direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kop Assumburgweg 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De aanleiding voor het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is de uitspraak van de Raad van State op 1 juni 2022, waardoor de bestemmingen Gemengd en Wonen zijn vernietigd.

De aanleiding voor het oorspronkelijke bestemmingsplan Kop Assumburgweg ligt in de herontwikkeling van een voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg en van een daaraan grenzend woonblok uit de jaren 1960 in Moerwijk-Oost, op steenworpafstand van station Moerwijk.

De herontwikkeling beoogt de bouw van 548 woningen bestaande uit 142 sociale huurwoningen en 406 middel dure/vrije sector huurwoningen. Maximaal 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, zoals horeca, zorg, welzijn en kantoren (naast algemene ruimten en bergingen ten behoeve van de woonfunctie) worden daarin tevens opgenomen.

Om de herontwikkeling planologisch mogelijk te maken is het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" noodzakelijk.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023"is het bieden van een juridisch-planologisch kader om de herontwikkeling van 548 woningen en maximaal 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid of commerciële ruimte, zoals horeca, bedrijvigheid en zorg mogelijk te maken op het terrein van de voormalige brandweerkazerne en het aangrenzende woonblok aan de Assumburgweg in Moerwijk Oost.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het 'plangebied' "Kop Assumburgweg 2023" ligt in Moerwijk-Oost in het stadsdeel Escamp van gemeente Den Haag, direct naast station Moerwijk. Het plangebied is circa 1,1 hectare groot (inclusief openbare ruimte circa 1,8 hectare) en wordt begrensd door de (ventweg van de) Erasmusweg, de ecologische zone langs de Assumburgweg en Rechterenstraat. In figuren 1.1 en 1.2 is het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0002.png"

Figuur 1.1: luchtfoto ligging plangebied 'Kop Assumburgweg 2023' in Moerwijk-Oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0003.png"

Figuur 1.2: luchtfoto plangebied "Kop Assumburgweg 2023"

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" vervangt plandelen gelegen in de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   onherroepelijk  
Moerwijk   27 november 2014   20 februari 2015  
Kop Assumburgweg   16 december 2020   1 juni 2022 (gedeeltelijk)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0004.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Moerwijk (2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0005.png"

Figuur 1.4: Verbeelding bestemmingsplan Kop Assumburgweg (2020)

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van bestemmingsplan Kop Assumburgweg 2023 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd omschreven. In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstukken 3 de beleidskaders die van toepassing zijn op deze herontwikkeling en in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de te ontwikkelen situatie. In dit hoofdstuk staat tevens de planbeschrijving. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 De Haag Zuidwest en Moerwijk

Moerwijk is onderdeel van het stadsdeel Escamp dat het naoorlogse Den Haag Zuidwest en de Vinexwijk 'Wateringse Veld' omvat. Den Haag Zuidwest is het grootste, naoorlogse uitbreidingsgebied van Nederland met circa 30.000 woningen voor (toendertijd) 100.000 inwoners. In Zuidwest werd het stedenbouwkundige gedachtengoed van de 'wijkgedachte' in de praktijk gebracht: herkenbare woonwijken met een heldere hiërarchie in buurt-, wijk- en stadsdeelvoorzieningen. In elke buurt werd ruimte gemaakt voor dagelijkse voorzieningen zoals basisscholen, bescheiden winkel- en bedrijvenconcentraties, zoals in Moerwijk-Oost het Heeswijkplein. Elke wijk kreeg een concentratie van wijkvoorzieningen, in Moerwijk de Betje Wolffstraat. Als stadsdeelcentrum voor geheel Zuidwest functioneerde de winkelvoorzieningen aan de Leyweg.

Het woningaanbod in deze wijken is weinig gedifferentieerd, het merendeel van de woningen bestaat uit portiek-etagewoningen in 3 of 4 lagen op een onderbouw, zonder lift.

Den Haag Zuidwest is opgezet als een stadswijk met 'licht, lucht en ruimte' voor de middenklasse. De nieuwe wijken moesten voldoen aan nieuwe inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijken werd ruimer, opener en groener in vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met grote sprongen vooruit. De woningen werden breder en minder diep, zodat in meer vertrekken daglicht kon toetreden. Moerwijk-Oost, waarin het bestemmingsplangebied gelegen is, is nog opgebouwd volgens de verkavelingsprincipes van het gesloten bouwblok. De woningbouwblokken vormen daarin de lange zijde van de bouwblokken. De korte zijden werden eenvoudig weggelaten of met bijzondere bebouwing, bergingen of korte blokken min of meer afgeschermd waarbij de hoeken niet langer bebouwd werden. De woningblokken zijn nog samengesteld uit de typische Haagse portiekwoningen die vanaf de straat toegankelijk zijn. Straten omzomen de bouwblokken. Bescheiden parkjes of pleinen vormen de open ruimten in het straten- en blokkenpatroon.

Na de bouw van Den Haag Zuidwest voltrekt zich een geleidelijke verandering in de wijken. De kinderen van de gezinnen verlaten het ouderlijke huis en daarmee komen de collectieve ruimten er wat verlaten bij te liggen. Door de komst van de auto en telefoon worden afstanden minder belangrijk en treedt schaalvergroting op. De buurt is niet langer de maat der dingen. In de laatste fase trekken ook de bewoners van het eerste uur langzaam weg, vaak naar groeikernen in de omgeving naar eengezinswoningen met tuin. In de goedkope huizen komen Hagenaars met lage inkomens, zoals bewoners uit de stadsvernieuwingswijken en arbeidsmigranten en vinden opnieuw kinderrijke gezinnen onderdak. Vandaag is Den Haag Zuidwest en met name Moerwijk een stadsdeel dat statistisch gezien slechte cijfers kent. Het aandeel mensen met een laag opleidings- en inkomensniveau, met een uitkering of zonder werk is hoog; het voorzieningenniveau is ondermaats en de reistijden van het openbaar vervoer naar concentraties van stedelijke en regionale werkgelegenheid zijn lang. Den Haag Zuidwest staat vandaag dan ook in de politieke belangstelling als een transformatiewijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0006.png"

Figuur 2.1: locatie plangebied

2.1.2 Locatie Kop Assumburgweg

De Assumburgweg loopt parallel aan de spoorbaan Den Haag-Rotterdam en vormt de oostelijke begrenzing van Moerwijk-Oost. De noordelijke grens van Moerwijk-Oost bestaat uit de Erasmusweg die uitkomt op de kruising Troelstrakade - Hildebrandstraat nabij station Moerwijk. De westelijke grens bestaat uit de Middachtenweg in het verlengde van de Rijswijkse Prinses Beatrixlaan, in het zuiden ligt de Rijswijkse landgoederenzone.

Moerwijk-Oost is vooral na de oorlog tot stand gebracht in de jaren 1950 en 1960 van de vorige eeuw. De spoorbaan vormt tegelijk de grens tussen de buurten Moerwijk en de Spoorwijk. In 1996 kregen de buurten hun eigen station, met de ingang naar de perrons onder het treinviaduct. Het aanvankelijk zeer sober aangelegde station kreeg in 2013 een facelift met twee oranje wachthuisjes op perronhoogte.

De locatie van de brandweerkazerne in Moerwijk-Oost ligt in het noordoostelijke puntje van de buurt, op steenworpafstand van station Moerwijk. Na ontwikkeling van de nieuwe brandweerkazerne annex ambulancepost aan de Waldorpstraat is de voormalige Brandweerkazerne in 2009 aangekocht door de gemeente met het voornemen het gebied nieuw leven in te blazen. Het plan was de locatie tot ontwikkeling te brengen in samenhang met de herstructurering van het aangrenzende Vestia-bezit. De gemeente heeft in die periode voor dit deel van Moerwijk een integrale gebiedsontwikkeling voorbereid. Vanwege de economische crisis op de woningmarkt is in 2010 besloten de herstructurering ter plaatse van de kazerne uit te stellen.

2.2 Cultureel erfgoed

2.2.1 Historische situatie

De Haag Zuidwest is gelegen aan de zuidwestkant van het historische centrum en de vooroorlogse stadsuitbreidingen. Het Zuiderpark, aangelegd in de jaren 30 van de vorige eeuw als een van de eerste volksparken van Nederland, vormt een ruimtelijke schakel tussen de vooroorlogse en de naoorlogse stad. Moerwijk, als de oudste wijk van het stadsdeel, is gelegen aan de oost- en zuidkant van het park.

Heel Zuidwest is opgebouwd op de geomorfologische ondergrond van Den Haag met lange ontginningslijnen parallel aan de kust en dwars daarop verbindingen loodrecht op de kust, die samen de voor Zuidwest kenmerkende gridstructuur vormen.
In Moerwijk bestaan de lange lijnen parallel aan de kust uit de Melis Stokelaan en de Erasmusweg met dwars daarop de Loevesteinlaan en de Moerweg/Middachtenweg als verbinding met Rijswijk en Delft. Deze lijnen verdelen Moerwijk in vier herkenbare buurten: Moerwijk-Noord, -Oost, -Zuid en -West. De Erasmusweg vormt ook vandaag nog samen met het voormalige veenriviertje Laak een belangrijke verbinding tussen het centrum van Den Haag en het Westland.

2.2.2 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan vormt een belangrijk instrument om de cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied "Kop Assumburgweg 2023" is onderzoek verricht naar de cultuur historische waarden en daarbij is het volgende aangetroffen:

  • De stedenbouwkundige hoofdopzet van Moerwijk is gebaseerd op een rechthoekig patroon van brede wegen met het Erasmusplein als hart. Hier overheen ligt een grid van groenvoorzieningen met hier en daar singels. Deze groenstructuur verbindt de vier buurten ten zuiden van de Melis Stokelaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0007.png"

Figuur 2.2: Ruimtelijke structuur Moerwijk

  • Het eerste stedenbouwkundig plan van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting voor Moerwijk dateert uit 1929 (plan Moerweg). Welbeschouwd is dat plan grotendeels gebaseerd op een stratenplan dat Berlage al in 1908 had gemaakt voor de zuidwestelijke uitbreidingen van Den Haag. De wijk kreeg een hoge buitenrand met portiekflats en lagere bebouwing erachter. De eerste bebouwing is in 1933 opgeleverd. Door de economische crisis in de jaren 30 van de vorige eeuw stagneerde de bouw, pas na de oorlogen werd de uitvoering weer opgepakt rond 1950 en ging de ontwikkeling verder op basis van de nieuwe plannen van architect en stedenbouwkundige W.M. Dudok.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0008.png"

Figuur 2.3: Uitbreidingsplan Moerwijk 1929

  • Het plan van Dudok vertoont een veel opener structuur met een duidelijke singel- en groenstructuur. In plaats van gesloten bouwblokken kwam er een aanleg met open blokken en vrij toegankelijke tuinen. Op enkele plekken koos Dudok voor strokenbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0009.png"

Figuur 2.4: uitsnede ontwerp-uitbreidingsplan Moerwijk-Oost, W.M. Dudok 1948

  • Moerwijk telt een aantal kleine lintvormige winkelcentra en een winkelcentrum aan het Heeswijkplein. Dit plein dankt zijn omvang mede aan het feit dat rekening moest worden gehouden met de bouw van een Station Moerwijk. Het deel van Moerwijk waarop het bestemmingsplan Kop Assumburgweg betrekking heeft is van na 1948. Kenmerkend zijn hier de portiekflats met half verdiepte kelders voor bergingen. De bouwblokken hebben drie tot soms vier bouwlagen en zijn voorzien van een flauwe kap. De binnenterreinen zijn voor gemeenschappelijk gebruik en vaak afsluitbaar met hekken.

  • Buiten het plangebied "Kop Assumburgweg 2023" zijn lange lijnen ofwel wegenstructuren aanwezig, zoals de Melis Stokelaan en de Erasmusweg. Deze wegen kenmerken als brede hoofdverkeersaders de hoofdopzet van Den Haag Zuidwest. De Erasmusweg heeft een ruim profiel met aan de zuidoostzijde de waterloop van de Laak als een kenmerkend ruimtelijk element. In beide wegen zijn trambanen opgenomen. De lange lijnen worden in de dwarsrichting verbonden door de Moerweg met een nagenoeg even breed singelprofiel als de Erasmusweg. De Moerweg sluit aan op de Prinses Beatrixlaan in Rijswijk.
2.2.2.1 Beschermd stadsgezicht, monumenten en karakteristieke gebouwen

Het plangebied van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" maakt geen deel uit van beschermd stadsgezicht. Ook zijn er geen gebouwde monumenten aanwezig en geen beeldbepalende panden, zoals opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

2.2.2.2 Bebouwings- en stratenstructuur

In Moerwijk-Oost is, door de ligging aan het spoor, de gridvormige opbouw alleen aanwezig in het westelijke deel van de buurt. Het oostelijke deel kent een onregelmatige structuur met veel richtingsveranderingen in het straten- en bebouwingspatroon, waarmee aangesloten wordt op het spoor. In het meest noordelijke deel van de buurt vormen Erasmusweg en het spoor een driehoekige 'punt' met daarin de voormalige brandweerkazerne en een portiekflat met sociale woningbouw.

2.2.2.3 Beplanting en waterlopen

Het plangebied ligt op het kruispunt van twee stedelijke ecologische verbindingszones: de Erasmuszone in het noorden en de spoorzone in het oosten. In de Knoop Moerwijk komen verschillende groene en blauwe structuren samen. De Erasmuszone is een restant van het voormalige veenriviertje de Laak, een van de historische waterlopen in de stad. Vóór de aanleg van de spoorlijn en later Laakhaven en Petroleumhaven vormde de Laak een doorgaande waterverbinding tussen het Westland en de (windmolen aan de) Trekvliet. Ook nu nog ligt tussen de westelijke stadsrand van Den Haag tot aan de Assumburgweg aan de zuidkant van de Erasmusweg een gevarieerd stelsel van groene, ecologische en natte elementen dat echter geen doorgaande (vaar)verbinding meer vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0010.png" Figuur 2.5: knoop Moerwijk als punt van samenkomst ecologische zones, groene en blauwe structuren

2.2.3 Archeologie
2.2.3.1 De geologische ondergrond

Het bestemmingsplangebied "Kop Assumburgweg 2023" ligt volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in een gebied dat wordt gekenmerkt door de mogelijke aanwezigheid van zandkopjes in de ondergrond. Daarnaast zijn lagen veen en klei te verwachten; afzettingen die natte omstandigheden verraden. Ten zuiden van het plangebied ligt een smalle strandwal. Strandwallen en zandkopjes zijn enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen gevormd.

2.2.3.2 Archeologische waarden

Tot nu toe zijn uit het plangebied geen vindplaatsen bekend. Niettemin bestaat in een deel ervan kans op het aantreffen van archeologische waarden. Het landschap van strandwallen en zandkopjes was in het verleden een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens en heeft daarom een archeologische verwachting. Op basis van archeologische vondsten op strandwallen elders in Den Haag geldt deze verwachting voor resten vanaf het laat neolithicum, zo'n 5000 jaar geleden.

De latere, historische perioden lijken in het plangebied minder van belang te zijn geweest. Voor zover nu bekend, is het gebied, nadat het in de middeleeuwen deel was gaan uitmaken van de Noortpolder, niet bebouwd geweest. Pas in de 20ste eeuw gebeurt dat met de aanleg van de wijk. In het geldende bestemmingsplan Moerwijk, had een deel van het plangebied nog een archeologische waarde. Uit nader onderzoek blijkt dat deze archeologische waarde kan vervallen, zie hiervoor hoofdstuk 4, paragraaf 4.9.1.

2.3 Ruimtelijke structuur

2.3.1 Stedenbouwkundige structuur

Moerwijk neemt in het palet van wijken van Den Haag Zuidwest een bijzondere plaats in. De verdeling in vier buurten is relatief klassiek van opzet. De invullingen hebben echter een typisch naoorlogs idioom:

  • (half-)open strokenverkavelingen domineren de opzet. Dit was het resultaat van het debat, dat op dat moment door architecten en stedenbouwkundigen werd gevoerd met als hoofdthema de 'Wijkgedachte", die als onmisbaar gegeven voor de uitbreiding van de stad werd gezien;
  • een structurele opbouw van gezin tot buurt, van buurt tot wijk, van wijk tot stadsdeel en van stadsdeel tot stad. De wijk speelde in deze filosofie een cruciale rol. Deze moest dusdanig zijn opgebouwd dat een levendige volksgemeenschap mogelijk werd gemaakt.

De gekromde loop van de spoorlijn en de richting van de Erasmusweg hebben de driehoekige opzet van het plangebied van de Assumburgweg bepaald. In de meest noordelijke punt is de kazerne geplaatst zodat met een bijzonder gebouw een markante plaats in de wijk kon worden aangeduid. Vervolgens zijn woningblokken loodrecht op de Erasmusweg en Assumburgweg gelegd die halverwege een knik meekregen. Zo kreeg de Rechterenstraat aan één zijde een recht woningblok met een ruime groenvoorziening en aan de andere zijde een geknikt woningblok met een verandering in de richting van de straat.

De grenzen van het plangebied worden bepaald door groene elementen:

  • de ecologische zone langs het spoor en de Assumburgweg, de Laak- resp. Erasmuszone en
  • het groene speelterrein aan de Rechterenstraat.

Door de ligging in de punt van Moerwijk Oost en de zichtbaarheid vanaf het spoor vormt het plangebied een entree naar Moerwijk. Door het veelvuldig gebruik van steenachtige materialen in de inrichting van het openbaar gebied direct rond het station en de aanwezige infrastructuur heeft het plangebied in de huidige situatie een hard karakter ondanks het vele groen in de directe omgeving. De oriëntatie mogelijkheid is matig en de entree naar de wijk is enigszins onduidelijk.

2.3.2 Bebouwingsstructuur
2.3.2.1 Brandweerkazerne

Op de locatie is op dit moment het gebouw van de voormalige brandweerkazerne aanwezig. Het complex bestaat uit twee gebouwdelen die haaks op elkaar staan. Eén deel bevat de voormalige garages van de brandweer en is twee lagen hoog. Eén deel bevat kantoren en is drie lagen hoog. De bebouwing is in de hoek van de Erasmusweg en de Assumburgweg gepositioneerd. Er is niet bijzonder sprake van een stedenbouwkundige hoekoplossing. Rondom het gebouw is het terrein voornamelijk ten behoeve van parkeren ingericht.

2.3.2.2 Woonblok

Haaks op de Erasmusweg staat aan de Rechterenstraat een woongebouw in vier lagen, op een plint van een halve laag, met 48 portieketagewoningen uit de jaren 60. Aan de voorzijde van dit woonblok is in de openbare ruimte een parkje met speelvoorzieningen. De oriëntatie van dit woonblok is enigszins afwijkend van de woningen in de directe omgeving, en volgt de oriëntatie van het gebouw van de voormalige brandweerkazerne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0012.png"

Figuur 2.6 en 2.7: Huidige bebouwingsstructuur brandweerkazerne en woonblok

2.3.3 Verkeer en infrastructuur
2.3.3.1 Autoverkeer

Moerwijk Zuid en Oost worden voor het autoverkeer ontsloten via de Erasmusweg, Middachtenweg en de Loevesteinlaan/Schaapweg. De Middachtenweg en de Loevesteinlaan/Schaapweg ontsluiten de twee wijken via Rijswijk naar de A4. De Erasmusweg is de belangrijkste verbinding naar het centrum van Den Haag, het bedrijventerrein De Binckhorst en naar de Lozerlaan. De Erasmusweg maakt samen met de Neherkade deel uit van de stedelijke as. Daarnaast vormen de Erasmusweg en de Neherkade een belangrijke schakel in de verbinding van het Westland met het Centrum van Den Haag.

2.3.3.2 Openbaar Vervoer

De ontsluiting van de wijk Moerwijk met openbaar vervoer is voorzien met verschillende buslijnen en tramlijnen waaronder tramlijn 16 die rijdt over de Erasmusweg en verbindt Wateringse Veld met winkelcentrum Leyweg en het centrum van Den Haag en NS station Den Haag Centraal, via Laak en NS station Den Haag HS. Hierdoor is een groot gedeelte van de stad bereikbaar. Tramlijn 16 heeft haltes bij NS Station Moerwijk, het Heeswijkplein, Erasmusplein (Middachtenweg), Geysterenweg, Remmersteinstraat en Hardenbroekstraat en komt daarmee langs het projectgebied van het bestemmingsplan Kop Assumburgweg 2023.

Daarnaast is ook NS station Moerwijk gelegen aan de rand van gebied. Vanaf station Moerwijk rijden stoptreinen naar Delft en Rotterdam en naar Den Haag HS. Vanuit Den Haag Hollands Spoor rijden enkele stoptreinen door naar Den Haag Centraal en naar Leiden.

Ook buslijn 26 ontsluit Moerwijk, deze buslijn heeft een halte bij station Den Haag Moerwijk. Buslijn 26 verbindt Kijkduin met het NS station Voorburg. Buslijn 26 verbindt Moerwijk verder met het Leyenburg Ziekenhuis/ OV-knoop, Rustenburg Oostbroek, Laak, NS station Den Haag HS en bedrijventerrein De Binckhorst.Buslijn 26 komt langs het projectgebied.

2.3.3.3 Langzaamverkeer

De Middachtenweg, Geysterenweg/Guntersteinweg, Erasmusweg en Loevesteinlaan/Schaapweg maken deel uit van het hoofdroutenetwerk voor de fiets. De laatste twee wegen hebben vrijliggende fietspaden. Op de Middachtenweg moet deels gebruik worden gemaakt van de parallelweg. Daar zijn namelijk enkele jaren geleden de vrijliggende fietspaden verdwenen vanwege toenemende wortelopdruk van de bomen. De Geysterenweg/Guntersteinweg en Erasmusweg maken deel uit van het sterroute netwerk. Voor voetgangers zijn geen specifieke voorzieningen in het gebied aanwezig. Er zijn wel plannen om voetgangersverbindingen naar het Park Overvoorde in Rijswijk aan te leggen. Langs alle wegen zijn trottoirs aanwezig zodat voetgangers de voorzieningen en openbaar vervoer haltes in het gebied kunnen bereiken.

