direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoornes Noord Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de wijk Hoornes in Katwijk staan een aantal bouwblokken met verouderde portiekwoningen uit de jaren '60. De woningcorporatie Dunavie heeft het voornemen om op deze locatie, Hoornes Noord Oost, de verouderde woningen vervangen door nieuwbouwappartementen. In totaal worden 297 verouderde woningen vervangen door een divers aanbod van maximaal 440 nieuwbouwappartementen in verschillende prijssegmenten. Tevens wordt het bestaande buurthuis gesloopt en vervangen door woningen. Ook komt een maatschappelijke voorziening voor het buurthuis terug in de eerste fase van het plan.

Om de ontwikkeling (juridisch-)planologisch mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. De ontwikkeling past namelijk niet geheel binnen de vigerende bestemmingsplannen die nu binnen het plangebied gelden. Die bestemmingsplannen zijn toegespitst op het bestaande gebruik, waardoor een nieuwe ontwikkeling niet mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het noordoostelijke deel van de wijk Hoornes, in de gemeente Katwijk. Het plangebied is aan de noordzijde begrenst door een groenstrook tussen de wijken Hoornes en Rijnsoever, aan de oostzijde door de Boerslaan, aan de zuidzijde door de bestaande appartementengebouwen langs de Hoorneslaan en aan de westzijde door de Biltlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplannen

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in de volgende bestemmingsplannen en parapluplannen.

Hoornes

Het plangebied ligt hoofdzakelijk binnen het bestemmingsplan 'Hoornes', dat op 20 april 2011 is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'. Tevens geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied'. Het bestemmingsplan is toegespitst op de bestaande functies en bebouwing.

Rijnsoever

De noordelijke rand van het plangebied ligt deels binnen het bestemmingsplan 'Rijnsoever', dat op 30 mei 2013 is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Groen'. Tevens geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'.

Parapluplannen

Naast deze bestemmingsplannen voor verschillende delen van het plangebied, gelden er ook enkele thematische paraplubestemmingsplannen. Dit zijn regelingen die voor het hele gemeentelijk grondgebied zijn vastgesteld en die betrekking hebben op één specifiek onderwerp. Dit zijn de volgende plannen:

  • Parapluplan Parkeren Katwijk (vastgesteld 11-03-2021).
  • Parapluplan Standplaatsen Katwijk (vastgesteld 12-03-2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met naoorlogse stempelbouw. De bebouwing bestaat uit 5-laagse portiekflats die in begin jaren '60 zijn gebouwd. De meest oostelijke portiekflats zijn inmiddels gesloopt. Naast de portiekflats is er één gebouw bestemd als buurtcentrum. Het plangebied wordt gekenmerkt door de in grote mate aanwezige openbare ruimte. Hier is ruimte voor groen, spelen en parkeren.

Richting de oostzijde van het plangebied bevindt zich een buurtje dat later in de jaren '60 is gebouwd. Hier bevinden zich eengezinswoningen. Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Hoorneslaan, bevinden zich portiekflats die rond dezelfde periode als de flats in het plangebied zijn gerealiseerd. Aan de oostzijde, aan de overzijde van de Biltlaan, bevinden zich een kerk, een winkelcentrum en woningen. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een park, dat de grens vormt tussen de achtergelegen wijk Rijnsoever.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Programma en fasering

Het plan voorziet in de nieuwbouw van een divers woningaanbod met maximaal 440 woningen. Het plan heeft het volgende programma:

  • maximaal 440 appartementen, waarvan circa:
    • 1. 273 sociale huur;
    • 2. 43 middeldure huur;
    • 3. 124 betaalbare koop;
    • 4. Indien dit voor de financiële haalbaarheid van het plan noodzakelijk is, kan een beperkt aantal woningen worden gerealiseerd in het deel 'vrije ruimte';
  • buurthuis in woonblok fase 2A;
  • gebouw warmtenet;
  • rondom de gebouwen een hoogwaardige groen-blauwe structuur.

De ontwikkeling van het plan wordt in drie fasen uitgevoerd, fase 2A, fase 2B en fase 3.

  • Fase 2A bestaat uit de nieuwbouw van twee appartementengebouwen aan de oostzijde van het plangebied. Hier worden circa 43 middeldure huurwoningen en 71 sociale huurwoningen gerealiseerd.
  • Fase 2B bestaat ook uit de nieuwbouw van twee vergelijkbare appartementengebouwen als in fase 2A gerealiseerd, bestaande uit circa 42 betaalbare koopwoningen en 71 sociale huurwoningen.
  • Fase 3 bestaat uit nieuwbouw aan de westzijde van het plangebied. Hier worden tevens twee appartementen vergelijkbaar met die uit de andere fasen gerealiseerd. Daarnaast wordt er een derde gebouw nabij de westelijke plangrens gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0003.png"

Figuur 2.1 Fasering beoogde ontwikkeling (impressie)

2.2.2 Ontwerp

Stedenbouwkundige context

De beoogde ontwikkeling borduurt voort op de verschijningsvorm van de karakteristieke stempelbouw in de directe omgeving, maar met een grotere diversiteit en een eigen karakter. Vanaf de zuidzijde staan de nieuwbouwblokken in lijn met de bestaande gebouwen aan de Hoorneslaan. Vanaf deze zijde worden zichtlijnen gevormd die uitkijken op de nieuwe parkachtige bouwblokken aan de noordzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0004.png"

Figuur 2.2 Situatietekening beoogde ontwikkeling (impressie)

Gebouwen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit zeven gebouwen, met drie verschillende vormen.

De grootste en meest zuidelijke gebouwen hebben een U-vorm. De entrees van de woningen bevinden zich op de verdiepingen aan de binnenzijde van het complex en bij de woningen op de begane grond aan de buitenzijde van het gebouw. Vanuit het trappenhuis worden entrees van de woningen bereikt door middel van een galerij op de verdiepingen. De platte daken van de U-vormige gebouwen verspringen in hoogte. Zo heeft het gedeelte grenzend aan de oostzijde 5 bouwlagen en de rest van het gebouw 4 bouwlagen. Een uitzonder hierop is het meest westelijke U-vormige gebouw, hier kan het volledige gebouw uit 5 bouwlagen bestaan.

De drie noordelijke gebouwen hebben een rechthoekige vorm waarbij de entrees van de appartement worden ontsloten vanaf een centraal in het gebouw gelegen trappenhuis. Het meest westelijke gebouw heeft een bouwhoogte van maximaal 26,5 meter, de overige twee gebouwen hebben een bouwhoogte van maximaal 23,5 meter. De woningen hebben een woonkamer aan de buitenzijde van het complex met op de verdiepingen een buitenruimte in de vorm van een balkon en op de begane grond in de vorm van een tuinterras.

Het meest westelijk gebouw, aan de Biltlaan, heeft een rechthoekige vorm waarbij de entrees zich voornamelijk aan de naar binnen gekeerde zijde van het gebouw bevinden. Het gebouw heeft een plat afgedekt hoofdvorm en een bouwhoogte van maximaal 31 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0005.png"

Figuur 2.3 Vogelvlucht Fase 2A (impressie)

Groen

De buitenruimte vormt in hoofdzaak een groene dooradering van het plangebied. Waar de gebouwen uit solitaire geometrische vormen bestaan, is de buitenruimte in contrast hiervan gekenmerkt door een speelse en organische vormgeving. Met de groene inrichting wordt tevens de beleving en verbinding met het park aan de noordzijde van het plangebied versterkt.

