het plangebied begrensd door de Sumatrastraat. De noordzijde wordt begrensd door de kavel van de Kapel onze Lieve Vrouwe van de Heilige Rozenkrans. De oostzijde van het plangebied loopt door tot de parkeerplaats naast het zwembad en Partycentrum de Zijl. Het woongebouw aan de Ceramstraat en bijbehorende bergingen begrenzen het gebied aan de zuidzijde.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan "Leiden Noord" van kracht. Het bestemmingsplan is op 25 september 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en op 27 mei 2008 door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland gedeeltelijk goedgekeurd. Na uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan op 30 september 2009 onherroepelijk geworden.
Op grond van het bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden', artikel 7. Een deel van het bouwplan valt binnen de bestemming 'Verblijfsgebied', artikel 17. Er is een kleine overlapping met de bestemming 'Sport & Recreatie', artikel 12. Op het perceel is een bouwvlak aanwezig en er geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.
Op de plankaart is ook te lezen dat het gebied tot het 'Wijzigingsgebied 7' behoort. Hiermee kunnen Burgemeester en Wethouder met inachtneming van artikel 11 Wet op de ruimtelijke ordening de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' wijzigen in de bestemming 'Woondoeleinden' als bedoeld in artikel 3 'Woondoeleinden'. Een wijziging naar een maximale bouwhoogte van 16 meter is hiermee ook voorzien.
.
Figuur 3. Projectie van het vigerende bestemmingplan.
Het beoogde appartementencomplex past niet in het geldende bestemmingsplan, omdat het plan in strijd is met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden', 'Verblijfsgebied' en 'Sport & Recreatie'. Daarnaast overschrijdt het beoogde gebouw de maximale bouwhoogte.
Vanwege deze strijdigheden met de in het plangebied vigerende bestemmingsplan, is het nodig het planologisch regime aan te passen. De gemeente kiest ervoor om dat te doen door middel van de vaststelling van dit nieuwe (postzegel)bestemmingsplan.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum. Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
De belangrijkste elementen uit de ontstaansgeschiedenis van het gebied rondom het plangebied zijn grofweg onder te verdelen in een vooroorlogse en naoorlogse periode. Globaal historisch bekeken is de omgeving in stroken ontwikkeld waarbij men begonnen is bij de Singels aan de zuidkant. De ruimtedruk vanuit Leiden op het gebied zorgde ervoor dat er zowel in 1896 als in 1920 een gebiedsuitbreiding nodig was waarbij de grenzen van 1920, de Slaagh- of Stinksloot aan de noordzijde en De Zijl aan de oostzijde.
Vooroorlogse periode: de Woningwet van 1901
In de 19e eeuw ontstond langs de Maresingel en Herensingel onregelmatig aangelegde woonbebouwing die voor een deel ook langs de dwarsstraten als de Herenlaan (huidige Julianastraat) en de Prinsenstraat werd doorgezet. De bebouwing langs de singel lag direct aan de singelsloot, wat het lage vloerniveau van een deel van de huidige bebouwing verklaart. In de loop van de jaren rond 1900 werden verdere aangrenzende straten als de Willemsstraat en de Koningsstraat door ontwikkelaars volgebouwd.
Een belangrijke structuur uit 1912 was de spoorlijn Leiden – Hoofddorp. Deze lijn had een kopstation ter plaatse waar nu de Kooilaan aansluit op de Herensingel. De loop en de breedte van de Kooilaan worden verklaard door de vroegere loop van de spoorlijn en het rangeerterrein bij het station. Eén spoor liep verder langs de singel richting Zijlpoort. Het stootblok van dat industrielijntje is nu nog aanwezig. De lijn had ook een aftakking naar de lijn Leiden – Haarlem. Daarop sloot ook een lijntje aan dat langs de oostzijde van het slachthuis eindigde bij de gasfabriek aan de Langegracht en diende voor de aanvoer van steenkool. De Haarlemmertrekvaart en de Lage Rijndijk zijn aan het eind van de 19e eeuw al bebouwd.
Vanaf 1896 echter begint op grotere schaal de bouw van woningen in Leiden Noord. Dit gebeurde met name in Groenoord, Noorderkwartier en De Kooi. Prioriteit lag meer bij goedkoop bouwen voor de armen. In het Noorderkwartier en De Kooi zijn corporaties destijds bepalend geweest voor de bebouwing. De Woningwet van 1901 is hierbij van belang. Deze wet maakte naast minimum bouw- en bewoningseisen, overheidssteun voor de bouw van arbeiderswoningen mogelijk.
In de periode tussen 1905 en 1920 werden er honderden particuliere woningen gerealiseerd. In de aanleg en bebouwing van De Kooi hebben veel nieuwe denkbeelden over huisvesting en ruimtelijke ordening, zoals die begin vorige eeuw zijn ontwikkeld, hun praktische toepassing gevonden. Het ging hierbij niet alleen om woningen maar ook om de voorzieningen. Brede straten met groen en een centraal park. Ruime woningen met kleurrijke pannendaken in een originele en afwisselende architectuur. In het Noorderkwartier is de bebouwing rommeliger en veel minder vooruitstrevend dan in De Kooi.
Vanwege de recessie en de Tweede Wereldoorlog vonden er vanaf halverwege de jaren ‘20 tot ongeveer 1950 geen noemenswaardige uitbreidingen van de wijken plaats.
Naoorlogse periode: wederopbouw en stadsvernieuwing
Na 1945 is Leiden in hoog tempo uitgebreid met forse nieuwbouwwijken. Ook aan de noordzijde van de stad is een deel daarvan gerealiseerd in de voor die tijd typerende stedenbouwkundige opzet. Ten noorden van de Willem de Zwijgerlaan, zoals in de Juliana van Stolberghof en Van Riebeeckhof valt de stempelstructuur op. Ook de, oorspronkelijk, ruime groenvoorzieningen tussen de appartementengebouwen zijn een belangrijke kwaliteit van deze structuren.
Tussen 1950 en 1954 wordt de Bernhardkade afgebouwd en wordt de oude grenslijn – de Ringkade – overgestoken. Er worden veel duplexwoningen ontwikkeld (omgeving Julianakade) en het voorzieningenniveau wordt uitgebreid met winkels aan de Beatrixstraat en het Kooiplein. De naoorlogse nieuwbouw wordt eind jaren ‘50 afgerond met De Hoven en de ontwikkeling van het Noorderpark met sportvelden en volkstuinen. Vervolgens is dwars door het gebied de Willem de Zwijgerlaan aangelegd. Begin jaren ‘60 wordt De Kooi tot de Willem de Zwijgerlaan uitgebreid en is de wijk in feite af. In 1968 worden de Groenoordhallen gebouwd.
De jaren ‘70 kenmerken zich door omvangrijke renovatieprojecten. Woningen worden opgeknapt maar er gaan ook volledige huizenblokken tegen de vlakte. Leiden Noord geldt als een achterstandswijk van een industriestad waarin de werkgelegenheid in de industriële sector steeds meer verdwijnt. Dit heeft een hoog percentage lage inkomens, werkloosheid en sociale ontwrichting tot gevolg. Ook in het begin van de jaren ‘80 wordt in delen van het Noorderkwartier en De Kooi vervangende nieuwbouw gerealiseerd.
De ontwikkelingen in de jaren ‘90 worden gekenmerkt door de beleidswijziging waarin de traditionele stadsvernieuwing plaats maakt voor integrale stedelijke vernieuwing met aandacht voor fysieke, economische en sociale vraagstukken. In Leiden Noord wordt in deze periode over een groot deel de oever van De Zijl ontwikkeld. Verschillende vormen van nieuwbouw zijn onder meer te vinden bij het Steneveltpark en de Scheepswerf.
Op de locatie staat een schoolgebouw dat niet meer in gebruik is. Het ligt tussen de Sumatrastraat en het zwembadcomplex De Zijl en ligt naast een kerk en een woonblok. Het is een afgesloten terrein. Op het perceel staan tijdelijke woningen ten behoeve van huisvesting van statushouders. In juni 2016 heeft de gemeenteraad besloten tot en realiseren van deze tijdelijke huisvesting voor de duur van 36 maanden. Na het verwijderen van deze tijdelijke woningen zal de realisatie van het appartementencomplex van start gaan.
Momenteel is in het plangebied het schoolgebouw van de voormalige school 'De Springplank' gevestigd. De locatie is gelegen tussen het vooroorlogse gedeelte aan de zuidkant en het noordelijke wederopbouw gedeelte. De stedenbouwkundige opzet in de wijk de Kooi wordt gekenmerkt door gesloten bouwblokken in het zuidelijke deel en strokenbouw in het noordelijke deel van de wijk. Tussen deze delen bevindt zich een groenstructuur waarin meerdere complexen zijn gelegen, zoals Het Gebouw, het Mare College, het zwembad en partycentrum De Zijl.
De westkant van het plangebied wordt gevormd door de Sumatrastraat. Deze straat is één van de belangrijke ontsluitingswegen van Leiden Noord en sluit aan de noordzijde aan op de Willem de Zwijgerlaan. De Sumatrastraat wordt gekenmerkt door een laanprofiel waarbij bebouwing op verschillende afstand van de straat is gerealiseerd. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door het kerkgebouw van de 'Kapel van Onze Lieve Vrouw van de H. Rozenkrans', aan de oostkant door het partycentrum en de zwemaccommodatie De Zijl. Aan de zuidzijde bevinden zich de jaren '70 - '80 woningen aan de Ceramstraat.
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van een nieuwe ontwikkeling die zal plaatsvinden op de Sumatrastraat 195. Het betreft de ontwikkeling van een appartementencomplex van Woningstichting Ons Doel, welke voorziet in een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 80 woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen.
Het gebouw
De gebouwen in de omgeving van het plangebied zijn zelfstandige en alzijdige ruimtelijke elementen. Door zijn vorm heeft het gebouw een oriëntatie op alle kanten. Het volume staat los in de omgeving waardoor de opzet van het appartementencomplex daarbij aansluit. Middenin het het gebouw wordt een hof gerealiseerd die dient als privé-ruimte voor de bewoners.
Het gebouw is ten opzichte van de Sumatrastraat naar achteren geplaatst. Zo ontstaat een voorplein wat de overgang van openbare ruimte naar de privé-bebouwing vormt, de kerk in het zicht laat en voldoende afstand creëert tot de bestaande bomen aan de Sumatrastraat. Ook zal zo de bestaande bomenrij ruimte krijgen om zich goed te blijven ontwikkelen. Het voorplein biedt tevens ruimte voor fietsparkeerplaatsen voor bezoeker. Het aansluitend maaiveld is openbaar toegankelijk maar zal door de een minimale afscheiding op een natuurlijke manier afgeschermd zijn van de omgeving.