2.3.4 Groen- en waterstructuur

Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Erasmusweg en de ecologische verbindingszone Erasmuszone; aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door de ecologische verbindingszone langs het spoor. Beide ecologische zones komen bij elkaar aan de noordoostkant van het plangebied.

De Erasmuszone bestaat ter hoogte van het plangebied uit een groene singel langs de Erasmusweg. Vanaf de Assumburgweg is deze ecologische zone volledig verknipt door infrastructuur zoals spoorviaduct en Hildebrandstraat/Hildebrandplein. De waterlopen langs de Erasmusweg en de spoordijk worden uiteindelijk met ondergrondse en verspringende duikers aangesloten op het water aan op de ecologische zone in Laak. De 'groenstructuur' van de Erasmuszone is hier teruggebracht tot het gras tussen de tramsporen van lijn 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0013.png"

Figuur 2.8: ecologische verbindingszones

De ecologische zone langs het spoor bestaat uit water, deels royale groene bermen en bomen. Aan de noordkant van deze zone ligt bebouwing van een voormalige kinderboerderij/ horecagelegenheid.

Aan de zuidgrens van het plangebied ligt een speelterrein met deels beeldbepalende bomen en ook tussen het te bestaande woonblok en de voormalige brandweerkazerne ligt een (smalle) groene zone bestaand uit verschillende soorten bomen en struwelen. In en rond het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0014.png"

Figuur 2.9: huidige situatie bomen rond en binnen het plangebied

2.3.5 Bodem

Binnen het plangebied bestaat de bodem uit klei en veen, afgewisseld met zand. De kwaliteit van de bodem en eventueel aanwezige verontreiniging komt in hoofdstuk 4 aan de orde.

2.3.6 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied (Erasmusweg, Van Ruysbroekstraat) ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding die geen invloed heeft op het plangebied. Daarnaast ligt er onder de spoordijk en de ecologische zone een watertransportleiding van Dunea, die aansluit aan een te verleggen hoofdwatertransportleiding aan de oostkant van het plangebied (zie verbeelding). Hier ligt ook een kleinere waterleiding, die in de toekomst verplaatst wordt naar de Rechterenstraat.

2.4 Functionele structuur

2.4.1 Voorkomende functies in het plangebied

In het plangebied is het gebouw van de voormalige brandweerkazerne aanwezig. Het complex is tegenwoordig in gebruik als tijdelijk bedrijfsverzamelgebouw (leegstandsbeheer). Direct ten zuiden daarvan bevindt zich een woningblok uit de jaren 1960 van de vorige eeuw met 48 woningen in de sociale sector aan de Rechterenstraat met daarvoor een speelvoorziening.

In de directe omgeving van het plangebied ligt het station Moerwijk. Dit sprinterstation is recent in verband met de opening van de Sportcampus Zuiderpark gemoderniseerd. In en rondom het station zijn een aantal (horeca)voorzieningen aanwezig die een functie vervullen voor bezoekers van het station en/of voor de wijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Ruimtelijk beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Naar verwachting treedt vanaf 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.

De NOVI raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan"Kop Assumburgweg 2023" worden afgewogen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023". De verantwoording inzake de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 5.6.1.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Op basis van het Barro zijn er in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.

De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020
De Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020 is een bundeling van een aantal kleine aanpassingen van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Programma ruimte. Deze is vastgesteld op 1 juli 2020. De aanpassing betreft het beleid, de regels en de aanduiding van onder meer het Natuurnetwerk Nederland, de weidevogelgebieden, het Buitenland van Rhoon, detailhandel, luchtkwaliteit, bodem en ondergrond, recreatiewoningen. Ook zijn er enkele wijzigingen op de 3 hectare kaart (grote stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied) van het Programma ruimte.

Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Op 1 augustus 2020 is er een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid- Holland vastgesteld door de Provinciale Staten. Dit is een herziening met een aantal tussentijdse besluiten (waaronder de Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020) die worden meegenomen. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.

Ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) bevat de provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Het betreft grotendeels de regels die nu nog zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, die in werking is getreden op 1 april 2019. Met ingang van 11 mei tot en met 22 juni 2020 heeft het ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Momenteel worden de ingediende zienswijzen verwerkt. De ZHOV is op 15 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. De regels uit de ZHOV gaan gelden vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en daarmee de ZHOV, vervalt de huidige omgevingsverordening.

Met de ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn geen grote inhoudelijke veranderingen beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Wel is zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie en structuur van de Omgevingswet. Daarnaast veranderen de juridische instrumenten in sommige gevallen. Dat dwingt dan tot aanpassing van de regels. Ook heeft het Rijk op een aantal onderwerpen veranderingen doorgevoerd, waardoor de noodzaak of mogelijkheid voor de provincie om regels te stellen veranderd is. Daardoor zijn ook aanpassingen doorgevoerd. Beoogd is zaken zo gelijkwaardig mogelijk om te zetten.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is geheel in lijn met het beleid van de provincie, zoals opgenomen in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening ten aanzien van verdichten in bestaand stedelijk gebied en in de nabijheid van vervoersknooppunten.

3.1.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden. De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid
  • 4. Attractiviteit van de regio

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraalplan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is vooral de regionale prioriteiten om een intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken te bevorderen van belang.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" in overeenstemming is met het regionaal beleid, zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 en de beleidsvelden die zijn overgegaan naar de MRDH.

3.1.4 Gemeentelijk beleid
3.1.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" grenst aan de kansenzone Centrum. De beoogde herontwikkeling past in de doelstellingen van de Structuurvisie Den Haag in 2020.

3.1.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" volgt de gedachtegang van de Agenda voor de Haagse Verdichting.

3.1.4.3 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (2016, RIS295016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • kwaliteit van het proces door samen de stad maken en mogelijkheden te bieden aan initiatiefnemers;
  • oog hebben voor experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad;
  • ruimtelijke keuzen maken om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven;
  • ruimtelijke kwaliteit voor groen;
  • ruimtelijke kwaliteit voor cultuurhistorisch erfgoed;
  • ruimtelijke kwaliteit voor de buitenruimte;
  • deze factoren dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat;
  • kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie;
  • functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

De ruimtelijke opgaven voor Den Haag en de regio zijn in het kort:

  • Ruimte voor stedelijk wonen, om de groei van de bevolking te faciliteren
  • Ruimte voor aantrekkelijke groene buitenruimte, van belang voor de kwaliteit van de leefomgeving
  • Ruimte voor (nieuwe) economie en toerisme, ter versterking van het economische vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame mobiliteit en
  • Ruimte voor energietransitie en klimaatadaptatie, nodig voor de ambitie om als stad in 2040 klimaatneutraal te zijn.

Het motto van de Agenda Ruimte is verdichten, verduurzamen, vergroenen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de nieuwe ontwikkelingen die voorzien worden, in lijn met en een aanvulling op de Agenda Ruimte voor de Stad.

3.1.4.4 Haagse hoogbouw, Eyeline en Skyline

De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft.

Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.

De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.

Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; o.a. t.a.v. wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn specifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven worden getoetst.

De Haagse hoogbouw kent een typologie waarvan de samenstelling de volgende opbouw kent:

  • Een stedelijke laag van 9-25 meter;
  • Een plint als onderdeel van de stedelijke laag;
  • De toren;
  • De kroon als beëindiging van de toren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0015.png"

Figuur 3.1: typologie en samenstelling Haagse hoogbouw

De bouwhoogte van de stedelijke laag kan variëren van 9 tot 25 meter. Deze laag vormt de belangrijkste wanden van de straat en sluit aan bij de verhoudingen van de historische stad of de directe omgeving. Het is dat deel van het gebouw dat door de voorbijganger wordt ervaren op ooghoogte, de ('eyeline').Tot ongeveer 25 meter is er direct contact mogelijk tussen binnen en buiten. De vormgeving van de stedelijke laag is cruciaal voor de beleving van de passant en ondersteunt een prettig of veilig gevoel.
De 'plint' wordt gevormd door de onderste of de eerste twee lagen van de stedelijke laag. Het deel dat vanaf de straat direct zichtbaar is en waar vrijwel alle interactie tussen straat en gebouw plaats vindt. Daar presenteren zich diverse vormen van bedrijvigheid, voorzieningen of woningen en komt de meeste dynamiek en levendigheid tot uiting. De plint is wellicht maar 10% van een gebouw maar bepaalt voor 90% de beleving ervan. Enkele regels zijn:

  • een minimale bouwhoogte van 4,5 tot 9 meter;
  • een rijke en zorgvuldige detaillering;
  • een materiaalgebruik dat past bij de omgeving;
  • minimaal 30% van de gevel is glas (transparant) waardoor het interieur zichtbaar is;
  • voldoende ruimte om overgangen tussen openbaar en privé te kunnen maken;
  • utilitaire ruimtes en toegangen van garages dienen zoveel mogelijk binnen het bouwblok te worden opgenomen en mogen de publieke ruimte niet hinderen of domineren;
  • de torens boven de stedelijke laag zijn elegant en slank van vorm;
  • maximaal 50% van de footprint van de stedelijke laag mag worden bebouwd;
  • de Haagse toren wordt beëindigd door een 'kroon' die zich onderscheidt van de overige delen en meerdere verdiepingen omvat. Op pregnante wijze wordt daarmee de identiteit van gebouw en omgeving geduid. Machinekamers van liftschachten, klimaatinstallaties of andere noodzakelijke opbouwen worden daarmee aan het oog onttrokken en in de architectuur geïntegreerd.

3.1.4.5 Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) geeft jaarlijks inzicht in de investeringsbehoefte voor de komende jaren. Het betreft investeringen, die fysiek ruimtelijk-economisch van aard en locatiegebonden zijn. Met de Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (REIS) wordt bij de begrotingsbehandeling ook duidelijk voor welke ruimtelijk-economische projecten het college middelen reserveert. Na vaststelling volgt de uitwerking in beslis- en/of projectdocumenten.

De Ruimtelijke-Economische Investeringsstrategie komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District;
  • 2. Kustontwikkeling;
  • 3. OV-bereikbaarheid;
  • 4. Next Generation woonwijken;
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

De investeringsbehoefte, die uit de verschillende agenda's en visies voortkomt, is omvangrijk, maar ook onderhevig aan verandering. De REIS is dan ook een dynamisch instrument waar in de loop van de tijd (in een jaarlijkse cyclus) investeringsopgaven c.q. investeringsprojecten bijkomen en afgaan. Met de REIS wordt een verbinding gelegd tussen de ruimtelijk-economische ambities uit de verschillende agenda's en beleidsvisies en de investeringsbehoefte, die daarmee samenhangt en de toekenning van middelen aan projecten.

Voor het betreffende plangebied wordt ingezet op het toevoegen van een substantieel deel woningbouw waardoor intensivering plaatsvindt in de direce nabijheid van een OV –knooppunt (Station Moerwijk). Verder wordt 4500 m² commerciële ruimte in de plint van het gebouwen ensemble langs de ventweg van de Erasmusweg opgenomen, waardoor ruimte geboden wordt voor onder meer een mix aan kleinschalige bedrijvigheid. Mogelijk kunnen ook leerwerkplekken worden aangeboden.

De locatieontwikkeling en de verdichtingsopgave nabij OV-knooppunten accommoderen de groei van de stad en zijn ook belangrijke speerpunten van dit college. De ontwikkeling van het beoogde programma op de locatie van de voormalige brandweerkazerne bij Station Moerwijk is in overeenstemming met de in het beleid geformuleerde doelstellingen.

3.1.4.6 Ruimtelijk beleid bestemmingsplangebied

Het vastgestelde ruimtelijke beleid voor de locatie stamt uit 2009 (RIS168337). In het kader van het Masterplan Knoop Moerwijk, waarin verdichting rond knooppunten van openbaar vervoer centraal stond, is de locatie Assumburgweg vastgelegd als hoogwaardige verdichtingslocatie met een hoogstedelijk en gemengd programma voor bewonersgroepen voor wie mobiliteit en nabijheid van het centrum belangrijk is. Ook duurzaamheid en verbetering van bestaande ecologische structuren zijn belangrijke thema's uit het masterplan. De strategische aankoop van de brandweerkazerne heeft plaatsgevonden in het kader van deze beoogde ontwikkeling. In het eind 2017 vastgestelde projectdocument voor de ontwikkeling van de locatie "Kop Assumburgweg" (RIS298574, december 2017 vastgesteld) wordt voortgeborduurd op deze ruimtelijke kaders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0016.png"

Figuur 3.2: Masterplan Knoop Moerwijk, deelgebied Assumburgweg, 2009

Het voorliggende planinitiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zet station Moerwijk op de kaart als een van de stadsentrees van Den Haag. De stedenbouwkundige inpassing, functionele opzet en architectonische uitwerking passen binnen de ambities van de Agenda Ruimte voor de Stad (verdichten, vergroenen, verduurzamen) en de nota Haagse hoogbouw. Gezien de nabijheid van station Moerwijk wordt hier een ontwikkeling volgens het principe van TOD (Transport Oriented Development) nagestreefd, met een duurzaam mobiliteitsconcept en de nadruk op openbaar vervoer, voetganger en fiets.

Op termijn wordt beoogd om de met dit bestemmingsplan ingezette ontwikkeling door te trekken naar een hoogwaardige aanpak van het gebied rond station Moerwijk; met kansen voor upgrading van stationsplein en fietsenstalling, verbetering van de verkeersafwikkeling Knoop Moerwijk en fysiek herstel van de ecologische hoofdstructuur aan beide zijden van het station.

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen en ambities van het Masterplan Knoop Moerwijk.

3.1.4.7 Stedenbouwkundig plan

De ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied zijn geschetst in het projectdocument locatie "Kop Assumburgweg" (RIS298574, december 2017 vastgesteld). Onderdeel van het projectdocument is het stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan kenmerkt zich door een stedelijke wand aan (de ventweg van) de Erasmusweg met twee oplopende hoogteaccenten richting station Moerwijk en bouwmassa parallel lopend aan de Rechterenstraat met een hoogteaccent richting de Assumburgweg. Tussen de bebouwing ligt een verhoogde groene daktuin met daaronder een parkeergarage op maaiveldniveau. De koppen van de massa's steken aan de zijde van de Assumburgweg over de bestaande rooilijn van de Assumburgweg. De weg wordt vervangen door een wandelpad en de ecozone wordt naar het gebouw doorgetrokken. Het groen wordt met de daktuin als het ware doorgetrokken in de nieuwe ontwikkeling. De torens zijn bereikbaar en toegankelijk vanaf de Assumburgweg en zijn met hun achter- en zijkanten opgenomen in het verhoogde plein. Op de kop van de locatie wordt voorzien in een stedelijk plein dat aansluit aan de toegang tot station Moerwijk. De autobereikbaarheid van de locatie en de toegang tot de parkeergarage zijn gepland aan de kant van de Rechterenstraat. Met dit initiatief kan hier een representatieve stadsentree ontstaan met een hoge dichtheid en een gemengd stedelijk programma.

In verband met het verbeteren van de doorstroming van het autoverkeer op de Erasmusweg zal de huidige aansluiting van de Assumburgweg op de Erasmusweg vervallen. Door het opheffen van de aansluiting van de Assumburgweg ontstaat op de kop van de projectlocatie ruimte voor comfortabele looproutes naar het station en een representatief stationsplein. 

3.2 Cultureel erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten;
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

In het onderhavig plangebied komen geen monumentale gebouwen, beschermde stads- en dorpsgezichten voor.

3.2.1 Cultuurhistorische waarde

Het cultuur-historisch erfgoed binnen het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" beperkt zich tot de hoofdopzet van dit deel binnen Moerwijk-Oost waarvan de belangrijkste richtingen zijn bepaald door de lange lijnen van Erasmusweg, Prinses Beatrixlaan en de Assumburgweg zelf die de boog van de spoorlijn volgt en waarlangs een brede groene zone is gelegd. Precies deze lijnen hebben de verkavelingsopzet binnen het plangebied bepaald. Het zijn ook deze lijnen die zijn uitgerust met waterlopen, groene taluds en forse bomenrijen die de stedelijke ruimten verder vormgeven. Voor het overige zijn er geen belangrijke cultuur historische waarden in het gebied.

3.2.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende, gecertificeerde archeologische partij.

Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag' (www.denhaag.nl/archeologie).

In het onderhavig plangebied is, behoudens het water langs en de ecologische groenstrook, geen archeologische waarde aanwezig. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 4 paragraaf 4.9.

3.3 Groen

3.3.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.

De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.

Elke (vastgoed)ontwikkeling draagt bij aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.

Stedelijke Groene Hoofdstructuur

De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0017.png"

Figuur 3.3: Stedelijke Groene Hoofdstructuur

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde herontwikkeling die het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" planologisch mogelijk maakt, niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze van bestemmen van de onderdelen van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

3.3.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.

Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.

Functionele ecologische verbindingszones

Een goed werkende ecologische verbindingszone moet een geschikt leefgebied voor veel verschillende diersoorten vormen. Alleen zo kunnen dieren zich tussen groengebieden verplaatsen. Naast een optimale inrichting met inheemse planten, struiken, geleidelijke overgangen en voldoende zonnige plekjes zijn ook voldoende rust en de biotoopgrootte van belang. Ecologische verbindingszones moeten dus voldoende breed zijn. In een stedelijke omgeving hanteren we als uitgangspunt een minimum van 20 meter, een norm van 30 meter en een ambitie van 50 meter of meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0018.png"

Figuur 3.4: ecologische verbindingszone Erasmusweg

Het bouwplan grenst aan de ecologische verbindingszone Erasmuszone. Voor de herinrichting van deze zone gelden de uitgangpunten en specifieke vuistregels voor biotopen opgenomen in de Nota Stadsnatuur (RIS3058240).

3.3.3 Nota Stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. Dit netwerk is uiteraard voor planten en dieren belangrijk. Maar het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van een ieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Als je aan toekomstbestendigheid denkt dan is het allereerst van belang om de basis goed te behouden en deze basis daarnaast te versterken. Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren, sterker nog, hij kan overlast veroorzaken. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

Stadsbomen zorgen met hun ecosysteemdiensten voor leefkwaliteit in de stad. Stadsbomen spelen ook een belangrijke rol bij en zijn een oplossing voor grootstedelijke uitdagingen zoals klimaatadaptatie en verdichting. Het verhogen van de ecosysteemdiensten van bomen door in te zetten op meer kroonoppervlak en het werken aan een toekomstbestendig Haags stadsbomennetwerk zijn dan ook twee hoofddoelen. Dit is opgenomen in de Nota Stadsbomen (15 april 2021 RIS 307827).

Voor het verbeteren van ecologische verbinding, het activeren van recreatie en de verbetering van gezondheid in de stad is het oplossen van onderbrekingen in het netwerk gewenst. De eerste focus ligt hierbij op de Hoofdboomstructuur, het verbeteren en uitbreiden van de Haagse groene middenbermen en het planten van bomen op boomloze plekken in de stad. Wanneer we ontwerpen met bomen, dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad.

Voor de Hoofdboomstructuur zijn ambities verwoord voor toekomstige projecten en gebieden.

De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. In 2030 willen we 5% meer kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren en kan overlast veroorzaken. Investeren in goede bestaande en nieuwe groeiplaatsen is een methode om meer kroonoppervlak te krijgen. Specifiek geldt extra aandacht voor het realiseren van goede groeiplaatsen bij daktuinen op straat- en gebouwniveau. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

In alle (herinrichting)projecten wordt gewerkt aan het behalen van de doelen. Het gaat dan om projecten van ontwikkeling, herinrichting en groot onderhoud in de stad. Hoe omgaan met bestaande en nieuwe stadsbomen is een vast onderwerp van gesprek in deze projecten.

Extra aandacht gaat uit naar het realiseren van goede groeiplaats voor bomen voor daktuinen op straatniveau. Hiervoor moet een zo natuurlijk mogelijke situatie kunstmatig worden gesimuleerd. Tijdens de initiatieffase zal hierover al goed moeten worden nagedacht. Nieuwe daktuinen op straatniveau moeten standaard voldoen aan de eisen voor een goede doorwortelbare ruimte (zie figuur). Afhankelijk van de gewenste inrichting en de gewenste grootte van een boom is maatwerk nodig en bestaan hiervoor minimale maten. Het is daarbij belangrijk vooraf rekening te houden met de benodigde draagkracht.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0019.png"

De inzet van groen vraagt om maatwerk en het bepalen van de gewenste functies. Het vooraf bepalen van de ambitie voor de ecosysteemdiensten is een basisopgave voor elke herinrichting in het gebied.

Stadsbomen zien we als dragers van het groen. Voor het realiseren van de twee hoofddoelen, een toekomstbestendig Haags bomennetwerk en 5% meer kroonoppervlak in 2030, hebben we concrete maatregelen benoemd.

Voor het realiseren van een toekomstbestendig Haags Stadsbomennetwerk bestaan verschillende opgaven:

  • Uitbreiden en versterken van de Hoofdboomstructuur. Een Hoofdboomstructuur verbindt direct of indirect belangrijke groengebieden met elkaar, begeleidt over het algemeen hoofd- en ontsluitingswegen en bestaat vooral uit lanen (met of zonder middenberm) en voldoet aan gestelde voorwaarden
  • Versterken en uitbreiden van Haagse groene middenbermen
  • Grootschalige uitval voorkomen door te kiezen voor diversiteit in geslacht, soort en cultivar i.p.v. monoculturen
  • Kiezen voor biodiversiteit en te ontwerpen met het ecologisch passend principe. Het stedelijke doel is dat in 2030 75% van de bomen ecologisch passend is.
  • Werken aan goede microklimaten in de stad met behulp van bomen. Houdt hierbij wel rekening dat bomen een slecht windklimaat niet kunnen oplossen.


