direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veerhaven
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

RoosRos Architecten heeft voor het braakliggende terrein tussen de Koopvaardijhaven en de Tramhaven in Hellevoetsluis de planstudie ‘Ontwikkeling Veerhaven’ opgesteld. Dit gehele project omvat de toevoeging van 100 woningen. Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan ‘Veerhaven' maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich tussen de waterpartijen Koopvaardijhaven en Tramhaven en grenst ten noorden aan de Stationsweg en in het verlengde daarvan gelegen Vlasakkerlaan. Op afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het bestemmingsplan 'Kanaalzicht'. Dit bestemmingsplan is oorspronkelijk door de gemeente Hellevoetsluis vastgesteld op 6 februari 2014. Na een uitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan door de gemeente Hellevoetsluis gewijzigd vastgesteld op 4 juni 2015. De wijzigingen hebben geen betrekking op het plangebied. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen - uit te werken 1' en 'Wonen - uit te werken 2'. Tevens worden de aangrenzende bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' ook meegenomen. Binnen deze aangrenzende bestemmingen worden kleine wijzigingen aangebracht. Dit is mogelijk op basis van artikel 27 uit het moederplan.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 100 woningen. In het moederplan is hiervoor een uit te werken woonbestemming opgenomen. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de vigerende bestemmingsplangrenzen enigszins te wijzigen. Om het voorgenomen bouwplan mogelijk te maken is gebruik gemaakt van zowel de uit te werken woonbestemming als de wijzigingsbevoegdheid. Deze afwijkingsmogelijkheden bieden voldoende mogelijkheden om de ontwikkeling via dit uitwerkings- en wijzigingsplan mogelijk te maken. Eén uitzondering hierop is het perceel aan het Stationsplein 1. De voorgenomen ontwikkeling op dit perceel kan niet via het uitwerkings- en wijzigingsplan mogelijk gemaakt worden. Hiervoor zal een separate ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de ontwikkeling

2.1 Beschrijving van het plangebied

Het grootste deel van het plangebied is onverhard en is deels begroeid met gras of bomen en struiken. Een klein deel van de locatie is verhard met asfalt en klinkers. Ten oosten van het plangebied, aan het Stationsplein, zijn meerdere (haven)bedrijven aanwezig.

2.2 Ontwikkelingen

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 100 nieuwbouwwoningen op de unieke locatie tussen de Tramhaven en de Koopvaardijhaven. Deze woningen worden gerealiseerd in vier bouwblokken (A t/m D). Deze bouwblokken zijn weergegeven op afbeelding 2.1. Het gevarieerde woningaanbod wordt opgedeeld in verschillende types: kadewoningen, waterwoningen, appartementen, studio’s en penthouses. Met oog op de toekomst zijn de nieuwbouwwoningen gasloos.

Veerhaven biedt grote eengezinswoningen aan de kade of direct aan het water, ruime appartementen en luxe penthouses omgeven door veel groen en een panoramisch uitzicht over het Haringvliet. Veel woningen zullen naar het water georiënteerd zijn, dit is te zien in afbeelding 2.2.

Stedenbouwkundige verantwoording

Het plangebied bevindt op een langgerekte ondergrond en is aan drie zijden omsloten door water. Het plan omvat vier bouwblokken die allen de waterlijn volgen. De ligging in het projectgebied is dusdanig gekozen dat de ontsluiting van de woningen buiten het zicht valt en het contact met en de beleving van het water optimaal is. De onderlinge afstand tussen de bouwblokken zorgt voor zichtlijnen van het land naar het water. De woningen in de bouwblokken zijn allen georiënteerd naar het water en grotendeels gelegen aan een autoluwe parkstrook. De woningen zorgen voor een levendige uitstraling, met voorkanten en openslaande deuren, richting de groene parkstrook. De overgang tussen privé en openbaar is zorgvuldig vormgegeven d.m.v. iets verhoogde voortuinen en groene erfafscheiding. Ook aan de binnenzijde, waar het woongebied grenst aan het watersportgebonden bedrijfsterrein, is de overgang zorgvuldig vormgegeven door het plaatsen van een groene 'wand' en enkele bomen. De ontsluitingsweg voor blok A en B ligt aan de oostzijde (landzijde). Hier zijn ook de toegangsdeuren gesitueerd. Doordat de oriëntatie van de woningen ook naar de waterzijde is gericht ontstaan twee fronten.

De hoogte van de volumes neemt toe vanaf noord naar zuid. De begeleiding langs het waterfront aan de westzijde van het plangebied, begint al bij de sluis en loopt door tot de kop van het meest zuidelijk gelegen volume dat volledig gebruik maakt van de hoogte en positie op het terrein, met vrij zicht richting het Haringvliet.

De twee meest zuidelijk gelegen bouwblokken zijn gevormd rond een verhoogd dek dat dient als woonhof/plein met een groene uitstraling. Onder het dek is plaats voor een parkeervoorziening.

Hellevoetsluis kent een rijke historie. Zo ook het gebied rondom de Tramhaven en Veerhaven. De architectuur van het plan Veerhaven ligt verankert in de plek en grijpt dan ook zichtbaar terug naar het industriële verleden van het havengebied. Het ritme en typologie van de architectuur van de blokken is pragmatisch, sober en stoer. Metselwerk in Engels formaat met een kleurstelling die verwant is aan de pakhuizen en bouwwerken bij de scheepswerven uit het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw. Ook de schaal van de architectuur sluit hierbij aan. Leesbaarheid van de gevelopbouw en herkenbaarheid is daarbij van belang.