In bouwhoogte en verschijningsvorm is er schaalvergroting vergeleken met de zuidelijke woonbuurt, maar er is ook overgang naar de gestapelde wooncomplexen van het naoorlogse gedeelte. Met de hogere gevel wordt de Sumatrastraat als laan ruimtelijk begeleid. Het gebouw krijgt een robuuste, stevige en sculpturale uitstraling als alzijdig woongebouw met hoogteverschillen in het bouwvolume doordat de bovenste verdieping wat naar achteren ligt. Alle zijden hebben een gelijke architectuurtaal. Met schaalvergroting wordt het gebouw een landmark in het gebied.
De grotere maat en schaal biedt de mogelijkheid voor een binnenterrein dat zowel het ontsluitingsgebied als de buitenruimte van de woningen vormt. Het binnenterrein geeft ruimtelijke kwaliteit aan het complex door middel van toetreding van licht, lucht en openheid. De woningen krijgen daarmee dubbele oriëntatie, zowel aan buitengevel als aan hofzijde.
Figuur 4. Sfeerimpressie van een mogelijk ontwerp van de gevelbeelden.
Er zullen diverse typen appartementen worden gerealiseerd. In hoofdzaak wordt er ruimte geboden aan één-, twee en driekamer appartementen met een oppervlakte van respectievelijk circa 25, 50 en 75m2. De woniningen worden aan de binnenzijde van het gebouw voorzien van een ballustrade zodat er een buitenruimte aanwezig is naast het gezamenlijke hof op de begane grond.
Sociale voorzieningen
In het ontwerp is rekening gehouden met betaalbaarheid en flexibiliteit zodat er ingespeeld kan worden op de behoeften die op dat moment nodig zijn. Mochten veranderingen in de woningmarkt daarom vragen, dan bestaat de mogelijkheid om de woningen samen te voegen tot grotere appartementen of te splitsen in meerdere kleinere appartementen. Door de diverse typen appartementen ontstaat er een verscheiden groep bewoners.
Gelet op de relatief kleine omvang van een deel van de woningen, en ter bevordering van een gemeenschapsgevoel in het complex, heeft Ons Doel het idee opgevat om een gezamenlijke ontmoetingsruimte in de plint op de begane grond te creëren, aan de zijde van de Sumatrastraat. Deze functie zal ondergeschikt moeten zijn aan de hoofdfunctie 'Wonen'. Deze huiskamer heeft in het bestemmingsplan de aanduiding 'gemengd' gekregen. De gemeenschappelijke ruimte is hiermee bestemd voor ondergeschikte Horeca I en I*, Zaalverhuur en Dienstverlening ten behoeve van de woonbestemming. Dit maakt het mogelijk om bijvoorbeeld een kleine horecagelegenheid (lunchroom, koffiebar, feestzaal), die te huren of reserveren is door bewoners te realiseren. Maar ook bijvoorbeeld een wasserette of kapper, of een combinatie daarvan.
Duurzaamheid
Conform het Bouwbesluit zal het gebouw voldoen aan de criteria voor het energielabel A+. Het zal dan ook volledig aardgasvrij zijn. Overige duurzame oplossingen binnen het gebouw zijn duurzame ledverlichting in de algemene ruimten, zonnepanelen op het dak, een decentrale warmteterugwinning van de ventilatie op het dak en het gebruik van onderhoudsvrije/-arme materialen.
De directe omgeving van het plangebied wordt klimaatrobuust ingericht. Hierdoor wordt onder andere rekening gehouden met de wateropvang en het voorkomen van hittestress. Meer over klimaatadaptatie is te lezen in 4.10.2.
Figuur 5. Weergave van de globale massa van het appartementencomplex in haar omgeving.
Effecten op de ruimtelijke structuur
Het gebouw wordt gevormd door de diverse verkavelingsrichtingen en past zich in de ruimtelijke structuur van de omgeving. Door terugligging in de rooilijn zal een voorterrein aansluiten op het voorterrein van de kerk en komt er ruimte in het profiel van de Sumatrastraat. Het gebouw reageert op het aan de overkant liggende schoolgebouw van het Marecollege. De richtingen en geprojecteerde gevels sluiten aan bij de directe omgeving. Door de vliegervorm van het gebouw, ontstaan er lange lijnen en zo ontstaat er ook meer relatie met buiten. In de onderstaande afbeelding is te zien hoe de ontwerpen zich verhouden tot de ruimtelijke structuur in de omgeving.
Figuur 6. Weergave van de stedenbouwkundige verhoudingen in de directe omgeving
De ontwikkeling van het gebouw staat niet op zichzelf. De bouw van een appartementencomplex heeft gevolgen voor de omgeving. Vanuit het gemeentelijk beleid wordt een goede en passende parkeernorm verwacht. Er is met de diverse partijen gezocht naar een juiste inrichting van de directe omgeving waarbij ook het parkeren in het openbaar gebied een rol speelt. Hierbij is het van belang dat er een goede balans aanwezig is tussen de parkeerdruk en een groene uitstraling daar waar mogelijk. Het beoogde nieuwe parkeerterrein maakt het mogelijk om een nieuwe doorgaande route te maken van de Paramaribostraat naar de Ceramstraat. Hierdoor ontstaat er een betere ontsluiting voor de buurt.
In en rondom het plangebied zijn verschillende solitaire bomen en boomgroepen aanwezig. De bomen worden in het kader van aan goede ruimtelijke onderbouwing onderzocht op de conditie, omvang, toekomstverwachting en verplantbaarheid. De grote bomen langs de Sumatrastraat blijven onaangetast. De intentie van de gemeente en de ontwikkelaar is om bij de verdere uitwerking van het ontwerp voor de openbare ruimte zoveel mogelijk rekening te houden met het behoud van behoudenswaardige bomen. Indien noodzakelijk zullen de verplantbare bomen verplaatst worden. Paragraaf 4.5.4 biedt meer informatie over de bomeninventarisatie.
Figuur 7. Globale weergave van de mogelijke toekomstige openbare inrichting
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen worden vastgesteld wanneer het getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Hiertoe behoren onder andere door de wet vastgestelde kaders op het gebied van wateropvang, geluidshinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast komt de gemeente als bevoegd gezag een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe bij het formuleren van ruimtelijk beleid voor aspecten waarvoor geen wettelijke kaders van hogere overheden geldt.
In dit hoofdstuk worden de gemaakte keuzes gemotiveerd. Per onderwerp is een paragraaf opgenomen, waarin eerst kort het toetsingskader, bijvoorbeeld een wet of beleidsstuk, wordt aangegeven. Daarna worden de voor dit plan uitgevoerde onderzoeken verder belicht. Aangegeven zal worden hoe dit bestemmingsplan past binnen de beleidskaders die momenteel vigeren. Het plan betreft een redelijk kleinschalig plan dat geen raakvlakken heeft met het ruimtelijk beleid op Europees of nationaal niveau, doordat het op hogere schaal geen invloed heeft. Vandaar dat de nadruk binnen dit hoofdstuk ligt op beleidskaders die van toepassing zijn op de ruimtelijk relevante aspecten van dit bestemmingsplan. Op overige, minder van toepassing zijnde beleidskaders, wordt hooguit kort op ingegaan.
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. De stad Leiden behoort tot het gebied Zuidvleugel/ Zuid-Holland.
In de Zuidvleugel ligt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. In het gebied rond Leiden zal 10% van de uitbreidingsopgave gerealiseerd moeten worden. Het realiseren van de geplande woningen aan de Sumatrastraat 195 levert een bijdrage aan deze uitbreidingsopgave.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's (planologische kernbeslissing) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het kabinet heeft een ontwerp-Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Deze SVIR zal een aantal rijksbeleidsnota's vervangen. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een 'nee' bepaling.
Met het opstellen van dit bestemmingplan is het Barro in acht genomen.
Het Grotestedenbeleid (GSB) zoals wij dit nu kennen vindt zijn oorsprong in 1994. In dit jaar werden vier plus vijftien steden (G4 & G15) geselecteerd, die onder dit GSB-beleid vielen en waarmee inhoudelijke afspraken werden gemaakt over de aanpak van stedelijke problematiek.
In 1996 werden de gemeenten Haarlem, Dordrecht, Leiden, Schiedam, Heerlen en Venlo toegevoegd aan dit grotestedenbeleid en was de 'G21' een feit. Onder de naam 'Grotestedenbeleid I' (GSB I) stapten Rijk en steden in een gezamenlijke aanpak van de stedelijke problematiek en maakten zij prestatieafspraken met elkaar over de aanpak hiervan.
GSB II van 1999-2004 kende daarna een bredere, meer ontkokerde en programmatische aanpak. De meeste volkshuisvestingssubsidies van weleer werden nu samengebracht in het 'Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing' (ISV1) en uitsluitend de middelen voor woningproductie (BWS en het BLS) bleven afzonderlijk bestaan. Er werden GSB-afspraken met de steden gemaakt op basis van de ambities van iedere stad afzonderlijk. Deze waren gestoeld op een eigen analyse van de drie pijlers, die vanaf dan worden gehanteerd, te weten 'Sociaal', 'Economisch' en 'Fysiek'. De ambities werden geformuleerd in de vorm van maatschappelijke effecten ('outcome-indicatoren').
In de periode GSB III van 2005 t/m 2009 is sprake van nog meer maatwerk per stad. Zevenentwintig middelgrote (G27) en de vier grote steden (G4) doen in dit tijdvak als 'rechtstreekse gemeenten' mee aan het GSB. Op 11 maart 2005 sluit elk van hen, waaronder Leiden, een maatwerkconvenant met het Rijk in de vorm van een 'meerjarenontwikkelingsprogramma' (MOP). In GSB III kunnen steden via een 'Brede Doeluitkering' (BDU) voor elk van de drie pijlers, middelen koppelen aan de prestatieafspraken ('output-indicatoren') met het Rijk. Eenmalig dienen zij via een MOP de aanvraag bij het Rijk in en na vijf jaar leggen zij verantwoording over het geheel af.
Het grotestedenbeleid heeft de afgelopen jaren al veel opgeleverd voor de fysieke ontwikkeling van Leiden. Zo heeft GSB bijvoorbeeld bijgedragen aan de realisering van meer en kwalitatief betere woningvoorraad. Ook is het een belangrijke stimulans geweest om tot integrale wijkontwikkelingsplannen te komen en heeft het een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van de stad. Kwaliteitsimpulsen in de openbare ruimte en meer groen in de stad zijn andere voorbeelden van verworvenheden van het GSB en meer specifiek het ISV.
Met deze tastbare resultaten uit het verleden, was het goed om in 2008 te vernemen dat –hoewel in afgeslankte en gewijzigde vorm- het GSB gecontinueerd wordt in de periode vanaf 2010. De fysieke pijler van het GSB, die in dit document centraal staat, wordt gecontinueerd. De sociale pijler gaat in gewijzigde vorm ook verder na 2009, maar de economische pijler houdt op te bestaan.