Voor het realiseren van meer kroonoppervlak in de stad bestaan de volgende opgaven:
Actief verbeteren van bestaande groeiplaatsen door te ontstenen, zoveel mogelijk 'open

  • groeiplaatsen' te realiseren en groeiplaatsverbeteringen toe te passen
  • Aanplant van extra bomen (let op! In beperkte mate in ecologische verbindingszones)
  • Nieuwe aanplant met toekomstbestendige groeiplaatsen (zoveel mogelijk in 'open' groeiplaatsen)
  • Bij kabels en leidingen maatwerk toepassen, vooraf ondergronds ontwerp maken
  • Zorgvuldig omgaan met bestaande bomen
  • Stadsbreed denken over meer kroonoppervlak: stimuleren meer bomen en struiken op privaat terrein

3.3.4 Bomen

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

In de huidige situatie zijn bomen aanwezig op de projectlocatie. Deze bomen zullen verwijderd moeten worden omdat de nieuwe ontwikkeling op de locatie van deze bomen gesitueerd is. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.

Onderzocht moet worden of de te verwijderen bomen verplant kunnen worden. Uitgangspunt is om de bomen minimaal te compenseren in het nieuwe ontwerp of in de nabije omgeving. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en ten ben behoeve daarvan is een bomenbalans opgesteld. Daaruit blijkt dat er 92 bomen worden gekapt, in de openbare ruimte 58 bomen worden aangeplant en 38 bomen (voorlopig) zijn opgenomen in het ontwerp voor de daktuin. Er worden 4 bomen meer aangeplant dan dat er worden gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0020.png"

3.3.5 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met een substantiële hoeveelheid groen ter plaatse van een nieuw aan te leggen binnentuin boven op een parkeergarage.

3.3.6 Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag wil natuurinclusief bouwen in de stad bevorderen (RIS 288182). Het levert een bijdrage aan de instandhouding van soorten, aan de klimaatopgave door vermindering van hittestress en wateroverlast, aan de mogelijkheden voor natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen. Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer (natuurlijk) groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de verdere stedelijke verdichting die door de verwachte bevolkingsgroei zal plaatsvinden is deze opgave extra actueel. Daarom wil de gemeente Den Haag aandacht voor het toevoegen van groen (met natuurwaarden) op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte.

Alle grootschalige nieuwbouwprojecten in Den Haag moeten voldoen aan het Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen.


De punten worden behaald door maatregelen toe te passen. De tabel met maatregelen en bijbehorend puntenaantal staat in Bijlage 1 aangegeven.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan mogelijk gemaakt dat in overeenstemming is met het beleid voor natuurinclusief bouwen.

3.3.7 Visie op licht

De Visie op Licht (12 december 2017, RIS298657) legt een gewenst lichtbeeld voor Den Haag vast om zo de kwaliteit van de openbare verlichting te vergroten en beter beheer mogelijk te maken. Stadsverlichting draagt bij aan (een gevoel van) veiligheid, maar voor sommige nachtdieren zoals vleermuizen is kunstlicht ongewenst. Vleermuizen leven en jagen 's nachts en kunstlicht kan hun gedrag flink verstoren. In de Lichtvisie is een richtlijn 'Licht op de Natuur' (12 December 2017, RIS 298657) opgenomen. Hier staat dat in de Haagse natuur alleen openbare verlichting wordt gebruikt waar dat echt nodig is. Als er licht moet zijn voor bijvoorbeeld de veiligheid, dan wordt het zo toegepast dat dieren er zo min mogelijk last van hebben, door gebruik te maken van gericht/afgeschermd wit licht met een maximum van 3000K (geen UV).

Voor het gepland wandelpad langs de bouwkavel in de ecologische verbindingszone Erasmuszone is beperkte gerichte verlichting toegestaan (lage palen).

3.4 Water

3.4.1 Europees en Rijksbeleid

De 'Europese Kaderrichtlijn Water' (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 bevat de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

3.4.2 Provincie

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem.

  • Het waterbeleid is opgenomen in de volgende vastgestelde beleidsdocumenten:
    het waterbeleid met een ruimtelijke component staat in de Visie Ruimte en Mobiliteit
  • het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Voor een klein aantal onderdelen blijft het Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 ongewijzigd van kracht.

In dit provinciale waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen van waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
3.4.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (ook wel WBP 5) is het strategisch werkplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. Passend bij het verstedelijkte karakter van het beheergebied zet het hoogheemraadschap volop in op stedelijk waterbeheer en samen met de gemeenten op klimaatadaptatie. Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. In de steden is de nadruk steeds meer bij het beheer van de openbare ruimte gelegd. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken.

Delfland en Den Haag werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.
Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:

  • de bestaande waterkeringen op orde houden;
  • het systeem in stand houden en optimaal laten functioneren, zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van kwantiteit;
  • zorgen voor water van de juiste kwaliteit op de juiste plek;
  • de ecologische waarde van het watersysteem behouden en versterken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

3.4.4 Toekomstbestendig Haags water!

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: zorgen dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: Als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.
3.4.5 Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen.

De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.4.6 Betekenis van het waterbeleid voor het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland en gemeente is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel) en waar mogelijk, kansen worden benut. Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Waterkwantiteit 

Het plangebied ligt binnen de Noordpolder, peilvlak I. Het waterpeil is -1,30 m NAP. De toelaatbare peilstijging is 0,40 m. De Noordpolder ligt in het grensgebied van Den Haag en Rijswijk. Binnen het plangebied Kop Assumburgweg zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig (wel een secundair boezemwater tussen het plangebied en het spoor).

De totale oppervlakte van de Noordpolder is ongeveer 460 hectare, waarvan 350 hectare binnen de gemeente Den Haag ligt. De Haagse deel bevat het stadsdeel Laak, met de wijken Spoorwijk, Laakkwartier en Molenwijk, aan de noordwestzijde van de Noordpolder liggen Moerwijk en Morgenstond, als onderdeel van het stadsdeel Escamp. De Noordpolder heeft 17 hectare oppervlaktewater (minder dan 4%). Dit oppervlaktewater is vooral te vinden in de Laakzone, Molensloot, Broeksloot en de Landgoederenzone in Rijkswijk. In de wijken zelf zijn geen grote waterpartijen. De in de afgelopen jaren aangelegde natuurvriendelijke oevers zorgen mede voor extra waterberging. Het overgrote deel van de Noordpolder is waterhuishoudkundig gezien één peilgebied, met zowel in de winter als in de zomer een streefpeil van NAP -1,30 meter. In de Landgoederenzone zijn meerdere hoger gelegen peilgebieden met een verschillend waterpeil. De Noordpolder wordt bemalen door twee gemalen. Aan de zuidzijde ligt gemaal Noordpolder (Julialaantje) met een capaciteit van 20 m3/min en in het noorden ligt gemaal Laakmolen met een capaciteit van 44 m3/min.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0021.png" Figuur 3.5: Noordpolder (bron: Toekomstbestendig Haags water! Visie op het voorkomen van wateroverlast 2015-2020 Hoogheemraadschap Delfland

Een opgave bij herinrichtingen in de Noordpolder is om de afvoer van regenwater van verhard oppervlak te concentreren op bepaalde locaties die tijdelijk dienst doen als waterberging. Deze locaties kunnen het water vervolgens langzaam afvoeren op het watersysteem of de riolering. Verder zijn er ook andere kansen in de openbare ruimte om het watersysteem te verbeteren, bijvoorbeeld laaggelegen taluds naast watergangen die kunnen fungeren als overloopgebied, of de aanleg van een waterplein. Verdere mogelijkheden:

  • meer water graven in de nabije omgeving en in hetzelfde peilvak;
  • kratten onder verharding. De onderkant van de kratten moet boven de GHG liggen om infiltratie mogelijk te maken. Lukt dat niet dan is een 'geknepen afvoer' (een klein buisje waardoor de voorziening traag leeg loopt) naar de sloot wellicht een goede optie;
  • de daken gebruiken voor waterberging in de vorm van een groen of groen-blauw dak. Dit is prima te combineren met zonne-energie. Door groene daken wordt de temperatuur van het dak minder hoog wat het rendement van de panelen verbetert.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

Sinds het van kracht worden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater in 1973 is de aanpak om de waterkwaliteit te verbeteren in ontwikkeling. Eerst lag het accent op het zuiveren van afvalwater en het verlenen van vergunningen voor lozingen. Sinds de implementatie van de Kaderrichtlijn water (KRW ) trekken gemeente en waterschap samen op in het streven om de waterkwaliteit te verbeteren. Delfland streeft naar schoon water voor een aantrekkelijke leefomgeving. Dit doet Delfland onder andere door het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water. De Kaderrichtlijn Water geeft een Europees kader voor de bescherming van het oppervlaktewater. De algemene doelen van de Kaderrichtlijn Water ten aanzien van oppervlaktewater zijn het:

  • watersysteem voor verdere achteruitgang te behoeden en te beschermen;
  • duurzaam gebruik van water te bevorderen;
  • bereiken van een verhoogde bescherming en verbetering van de chemische - en ecologische kwaliteit.

Ecologische doelen ten aanzien van de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen zijn gevat in een ecologisch streefbeeld, dat voor de Delflandse watertypen officieel een 'goed ecologisch potentieel' genoemd wordt. Het streefbeeld verschilt per waterlichaam. In 2009 stelde Delfland, samen met de provincie en gemeenten, voor de eerste keer een KRW-programma op. De uitvoering van dit programma werd gespreid over drie planperioden van elk zes jaar (2010-2015, 2016-2021, 2022-2027). In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen (op basis van de KRW-programma Delfland 2016-2021) en ook geen achterliggende wateren op hetzelfde peilniveau. Het plangebied ligt aan een ecologische verbindingszone van de gemeente. Bij de inrichting van het gebied dient extra rekening gehouden te worden met ecologische factoren.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. In het plangebied bevinden zich geen rioolpersleidingen (persleiding ligt aan de overkant van de spoorlijn).

Klimaatadaptatie

Beleidsdocument Toekomstbestendig Haags water formuleert de belangrijkste doelen, uitgangspunten en principes m.b.t. klimaatadaptatie. Hoogheemraadschap Delfland samen met de gemeente Den Haag wil zich vooral richten op het benutten van kansen die een bijdrage leveren aan zowel de versterking van het watersysteem als de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad. Klimaatscenario's laten zien dat we naar verwachting in de toekomst te maken krijgen met een toegenomen kans op extreme weersomstandigheden. Daardoor wordt de belasting van het watersysteem groter en neemt de kans op wateroverlast toe als er niets wordt gedaan. Bovendien zijn door de beschikbaarheid van nieuwe technieken en rekenmodellen de afgelopen jaren nieuwe inzichten ontstaan in de werking van het Haagse watersysteem. Het is raadzaam om de effecten van extreme neerslag inzichtelijk te maken en te bepalen welke maatregelen nodig zijn om wateroverlast te voorkomen.

Wegwijzer klimaatbestending (RIS308744)

Het stappenplan uit de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) dient bij nieuwe plannen gevolgd te worden, waardoor de Haagse eisen en ambities op het gebied van wateroverlast, hittestress en droogte goed in het ontwerp opgenomen en getoetst kunnen worden. Met de inrichting van de buitenruimte met klimaatbestendig maatregelen is deze voorbereid op extreme weersomstandigheden.

De sponswerking van de stad moet vergroot worden. Dat betekent dat hemelwater vastgehouden, geborgen, hergebruikt, geïnfiltreerd en eventueel vertraagd afgevoerd moet worden. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar ontwerp, maar ook naar beheer. De inrichting van de buitenruimte en de bebouwing moet dusdanig worden vormgegeven dat de schade aan gebouwen en vitale infrastructuur door wateroverlast wordt geminimaliseerd.

De eis vanuit de Wegwijzer Klimaatbestendig is om 50mm aan hemelwater te kunnen vasthouden, bergen en hergebruiken, en de ambitie is dat de helft van de jaarlijkse neerslag (450mm) geïnfiltreerd wordt.

Hittestress wordt tegengegaan door ongeveer 50% schaduw (21 juni) te creëren op verblijfplekken, trottoirs en fietspaden. Er wordt gekoeld middels verdamping door water en groen. En er moeten zoveel mogelijk materialen gebruikt worden die weinig warmte vasthouden.

3.4.7 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernomen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.5 Verkeer en infrastructuur plangebied

3.5.1 Visie Ruimte en mobiliteit

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

In 2019 is door het college van burgemeester en wethouders de Mobiliteitstransitiebrief gepresenteerd als een vervolg op de Haagse Nota Mobiliteit. Den Haag groeit sneller dan ten tijde van de HNM werd verwacht. Het verkeer wordt drukker en er is steeds minder ruimte in de stad. Om Den Haag ook in de toekomst leefbaar, verkeersveilig en bereikbaar te houden moet er anders worden gekeken naar en omgegaan met mobiliteit. De mobiliteitstransitie is de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem zodat de stad de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft. Bovendien moet het mobiliteitssysteem duurzaam zijn en een natuurlijk onderdeel vormen van een aantrekkelijke stad waar het fijn wonen, werken, winkelen, leren en recreëren is. In de Mobiliteitstransitiebrief heeft het college 6 uitgangspunten geformuleerd waaraan de mobiliteit in 2040 moet voldoen, te weten:

  • 1. Veilig: met de ambitie van 0 verkeersslachtoffers per jaar
  • 2. Efficiënt: in gebruik van ruimte en infrastructuur
  • 3. Schoon: zodat het voldoet aan milieu- en klimaatambities
  • 4. Op maat: waardoor iedereen zijn of haar bestemming kan bereiken
  • 5. Betaalbaar: betaalbare mobiliteitsoplossingen voor zowel reiziger als overheid
  • 6. Verbonden: met de regio en andere metropoolregio's in binnen- en buitenland

De mobiliteitstransitie gaat inzetten op een systeemverschuiving op drie niveaus:

  • De ruimte voor infrastructuur in de stad wordt beter benut door voorrang te geven aan ruimte-efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit;
  • De verschillende mobiliteitsoplossingen worden meer integraal en van deur-tot-deur georganiseerd zodat, ondersteund door digitale technologie, reisgemak en –comfort worden verhoogd;
  • Een verandering in reisgedrag wordt gestimuleerd, door de mobiliteitsbehoefte van reizigers centraal te stellen en hen vervolgens te verleiden tot veilige, efficiënte en schone keuzes.
3.5.1.1 Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied gelegen in Moerwijk-Oost bestaat uit erftoegangswegen. Deze wegen sluiten via de Guntersteinweg en de Medlerstraat aan op respectievelijk de Middachtenweg (S106) (hoofdweg) en de Erasmusweg (stedelijke hoofdweg). De aansluiting van de Assumburgweg op de Erasmusweg (stedelijke hoofdweg) wordt ontkoppeld. Zodoende zal de Erasmusweg meer zijn stedelijke karakter als hoofdweg krijgen na herinrichting waarbij zo min mogelijk aansluitingen gewenst zijn.

3.5.1.2 Verkeersgeneratie

Om de consequenties van het bouwplan op de omgeving te toetsen is er gekeken naar de verkeersontsluiting en de parkeervoorziening. Hierbij is er onderzoek gedaan naar de verkeersgeneratie die voortvloeit uit het bouwplan. Bij bepaling van de verkeersgeneratie is uitgegaan van het planprogramma met de daarbij behorende kengetallen. Bij de combinatie van wooneenheden en overige functies bedraagt de verkeersgeneratie gemiddeld 812 motorvoertuigen per etmaal (mvt). De verkeersgeneratie van het bouwplan is dusdanig miniem dat de effecten voor de doorstroming verwaarloosbaar zijn en een goede doorstroming tot gevolg zal hebben.

3.5.1.3 Parkeerbeleid en -normen

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in parkeerstrategie Den Haag 2021-2030 (RIS 308711) Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.


Parkeernormen


De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (RIS309940). De Nota parkeernormen Den Haag 2021 is in oktober 2021 vastgesteld. Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

3.5.1.4 Langzaam verkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van Openbaar Vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0022.png"

Figuur 3.6: Streefbeeld fietsnetwerk doorgaande routes (bron Haagse Nota Mobiliteit)

3.5.1.5 Fietsparkeernormen

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386). Deze normen zijn vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. In paragraaf 4.4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest. Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning. De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is in overeenstemming met het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0023.png"

Figuur 3.7: Streefbeeld fiets

3.5.1.6 Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0024.png"

Figuur 3.8: Streefbeeld openbaar vervoernetwerk

3.6 Wonen

3.6.1 Regionale woonvisie

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (RIS296460).

De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio;
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen;
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad;
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving;
  • Regionaal de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting;
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.
3.6.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.
3.6.3 Woonagenda 2020-2023

Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen, daar geloven we in”.
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.6.5);
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.

In de woonagenda zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

  • De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee.
  • Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw;
  • Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
  • Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
  • Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
  • Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

Op 25 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Den Haag het projectdocument Locatie Assumburgweg Brandweerkazerne (RIS 298574) vastgesteld. In dit document is een woonprogramma opgenomen met 26% sociale huurwoningen. Hiermee wijkt het programma af van de Woonagenda 2020-2023. Deze Woonagenda is later vastgesteld dan het eerder genoemde projectdocument, namelijk op 16 juli 2020. Onder het hoofdstuk 3 van de woonagenda staat dat reeds gemaakte afspraken blijven gerespecteerd. Hierdoor is de norm van 30% sociale woningbouw voor Kop Assumburgweg niet van toepassing.

Om juridisch – planologisch te borgen dat het aantal van 26% sociale huurwoningen daadwerkelijk wordt gebouwd, is in de regels onder artikel 12.5 de volgende bepaling opgenomen: Van de te realiseren woningen dient ten minste 26% als sociale huurwoningen te worden geëxploiteerd, gerekend vanaf de datum van oplevering van de woningen.

Omdat het volledige programma uit huurwoningen bestaat wordt het streven om 20% betaalbare koopwoningen te realiseren niet gehaald. In dat kader wordt ook verwezen naar het feit dat in het Addendum van de Woonagenda is benoemd dat reeds gemaakte afspraken (vastgesteld projectdocument) gerespecteerd blijven.

Het bouwplan is alsnog meer in lijn gebracht met de Woonagenda 2020-2023. Het percentage van minimaal 20% middeldure huur is verhoogd naar 30% en wordt mogelijk uiteindelijk nog iets hoger.

In aanvulling op het bovenstaande wordt nog opgemerkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 1 juni 2022 al heeft geconstateerd dat veel gewicht is toegekend aan het belang dat wordt gediend met de nieuwe woningen en in dat verband wordt geoordeeld dat sprake is geweest van een evenwichtige belangenafweging. Er zijn geen redenen die aanleiding geven voor een andere belangenafweging.

3.6.4 Kadebeleid Woon- en Bedrijfsboten

Conform het Kadebeleid Woon- en bedrijfsboten (2000) telt Den Haag 17 locaties waar woonboten blijvend zijn afgemeerd. Om het vaak ongereguleerd gebruik van de kade in de gewenste richting te leiden, uitwassen een halt toe te roepen en om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren is een regeling voor het gebruik van de kades opgesteld. Voor het gebruik is een kadevergunning vereist waarin is opgenomen wat wel en niet mogelijk is. In beginsel is een berging en/of een terrasafscheiding mogelijk. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de situatie ter plaatse. Zo zijn gebruik voor opslag en reclame-uitingen alleen toegestaan op die plaatsen die daarvoor zijn aangewezen.

Onderhavig plangebied maakt geen onderdeel uit van de 17 locaties waar woonboten afgemeerd zijn of kunnen worden.

3.6.5 Bouwkundig splitsen

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

Op 19 april 2017 is de Woonvisie Den Haag 2017-2030 vastgesteld. In deze visie staat de redeneerlijn voor één stedelijke beleidslijn met betrekking tot bouwkundig splitsen. De regels zijn vastgelegd middels een algemeen verbod in de Algemene Bouwregels. Onder bepaalde criteria kan worden afgeweken van het verbod.

Op 14 maart 2019 heeft de raad in de Woonagenda 2019 – 2023 bepaald dat bouwkundig splitsen nog maar in een beperkt aantal buurten in Den Haag wordt toegestaan. Het nieuwe beleid is per 1 juli 2019 in de huisvestingsverordening opgenomen.

Conclusie Wonen

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is in overeenstemming met het provinciale, regionale en Haagse woonbeleid.

3.7 Economie

Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (juni 2020 RIS303550) en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;

2. een veerkrachtige economische structuur;

3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;

4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.

Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.

Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is in overeenstemming de economische visie. In het plangebied wordt er plek gemaakt voor maximaal 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan commerciële ruimten. Daarnaast is de voorliggende locatie dicht gelegen bij een openbaar vervoersknooppunt.

3.7.1 Bedrijven
3.7.1.1 Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Zie hiervoor ook de 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' in de bijlagen bij de regels.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" maakt maximaal 4.500 m² aan commerciële voorzieningen mogelijk, waaronder zoals logistiek/distributie/the last mile en kleinschalige wijkgerichte/ wijkgebonden bedrijvigheid. Daarnaast wordt horeca mogelijk gemaakt met maximaal 500 m² oppervlakte en kantoren met een maximale oppervlakte van 1.800 m².

3.7.2 Horeca
3.7.2.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken. Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

3.7.2.2 Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd, te weten:

  • horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.

  • horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%) 

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

In het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" wordt kleinschalige horecavoorziening gericht op de bewoners en gebruikers van het pand en (stations)omgeving mogelijk gemaakt. Qua programma en passend binnen de stedelijke beleidskaders is er ruimte voor het toevoegen van 500 m2 lichte horeca (open tot 23 uur) in de plint.