De vier bouwblokken zijn verscheiden van architectonische opzet, maar hebben een zichtbare gemene deler. De buitenruimtes hebben stalen hekwerken, zijn vaak voorzien van een stalen tuiconstructie, betonnen sierlijsten dienen als gevelbeëindiging, zichtbare stalen profielen in de gevel als constructie en de houten steigers langs het water, zorgen allen voor een stoere architectuur op een historische plek met een maritiem karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0002.png" Afbeelding 2.1: Bovenaanzicht stedenbouwkundig plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0003.jpg" Afbeelding 2.2: impressiebeelden

Kadewoningen & waterwoningen

De kadewoningen aan de Koopvaardijhaven (> 200 m²) en de waterwoningen gelegen aan de binnenzijde van het plan aan de Tramhaven (> 200 m²) hebben een gevarieerd gevelbeeld. De waterwoningen zullen beschikken over een privé aanlegsteiger met terras bij de woning.

Appartementen & penthouses

Veerhaven telt twee appartementsgebouwen, hiervan zal er één beschikken over penthouses op de bovenste verdiepingen. De appartementen variëren van 70 tot 200 m². De penthouses zijn groter dan 200 m². Het appartementengebouw bij de entree van dit gebied beschikt over studio’s van ca. 50 m².

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het Rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

In het Rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Wel draagt het voorliggende uitwerkings- en wijzigingsplan bij aan de ambitie van het Rijk om het bestaand stedelijk gebied verder te verdichten.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Naar verwachting treedt in 2022 de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 20 juni 2019 is het ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen.

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Wel draagt het voorliggende uitwerkings- en wijzigingsplan bij aan de ambitie van het Rijk om het bestaand stedelijk gebied verder te verdichten.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

3.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Ad. 1 Ruimtelijke hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 3.1: Ruimtelijke hoofdstructuur Zuid-Holland

Ad. 2 Omgevingsbeleid: ambities en sturing

De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven zijn geformuleerd:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Ad. 3 Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

In de laag van de ondergrond is het plangebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een verslechtering van deze punten.

In de laag van de cultuur- en natuurlandschappen heeft het plangebied de aanduiding 'Zeekleipolderlandschap'. Relevante richtpunten hiervan zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.

De hoogte van de toekomstige bebouwing is gezien de ligging en bestaande hoogte in de omgeving legitiem. De gebouwen wordt ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Hiermee wordt aangesloten bij de richtpunten.

Tevens ligt ten noorden van het plangebied de aanduiding 'Rivierdijk'. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken binnen deze aanduiding worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders. Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap zijn binnen deze aanduiding van belang. In dit deel wordt niet gebouwd.

In de laag van de stedelijk occupatie is het plangebied aangeduid als 'Steden en dorpen'. Relevante richtpunten voor voorgenomen ontwikkelingen zijn:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Zoals hierboven ook al beschreven zal de hoogte van de nieuwe bebouwing legitiem zijn. De woningen passen in het stedenbouwkundig structuur van de omgeving.

In de laag van de beleving heeft het plangebied geen aanduiding.

Ad. 4 Beleidskeuzes

De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de verordening. Hieronder zijn voor de voogenomen ontwikkeling de relevante opgaven uiteengezet.

Landschap en cultuurhistorie

Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.

Gezondheid en veiligheid

Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder.

Ruimte en verstedelijking

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.

Wonen 

Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een gezonde en veilige leefomgeving. De diverse relevante milieuaspecten worden in hoofdstuk 4 verder uiteengezet en afgewogen. Hiermee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de provinciale opgaven.

3.2.3 Programma ruimte provincie Zuid-Holland

Het Programma ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het is enerzijds een beleidsdocument, namelijk uitwerking van de beleidsbeslissingen, en anderzijds gericht op uitvoering. Het document is toegespitst op de thema's Bebouwde ruimte en mobiliteit, Landschap, groen en erfgoed en Water, bodem en energie.

Op basis van het programma dient voor plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling een toelichting op de ladder voor duurzame verstedelijking worden gegeven. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt hieronder aandacht besteed.

3.2.4 Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het mogelijk maken van 100 woningen. Deze ontwikkeling wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor ladderonderzoek benodigd is. In het moederplan ‘Kanaalzicht’ is de behoefte naar woningen echter reeds onderbouwd. In dit uitwerkings- en wijzigingsplan hoeft daarom ook geen aanvullende onderbouwing te worden opgesteld.

Het provinciale beleid vormt zodoende geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.5 Gebiedsprofiel Voorne-Putten

Het gebiedsprofiel Voorne-Putten is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Met het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de ambities vanuit het gebiedsprofiel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'Wonen, harde plannen, Veerhaven'. Middels dit plan wordt deels invulling gegeven aan de harde planontwikkeling van woningen. Het voorliggend plan is dus in lijn met de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Hellevoetsluis 2020-2030

De gemeente Hellevoetsluis heeft in de Woonvisie 2020-2030 haar visie op de woonopgaven voor de komende jaren vastgesteld. Hoewel de verwachting is dat het aantal inwoners van de gemeente vrijwel gelijk zal blijven, is er wel een trend zichtbaar dat er steeds meer huishoudens komen waardoor er meer woningen gerealiseerd moeten worden om deze huishoudens te kunnen huisvesten. Daarnaast vergrijst de bevolking in Hellevoetsluis sterk, wat ook betekent dat de kwalitatieve woningvraag veranderd. Ouderen hebben vanzelfsprekend andere woonbehoeften dan gezinnen met kinderen. De huidige woningvoorraad is eenzijdig en bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen met een vergelijkbare kwaliteit.

Door andersoortige woningen te realiseren, komt er meer verschillend woonaanbod in Hellevoetsluis beschikbaar. Op deze manier zijn er meer kansen voor bewoners om binnen Hellevoetsluis hun wooncarrière voort te zetten en zal er een natuurlijke doorstroming ontstaan waardoor iedereen een goed passende en betaalbare woning kan vinden.