De groene buitenruimte draagt bij aan de klimaatbestendigheid binnen het plangebied. Langs de bouwblokken worden wadi's voor opvang van (piek)buien gerealiseerd. Verder zorgt de groen-blauwe inrichting met veel vegetatie voor afkoeling tijdens hete zomerdagen.

Beeldkwaliteitsplan

Parallel aan dit bestemmingsplan is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit document wordt beschreven welke ruimtelijke kwaliteit bij deze ontwikkeling wordt nagestreefd. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

Voorliggend plan zet in op herontwikkeling van het binnenstedelijk gebied van Katwijk. Daarmee wordt met een divers woonprogramma ingezet op aantrekkelijk wonen. Dit sluit aan bij de doelstelling uit de NOVI om primair binnen bestaande steden en stedelijke regio's locaties te zoeken om te wonen en te werken.

Het plan draagt daarnaast ook bij aan de doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie en energietransitie. Zo worden de verouderde woningen vervangen door duurzame woningen.

Gelet op het bovenstaande is de beoogde ontwikkeling in lijn met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet wordt dit Besluit vervangen door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.

Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn Rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk, buisleidingen en militaire objecten.

Toetsing

Bij de toetsing aan het Barro is de ligging van de ontwikkeling het uitgangspunt. De zaken die in het Barro geregeld c.q. beschermd zijn, zijn namelijk veelal locatiegebonden. Uit de kaarten behorend bij het Barro, komen ter plaatse van het plangebied geen beschermde objecten of structuren naar voren. De ontwikkeling is daarom in lijn met het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening, ladder voor duurzame verstedelijking

Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Deze onderbouwing is daarop afgestemd en gaat in op de behoefte.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling?

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vertrekpunt om te bepalen of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is het geldende bestemmingsplan.

Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De huidige bestemming is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan maakt al woningen mogelijk. In dit geval is sprake van een herontwikkelingslocatie. Hier worden 297 verouderde sociale huurappartementen en een buurthuis gesloopt en vervangen door maximaal 440 nieuwe appartementen (ca. 273 sociale huur, 43 middeldure huur, 124 betaalbare koopappartementen).

Voor deze gemeente is het van belang dat er een goede mix van woningen wordt ontwikkeld in deze buurt. Van betaalbare koopwoningen tot sociale- en middeldure huurwoningen. Er worden meer woningen teruggebouwd dan er stonden en er wordt kwaliteit toegevoegd aan de buurt. Voor zowel Dunavie, de gemeente als de inwoners van Katwijk is het enorm belangrijk dat er betaalbare woningen worden gebouwd voor Katwijkers met lage- en middeninkomens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0006.png"

Figuur 3.1 Geldend bestemmingsplan Hoornes (juni 2011)

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0008.png"

Figuur 3.2 Oude en nieuwe situatie

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. De locatie heeft al een stedelijke functie en is volledig omsloten door andere stedelijke functies en infrastructuur.

Relevante regio

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat Katwijk binnen de regio Holland Rijnland.

Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving behoefte en conclusie

De beoogde ontwikkeling van Hoornes Noord bestaat uit sociale huur, middeldure huur, en betaalbare koopappartementen. Er is binnen de regio, en binnen de gemeente Katwijk, een grote woningbehoefte in met name dit betaalbare segment. De herontwikkeling van Hoornes Noord Oost is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland reeds aanvaard. De ontwikkeling is in lijn met de regionale behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor zeven vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

  • Wonen: Voorzien in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen op de woningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur.

  • Verstedelijking: de provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
    • 1. Bouw naar behoefte;
    • 2. Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
    • 3. Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties;
    • 4. Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
    • 5. Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.

Toetsing

Deze ontwikkeling biedt ruimte aan maximaal 440 nieuwbouwwoningen, ter vervanging van 297 verouderde woningen. Deze ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de provincie in het voorzien van voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte. In de ladder voor duurzame ontwikkeling (paragraaf 3.1.3) is verder onderbouwd dat Katwijk een grote woningbehoefte heeft. De woningen die mogelijk worden gemaakt liggen binnen bestaand stedelijk gebied en sluit hierbij aan bij de verstedelijkingsambitie van de provincie. Het toevoegen van woningen en voorzieningen in een prettige, gezonde en veilige leefomgeving binnen de stad geeft invulling aan de visie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Geconsolideerde versie 1 april 2023

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie, beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat. Er zijn specifieke regels voor de verschillende gebiedstypen opgenomen in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  • 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
  • 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde recreatiegebied, belangrijk weidevogelgebied of groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
  • 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuurnetwerk Nederland of beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
  • 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën zoals genoemd in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, moet deze aantasting worden gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Toetsing

Het projectgebied is op de kaart 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' niet aangemerkt als bijzondere beschermingscategorie. Het toevoegen van woningen en stedelijke voorzieningen binnen de stad, wordt beschouwd als 'inpassen'. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande stedelijke omgeving en is zorgvuldig ingepast op de locatie.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Artikel 6.10 van de verordening kent een vergelijkbare strekking als de Ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk dat stedelijke ontwikkelingen in essentie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaats moeten vinden en dat de behoefte daarvan aangetoond moet zijn. Voor een verantwoording op dit punt wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale, regionale en lokale behoefte.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

Op het aspect verkeer is in paragraaf 4.2 ingegaan. Hierin wordt geconcludeerd dat dit aspect voldoende is gewaarborgd in de beoogde ontwikkeling.

Artikel 6.35a risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorkomt of beperkt op meerdere manieren de risico's van klimaatverandering. Dit is opgenomen in paragraaf 2.2.

Conclusie

Gelet op de voorgaande toetsing aan alle afzonderlijke, relevante artikelen van de Omgevingsverordening, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan aan deze verordening voldoet.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Katwijk

De 'Omgevingsvisie Katwijk: Zelfverzekerd in de regio', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Katwijk op 7 oktober 2021, biedt een samenhangende visie van de ambities op de volgende thema’s: gezondheid, wonen en werken, maatschappelijke voorzieningen, duurzaamheid en mobiliteit.

 

Het document is een voorbereiding op de Omgevingswet, die in 2022 in werking zal treden. In de omgevingsvisie regelt iedere gemeente hoe zij zich in de toekomst wil ontwikkelen. Daarmee functioneert deze als afwegingskader voor initiatiefnemers en de gemeente.

 

De omgevingsvisie weerspiegelt de ambities van de gemeente om zich de komende jaren duidelijk te profileren in de regio. De gemeente positioneert zichzelf in de regio vanuit drie ambities: sociaal, innovatief en duurzaam. Sociaal, omdat de sterke gemeenschappen in Katwijk de basis vormen voor het woon- en leefklimaat. Innovatief, omdat Katwijk ruimte biedt aan trends en ontwikkelingen in de van oudsher aanwezige bedrijvigheid, zoals de sierteelt, maar ook nieuwe initiatieven kunnen zich ontplooien in de gemeente. Zo blijft de werkgelegenheid binnen de gemeente behouden. En duurzaam, omdat Katwijk qua ligging aan de kust en aan de monding van de Oude Rijn diverse mogelijkheden heeft voor innovatieve methoden van energieopwekking.