3.7.3 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.

Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.

Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.

In de kantorenstrategie Den Haag zijn locaties aangewezen voor kantoren boven de 1.000 m² passend binnen het provinciale en MRDH-kader. Deze ontwikkeling valt daar niet onder. Wel kunnen op de locatie meerdere kantoren zich vestigen kleiner dan 1.000 m². Conform de verordening ruimte geldt er echter wel een maximum. De maximale omvang van kleine kantoren buiten de concentratielocaties voor kantoren bedraagt 1.000 m². De verordening ruimte sluit niet uit dat twee of meer kleine kantoren geschakeld worden gerealiseerd. Ook kunnen zich in een klein kantoor meerdere bedrijven of ZZP'ers vestigen. Het is echter niet de bedoeling dat teveel geschakelde bouweenheden leiden tot een fors volume dat concurrerend kan zijn met (leegstaande) kantoren op de concentratielocaties. Dit is ook niet wenselijk. Daarom wordt het metrage gemaximaliseerd tot 1.800 m² voor deze onderhavige locatie aan de Assumburgweg en het metrage per kantoorruimte op maximaal 800 m².

Aangezien deze kwestie voor de provincie Zuid-Holland (passend binnen de verordening ruimte voor kleine kantoren) niet om regionale afstemming vraagt, is kan er passend binnen de intentie van de MRDH strategie werklocaties worden ingestemd met deze ontwikkeling. Bij deze instemming speelt vanuit de MRDH strategie werklocaties mee dat het bestaande goed gevulde kantoorruimte zijn.

Voorts geldt voor kantoren dat de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Bro In artikel 3.1.6 van het Bro van toepassing is. Dit betekent dat deze toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte van deze kantoorontwikkeling. Deze is in paragraaf 5.6.1 opgenomen.

De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Voor het betreffende plangebied "Kop Assumburgweg 2023" worden kantoren toegelaten in de tweede bouwlaag van de plint tot 1.800 m² bruto vloeroppervlakte en maximum unit grootte van 800 m².

3.8 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.8.1 Onderwijs

Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkel kansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren op onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende toekomstbestendige schoolgebouwen.

Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs biedt de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) een nader richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties), op toegankelijke plekken met een zo evenwichtig mogelijke spreiding van schoolgebouwen over de stad.

De gronden binnen het bestemmingsplan 'Kop Assumburgweg 2023' zijn niet bestemd voor onderwijsvoorzieningen. Wel is het mogelijk hiervoor gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheden. In dat geval moet worden voldaan aan de vereisten voor het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheid.

3.8.2 Welzijn en zorg

De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.

Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.

De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.

Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.

In het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" worden zorg- en welzijnsvoorzieningen toegelaten. Afhankelijk van de invulling van de plint zijn zorg- en welzijnsvoorzieningen mogelijk binnen de bestemming "Gemengd".

3.8.3 Maatschappelijke voorzieningen
3.8.3.1 Publieke Gezondheidszorg

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

In het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" wordt via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ruimte geboden aan maatschappelijke voorzieningen (zorg- en welzijnsvoorzieningen, waaronder een gezondheidscentrum en een bibliotheek).

3.9 Sport- en speelvoorzieningen

3.9.1 Sportvoorzieningen

Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband. De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water. Binnen het plangebied "Kop Assumburgweg 2023" bevindt zich een tijdelijke sportvoorziening. Binnen de bestemming "Gemengd" zijn sportvoorzieningen via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid toegelaten.

3.9.2 Speelvoorzieningen

De nota Spelen in de Stad (Cb 2008; RIS 155281) vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.

Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)

Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96

Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.]

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek';
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

In dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" worden in de openbare ruimte, binnen de bestemmingen Groen en Verkeer - Verblijfsgebied speelvoorzieningen mogelijk gemaakt.

3.10 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.10.1 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)

Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit gaat de gemeente doen in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld.

Stedelijk Energie Plan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie warmte (RIS310442)

Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen zal worden beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen, zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie warmte (RIS310442) vastgesteld is voor dit deel van de stad. Omdat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden is het gebruik van hoge temperatuur stadsverwarming onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande woningen en gebouwen.

Platte daken op de locatie dienen optimaal gebruikt te worden voor energievoorziening (elektriciteit, warm water) in combinatie met groene, blauwe en/of witte daken.

Den Haag voert duurzaambouwenbeleid met de integrale prestatie-instrumenten GPR of BREEAM. De ambitie voor GPR is minimaal een 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en 9 voor energie. Wordt gekozen voor BREEAM dan is de norm minimaal vier sterren. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat ziet dat dit gangbaar is. Deze instrumenten helpen om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelende partijen. Bij een hogere prestatie kan korting gegeven worden op legeskosten.

Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast en hitte) en een sterk vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud.

Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).

Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangename omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Halen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt (zie nog gebiedsgericht milieubeleid). Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond worden steeds belangrijker.

Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS 305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur. Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte stellen we een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur. Natuurinclusief denken én werken wordt zo steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel van het ontwerpproces. De Natuurkansenscan is opgenomen in bijlage 6 van de Nota Stadsnatuur.

Stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. Dit netwerk is uiteraard voor planten en dieren belangrijk. Maar het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van een ieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Als je aan toekomstbestendigheid denkt dan is het allereerst van belang om de basis goed te behouden en deze basis daarnaast te versterken. Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren, sterker nog, hij kan overlast veroorzaken. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag bevordert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 288182). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de toenemende stedelijke verdichting is deze opgave extra actueel. Extra natuur op en aan gebouwen levert een bijdrage aan de instandhouding van soorten, aan het reduceren van hittestress en wateroverlast, aan de natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen.

Het besluit over het Puntensysteem Groen- en Natuurinclusief bouwen (RIS301953) beschrijft het aantal punten dat op een locatie behaald moet worden. Dit is afhankelijk van de footprint, hoogte en het soort stedelijk gebied. Het puntensysteem beschrijft de maatregelen waar uit gekozen kan worden.

Door natuurinclusief bouwen (bijv. groen dak) te combineren met duurzame energievoorziening (bijv. PV-panelen) is extra winst te behalen door een betere isolatie voor de gebouwen en hogere opbrengst van PV-panelen.

Mobiliteit

Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking. Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.

De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.

Den Haag zet in op actieve en duurzame mobiliteit, zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). Dat betekent o.a. dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-Ov-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte en de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, OV en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, Hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, (bak)fiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag.

De bestaande voet- en fietspaden zijn niet altijd optimaal. Soms is er onderhoud nodig, of een verbetering van de verkeersveiligheid. De aandacht ligt daarom op het verbeteren en versterken van de loop- en fietsverbindingen maar ook op een logische ontsluiting van het autoverkeer.

We verbeteren met name de verbindingen naar bestemmingen als winkels, scholen, groen, zorg en OV-haltes. Een aantrekkelijk netwerk maakt de wijk makkelijk 'beloopbaar en 'befietsbaar'. We maken waar mogelijk bredere stoepen, en er komen doorsteken, bruggen en verbindingen om het netwerk compleet te maken. Het oversteken van drukke wegen moet makkelijker en veiliger worden. Routes worden aantrekkelijker ingericht, met meer voorzieningen (bankjes, fietsenstallingen). Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de groenstructuren in de buurten.

Belangrijke voorwaarde voor het fietsen is om goede, toegankelijke en veilige fietsenstallingen te hebben zowel bij woningen als bij OV-haltes en voorzieningen. Ook is het belangrijk om mensen meer vertrouwd met fietsen te maken, omdat niet iedereen er bekend mee is of ervaring mee heeft.

Bij gemotoriseerd vervoer zetten we versneld in op schonere alternatieven. Met deze maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit na.

Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement.

De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.

Bij het uitwerken van bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" zijn vooral thema's leefomgeving en mobiliteit leidend. Beleid rondom energie en grondstoffen wordt vooral in de bouwplannen meegenomen.

Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw minimaal voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2021 is de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook worden met ingang van 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.

GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als algemeen beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032).

Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte.

Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).
Voor hoogbouw voert de gemeente Den Haag aanvullend beleid. In de nota Haagse Hoogbouw: Eyeline & Skyline (RIS298448) is de ambitie opgenomen om volgens het meetinstrument 'GPR Gebouw' minimaal een 8 te scoren op de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Voor energie geldt bij de GPR een score van 9. In de BREEAM-NL methodiek dienen op gebouw- en gebiedsniveau minimaal 4 sterren te worden behaald.

Circulair bouwen 

Het Rijk heeft een forse ambitie: Nederland 100% circulair in 2050 (met als tussenstap 50% circulair in 2030). Den Haag zet in het Grondstoffenplan (RIS310284) stappen uiteen om te komen van afval tot grondstof, o.a. op het gebied van bouw- en sloopafval. Alles wat we nu weggooien kan de grondstof zijn voor iets nieuws. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Gemeente Den Haag doet daarnaast mee in het Programma Samen Versnellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, en is één van de mede-ondertekenaars van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. Er wordt daarbij o.a. ingezet op biobased bouwen (gebruik maken van materiaal dat CO2 opslaat en hernieuwbaar is) en geïndustrialiseerd conceptueel bouwen (bouwproductie versnellen en milieu-impact verlagen). 

Het bestemmingsplan Kop Assumburgweg 2023 is in overeenstemming met het gemeentelijk duurzaamheids- en milieubeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.

Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.

De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.

Natura 2000 gebieden

De verplichting een milieueffectrapport te maken voor een bestemmingsplan kan ook voortvloeien uit de omstandigheid dat het plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Wanneer op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt, dan volgt uit artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer dat dan ook een milieueffectrapport moet worden gemaakt voor het bestemmingsplan.
Het plangebied van bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" ligt in de nabijheid van verschillende Natura 2000-gebieden te weten de gebieden Westduinpark & Wapendal, Meijendel & Berkheide en Solleveld & Kapittelduinen (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0025.png"

Figuur 4.1: Deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal

Ten behoeve van het bestemmingsplan is beoordeeld of het plan significante effecten kan hebben op deze Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling (zie ook paragraaf 4.7) is gebleken dat significante gevolgen uitgesloten kunnen worden zodat geen passende beoordeling opgesteld behoeft te worden. Reden waarom artikel 7.2a van de Wet milieubeheer niet leidt tot de (op zichzelf staande) verplichting een milieueffectrapport op te stellen.


Conclusie
Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" leidt niet tot significante gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er geldt derhalve geen (op zichzelf staande) verplichting om een milieueffectrapport te maken uit hoofde van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" betreft (wel) een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. mogelijk maakt. Voor een volledige beschrijving van de in het plan opgenomen ontwikkelingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Planbeschrijving. De fysieke leefomgevingsaspecten worden in de hierna volgende paragrafen beschreven.

Vanwege het feit dat sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. is - ten behoeve van het eerder op 16 december 2020 vastgestelde bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" - een aanmeldnotitie opgesteld. Op grond hiervan hebben Burgemeester en Wethouders van Den Haag, namens deze de Omgevingsdienst Haaglanden, op 19 september 2019 geconcludeerd dat geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt voor de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zie ook Bijlage 2 bij deze toelichting. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling en planologisch worden vastgelegd met dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage-procedure doorlopen dient te worden.


Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is (opnieuw) nagegaan of de conclusies van de m.e.r.-beoordeling (en de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken) heroverweging behoeven. De conclusies daarvan zijn neergelegd in de oplegnotitie van Mees Ruimte & Milieu van 22 februari 2023 (Bijlage 3 bij de toelichting). Ten aanzien van een aantal aspecten is vastgesteld dat er geen aanleiding is voor nadere onderzoeken. Ten aanzien daarvan zijn er geen gewijzigde omstandigheden of nieuwe inzichten die tot een ander oordeel (moeten) leiden over de milieugevolgen. Ten aanzien van een aantal aspecten (verkeer en parkeren, geluid en ecologie) heeft een actualisatie plaatsgevonden. De uitkomsten daarvan zijn in de oplegnotitie beschreven en de bijbehorende actualisaties als bijlagen bij de toelichting gevoegd. Slotsom is dat er geen aanleiding is anders te oordelen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu; de eerdere conclusie, dat er geen aanleiding is om een milieueffectrapport op te stellen voor de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is ongewijzigd.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven e woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten :geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. De reductie van de richtafstanden met één afstandstap is niet zonder meer mogelijk voor het milieuaspect gevaar. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

Binnen gemengde gebieden kan echter ook sprake zijn van functiemenging. Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven voorzieningen. In de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is voor gebieden met functiemenging een aparte lijst opgenomen. bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden. In tegenstelling tot rustige woonwijken zijn in dergelijke levendige gebieden desgewenst ook milieubelastende activiteiten op korte afstand van woningen mogelijk. Het kan gaan om gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemening wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.

De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:

  • categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan de woningen -in gebieden met functiemenging- kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit zijn daarbij toereikend;
  • categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • categorie C: de activiteiten zoals opgenomen onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Het plangebied "Kop Assumburgweg 2023" kan getypeerd worden als een gemengd gebied, omdat het gelegen is naast drukke hoofdontsluitingswegen (Erasmusweg, Troelstrakade en Hildebrandplein) en NS station Moerwijk, waar vandaan sprinters naar Delft en Rotterdam en naar Den Haag HS rijden. Ter plaatse van het plangebied en directe omgeving wordt functiemenging nagestreefd, waarbij bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën A en B zijn toegestaan. Categorie A activiteiten zijn activiteiten uit milieucategorie 1 en daarmee zodanig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Voor B activiteiten gaat het om activiteiten:

  • in milieucategorie 1 voor het aspect gevaar;
  • in maximaal milieucategorie 2 voor de aspecten stof en geur;
  • in maximaal milieucategorie 3.1 voor het aspect geluid;
  • met maximaal een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking voor goederevervoer en maximaal een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking voor personenvervoer.

Dit betreffen activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig.

Bestaande woningen en bedrijvigheid

Binnen het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" worden woningen en lichte bedrijvigheid beoogd. De nieuwe woningen mogen de milieugebruiksruimte van bestaande bedrijven niet beperken. Aangezien de beoogde woonbebouwing niet aanpandig aan bestaande bedrijvigheid wordt gerealiseerd wordt deze bedrijvigheid niet beperkt in haar milieugebruiksruimte.

Daarnaast dient de nieuwe bedrijvigheid geen hinder te veroorzaken bij de reeds aanwezige woningen. Aangezien de beoogde bedrijfsbebouwing niet aanpandig aan bestaande woningen wordt gerealiseerd en aan bovenstaande randvoorwaarden dient te voldoen zullen omliggende woningen geen hinder ondervinden van de beoogde bedrijfsunits en mogelijk ondersteunende horeca.

Nieuwe woningen en nieuwe bedrijvigheid

Binnen de beoogde bebouwing vindt functiemenging plaats. Dit betekent dat de functies wonen en bedrijven binnen één gebouw aanwezig zijn. De bedrijvigheid dient onder categorie A of B te vallen waardoor in het worstcase geval (categorie B) bouwkundige afscheiding van woningen en andere gevoelige functies noodzakelijk is. Dit is geborgd in de planregels.

Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering en randvoorwaarden voor de realisatie van woningen binnen het plangebied "Kop Assumburgweg 2023". Voor de beoogde bedrijfsunits gelden de volgende randvoorwaarde: het gaat om lichte bedrijvigheid. Daarnaast dienen beoogde bedrijven uit categorie B van de Staat van bedrijfsactivitieten bouwkundig afgescheiden te zijn van geluidsgevoelige functies binnen de bebouwing.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.

Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.

Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijfsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen. Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluitenlijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

1.  Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2.  Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

  • Structuurvisieniveau:        --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplanniveau:             --> Veiligheid geïntegreerd ontwerpen

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Inventarisatie

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.

Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Ook zijn er binnen het plangebied geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Wel is er een aardgastransportleiding (W-059-06, diameter: 324 mm, druk: 40 bar) op 68 meter afstand (afstand aardgastransportleiding tot rand plangebied), aan de westtzijde van het plangebied gelegen. Onderstaande afbeelding geeft een indicatie van de ligging van de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0026.png"

Afbeelding 4.3.1: ligging leiding W-059-06 ten opzichte van het plangebied (bron: SPA WNP ingenieurs)

Het plangebied ligt buiten de voor het groepsrisico relevante 100% letaalzone. Wel ligt het plangebied binnen de 1% letaalzone. Nader onderzoek naar het groepsrisico is zodoende noodzakelijk.

Het plangebied is daarnaast op circa 3 kilometer van de rijkswegen A4 en A12 gelegen. Deze wegen zijn in de regeling Basisnet opgenomen.

Nader onderzoek

In opdracht van Stebru heeft SPA WNP ingenieurs nader onderzoek uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 3 in Bijlage 4 bij de toelichting).

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen blijkt dat de buisleiding geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 heeft. Het plaatsgeboden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Groepsrisico

Uit de berekeningen volgt dat ter plaatse van het plangebied de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in de huidige- en toekomstige situatie niet wordt overschreden. Het groepsrisico is ter plaatse van het plangebied wel hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In het aangrenzende gebied wordt de oriëntatiewaarde voor de hoge druk aardgastransportleiding wel overschreden. De overschrijding in het aangrenzende gebied heeft geen invloed op voorliggende ontwikkeling. Als gevolg hiervan dient een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico gedaan te worden.

Verantwoording groepsrisico

In hoofdstuk 4 van het rapport van SPA WNP ingenieurs (Bijlage 4 van de toelichting) is de uitgebreide verantwoording van het groepsrisico opgenomen. In deze paragraaf is een samenvatting opgenomen. Voor de volledige verantwoording, wordt naar het rapport verwezen.

Maatregelen aan de bron

Doordat er geen sprake is van een knelpuntsituatie zijn er geen maatregelen aan de bron noodzakelijk.

Ruimtelijke maatregelen

Binnen het plangebied kan met de invulling rekening gehouden worden met de vluchtroutes, zodat een vluchtroute van de risicobron af ontstaat Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaliteitscontour, waardoor vluchten vanuit het plangebied mogelijk is.

Voorbereiden, bestrijden en beperkten van de omvang

Voor de gebouwen in het plan kunnen bouwtechnische maatregelen worden genomen. Zo kan overwogen worden om de gebouwen te voorzien van afschakelbare (mechanische) ventilatie. De initiatiefnemer van het plan is verantwoordelijk voor het treffen van eventuele maatregelen.

Het optreden van de brandweer zal zich in eerste instantie beperken tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Daarna wordt overgegaan tot het beperken van de omvang van de calamiteit in de omgeving.

Bij een eventuele fakkelbrand en daardoor calamiteit in het plangebied zijn de personen in eerste instantie op zichzelf aangewezen, doordat een fakkelbrand niet geblust kan worden door de brandweer. Het plangebied is voor de hulpdiensten goed bereikbaar. De hulpdiensten bevinden zich aan de Waldorpstraat op minder dan 1 kilometer afstand.

In geval van een calamiteit kan tevens NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.

Zelfredzaamheid

De mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid zijn goed. Binnen het plangebied zullen geen en/of minder zelfredzame personen aanwezig zijn. Minder zelfredzame personen kunnen vluchten onder begeleiding. Vluchten van de bron af is in beginsel de beste manier om de calamiteit met het scenario fakkelbrand te overleven. Het snel vluchten van de bron af is voor de binnen het plangebied aanwezige personen goed mogelijk.

Alternatieven

Alternatieve wijzen van inrichting van het plangebied leiden niet tot een verandering van het groepsrisico ten opzichte van het nu beoogde plan. Het groepsrisico ter plaatse van het plangebied is relatief laag en er is geen stijging van het groepsrisico voor de voorgenomen ontwikkeling.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

Per brief van 17 april 2020 heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) gereageerd op de rapportage van SPA WNP ingenieurs van 24 maart 2020 en het bestemmingsplan “Kop Assumburgweg”. Het advies van de VRH is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen en is – nu er in het bestemmingsplan “Kop Assumburgweg 2023” geen sprake is van voor het aspect externe veiligheid relevante wijzigingen – nog onverkort van toepassing en bruikbaar.

In aanvulling op het rapport van SPA WNP ingenieurs adviseert de veiligheidsregio het volgende:

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid

  • A. Bij de realisatie van de appartementen, commerciële ruimten en andere objecten voor het verblijf van personen, wordt onafhankelijk van de locatie van het incident een vluchtweg vanuit de objecten, via de tuin/gevel(s) aan de afgekeerde zijde van de risicobron geadviseerd.

  • B. Geadviseerd wordt om het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van groepen personen en/of verminderd- tot niet zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van een incident met de met de hoge druk aardgasleiding voor te bereiden op eventuele incidenten met de hoge druk aardgasleiding.

  • C. Geadviseerd wordt om bewoners en vaste gebruikers binnen het invloedsgebied van de hoge druk aardgasleiding te informeren over de verschillende risico's en gevaren van de hoge druk aardgastransportleiding. Daarbij dient met tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.

  • D. De bereikbaarbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten en de bluswatervoorziening dienen zodanig te zijn dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, hulpverlening kan worden geboden en dat een brand binnen een redelijke tijd kan worden bestreden.

Conclusie

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Algemeen

Auto parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in parkeerstrategie Den Haag 2021-2030 (RIS 308711) Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen

De Parkeerstrategie Den Haag 2021 - 2030 (RIS308711) is de uitwerking van het parkeerbeleid.

Autoparkeernormen

De parkeernormen voor het autoparkeren en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag 2021” (RIS309940). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend.

Het resultaat van de autoparkeernorm en het bouwprogramma leidt tot een aantal autoparkeerplaatsen dat moet worden aangelegd voor de parkeervraag bij een ontwikkeling. Onder voorwaarden kan dat aantal naar boven of naar beneden worden bijgesteld. In sommige gevallen kan een ontwikkeling worden vrijgesteld van de parkeernorm.