Het Rijk stelt voor de fysieke pijler van het stedenbeleid in de periode 2010 t/m 2014 dus weer een Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing beschikbaar. Het Rijk ziet haar rol in het aanstaande ISV als selectief, daarbinnen actief, als partner van de gemeenten en met meer beleidsruimte voor gemeenten dan in het verleden. Dit laatste vertaalt zich o.a. in de omvorming van de huidige brede doeluitkering (BDU/Fysiek), naar een decentralisatie-uitkering (DU/Fysiek) vanaf 2011 en naar afspraken op hoofdlijnen in de vorm van 'outcome-indicatoren'.
De gemeente heeft een nieuw MOP geformuleerd met daarin haar ambities voor het nieuwe tijdvak ISV. In dit programma worden de drie hoofddoelstellingen die het Rijk met het ISV nastreeft, als kader gehanteerd. Deze doelstellingen zijn:
De herinrichting en het toevoegen van het appartementencomplex op de Sumatrastraat 195 draagt bij aan de ambities voor stedelijke vernieuwing en passen binnen het Grotestedenbeleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.6 tweede lid, de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Per 1 juli 2017 is een nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking' van toepassing waarbij de voorheen drie treden-methoden wordt losgelaten en is vervangen door de volgende toelichting:
"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Hoewel uit het Bro niet eenduidig blijkt wat een nieuwe stedelijke ontwikkeling precies is, kan het toevoegen van circa 80 appartementen worden gezien als een stedelijke ontwikkeling omdat de appartementen binnen het bestaande stedelijk gebied worden gerealiseerd. In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 31.620 nieuwe woningen tot 2029, exclusief studentenhuisvesting. Dat cijfer wijkt af van het behoeftecijfer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 27.000 nieuwe woningen in de Leidse regio tot 2040. Dat komt omdat de Woonagenda is gericht op een kortere periode (namelijk van 2012 tot 2029) maar een veel grotere regio, waarvan ook gemeenten als Alphen aan den Rijn, Hillegom, Lisse, Teylingen en Nieuwkoop onderdeel zijn, terwijl de SVIR is gericht op een periode tot 2040 en een kleinere regio. Beide behoefteramingen zijn echter gebaseerd het hetzelfde rekenmodel van bureau ABF-Research (Primos). Voor de toetsing van bestemmingsplannen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de provincie Zuid-Holland uit van de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'. In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is te lezen dat er een behoefte is naar voldoende sociale huurwoningen. Deze Woonagenda is met de gehele regio afgestemd en in de planlijst is het appartementencomplex langs de Sumatrastraat voorzien.
Conclusie
De woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en is gepland binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is voldoende regionale afstemming waaruit blijkt dat er behoefte is naar sociale huurwoningen in het lage segment.
In 1998 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Dit verdrag is hiermee van toepassing op de ontwikkelingslocaties in het plangebied.
Binnen dit bestemmingsplan wordt door middel van archeologische dubbelbestemmingen rekening gehouden met de archeologische verwachtingen. In paragraaf 4.2 Archeologie wordt nader ingegaan op dit aspect.
Gelet op het bovenstaande zijn er op het gebied van Europese en nationaal beleid, geen belemmeringen voor het realiseren van het appartementencomplex. Kijkend naar de landelijke woningbehoefte draagt het realiseren van circa 80 woningen bij aan deze ambitie.
Op 9 juli 2014 is de 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (geactualiseerd op 14 december 2016) vastgesteld door Provinciale Staten. Het hoofddoel van de structuurvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde hebben, en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De visie bevat een sturingsfilosofie, waarvan de kern in een viertal hoofdopgaven is samen te vatten:
De 'Visie Ruimte en Mobiliteit is zelfbindend voor de provincie. Het bindende toetsingskader voor de gemeenten is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte.
In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland, gelijktijdig met de structuurvisie door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten alle gemeentelijke ruimtelijke plannen voldoen.
Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van gemeenten voldoen.
De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van het bouwen buiten bestaande stads- en dorpsgebieden en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), glastuinbouwgebieden, boom- en sierteeltgebieden en bollenteeltgebieden, Rijksbufferzones, kasteel- en landgoedbiotopen en provinciale en regionale waterkeringen. Met deze doorgaans rurale thema's heeft het project geen raakvlakken. Het plangebied en haar omgeving maken geen onderdeel uit van de EHS of van agrarische teelgebieden, ligt geheel binnen stedelijk gebied en bevat geen provinciale of regionale waterkeringen.
De Verordening Ruimte bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. Onder 3.1.4 Duurzame verstedelijking is al eerder ingegaan op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Door het aantonen van de regionale woonbehoefte naar sociale woningen en doordat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, wordt voldaan aan een de 'ladder voor duurzame verstedelijk'.
De regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020 is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Zoals aangetoond in de sub-paragrafen, sluit de ontwikkeling aan op het provinciaal en regionaal beleid. Binnen de regio is er behoefte aan sociale woningbouw. Daarnaast is het ook gepland binnen bestaand stedelijk gebied waardoor een toetsing aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' niet nodig is. Het plan sluit ook aan bij de kernbeslissingen uit de structuurvisie; het plan draagt bij aan de doelstelling binnen de woonregio. Ook zorgt het voor een concentratie van stedelijke ontwikkeling. Het plan voldoet daarmee aan de regionale structuurvisie en de provinciale verordening.
De Structuurvisie Leiden 2025 is op 1 december 2011 vastgesteld en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en structuur van de stad tot 2025.
De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
Met betrekking tot het plangebied bevat de structuurvisie geen specifieke beleidsdoelen. Daarnaast wordt er in de structuurvisie de algemene beleidsambitie uitgesproken veel nieuwe woningen te bouwen door middel van inbreiding. Hier voldoet dit intitiatief aan.
In de Structuurvisie Leiden 2025 wordt er specifiek aandacht besteed aan herstructureringsprojecten in de oudere woonwijken, waaronder Leiden Noord. Leiden heeft de opgave opgepakt waarbij vooral wordt ingezet op het terugbouwen van kwaliteit. In de gebiedsvisie van Leiden Noord zijn kaders meegegeven voor de ontwikkelingen in de wijk. Behouden en versterking van de bestaande groenblauwe structuren en het realiseren van gevarieerde woonmilieus zijn daarbij het uitgangspunt.
Ondanks dat de Sumatrastraat 195 in de gebiedsvisie net buiten de oranje (woon-)ontwikkelzone valt, sluit het uitstekend aan bij de gebiedsvisie. Het draagt bij aan het realiseren van een gevarieerd woonmilieu en geeft een herstructurering van de bestaande oudere woonwijk.
Figuur 8. Uitsnede gebiedsvisie Leiden Noord. In rood omlijnt het plangebied. Uit: Structuurvisie Leiden 2025
Op 14 februari 2013 stelde de Leidse raad de 'Nota Wonen 2020: Leiden kijkt vooruit en pakt door' vast. De nota vormt, samen met de 'Regionale Woonagenda Holland-Rijnland' (zie paragraaf 3.1.4 Duurzame verstedelijking), het voornaamste toetsingskader bij de planvorming rondom woningbouwprojecten en het maken van prestatieafspraken met de verschillende corporaties. Een nieuwe nota was nodig, omdat de recente economische crisis veranderingen op de woningmarkt teweeg heeft gebracht die een herziening van de 'Woonvisie 2005-2015' noodzakelijk maakten.
De Nota Wonen benoemt een aantal uitdagingen, die deels worden veroorzaakt door recente ontwikkelingen op de woningmarkt en die deels een oudere oorsprong hebben:
De woningbehoefte in de bovengenoemde segmenten is volgens de Nota Wonen verder uit te splitsen in woningen en woonmilieus die voldoen aan de wensen van bewonersgroepen met een viertal verschillende leefstijlen, gebaseerd op het zogenaamde BSR-model van bureau SmartAgent. De gemeente Leiden streeft naar een regionale afstemming van het woningaanbod, waarbij de verschillende regiogemeenten zich vooral richten op bewoners met leefstijlen die het beste bij de bestaande kenmerken van de betreffende gemeente passen. Als sterkst verstedelijkte gemeente in de regio wil Leiden zich dan ook vooral (maar niet uitsluitend) richten op de woningbehoefte binnen de zogenoemde 'rode leefstijl', waarin veel waarde wordt gehecht aan aspecten als zelfontplooiing, persoonlijke ambitie, vrijheid en onafhankelijkheid. Individuen in de 'rode doelgroep' maken relatief veel tijd vrij voor culturele ontwikkeling, zijn relatief vaak buitenshuis te vinden, hechten bovengemiddeld aan de nabijheid van voorzieningen en zijn dan ook sterk vertegenwoordigt in zeer stedelijke leefomgevingen, bij voorkeur in steden met een omvangrijk cultureel aanbod. De gemeente Leiden stelt zich in regionaal verband daarom tot doel het centrum stedelijk woonmilieu in Leiden uit te breiden, door verdichting en inbreiding binnen het in figuur 9 aangegeven gebied.
De Sumatrastraat 195 ligt deels in/tegen deze rode contour aan en valt hiermee binnen het aangegeven gebied.
Figuur 9. Het gebied voor uitbreiding van het centrum stedelijk milieu, zoals indicatief weergegeven in de Nota Wonen 2020
Het deel van de Sumatrastraat waarin dit bouwplan ligt, wordt in de Nota Wonen 2020 aangegeven als een nader te onderzoeken gebied, zo blijkt uit de kansenkaart in figuur 10, Hiermee wordt het gebied aangewezen om wellicht op langere termijn te transformeren naar een interessant woonmilieu of nader te onderzoeken op mogelijkheden voor verruiming van de woningvoorraad.
Figuur 10. Kansenkaart uit de Nota Wonen 2020
Aangezien woningstichting Ons Doel een gezamenlijke ruimte voor de bewoners wilt realiseren, is een deel van de begane grond mede bestemd voor een gemengde functie, waarbinnen in bijvoorbeeld een café-achtige setting, de bewoners elkaar kunnen treffen. Om dit mogelijk te maken is de aanduiding horeca opgenomen in de verbeelding.
Op 11 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden de ruimtelijk-economische horecavisie Leiden vastgesteld. Deze horecavisie is bedoeld als toetsingskader voor de beoordeling van horeca-aanvragen die niet in een geldend bestemmingsplan passen.
De visie gaat in op de wenselijke concentratie en spreiding van verschillende soorten horeca-vestigingen in de stad. De visie is niet alleen bedoeld als toetsingskader voor individuele aanvragen (omgevingsvergunningen), maar is ook richtinggevend voor de horeca ontwikkeling die via bestemmingsplannen wordt toegestaan in bijvoorbeeld ontwikkellocaties. Bij het beoordelen van aanvragen is de gemeente altijd gehouden om bestaande planologische uitbreidingsmogelijkheden te respecteren, ongeacht of die uitbreidingsmogelijkheden in de horecavisie passen. De visie vormt echter wel aanleiding om de ruimte voor horeca in bepaalde delen van de stad terug te dringen en om bestemmingsplannen hierop aan te passen.