De beoogde ontwikkeling past goed bij deze doelstelling. Er worden andersoortige woningen gerealiseerd die een aanvulling zijn op de huidige woningvoorraad. De meeste van deze woningen zijn bovendien gelijkvloers, wat geschikt is voor senioren. Door de realisatie van deze woningen zal de doorstroming op de (lokale) woningmarkt een impuls krijgen.

3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De gemeente heeft op grond van de wet het welstandsbeleid vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2010. In 2019 is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit technisch aangepast vanwege de toevoeging van Oudenhoorn aan het grondgebied van de gemeente Hellevoetsluis.

Op 18 februari 2010 is de Welstandsnota vervangen door de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De gebiedsindeling is ten opzichte van de Welstandsnota uit 2005 gewijzigd. De bouwperiode blijft een belangrijke factor maar vooral de ruimtelijke en functionele opzet van gebieden zijn leidend geworden. Daarnaast zijn nieuwe objectgerichte criteria opgesteld voor specifieke gebouwen en bouwwerken zoals boerderijen en basisscholen. Voor de welstandscriteria wordt verwezen naar de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

Het plangebied is in de Welstandsregiems van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit ingedeeld als ontwikkelingslocatie. Voor de ontwikkelingslocaties wordt vooraf geen uitgekristalliseerd welstandsregiem toegepast. Voor Veerhaven is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Deze is op 27 november 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. In het moederplan (Kanaalzicht, 2015) is het stedenbouwkundig plan "Veerhaven Hellevoetsluis" beschreven.

3.3.4 Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is vastgelegd in de Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu die op 13 maart 2014 is vastgesteld en de Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040 die 8 februari 2018 is vastgesteld.

In het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid is vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van een stedenbouwkundig plan of een gebouw. De GPR stedenbouw wordt alleen toegepast bij projecten van meer dan 50 woningen. Bij de GPR gebouw wordt gekeken naar de thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Het streven is naar een gemiddelde waarde van 8,0 op alle thema's en een waarde van 8 – 10 voor het thema energie. De initiatiefnemer kan gebruik maken van de gemeentelijke licentie voor de GPR gebouw.

Tevens is hierin opgenomen dat bij een ruimtelijke ontwikkeling in de openbare ruimte moet worden gestreefd naar 30% groen, water of spelen en dat natuurinclusief bouwen moet worden toegepast. Daarbij heeft het realiseren van nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen en het realiseren van nestgelegenheid voor huismussen en gierzwaluwen de meeste prioriteit. Maar ook andere vormen van natuurinclusief bouwen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van groene daken en gevels, zijn gewenst.

In het regionaal beleidskader voor duurzaamheid (Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040) is vastgesteld dat nieuwe ontwikkelingen vanaf 2018 gasloos moeten worden gebouwd. Vanaf 1 januari 2021 is de norm voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG-eis) verplicht voor nieuwbouw.

In het plan is rekening gehouden met het beleid ten aanzien van duurzaamheid. In het plangebied wordt 37,65% groen (en spelen) en 3.22% water gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie Ruimte en Mobiliteit.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

In het vigerende bestemmingsplan 'Kanaalzicht' kennen de gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2' met een vrijstellingsgrens van 200 m2 én 3 m -NAP. Door BOOR is in februari 2012 een advies uitgebracht over de ontwikkeling. Het BOOR acht het uitvoeren van een bureauonderzoek en als vervolg daarop een inventariserend veldonderzoek niet noodzakelijk. Omdat de ontwikkeling nog steeds past in het stedenbouwkundig plan dat in 2012 is vastgesteld, is een nieuw advies niet benodigd.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument "Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)". In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende "Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland" zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied staan geen culturele of monumentale panden. Ook heeft het plangebied geen beschermde stads- en dorpsgezichten. Nabij het plangebied loopt het tracé van de voormalige stroomtramlijn RTM. Het tracé is nog altijd zichtbaar in het landschap. Het voormalige station naast de Tramhaven is in 1980 gesloopt. Het voormalige RTM tracé is van redelijke cultuurhistorische waarde. In dit uitwerkings- en wijzigingsplan wordt het voormalige tracé vrijgehouden van bebouwing.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Soortenbescherming

De kans bestaat dat in het plangebied beschermde planten- en / of diersoorten voorkomen. De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

In 2011 is ecologisch onderzoek uitgevoerd. In 2012 is een ontheffing verleend maar deze is op 17 augustus 2017 verlopen. Door Ecoresult B.V. is in 2021 een nieuwe natuurtoets uitgevoerd en opgenomen als bijlage 2. Hieronder zijn de conclusies kort beschreven.

Beschermde houtopstanden

Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. In dit geval is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet van toepassing.

Soorten Vogelrichtlijn

Het plangebied is alleen geschikt voor voortplantingsplaatsen van algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 1 maart – 15 augustus) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van algemene vogels te voorkomen. Voorkom steilwanden om nestvorming van oeverzwaluw te voorkomen.

Soorten Habitatrichtlijn

Aanwezigheid van Habitatrichtlijnsoorten is in het plangebied uit te sluiten. Geschikt habitat is afwezig en in de directe omgeving zijn beter geschikte alternatieven voor handen. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.

Nationaal beschermde soorten

Het plangebied is geschikt voor glad biggenkruid. Door Ecoresult B.V. is een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van (groeiplaatsen van) glad biggenkruid. Deze is opgenomen als bijlage 3. Tijdens het veldbezoek zijn geen groeiplaatsen van glad biggenkruid in het plangebied aangetroffen. Door de geplande werkzaamheden wordt de Wet natuurbescherming ten aanzien van glad biggenkruid niet overtreden. Vervolgstappen zijn niet nodig.