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Programma

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van het volgende programma:

  • 548 woningen, waarvan:
    • 1. 255 kleiner dan 70m2;
    • 2. 293 tussen de 70m2 en 100 m2.
  • maximaal 500 m2 BVO horeca;
  • maximaal 1.480 m2 BVO kantoor;
  • maximaal 1620 m2 BVO dagbesteding (zorg);
  • maximaal 900 m2 BVO bedrijf.

Waarbij het totaal van alle niet-woonfuncties samen niet meer dan 4500m2 betreft.

Op basis van de parkeernormen en aanwezigheidspercentages uit de Nota parkeernormen Den Haag 2021 betreft dit programma ten aanzien van parkeren de maximale invulling.

4.4.2.2 Fietsparkeren

Voor het bepalen van het aantal fietsparkeerplekken voor de woningen worden de parkeernormen uit de beleidsregel 'Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017' gehanteerd. Voor de berekening van het aantal fietsparkeerplekken voor de commerciële voorzieningen worden de parkeernormen uit 'Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016' gebruikt.

Voor het plan zijn op basis van het beleid in totaal 1.728 fietsparkeerplekken voor het wonen nodig. Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om in dit aantal te kunnen voorzien.

Op basis van de fietsparkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016, is de parkeerbehoefte voor fietsen voor de commerciële functies berekend. De fietsparkeerbehoefte is afgerond 71 fietsparkeerplaatsen op het maatgevend moment werkdag ochtend. Conform artikel 4.3.1 van de Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016 ligt de ondergrens voor het bepalen van de fietsparkeereis op 30 fietsparkeerplaatsen. De fietsparkeerbehoefte ligt boven deze grens. Er is daarmee sprake van een fietsparkeereis van 71 fietsparkeerplaatsen voor de commerciële functies. Het plan voorziet in 28 fietsnietjes (56 fietsparkeerplekken) in de openbare ruimte. De overige plekken worden op eigen terrein opgelost.

Parkeren scootmobielen

Op basis van de beleidsregel 'Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017' moet, wanneer uitgegaan wordt van onderstaande tabel, ongeveer 110 m2 aan scootmobielbergingen gerealiseerd worden (548/15*3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0027.png"

In het plan wordt 168m2 scootmobielberging gerealiseerd. Het plan voldoet hiermee aan de beleidsregel 'Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017'.

4.4.2.3 Autoparkeren

Zoals in paragraaf 3.5.1.3 is toegelicht zijn de parkeernormen en het toepassingskader ervan uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (RIS309940). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarbij is het uitgangspunt dat de parkeerbehoefte die een ontwikkeling genereert, op eigen terrein wordt opgelost.

Ten behoeve van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte die het bestemmingsplan met zich meebrengt. De uitkomsten zijn neergelegd in het rapport Parkeerbehoefte Levels van 25 januari 2023 (Bijlage 7 bij de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat de parkeerbehoefte die de ontwikkeling genereert, op eigen terrein kan worden opgevangen. Dit wordt als volgt toegelicht.

De normatieve parkeerbehoefte die het bestemmingsplan genereert voor de woningen (bewoners én bezoekers) bedraagt 378 parkeerplaatsen. Voor de overige functies (inclusief bezoekers) bedraagt de normatieve parkeerbehoefte 117 parkeerplaatsen.

Bewoners, gebruikers en bezoekers parkeren niet allemaal gelijktijdig dus dubbelgebruik van parkeerplaatsen is mogelijk. Hiervoor bevat de Nota parkeernormen Den Haag 2021 aanwezigheidspercentages. Omdat de woonfunctie het zwaartepunt vormt van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is het maatgevende moment de werkdagavond. Wanneer de daarvoor geldende aanwezigheidspercentages worden toegepast, dan komt de totale parkeerbehoefte voor de woningen en de overige functies (inclusief bezoekers) uit op 361 parkeerplaatsen. Bij deze berekening van de totale parkeerbehoefte is echter nog geen rekening gehouden met reductiepercentages voor mobiliteitsalternatieven (OV alternatief, deelauto's en deelbakfietsen) die in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 zijn opgenomen. Hiermee wordt de totale parkeerbehoefte gereduceerd.


Voor deze ontwikkeling mag gezien de ligging binnen 500 meter van station Moerwijk een reductie worden toegepast van 25% van de totale parkeerbehoefte (90 parkeerplaatsen). Daarnaast mag een (maximale) reductie worden toegepast van 100 parkeerplaatsen voor deelauto's en 27 voor deelbakfietsen. Bij maximale toepassing van de reducties wordt de totale parkeerbehoefte verlaagd met 217 parkeerplaatsen. Er moeten bij maximale toepassing van reductiepercentages minimaal (361 - 217 =) 144 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.


In de ontwikkeling is een parkeergarage met 205 parkeerplaatsen voorzien. Dit is voldoende om binnen de kaders van de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (en hierin toegestane reductiepercentages) te blijven en te voorzien in de parkeerbehoefte.


Parkeerregulering


Wanneer er reductie wordt toegepast, komen bewoners en bedrijven binnen de ontwikkeling niet in aanmerking voor een bewonersvergunning of een bedrijfsvergunning als bedoeld in de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting (RIS311076). Het gebied Moerwijk-oost wordt als gereguleerd gebied aangewezen. Bewoners en bedrijven komen dus niet in aanmerking voor een vergunning zodat hun parkeerbehoefte zo bezien niet wordt afgewenteld op het openbaar gebied.

4.4.3 Verkeersaantrekkende werking

Om de consequenties van het bouwplan op de omgeving te toetsen is er gekeken naar de verkeersontsluiting en de parkeervoorziening, zie Bijlage 8. Hierbij is er onderzoek gedaan naar de verkeersgeneratie die voortvloeit uit het bouwplan. Bij bepaling van de verkeersgeneratie is uitgegaan van het planprogramma met de daarbij behorende kengetallen. Bij de combinatie van wooneenheden en overige functies bedraagt de verkeersgeneratie 812 motorvoertuigen per etmaal (mvt). De piekbelasting in de ochtend bedraagt 139 mvt en in de avond 145 mvt. De verkeersgeneratie van het bouwplan is dusdanig miniem dat de effecten voor de doorstroming verwaarloosbaar zijn en een goede doorstroming tot gevolg zal hebben.

4.5 Geluid

De 'Wet geluidhinder' (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • kinderdagverblijven
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer dient dan ook rekening mee te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied worden twee straten gereconstrueerd, de Assumburgweg en de Parallelweg. De Assumburgweg wordt in relatie tot de beoogde planontwikkeling onttrokken voor al het verkeer, behalve voor voetgangers. De ventweg van de Erasmusweg wordt onttrokken voor autoverkeer met uitzondering van laden en lossen en hulpdiensten.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Procedure hogere waarden

Doormiddel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk gebied. Voor woningen in stedelijk gebied bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB ten aanzien van wegen en 68 dB ten aanzien van spoorwegen. Indien gevelbelastingen boven deze ontheffingswaarde optreden is een geluidsgevoelige bestemming alleen mogelijk indien deze gevels doof worden uitgevoerd. Een blinde gevel, een dove gevel, een geluidsscherm dat bouwkundig is verbonden met het gebouw en de geluidswalzijde van geluidswalwoningen worden in de Wet geluidhinder namelijk specifiek benoemd als zijde geen gevel. Op een gevel waarin geen te openen delen, zoals ramen, deuren en ventilatievoorzieningen zitten hoeft vanuit de Wet geluidhinder niet getoetst te worden.

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen zones van omliggende wegen en de spoorlijn Den Haag-Delft. Op basis van de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied afkomstig van weg- en railwegverkeerslawaai.

Onderzoek

In opdracht van Stebru heeft Wolf+Dikken akoestisch onderzoek uitgevoerd. In onderstaande tekst wordt een samenvatting van dit onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 bij de toelichting.

Het bouwplan ligt binnen de zone van de volgende wegen:

  • Erasmusweg;
  • Hildebrandplein;
  • Troelstrakade.

Voor deze wegen geldt een maximale snelheid van 50 km/uur. Voor de volgende wegen geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur:

  • Assumburgweg;
  • Erasmusweg (parallelweg);
  • Rechterenstraat.

Voor deze wegen geldt dat zij niet in aanmerking komen voor akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van deze wegen is desondanks toch bepaald in verband met een goede ruimtelijke ordening.

Het bouwplan ligt binnen de zone van het spoortraject Den Haag - Rotterdam.

Op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Erasmusweg, het verkeer op het Hildebrandplein en het railverkeer. De maximaal te ontheffen waarde wordt niet overschreden. De optredende geluidbelasting ten gevolge van deze wegen bedraagt maximaal 57 dB ,inclusief aftrek art. 110g Wgh. De optreden geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt maximaal 67 dB.

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 64 dB exclusief aftrek conform art. 110g Wgh. De maximaal aanvaardbare geluidbelasting wordt niet overschreden.

Het wegverkeer op de Erasmusweg veroorzaakt een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt 57 dB, incl. aftrek art. 110g Wgh.

Het treffen van maatregelen ter verlaging van de geluidsbelastingen is niet doeltreffend en stuit op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. Burgemeester en wethouders worden verzocht hogere grenswaarde aan de gevels van de woningen en de onderwijsfunctie vast te stellen. In onderstaand overzicht in tabel 4.5.1 is aangegeven voor hoeveel woningen en onderwijsfuncties dit geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0028.png"

Tabel 4.5.1 Overzicht hogere grenswaarden

Het ontwerp besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder wordt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de 'Wet milieubeheer' (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

De bouw van circa 548 woningen bestaande uit 142 sociale huurwoningen en 406 middel dure/vrije sector huurwoningen. Maximaal 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, zoals horeca en kantoren en zorg (naast algemene ruimten en bergingen ten behoeve van de woonfunctie) worden daarin tevens opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen (zie paragraaf 4.2) en daarmee tot wijzigingen in de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Berekend is dat de verkeersaantrekkende werking van het project 812 mvt/ etmaal bedraagd.

Met de NIBM-tool is op een eenvoudige en snelle manier bepaald worden in hoeverre een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). Het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal door het voorgenomen initiatief bedraagt 812. Aangezien enkel lichte bedrijvigheid wordt toegestaan zal het aandeel vrachtverkeer minimaal zijn, worst-case is uitgegaan van 5 procent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0029.png"

De bijdrage van het plan aan stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) bedraagt respectievelijk 0,84 en 0,15 ìg/m3. Hiermee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de toenames in stikstofdioxide en fijn stof zeer beperkt zijn. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

4.7 Natuurbescherming

4.6 Groene waarden

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.

4.7.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt, zie hiervoor hoofdstuk 4 paragraaf 4.1 van de toelichting.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden, mogelijk gevolgd door een passende beoordeling.

Het Natura 2000-gebied Westduinpark&Wapendal ligt op ruim vier kilometer afstand van het plangebied. De Natura 2000-gebieden Meijendel&Berkheide en Solleveld&Kapittelduinen liggen op ruim vijf kilometer afstand.

4.7.1.1 Stikstofdepositie gebruiksfase

In opdracht van Stebru heeft MBH consult onderzoek verricht naar de stikstofdepositie als gevolg van de herontwikkeling op de projectlocatie in nabijgelegen natuurgebieden gedurende de gebruiksfase. In deze paragraaf wordt een samenvatting van dit onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting. De bijbehorende berekening is als Bijlage 13 opgenomen.

De projectlocatie betreft de kadastrale percelen Gemeenden 's-Gravenhage, sectie AI, nrs 9575,9576, 9854 (gedeeltelijk), 2189 (gedeeltelijk) en 6714 (gedeeltelijk). Het totale plangebied beslaat circa 1,8 hectare, waarvan circa 1 hectare ten behoeve van het bouwkavel/ uitgeefbaar gebied (kavel A en B). Het overige deel (kavel C en D) blijft of wordt openbaar gebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0030.png"

In de huidige situatie is binnen het projectgebied bebouwing aanwezig in de vorm van een voormalige brandweerkazerne, die sinds 2011 tijdelijk wordt verhuurd voor wijkgebonden bedrijvigheid en een woongebouw met 48 sociale huurappartementen.

De beoogde bebouwing in het plangebied bestaat uit 548 woningen en maximaal 4.500 m2 commerciële ruimte.

Emissie gebruiksfase

In de gebruiksfase zal het gebruik van fossiele brandstoffen met name gelegen zijn in het autoverkeer van de gebruikers en bezoekers van gebouwen.

De gebouwen worden gasloos aangesloten, waardoor er geen emmissiebron voor gasgebruik is opgenomen. Ze worden aangesloten op een bestaand warmtenet en in het geval van piekbelasting wordt gebruik gemaakt van een kleinschalige WKO.

Voor de ontsluiting wordt uitgegaan van twee routes. Route 1: Erasmusweg - Rotonde S105/S106. Route 2: Hildebrandplein - Hildebrandplein - Kruising S105/ Hildebrandstraat/ Waaldorpstraat.

Na berekening van de stikstofdepositie concludeert de AERIUS-calculator dat er voor de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j.

4.7.1.2 Stikstofdepositie bouwfase

In opdracht van Stebru heeft MBH consult B.V. onderzoek verricht naar de stikstofdepositie als gevolg van de herontwikkeling op de projectlocatie gedurende de bouwfase, zie Bijlage 12 bij deze toelichting. De bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 13, 14, 15 en 16.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) in de beoogde gebruiksfase vinden plaats door verkeersbewegingen van en naar het plan. Hieruit volgt een verkeersgeneratie van 812 mvt/ etmaal.

Relevante emissies tijdens de bouwfase ontstaan door de inzet van mobiele werktuigen en vervoersbewegingen van- en naar het plan.

Berekend is dat het projecteffect op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Bij een dergelijke projectbijdrage treedt er geen stikstofdepositie op binnen omliggende Natura 2000-gebieden en treedt er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden.

4.7.1.3 Conclusie

Er worden geen significante effecten op Natura 2000-gebieden verwacht.

4.7.2 Natuurnetwerk Nederland

Om het nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 van de provinciale verordening en in dit bestemmingsplan opgenomen in figuur 4.3, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0031.png"

Figuur 4.3: Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is op ruim 900 meter gelegen van het dichtsbijzijnde Natuurnetwerk Nederland waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het natuurnetwerk Nederland.

4.7.3 Soortenbescherming

Soortenbescherming vindt plaats via de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt planten- en diersoorten en komt voort uit de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.7.4 Stedelijke ecologische verbindingen en natuurbescherming plangebied

De voorgenomen herinrichting van de locatie Assumburgweg leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden (Natura 2000). Het plangebied is geen onderdeel van deze gebieden en ligt ook niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.

Vanwege het de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en het soort werkzaamheden met betrekking tot de nabij gelegen NNN, worden effecten op beschermde natuurgebieden door de ruimtelijke ingreep niet verwacht. Groenstructuren en bosschages die van belang zijn om de NNN met parken en andere groenstructuren te verbinden zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Nader onderzoek naar effecten en externe werking van de geplande werkzaamheden op natuurgebieden is niet nodig.

Het plangebied locatie Assumburgweg is gelegen naast de Erasmuszone. De Erasmuszone is een langgerekte groene strook met een watergang langs de Erasmusweg, tussen de Lozerlaan en station Moerwijk. Deze groen /blauwe zone zorgt ervoor dat kleine zoogdieren, vogels en insecten kunnen migreren binnen het stedelijk gebied. De herontwikkeling van het plangebied Assumburgweg heeft invloed op de Erasmuszone, omdat deze zone beschouwd als essentieel foerageergebied en vaste vliegroute voor vleermuizen. Daarnaast wordt een deel van deze Erasmuszone meegenomen in de herontwikkelingen van het terrein van de oude brandweerkazerne en de portiekflat aan de Rechterenstraat.

In deze stedelijke ecologische verbindingszone komt de rooilijn van de nieuwbouw meer naar de ecologische zone te liggen waardoor er enige meters ecologische zone verdwijnt, maar door het opofferen van de Assumburgweg wordt ook weer groen toegevoegd en gecompenseerd aan de ecologische verbindingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0032.png"

Figuur 4.4 Aanpassing ecozone (rood eraf, groen erbij)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0033.png"

Figuur 4.5 Aangepaste ecozone

Het gedeelte tussen de bebouwing en de huidige grens tussen weg en ecozone wordt in het kader van de bouwplanontwikkeling toegevoegd aan de ecologische zone. Daarnaast wordt de ecozone kwalitatief verbeterd door de huidige beschoeiing te wijzigen in natuurvriendelijke oevers. In dit deel van de ecozone komt een pad voor voetgangers. Met de verlichting dient daarbij rekening te worden gehouden dat deze niet uitstraalt naar de ecozone en deze geen overlast veroorzaakt voor diersoorten in de stedelijke ecologische verbindingszone, waaronder mogelijke vleermuizen. Per saldo levert het kwantitatief meer ecozone op of is het neutraal, zie figuren 4.4. en 4.5.

Onderzoek

In 2017 heeft Aqua-Terra Nova een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (217120/AQT301FF/MK d.d. 14 juli 2017) binnen het plangebied "Kop Assumburgweg" te Den Haag. Hieruit kwam naar voren dat onderzoek naar gierzwaluw en vleermuis noodzakelijk was. In de periode van september 2017 tot en met juli 2018 is onderzoek gedaan naar de beschermde leefgebieden van gierzwaluw en vleermuis (217120/AQT302FF/LvdS d.d. 27 augustus 2018). Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting. Uit het onderzoek is het volgende gebleken:

  • Er zijn twee paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis in de portiekflat aan de Rechterenstraat aanwezig;
  • Er is een paarverblijfplaats aanwezig in de portiekflat aan de Rechterenstraat van een gewone dwergvleermuis;
  • Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de brandweerkazerne;
  • Er zijn geen verblijfplaatsen van gierzwaluwen aanwezig in het plangebied.

De aangrenzende Erasmuszone wordt beschouwd als essentieel foerageergebied en vaste vliegroute voor vleermuizen. In bovengenoemde rapportage is ervan uitgegaan dat de ontwikkelingen in het plangebied de Erasmuszone niet zullen raken.

Een deel van deze Erasmuszone wordt meegenomen in de herontwikkelingen van het terrein van de oude brandweerkazerne en de portiekflat aan de Rechterenstraat.

Middels het onderzoek 'Actualisatie Eco-effectscan Herinrichting locatie Assumburgweg' d.d. 23 februari 2022, Bijlage 10 bij deze toelichting heeft er een actualisatie plaatsgevonden.

Vaatplanten zijn niet aangetroffen, waardoor de aanwezigheid van beschermde flora kan worden uitgeslopten.

Op basis van verspreidingsgegegevens is gebleken dat gierzwaluw en huismus in de omgeving van het plangebied voorkomen. Het plangebied is echter niet geschikt voor deze soorten. Ook zijn ze tijdens het onderzoek uit 2018 (Bijlage 9) en tijdens het voor dit onderzoek uitgevoerde veldbezoek niet aangetroffen. Ook kan de aanwezigheid van roofvogels en uilen worden uitgesloten.

Verschillende vogelsoorten zoals koolmees, spreeuw, zwarte kraai, ekster en pimpelmees zijn binnen het plangebied te verwachten. Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied en als nestgelegenheid (in holtes in het groen nestelen naar verwachting holtebroeders en de ekster en zwarte kraai broeden in kronen van bomen). In de omgeving is er voldoende alternatief en is er geen reden om nesten jaarrond te bescherming. Wel zijn nesten beschermd tijdens het broeden. Ook zijn in en rondom het plangebied algemene volgelsoorten te verwachten. Al deze vogels zijn tijdens het broeden beschermd en mogen niet verstoord worden.

In en in de omgeving van het plangebied komen geen strikt beschermde grondgebonden zoogdieren voor. Wel is het plangebied geschikt voor nationaal beschermde zoogdiersoorten zoals egel en gewone bosspitsmuis. Voor deze soorten geldt binnen de provincie Zuid-Holland een vrijstelling in het kader van de Wet natuurbescherming.

De gebouwen in het plangebied zijn potentieel geschikte verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen. Ook zijn de bomen in potentie geschikt voor boombewonende vleermuizen.

Het plangebied is geschikt als foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen. Doordat een lijnvormig element behouden blijf is er geen negatief effect op de vliegroute aanwezig. Ook is rond het plangebied voldoende alternatief aanwezig zoals de groenstrook en een brede watergang aan de oostkant van het plangebied.

Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in de gebouwen en bomen is noodzakelijk.

De aanwezigheid van strikt beschermde amfibiesoorten kan worden uitgesloten. De groenstroken in het plangebied zijn geschikt voor nationaal beschermde soorten als gewone pad en bruine kikker. Voor deze soorten geldt in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling in het kader van de Wet natuurbescherming.

Ook wordt de aanwezigheid van (strikt)beschermde reptielen uitgesloten en worden, door het ontbreken van watergangen of ander open water negatieve effecten op vissen uitgesloten. Het voorkomen van beschermde ongewervelden kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

In 2018 is er soortgericht onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen (kenmerk 217120/AQT302/LvdS d.d. 27 augustus 2018, Bijlage 9 bij deze toelichting. Op 13 september 2021 is door de Omgevingsdienst Haaglanden een beschikking (zaaknummer 005988413) afgegeven voor de gevraagde ontheffing Wet natuurbescherming - Soortenbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0034.jpg"

Figuur 4.6 Inrichting openbare ruimte plangebied "Kop Assumburgweg"

Kwantitatieve compensatie

Er wordt met het inrichtingsplan openbare ruimte in het plangebied Assumburgweg 1 m² wateroppervlak en 59 m² groene zone erbij gerealiseerd. Daarnaast wordt via de (positieve) bomenbalans gezocht naar mogelijkheden van de aanplant van kleine bomen op de daktuin. Kwantitatief is er een positieve groenbalans door de inrichting van de openbare ruimte.