Horeca is te onderscheiden in verschillende categorieën. In de horecavisie en in nieuwe bestemmingsplannen wordt uitgegaan van een indeling in 7 categorieën, waarbij sommige categorieën in deelcategorieën zijn onderverdeeld. In de horecavisie wordt gebruik gemaakt van Romeinse cijfers, vanwege de landelijke technische tekenstandaarden SVBP 2012 wordt er in het bestemmingsplan gebruik gemaakt van Arabische cijfers. Voor de duidelijkheid volgt hierna een conversietabel:
Horecabeleid Aanduiding in bestemmingsplan
Categorie I horeca = 1
Categorie I* specifieke vorm van horeca - horeca 1 *
Categorie II horeca = 2
Categorie III horeca = 3
Categorie III* specifieke vorm van horeca - horeca 3 *
Categorie III** specifieke vorm van horeca - horeca 3 **
Categorie IV horeca = 4
Categorie V horeca = 5
Categorie V* specifieke vorm van horeca - horeca 5 *
Categorie VI horeca = 6
Categorie VII horeca = 7
Binnen dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om de categorie I en I* te realiseren, waarvoor geldt:
De Sumatrastraat 195 wordt in de visie aangeduid met 'Overige stadsdelen'. Er wordt per stadsdeel (buiten de binnenstad en de ontwikkellocaties) ruimte geboden voor maximaal één vestiging binnen categorie I.
Op de begane grond zal een ruimte komen die geschikt is voor een gezamenlijke voorziening waar een functie in kan komen. Gelet op de relatief kleine omvang van een deel van de woningen, en ter bevordering van een gemeenschapsgevoel in het complex, heeft Ons Doel het idee opgevat om een gezamenlijke ontmoetingsruimte in de plint te creëren, aan de zijde van de Sumatrastraat. Een soort 'huiskamer' waar bewoners elkaar, hun bezoekers en omwonenden kunnen ontmoeten. Deze huiskamer heeft in het bestemmingsplan de aanduiding 'gemengd' met ondergeschikte Horeca I en I* (overdag), Zaalverhuur en Dienstverlening gekregen, en kan daarmee de vorm aannemen van een kleine horecagelegenheid (lunchroom, koffiebar), die te huren of reserveren is door bewoners, maar ook van een wasserette of kapper, of een combinatie daarvan. De functie dient ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie 'Wonen'. Er zal dus geen zelfstandig functionerende horeca vestiging gerealiseerd kunnen worden.
De geplande ontwikkeling van de Sumatrastraat 195 stuit niet op bezwaren uit de structuurvisie van Leiden. Het plan past goed binnen de gebiedsvisie van Leiden Noord doordat het bijdraagt aan het realiseren van een gevarieerd woonmilieu. Ook heeft het gebied al een plek gekregen als mogelijke woongebied op de kansenkaart uit de Nota Wonen 2020. In de nota wordt het gebied aangeduid als een nader te onderzoeken gebied voor een woonmilieu. Ook de mogelijkheid om een horecavestiging te realiseren past binnen het gemeentelijk beleid doordat de horeca ondergeschikt dient te zijn aan de functie wonen. Dit alles zorgt ervoor dat het plan past binnen het gemeentelijk beleid.
In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijk beleid van de gemeente en de hogere overheden toegelicht. De bouw van het complex met circa 80 appartementen met bijbehorende parkeervoorzieningen past goed in alle relevante ruimtelijke beleidsstukken, zoals de provinciale Verordening Ruimte, de gemeentelijke structuurvisie, de Nota Wonen 2020 en het relevante nationale beleid. Het project levert een structurele bijdrage aan de regionale opgaven voor woningbouw (specifiek voor sociale woningbouw) in stedelijke woonmilieus.
Onder een 'goede ruimtelijke ordening' valt naast het voldoen aan ruimtelijke en ruimtelijke-economische beleidsambities ook de passendheid binnen allerlei normen en grenswaarden van verschillende ruimtelijke en fysieke aspecten. Deze zijn vastgesteld in verschillende wetten, verordeningen, NEN-maatstaven of andere harde toetsingskaders.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied (Hessing W.A.M., C. Sueur & A. van Zalinge, 2004: Archeologische waarden en verwachtingen op het grondgebied van Leiden, inventarisatie, kaarten en vertaling naar het ruimtelijk beleid. Amersfoort (Vestigia-rapport V120). Deze waardenkaart wordt jaarlijks geactualiseerd en via de website www.erfgoedleiden.nl beschikbaar gesteld).
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.
De negen waarderingscategorieën zijn:
Waarde archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde archeologie 4 | Gebied met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde archeologie 5 | Gebied met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde archeologie 6 | Gebied met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde archeologie 7 | Gebied met een lage archeologische verwachting |
Waarde archeologie 8 | Romeinse Limeszone, bescherming conform Verordening Ruimte |
Waarde archeologie 9 | AMK-terreinen, bescherming conform Verordening Ruimte |
Landschappelijke context
De ondergrond van Leiden bestaat uit Pleistocene afzettingen, gelegen op een diepte van 12 tot 16 m – NAP, met daarop Holocene afzettingen bestaande uit veen- en mariene zand- en kleipakketten.
In de loop van het Holoceen, vanaf ca. 5000 jaar geleden, werd voor de kust een rij strandwallen gevormd, waardoor het achterland grotendeels werd afgeschermd van de zee. In het Hollandse getijdebekken achter de kustbarrière ontstonden afzettingen van zand en klei die tot het Wormer laagpakket van de Formatie van Naaldwijk worden gerekend. Verder landinwaarts kon als gevolg van de zeespiegelstijging veenvorming optreden (Basisveen, Nieuwkoop formatie).
Alleen via de mondingen van rivieren, zoals bij de Oude Rijn, bleef de zee toegang tot het achterland houden. Naarmate de mondingen dichtslibden en de zeespiegel bleef stijgen, verzoette het milieu gaandeweg en ontstond een dik veenpakket, het Holland Laagpakket. In perioden van grote zee-activiteit werden vanuit de zeegaten soms delen van het veen geërodeerd en vond opnieuw afzetting van klei en zand plaats (transgressiefasen, Walcheren Laagpakket van de Naaldwijk formatie).
Landinwaarts had de Oude Rijn de meeste invloed op de vorming van het landschap. De invloed van de Oude Rijn begon rond 4400 voor Chr., waarbij de bedding van de rivier zich regelmatig verlegde en aan weerzijden van de actieve geul oever- en komafzettingen (klei en zand) werden afgezet. Ook ontstonden in het lage achterland achter de oeverwallen kreek- en geulsystemen. De oeverafzettingen langs deze kreken en geulen lagen relatief hoog in het landschap. Op deze afzettingen kan bewoning vanaf de ijzertijd voorkomen.
Dit plan zal worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van het Bestemmingsplan Archeologie de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 6 geldt (gebieden met een middelhoge archeologische verwachting). De voor Waarde-Archeologie 6 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 men dieper dan 75 cm. Bij doorgang van de plannen worden bovenstaande criteria overschreden.
In 2012 is langs de gehele Sumatrastraat een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het volgende rapport:
Ras, J., 2012: Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, karterend, noordelijk deel Tracé Ringweg Oost, Leiden, gemeente Leiden.
Tijdens dit booronderzoek is op ca. 50 meter ten zuidwesten van de huidige planlocatie in een tweetal boringen een grote hoeveelheid inheems Romeins aardewerk aangetroffen. Deze resten liggen op een diepte van 1.1-1.8 meter onder maaiveld.
In april/mei 2017 is door Synthegra Archeologie een booronderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie Bijlage 1 Onderzoeksrapport Archeologie). Het onderzoeksrapport is getoetst en akkoord bevonden.
Bij dit onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een ophogingspakket van sub recente datum, met daaronder - vanaf een diepte van 0,5 meter –NAP - een niveau waarop archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Deze resten zijn (indien aanwezig) niet verstoord als gevolg van de huidige bebouwing op het terrein.
Vanwege de kans op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied, onder de sub-recente ophoging, is de dubbelbestemming Waarde Archeologie 6 opgenomen. Ter plaatse van de huidige bebouwing is dit niveau waarschijnlijk nog intact en kunnen onder de bebouwing nog grondsporen aanwezig zijn. Behoud van archeologische resten in de bodem heeft de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is, zal gestreefd worden naar het behoud van de kennis over de archeologische resten door ze op te graven en te documenteren.
De bouwplannen zijn nog niet gedetailleerd genoeg om te kunnen beoordelen of de beoogde werkzaamheden diep genoeg reiken om het archeologisch niveau te verstoren. Veel zal hierbij afhangen van diepte van de te graven bouwkuip en de dichtheid van het funderingsgrid onder de nieuwbouw. Gedetailleerde tekeningen van de werkzaamheden zijn nodig om duidelijkheid te geven over de daadwerkelijke bodemverstoring.
Geadviseerd is in dat geval een vervolgonderzoek in de vorm van archeologische begeleiding om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden.
Het onderzoeksrapport is door de afdeling archeologie van Erfgoed Leiden en Omstreken goedgekeurd. Voor een archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd. De PvE zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw goedgekeurd moeten worden op grond van de bestemming 'Waarde - Archeologie 6'.
Leiden kent één van de hoogste adresdichtheden van Nederland, en binnen de gemeentegrenzen zijn geen uitleggebieden meer aanwezig. Dit terwijl de stad en de omliggende gemeenten als onderdeel van een groeiregio een sterke vraag naar nieuwe woningen kennen. In lijn met de uitgangspunten in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte, en alle andere relevante vigerende ruimtelijke beleidskaders, streeft de gemeente Leiden daarom - deels noodgedwongen vanwege de beperkte ruimte, maar ook vanwege de behoefte aan centrum stedelijke woonmilieus - naar verdichting binnen het bestaande stedelijke veld. Een toename van schaduwval kan een effect zijn van deze verdichting. Hogere gebouwen dragen bij aan deze schaduw.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er daarom een bezonningsstudie in de vorm van schaduwdiagrammen uitgevoerd. Bij een dergelijke bezonningsstudie is het gebruikelijk de schaduwsituatie tijdens minimaal drie dagen in het jaar in beeld te brengen. Hierbij dient het interval niet groter te zijn dan twee uur. De dagen zijn doorgaans de kortste dag van het jaar (21 december), de langste dag van het jaar (21 juni) en één of beide dagen dat de zon precies boven de evenaar staat (21 maart of 21 september). De laatste twee dagen representeren een gemiddelde dag op het gebied van bezonning.
De schaduwdiagrammen zijn weergeven in Bijlage 2. Door het nieuwe woongebouw gebouw zal schaduw veroorzaakt worden. In de ochtend valt dit vooral op de Sumatrastraat en het terrein van de kerk, in de middag vooral op aangrenzend parkeerterrein en terrein van het zwembad.
In de directe omgeving liggen maatschappelijke en recreatieve voorzieningen als scholen, een kerk en een zwembad. Aan de andere kant van de singel liggen woongebouwen aan de Surinamestraat, Corantijnstraat en de Paramaribostraat.