Het plangebied is geschikt voor soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstellingsbesluit van kracht is. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, egel en diverse muizensoorten zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.

Gebiedsbescherming

Rondom het plangebied zijn diverse Natura 2000-gebieden gelegen. Voor de gebieden Haringvliet (circa 0,1 km afstand), Voordelta (circa 5 km afstand) en Oude Maas (circa 14,8 km afstand), geldt dat binnen deze gebieden geen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn, zodat het onderzoek geen betrekking heeft op deze natuurgebieden. De meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn Voornes Duin (circa 2,8 km afstand), Duinen Goeree & Kwade Hoek (circa 7 km afstand) en Grevelingen (circa 7,8 km afstand).

Het is daardoor op voorhand uitgesloten dat ruimtebeslag in de vorm van oppervlakteverlies plaatsvindt.

Door KuiperCompagnons is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd voor het voorliggend plan en de ruimtelijke onderbouwing ‘Veerhaven – Stationsplein. Het project betreft de realisatie van in totaal 101 woningen. Hiervan worden 100 woningen middels dit plan mogelijk gemaakt en één woning middels een separate ruimtelijke onderbouwing. Het stikstofdepositie-onderzoek is opgenomen als bijlage 8. Beoordeeld is of sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats gelegen binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan.

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering is op 1 juli 2021 in werking getreden. Via het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering, waarin de stikstofwet verder is uitgewerkt, geldt per 1 juli een vrijstelling voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten omdat de emissies tijdelijk en beperkt zijn. De aanlegfase hoeft niet langer te worden berekend. Om de stikstofdepositie tijdens de aanlegfase beperkt te houden, wordt waar mogelijk nieuwere en schonere bouwmateriaal ingezet. Elektrische bouwmaterialen stoten geen stikstofdepositie uit. Een berekening voor de gebruiksfase blijft wel nodig.

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden door het gebruik van de 101 woningen in het uitwerkings- en wijzigingsplan ‘Veerhaven’ en de ruimtelijke onderbouwing ‘Veerhaven – Stationsplein’. Door de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering geldt voor de aanlegfase een vrijstelling. Bovenstaande betekent dat significant negatieve effecten op de instandhouding van die gebieden kunnen worden uitgesloten en dat de Wet natuurbescherming niet leidt tot belemmeringen voor de ontwikkelingen in dit plan.

4.4 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen relevante kabels en leidingen aanwezig.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Beleidskader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

In het vigerende bestemmingsplan ‘Kanaalzicht’ kennen de gronden, waarop de woningbouw is voorzien, uit te werken woonbestemmingen. Binnen deze bestemmingen is het mogelijk, om na uitwerking, te wonen. In de regels is geen uitwerkingsverplichting met betrekking tot milieuhinder opgenomen. De uitgangspunten uit de eerdere onderzoeken in het vigerende bestemmingplan zijn nog steeds te hanteren.

In het kader van het vigerende bestemmingsplan, en de ontwikkeling van de Veerhaven, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uitgangspunt is dat tussen de akoestisch hinderlijke activiteiten en de toekomstige woningen afschermende bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd. Dit is in de regels van het vigerende bestemmingsplan ook zo verankerd. Hierdoor ontstaat achter de bedrijfsbebouwing een goed woon- en leefklimaat.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleidskader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)

De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie.

In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden grotendeels bestemd als 'Wonen – uit te werken 1' en 'Wonen – uit te werken 2'. Een klein deel van de gronden zijn bestemd als 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. In het kader van het moederplan zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat in het gebied van de Veerhaven er op verschillende plaatsen sprake is van bodemverontreinigingen. Voorafgaand aan de herinrichting van dit perceel is een sanering noodzakelijk. Tevens blijkt dat voor andere deellocaties in dit gebied de ernst van de verontreinigingen en de noodzaak van spoedige sanering nog vastgesteld te worden. Hiervoor is aanvullend nader bodemonderzoek noodzakelijk, inclusief onderzoek naar asbest.

Na de vaststelling van het moederplan is een verkennend actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 9. Uit dit onderzoek blijkt dat een deel van het plangebied dat sprake is van een sterke verontreiniging met PAK en minerale olie. Hier zijn de gronden gesaneerd. IDDS heeft geconcludeerd dat de verontreiniging met minerale olie en PAK in afdoende mate is verwijderd. Deze beoordeling is opgenomen als bijlage 10. Tevens blijkt uit het verkennend actualiserend bodemonderzoek dat er op delen van het plangebied asbestverdacht materiaal waargenomen is. Volgens IDDS is, op basis van de uitgevoerde vrijwillige sanering, de grond met daarin asbesthoudend plaatmateriaal in afdoende mate gesaneerd. Na afloop van de saneringsoperatie is ter plaatse van de projectlocatie geen asbestverdacht plaatmateriaal meer aangetroffen. De volledige beoordeling is opgenomen als bijlage 11.

Door de uitgevoerde saneringswerkzaamheden vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5.3 Externe veiligheid
4.5.3.1 Beleidskader

Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die voortdurend op die plaats aanwezig is. Het PR kan op een kaart worden weergegeven met zogenaamde risicocontouren. Dat zijn lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 contour, welke als wettelijke norm fungeert, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkte kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op een kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in grafieken waarop de kans op een ongeval (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N): de zogenaamde fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In het Bevi, het Bevb en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot de planologische keuzes, die gevolgen heeft voor het groepsrisico, moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of (de wijziging van) het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht, waarbij onderwerpen als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de afweging dienen te worden betrokken. In het Bevi en de cRvgs zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Met de nieuwe ontwikkeling worden nieuwe kwetsbare objecten (waaronder woningen) mogelijk gemaakt.