De ambities uit de omgevingsvisie zijn vertaald in de volgende acht doelstellingen:

  • 1. Verduurzamen en innovatiever maken van de economie.
  • 2. Een energieneutraal en klimaatbestendig Katwijk in 2050.
  • 3. Versterken en verduurzamen bestaand stedelijk gebied met uitbreiding van groene kwaliteiten.
  • 4. Bouwen aan inclusieve kernen met sterke sociale samenhang.
  • 5. Kiezen voor duurzame en veilige mobiliteit.
  • 6. Ontwikkelen van een gezonde en veilige gemeente.
  • 7. Benutten van Katwijkse historische en landschappelijke kwaliteiten en erfgoed.
  • 8. Inzetten van ondergrondkwaliteiten, natuur en het watersysteem voor een aantrekkelijk en toekomstbestendig Katwijk.

 

Katwijk groeit

Katwijk telt nu zo’n 64.500 inwoners. De verwachting is dat dit de komende jaren groeit naar circa 80.000 inwoners. Dit betekent dat er circa 8.000 nieuwe woningen nodig zijn. 5.000 woningen daarvan zijn voorzien in Nieuw Valkenburg. De opgave is om de andere 3.000 woningen via binnenstedelijke verdichting te realiseren. Er is zowel een tekort aan woningen in stedelijke als in meer suburbane woonmilieus.

 

Toetsing

De beoogde ontwikkeling levert een significante bijdrage aan de ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie.

Ten eerste draagt de vervanging van de verouderde woningen bij aan de verduurzaming van de gemeente. De nieuwe woningen voldoen namelijk aan het bouwbesluit met de meest recente BENG-eisen en zijn hierdoor aanzienlijk duurzamer dan de huidige woningen.

Ten tweede draagt de ontwikkeling bij aan het vergroten van de diversiteit in de wijk. Met de nieuwe ontwikkeling wordt namelijk een divers woningbouwprogramma gerealiseerd, bestaande uit betaalbare koop, middeldure huur en sociale huur. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waar alleen sociale huur aanwezig is.

Ten derde draagt de vernieuwing van de buitenruimte bij aan een klimaatbestendig Katwijk. In de buitenruimte wordt namelijk rekening gehouden met het opvangen van neerslag uit hevige regenbuien.

Tot slot draagt de ontwikkeling bij aan de binnenstedelijke verdichting en woningbouwopgave van de gemeente. Met de ontwikkeling worden namelijk 297 verouderde woningen vervangen door maximaal 440 nieuwbouwwoningen, wat resulteert in een toevoeging van maximaal 143 woningen.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in lijn is met de bepalingen van de Omgevingsvisie Katwijk.

3.3.2 Woonagenda Katwijk 2020-2024

Katwijk staat voor een aantal forse opgaven. Er moeten duizenden woningen bijkomen in Katwijk om te voorzien in de lokale woningbehoefte en deels ook in de regionale behoefte. De ruimte om te bouwen is echter schaars en de woningbouw staat onder druk door gebrek aan menskracht en materialen. Met de Woonagenda 2020-2024 biedt de gemeente een beleidsmatig vertrekpunt voor prestatieafspraken die met Dunavie en Stichting Huurdersbelangen De Duinstreek (SHD) worden gemaakt.

 

Op basis van eerdere kaderstellende (beleids)documenten als de Omgevingsvisie Katwijk, Maatschappelijke Agenda, concept Strategische Agenda Duurzaamheid, Regionale Woon Agenda 2017 Holland Rijnland, Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 Het Hart van Holland en het Coalitieakkoord 2018-2022 hanteert de gemeente vijf uitgangspunten voor wonen in Katwijk:

  • 1. wijken waar mensen in alle levensfases kunnen wonen;
  • 2. woonlasten passen bij hun betaalmogelijkheden;
  • 3. in alle wijken is woonruimte voor kwetsbare groepen;
  • 4. woningen en woonomgevingen moeten naar uitstraling, bouw- en woontechnische kwaliteiten goed zijn;
  • 5. woningen en woonomgevingen dragen bij aan klimaatbestendigheid en een energiezuinige woningvoorraad.

Het aanbrengen van variatie in wijken is een middel om mensen keuzemogelijkheden te bieden in het gebied waar zij willen wonen. Die keuzemogelijkheid is nu niet in alle wijken (en daarbinnen in buurten) in gelijke mate aanwezig. Tegelijkertijd is bekend dat de nieuwbouw binnen de wijken beperkt is, waardoor veranderingen in aanbod niet snel gaan. Bovendien blijkt uit de behoefteraming dat bijvoorbeeld in wijken met weinig sociale huur, de oriëntatie van inwoners op huur doorgaans kleiner is dan op koop. Met deze consumentenoriëntatie wordt rekening gehouden. Dit betekent dat de gemeente pragmatisch omgaan met de ambitie voor meer variatie in wijken: waar mogelijkheden zich binnen plannen voordoen, stimuleert de gemeente meer differentiatie binnen plannen en meer differentiatie ten opzichte van de directe omgeving van de locatie. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij nieuwbouw in Rijnsburg en Valkenburg verhoudingsgewijs een iets groter aandeel sociale huur en middeldure huur gewenst is. In buurten als Molenwijk, Koestal en Hoornes is juist een groter aandeel sociale en betaalbare koopwoningen gewenst.

Het totaal aan woningbouwplannen (hard en zacht) in Katwijk tussen 2019 en 2040 komt uit op 4.181 woningen. Dit betekent dat wanneer de bij de gemeente bekende harde en zachte bouwplannen gerealiseerd worden, daarmee voorzien wordt in de lokale behoefte van 4.000 woningen.

In de praktijk blijkt echter dat woningbouwplannen soms later, gedeeltelijk of zelfs helemaal niet gerealiseerd worden. Dit is de zogeheten planuitval. Om er zeker van te zijn dat het benodigde aantal woningen gebouwd wordt om in de behoefte te voorzien moeten er meer woningen geprogrammeerd worden dan er op het eerste gezicht nodig zijn. Op basis van een beredeneerde schatting van de planuitval is het nodig de locaties te vinden om tot 2040 nog eens 800 woningen extra in het woningbouwprogramma op te nemen. Er is dus meer plancapaciteit nodig.

Toetsing

Uit de Katwijkse woningbehoefteraming, waarvan in de Woonagenda 2020-2024 uitgegaan wordt, blijkt een behoefte van in totaal 4.000 woningen tot aan 2040. Voorliggend plan levert een bijdrage aan de woningbehoefte.

Op deze locatie wordt een gedifferentieerd woningaanbod nagestreefd, waarmee verschillende doelgroepen bediend worden. Het aantal sociale huurwoningen neemt per saldo af, maar de kwaliteit en duurzaamheid neemt toe. Ook wordt een deel middeldure huur en betaalbare koop gerealiseerd. Binnen het plangebied neemt het aantal woningen met 143 toe.