Voor de gevolgen van bezonning zijn schaduwdiagrammen gemaakt op diverse data. Deze data zijn 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. Gebruikte situatie van 9 uur tot 18 uur met intervallen van één uur. Ook voor 21 oktober zijn ze gemaakt, omdat dit een peildatum is voor bepaling van mate van schaduwhinder aan de hand van de zogenaamde Haagse bezonningsnormen. Ook 19 februari is als peildatum te gebruiken. Dit betreft dan zonval op gevels en ramen van woningen.
Op de diagrammen van 21 oktober is te zien dat de slagschaduw valt op de Paramaribostraat en niet op de gevels van de appartementen. Daarmee blijft er een gelijke bezonningssituatie en is er geen verslechtering van de bezonningssituatie.
Op 21 december valt een deel van de woningen van de flat aan de Paramaribostrat in de middagsituatie vanaf ongeveer 14 uur in de slagsschaduw maar er blijft een voldoende bezonningssituatie. Immers op de peildata 21 oktober en 19 februari is het aantal uren zonval op de gevels maatgevend.
De terreinen van de kerk, het zwembad en de school aan de overzijde krijgen ook schaduw, maar omdat dit niet woon-functies zijn, is hier geen sprake van onevenredige afname van toetreding dag- en zonlicht.
Uit de beoordeling blijkt dat er door het jaar heen geen onevenredige schaduwhinder optreedt voor de omwonende, het zwembad en de naastgelegen kerk. Na toevoeging van het gebouw kan er gesproken worden over een goed bezonningsklimaat.
Monumentenwet (1988)
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet uit 1988. De wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via een apart vergunningenstelsel en bij restauratie kan een beroep worden gedaan op financiële middelen uit een daartoe opgericht fonds. De Monumentenwet biedt daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten bestaan uit groepen van onroerende zaken waarin zich één of meer monumenten bevinden en die van bijzondere cultuurhistorische waarde zijn. De aanwijzing zorgt voor extra bescherming via aangepaste bestemmingsplannen en het daarbij horende vergunningenstelsel.
De Monumentenwet biedt gemeenten bovendien de vrijheid zelf monumenten aan te wijzen. De gemeente Leiden heeft ter bescherming van die monumenten een gemeentelijke monumentenverordening vastgesteld. In tegenstelling tot rijksmonumenten kunnen gemeentelijke monumenten jonger zijn dan 50 jaar, maar kan geen gebruik worden gemaakt van middelen die het Rijk ter beschikking stelt voor de renovatie van rijksmonumenten.
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor de uitvoering van de ambities in de Erfgoednota.
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met haar (internationale) kennis en collecties, haar aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners een onderscheidende kracht in huis op het gebied van erfgoed. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt waar mogelijk aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Het plangebied betreft een perceel gelegen aan de Sumatrastraat en grenzend aan de noordzijde aan de voormalige kerk van het Apostolisch Genootschap, aan de oostzijde aan het perceel van zwembad De Zijl en aan de zuidzijde aan een bestaand woongebouw. Het perceel maakte oorspronkelijk deel uit van de Stadspolder en was verkaveld vanuit de Rijn. Van deze pre-stedelijke structuur zijn geen resten meer waarneembaar.
De Stadspolder is voor 1945 grotendeels bebouwd met woonwijk De Kooi. In het Uitbreidingsplan 1933 is op deze locatie deels een groenvoorziening en deels een bedrijventerrein gepland. Het noordelijk deel van de Sumatrastraat wordt echter niet uitgevoerd volgens het Plan '33. In Leiden betekent de naoorlogse scholenbouw vaak een breuk met het Uitbreidingsplan 1933 waarbij reserveringen voor grondgebonden woningen moesten wijken voor nieuwe schoolgebouwen.
Pas begin jaren 60 wordt dit deel van het plan voltooid, maar dan met twee schoolgebouwen en het kerkgebouw van het Apostolisch Genootschap (1961, arch. P. van der Sterre). Deze kerk is nu in gebruik als kapel Onze Lieve Vrouw van de Heilige Rozenkrans. Het betreft een voor Leiden zeldzaam en waardevol voorbeeld van een zogenoemde 'verdiepingskerk', waarbij de kerkzaal zich op de verdieping bevindt. Het achter de school gelegen zwembad is na 1945 sterk uitgebreid.
De stedenbouwkundige ligging van het schoolgebouw is van een beperkte cultuurhistorische waarde. Het huidige schoolgebouw is, voor zover bekend, het eerste gebouw op deze plek. Het is in 1963 gebouwd als Protestants Christelijke lagere school Koningin Wilhelmina naar ontwerp van stadsarchitect Koch. Het is een zogenaamde HB-80 school, verwijzend naar het bouwsysteem. De school vertegenwoordigt daarmee een bepaalde cultuurhistorische waarde als representant van het omvangrijke naoorlogse scholenbouwprogramma. Bij het waarderings-en selectieproces in 2008-2010 ten bate van mogelijke aanwijzing als gemeentelijke monument van historische schoolgebouwen, is deze school beoordeeld als van onvoldoende belang om voor aanwijzing in aanmerking te komen.
In het plangebied behorend bij dit bestemmingsplan zijn geen historische bouwwerken, monumentale panden of structuren met een cultuurhistorische of beeldbepalende waarde aanwezig. Het plangebied is daarnaast geen onderdeel van een molenbiotoop, landgoed- of kasteelbiotoop, beschermd stadsgezicht of anderszins cultuurhistorisch beschermd landschap.
Als gevolg van dit bestemmingsplan zal het schoolgebouw gesloopt kunnen worden omdat deze zijn beoordeeld als van onvoldoende belang voor een aanwijzing als gemeentelijk monument.
Europees en nationaal beleid
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de Europese Unie, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid is in de Wet natuurbescherming deels veranderd t.o.v. de Flora- en faunawet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Provinciaal en regionaal beleid
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.
Gemeentelijk beleid
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De Bomenverordening met Groene Kaart is door de gemeenteraad van Leiden op 11 februari 2016 vastgesteld en is op 1 maart 2016 in werking getreden. Op de Groene Kaart staan de bomen, houtopstanden, boomstructuren en parken die een beschermde status hebben. In de verordening worden al deze vormen aangemerkt als een 'houtopstand'.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.
In het kader van een voorliggend bestemmingsplan is er een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is tevens terug te vinden in Bijlage 3 Quickscan flora en fauna. Deze quickscan is uitgevoerd met een tweetal doelen, namelijk de volgende:
In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten.
Tabel 1. Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Uit het onderzoek is gebleken dat er een aantal maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen en dat zijn wel de volgende:
Uit de bovenstaande quick-scan bleek dat er een aanvullend onderzoek plaats moest vinden naar de gewone dwergvleermuis en laatvliegers in de periode half april - september. Deze is uitgevoerd en is te vinden in Bijlage 4 Rapport aanvullend onderzoek dwergvleermuis. Het onderzoek is uitgevoerd conform de landelijke richtlijnen (Vleermuisprotocol 2017). De conclusie hiervan luidt dat er geen bezwaren zijn voor de geplande ontwikkeling in het kader van de Wet natuurbescherming. Herbestemming, sloop en nieuwbouw zal naar verwachting géén negatieve effecten hebben op voorkomende natuurwaarden. Uit het rapport blijkt dat er op meerdere dagen een avondbezoek is gebracht aan het gebied. De onderzoekslocatie heeft geen functie voor vleermuizen. De gewone dwergvleermuis foerageert in de nabijheid van het gebouw, maar dit gebied betreft geen essentieel foerageergebied. In de nabijheid is een paarterritorium van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Dit territorium is niet gerelateerd aan de onderzoekslocatie. Gelet op dit onderzoek kan de ontwikkeling plaatsvinden zonder een ontheffing.
Ter hoogte van de Sumatrastraat 195 te Leiden staan geen waardevolle houtopstanden aangegeven. De bomen hebben echter wel een stamomtrek van 45 cm of meer (gemeten op 130 cm hoogte), een kapvergunning is daarom nodig (bron: Groene Kaart 2012 Leiden d.d. 11 februari 2016, Gemeente Leiden). Eventueel kunnen beeldbepalende of monumentale bomen als zodanig worden beschermd in het bestemmingsplan. Dergelijke waardevolle bomen komen hier echter niet voor.
In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal er een bomeninventarisatie plaatsvinden. Uitgangspunt is het behoud van de houtopstanden. Echter blijkt uit de eerste concepten dat de staat van enkele bomen, in combinatie met de meest optimale bouwplaatsinrichting zal leiden tot de kap van een aantal bestaande bomen. Een compensatieplan zal duidelijk moeten maken welke houtopstanden verplaatst danwel vervangen kunnen worden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om een gewenste groenstructuur te realiseren. Bij het verder ontwerp van de parkeerplekken zal dan ook rekening gehouden worden met de te verplanten/ aan te planten bomen. Bijlage 13 Waterbalans en bomen geeft een beeld van de inrichting in relatie tot de bomen. De definitieve inrichting zal tijdens de omgevingsvergunningaanvraag aan bod komen.
Gelet op deze gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Wel moet men in de gaten houden dat er nog sprake kan zijn van, in het seizoen, broedende vogels. In gebruik zijnde nesten of broedende vogels mogen niet verstoord worden.Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is gezien de bovengenoemde onderzoeken.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
Om de aanwezigheid van kabels en leidingen in en rondom het plangebied inzichtelijk te maken is in juli 2017 een zogenaamde Klic-melding opgevraagd. De melding geeft een actueel overzicht van alle aanwezige nutsvoorzieningen, en haalt die informatie uit een systeem dat constant door alle actieve nutsbedrijven wordt aangevuld. Het overzicht is bijgevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan (zie Bijlage 5 Klic-melding Sumatrastraat 19).
In het meest zuidelijke deel van de kavel bevinden zich een water en gasleiding voor de omliggende gebouwen. Deze blijven in openbaar gebruik, en vallen daarmee buiten het plangebied. Op het terrein van het perceel bevinden zich huisaansluitingen voor de school en tijdelijke woningen. Dit zijn kabels van KPN, Ziggo en een lagedruk gasleiding. Daarnaast ligt er een datakabel van slib.
De kabels zullen plaatselijk moeten worden verlegd, om plaats te maken voor de ontwikkeling.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die onder het regime van het Bevb vallen, of die om een specifieke regeling vragen in dit bestemmingsplan. Enkele kabels zullen verlegd moeten worden om plaats te maken voor de ontwikkeling.
Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Onderzoeksresultaten
De beoordeling is te vinden in Bijlage 6 . Het plangebied kan, met name na realisering van het wooncomplex, worden getypeerd als rustige woonwijk. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende inrichtingen:
Uit bovenstaande tabel blijkt dat voor enkele bedrijven/inrichtingen niet wordt voldaan aan de richtafstanden. Om te beoordelen of het Apostolisch Genootschap en het Zwembad De Zijl worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te ontwikkelen woningen is nader onderzoek gedaan. In paragraaf 4.7.4 Geluid is hierover het één en ander opgenomen. Er zijn met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen en het volgen van een procedure hogere waarden geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Conclusie
Mede gelet op het gestelde onder de paragraaf geluid, zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Beleidskader
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.
Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand stillbeginsel.
Wet ruimtelijke ordening (Wro):
De Wro bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb):
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde "spoed- of risicolocaties")).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk):
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid:
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit.
In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Onderzoeksresultaten
Van de locatie waar zich momenteel de school en de speelplaatsen bevinden, zijn bij de Omgevingsdienst bodemonderzoeken bekend. Deze zijn uit de periode 2002-2017 en voldoen om hier een omgevingsvergunning (bouwen) mee aan te vragen. Het meest recente onderzoek is een verkennend bodemonderzoek en verkennend asbest onderzoek in de bodem, nabij het gebouw. Deze is te vinden in Bijlage 7.
Beoordeling ODWH
Voor de beoordeling van dit plan zijn voornamelijk de onderzoeken uit 2015 en 2017 gebruikt. Uit de bodemonderzoeken blijkt dat alleen rondom de opstallen bodemonderzoek is uitgevoerd. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met de zware metalen kwik, lood, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en polychloorbifenylen (PCB). Het grondwater is lokaal licht verontreinigd met barium, zink, naftaleen en xylenen. De overige onderzochte parameters zijn niet verhoogd aangetroffen.
Uit de rapporten blijkt dat het onderzoeksbureau zintuigelijk geen asbestverdacht materiaal op het maaiveld en in de bodemmonsters heeft aangetroffen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn lokaal bodemvreemde bestanddelen en puinresten aangetroffen. Begin 2017 is het asbestbeleid aangescherpt. Dit is aanleiding geweest om in het onderzoek van 2017 de grond op asbest te onderzoeken. Zowel zintuiglijk als analytisch zijn op en in de bodem ter hoogte van de onderzochte locatie uit 2017 geen asbest aangetroffen. Aangenomen wordt dat dit ook voor de onderzochte locatie van 2015 geldt. Op basis van deze onderzoeken wordt aangenomen, dat de bodemkwaliteit onder de niet onderzochte opstallen van dezelfde kwaliteit is. Deze bodemonderzoeken zijn voorlopig voldoende om hier een omgevingsvergunning (bouwen) mee aan te vragen.
Aanvullend onderzoek opstallen
Opgemerkt wordt dat onder de opstallen geen bodemonderzoek is uitgevoerd. Om er zeker van te zijn of deze locaties geschikt zijn voor de toekomstige bestemming wordt geadviseerd deze terreindelen alsnog te laten onderzoeken na de sloop. Hiervoor is een onderzoek conform de NEN5740:2009/A1:2016.nl voldoende. Indien tijdens dit onderzoek blijkt dat onder de gesloopte panden, bodemvreemde bestanddelen (bijvoorbeeld puin-, cement- en baksteenresten etc.) worden aangetroffen is tevens een asbestonderzoek volgens de norm NEN 5707 + C1:2016 noodzakelijk.
Grond afvoer
Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit. Voor meer informatie over uit te voeren bodemonderzoek en/of het Besluit bodemkwaliteit kunt u contact opnemen met Omgevingsdienst.
Conclusie
Op basis van de bij de Omgevingsdienst bekende rapporten uit de buurt, is er voldoende aangetoond dat de bodemkwaliteit van een dusdanige kwaliteit is dat dit geen belemmering vormt voor de functie wonen. Om er zeker van te zijn dat de bodemkwaliteit onder de bestaande bebouwing ter plaatse van het reeds onderzochte terreindeel vergelijkbaar is met de bodem daaromheen, wordt geadviseerd om deze terreindelen te laten onderzoeken na de sloop en ter beoordeling aan te bieden bij de Omgevingsdienst West-Holland.
Beleidskader
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR)1, en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR)2.
Plaatsgebonden risico:
Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.
Verantwoordingsplicht groepsrisico:
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico’s in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Landelijk beleid:
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet weg geldt de Regeling basisnet, daarin zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: een afstand voor het risicoplafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Provinciaal Beleid:
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het ‘beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen’. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een groepsrisicoverantwoording schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een groepsrisicoverantwoording moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regio Holland-Rijnland:
De regio Holland-Rijnland heeft in 2014 de omgevingsvisie externe veiligheid geactualiseerd (Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland) . In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel op basis van zonering van het groepsrisicodiagram opgesteld en richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd.
Onderzoeksresultaten
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Wel zijn er twee noemenswaardige locaties die een rol spelen bij de externe veiligheid, te weten de Rijksweg A4 en het zwembad De Zijl.
Rijksweg A4
De locatie ligt in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van meer dan 2 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, artikel 8). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, artikel 7).
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Zwembad De Zijl
De locatie ligt naast zwembad De Zijl. Vanwege de opslag van zwavelzuur is het zwembad op de risicokaart aangeduid als een relevante risicobron. Het zwembad valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, daarvoor is de hoeveelheid te gering. De afstandseis voor de PR-grenswaarde en verantwoordingsplicht groepsrisico zijn dus niet van toepassing op het zwembad.
Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering. De A4 en het zwembad zijn geen obstakel voor het woningbouwplan.
Beleidskader
Wet geluidshinder
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden. De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Geluidsnota Leiden 2004
Met de vaststelling van de geluidsnota in 2004 heeft het gemeentebestuur van Leiden het beleid ten aanzien van geluidhinder vastgesteld. Geluid wordt sinds die vaststelling als speerpunt voor het milieubeleidsplan beschouwd, integraal aangepakt en het beleid wordt gebiedsgericht ingevuld. Uitgangspunt van die geluidsnota uit 2004 is, dat er voor ieder gebiedstype een passend geluidsniveau is vastgesteld. In het drukke, levendige centrum is dit vanzelfsprekend een ander geluidsniveau dan in een rustige woonwijk. Per gebiedstype is er in de geluidsnota een bovengrens vastgesteld, die de gemeente niet wil overschrijden. Daarmee legt de geluidsnota vooral vast, hoe de gemeente in toekomstige situaties met geluid wil omgaan en biedt de geluidsnota een beoordelingskader voor de bestaande situaties in de stad.
Geluidskaart en actieplan Leiden 2007
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de geluidssituatie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde brontypen, te weten schadelijke en hinderlijke effecten door weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. In het actieplan worden de acties beschreven die de gemeente wil uitvoeren in de planperiode 2008 - 2013, om deze situatie te verbeteren. Leiden wil de geluidbelasting terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Zulke maatregelen worden ook in het kader van de luchtkwaliteit al overwogen. Voor geluid denkt de gemeente aan toepassing van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Als een dergelijk stil wegdek wordt aangelegd op het moment dat een wegdek tóch al aan vervanging toe is, zijn de kosten beperkt.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de procedure hogere waarde uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die als kader dienen bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dat op grond van de Wgh mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Onderzoeksresultaten
Wat betreft de akoestiek zijn er twee onderzoeken uitgevoerd. Allereerst naar het industrielawaai en ten tweede naar het verkeerslawaai dat wordt geprojecteerd op de te realiseren woningen in het plangebied. Beide onderzoeken zijn tevens terug te vinden in Bijlage 8 tot en met Bijlage 11.
Industrielawaai
Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de projectie van industrielawaai op de te realiseren woningen aan de Sumatrastraat. Op basis van een quickscan, van de Omgevingsdienst West-Holland die al reeds was uitgevoerd, bleek dat er nader onderzoek nodig zou zijn naar de kapel van de Onze Lieve Vrouwe van de Heilige Rozenkrans aan de Sumatrastraat 197 en het zwembad en partycentrum de Zijl. De woningen worden namelijk geprojecteerd binnen de richtafstanden voor geluid van beide inrichtingen.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de maximale geluidniveaus als gevolg van parkeerbewegingen aan de Sumatrastraat ter hoogte van de Kapel de richtwaarde overschrijden. Echter, deze parkeerbewegingen vinden plaats op openbaar beschikbaar terrein en is daarmee niet noodzakelijkerwijs aan de Kapel toe te kennen. Een conclusie uit het onderzoek is dan ook dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel worden er ten gevolge van de activiteiten op het parkeerterrein de richtwaarden uit stap 2 voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau overschreden. Dit vormt echter geen belemmering voor de ontwikkeling.
Wegverkeerslawaai
Bij het realiseren van een geluidgevoelige bestemming zoals woningen is het nodig om een akoestisch onderzoek uit te voeren wanneer deze worden gerealiseerd binnen de geluidszone van een weg. Op de desbetreffende locatie wijzigt, ondanks de functiewijziging, de geluidgevoeligheid van de bestemming niet. Maar wel wordt een groter aantal gevoelige bestemmingen gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen in de geluidszone van de Sumatrastraat en de Willem de Zwijgerlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de omliggende 30 km/u wegen meeberekend. Binnen de geluidsmetingen is het gehele plan meegenomen. Hieruit is gebleken dat alleen ten gevolge van de Sumatrastraat een overschrijding optreedt van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Deze maximale geluidbelasting van 49dB wordt op de 5e verdieping van het gebouw met 6dB overschreden. Echter wordt de maximale waarde van 63 dB niet overschreden. Voor de Sumatrastraat is een afweging van geluid reducerende maatregelen noodzakelijk. Dit is gedaan in het Besluit hogere waarden in Bijlage 12.
De conclusie van het Besluit is dat op basis van de maatregelenafweging zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig worden geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Uit de toetsing is gebleken dat een acceptabel leefklimaat in de woningen kan worden bereikt.
Conclusie
Akoestisch onderzoek industrielawaai
Het oorspronkelijke rapport is aangepastop een aantal punten. Met name is er aandacht gevraagd voor het volgende: Er wordt getoetst aan stap 3. Hierdoor hoeven de piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer niet beoordeeld te worden. Geadviseerd wordt om bij de woningen die het betreft (noord- en oostgevel rekenpunten 3 en 4) een extra geluidwering van +5 dB ten opzichte van de eis uit het Bouwbesluit aan te brengen.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Het rapport is in orde. Er is een procedure hogere waarden op basis van de Wet geluidshinder doorlopen. Het ontwerpbesluit hogere waarden heeft tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Het definitieve besluit is te zien in Bijlage 12. Het besluit wordt gelijktijdig met het bestemmingplan ter visie gelegd.
Mits wordt voldaan aan het hier bovenstaande, zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren. De adviezen en de voorgetelde aanpassingen zijn haalbaar doordat er geen bezwaren vanuit het onderdeel geluid zijn.
