Plan: | Anna van Hannoverstraat 4 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0366GAnnaHan-40ON |
Eind 2016 is het pand Anna van Hannoverstraat 4, het voormalige ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verkocht. De eigenaar heeft de gemeente verzocht om mee te werken aan herontwikkeling van de kavel.
De locatie biedt de mogelijkheid om een deel van de groeiambitie voor wonen en werken van de gemeente gestalte te geven en tevens de stationsomgeving van Den Haag Laan van NOI en de daarbij behorende openbare ruimte een kwaliteitsslag te geven als stadsentree van Den Haag.
De herontwikkeling van de kavel past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, maar geeft wel invulling aan de visie op het CID. Zodoende is het nodig een nieuw juridisch planologisch kader vast te stellen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het doel van bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 is het mogelijk maken van- en het borgen van afspraken over de voorgenomen herontwikkeling in het plangebied.
Het plangebied ligt in het stadsdeel Bezuidenhout.
Kaart 1. ligging plangebied Anna van Hannoverstraat 4 in de stad
Het plangebied wordt door de volgende straten begrensd:
Kaart 2: begrenzing van het plangebied
Het bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Bezuidenhout, vastgesteld op 24 april 2014, onherroepelijk op 18 augustus 2014.
Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan ter plaatse van de locatie Anna van Hannoverstraat 4.
kaart 3: uitsnede bestemmingsplan Bezuidenhout ter plaatse van de locatie Anna van Hannoverstraat 4 (rood omkaderd)
Het plangebied zelf bevat naast het perceel Anna van Hannoverstraat 4 ook de aangrenzende Bedrijfbestemming (ter plaatse van het tankstation), de bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg, de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat, evenals de bestemming Groen en Water.
Binnen de bestemming 'Kantoor - 1' varieert de maximale bouwhoogte van 10 tot 31 meter. Ondergronds zijn parkeervoorzieningen toegestaan in maximaal 2 bouwlagen. Het naastgelegen tankstation heeft de bestemming Bedrijf met functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' waarmee de verkoop van motorbrandstoffen zonder LPG wordt mogelijk gemaakt. Het aansluitende openbare gebied heeft een verkeersbestemming. 'Verkeer - Verblijfsstraat' aan de zijde van de Anna van Hannoverstraat, Wilhelmina van Pruisenweg en Schenkkade en 'Verkeer - Hoofdverkeersweg' aan de zijde van de Laan van Nieuw Oost-Indië. Ter plaatse van de ecologische verbindingszone de Groene Schenk is in het vigerende bestemmingsplan gekozen voor de bestemmingen Groen en Water (met een functieaanduiding 'openbaar vervoer' ter plaatse van de trambaan.
Tot slot ligt over de locatie Anna van Hannoverstraat 4 en de directe omgeving een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' waarbinnen het verboden is om bouwwerken op te richten die hoger zijn dan 60 meter.
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan maakt deel uit van het Central Innovation District (CID). Het CID is middels de 7e tranche van de Regeling Crisis- en herstelwet opgenomen in artikel 7c Besluit uitvoering Crisis en herstelwet (Bchw).
Dit artikel biedt gemeenten mogelijkheden om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen en vooruit te lopen op de komst van de Omgevingswet. De verbreding van de reikwijdte betekent onder meer dat milieuaspecten in het plan kunnen worden gereguleerd en dat maatregelen voor omgevingsaspecten zoals natuur, verkeer, cultuurhistorie rechtstreeks in het plan kunnen worden opgenomen (voor zover die al niet op Rijks- of provinciaal niveau wordt gereguleerd). Ook biedt de verbrede reikwijdte mogelijkheden tot opname van lokale verordeningen in het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan verbrede reikwijdte kan functies aan locaties toedelen, waarbij globaal onderzoek kan worden uitgevoerd. Pas wanneer zich een concreet initiatief voordoet dient onderzoek plaats te vinden naar de precieze invulling.