Voorliggend plan levert een bijdrage aan drie van de vijf uitgangspunten uit de Woonagenda 2020-2024. Er worden in Hoornes Noordoost zowel betaalbare koopwoningen als sociale huurwoningen en middenhuurwoningen aangeboden, waardoor voor verschillende doelgroepen passende woonvormen beschikbaar zijn. Daarbij krijgt de beoogde woonwijk een kwalitatief goede woonomgeving die uitnodigt tot ontmoeting en gezond gedrag. Bovendien is klimaatadaptiviteit in het plan geborgd door de hoogwaardige groen-blauwe structuur. Tevens voldoen de woningen aan de BENG-eisen, waardoor ze energiezuinig zijn. Er wordt daarmee voldaan aan de kwalitatieve opgave.

Hieruit wordt geconcludeerd dat dit plan in lijn is met de Woonagenda 2020-2024.

3.3.3 Verordening doelgroepen woningbouw Katwijk

De raad van de gemeente Katwijk heeft op 26 november 2020 de Verordening doelgroepen woningbouw Katwijk vastgesteld. In deze verordening zijn de maximale huur- en koopprijzen van sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen, sociale koopwoningen en betaalbare koopwoningen vastgelegd. Daarnaast is in de verordening opgenomen welke doelgroepen (inkomensgrenzen) in aanmerking komen voor sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen, sociale koopwoningen en betaalbare koopwoningen en wat de instandhoudingstermijnen van deze woningtypen zijn.

 

In de Woonagenda 2020-2024 heeft de gemeenteraad van Katwijk geconstateerd dat de schaarse ruimte geleid heet tot prijsstijgingen, waardoor verdringing is ontstaan van groepen met een laag inkomen en middeninkomen. Daarbij is de ambitie uitgesproken nadrukkelijk te sturen op gedifferentieerde woningbouwplannen.

 

Met de vaststelling van de doelgroepenverordening heeft de gemeente een extra instrument om te borgen dat in het bouwplan een deel van de woningen gerealiseerd wordt in de sociale huur en middeldure huur. De verordening maakt het vervolgens mogelijk dat de woningen bij de juiste doelgroep terecht komen. Door instandhoudingstermijnen vast te stellen van 30 jaar (sociale huur) en 20 jaar (middeldure huur) blijven woningen langdurig behouden voor de doelgroep.

 

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling worden circa 273 sociale huur, 43 middeldure huur, 124 betaalbare koopappartementen gerealiseerd. In de regels van dit bestemmingsplan is deze woningdifferentiatie vastgelegd. Tevens wordt in de regels van dit bestemmingsplan aangesloten op de definities, doelgroepen en prijzen uit de verordening.

3.3.4 Afwegingskader Nieuwe Woningbouwinitiatieven

In het Afwegingskader Nieuwe Woningbouwinitiatieven is opgenomen dat plannen die zorgen voor een gevarieerd woningaanbod gestimuleerd worden. Aan de Samenwerkingstafel Woningbouw stuurt de gemeente bij de afspraken over de programmering aan op het vergroten van de variatie in het aanbod.

Toetsing

Dit project vergroot het aantal woningen en de variatie in het aanbod.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit en externe veiligheid vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingkwaliteit door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.

4.2 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen 'Nota Parkeernormen 2020 - Update juni 2021'. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen van gemeente Katwijk is de stedelijkheidsgraad vastgesteld als 'sterk stedelijk'. Het plangebied ligt in het gebied 'centrum'.

Bestaande situatie

Gemotoriseerd verkeer

In de omgeving van het plangebied liggen de Helmbergweg, de Biltlaan en de Hoorneslaan. De Helmbergweg is gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Biltlaan en de Hoorneslaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Langzaam verkeer

Op de erftoegangswegen rondom het plangebied, deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Langs de oostzijde van de Biltlaan ligt een eenzijdig tweerichting bereden fietspad. Parallel aan de Hoorneslaan liggen erftoegangswegen, waarvan het fietsverkeer gebruik maakt. Deze fietspaden zijn onderdeel van het hoogwaardige fietsstructurennetwerk van Katwijk. Dit betekent dat vanaf het plangebied heel Katwijk goed bereikbaar is met de fiets. Langs de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden aanwezig. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer kan als voldoende verkeersveilig worden beoordeeld.

Openbaar vervoer

Op circa 100 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Biltlaan de HOV bushalte Hoornes Passage, waar verschillende buslijnen halteren:

  • Buslijn 90: Lisse, Meer En Duin – Leiden Centraal. Halteert 1 keer per uur;
  • Buslijn 385: Sassenheim Station – Den Haag Centraal. Halteert 2 keer per uur;
  • Buslijn 430: Leiden Centraal – Esa Estec, Noordwijk. Halteert 3 keer per uur
  • Buslijn 432: Leiden Centraal - Esa Estec, Noordwijk. Halteert meerdere malen tijdens de ochtendspits op werkdagen.

De ontsluiting van de locatie per openbaar vervoer is van goede kwaliteit.

Beoogde ontwikkeling

De planontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 440 appartementen, bestaande uit ca. 273 sociale huurappartementen, 43 middeldure huurappartementen en 124 betaalbare koopappartementen.

Met de realisatie van de maximaal 440 appartementen, worden de bestaande 297 verouderde portiekwoningen gesloopt.

Verkeersgeneratie

Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. De gemeente Katwijk is volgens het CBS een 'sterk stedelijke' gemeente en het plan heeft de locatie 'centrum'.

De verkeersgeneratie is bepaald voor een gemiddelde weekdag en een gemiddelde werkdag. De CROW-kentallen gaan uit van weekdagintensiteiten. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 welke CROW 381 noemt voor woonfuncties.

Omdat de functies in de bestaande situatie worden gesloopt, kan de verkeersgeneratie van deze functies worden gesaldeerd met de verkeersgeneratie van de beoogde situatie. Tabel 4.1 laat de verkeersgeneratie van de bestaande zien en tabel 4.2 laat de verkeersgeneratie van de beoogde situatie zien.

Tabel 4.1 Berekening verkeersgeneratie bestaande situatie

Huidige situatie  
Functie   Aantal   Kengetal   Weekdagintensiteit (mvt/etmaal)   Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)  
Portiekwoningen (appartement, huur, midden/goedkoop)   297   2,2 per woning   653,4   725,3  
Totale verkeersgeneratie bestaande situatie       654   726  

Tabel 4.2 Berekening verkeersgeneratie toekomstige situatie

Toekomstige situatie  
Functie   Aantal   Kengetal   Weekdagintensiteit (mvt/etmaal)   Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)  
Appartementen, koop, midden   124   4,1 per woning   508,4   564,3  
Appartementen, sociale huur   273   2,2 per woning   600,6   666,7  
Appartementen, huur, midden   43   2,2 per woning   94,6   105,0  
Totale verkeersgeneratie toekomstige situatie       1.204   1.336  

De toename van de verkeersgeneratie na planontwikkeling kan worden bepaald door de verkeersgeneratie van de bestaande te slopen bebouwing 726 mvt/etmaal) in mindering te brengen op de toekomstige ontwikkeling (1.336 mvt/etmaal). Per saldo leidt dit tot een toename van de verkeersgeneratie van 610 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag (550 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag).

Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling dient gekeken te worden naar het maatgevende (spits)uur. Als vuistregel geldt dat de verkeersintensiteit in het drukste uur circa 10% bedraagt van de totale etmaalintensiteit. Met een verkeersgeneratie van 610 motorvoertuigen op een etmaal betekent dit op drukste uur een toename van de verkeersgeneratie van 61 motorvoertuigen per uur.

Verkeerstoedeling

Het plan wordt via twee aansluitingen ontsloten. Aan de zuidzijde wordt ontsloten via de aansluiting van de Suurmondstraat op de hoofdrijbaan van de Hoorneslaan. Aan de westzijde wordt ontsloten via de Helmbergweg op de Biltlaan. Hoewel het plangebied ook via de Helmbergweg aan de oostkant kan worden ontsloten, zal dit gezien de beperkte hoeveelheid functies die kunnen worden bereikt via deze route, verwaarloosbaar zijn. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt in welke richting het verkeer van/naar het plangebied zich zal afwikkelen.

Gezien de inrichting van de locatie zal het overgrote deel van het plangebied worden ontsloten via de zuidelijk ontsluiting. Er wordt uitgegaan van een 80/20 verdeling tussen de twee ontsluitingen, waarbij er 80% via de zuidelijke ontsluiting rijdt en 20% via de westelijke ontsluiting.

Het verkeer dat gebruik maakt van de zuidelijke ontsluiting (80%) zal vanaf de Suurmondstraat worden ontsloten op de Hoorneslaan. Hier zal het verkeer zich opsplitsen. Hierbij rijdt circa 60% naar het oosten richting de N206 en 20% naar het westen richting het kruispunt Hoorneslaan - Biltlaan. Het verkeer vanuit de westelijke ontsluiting (20%) zal vanaf de Helmbergweg worden ontsloten op de Biltlaan. Hier zal naar verwachting de volledige 20% naar het zuiden rijden richting het kruispunt Hoorneslaan - Biltlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0009.png"

Figuur 4.1 Verkeerstoedeling plangebied

Effecten verkeersafwikkeling

De beoogde ontwikkeling zal worden ontsloten op de Hoorneslaan en de Biltlaan. Om de verkeerafwikkeling te beoordelen zijn de kruispunten maatgevend. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen wordt daarom een capaciteitsberekening uitgevoerd voor de kruispunten Hoorneslaan-Suurmondstraat en Biltlaan-Helmbergweg.

Indicatieve capaciteitsberekening kruispunt Hoorneslaan-Suurmondstraat

Het kruispunt Hoorneslaan-Suurmondstraat betreft een voorrangskruispunt. Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling op dit kruispunt voldoende is gewaarborgd, is een capaciteitsberekening uitgevoerd met de methode Harders. Uit de berekening blijkt dat er in de ochtendspits sprake is van een wachttijd van boven de 20 seconden. Dit wordt gezien als een niet acceptabele wachttijd. In de avondspits is er wel sprake van een acceptabele wachttijd. Doordat er in de ochtendspits sprake is van een niet acceptabele wachttijd zijn er maatregelen nodig om de doorstroming op dit kruispunt te verbeteren.

De berekeningen en uitgangspunten zijn te vinden in de bijlage 2.

Indicatieve capaciteitsberekening kruispunt Biltlaan-Helmbergweg

Het kruispunt Biltlaan-Helmbergweg betreft een voorrangskruispunt. Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling op dit kruispunt voldoende is gewaarborgd, is een capaciteitsberekening uitgevoerd met de methode Harders. Hieruit volgt dat er sprake is van een wachttijd die kleiner is dan 15 seconden. Dit betekent dat er de verkeersafwikkeling als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet tot problemen leidt op het kruispunt.

De berekeningen en uitgangspunten zijn te vinden in de bijlage 2.

Effecten verkeersveiligheid

Het plangebied zal conform de richtlijnen van het CROW en duurzaam veilig voor erftoegangswegen (30 km/u) worden ingericht. Door de wegen conform duurzaam veilig in te richten wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd. Daarnaast zal parkeren alleen plaatsvinden binnen de parkeervakken. Door alleen te parkeren binnen de parkeervakken zorgt dit voor een goede doorstroming, goede toegankelijkheid voor de hulpdiensten, waarborgt de veiligheid voor voetgangers en waarborgt de toegankelijkheid voor gehandicapten.

Gezien de beschikbaarheid van voetpaden en vrijliggende fietspaden (Biltlaan) of parallelwegen (Hoorneslaan) blijft de verkeersveiligheid op deze wegen na planontwikkeling voldoende gewaarborgd.

Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen 'Nota Parkeernormen 2020 - Update juni 2021'. De beoogde ontwikkeling betreft een niet-gereguleerd gebied, daarnaast ligt de beoogde ontwikkeling binnen loopafstand van een HOV Halte. Daarom wordt aangesloten bij de parkeernormen voor 'niet-gereguleerd gebied' en 'centrum/HOV-halte'.

Autoparkeren

Tabel 4.3 Normatieve parkeerbehoefte beoogde ontwikkeling

Beoogde ontwikkeling  
Functie   Functie parkeerbeleid   Aantal   Kengetal   Parkeerbehoefte  
Bewoners  
Appartementen, koop, midden   Woning midden (70-130 m2 bvo)   124   1,4 per woning   173,6  
Appartementen, sociale huur   Sociale woningbouw, gestapeld   273   0,9 per woning   245,7  
Appartementen, huur, midden   Woning midden (70-130 m2 bvo)   43   1,4 per woning   60,2  
Totale normatieve parkeerbehoefte         479,5  

De totale normatieve parkeerbehoefte komt op afgerond 480 parkeerplaatsen. De volledige parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden opgevangen. Daarbij dienen de parkeervakken duidelijk te worden aangegeven en dient er niet buiten de parkeervakken geparkeerd te worden. Bij het verdere ontwerp van de beoogde ontwikkeling wordt een nader onderzoek naar een optimale parkeeroplossing in dit gebied verricht, waarbij parkeerregulering als mogelijke optie wordt onderzocht.

In artikel 12.2 van de regels van dit bestemmingsplan verankerd dat deze beoogde ontwikkeling aan het gemeentelijk parkeerbeleid dient te voldoen. Dit wordt voorafgaand aan het verlenen van de bouwvergunning getoetst. Hiermee is geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Fietsparkeren

In dit stadium zijn de precieze oppervlaktes van de appartementen nog niet bekend. De gemeente Katwijk hanteert voor appartementen een fietsparkeernorm van 1,0 per 25 m2 bvo. Voor woonfuncties zijn op dit moment de eisen uit het Bouwbesluit 2012 nog leidend. Daarin wordt geborgd dat iedere nieuwe woning is voorzien van een berging die het stallen van fietsen mogelijk maakt. De beoogde ontwikkeling dient daaraan te voldoen.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in een bestaand woongebied, het woongebied is gekenmerkt als een rustige woonwijk. In de directe omgeving is er geen bedrijvigheid waarbij er sprake is van milieuhinder voor het plangebied. Daarbij is er bij de beoogde ontwikkeling geen sprake van hinder voor bedrijven in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling. Er wordt een goed woon- en leefmilieu gegarandeerd en er is geen sprake van hinder voor bedrijven in de omgeving.