Kwalitatieve compensatie

Aan de hand van de herinrichtingsplannen wordt bekeken of de nieuwe beplanting het essentiële foerageergebied en de vliegroute van vleermuizen in de Erasmuszone ondersteunen. Daarbij wordt een voorstel gedaan voor aan te planten soorten in de oeverzone, rond het wandelpad en een muurplantvriendelijke kademuur. Bij de inrichting zijn de volgende aspecten van belang voor de inrichting van de openbare ruimte:

  • Gebruik inheems groen;
  • Afwisseling in hoogtes (gradiënten);
  • Verschillende bloeiers;
  • Gebruik wintergroene beplanting;
  • Voldoende schuilgelegenheid voor fauna.

Daarnaast heeft de gemeente Den Haag aangegeven de intentie te hebben om nieuw te bouwen panden natuurinclusief te willen bouwen. Aan de panden wordt gevelgroen aangebracht en er komen groene daken. In Den Haag komen verschillende gebouwbewonende, kwetsbare soorten voor als de huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Voor al deze soorten zijn tal van voorzieningen als inbouwnestkasten en -stenen beschikbaar die in of aan de gevels van panden geplaatst kunnen worden. Gebouwbewonende vleermuizen als gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger maken gebruik van een netwerk van meerdere verblijven in onder andere spouwmuren, achter dakbeschot en betimmering en andere kleine holtes en spleten in bebouwing. Op basis van weersomstandigheden en temperatuur verhuizen ze regelmatig tussen hun vaste verblijfplaatsen. Vleermuizen jagen op insecten. In de nabijheid van hun verblijfplaatsen hebben ze dan ook (inheems) groen nodig als jachtterrein en beschutting. Om natuurinclusief te bouwen voor vleermuizen zijn er verschillende opties mogelijk. Bij voorkeur worden er vleermuisvriendelijk spouwmuren, ruimte achter gevelbetimmering, boeiboorden of sierlijsten gerealiseerd. Wanneer het niet mogelijk is om bovenstaande opties toe te passen, kan er ook voor gekozen worden om inbouwstenen te plaatsen.

Daarnaast worden opties voor vleermuisvriendelijke verlichting voorgesteld vanwege de aanwezige vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen in de Erasmuszone:

  • Voorkom uitstraling van verlichting tijdens de bouwfase naar de beide foerageergebieden boven de wateren rond het plangebied;
  • Voorkom in de gebruiksfase lichtuitstraling van de woontorens en appartementen op de foerageergebieden langs de Assumburgweg;
  • Voorkom lichtuitstraling van de beoogde horeca op de punt van het plangebied naar de Erasmuszone. Hier ontstaat namelijk een relatief groot gat, waardoor verlichting een storende factor kan spelen;
  • Maak gebruik van gerichte verlichtingsarmaturen en bij voorkeur lagere armaturen;
  • Lampen in een groen/blauw spectrum zijn het meest verstorend voor vleermuizen. Er kan gewerkt worden met vleermuisvriendelijk warm wit LED-licht (max. 3000K, UV-vrij) of amberkleurige verlichting;
  • Plaats lage verlichtingspaaltjes met gerichte LED-verlichting op de daktuin;
  • Zorg ervoor dat verlichting van rijdend autoverkeer vanaf de Assumburgweg naar de Rechterenstraat de Erasmuszone niet verlicht;
  • Plaats bij voorkeur geen verlichting langs het wandelpad door de Erasmuszone en maak anders gebruik van lage verlichtingspaaltjes met LED-verlichting.

Deze kwalitatieve aanbevelingen kunnen niet gewaarborgd worden in dit bestemmingsplan, maar zijn meer een aanbeveling voor de uitvoering van de openbare ruimte. Voor verdere advisering betreffende de inrichting groene stadsruimte wordt verwezen naar de aanvullende notitie, opgenomen in Bijlage 11 van de toelichting.

4.8 Bodem

4.8.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

4.8.2 Wet Bodembescherming

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de 'Wet bodembescherming' (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

4.8.3 Situatie in het plangebied

Verkennend bodemonderzoek

In opdracht van gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Grondzaken is door Buro S/L een verkennend bodemonderzoek en een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Assumburgweg te Den Haag. De oppervlakte van de locatie is circa 10.280 m2. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Doel van het onderzoek is het vaststellen of potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden en of gegevens over de bodemkwaliteit bekend zijn.

Op de onderzoekslocatie is van 1970 tot circa 2010 een brandweerkazerne actief geweest. In de huidige brandweerkazerne zijn sinds 2011 bedrijven aanwezig voor reparatie en onderhoud aan auto’s. Deze activiteiten vinden allen plaats boven (vloeistofdichte) betonvloeren en worden om die reden niet als bodembedreigend beschouwd. In het verleden hebben wel bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden op de onderzoekslocatie. Aan de noordoostzijde van de onderzoekslocatie hebben een ondergrondse benzinetank en een ondergrondse gasolietank (beide met een inhoud van 6.000 l) gelegen. De afleverpompen stonden ervoor. Deze tankinstallaties zijn vermoedelijk in 1989 verwijderd. Aan de zuidzijde van de brandweerkazerne is sprake geweest van stalling van autowrakken. Aan weerszijden (zijde Erasmusweg en zijde Assumburgweg) van de kazerne zijn verschillende olie-benzineafscheiders aanwezig. Verder zijn geen specifieke bodembedreigende activiteiten bekend.

Uit eerder op het noordelijke deel van de locatie (brandweerkazerne) uitgevoerd bodemonderzoek is wat betreft de algemene bodemkwaliteit gebleken dat zowel in de bovengrond als de ondergrond sprake is van lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen. Het zuidelijke deel van de locatie (portiekwoningen met groenstroken en speelterreinen) is niet eerder onderzocht. Direct ten zuiden van de onderzoekslocatie is vastgesteld dat de grond licht verontreinigd is met lood, het grondwater is licht verontreinigd met barium. Er zijn binnen een afstand van 25 m geen gevallen van ernstige verontreiniging bekend. Gebleken is dat de locatie van de twee tanks (met 2 pompen) en de locaties van de olieafscheiders in het verleden nog in onvoldoende mate zijn onderzocht. Mogelijk is hier sprake van verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten.

Met het oog op de beoogde planontwikkeling op de locatie dient er rekening mee gehouden te worden dat een (actualiserend) verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 voor de gehele locatie moet worden uitgevoerd, waarbij ook inpandig onderzoek moet worden verricht. Verder zal de bodem ter plaatse van de niet eerder onderzochte verdachte activiteiten (voormalige tankinstallaties en olieafscheiders) moeten worden onderzocht.

Het bodemonderzoek wordt als voldoende beoordeeld. Uit de resultaten blijkt dat er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie. Het huidige bodemonderzoek geeft hierin onvoldoende inzicht. Er moet nader bodemonderzoek worden uitgevoerd om alsnog voldoende inzicht in de bodemkwaliteit te verschaffen.

Nader onderzoek

In opdracht van de Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Grondzaken is door Buro SL B.V. een aanvullend nader onderzoek uitgevoerd naar de ernst en omvang van de verontreiniging met PFOS en PFOA in de grond en het grondwater op en rond het terrein van de voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg te Den Haag.

Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek 2019013/RAP01, 25 maart 2019 (en voorgaand onderzoek) en opgenomen in Bijlage 17 van de toelichting is gebleken dat de grond en het grondwater op het achterterrein, op de grens met de Assumburgweg, sterk verontreinigd is (gehalten groter dan de bovengrens) met PFOS. PFOA is niet in sterk verhoogde mate aangetroffen in de grond en het grondwater. Met de uitvoering van onderhavig aanvullend nader onderzoek is de sterke verontreiniging met PFOS in zowel de grond als het grondwater afgeperkt. De ernst en de omvang van de verontreiniging is vastgesteld. De sterke verontreiniging in de grond is aangetroffen in het bodemtraject van 1,0 tot 5,0 m-mv, waarbij de hoogste (niet gecorrigeerde) gehalten worden aangetroffen in de veenlaag (tussen 2,0 en 3,0 m-mv). In de bovengrond zijn geen sterk verhoogde gehalten aan PFOS aangetroffen. De omvang van de sterke verontreiniging in de grond is vastgesteld en wordt geschat op 1.850 m3. Ook de sterke verontreiniging in het grondwater reikt tot circa 5 m-mv. De omvang van de sterke verontreiniging in het grondwater is vastgesteld en wordt geschat op 1.350 m3 (325 m2 x 4 m1). Er is sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie, maar omdat er geen onaanvaardbare risico’s voor de mens en het milieu zijn vastgesteld, is een spoedige sanering niet noodzakelijk.

De resultaten van het aanvullend nader onderzoek bevestigen het conceptueel model. De sterke verontreiniging bevindt zich op het achterterrein, op de grens met de Assumburgweg. De sterke verontreiniging in grond en grondwater reikt tot circa 5 m-mv. De bovengrond (tot circa 1 m-mv) is slechts licht verontreinigd. Verondersteld wordt dat de verontreinigingen in de bovengrond in de loop der tijd zijn uitgespoeld naar de diepere grond- en grondwaterlagen.

Conclusie

Uit nader bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt te maken is voor de functies die met de herontwikkeling worden beoogd. Hiermee is aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde herontwikkeling in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023".

4.9 Archeologie

4.9.1 Archeologische waarden na onderzoek

Op grond van de archeologische verwachting (zie paragraaf 2.3.3.2) zijn in het kader van de ontwikkelingsplannen in het bestemmingsplangebied "Kop Assumburgweg 2023" diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. In het zuidelijke deel is in 2017 een booronderzoek (Haagse Archeologische Rapportage 1736, zie Bijlage 18) uitgevoerd. Strandwallen of zandkopjes zijn hierbij niet aangetroffen en ook indicatoren (bijvoorbeeld aardewerk) voor de aanwezigheid van archeologische resten ontbraken. Het landschap is onder natte omstandigheden tot stand gekomen en was onaantrekkelijk voor bewoning. De archeologische verwachting is naar laag bijgesteld.

Al in 2008 is booronderzoek (afdeling Archeologie rapport 0921, zie Bijlage 19) uitgevoerd op het perceel van de brandweerkazerne. Bij dit onderzoek zijn evenmin strandwallen, zandkopjes of archeologische indicatoren aangetoond. Ook voor dit deel van het plangebied is destijds de archeologische verwachting naar laag bijgesteld.

Op basis van genoemde onderzoeken, de hoogteligging en de aanwezigheid van diepe leidingen is de archeologische verwachting voor de Assumburgweg, de groenstrook en het aangrenzende water binnen het bestemmingsplangebied eveneens laag.

Naar aanleiding van bovenstaande is geen dubbelbestemming waarde-archeologie opgenomen in het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023".

4.10 Windhinder en bezonning

Als onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

4.10.1 Algemeen

Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid etcetera.

Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.

4.10.2 Windhinder

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan

Windhinderonderzoek 

Uit het windhinderonderzoek (opgenomen in Bijlage 20 van de toelichting) wordt geconcludeerd en samengevat wat het te verwachten windklimaat zal zijn op en met name rondom het nieuwe bouwplan. Over het algemeen is in de omgeving van het bouwplan op loopniveau geen gevaarlijk windklimaat te verwachten. Ook op de verdiepingen van het bouwplan wordt geen gevaarlijk windklimaat verwacht. In het onderzoek worden vijf gebieden onderscheiden:

  • 1. Maaiveld: Rondom het bouwplan wordt grotendeels een goed windklimaat verwacht voor de activiteit‘ doorlopen’. Er zijn echter enkele plekken waar dit niet het geval is en waar deze activiteit als matig zal worden ervaren. Dit geldt met name ter plaatse van de commerciële ruimte onder de hoogste toren waar een horeca terras gepland staat. Gezien de functie is het aan te raden het windklimaat rondom de toren te verbeteren. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door het plaatsen van bloembakken van ca. 1 meter hoog waarin een verdichte beplanting wordt aangebracht. Om een nog aangenamer windklimaat te realiseren, zullen aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden. Hierbij kan worden gedacht aan het plaatsen van windschermen;
  • 2. Entreegebieden: Door de ligging en het terugspringen in de gevel is voor de entreegebieden van het bouwplan een redelijk tot goed windklimaat te verwachten;
  • 3. Galerijen: Ter plaatse van de galerijen wordt een goed windklimaat verwacht voor de activiteit ‘doorlopen;.
  • 4. Balkons: Het windklimaat op de balkons is door het besloten karakter over het algemeen redelijk tot goed;
  • 5. Daktuin: Op de daktuin van de garage valt het windklimaat in klasse D. Zonder aanvullende maatregelen, zal de activiteit ‘zitten’ over het algemeen als matig worden ervaren.
4.10.3 Bezonning

De realisatie van de herontwikkeling Kop Assumburgweg kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte die op meer dan 10 graden moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.

In het bezonningsonderzoek (opgenomen in Bijlage 21 van de toelichting) is inbeeld gebracht in hoeverre de realisatie van het bouwplan van invloed is op de bezonning van de omliggende bebouwing. Bij het onderzoek zijn betrokken:

  • tekeningen van het bouwplan van de architect d.d. 25-03-2019;
  • Actueel Hoogtebestand Nederland;
  • foto’s van de directe omgeving van het bouwplan.

Op basis hiervan is een 3D-model van het te realiseren project en de omliggende bebouwing gemaakt. Met behulp van dit 3D-model is de schaduwwerking van het bouwplan in kaart gebracht. In het onderzoek zijn de bestaande situatie en de nieuwe situatie met elkaar vergeleken.

Er zijn geen wettelijk vastgelegde eisen voor de bezonning van openbare ruimten, woningen en dergelijke. In het Bouwbesluit zijn wel eisen opgenomen ten aanzien van het benodigde equivalente daglichtoppervlak voor woonfuncties. Hierbij wordt echter beoogd de toetreding van daglicht (en niet van direct zonlicht) te reguleren. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met de oriëntatie en de invloed van belemmeringen en dergelijke, welke zijn gelegen op andere percelen.

In de gemeente Den Haag wordt bij de beoordeling van bestemmings- en bouwplannen gebruik gemaakt van de Haagse bezonningsnorm. De in deze norm gestelde eisen zijn als volgt:

  • woningen dienen ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag te hebben in de periode van 19 februari tot 21 oktober;
  • in het onderzoek dient uitgegaan te worden van de maatgevende datum (19 februari). Hierbij dient op het midden van de gevels het aantal mogelijke bezonningsuren op 0,75 m boven de vloer van de woonfunctie bepaald te worden;
  • de uren dat de zon minder dan 10° boven de horizon staat, mogen niet meegerekend worden;
  • de mogelijke bezonningsuren ter plaatse van verschillende gevels mogen bij elkaar worden opgeteld (hierbij worden zonuren waarbij meerdere gevels zon ontvangen niet dubbel gerekend);
  • indien in de bestaande situatie minder dan twee bezonningsuren mogelijk zijn, is het niet toegestaan dat de mogelijke bezonningsduur in de nieuwe situatie afneemt;
  • het onderzoeksgebied wordt beperkt tot maximaal driemaal de hoogte van het te realiseren project.

Deze eisen gelden uitsluitend voor de bestaande omgeving van het te realiseren bouwplan en niet voor het bouwplan zelf. Tevens wordt de invloed van niet-bouwkundige elementen, zoals bomen, niet meegenomen in een bezonningsonderzoek.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat het realiseren van het bouwplan aan de Assumburgweg, Rechterenstraat en parallelweg Erasmusweg op de maatgevende datum (19 februari) bij enkele onderzochte maatgevende woningen een afname van de bezonning veroorzaakt. Deze afname ligt binnen de maximaal toegestane afname conform de eisen van de Haagse bezonningsnorm. Hiermee wordt aan de eisen uit de Haagse bezonningsnorm voldaan.

4.10.4 Trillingshinder onderzoek met reactie van de Omgevingsdienst Haaglanden

Door ProRail is geadviseerd om gezien de afstand van de nieuwbouw tot het spoor de eventuele trillingshinder als gevolg van het treinverkeer nader te beschouwen. Conform de "Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen"van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, d.d. mei 2019, is een quick-scan trillingshinder uitgevoerd (Bijlage 24). De doelstelling van de quick-scan trillingshinder is het verkrijgen van een indruk van de mate waarin trillingshinder als gevolg van treinverkeer kan optreden in de toekomstige nieuwebouw. De conclusie uit de quick-scan is:

De combinatie van de massa van de nieuwbouw, de paalfundering, de aanwezigheid van ondiepe dempende lagen in de ondergrond en de aanwezige (en te behouden) waterpartij, is reden genoeg om te kunnen veronderstellen dat de nieuwbouw geen hinder van trillingen door treinverkeer zal ondervinden.


De beoordeling op de quick-scan van de Omgevingsdienst

Het bouwplan bevindt zich op een afstand van minder dan 100 meter tot het spoor, waardoor een trillinghinder onderzoek in het kader van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Er zijn voldoende redenen om te concluderen dat er in de nieuwbouw geen hinder zal worden ondervonden van spoortrillingen. Trillinghinder is echter een subjectieve beleving; in plaats hiervan zou het duidelijker zijn geweest als er uitspraak zou zijn gedaan of aan de streefwaarden voor nieuw- of bestaande bouw uit de SBR-richtlijn B kan worden voldaan. Aanpassing is wenselijk, doch niet noodzakelijk. De onderzochte bodemopbouw en het treinbeeld geven geen aanleiding voor nader onderzoek. In het ontwerp-bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot trillinghinder. De nieuwbouw is niet trilling gevoelig vanwege de massa en stijfheid van de fundering. De uitkomsten van de quick-scan maken aannemelijk dat het realistisch is dat de streefwaarden uit de SBR-richtlijnen B niet worden overschreden.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beschrijving van het plan

Ontstaansgeschiedenis en uitgangspunten:

Het plan houdt in dat de voormalige brandweerkazerne en een woonblok met 48 woningen uit de jaren 1960 worden gesloopt en deze locatie wordt herontwikkeld. Door samenwerking met een particuliere initiatiefnemer en een woningbouwcorporatie ontstond in 2017 de mogelijkheid om bij het station Moerwijk een intensief stedelijk programma te realiseren. Dit past ook in de doelstelling van gemeente Den Haag om bij dergelijke herontwikkelingen in te zetten op verdichting en meerdere doelstellingen uit de Agenda Ruimte voor de Stad en de nota Eyeline en Skyline, namelijk:

  • verdichting met een gemengd woon-, werk- en voorzieningenprogramma op een knooppunt van openbaar vervoer, gecombineerd met een hoge gebruikswaarde en verblijfskwaliteit van de stationsomgeving en met vernieuwende en duurzame vervoersconcepten met de nadruk op openbaar vervoer, voetganger en fietsers.
  • creëren van een herkenbaar en uitnodigende stadsentree naar Den Haag en Den Haag Zuidwest
  • het ontwikkelen van betaalbare woonruimte door een aandeel van circa 30% sociale woningbouw
  • het creëren van werkgelegenheid en economische ontwikkelmogelijkheden voor de (ruime) omgeving.

Stedenbouwkundig plan:

Het plan moet een herkenbaar en uitnodigende stadsentree worden voor Den Haag vanuit de wijk Moerwijk in Zuidwest met en stedelijke wand, bestaande uit een plint en twee torens aan de Erasmusweg. De twee torens lopen in hoogte op van circa 75 naar maximaal 110 meter richting het stationsplein. De bebouwing aan de Erasmusweg kent een stedelijk karakter, met publieksgerichte functies in de plint. De bebouwing aan de Rechterenstraat sluit qua schaal en sfeer aan bij de bestaande woonbebouwing van Moerwijk-Oost. De bestaande speeltuin aan de Rechterenstraat wordt met de herontwikkeling van de openbare ruimte weer terug gebracht en ingepast. De parkeergarage aan de kant van het spoor wordt zodanig ingepast dat er geen 'achterkant' uitstraling aan de kant van de ecologische verbinding langs het spoor ontstaat, maar juist het groene karakter van Moerwijk benadrukt wordt.

In verband met de versterkte doorstroomfunctie van de Erasmusweg wordt de bestaande aansluiting van de Assumburgweg aan de Erasmusweg opgeheven. Ter hoogte van dit deel van de Assumburgweg is de rooilijn van het nieuwbouwproject opgeschoven in de richting van de stedelijke ecologische zone. Dit deel van de Assumburgweg waar de nieuwbouw komt wordt daarmee onttrokken voor verkeer en krijgt alleen een wandelpad. Tevens wordt de ecologische zone bij de nieuwbouw tot aan de bebouwing uitgebreid.

Programma:

Het programma krijgt een intensief en gemengd karakter, waarbij wonen wordt gecombineerd met diverse werk- en andere voorzieningen.

De plint bestaat uit 2 bouwlagen met circa 4.500 m² bvo aan bedriiven, leer-werkplekken, commerciële ruimte, horeca, zorg en welzijn en kantoren.

Wonen

Het woonprogramma bestaat uit 548 woningen bestaande uit 142 sociale huurwoningen en 406 middeldure/vrije sector huurwoningen. Een deel van deze woningen wordt als gestapelde woonbebouwing gerealiseerd aan de Rechterenstraat met een hoogteaccent van ca. 40 meter. Het overig deel van de woningen wordt gerealiseerd ter plaatse van de Eramusweg boven de plintbebouwing vanaf derde bouwlaag als stedelijke laag (Eyeline/Skyline) en een tweetal woontoren van respectievelijk ca. 70 en 100 meter.

Parkeervoorziening

In het bouwplan is tevens een gebouwde parkeervoorziening opgenomen in twee bouwlagen. Op de parkeergarage komt een daklandschap, die (deels) toegankelijk is voor de bewoners van het complex.