In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Anna van Hannoverstraat 4 aangegeven. In hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie is de bestaande situatie beschreven. In Hoofdstuk 3 Planbeschrijving is de toekomstige situatie in het plangebied beschreven.
In Hoofdstuk 4 Beleidskaders is een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 6, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen zijn opgenomen. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 ingegaan. In hoofdstuk 8 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het Bro-overleg.
De Soza-kavel is onderdeel van de huidige kantorenlocatie bij het Station Laan van NOI in de wijk Bezuidenhout. Deze kantorenlocatie wordt begrensd door de Schenkkade/ ecologische verbinding Schenkzone, de Laan van Nieuw Oost-Indie, de spoorverbinding Delft-Den Haag-Leiden en de Prinses Beatrixlaan.
Aan de overzijde van het spoor (aan de zuidzijde van de Van Alphenstraat) ligt Voorburg-Noord. Deze buurt is qua maat en schaal vergelijkbaar met de bebouwing aan de noordzijde van de Schenkkade.
De omgeving van station Den Haag Laan van NOI en het huidige gebouw op de Soza-kavel zijn onderdeel van een van de drie (OV) knooppunten in het Centraal Innovation District (CID). Nabij dit knooppunt ligt ook de kantorenlocatie Beatrixkwartier. Typerend voor de omgeving van het station Den Haag Laan van NOI is de combinatie van het kantorencluster, woonwijken en de nabijheid van de ecologische verbinding de Schenkzone.
De maat en schaal van het gebouw van het voormalige ministerie sluit aan op de aangrenzende bebouwing in de zone langs het spoor en past bij de kantoorfuncties die deze gebouwen hebben. Het huidige kleinschalige stationsgebouw aan de Anna van Hannoverstraat ligt in/ tegen het groene spoortalud tegenover de entree van het Soza-gebouw. Op de hoek van de Schenkkade en de Laan van Nieuw Oost-Indie bevindt zich een benzinepomp. Deze is geen onderdeel van de herontwikkeling, maar is wel meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Typerend voor de omgeving van station Laan van NOI is de combinatie van kantorencluster, woonwijken en de nabijheid van groen. De kantoorontwikkeling is ingepast en onderdeel van een stedelijke omgeving. Het Beatrixkwartier wordt getypeerd door stedelijke bouwblokken met hogere accenten en ‘specials’, zoals de bruggebouwen. De omgeving van Station Laan van NOI bestaat uit complexen van circa 30 meter hoog, aan de Schenkkade gedeeltelijk in een groene setting. Binnen de bouwblokken zijn collectieve ruimtes, bebouwd (atriums e.d.) en onbebouwd (hoven of ‘corperate gardens’) toegevoegd. De bebouwing van de stedelijke woonwijken van Bezuidenhout en Leidschendam-Voorburg wordt getypeerd door een verkaveling in traditionele bouwblokken in drie bouwlagen.
Het gebouw van SZW is een ontwerp van architectuurstudio Herman Herzberger en is één van de gebouwen van het structuralisme in Nederland. Het kenmerkende gebouw bestaat uit zestien achthoekige kantoortorens, die rondom een langgerekte interne straat zijn gesitueerd. De ruimtelijke ruggengraat is een over de hele lengte van het gebouw doorlopende halruimte die meerdere verdiepingen doorsnijdt en die de hoofdverkeersader vormt. Hieraan bevinden zich alle gemeenschappelijke voorzieningen zoals toiletten, vergaderzalen en koffiebuffetten.
Het gebouw is in 1990 opgeleverd. De maat en schaal van het gebouw sluiten aan op de aangrenzende bebouwing in deze zone langs het spoor en past bij de kantoorfuncties die deze gebouwen hebben.