4.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek en conclusie

De woningen liggen binnen de geluidzone van de N206, Hoorneslaan en Biltlaan en zijn ten gevolge van het verkeer op deze wegen getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet gezoneerde wegen getoetst. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de N206, de Hoorneslaan en de Biltlaan. De optredende geluidbelasting ten gevolge van deze wegen bedraagt maximaal 58 dB inclusief aftrek art. 110g Wgh. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 64 dB exclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Omdat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, zal een hogere waarde moeten worden vastgesteld.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0010.png" Figuur 4.2 Uitsnede van risicokaart. Zwarte omcirkeling geeft plangebied weer.

Op basis van de risicokaart (figuur 4.2) blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van inrichtingen die als risicovol zijn aan te merken. Op de N206 is zijn het aantal transporten met gevaarlijke stoffen (ton/kilometers) zodanig laag is dat de PR 10-6 contour binnen de begrenzing van de weg ligt. Voor de nabij Katwijk gelegen A44 geldt dat de PR-contour niet buiten de wegrand ligt (<0,1 * oriëntatiewaarde). En omdat de N206 tot het onderliggend wegennet behoort, waarover uitsluitend bestemmingsverkeer rijdt, zijn hier de risico's verwaarloosbaar. Voor de rest is er geen sprake van invloedsgebieden van wegen, spoor, water of leidingen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Om te onderzoeken of dit project op basis van het Besluit niet in betekenende mate vrijgesteld is van verdere toetsing, is de toename aan verkeersgeneratie (gebaseerd op paragraaf 4.2) ingevoerd in de NIBM-tool. De doorberekening op basis van deze tool is weergegeven in figuur 4.3, waaruit blijkt dat de bijdrage van het project aan verontreinigende stoffen voor de luchtkwaliteit als 'niet in betekenende mate' valt aan te merken. Nader onderzoek is om die reden niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0011.png"

Figuur 4.3 Berekening NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hoorneslaan direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 18,4 µg/m³ voor NO2, 17.3 µg/m³ voor PM10 en 8.6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Werkwijze Beoordeling kwaliteit bomen

Met de VTA-methode (Mattheck & Breloer, The Body Language Of Trees, 1995) worden de visueel zichtbare gebreken van de boom beoordeeld. Er wordt gekeken naar afwijkingen aan stam, kroon en wortelaanlopen. Sommige van deze afwijkingen geven een indicatie van verminderde stabiliteit (gevaar voor windworp of stambreuk). Andere afwijkingen, bijvoorbeeld zwaar dood hout in de kroon, hebben een verhoogd risico op takbreuk tot gevolg. Tevens wordt aandacht besteed aan de conditie van de bomen. Bepalend voor de conditie is scheutlengte in de winter en knopzetting en in de zomer bladzetting.

Onderzoek

Soortenonderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn er door IDDS twee Quickscans Wet natuurbescherming uitgevoerd:

  • Quickscan Wet natuurbescherming, 8 december 2020, 2012P524/SKA/Rap1
  • Quickscan Wet natuurbescherming, 30 maart 2022, A2359-03/BHU/qs1

De quickscan uitgevoerd op 8 december 2020 heeft onderzoek uitgevoerd naar het buurtcentrum gelegen binnen het plangebied. De quickscan van 30 maart 2022 heeft, met uitzondering van het buurtcentrum, het gehele plangebied onderzocht.

Deze onderzoeken zijn in de bijlage toegevoegd (bijlagen 4 en 5).

Nader onderzoek

De opstallen binnen het plangebied zijn geschikt als zomer-, individueel winter-, paar-, kraam- en massawinterverblijfplaats voor laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuis. Hierom is nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied vier zomerverblijfplaatsen, drie paarverblijfplaatsen en één kraamverblijf van de gewone dwergvleermuis zijn geconstateerd. Een ontheffing van de Wnb met betrekking tot de gewone dwergvleermuis is noodzakelijk om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Deze ontheffing wordt voorafgaand aan de vaststelling van dit plan aangevraagd.

Mitigerende maatregelen

Binnen het plangebied zijn er drie eksternesten aanwezig, deze kunnen tijdens het broedseizoen opnieuw worden gebruikt. Eksters vallen in categorie 5 van de jaarrond beschermde nesten. Het advies luidt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden of voor het broedseizoen te beginnen en continu door te werken tijdens het broedseizoen zodat vogels niet tot broeden komen in het plangebied. Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, dient er een broedvogelinventarisatie gedaan te worden door een deskundig ecoloog. Indien er tijdens een broedvogelinventarisatie broedende vogels aanwezig zijn, moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest verlaten is.

Binnen het plangebied kunnen vogels zonder jaarrond beschermd nest broeden. Algemene vogelsoorten die broeden zijn gedurende deze tijd beschermd (grofweg van 15 februari tot 15 augustus, in gebruik zijnde nesten zijn ook buiten deze periode beschermd). Het advies luidt om de werkzaamheden buiten dit broedseizoen te laten plaatsvinden of voor het broedseizoen te beginnen en continu door te werken tijdens het broedseizoen zodat vogels niet tot broeden komen in het plangebied. Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, dient er een broedvogelinventarisatie gedaan te worden door een deskundig ecoloog. Indien er tijdens een broedvogelinventarisatie broedende vogels aanwezig zijn, moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest verlaten is.

Met beschermde ongewervelde diersoorten hoeft op grond van biotoop geen rekening gehouden te worden. Voor algemene overige diersoorten geldt de zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Om deze reden is er geen sprake van compensatieplicht. In de directe omgeving van het plangebied komen echter wel stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden voor. Dit betreft het gebied de Coepelduynen (tevens NNN) wat op een afstand van 1,2 km ligt, zie figuur 4.4. Omdat het plangebied buiten beschermde gebieden ligt zijn directe effecten zoals areaalverlies en versnippering uitgesloten. Tevens kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0012.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000 (groen gestreept), Natuurnetwerk Nederland (donker groen) en belangrijke weidevogelgebieden (lichtgroen). ( Provincie ZH)

Stikstofberekening

Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstof onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is aangetoond dat er als gevolg van de ontwikkeling geen significante negatieve effecten optreden op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7. De bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 8, 9 en 10.

Conclusie

Effecten op beschermde diersoorten kunnen op voorhand grotendeels worden uitgesloten. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen moet uitwijzen of een Wnb ontheffing en/of maatregelen noodzakelijk zijn. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

4.8 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Omgevingsplan
  • Omgevingsvisie

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2022-2028 zal het Waterbeheerprogramma (WBP6) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar visie is voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De visie van het hoogheemraadschap kan samengevat worden in: water wijst de weg. Het beheergebied van Rijnland en het watersysteem moeten veerkrachtiger en flexibeler worden, er is een noodzaak om water meer leidend te maken in de ruimtelijke inrichting. Belangrijk is om te blijven investeren in waterbeheer. Het werken aan oplossingen om de leefomgevings toekomstbestendig te maken doet het hoogheemraadschap niet alleen, maar in samenwerking met andere partijen zoals het Rijk, provincies en gemeenten. Er zijn vijf maatschappelijke opgaves geformuleerd:

  • bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw
  • tegengaan van bodemdaling
  • versterking van de biodiversiteit
  • energieneutraal werken
  • Nederland circulair in 2050.