Beleidskader
Wet milieubeheer (Wm)
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit en bevat kwaliteitseisen voor de buitenlucht. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen luchtverontreiniging. Daartoe zijn in bijlage 2 van de Wm grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 / PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De aanwezigheid van de overige stoffen in bijlage 2 is minder kritisch.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide gold de grenswaarde vanaf 2010. In Nederland is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen, waarna de regering de Europese Commissie om uitstel heeft verzocht. Op 7 april 2009 is dat gevraagde uitstel gegeven, waarna de jaargemiddelde norm voor fijn stof in juni 2011 alsnog overal gehaald moest zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in Amvb's en ministeriële regelingen, waarvan de onderstaanden hier van belang zijn.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De 'Wet luchtkwaliteit' maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel 'niet in betekenende mate' (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit op de desbetreffende locatie. Grotere projecten die in betekenende mate bijdragen kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project al dan niet als 'in betekenende mate bijdragend aan een verslechtering van de luchtkwaliteit' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is, gelet op de bestaande concentraties. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen, zoals ouderen, zieken en kinderen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is daarmee niet van toepassing op dit bestemmingsplan, want het plangebied ligt niet in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De uitvoering van deze maatregelen worden gecoördineerd door de Omgevingsdienst West-Holland.
Onderzoeksresultaten
Dit bestemmingsplan ziet programmatisch op het realiseren van circa 80 woningen. Dat is per definitie minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bruto vloer oppervlakte kantoor. Volgens bijlage 3b van de Regeling draagt het plan hierdoor “niet in betekenende mate” bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt.
Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, PM10 en PM2,5 in 2015 langs de Sumatrastraat ter plaatse van het plangebied, maximaal respectievelijk 26,2 ìg/m3, 19,4 ìg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en 11,7 ìg/m3 bedragen. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. Het plan voldoet dus aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Er zijn geen belemmeringen voor het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande blijkt dat er geen belemmeringen zijn om het plan te realiseren.
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een bestemmingplan kan plan-m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van artikel 19j, lid 2, van de Natuurbeschermingswet.
Het plan stelt een kader voor een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage te weten D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Echter, gelet op de ligging van het plan (stedelijk gebied en relatief ver van een Natura 2000 gebied) en de omvang (ver onder de drempelwaarde voor een stedelijk ontwikkelingsproject) is de verwachting dat het plan geen significante negatieve gevolgen heeft voor het milieu.
Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag in de vormvrije m.e.r.-beoordeling, aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:
Gelet op de relatief beperkte omvang van dit project (minder dan 2000 woningen en minder dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte) en de ligging van het plangebied (stedelijke ontwikkeling), zijn de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu als gevolg van de realisering van dit appartementencomplex en bijbehorende openbaar gebied uitgesloten.
Conclusie
Uit de beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige effecten zijn te verwachten die een formele m.e.r. -beoordeling van het plan noodzakelijk maken. De effecten op het milieu worden voldoende per milieuaspect beschreven in de overige paragrafen.
Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld. Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In het Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.
Met de ambities uit de nota wilt Leiden bijdragen aan het bovenliggende doel dat ook in de Verkenning LAB071 is gebruikt: de Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.
De nota bevat ook maatregelen op het gebied van duurzaamheid en leefbaarheid. Voor leefbaarheid is de introductie van de Leidse Ring al een positieve ontwikkeling: bundelen op de Leidse Ring betekent dat andere wegen minder verkeer te verwerken krijgen en op de Leidse Ring zijn extra maatregelen mogelijk om de gevolgen voor de leefbaarheid te beperken. Voor duurzaamheid is het belangrijk meer gebruik te maken van duurzame vormen van transport. Vooral het bevorderen van het gebruik van de fiets en het OV dragen hieraan bij. De nota noemt ook andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid, zoals stedelijke distributie en het toepassen van mobiliteitsmanagement.
Beleidsregels parkeernormen Leiden
Op 19 mei 2015 door het College van B&W de actualisatie van een set beleidsregels vastgesteld, die voorschrijven hoe de gemeente toepassing geeft aan de parkeerbepalingen in de bouwverordening en bestemmingsplannen. De beleidsregels bevatten parkeernormen voor allerlei verschillende functies, met bijbehorende bezettingspercentages per dagdeel, en stellen plantoetsers op die manier in staat te bepalen wat de parkeerbehoefte vanuit een ontwikkeling precies is. In beginsel dient elke ontwikkeling op of onder eigen terrein te voorzien in de toename van de parkeerbehoefte.
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bepaling dat de toename van de parkeerbehoefte op of onder eigen terrein moet worden opgelost, als voor ruimtelijke activiteiten, zijnde woningen, in voldoende mate parkeerruimte beschikbaar is in de omliggende, door de gemeente aangeduide buurt. Hierbij wordt een bezettingsgraad van de parkeergelegenheden op de straat gehanteerd van minder dan 80%.
Ontsluiting
De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling is gelegen langs een drukke verkeersader. De Sumatrastraat is namelijk een belangrijke ontsluitingsweg voor de stad. Op dit moment zijn de huidige parkeerplekken in de Ceramstraat enkel te bereiken via de Timorstraat en de parkeerplekken achter de school enkel via de Paramaribostraat. Voor de ontwikkeling van de locatie is onderzocht welke ingrepen in het openbaar gebied bijdragen aan een betere bereikbaarheid, ontsluiting en verkeersafwikkeling. Onderzocht is welke optimalisatie haalbaar is. De optimalisatie moet zowel wenselijk als financieel haalbaar zijn. Daarbij is de ambitie om een kwaliteitsverbetering van het openbaar gebied toe te voegen waarbij het totale gebied efficiënt en doelmatig wordt ingericht. Hierbij is een goede balans tussen bereikbaarheid, parkeervoorzieningen, water en groen van belang. De nieuwe doorgaande route wordt mogelijk gemaakt tussen de Paramaribostraat en de Ceramstraat. Hierdoor profiteert de buurt van de extra bereikbaarheid.
Parkeren
De gemeente Leiden hanteert de parkeernormen uit de in de bovengenoemde 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' ter bepaling van de parkeerbehoefte bij ruimtelijke ontwikkelingen. De normen zijn afgeleid van de landelijk geaccepteerde kencijfers van het kennisorgaan CROW.
Het bouwplan zal moeten voldoen aan de minimale norm zoals voortvloeit uit de beleidsregels parkeernormen. Voor de parkeerplekken die niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden, zal een oplossing in het omliggende gebied gevonden moeten worden.
De parkeereis voor dit bouwplan is volgens het parkeernormenbeleid vastgesteld op 55 parkeerplekken. Deze dienen in eerste instantie opgelost te worden op het eigen terrein. Het parkeernormenbeleid biedt echter in bepaalde gevallen de mogelijkheid om af te wijken van de parkeereis. Aangezien de parkeerdruk in de omgeving als hoog wordt ervaren is het niet wenselijk om volledig af te wijken van de parkeereis. Er is derhalve voor gekozen om af te wijken tot een variant waarbij er per saldo 29 plekken ten behoeve van het appartementencomplex worden toegevoegd aan het totale parkeerveld. Door een uitwisseling en verkoop van percelen worden deze allen opgelost in het openbaar gebied.
De parkeerplaatsen bij het zwembad worden beschouwd als openbaar toegankelijk en ligt binnen de betaaldparkeerzone B1 van november 2017. Een toevoeging van 29 parkeerplaatsen aan het gebied bij een parkeereis van 55 parkeerplaatsen verhoogt in eerste instantie de parkeerdruk. De parkeerdruk zal echter, onder gelijkblijvende omstandigheden, resulteren in een uiteindelijke parkeerdruk van minder dan 80% in het hele telgebied en is daarmee, conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden, acceptabel genoeg om niet de gehele parkeereis op te hoeven lossen.
Verder zal de herinrichting bijdragen aan een betere toegankelijkheid van meer parkeerplaatsen voor de bewoners en de bezoekers van het gebied. In totaal zullen er na realisatie circa 142 parkeerplekken beschikbaar zijn in het openbaar gebied. Door de betere ontsluiting zal de ervaren parkeerdruk voor de buurt afnemen en zullen bezoekers van het zwembad/partycentrum ook voldoende plekken behouden.
De herinrichting maakt het mogelijk om extra groen toe te voegen aan het gebied. Enkele bomen worden behouden of verplaatst en er zullen nieuwe bomen en groenstroken aan het gebied worden toegevoegd.
Inpandig zullen er parkeervoorzieningen worden gerealiseerd voor de fietsen van de bewoners. Op het eigen terrein zullen parkeervoorzieningen komen ten behoeve van bezoekers met een fiets.
11. Planmatige weergave van de verkeersituatie na realisatie van het plan.
Het aspect verkeer en vervoer levert geen belemmeringen op voor onderhavig bestemmingsplan. De aanpassingen aan de omgeving zullen de ontsluiting ten goede komen en er worden voldoende parkeerplekken gerealiseerd. In de betreffende secties ter plaatse zal, door de doortrekking van de parkeerplekken behorende bij het zwembad en daarmee de terughoudendheid om in de bestaande situatie bij het zwembad en sporthal te parkeren, zonder het zwembad en sporthal werkelijk te bezoeken, de ervaarde parkeerdruk in die betreffende secties lager zijn, voor zover het zwembad en de sporthal op die momenten geen eigen parkeervraag hebben.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland is de provinciale sturingsvisie met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciale waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt en betreffen:
Waterschap Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur- en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat ge- en verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als regionale) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onverharde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'Watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het Hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het waterschap.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland biedt gemeenten de gelegenheid de planeigenschappen op een digitaal formulier in te vullen, waarna een digitale watertoets moet uitwijzen of het bestemmingsplan, het wijzigingsplan of de omgevingsvergunning een 'groot waterbelang' omvat en ook feitelijk contact met de afdeling plantoetsing van het hoogheemraadschap dient te worden opgenomen.
Verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2007-2015
De functie van riolering is het beschermen van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. Vanwege het belang van de functie van riolering, de economische waarde van het rioolstelsel en de interacties tussen riolering, wegen en groen, is het voor de gemeente van belang een goede integrale beleidsafweging te maken. De gemeente Leiden heeft daarom in 2009 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld. In tegenstelling tot het eerdere gemeentelijke rioleringsplan zijn in dit 'verbrede' plan ook de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen. Die taken vallen sinds de inwerkingtreding van de 'Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken' in 2008 ook onder de gemeenten.
Het gemeentelijke rioleringsplan bevat onder andere de doelstelling om het hemelwater en afvalwater los te koppelen bij nieuwe ontwikkelingen of wanneer onderhoud van het bestaande riool loskoppeling toelaat. In tegenstelling tot gemengde rioolsystemen worden het hemelwater (regenval) en afvalwater bij losgekoppelde rioolsystemen apart opgevangen en wordt het hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater, terwijl het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) wordt getransporteerd. Dat maakt dat minder water door de RWZIs hoeft te worden verwerkt, hetgeen kostenbesparend en duurzamer is.
Vooroverleg
In het kader van de Watertoets is het plan in het regulier overleg besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnmond. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toets aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, de Keur. De Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.
Er is twee keer een vooroverleg geweest waarbij het Hoogheemraadschap mee heeft gedacht aan het oplossen van de waterproblematiek op en rondom het perceel. Op 15 november 2017 heeft het Hoogheemraadschap een officieel positief wateradvies afgegeven voor het plangebied.