Afbeelding 1: het bestaande gebouw op de locatie Anna van Hannoverstraat 4 (bron: Rho)
In de laatste fase van het ontwerp is het gebouw veel geslotener geworden naar de omgeving dan in eerste instantie voor ogen stond. Het gebouw van SZW ligt nu als een burcht in de stad. De plint is voor een deel afgesloten door muren. Het gebouw toont op geen enkele manier de achterliggende collectieve functies, zoals de vergaderzalen en het restaurant. Op de hoeken aan de stationszijde bepalen onaantrekkelijke arcades het beeld. Het gesloten karakter wordt mede bepaald doordat het totale complex maar één entree heeft. Aan de singelzijde is het gebouw ooit ontworpen als een gebouw in een groene setting, nu wordt het beeld op de hoeken bepaald door parkeren en een tankstation. De voetgangersroute aan deze zijde is niet continue.
Het zuidwestelijke deel van het bestaande gebouw wordt tijdelijk gebruikt, door onder andere bewoning door statushouders en studenten, verschillende (start-up)bedrijven en een horeca school. Het noordoostelijke deel van het bestaande gebouw staat leeg (gedeeltelijk anti-kraak).
Typerend voor de omgeving van het station Den Haag Laan van NOI, is de combinatie van het kantorencluster, woonwijken en de nabijheid van de ecologische verbindingszone de Groene Schenk.
Het straatachtige karakter wordt versterkt door de glazen overkappingen en de uitloop van terrassen voor algemeen gebruik. Het centrale gebied doorbreekt de scheiding tussen de verdiepingen en bepaalt de gehele ruimtelijke organisatie, kenmerkend voor het gebouw als geheel.
Om het gebouw in te passen in de omgeving en de bouwhoogte zo laag mogelijk te houden is gekozen voor een relatief diep bouwvolume. De bouwhoogte is zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de woonbebouwing van het Haagse Bezuidenhout.
Omschrijving van het pand en de directe omgeving
Het pand is vier tot zeven etages hoog, is opgetrokken uit betonblokken en heeft een plat dak. Er is een inpandige fietsenstalling aanwezig aan de noordoostzijde van het gebouw. Direct grenzend aan het pand bevinden zich parkeerplaatsen, plantsoenen met een haag en twee populieren en een vijver welke niet in verbinding staat met overige watergangen.
Aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie bevindt zich een spoorlijn met het treinstation Laan van NOI. Aan de oost en west kant bevinden zich vergelijkbare en hogere kantoorpanden. Verder bevindt zich aan de noordwestkant een groenzone met een watergang en daarachter woningbouw. Aan de noordoostkant is een tankstation gelegen.
In de ruimere omgeving is op 400 meter ten zuidwesten van de onderzoekslocatie de snelweg A12 gelegen. Op 1 kilometer ten noordwesten ligt het Haagse Bos.
Afbeelding 2: impressies van de bestaande bebouwing (bron: Econsultancy)
Het grootste kantorengebied van Den Haag bestaat uit verschillende onderdelen met hun eigen karakter. Vanaf de historische binnenstad onderscheiden we het Wijnhavenkwartier, Den Haag Nieuw Centraal, Utrechtsebaan, Beatrixkwartier en de Schenk. Station Laan van NOI heeft vooral een functie voor het Beatrixkwartier en de Schenk, het Central Business District, maar daarnaast ook voor een deel van de kantoren langs de Utrechtsebaan en verspreid in het Bezuidenhout voorkomende kantoren. Binnen het gebied begrensd door de Spoorzone, de Utrechtsebaan, Haagse Bos en Carel Reinierszkade bevindt zich ca. 780.000 m2 kantoorruimte.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is uitstekend. Er zijn zeer frequente verbindingen met zowel Rotterdam, Leiden/Amsterdam en Zoetermeer/Pijnacker.
Richting Utrecht is er geen directe verbinding, maar elke paar minuten rijdt er een trein of randstadrail naar Den Haag Centraal, waar de trein naar Utrecht vertrekt. Via bus en tram zijn er verbindingen met Scheveningen, Voorburg/Rijswijk en Leidschendam. Ook met de auto is het station goed bereikbaar onder andere via de Utrechtsebaan en de Laan van nieuw Oost-Indië. Aan de Voorburgzijde is er een P&R terrein met 152 plaatsen. Dit terrein wordt redelijk gebruikt. In 2019 had dit terrein een hoge bezettingsgraad. Sinds 2020 is het gebruik afgenomen, doordat met name de zakelijke reiziger als gevolg van Corona vaker thuis is gaan werken. De verwachting is dat dit effect van tijdelijke aard is.