Uit het vigerende bestemmingsplan en de risicokaart blijkt dat het plangebied niet valt binnen de PR 10-6-contour van een inrichting, dat onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt.

Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een weg waarop wegtransport met routeplichtige gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het Haringvliet is in het basisnet water aangewezen als een transportroute gevaarlijke stoffen. Het traject is aangewezen als een groene vaarweg. Dat wil zeggen dat het transport van gevaarlijke stoffen beperkt is. Voor groene vaarwegen geldt dat de PR 10-6-contour niet tot de oever reikt. Er is bovendien ook geen plasbrandaandachtsgebied voor groene vaarwegen. Een groepsrisicoberekening is niet noodzakelijk voor groene vaarwegen.

Ten slotte ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Beleidsparagraaf

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Alvorens geluidgevoelige objecten - zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven- kunnen worden geprojecteerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten

Het voornemen bestaat om op het braakliggende terrein tussen de Koopvaardijhaven en de Tramhaven in Hellevoetsluis 100 nieuwbouwwoningen te realiseren.

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de Kanaalweg Westzijde, de route Stationsweg/Vlasakkerlaan, het Stationsplein en de Veerweg. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is om deze reden onderzoek noodzakelijk. Door KuipperCompagnons is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 7. In het onderzoek zijn ook de omliggende 30 km-wegen onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hieronder zijn de onderzoeksresultaten beschreven.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door het verkeer op de nieuwe weg die door het plangebied loopt tot een maximale geluidbelasting van 53 dB. Door de overige wegen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

De nieuwe weg is een 30 km/uur straat, waardoor er geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd. Omdat het treffen van (aanvullende) bron en overdrachtsmaatregelen niet reëel is, is getoetst aan het hogere waarden beleid. Hieruit blijkt dat er geen aanvullende maatregelen benodigd zijn.

Er wordt geadviseerd met een aanvullende berekening aan te tonen dat de karakteristieke geluidwering van de woningen zodanig is dat het geluidniveau in verblijfsgebieden niet meer is dan 33 dB.

De nieuwe weg veroorzaakt een geluidbelasting van 52 dB op de meest nabij gelegen bestaande woning Stationsplein 1. In de toekomst zal deze woning echter worden gesloopt en zal er een nieuwe woning op dit perceel worden gebouwd die verder van de weg af is gelegen. In de ruimtelijke procedure voor deze nieuwe woning dient aandacht te worden besteed aan dit aspect.

4.5.5 Luchtkwaliteit
4.5.5.1 Beleidskader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

De realisatie van 100 woningen is een ontwikkeling die past binnen de term ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de verslechtering van de Wet luchtkwaliteit. Onderzoek is daarom niet benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hieronder aandacht besteed aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen nabij het plangebied.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ter plaatse van de locatie de concentraties NO2 (stikstofdioxide) en PM10 en PM2,5 (fijn stof) inzichtelijk gemaakt, op basis van NSL-monitoringstool. In afbeelding 4.1 zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 weergegeven voor het peiljaar 2020.

Uit de afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ruimschoots onder de normen van de jaargemiddelde concentraties van 40 µg/m3 (NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (PM2,5) blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0006.jpg"

Afbeelding 4.1: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5; peiljaar 2020 nabij het plangebied

4.6 Milieueffectrapportage

De realisatie van 100 woningen kan aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals voorkomend in de eerste kolom van de D-lijst horende bij het besluit mer (categorie 11.2). Hoewel de drempelwaarde (kolom 2) niet wordt overschreden, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

Dit kan niet meer uitsluitend in de vorm van een paragraaf in de toelichting van het uitwerkings- en wijzigingsplan. Er is een ‘aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling’ opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 4. Er dient hierover door de gemeente een apart besluit genomen te worden.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Beleidskader

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 100 woningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte. De kencijfers uit de Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011 zijn toegepast om de parkeervraag te bepalen. De verkeersgeneratie is berekend met de kencijfers van het CROW (publicatie 381: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie).

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Verkeersgeneratie

In 2007 en 2008 is onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling en toekomstige intensiteiten als gevolg van zowel plan Molshoek als plan Veerhaven. Ook is in het moederplan een berekening gemaakt op basis van CROW-publicatie 256 ('Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden'). Aan de hand van het nieuwe uitwerkings- en wijzigingsplan en nieuwste verkeerscijfers is opnieuw een berekening gemaakt. Verder zijn de uitgangspunten uit het moederplan in dit plan overgenomen.

In dit uitwerkings- en wijzigingsplan worden 100 woningen mogelijk gemaakt. Hellevoetsluis is een sterk stedelijke gemeente en het gebied ligt in de schil van het centrum. Als uitgangspunt zijn alle woningen worst-case meegenomen als 'koop, huis, tussen/hoek' of 'koop, appartement, duur'. De gemiddelde verkeersgeneratie van deze woningen is 6,8 per woning. De verkeersgeneratie neemt dus met 6,8 x 100 = 680 motorvoertuigen per etmaal toe.

Uit de eerdere studies bleek al dat nagenoeg al het verkeer vanaf de Vlasakkerlaan de route via de Plataanlaan en De Sprong volgt naar de T-splitsing Kanaalweg WZ/Amnesty Internationallaan. De verkeerseffecten zullen evenwel het sterkst merkbaar zijn op de Vlasakkerlaan.