Beschrijving van het watersysteem
In de legger oppervlaktewater staan de verschillende peilen, worden primaire en overige watergangen beschreven. In de legger keringen zijn de locatie en het profiel van de kering terug te vinden, inclusief beschermingszones. Daarnaast zijn watersysteemkaarten beschikbaar, waarop alle informatie is gecombineerd. Het plangebied ligt in het peilgebied Boezem Rijnland (deel ZH). Het zomer- en winterpeil is respectievelijk -0.61 en -0.64. In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. In de nabijheid, ten noorden direct langs de Paramaribostraat, bevindt zich boezemwater met een gemiddelde breedte van 9.69 meter over een lengte van 512 meter.
Binnen het plangebied komen geen watergangen voor die in beheer zijn van het Hoogheemraadschap. Ook bevinden er zich geen duikers, waarmee de watergangen met elkaar worden verbonden.
Figuur 13. Schematische weergave van oppervlaktewater en duikers en projectie van het plangebied.
Klimaatadaptatie
De gemeente gaat de openbare ruimte daar waar mogelijk klimaat robuust herinrichten. Dat betekent dat de openbare ruimte zodanig ingericht wordt dat er geen wateroverlast en hittestress ontstaat en een toekomstbestendig project wordt gerealiseerd. Woningstichting Ons Doel en de gemeente streven er naar om bij de nieuwe inrichting van het perceel rondom het gebouw en de openbare ruimte de waterberging hier volledig op te realiseren, zodat het riool niet onnodig belast gaat worden en piekbuien kunnen worden opgevangen. Rondom het gebouw en in het hof zal er zoveel mogelijk groen worden gerealiseerd ten behoeve van klimaatadaptatie. Ook zal het regenwater van de parkeerplekken worden afgekoppeld aan de noordkant van het plangebied. Hierdoor zal een deel van de parkeerplaats direct in de groenstrook langs het water stromen, wat een positieve werking heeft tegen wateroverlast. Door de aanpassingen van het gebied rondom het gebouw en de inrichting van de openbare ruimte, ontstaat er geen extra wateroverlast en hittestress.
Ontwikkeling van het plangebied
De beoogde ontwikkeling en de bijbehorende herinrichting van het openbare gebied bevat onder andere de sloop van een bestaande (voormalige) school en het bouwen van een nieuw appartementencomplex. Op het terrein zal daar waar mogelijk groen worden aangebracht wat positief is voor de waterhuishouding doordat dit water doorlaatbaar is.
Het Hoogheemraadschap hanteert bij nieuw ingediende plannen een oppervlaktecriterium van 500 m². Dit houdt in dat watercompensatie is vereist als sprake is van een nieuwe verharding van 500 m² of meer. Het verharde oppervlak dient dan binnen het plangebied of elders te worden gecompenseerd.
Waterbalans
Voor het plangebied is de waterbalans in kaart gebracht. Hierbij is de situatie in 2017 als uitgangspunt genomen en vergeleken met het eindbeeld van de totale ontwikkeling. De huidige en toekomstige situatie is weergegeven in Bijlage 13 Waterbalans en bomen. Hieruit blijkt dat de totale ontwikkeling in eerste instantie een toevoeging van meer dan 500m2 verharde oppervlakte met zich mee brengt. Er zijn echter mogelijkheden om een groot deel van het parkeerterrein oppervlakkig af te laten stromen naar de nabijgelegen sloot en de al bestaande groenvoorzieningen. Hierdoor zal een groot aantal vierkante meters niet versneld worden afgevoerd, maar via de groenvoorzieningen infiltreren in de bodem. De waterkant is minimaal 5,0 meter breed, waardoor hier mogelijkheden voor bestaan. De verdere ontwerpen van de openbare ruimte zullen hier rekening mee houden.
Ook op het perceel rondom het complex wordt zoveel mogelijk waterdoorlaatbare groenvoorziening geplaatst. In de ruimte om het gebouw heen wordt minimaal 30% ingericht als groenvoorziening.
Uit de berekeningen van de waterbalans blijkt dat er, mede door afkoppeling van het regenwater en daar waar mogelijk het gebied groen in te richten, voldaan wordt aan de watertoets. Er is voldoende aandacht voor de waterproblematiek in de wijk. De ontwikkeling komt op het gebied van water, de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de in de vorige hoofdstukken toegelichte beoogde ruimtelijke situatie in het plangebied juridisch is vertaald in planregels en de bijbehorende verbeelding.
De regels bevatten bepalingen voor het gebruik van de gronden en het oprichten van bebouwing op of onder die gronden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en gemeente bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking. Deze maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP2012) ondergebracht in een viertal hoofstukken:
Hierna wordt kort ingegaan op de inhoud van de regels per hoofdstuk.
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Verkeer (artikel 3)
Binnen de bestemming 'Verkeer' vallen voornamelijk de wegen en de parkeervoorziening. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, erf, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en verblijfsgebied. Deze bestemming biedt geen ruimte voor bouwen, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
De begane rond is naast de bovengenoemde functie mede bestemd voor twee overige specifieke functies, te weten 'specifieke vorm van verkeer - verblijfsgebied' en 'terras'. Deze aanduidingen zijn ruimtelijk relevant doordat rondom het appartementencomplex een groen verblijfsgebied is voorzien die dient als overgangsgebied van de openbare ruimte naar de privé gronden. Aan de kant van de Sumatrastraat ontstaat ruimte om een hoogwaardig verblijfsgebied te creëren welke dient als entree naar het complex. Aan deze zijde bevindt zich ook de functieaanduiding 'terras'. De aanduiding maakt het mogelijk om eventueel een klein terras te realiseren, behorend bij de kleinschalige ondergeschikte horeca die onder de bestemming 'Wonen' gerealiseerd kan worden.
Wonen (artikel 4)
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden waarop het beoogde appartementencomplex is voorzien. De regels laten de woonfunctie toe op alle verdiepingen, inclusief de begane grond.
Binnen de bestemming zijn ook bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals gezamenlijke entrees, tuinen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Hierdoor kan er een binnenhof gerealiseerd worden.
In de bouwregels is opgenomen dat het bouwvlak voor 75% bebouwd mag worden. Het bouwvlak is met uiterste zorg op het bouwperceel geprojecteerd, om aan te sluiten bij de omgeving en voldoende ruimte te behouden om alle functies tot hun recht te laten komen. In het bouwvlak zijn de maximale bouwhoogten aangegeven. Het gebouw mag maximaal 20 meter hoog worden.
Ook is er een maximaal vloeroppervlakte van de begane grond toegekend aan de funcite-aanduiding 'gemengd' die ondergeschikt zijn aan de bestemming 'Wonen'. Deze functie heeft in het bestemmingsplan de aanduiding 'gemengd' gekregen met ondergeschikte horeca categorie I, I* en II, ondergeschikte dienstverleningen en ondergeschikte zaalverhuur. Dit maakt het mogelijk om een kleine horecagelegenheid (lunchroom, koffiebar) te realiseren, die te huren of reserveren is door bewoners. Maar ook van bijvoorbeeld een wasserette of kapper, of een combinatie daarvan. De maximale vloeroppervlakte is 200m2.
Verder is er binnen de bouwregels opgenomen dat de afstand tot bestaande bouwwerken minimaal 3 meter zal bedragen. Dit om voldoende ruimte te houden ten opzichte van de bestaande omgeving.
Archeologie - Waarde 6 (artikel 5)
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500m² zijn. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Het bevoegd gezag kan deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 6)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 7)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden. Ook bevatten deze regels een bepaling in geval van herbouw op dezelfde locatie.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering, het afwijken van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid en het afwijken op het verbod om bestaande parkeergelegenheid te verwijderen.
Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 9)
In deze regel is bepaald dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar dient te zijn bij de oprichting van een nieuw gebouw, een functiewijziging van gronden en/of gebouwen of een uitbreiding van het bestaande gebruik. Deze vereisten werden voorheen geregeld in de gemeentelijke bouwverordening, maar moeten per 29 november 2014 in bestemmingsplannen worden gewaarborgd.
Ter bepaling wanneer sprake is van voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor het laden en lossen (inclusief de maatvoeringen voor parkeerplaatsen en opstelvakken) geldt het beleidskader 'Beleidsregels parkeernormen Leiden'. Die beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan worden aangepast. De beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de verlening van een aanvraag om omgevingsvergunning zijn maatgevend.
Overige regels (artikel 10)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 11)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien een dergelijk bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk:
Slotregels (artikel 12)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van een wooncomplex mogelijk. Daarnaast voorziet het plan in de herinrichting van het omliggende openbare gebied. Het initiatief voor dit project ligt bij Woningstichting Ons Doel. Het project is grexwet plichtig, want het valt onder de gevallen als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.
Ter dekking van deze exploitatiebijdragen zullen Ons Doel en de gemeente Leiden een koopovereenkomst aangaan die tijdens het vaststellen van het bestemmingsplan aangeboden worden. Op basis van de overeenkomst zullen deze kosten op de ontwikkelaar worden verhaald. De gemeentelijke exploitatiebijdragen zijn daarmee 'anderszins geregeld', zoals bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onder a Wro, zodat de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden, én dat het plan in overwegende mate op maatschappelijk draagvlak kan rekenen. De ervaring leeft dat het niet altijd mogelijk is om alle belanghebbenden bij dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen volledig tegemoet te komen. De raadpleging van belanghebbenden tijdens verschillende fasen in het planvormingsproces moet er dan ook vooral toe leiden dat het bevoegd gezag een goede afweging kan maken tussen eventuele tegenstrijdige ruimtelijke belangen.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is op 12 oktober 2017 een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan in overleg te treden met de besturen van andere gemeenten, het waterschap, de provincie, de inspecteur op de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van het Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de inspraaktermijn op het voorontwerp-bestemmingsplan zijn deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. De reacties zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
In Leiden is de inspraak- en participatieverordening van kracht. Op grond van die verordening moet voor ruimtelijke plannen een inspraakprocedure worden gevolgd. Onderdeel daarvan is een terinzagelegging met de mogelijkheid om gedurende zes weken inspraakreacties aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 13 oktober 2017 tot en met donderdag 23 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één inspraakreactie ingediend. De volledige inspraaknota is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
De ingediende inspraakreactie heeft niet geleid tot aanvullingen in de toelichting van dit bestemmingsplan. Het plan lijkt, gezien het aantal reacties en de inhoud van de inspraakreactie, maatschappelijk uitvoerbaar. De inspraaknota is samen met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van opnieuw zes weken, van 2 februari tot en met 15 maart 2018 voor zienswijzen ter visie gelegen.In die termijn kon eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen. Er zijn echter geen zienswijzen binnengekomen. Derhalve is er geen zienswijzennota noodzakelijk. De ambtelijke wijzigingen zijn zichtbaar in de Staat van wijzigingen in Bijlage 16.