Het station is aangesloten op het hoofdfietsroutenetwerk via de Laan van NOI, de Schenkkade en de Koningin Wilhelminalaan/Beatrixlaan. De Haagse Nota Mobiliteit geeft verder als wens een ‘sterfietsroute’ aan die vanaf station HS langs het spoor naar Station Laan van NOI en verder richting Leiden loopt (de ‘Velostrada’). Deze verbinding sluit ook de Binckhorst voor langzaam verkeer aan op Station Laan van NOI met een goede overstap op de E-lijn (Rotterdam) en Randstadrail (Zoetermeer). Het station heeft aan beide zijden fietsenstallingen. De capaciteit daarvan is aan beide zijden van het station te klein. Hierdoor staan er fietsen buiten de stallingen waardoor voetgangers regelmatig de doorgang wordt belemmerd en ook een rommelig straatbeeld ontstaat. Uiteraard draagt een tekort aan stallingen ook niet bij aan de doelstelling om het gebruik van de fiets in de vervoersketen te faciliteren en te stimuleren.
Afgezien van mensen die in de directe omgeving van het station wonen en te voet het station benaderen zijn de meeste voetgangers die gebruik maken van het station reizigers die hun werkbestemming in de omgeving van het station hebben. De langzaam verkeer verbinding tussen station Laan van NOI en het hart van het Beatrixkwartier is onduidelijk en onder de maat: conflicterende verkeerstromen, te krap bemeten, onoverzichtelijk en ongastvrij. Station Laan van NOI biedt onvoldoende kwaliteit (zowel wat betreft het station zelf, de perrons als de aangrenzende buitenruimte) in verhouding tot het belang van het station: derde station van Den Haag, entree van het Beatrixkwartier: de tweede kantorenlocatie van Nederland, intercitystation op de kennisas Delft – Leiden
De grens van inrichting van de buitenruimte voor het Beatrixkwartier en Den Haag Nieuw Centrum eindigt op de Beatrixlaan. De hoogwaardige inrichting van de buitenruimte van het Beatrixkwartier staat op dit moment in schril contrast met de uitstraling van de buitenruimte rond station Laan van NOI. Tramrails in grind, fietsenstallingen en stations voorzieningen in de openbare ruimte hinderen de routes van fietsers en voetgangers. De reiziger voelt zich hier niet welkom geheten in de stad.
In de bestaande situatie sluit de ruimtelijke kwaliteit van het gebied rondom Station Den Haag Laan van NOI niet aan op de ambities die de gemeente heeft voor deze entree van de stad. De potentie van deze locatie is nog onbenut. De herontwikkeling van Soza draagt bij aan het (creëren van omstandigheden voor) het oplossen of verbeteren van de volgende knelpunten:
Kwaliteit en functionaliteit van de stadsentree (station, - entree en het omgevingsdomein)
Het station Laan van NOI is een goed functionerend voorstadstation, maar mist de allure die past bij het hoogstedelijke milieu dat in ontwikkeling is en kan verdergaande toekomstige reizigersgroei waarschijnlijk onvoldoende faciliteren. De huidige functionaliteit en kwaliteit sluit echter onvoldoende aan bij de gemeentelijke ambitie om van het station een volwaardig intercitystation en een stadsentree met allure te maken waar een reiziger zich welkom voelt bij aankomst op het station en in de stad. omdat niet alleen treinreizigers, maar ook andere openbaarvervoer modaliteiten (metro, randstadrail, bus en tram) halteren in en nabij het station is het wenselijk om de faciliteiten hiervoor (o.a. halte- en overstapvoorzieningen) en het gebruik hiervan in de toekomst te verbeteren en te intensiveren.