Bedrijvigheid

In Den Haag Zuidwest is sprake van een concentratie van zzp'ers en kleine ondernemers in ambachtelijke sectoren (timmerlieden, aannemers, loodgieters, warmtepompmonteurs, zonnepaneleninstallateurs) die behoefte hebben aan kleinschalige (tot 500 m2) bedrijfshuisvesting. Het aanbod van dit soort bedrijfshuisvesting is in Den Haag Zuidwest minimaal, daarom wordt voor dit bouwplan ingezet op kleinschalige bedrijfsruimte (wijkgerichte) bedrijvigheid die schakelbare en betaalbare is. Daarnaast komen er leerwerkvoorzieningen, met de kans voor koppeling van de leerwerkplekken en (een deel van) de bedrijvigheid aan een thema zoals zorg of energie.

Horeca

De horecavoorziening zal ondergebracht worden in de plint van het gebouw met circa 500 m², onder meer gericht op de bewoners en gebruikers van het pand, passanten en bewoners uit de wijk. Qua programma dient het te passen binnen de stedelijke beleidskaders in de vorm van lichte horeca (open tot 23 uur).

Kantoor

Naast bedrijfsruimte en horeca wordt de mogelijkheid geboden voor kantoorfuncties in de tweede bouwlaag van de plint. Het maximaal aantal vierkante meters voor kantoorfuncties bedraagt 1800 m².

5.2 Openbare ruimte

Rondom de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwplan wordt ook aanpassing van de openbare ruimte voorzien. In de Rechterenstraat is de entree van de parkeergarage voorzien. Tussen de Rechterenstraat en de geplande nieuwbouw is een speelvoorziening aanwezig. In de herontwikkeling van de openbare ruimte behorende bij het nieuwe bouwplan blijft ruimte voor een speelvoorziening. De openbare ruimte zal in overleg met bewoners worden aangepakt en heringericht.

De rooilijn van de nieuwbouw valt gedeeltelijk in de huidige Assumburgweg. De huidige functie van de Assumburgweg zal in het kader van het bouwplan vervallen behalve voor voetgangers. Het gedeelte tussen de bebouwing en de huidige grens tussen weg en ecozone wordt in het kader van de bouwplanontwikkeling toegevoegd aan de ecologische zone. Daarnaast wordt de ecozone kwalitatief verbeterd door de huidige beschoeiing te wijzigen in natuurvriendelijke oevers. In dit toegevoegde deel van de ecozone komt een pad voor voetgangers die de Assumburgweg vanaf de Rechterenstraat verbindt met station Moerwijk. Met de verlichting langs het pad zal daarbij rekening worden gehouden dat deze niet uitstraalt naar de ecozone en deze geen overlast veroorzaakt voor vleermuizen en andere diersoorten in de ecozone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0035.png"

Afbeelding 5.2: Schetsontwerp openbare ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0036.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0037.png"

Afbeelding 5.3: Impressie Assumburgweg

5.3 Plinten

5.3.1 Algemeen

De zogenoemde 'plint' is het deel van het gebouw dat vanaf de straat het meest zichtbaar is voor de langslopende voorbijganger en waar interactie plaatsvindt tussen de straat en het gebouw. Dit is de plek waar bedrijvigheid, voorzieningen en woningen zich presenteren aan de stad en waar de dynamiek en levendigheid het meest tot uiting komt. Een goede invulling van de plint is daarom van groot belang voor de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad. Specifiek in de intensiveringsgebieden is de druk op de plint enorm. Dit noemen we 'the battle for the ground floor': maatschappelijke en commerciële voorzieningen, werkruimtes, entrees van woningen en parkeergarages, ruimte voor technische installaties, inpandige afvalinzameling, etc. moeten allemaal worden ingepast op de begane grond. De recente vaststelling van de Plintenstrategie leidt tot deze plintenvisie in dit ruimtelijk plan, waarin de gemeente meer stuurt op de invulling van de plint.


Nota Haagse Hoogbouw Eyeline Skyline

In de nota Haagse Hoogbouw Eyeline Skyline (RIS 2984448) zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van de plint. De plint bestaat uit de eerste of de eerste twee bouwlagen, waarbij de Haagse hoogbouw zich kenmerkt door de menselijke maat: een aantrekkelijke stedelijke laag en levendige plint (de eyeline). In deze ruimten zijn overwegend publieke voorzieningen gevestigd, zoals dienstverlening en werkruimtes, met een duidelijke expressie van verschillende functies. De publieke functies in de plint zijn openbaar toegankelijk en hebben een zorgvuldige detaillering.


In de hoogbouwvisie 'Eyeline Skyline' zijn aspecten opgenomen ten aanzien van woningen in de plinten in stedelijke bouwblokken zoals in het plangebied. Uitgezonderd van de aangemerkte looproutes en hoeken, is er een mogelijkheid om woningen op straatniveau te realiseren. Aandachtspunten zijn de aansluiting tot het openbaar gebied en de overgangen van privaat naar publieke ruimten. Bij de uitwerking van het bouwplan moeten er afspraken worden gemaakt over het openbaar gebied en kleine (semi) privé buitenruimte/ eventuele geveltuin bij de voordeuren. In het openbare ruimte plan zal de leefbaarheid en levendigheid op straatniveau verder worden uitgewerkt. Aandachtpunt blijft dat de woonfuncties de benodigde publiek toegankelijke functies in de plint niet mag verdringen of uitsluiten.


Projectdocument locatie Assumburgweg

In het Projectdocument locatie Assumburgweg (RIS298574) is aangegeven dat het project onder andere bijdraagt aan het accommoderen van de groei van het aantal inwoners door de bouw van woningen. En dat het project een bijdrage levert aan het creëren van werkgelegenheid/ versterken van de economische structuur door het toevoegen van commerciële ruimten. Verder wordt in dit document aangegeven dat ook maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige horeca op deze locatie haalbaar zijn.

Plintenstrategie 2022 

Om een levendige plint te realiseren is het belangrijk om een strategie te bepalen, die nodig is om een levendige plint ook daadwerkelijk te realiseren. De gemeenteraad heeft op 24 oktober 2022 de plintenstrategie vastgesteld. De plintenstrategie bevat instrumenten waarop de gemeente op verschillende manieren kan sturen op plintinvulling. Uiteenlopend van actieve sturing, waarbij de gemeente zelf het beheer organiseert tot aan passieve sturing, waarbij richting wordt gegeven op basis van vastgesteld beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0038.png"

Instrumentarium (Plinten-ladder), Haagse Plintenstrategie 2022

5.3.2 Plinten in Assumburgweg

Voor het project Assumburgweg (Levels) geldt dat de planvorming al ruim voorafgaand aan de vaststelling van de plintenstrategie is aangevangen. In deze planvorming heeft evenwel - ook zonder dat dit al was geborgd in vastgesteld beleid - de nodige afstemming plaatsgevonden over de plint om hier een levendige invulling aan te geven. Er is daarbij toepassing gegeven aan de strategieën reguleren en richting geven. Dit wordt als volgt toegelicht


Richting geven: Met de ontwikkelaar en architect zijn meerdere gesprekken gevoerd over het creëren van een aangename woon- en leefklimaat in het gebied. Met betrokken partijen, bewoners en de gemeente is er gezocht naar een juiste mix van functies, waarbij het voorzieningenniveau zowel voor de bewoners als de toekomstige gebruikers, acceptabel zijn.


Deze strategie heeft er toe geleid dat de plinten langs de Erasmusweg en op de kop georiënteerd op Station Moerwijk dé plek voor ontmoeting en werken zijn geworden, dit geldt voor zowel omwonenden als voor de toekomstige bewoners. Deze plinten worden ingevuld met onder andere horeca, kleinschalige bedrijvigheid, kantoren en dienstverlening. Daarnaast is er ruimte nodig voor opgangen van bovengelegen functies, logistiek, toegang voor het ophalen van afval, technische ruimtes en een fietsenstalling die ook is gericht op het kort stallen van fietsen van bezoekers. De andere hoek langs de Assumburgweg-Ventweg-Erasmusweg wordt gevuld met horeca. De hoek Asummburgweg /Rechterenstraat wordt ingevuld met woningen. Deze hoek maakt geen onderdeel uit van de looproutes richting het station. En gezien het beoogde groene karakter (en de ecologische verbindingszone langs de Assumburgweg) hier, is de invulling van die plint met de minder intensieve functie wonen gerechtvaardigd.


Reguleren: In de regels van het bestemmingsplan is langs de Erasmusweg de bestemming Gemengd opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de verschillende functies die in de vorige alinea zijn genoemd mogelijk. Om te borgen dat deze functies daadwerkelijk in de plint worden gerealiseerd, is in de regels van die bestemming opgenomen dat deze alleen op de begane grondlaag en de eerste verdieping mogen worden gerealiseerd. Langs de Assumburgweg en de Rechterenstraat is de bestemming Wonen opgenomen. Op deze wijze is geborgd dat de functies die voor levendigheid en ontmoeting zorgen, enkel langs de Erasmusweg kunnen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0039.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0040.png"

Afbeelding 5.4: Impressies van de plinten

5.3.3 Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden functies mogelijk gemaakt in de plintruimten, die leiden tot een aangenaam verblijfsklimaat in het plangebied. Deze planontwikkeling dient deels als aanjager van de verlevendiging van het gebied voor station en deels als verlevendiging van de Erasmusweg. De gemeente maakt gebruik van verschillende sturingsinstrumenten om de gewenste vulling en uitstraling van de plint te bereiken.

5.4 Water

5.4.1 Waterhuishouding

Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, mag geen verslechtering geven op de waterhuishouding in het plangebied en directe omgeving. Uitgangspunt van het plan is het gezamenlijk geformuleerde beleid van Hoogheemraadschap Delfland en gemeente Den Haag: ontwikkelingen worden zo ingepast dat de waterhuishouding - dus in brede zin ook waterkwaliteit, waterveiligheid, gezuiverd afvalwater en beheer en onderhoud -, minimaal even goed blijft functioneren. Kansen voor verbetering worden zo mogelijk benut. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden grenzend aan of buiten de ontwikkeling.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf en het gehele bestemmingsplan. Berekeningen en voorgestelde oplossingen komen overeen met voorschriften en richtlijnen van Hoogheemraadschap Delfland en zijn gebaseerd op het overleg met Delfland.

Watersleutel

Bij het berekenen van de behoefte aan extra hemelwaterbergingscapaciteit is uitgegaan:

  • van gebiedstype (stedelijk bebouwd);
  • van de bemalingscapaciteit van de Noordpolder;
  • van een aantal parameters, kenmerken van het plangebied, zoals gemiddeld maaiveld, maatgevend peilhoogte van grondwater en toelaatbare peilstijging;
  • verandering van oppervlakteverdeling (verhouding verhard/bebouwd oppervlak, onverhard, huidig aanwezig water) als gevolg van het project.

Bij het berekenen van verandering oppervlakteverdeling wordt uitgegaan van de volgende voorwaarden (zie onderstaande tekeningen):

  • doorlatend verharding wordt als 50% verharding meegenomen, want de verharding zal afwateren op het aangrenzende groen (en dus niet op de riolering worden aangesloten).
  • de strook die voor laden en lossen is bedoeld wordt ook volledig als verharding meegerekend (om het plan flexibel te houden);
  • de geplande speelplaats wordt in de groenbestemming opgenomen. Bij de berekening is er van uitgegaan dat de speelvoorziening volledig onverhard is;
  • compenserende maatregelen worden niet meegerekend.

Op basis van de bovenstaande gegevens en voorwaarden is berekend dat de toename van verhard gebied als gevolg van het bouwplan tot een behoefte aan 208 m3 extra waterbergingscapaciteit leidt, waarin in het kader van het project voorzien moet worden. Zie hiervoor figuren 5.4 en 5.5.

De watersleutel is ook opgenomen als bijlage bij de toelichting. Zie hiervoor Bijlage 22 Watersleutel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0041.png"

Figuur 5.5: Watersleutel

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0042.png"

Figuur 5.6: Verhard oppervlak (links bestaande situatie, rechts nieuwe situatie)

Compensatie waterberging

De behoefte aan extra waterbergingscapaciteit als gevolg van toename van het verharde oppervlak kan zowel met het vergroten van oppervlakte water en/of met extra bergruimte met vertraagde afvoer opgevangen worden. Delfland heeft de voorkeur voor waterberging door de aanleg van extra oppervlaktewater. Door toepassing van een natuurvriendelijke oever aan bestaande watergang wordt een deel van deze behoefte in de openbare ruimte opgelost.

De hoeveelheid daarvan wordt op basis van het herinrichtingsplan van de openbare ruimte bepaald en volgens de afspraken in de anterieure overeenkomst gerealiseerd. Verdere verbreding van de waterpartij is niet mogelijk vanwege een drinkwaterleiding langs de oever.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0043.jpg"

Figuur 5.7: Voorlopig ontwerp herinrichtingsplan openbare ruimte

Voor de berekening van de waterbergingscapaciteit van de oppervlaktewater werd van een hoogtelijn van -0,90 NAP uitgegaan. In figuur 5.6 is het oppervlak paars ingetekend vanaf de waterlijn tot aan de -0.90 lijn (zie plattegrond onder). Op basis van het ontwerp voor de openbare ruimte is een berekening voor de waterberging in het overloopgebied van de groenzone gemaakt. Uit de berekeningen volgt een waterberging van 145 m3. Met aftrek van deze waterberging in het overloopgebied is het nodig 63 m3 op een andere manier te compenseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0044.png"

Figuur 5.8: Waterbergingscapaciteit natuur vriendelijke oever in herontwikkelingsplan openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0045.png"

Figuur 5.9:. Waterbergingscapaciteit oppervlaktewater natuur vriendelijke oever in herontwikkelingsplan

De overige behoefte (63 m3) aan watercompensatie wordt binnen het bouwplan opgelost. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bergcapaciteit moet zodanig vormgegeven worden dat die in ca, 48 uren vertraagd leegloopt, zodat de berging weer beschikbaar is voor een volgende regenbui.

Daarnaast is de ambitie om binnen het plangebied mogelijkheden voor klimaatadaptatie te benutten. In dat kader zal gekeken worden om in de openbare ruimte waar mogelijk maatregelen voor klimaatadaptatie mee te nemen (bijvoorbeeld extra bergingscapaciteit met vertraagde afvoer onder de geplande speelplaats). Plantvakken iets verlaagd aan te leggen t.o.v. het omringende maaiveld, ook langs de gevel. Het gebouw en het maaiveld zo in te richten dat bij extreme regenval water-op-straat geen schade veroorzaakt (voldoende hoogte, plaatselijke verlagingen, etc).

Gezien de specifieke situatie m.b.t. het bouwplan Kop Assumburgweg, waarbij op 13 december 2021 de omgevingsvergunningaanvraag is verleend hoeft de wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig niet gevolgd te worden.

In aanvulling op het bovenstaande wordt nog opgemerkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 1 juni 2022 het plan op dit onderdeel niet in strijd met de toepasselijke regelgeving heeft geacht. Er zijn geen redenen die thans aanleiding geven voor een andere afweging.

5.4.2 Watertransportleiding

In het plangebied Kop Assumburgweg ligt een hoofdtransportleiding voor water (rond 800/rond 1000 mm) van Dunea. Deze leiding wordt gedeeltelijk verplaatst ten behoeve van de ontwikkelingen. Met Dunea is de nieuwe ligging en de bijbehorende belemmeringenzone bepaald zoals weergegeven in figuur 5.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0376BKopAssum-40ON_0046.png"

Figuur 5.10: Waterleidingtrace

Voor het verlegde deel van deze transportleiding geldt aan beide zijden van de leiding een veiligheidszone van 5 meter, met uitzondering van de locaties waar reeds op 2 meter van de leiding een damwand wordt aangebracht voor de bouw van de nieuwbouw. Daar is de veiligheidzone met Dunea vastgesteld dat de veiligheidszone op maximaal 2,5 meter (inclusief damwand) mag zijn aan de zijde van de damwand en tot aan de damwand.

5.4.3 Beheer en onderhoud waterpartij en oever

De instandhouding, het beheer en onderhoud van de waterbering op eigen terrein zal nader worden afgestemd met betrokken partijen.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Parkeren

Zoals in paragraaf 4.4.2.3 is toegelicht, wordt in de ontwikkeling een parkeergarage mogelijk gemaakt met 205 parkeerplaatsen. Deze parkeergarage is voldoende om de parkeerbehoefte die het bouwplan genereert rekening houdend met mogelijkheden voor dubbelgebruik en reductie vanwege mobiliteitsalternatieven. Het gebied wordt aangewezen als gebied met gereguleerd parkeren en bij toepassing van reductie komen bewoners en bedrijven niet in aanmerking voor bewoners- of bedrijfsparkeervergunningen. Deze parkeerbehoefte wordt derhalve niet afgewenteld op het openbaar gebied zodat dit niet tot een toename van de parkeerdruk leidt.

Fietsparkeren voor bewoners wordt opgelost in het pand en bezoekers parkeren de fiets in de openbare ruimte waarvoor voorzieningen worden aangebracht.

5.5.2 Parkeergarage

De parkeergarage wordt ontsloten via de Rechterenstraat en de ventweg van de Erasmusweg naar de Erasmusweg (via de kruising bij de Medlerstraat). De Parkeergarage wordt voorzien van een ontsluiting op maaiveldniveau door middel van één centrale toegang voor zien van een in- en uitrit, voorzien van toegang met poortjes/ slagbomen met daarbij voldoende opstelruimte, conform Nederlandse norm NEN 2443. Hiermee wordt een verkeersveilige in- en uitrit en de toegankelijkheid in de parkeergarage gewaarborgd. De verkeersafhandeling van het toekomstige bouwplan zal aangaande het in- en uitgaande verkeer van de parkeergarage geen knelpunten veroorzaken.

5.5.3 Openbaar vervoer

Direct naast het bouwplan is treinstation Moerwijk gevestigd. Daarnaast rijden er bussen (lijn 26) en een tram (lijn 16) langs het plangebied, die een halte in de buurt van het plangebied hebben. Er zijn binnen een acceptabele loopafstand voldoende openbaar vervoersvoorzieningen.

5.5.4 Autoverkeer

Autoverkeer kan het te realiseren pand bereiken via de Rechterenstraat. Het bezoekersparkeren wordt in de parkeergarage opgelost. In de Rechterenstraat is de entree van de parkeergarage voorzien. Tussen de Ventweg en de inrit van de parkeergarage blijft tweerichtingverkeer aanwezig, het overige deel van de Rechterenstraat wordt eenrichtingsverkeer.

De ventweg van de Erasmusweg zal in het kader van het bouwplan tussen de Rechterenstraat en de aansluiting op de Erasmusweg worden heringericht als een langzaamverkeerroute richting station Moerwijk. Daarbij wordt de ventweg van de Erasmusweg met uitzondering voor laden en lossen en hulpdiensten autovrij.

5.5.5 Langzaam verkeer

Voor zowel voetgangers als fietsers zal er zorg worden gedragen voor voldoende toegankelijkheid in de omgeving van de Assumburgweg. Aandacht zal worden besteed aan voldoende fiets- en looproutes.

5.6 Duurzaamheid

5.6.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 548 woningen en maximaal 4.500 m² bruto vloeroppervlakte ten behoeve van bedrijvigheid en voorzieningen, waarbij de locatie wordt benut door het plangebied te herstructureren en te intensiveren binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij wordt ingespeeld op de vraag naar sociale huurwoningen. De woningmarkt van Den Haag staat sterk onder druk, met name huishoudens met een midden- of laag inkomen hebben veel moeite om een geschikte woning te vinden. Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" maakt planologisch deze woningen mogelijk en voldoet daarmee aan de behoefte vraag aan het soort woningen. Ten aanzien van de bedrijvigheid is er veel behoefte in Den Haag aan kleinschalige bedrijfsruimte. Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" voorziet hierin.

Uit onderzoek van Bureau Buiten (Ladderonderbouwing kleinschalige kantoren Binckhorst Den Haag, 2018) blijkt dat er een toenemende behoefte is aan kleinschalige kantoren van ca 25.000 tot 30.000 m2 de komende 10 jaar op de Binckhorst en dat het aandeel kleine bedrijven toeneemt. In het verlengde hiervan uit de conclusies van dit rapport is ook een additionele behoefte voor station Moerwijk te voorzien. Op dit moment is er thans buiten de New Farm(gespecialiseerde markt), en het AOC Laakhaven kantoor bij elkaar 1000 m² op de markt. Daarmee is de inschatting dat er een markt is van ca 5.000 m2 kantoren voor station Moerwijk. Een aanzienlijk deel van deze markt kan goed worden geaccomodeerd op knooppunt Rijswijk waar nog voldoende ruimte beschikbaar is. Station Moerwijk heeft lokaal een gunstige ligging voor specifiek lokale ondernemers. Daarom is er ruimte in de markt voor de beoogde 1.800 m² kantoren.

Het onderhavige bestemmingsplan geeft met een stevige verdichting en een gemengd stedelijk programma optimaal invulling aan de hoofddoelstelling van de beslissingsladder door in bestaand stedelijk gebied het realiseren van nieuw programma mogelijk te maken en daarbij zelfs een verdere intensivering toe te staan.

Conclusie:

Uit het doorlopen van de treden van de ladder blijkt dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023".

5.6.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het 'Gebiedsgericht Milieubeleid' (2005).