De Vlasakkerlaan is in het gemeentelijk wegcategoriseringsplan aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. De weg heeft een functie voor de afwikkeling van het verkeer uit de aangrenzende buurten en maakt onderdeel uit van het busroutenetwerk. De Vlasakkerlaan heeft volgens de regionale verkeersmilieukaart in 2011 een verkeersintensiteit van 4.920 mvt/etm. Een verkeersintensiteit tot globaal 10.000 mvt/etm wordt als acceptabel beschouwd voor een dergelijk type weg. Deze intensiteit wordt echter niet bereikt. Na ontwikkeling van zowel Molshoek (+1.040 mvt/etm) als Veerhaven (+1.080 mvt/etm) zal de verkeersintensiteit ca. 6.650 mvt/etm bedragen. De verkeersintensiteit op de Vlasakkerlaan zal als gevolg van de ontwikkeling van Veerhaven merkbaar toenemen, maar zal verkeerskundig gezien niet leiden tot afwikkelingsproblemen.

4.7.2.2 Parkeren

De Parkeernormen Hellevoetsluis 2011 zijn van toepassing. Voor de woningen wordt een gemiddelde parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning (inclusief bezoek) aangehouden. De totale parkeerbehoefte van het plan Veerhaven bedraagt 100 x 1,9 = 190. Deze parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied gerealiseerd. Ten noorden wordt een parkeerterrein gerealiseerd voor voornamelijk de bouwblokken A en B en het bezoekersparkeren. Ook kan er aan de achterzijde van de bouwblokken A en B langs de straat geparkeerd worden. Uitgangspunt is dat minimaal één parkeerplaats per woning in de buurt van de woning gerealiseerd moet worden. De overige parkeerplaatsen worden op het parkeerterrein in het noorden van het plangebied gerealiseerd. Dit zorgt voor zo min mogelijk verkeersbewegingen door het woongebied, geen geparkeerde auto's langs de groene boulevard en ruimte voor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Daarnaast draagt dit bij aan de gezondheid doordat mensen een stukje moeten lopen naar de auto.

Het parkeren voor de bewoners van het appartementengebouw vindt plaats in een overdekte parkeervoorziening binnen het bouwblok.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Europees en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2016 - 2021

Op 29 juni 2016 is het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021 in werking getreden. Het Hoofdlijnenakkoord 2015 - 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. Dit maakt een volledig nieuw regionaal waterplan overbodig.

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 2016-2021, Waterschap Hollandse Delta

In het Waterbeheerplan 2016-2021 (d.d. 26 november 2015) staat hoe het Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Het nieuwe Waterbeheerprogramma van waterschap Hollandse Delta bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2016-2021. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren en gaat op hoofdlijnen in op de financiële consequenties daarvan.

In het statisch deel komen de belangrijkste externe en interne (beleids)kaders waarbinnen het Waterbeheerprogramma is opgesteld aan bod. Deze kaders zijn overigens continu in beweging; zo zijn vanuit het Deltaprogramma onlangs de deltabeslissingen uitgebracht en is de Omgevingswet in aantocht.

In het dynamisch deel van het Waterbeheerprogramma zijn per thema maatregeltabellen uitgewerkt. Deze maatregelen zijn nodig om de doelen die in het statisch deel zijn geformuleerd te kunnen bereiken. De maatregeltabellen hebben het karakter van een 'groslijst' die jaarlijks uitwerking behoeft. Bij deze jaarlijkse uitwerking kunnen, mits het bereiken van de doelen niet in gevaar komt, maatregelen worden geschrapt of worden vervangen door andere maatregelen. Desgewenst kunnen ook nieuwe maatregelen worden toegevoegd. De (jaarlijkse) uitwerking van het maatregelenprogramma verloopt via de Kadernota, de Programmabegroting en de jaarplannen/afdelingsplannen. Op die wijze worden ook de financiële consequenties van het Waterbeheerprogramma geborgd.

4.8.2 Onderzoeksresultaten

In het moederplan is de huidige waterhuishouding uitvoerig beschreven. Ook is het effect van de ontwikkeling Veerhaven in het moederplan beschreven. Voor de volledige beschrijving wordt kortheidshalve hiernaar verwezen. Hieronder zijn nogmaals de relevante aspecten op de waterhuishouding opgenomen.

In het buitendijkse gedeelte wordt de ruimtelijke ontwikkeling van het Veerhavengebied mogelijk gemaakt. Dit plan kan invloed hebben op de waterveiligheid en de waterhuishouding.

4.8.2.1 Waterveiligheid

Het aspect waterveiligheid betreft zowel het effect van het plan op de stabiliteit van de waterkering als de waterveiligheid in het Veerhavengebied zelf. Bouwactiviteiten in het Veerhavengebied kunnen de stabiliteit van de aldaar gelegen primaire waterkering beïnvloeden wanneer er gebouwd wordt in of op de waterkering of de beschermingszone. Met het oog hierop is in het moederplan het waterschap gevraagd om randvoorwaarden aan te geven waaraan het bouwplan moet voldoen. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in het moederplan. Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan voldoet aan deze randvoorwaarden.