De herontwikkeling van Soza dient de omstandigheden te creëren voor een toekomstbestendige situatie voor het station, entree en het omgevingsdomein.
Eenzijdige programmering
Er is een gebrek aan levendigheid in het gebied gedurende de dag door de monofunctionele bebouwing in de gehele kantorenzone tussen het spoor en de Schenkkade. Het tijdelijke gebruik van het bestaande Soza-pand door onder andere bewoning door statushouders, verschillende (start-up) bedrijven en een horecaschool zorgen op dit moment voor meer levendigheid ter hoogte van het station.
Geslotenheid bestaande gebouw voormalige ministerie
Het gebouw ligt als een gesloten burcht in de stad. De plint is voor een deel afgesloten door muren. Het gebouw toont op geen enkele manier de achterliggende collectieve functies, zoals de vergaderzalen, en het restaurant. Dit is voor tijdelijk gebruik op enkele punten aangepast. Op de hoeken aan de spoorzijde bepalen onaantrekkelijke arcades het beeld. Het gesloten karakter wordt versterkt doordat het totale complex maar een entree heeft. Inmiddels wordt in de tijdelijke situatie gewerkt aan het toevoegen van entrees. Aan de Schenkkade is het gebouw ontworpen als een gebouw in een groene setting, nu wordt het beeld op de hoeken bepaald door parkeren en een tankstation.
Ontbreken continuïteit van de route voor langzaam verkeer langs Schenkkade
De voetgangersroute aan deze zijde is niet continue. Hij wordt onderbroken door een trap naar een lager niveau. De herontwikkeling biedt de mogelijkheid om het fietspad en het voetpad op een goede manier in te passen door de rooilijn van de nieuwbouw aan deze zijde terug te leggen.
Beperkte zichtbaarheid van het station Den Haag Laan van Noi aan Haagse zijde
De grote massa van het voormalige ministerie gebouw zorgt ervoor dat het station vanaf de Schenkkade niet zichtbaar en daardoor slecht vindbaar is.
Nabij Station Den Haag Laan van NOI, tussen het spoor en de groene wijk Bezuidenhout, staat het voormalige ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid aan de Anna van Hannoverstraat 4. De eigenaar van het pand heeft in overleg met de gemeente een plan ontwikkeld om op de locatie een gemengd programma te realiseren met woningen, kantoren en voorzieningen. De locatie maakt onderdeel uit van de transformatie van het gebied tussen en rondom de drie intercitystations van Den Haag, zoals omschreven in de Structuurvisie Central Innovation District (juli 2021, RIS307135). Het monotone en gesloten kantoorgebied rondom station Laan van NOI verandert in een aantrekkelijk en levendig gebied waar wonen, werken en verblijven samenkomen. De ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling zijn door de raad vastgesteld bij de besluitvorming over het planuitwerkingskader Anna van Hannoverstraat 4 (december 2021, RIS309866).
De nieuwe ontwikkeling bestaat uit woningen, kantoren en voorziengen. Een mix van woningen zorgt voor een inclusieve en diverse groep van bewoners; van verpleegkundige, tot starter of empty nester. Er zijn sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen en vrije sector woningen. De betaalbare woningen hebben een belangrijk aandeel van 50% van het totaal aantal woningen. Het moderne, duurzame kantoorgebouw is geschikt voor een enkele huurder of voor verschillende huurders. Het plangebied bevindt zich in de IT-security campus waar bedrijven en bewoners kunnen wonen en werken. In de uitnodigende plint, op maaiveld, bevinden zich verschillende voorzieningen, zoals detailhandel, horeca, sport en een zorgvoorziening.