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Het plangebied "Kop Assumburgweg 2023" behoort tot het gebiedstype "wonen". Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Welk ambitietype?   Kwalitatieve uitwerking  
Bodem   Basis   In opdracht van de Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Grondzaken is door Buro SL B.V. een aanvullend nader onderzoek uitgevoerd naar de ernst en omvang van de verontreiniging met PFOS en PFOA in de grond en het grondwater op en rond het terrein van de voormalige brandweerkazerne aan de Assumburgweg te Den Haag. Uit de resultaten van het aanvullend nader onderzoek 2019013/RAP01, 25 maart 2019 (en voorgaand onderzoek) is gebleken dat de grond en het grondwater op het achterterrein, op de grens met de Assumburgweg, sterk verontreinigd is (gehalten groter dan de bovengrens) met PFOS. PFOA is niet in sterk verhoogde mate aangetroffen in de grond en het grondwater. De bovengrond (tot circa 1 m-mv) is slechts licht verontreinigd. Verondersteld wordt dat de verontreinigingen in de bovengrond in de loop der tijd zijn uitgespoeld naar de diepere grond- en grondwaterlagen.
Uit nader bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt te maken is voor de functies die met de herontwikkeling worden beoogd. Dit kan door isolatie en/of verwijdering van de op de locatie aanwezige sterke verontreinigingen. Hiermee is aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde herontwikkeling in het bestemmingsplan Kop Assumburgweg 2023  
Externe veiligheid   Basis   Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding en het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen over het Knooppunt Ypenburg en de Rijksweg A13. De kans dat er incidenten plaats vinden is zeer klein. Het bestemmingsplan ligt niet in een invloedsgebied van een LPG-tankstation.
Bedrijven met een extern veiligheidsrisico mogen niet worden gevestigd. De opslag en verkoop van vuurwerk is niet via een afwijking mogelijk gemaakt.  
Geluid   Basis   Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande wegen zoals de Erasmusweg. Aan de Oostelijke zijde van het plangebied loopt de treinbaan Den Haag – Rotterdam.
Bij een deel van de geprojecteerde woningen in het project is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor wordt ontheffing van de voorkeurswaarde verleend, omdat stedenbouwkundige of bronmaatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn.  
Lucht   Basis   Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.  
Mobiliteit   Extra   Parkeernormen volgens de Nota parkeernormen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet eveneens aangetoond worden dat voldaan wordt aan de parkeernomen.  
Schoon   Extra   In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat de wijk rondom het plangebied Assumburgweg wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit.  
Water   Ambities per poldereenheid   Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. Voor de waterkwantiteit is een watertoets uitgevoerd ten behoeve van het bepalen van watercompensatie. Het toepassen van een natuurvriendelijke oever aan de oostzijde van het plan, sluit aan bij de ambities tot versterken van de ecologische zône. Er wordt een voorwaardelijkheidbepaling in het plan opgenomen om het oplossen van de wateropgave te borgen. Wateropgave moet binnen het gebouw opgelost worden. De hoeveelheid water dat in de openbare ruimte wordt opgeborgen kan daarvan afgetrokken worden  
Natuur   Extra   In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura-2000 gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszones zijn voor het grootste deel aanvullend beschermd door middel van de toepassing van een groenbestemming.  
Klimaat   Maximaal   De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015.  

5.7 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.7.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Standaard Den Haag 2017 behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.7.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.6.1.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" is in overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" maakt geen detailhandel mogelijk. Wel wordt kantoorruimte mogelijk gemaakt met een maximale oppervlakte van 1.800 m².  
Plangebied  
projectdocument   Het stedenbouwkundig plan kenmerkt zich door een stedelijke wand aan (de ventweg van) de Erasmusweg met twee oplopende hoogteaccenten richting station Moerwijk en bouwmassa parallel lopend aan de Rechterenstraat met een hoogteaccent richting de Assumburgweg. De torens zijn bereikbaar en toegankelijk vanaf de Assumburgweg en zijn met hun achter- en zijkanten opgenomen in het verhoogde plein. Op de kop van de locatie wordt voorzien in een stedelijk plein dat aansluit aan de toegang tot station Moerwijk. Het stedenbouwkundig plan maakt een representatieve stadsentree mogelijk met een hoge dichtheid en een gemengd stedelijk programma.  
Cultureel erfgoed    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   Het cultuur-historisch erfgoed binnen het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023" beperkt zich tot de hoofdopzet van dit deel binnen Moerwijk-Oost waarvan de belangrijkste richtingen zijn bepaald door de lange lijnen van Erasmusweg, Prinses Beatrixlaan en de Assumburgweg zelf die de boog van de spoorlijn volgt en waarlangs een brede groene zone is gelegd. Precies deze lijnen hebben de verkavelingsopzet binnen het plangebied bepaald. Het zijn ook deze lijnen die zijn uitgerust met waterlopen, groene taluds en forse bomenrijen die de stedelijke ruimten verder vormgeven. Voor het overige zijn er geen belangrijke cultuur historische waarden in het gebied.
Op basis van onderzoeken, de hoogteligging en de aanwezigheid van diepe leidingen is de archeologische verwachting voor de Assumburgweg, de groenstrook en het aangrenzende water binnen het bestemmingsplangebied laag, waardoor in het onderhavig plangebied geen archeologische waarde aanwezig is.  
Water  
  Bestaande secundaire boezemwater langs de spoorlijn is als water bestemd. Het heeft tevens waterberging en een ecologische verbindingsrol. Daardoor heeft de bestemming Water kwantitatieve en kwalitatieve beheeraspecten die voldoen aan de eisen van Delfland. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor voor de 21ste eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishouwkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Om de oplossing van de Waterbergingsopgave te garanderen is een voorwaardelijke bepaling opgenomen i.v.m. bouwen in het gebied met bestemming wonen: de waterbergingsopgave moet binnen het gebouw opgelost worden excl. het deel van de opgave dat in de openbare ruimte wordt opgeborgen door de bergingscapaciteit van de water te vergroten (door lagere en langere helling van de talud met natuurlijke oever).  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Natuurbescherming) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   De Groenbestemming is gelegd op bestaand stedelijk groen en de stedelijke ecologische groenverbinding. Binnen stedelijk groen, is een speelvoorziening toegelaten aan de Rechterenstraat en fungeert ook als speel-, kijk-, en belevingsgroen. De stedelijke ecologische verbindingszone aan de Erasmusweg en langs het spoor is meer gericht op de ecologische kwaliteit en kwantiteit van het groen. In paragraaf 4.7.4 wordt daar nader op ingegaan.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie.   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen, maar die komen niet voor in dit plangebied. De bestemming Verkeer-Verblijfsstraat is toegekend aan de Rechterenstraat. De parallelweg van de Erasmusweg wordt bestemd als een Verkeer - Verblijfsgebied. De Assumburgweg komt als verkeersstraat te vervallen en wordt voor een groot deel betrokken bij de ecologische zone. Binnen de ecologische zone wordt een pad voor voetgangers aangelegd.
 
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (RIS309940) en is in oktober 2021 vastgesteld.
 
De parkeervoorziening (parkeergarage) behorende bij het bouwplan voorziet in 205 parkeerplaatsen voor de woningen en overige functies. Hiermee kan worden voorzien in de parkeerbehoefte die minimaal op eigen terrein moet worden opgevangen (144 parkeerplaatsen).
 
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen.
 
In het plan wordt ingezet op de stedelijk gewenste verdichting op een kooppunt van openbaar vervoer met een intensief en gemengd woon-, werk- en voorzieningenprogramma. Het plan behelst hoogbouw met 548 woningen, waarvan 142 in de sociale woningbouw (circa 26%). Mede vanwege de huidige samenstelling van de woningvoorraad in het stadsdeel en in Moerwijk ligt de focus daarbij op toevoeging van meer differentiatie aan de op dit moment grotendeels sociale woningvoorraad.  
Economie  
Bedrijven, dienstverlening, horeca en kantoren
 
Tevens wordt er circa 4.500 m² bvo ruimte gecreëerd in de plint voor wijkgebonden bedriiven in catagorie A en B, leer-werkplekken, commerciële ruimte, horeca, zorg en kantoren. Daarbij mag maximaal 500 m² aan horeca. Kantoorfuncties mogen alleen op de tweede bouwlaag in de plint van het gebouw met maximaal 1800 m².  
Milieuzonering (paragraaf 4.2) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Het projectgebied kan getypeerd worden als een gemengd gebied aangezien het is gelegen naast drukke hoofdontsluitingswegen (Erasmusweg, Troelstrakade en Hildebrandplein) en NS station Moerwijk, waar vandaan stoptreinen naar Delft en Rotterdam en naar Den Haag HS rijden. Ter plaatse van de projectlocatie en zijn omgeving wordt functiemenging nagestreefd, waarbij bedrijfsmatige activiteiten in de categorieën A en B zijn toegestaan.

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmeringen en randvoorwaarden voor de realisatie van woningen binnen het projectgebied. Voor de beoogde bedrijfsunits gelden de volgende randvoorwaarden: het gaat om kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats en de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats. Daarnaast dienen de beoogde bedrijfspanden bouwkundig afgescheiden te zijn van de beoogde woningen.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In dit bestemmingsplan wordt met de bestemming "gemengd" dienstverlening, welzijnsvoorzieningen leerwerkvoorzieningen/ leerwerkplekken toegestaan. Onderwijs wordt via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.  
Sport en recreatie  
Sport en Recreatie   Het bestemmingsplan maakt geen sportvoorzieningen mogelijk behoudens via een afwijkingsbevoegdheid. De bestaande speelvoorziening komt in een andere vorm terug.  

5.8 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels in artikel 1 lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en artikel 2 de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met artikel 9) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 10 tot en met 15) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 16, de slotregel in artikel 17.

5.8.1 Inleidende regels

In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.8.2 Bestemmingsregels
5.8.2.1 Artikel 3 Gemengd

Gronden met de bestemming ‘Gemengd’, artikel 3 zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorie A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' als opgenomen in bijlage 2 van de regels met uitzondering van garagebedrijven. Horeca is alleen toegestaan in de categorie "lichte horeca" (open tot 23 uur) van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van horeca-categorieën' als opgenomen in bijlage 1 van de regels met aangrenzend terras en een totaal oppervlak van maximaal 500 m². Zorg- en welzijnsvoorzieningen zijn toegestaan io de begane grond en eerste verdieping met een maximaal aantal vierante meters van 1.620 m2. Kantoren zijn uitsluitend op de eerste verdieping toegestaan met een maximaal aantal vierkante meters voor kantoorfuncties van 1800 m². Het wonen is binnen deze bestemming uitsluitend vanaf de tweede verdieping (derde bouwlaag) toegestaan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming een ontmoetings- en voorzieningen ruimten voor de bewoners van het woongebouw mogelijk.

5.8.2.2 Artikel 4 Groen

De bestemming “Groen”, artikel 4 is relatief gedetailleerd aangegeven. In ieder geval zijn alle waardevolle plantsoenen, die onderdeel uitmaken van de groene hoofdopzet van de wijk, in deze bestemming opgenomen. De groenvoorziening ter plaatse van de Assumburgweg en kleine stukjes van de Erasmusweg die onderdeel zijn van de stedelijke ecologische verbindingszone hebben de "gebiedsaanduiding" "overige zone - ecologische verbindingszone" gekregen. Kleine snippers, zoals grasbermen, die geen deel uitmaken van een groenstructuur, zijn niet in deze bestemming opgenomen, maar zijn opgenomen binnen de verkeersbestemmingen. Ook zijn speelvoorzieningen toegestaan. Tevens zijn wandelpaden in deze bestemming toelaatbaar en een leiding ten behoeve van water met de dubbelbestemming "Leiding - Water".

5.8.2.3 Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", artikel 5 is toegekend aan de parallelweg van de Erasmusweg in het plangebied en is een verblijfsgebied waar alleen fiets- en voetpaden zijn toegestaan. Autoverkeer is niet toegestaan, met uitzondering van laden en lossen van goederen voor de aangrenzende bedrijfspanden en hulpdiensten. Tevens is de bestaande tramverbinding opgenomen.

5.8.2.4 Artikel 6 Verkeer - Verblijfsstraat

De bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat", artikel 6 is toegekend aan de Rechterenstraat en is bedoeld als verkeerstraat met voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.

5.8.2.5 Artikel 7 Water

De bestemming "Water", artikel 7 is toegekend aan de bestaande waterloop langs de Assumburgweg die onderdeel uit maakt van de ecologische verbindingszone, waardoor de "gebiedsaanduiding" "overige zone - ecologische verbindingszone" binnen "Water" tevens van toepassing is.

5.8.2.6 Artikel 8 Wonen

Binnen deze woonbestemming, artikel 8 liggen gestapelde woningen. Op de planverbeelding zijn de bebouwingsvlakken en de toegestane bouwhoogte middels maatvoeringsvlakken vastgelegd. Binnen de bestemming "Wonen" is een parkeergarage toegestaan.

5.8.2.7 Artikel 9 Leiding - Water

Het bestemmingsplan kent ook een dubbelbestemming, te weten, artikel 9.
In het betreffende artikel zijn regels opgenomen om de belangen die betrekking hebben op de dubbelbestemming te beschermen. Het belang van deze dubbelbestemming gaat op deze gronden voor op de andere bestemmingen die aan dezelfde gronden zijn toegekend. Ander gebruik en andere bebouwing is slechts mogelijk als de belangen van de dubbelbestemming zich er niet tegen verzetten. Hiermee worden de belangen van de watertransportleiding beschermd.

5.8.3 Algemene Regels
5.8.3.1 Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing, artikel 10.

5.8.3.2 Artikel Algemene bouwregels

De algemene bouwregels, artikel 11 gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 14 .

5.8.3.3 Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel 12 is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 14. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

5.8.3.4 Artikel 13 Algemene aanduidingsregel

De gebiedsaanduiding, artikel 13 "Overige zone - ecologische verbindingszone" is toegekend aan de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke ecologische verbindingszone.

5.8.3.5 artikel 15 Overige regels

In de regels van artikel 15 gaat over het refereren van regels aan wetten, wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen en wetten, wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen zoals die luiden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Overgangs- en slotregels

5.8.3.6 Artikel 16 Overgangsregels

De overgangsregels, artikel 16 hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

5.8.3.7 Artikel 17 Slotregel

Artikel 17 geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan "Kop Assumburgweg 2023".

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan "Kop Assumburgweg 2023" maakt planologisch de ontwikkeling van 548 woningen bestaande uit 142 sociale huurwoningen en 406 middel dure/vrije sector huurwoningen en ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en/of commerciële ruimte, waaronder bedrijven, horeca en/of ruimte ten behoeve van leerwerkplekken of een onderwijsfunctie en zorg mogelijk. Er is sprake van een bouwplan zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. De gemeente is op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Voor de locatie is op 25 januari 2018 een gemeentelijke grondexploitatie vastgesteld (RIS298576). Op 27 november 2020 zijn gemeente en ontwikkelaar een samenwerkingsovereenkomst aangegaan.

Het kostenverhaal is daarmee anderszinds verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Doordat vooliggend bestemmingsplan Kop Assumburgweg 2023 is opgesteld naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State en er in wezen geen sprake is van een ander plan, wordt aangesloten op het eerder uitgevoerde artikel 3.1.1. Bro-overleg.

Het concept ontwerp-bestemmingsplan Kop Assumburgweg is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening op 29 april 2019 aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. GGD Haaglanden
  • 6. Politie Eenheid Den Haag
  • 7. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 8. HTM Personenvervoer NV
  • 9. Veolia Transport Haaglanden
  • 10. Stedin B.V.
  • 11. TenneT Regio West
  • 12. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 13. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 14. Nederlandse Gasunie
  • 15. Het bestuur van de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
  • 16. Fietsersbond Haagse regio
  • 17. Wijkorganisatie Moerwijk

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

1. Provincie Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland dankt voor het toesturen van het concept ontwerp-bestemmingsplan Kop Assumburgweg en geeft aan dat uit het ingevulde E-formulier blijkt dat de beoogde herontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid en het bestemmingsplan dus niet verder hoeft te worden beoordeeld.

Reactie gemeente:

De reactie van provincie Zuid-Holland wordt voor kennisgeving aangenomen.

3. Hoogheemraadschap van Delfland

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap van Delfland advies ten aanzien van de wateraspecten in het bestemmingsplan. Specifiek gaat het Hoogheemraadschap in op de thema's "Algemeen" en "Waterkwantiteit".

Algemeen:

De waterparagraaf ontbreekt nog. Deze wordt nog toegevoegd, waarbij de informatie uit de brief gebruikt kan worden. Naast het aspect "Waterkwantiteit" verzoekt het Hoogheemraadschap ook andere aspecten van de waterhuishouding te beschriijven. De standaardparagraaf die de gemeente Den Haag gebruikt is prima en zal angevuld moeten worden met klimaatadaptatie. Daarbij zal beschreven moeten worden hoe rekening met de gevolgen van klimaatverandering gehouden wordt, namelijk een grote kans op extreme buien, hitte en droogte.

Daarnaast dient inzichtelijk gemaakt te worden voor deze ontwikkeling wat de wateropgave is ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland de voorkeur voor compensatie door graven van extra oppervlaktewater, bij voorkeur in hetzelfde peilgebied binnen een straal van circa 2 km. Als dat aantoonbaar niet mogelijk is, dan in een peilvak benedenstrooms. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatie voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen.

Delfland verzoekt de waterparagraaf nader uit te werken, op welke manier de wateropgave wordt ingevuld en aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen wordt voldaan. Ook dient beschreven te worden, hoe dit privaatrechtelijk zal worden geborgd. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor aanleg, het functioneren en het in standhouden van de voorziening.

Waterkwantiteit:

  • Het plangebied ligt in het hoofdpeilvak (1) van de Noordpolder en het waterpeil daar is -1,30 meter NAP. De toelaatbare peilstijging bedraagt 0,40 meter. Deze berekening krijgt echter een andere uitkomst als bovenstaande waarden worden ingevuld. Er is meer waterberging als compensatie vereist dan nu in het plan berekend is.
  • Er is in de berekening met de watersleutel doorlatende verharding ingevuld met een bergingscoëfficiënt van 50%. Delfland vraagt in de berekening met de watersleutel dat oppervlak toe te voegen aan de verharding en de waterbergingsopgave opnieuw te berekenen. De opgave zal dan toenemen. Vervolgens kan de maatregel als oplossing worden opgevoerd, een zogenaamde vasthoudmaatregel. Delfland verzoekt de bergingscapaciteit daarvan te onderbouwen, graag in de vorm van een hydrologische berekening gerelateerd aan een maatgevende bui van 1/100 jaar en een leeglooptijd van ongeveer 48 uur.

Daarnaast geeft Delfland aan dat naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan het kan zijn, dat een watervergunning of melding nodig is.

Reactie gemeente:

De opmerkingen zijn in afstemming met Hoogheemraadschap van Delfland overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.

4. Dunea

Dunea gaat akkoord met een versmalling van de veiligheidszone van 2,5 meter (inclusief damwand) ter plaatse waar de te verleggen leiding dicht tegen de damwand aankomt te liggen. Daarbij heeft Dunea aangegeven dat de volgende tekst opgenomen kan worden met betrekking tot de verlegging van de hoofdtransportleiding voor water:

In het plangebied ligt een hoofdtransportleiding voor water (rond 800/rond 1000 mm) van Dunea. Deze leiding zal gedeeltelijk worden verplaatst ten behoeve van de ontwikkelingen. Met Dunea is de nieuwe ligging en de bijbehorende belemmeringenzone bepaald.

Voor het verlegde deel van deze transportleiding geldt aan beide zijden van de leiding een veiligheidszone van 5 meter, met uitzondering van de locaties waar reeds op 2 meter van de leiding een damwand wordt aangebracht. Daar is de veiligheidzone met Dunea vastgesteld op 2,5 meter (inclusief damwand).

Reactie gemeente:  

De opmerkingen zijn overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.

7. Veiligheidsregio Haaglanden

Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgastransportleiding en het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen over het Knooppunt Ypenburg en de Rijksweg A13. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas of een fakkelbrand van een hoge druk aardgastransportleiding. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario’s plaats vinden is zeer klein. Zoals u weet zijn er meerdere woningbouw ontwikkelingen naast de hoge druk aardgastransportleiding en deze beïnvloeden elkaar. Zo is er sprake van herontwikkeling van het object aan de Fruitweg/televisiestraat (voorheen Urban Farmers). Een veelvoud aan ontwikkelen in de 100% en de 1% letaliteitszone van een gasleiding heeft gevolgen voor het groepsrisico meetbaar over een grote afstand van een hoge druk gasleiding.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding. Op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding berekend en indien nodig verantwoord te worden. In de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met het plaatsgebonden risico, echter is het groepsrisico niet beschouwd. Geadviseerd wordt om het groepsrisico als gevolg van de hoge druk aardgastransportleiding te berekenen en indien nodig te verantwoorden.

Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
  • voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
  • risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
  • bereikbaarheid en bluswatervoorziening

Naast het aspect externe veiligheid is voor de objecten ook het aspect brandveiligheid van belang. Hiervoor kunnen aanvullende maatregelen benodigd zijn.

Reactie gemeente:  

De opmerkingen zijn voor het merendeel verwerkt in het bestemmingsplan.

8. HTM Personenvervoer N.V.

In het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro betreffende het ontwerp-bestemmingsplan Kop Assumburgweg heeft de HTM het volgende opgemerkt:

  • Het tramspoor van tram 16 loopt voor een klein deel door het plan, in de meest noordelijke hoek. Hier ligt de bestemming verkeer – verblijfsgebied. Op de kaart en in de bestemmingsomschrijving van art. 5 ontbreekt echter dat trams hier ook zijn toegestaan. Graag zien wij een aanpassing van art. 5, zodat railverkeer op deze plek is toegestaan;
  • Daarnaast –ter informatie- enkele redactionele opmerkingen op de tekst van de toelichting, § 2.4.3.2 (openbaar vervoer), omdat de tekst enigszins is gedateerd. De belangrijkste punten:tram 9 rijdt inderdaad over de Fruitweg en Melis Stokelaan, maar níet door dit plangebied; bus 23 rijdt sinds een aantal jaren (2011) tussen Kijkduin en Scheveningen Noord v.v.; op de Moerweg en Middachtenweg is streekbus 130 is al een aantal jaren geleden (2014) vervangen door de lijnen 50 en 51.

Reactie gemeente:

De opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.