4.8.2.2 Waterhuishouding

Het aspect waterhuishouding gaat enerzijds over de gevolgen voor de bergingscapaciteit (kwantiteit) en anderzijds over de gevolgen voor de waterkwaliteit. Van beïnvloeding van de bergingscapaciteit is sprake wanneer bij de ontwikkeling van het Veerhavengebied nieuw oppervlaktewater wordt gegraven of bestaand water wordt gedempt en wanneer de verhard oppervlakte toeneemt. Het moederplan voorziet in een lokale teruglegging van de kade in de Tramhaven waardoor de wateroppervlakte toeneemt. Dit is gunstig voor de bergingscapaciteit van de Tramhaven (Haringvliet). Er wordt geen oppervlaktewater gedempt. Toename van verharding is wel aan de orde: dit uitwerkings- en wijzigingsplan maakt de bouw van woningen en de aanleg van bestrating mogelijk. Door de toename van het verhard oppervlak zal regenwater versneld worden afgevoerd naar de riolering en/of het oppervlaktewater. Regenwater dat op schone of weinig vervuilde verhardingen zoals daken en voetpaden valt, wordt bij voorkeur afgevoerd naar het oppervlaktewater, in dit geval het Haringvliet. Het doel hiervan is om de riolering zo min mogelijk te belasten en het risico op overstorten van het afvalwater op het oppervlaktewater te beperken. Het Haringvliet heeft voldoende buffercapaciteit om dit extra regenwater op te kunnen vangen. Regenwater vanaf vervuilde oppervlakten, zoals bedrijfsterreinen en autowegen, moet eerst worden gezuiverd alvorens het kan worden geloosd op het oppervlaktewater, of het wordt geloosd op het afvalwaterriool.

4.8.2.3 Klimaatadaptatie

In het plangebied worden groenvoorzieningen met bomen gerealiseerd die voor verkoeling zorgen bij hitte. Tevens wordt wateroverlast tegengegaan door (zoals hierboven beschreven) het schone hemelwater naar het oppervlaktewater (Haringvliet) te brengen. Tevens ontstaat door de teruglegging van de kade meer ruimte voor water (Haringvliet).

4.9 Niet gesprongen explosieven

Voor het project zijn diverse bodemroerende werkzaamheden gepland in op Ontplofbare Oorlogsresten (OO) verdacht gebied. Om een veilige werkomgeving te garanderen zal door middel van opsporingswerkzaamheden het projectgebied vrijgegeven moeten worden van OO.

In het verleden zijn door IDDS al diverse onderzoeken uitgevoerd. Uit de vrijgavetekening van IDDS (zie afbeelding 4.2) blijkt dat van het voorliggende plangebied is onderzocht op de aanwezigheid van OO. Daarnaast blijkt dat een gedeelte is vrijgegeven waar géén opsporingsonderzoek (in de vorm van dieptedetectie) noodzakelijk was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.wpVeerhaven2021-vg01_0007.jpg" Afbeelding 4.2: Vrijgavetekening IDDS

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen grondroerende werkzaamheden in op OO verdacht gebied uitgevoerd worden. Aangezien de mogelijkheid bestaat dat tijdens oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog OO in of in de directe nabijheid van het werkgebied zijn achtergebleven, dient er te worden gezorgd voor een veilige werkomgeving.

4.10 Duurzaamheid

De voorgenomen ontwikkeling zal voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Voor het project Veerhaven is op 27 februari 2012 door Builddesk een energievisie uitgevoerd. Tevens heeft M3E een duurzaamheidsonderzoek opgesteld voor de bepaling van het ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en installatietechnische keuzes.

Door middel van deze studie wordt er een beeld geschetst wat de installatietechnische keuzemogelijkheden zijn. Hierin zijn de aspecten van comfort, kosten en investering overzichtelijk weergegeven. Naast de installatietechnische keuzes heeft M3E een inschatting gemaakt van de installatietechnische ingrepen in relatie tot de huidige regelgeving (EPC) en de toekomstige regelgeving (BENG). Het duurzaamheidsonderzoek van M3E is opgenomen als bijlage 5.

Advies ten aanzien van energievoorziening woningen

Voor de energievoorziening van de woningen zijn verscheidene bronnen van energie niet geschikt bevonden voor Veerhaven: restwarmte, ondiepe geothermie, windturbines biomassaverticale bodemwarmtewisselaars en oppervlaktewater. De volgende bronnen van energie zijn, naast een energievoorziening gebaseerd op aardgas, wel interessant voor Veerhaven: Zonne-energie (actief en passief), WKO (warmte koudeopslag) en lucht.

De toepassing van zonne-energie voor Veerhaven

De meeste woningen hebben geen oriëntatie op het zuiden. Het idee om 70% van de woningen te kunnen laten profiteren van de inval van direct zonlicht, kan hiermee helaas niet worden gehaald. Om de zonne-energie die op de daken valt wel zo goed mogelijk te benutten, wordt aanbevolen om zonnecellen (voor elektriciteit) en collectoren (voor tapwater) in te zetten. De oriëntatie van deze panden dient wel zoveel mogelijk op het zuiden te worden verricht. Een oriëntatie tussen zuidoost en zuidwest met een hellingshoek van rond de 36° geeft nog steeds bijna 100 procent opbrengst. Dit is bij de meeste woningen wel mogelijk in de lengterichting, haaks op de straat.

Natuur- en klimaatinclusief bouwen

In het plan worden verschillende vormen van natuur- en klimaatinclusief bouwen toegepast. Door RoosRos Architecten is hiervoor een notitie opgesteld. Deze notitie is opgenomen als bijlage 6. In deze notitie wordt ingegaan op de verschillende vormen van natuurinclusief bouwen en besteed aandacht aan neerslag, droogte, hitte en biodiversiteit.

Tevens is in de getekende anterieure overeenkomst opgenomen dat de projectontwikkelaar kennis genomen heeft van de ambities van de gemeente op het gebied van natuurinclusief bouwen en zal daaraan waar mogelijk invulling geven bij het ontwerp en de realisatie van het project. Daarnaast dient de ontwikkelaar de checklist voor natuurvriendelijke maatregelen van de Vogelbescherming (zie www.checklistgroenbouwen.nl) in te vullen en met de stadsecoloog te bespreken, zodat gezamenlijk bepaald kan worden of er nog aanvullende mogelijkheden zijn voor natuurinclusief bouwen binnen het plangebied. Tijdens dit gesprek kan dan ook besproken worden welke voorzieningen voor huismussen en vleermuizen de ontwikkelaar wil aanbrengen en welke plek daarvoor het meest geschikt is.