De thema's voor de strategische doelen bestaan uit waterveiligheid, voldoende water, schoon water, waterketen, Rijnland duurzaam en Rijnland klimaatadaptief. In het waterbeheerprogramma is beschreven hoe het hoogheemraadschap de gestelde taken wilt bereiken en hoe ze denken dat te gaan doen. Het Waterbeheerprogramma (WBP6) 2022-2028 van Rijnland is te vinden op de website: www.bp6rijnland.nl

Keur Rijnland 2020

Het hoogheemraadschap van Rijnland zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Omgevingsverordening, Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders. Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

  • 1. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  • 2. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
  • 3. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Het waterplan, gemeente Katwijk

In samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland is door de gemeente Katwijk het waterplan opgesteld. Hier staat hoe de toekomst van water in Katwijk eruit ziet en hoe de twee partijen daarin gaan samenwerken. Het waterplan is opgesteld voor de periode 2009 tot 2019, maar geeft ook een doorkijk naar 2027.

Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door IDDS een notitie watertoets uitgevoerd (notitie watertoets fase 2A, 2B en 3, 15 maart). Dit onderzoek is in de bijlage toegevoegd (bijlage 11).

Het onderzoek concludeert dat gelet op het feit dat het verhard oppervlak in de nieuwe situatie met 487,4 m² afneemt is er geen watercompensatie nodig van 15% van het totale toename van verhard oppervlakte. Toch is er in de nieuwe situatie rekening gehouden met het toevoegen van ruimte voor water. Het totale oppervlak aan water neemt in de gewenste situatie toe met 440 m². Daarmee wordt water binnen het plan voorzien ondanks dat geen watercompensatie nodig is. Gesteld wordt dat met het planvoornemen sprake is van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie op het gebied van waterberging en verharding.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie veelal uit gestapelde gebouwen met woningen. Daarnaast is in het zuiden van het plangebied buurtcentrum De Schelp gesitueerd.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is er sprake van een verstoord bodemtype hierdoor is het projectgebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Met betrekking tot grondwater is er grotendeels sprake van een circa 1.10m+ NAP. Van het maaiveld tot aan NAP is een matig fijne tot matige grove kleihoudende zandlaag aanwezig met een dikte variërend van 0.5 tot 1.5 m. Onder deze zandlaag komt een matig slappe, plaatselijke zandhoudende keilaag voor. De grondwaterstanden opgenomen in twee peilbuizen vanaf 1990 tot heden 0.60m- NAP tot 0.20m +NAP zo blijkt uit het gemeentelijke grondwaterrapport van 2003. Isohypsen van het freatisch grondwater geven een vrij egaal verloop aan waardoor aangenomen kan worden dat deze grondwaterstanden in de hele wijk voorkomen.

Waterkwantiteit

Zoals vastgesteld in de Legger van het hoogheemraadschap van Rijnland bevinden zich geen watergangen binnen het plangebied, zie figuur 4.5. Betreffende de watergangen ten noorden van het plangebied geldt conform de keur van het hoogheemraadschap hebben primaire wateren een beschermingszone van 5 meter, overige wateren hebben een beschermingszone van 2 meter breed. Voor de werkzaamheden in de beschermingszone en het dempen van oppervlaktewateren dient een watervergunning aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATHoornesNO-va01_0013.png"

Figuur 4.5 Uitsnede legger oppervlaktewater van Hoogheemraadschap van Rijnland

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het projectgebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering of watergang.

Toekomstige situatie

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Als het verschil in oppervlakten van het verhard terrein bij elkaar wordt opgeteld (verhard, halfverhard,bebouwing) volgt een oppervlakte van 23.803 m² in de huidige situatie en een oppervlakte van 23.315,6 m² in de gewenste situatie. Het verhard oppervlak neemt dus af met 487,4 m².Gelet op het feit dat het verhard oppervlak in de nieuwe situatie met 487,4 m² afneemt is er geen watercompensatie nodig van 15% van het totale toename van verhard oppervlakte.

Afvalwaterketen en riolering

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. Het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. Verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. Afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. Huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. Ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

Waterveiligheid

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Conclusie

Het aspect water staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een milieuhygiënisch vooronderzoek en verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 12). Het onderzoek is uitgevoerd in verband met het opstellen van een bestemmingsplanwijziging en de daaruit (voortvloeiende) aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). In dit kader wenst de opdrachtgever inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese ‘onverdacht’ voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op de locatie niet noodzakelijk is. Voor wat betreft de gedempte sloten kan de hypothese worden aangenomen. Opgemerkt moet wel worden dat er geen duidelijk afwijkend dempingsmateriaal is waargenomen. Hoogstwaarschijnlijk zijn de dempingen gerealiseerd met gebiedseigen grond.

De grond is hooguit licht verontreinigd wat geen aanleiding geeft tot vervolgonderzoek. Onzes inziens is in afdoende mate een beeld verkregen van de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Belemmeringen inzake de voorgenomen werkzaamheden en gebruik worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. De volledige onderzoeksresultaten staan weergegeven in de rapportage van het onderzoek.

4.10 Archeologie

Toetsingskader

Het Verdrag van Valletta (16 april 1992 van de Raad voor Europa), ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord te behouden, te beschermen en te delen met het publiek. Het gaat in archeologische zin daarbij bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Het verdrag van Valletta is in 1998 uitgewerkt in interim-beleid dat vervolgens in 2007 is ingebed in de Monumentwet 1988 door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (het van kracht worden van deze wet is voorzien voor het eind van dit decennium) is vervolgens ter vervanging van de Monumentenwet 1988 per 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

Archeologiebeleid Katwijk

Het bestuur van de gemeente Katwijk heeft in 2007 al ingezien dat vanwege de grote archeologische rijkdom en verwachtingen binnen haar grondgebied eigen expertise en zeggenschap binnen de Archeologische Monumentenzorg wenselijk is. Planprocedures en ruimtelijke projecten zouden ten aanzien van de archeologie anders onbeheersbaar en duur kunnen worden en ten aanzien van advisering en besluitvorming veel vertraging op kunnen lopen.

De gemeenten Katwijk, Noordwijk, Teylingen, Noordwijkerhout, Lissen en Hillegom hebben een archeologische verwachtings- en beleidskaarten voor de regio en met name in de gelijkschakeling van archeologische vrijstellingsnormen voor overeenkomstige archeologische verwachtingsgebieden. Daarnaast is ten behoeve van de ambtelijke advisering en bestuurlijke besluitvorming een aantal gemeenschappelijke instrumenten ontwikkeld waarmee de werkprocessen duidelijker, beheersbaarder en transparanter worden gemaakt. Het eindproduct van het archeologiebeleid bestaat uit acht onderdelen.