Concreet worden de volgende maatregelen ten aanzien van natuur- en klimaatinclusief bouwen toegepast:

  • Nestkasten voor huismussen 1 per woning.
  • Vogelvide ter plaatse van de onderste rij pannen bij hellende daken.
  • In/opbouwkasten voor vleermuizen (zuidwestzijde) ter plaatse van blok A kopzijde 6 stuks.
  • Insectenvoorzieningen (hotel) in groene afscherming en ter plaatse van binnentuin (plantensoorten afstemmen).

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een uitwerkings- en wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de uitwerkings- en wijzigingsplan. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het uitwerkings- en wijzigingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het uitwerkings- en wijzigingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van uitwerkings- en wijzigingsplan 'Veerhaven' zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 9 Bestemmingsregels:

  • Groen
  • Tuin
  • Verkeer
  • Water
  • Wonen
  • Waarde - Archeologie 2
  • Waarde - Archeologie 3
  • Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3

Artikel 10 t/m 13 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4

Artikel 14 en 15 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het voorliggende uitwerkings- en wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het uitwerkings- en wijzigingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

Voor de openbare en structurele groengebieden in het plangebied is de bestemming 'Groen' van toepassing. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – scherm' is een groen scherm van 6 meter hoog toegestaan. Aanleg- en brugsteigers zijn binnen de bestemming 'Groen' toegestaan.

Binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - landschapswaarden' zijn bouwwerken specifiek uitgesloten om het uitzicht over het water te waarborgen.

Verkeer (artikel 4)

Voor alle doorgaande wegen, voet- en fietspaden en verblijfsgebieden is de bestemming 'Verkeer' van toepassing. Binnen deze bestemming zijn ook functies ondergeschikt aan de verkeersbestemming mogelijk, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeerplaatsen. Gebouwen zijn alleen mogelijk binnen een bouwvlak, of indien deze van openbaar nut zijn.

Water (artikel 5)

Het water binnen het plangebied is bestemd als 'Water'. In het water worden verschillende steigers gerealiseerd. Deze steigers zijn rechtstreeks toegestaan binnen de bestemming Water.

Wonen (artikel 6)

Voor de geplande woningen in het gebied is de bestemming 'Wonen' van toepassing. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' op de planverbeelding is aangegeven. De gronden buiten het bouwvlak mogen per bouwperceel voor maximaal 100% worden bebouwd.

Binnen de aanduiding 'parkeerterrein' zijn (gebouwde) parkeervoorzieningen mogelijk. Daarnaast zijn overbouwingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' mogelijk. Aanleg- en brugsteigers zijn binnen de bestemming 'Groen' toegestaan.

Het is mogelijk dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van de gebruiksregels. Het is dan mogelijk om onder voorwaarden een aan-huis-gebonden bedrijf of aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen, waarbij het van belang is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. In de regels zijn hiervoor een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (artikel 7)

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (artikel 8)

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (artikel 9)

Percelen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor bescherming en onderhoud van de aangewezen waterkering. Op deze gronden mag alleen worden gebouwd ten behoeve van de waterkering. Van deze regel kan worden afgeweken als bebouwing is toegestaan op basis van de andere aanwezige bestemmingen en indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Bepaald is dat voorafgaand aan het afwijken schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Voor deze gronden is een verbodsbepaling opgenomen waarin is bepaald dat het verboden is onder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), op of in deze gronden een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Uitzonderingen zijn onder voorwaarden mogelijk.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 10)

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het uitwerkings- en wijzigingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 11)

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de Keur van het waterschap.

Algemene afwijkingsregels (artikel 12)

Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het uitwerkings- en wijzigingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig uitwerkings- en wijzigingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Algemene wijzigingsregels (artikel 13)

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 14)

In dit artikel staan de overgangsregels voor vergunde bestaande bouwwerken en vergunde bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het uitwerkings- en wijzigingsplan.

Slotregels (artikel 15)

In de slotregels worden de regels van dit uitwerkings- en wijzigingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Met betrekking tot voorgenomen ontwikkeling is tussen de gemeente en de eigenaar een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een uitwerkings- en wijzigingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het uitwerkings- en wijzigingsplan zijn besproken met belanghebbenden.

6.2.2 Vooroverleg

Het voorontwerp van het uitwerkings- en wijzigingsplan is overgeslagen. Het uitwerkings- en wijzigingsplan blijft binnen de kaders van het moederplan. Tevens is bij de vaststelling van het stedenbouwkundig plan (2012) en het bestemmingsplan 'Kanaalzicht' (2014/2015) reeds inspraak verleend. Tot slot betreft het een ontwikkeling waarbij nagenoeg geen sprake is van direct omwonenden. De nabijgelegen bedrijven zijn voldoende op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling.

6.2.3 Zienswijzen

Dit ontwerp uitwerkings- en wijzigingsplan is gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kon eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Er is één zienswijzen ontvangen. Deze zienswijze is in de nota van beantwoording (bijlage 12) samengevat en voorzien van een beantwoording. Het plan is op 2 punten ambtshalve gewijzigd:

  • Diverse wijzigingen van lay-out technische (zoals doornummering, opmaak) en niet-inhoudelijke wijzigingen van ondergeschikte aard.
  • Het stikstofonderzoek (bijlage 8 bij de toelichting) is geactualiseerd naar aanleiding van een nieuwe rekenmethode en de aangepaste verkeersbewegingen. De uitkomsten en conclusie blijven gelijk.