Voor de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Teylingen, Noordwijkerhout, Lisse en Hillegom is een Archeologische Verwachtings- en Beleidskaarten opgesteld, waarbij er sprake is van meerdere kaartbeelden. Er is een regionale landschapskaart met daarop aangegeven de archeologische verwachtingsgebieden in relatie tot de vorming van het landschap. De verschillende landschapseenheden op deze kaart vormen de basis voor de mate van archeologische verwachtingen en de op basis daarvan geformuleerde vrijstellingsnormen. De vrijstellingsnormen zijn gespecificeerd op de afzonderlijke gemeentelijke beleidskaarten. Naast een beleidskaart zijn voor de afzonderlijke gemeenten losse kaartbeelden gemaakt met daarop de contouren van gebieden waarbinnen al archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Ook is er een kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland voor de regio toegevoegd. Deze kaart geeft onder andere aan wat de dikte van de duinzandpakketten is en geeft inzicht in het reliëf binnen het oude duin- en strandwallenlandschap. Daarmee kan worden bepaald op welke diepte ten opzichte van het huidige maaiveld specifieke archeologische verwachtingen bestaan.

De archeologische beleidskaarten kunnen niet worden gezien als een vervanger voor vigerende bestemmingsplannen met archeologieregels. Indien er voor een gebied in het vigerende bestemmingsplan een gespecificeerde archeologische paragraaf is opgenomen dan wordt daarnaar dan ook verwezen op de archeologische beleidskaart.

Toetsing

Archeologie

Op het vigerende bestemmingsplan ligt het plangebied in een zone met dubbelbestemming Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij grondwerken die dieper dan 30 cm reiken en een omvang hebben groter dan 100 m2. De werkzaamheden voor de nieuwbouw in het plangebied zullen deze grenzen overschrijden. Bovendien ligt het plangebied in de zone waarde Romeinse limes wordt verwacht. Conform het Provinciaal Inpassingsplan geldt tevens een onderzoeksverplichting voor de locatie.

Gezien het bovenstaande is er ter plaatse van fase 2A en 2B een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er binnen de onderzoeksdiepte geen archeologische niveaus aanwezig zijn. De beoogde ontwikkeling verstoort naar verwachting geen archeologische resten. Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven voor de beoogde ontwikkeling. Voor fase 3 is een aanvullende notitie opgesteld. In deze notitie wordt geconcludeerd dat ook in fase 3 geen archeologische resten worden verwacht.

Cultuurhistorie

Er zijn geen cultuurhistorische waarden in of in de nabijheid van het plangebied aanwezig. Er is namelijk geen sprake van een Rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevol pand. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van een molen- of landgoederenbiotoop.

Conclusie

Er zijn geen archeologische verwachting binnen het plangebied. Daarnaast zijn er geen cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied die worden aangetast vanwege de beoogde ontwikkeling.

4.11 Ontplofbare Oorlogsresten

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door IDDS Explosieven B.V. een QuickScan Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten (QuickScan Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten, 4 februari 2022, Kenmerk: A0729-04/JKE/QS1). Dit onderzoek is in de bijlage toegevoegd (bijlage 15). Dit onderzoek is verricht om te achterhalen of het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. Hierbij is een vooronderzoek aangetroffen dat de gehele huidige onderzoekslocatie omvat.

In het uitgevoerde vooronderzoek zijn geen indicaties dat er binnen het huidige onderzoeksgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden die doen vermoeden dat er binnen het onderzoeksgebied ontplofbare oorlogsresten te verwachten zijn. Zodoende kan het onderzoeksgebied als niet verdacht worden beschouwd. Er is derhalve geen aanleiding tot het treffen van maatregelen ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden.

Hoewel er geen feitelijk aantoonbare aanleiding is het onderzoeksgebied verdacht te verklaren, adviseert IDDS Explosieven B.V. om het uitvoerend personeel voorafgaand aan werkzaamheden in de te bewerken gebieden altijd te instrueren aan de hand van het Protocol spontaan aantreffen ontplofbare oorlogsresten, zie bijlage van de quickscan. De belangrijkste punten hieruit:

  • Staak onmiddellijk de werkzaamheden nabij het verdachte object;
  • Kom niet aan het object, verplaats deze niet en breng geen markeringen aan;
  • Neem contact op met de politie 0900-8844;
  • Zet de omgeving af en laat niemand toe;
  • Houd het object (op afstand) in de gaten tot de politie of de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD) ter plekke is;
  • Hervat de werkzaamheden pas na overleg met de politie.

In het geval van het onverhoopt aantreffen van munitieverdachte objecten nooit en te nimmer verdere acties te ondernemen behalve direct contact op te nemen met de politie op telefoonnummer: 0900-8844.

Conclusie

Het aspect ontplofbare oorlogsresten staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Door het bevoegd gezag moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van maximaal 143 woningen ten opzichte van de huidige situatie. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Hierom is een aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (bijlage 16). Hieruit blijkt dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart), regels (voorheen voorschriften) en een toelichting. De verbeelding (voorheen plankaart) en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Planvorm

5.2.1 Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

5.2.2 Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

5.2.3 Aanduidingen

Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximumbebouwingspercentage en het maximumaantal wooneenheden.

Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

5.3 Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregel.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden in dit bestemmingsplan gehanteerde begrippen gedefinieerd.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor nutsvoorzieningen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en bij deze bestemming behorende voorzieningen.

Binnen de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" zijn bouwregels opgesteld.

Artikel 4 Groen

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, kunstwerken, straatmeubilair, gebouwen voor beheer en onderhoud, nutsvoorzieningen, brughoofden en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aangegeven aanduiding 'ontsluiting' zijn de bestemde gronden tevens aangewezen voor de verkeersontsluiting van een naastgelegen gebouw.

Binnen de bestemming "Groen" zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels opgesteld.

Artikel 5 Tuin

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor tuinen bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Binnen de bestemming "Tuin" mogen erkers worden gebouwd. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden afwijken van de planregels voor erfafscheidingen met een open constructie.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden, doorgaand fietsverkeer, openbaar vervoer, kruisingen, overbruggingen, tunnels en viaducten, parkeervoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen

Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels opgesteld.

Artikel 7 Wonen

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aangegeven aanduiding 'maatschappelijk' zijn de gronden mede bestemd voor maatschappelijke diensten.

Binnen de bestemming "Wonen" zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels opgesteld. In de specifieke gebruiksregels is de beoogde woningdifferentiatie vastgelegd. Deze woningdifferentiatie bestaat uit sociale huur, middeldure huur en betaalbare koop overeenkomend met de definities uit de Verordening doelgroepen woningbouw Katwijk.

Artikel 8 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied

De gronden binnen deze bestemming zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen- mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en regels ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden, als ook van de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de dubbelbestemming te verwijderen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat om algemene bouwregels voor het overschrijden van bouwgrenzen, het overschrijden van bestemmingsgrenzen, een dakhelling en ondergronds bouwen. Burgemeester en wethouders kunnen van de bouwregels aangaande het ondergronds bouwen afwijken voor een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 7 m. onder peil onder voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden afwijken van de planregels voor liften en toegangen bij gestapelde woningen en maatschappelijke voorzieningen. En burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden afwijken van de parkeereisen.

Artikel 12 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Indien de omvang en/of de functie van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.

Artikel 14 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Het plan wordt conform artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners. Na deze periode worden de vooroverlegreacties in deze paragraaf behandeld.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft in de periode van 20 januari t/m 9 maart 2023 een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen. Er is één zienswijze ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in een Zienswijzennota (zie bijlage 17).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

In dit geval wordt tussen de initiatiefnemende partij en de gemeente Katwijk een overeenkomst gesloten, waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over de dekking van toe te rekenen kosten door de initiatiefnemende partij. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.