In het op 16 december 2021 vastgestelde planuitwerkingskader (PUK) zijn onder andere programmatische uitgangspunten voor de herontwikkeling van de locatie Anna van Hannoverstraat 4 vastgelegd. Het totale bovengrondse functionele programma omvat maximaal 120.000 m2 bvo, met daarbij de mogelijkheid om maximaal 15.000 m2 bvo parkeren bovengronds en inpandig (uit het zicht) te realiseren. In het PUK is een bandbreedte van 1.000 - 1.200 woningen, maximaal 24.000 kantoren en minimaal 440 m2 eerste-lijnszorgvoorziening (volgend uit het voorzieningen onderzoek) opgenomen.
De ontwikkeling bevat het volgende programma:
Minimaal 1.000 en maximaal 1200 woningen, waarvan:
Van de woningen is minimaal 30% een sociale huurwoning en minimaal 20% middeldure huur. De woningen kleiner dan 40 m2 hebben minimaal 2 kamers. Studentenwoningen, zorgwoningen en speciale concepten zijn daarbij uitgezonderd.
Minimaal 23.000 en maximaal 24.000 m2 kantoren
Minimaal 5.000 en maximaal 6.000 m2 commerciële en maatschappelijke voorzieningen, waarbij ruimte is voor;
Plinten
De zogenoemde ‘plint’ is het deel van het gebouw dat vanaf de straat het meest zichtbaar is voor de langslopende voorbijganger en waar interactie plaatsvindt tussen de straat en het gebouw. Dit is de plek waar bedrijvigheid, voorzieningen en woningen zich presenteren aan de stad en waar de dynamiek en levendigheid het meest tot uiting komt. Met dit bestemmingsplan worden functies mogelijk gemaakt in de plintruimten, die leiden tot een aangenaam verblijfsklimaat in het plangebied. Deze planontwikkeling dient als aanjager van de verlevendiging van het gehele Laan van NOI- gebied. In de plint bevinden zich op het publiekgerichte voorzieningen zoals horeca, detailhandel en commerciële of maatschappelijke dienstverlening. Daarnaast is er ruimte nodig voor opgangen van bovengelegen functies, logistiek, toegang voor het ophalen van afval, technische ruimtes en een fietsenstalling die ook is gericht op het kort stallen van fietsen van bezoekers. De commerciële functies detailhandel en horeca zijn georiënteerd op het stationsplein, de hoofdroute van de loopstromen. In de stedelijke laag is ruimte voor kantoren en woningen. De woningen komen in de torens en een deel van de stedelijke laag. Het plan voorziet ook in gedeelde voorzieningen en een gemeenschappelijke daktuin voor de bewoners.
De gemeenteraad heeft op 24 oktober 2022 de plintenstrategie vastgesteld. De plintstrategie bevat instrumenten waarop de gemeente op verschillende manieren kan sturen op plintinvulling. Uiteenlopend van actieve sturing, waarbij de gemeente zelf het beheer organiseert tot aan passieve sturing, waarbij richting wordt gegeven op basis van vastgesteld beleid. In het plangebied is er sprake van drie strategieën, namelijk stimuleren, reguleren en richting geven. In de plintenvisie (Bijlage 1) wordt hier nader op ingegaan. Het plangebied betreft een particuliere herontwikkeling, waar middels een Planuitwerkingskader (PUK) de ruimtelijke en programmatische kaders van de bebouwing is vastgesteld. De gemeente maakt gebruik van verschillende sturingsinstrumenten om de gewenste vulling en uitstraling van de plint te bereiken.
Speels en typisch Haags ensemble
Het project is een ensemble bestaande uit twee woonblokken en vier torens. De torens kijken als het ware op het station en sluiten aan bij het dynamische en stadse karakter van het stationsgebied. De individuele en sterke karakters van de torens maken ze typisch Haags. Daarnaast variëren ze sterk in compositie en materialisatie, waardoor de torens een speelse toevoeging vormen aan de skyline van de stad.
Aan de Schenkkade bouwt het volume juist in hoogte af om aansluiting te vinden bij de wijk. Tussen de bouwblokken bevindt zich een open doorgang met een groen stadsparkje, zodat het gebied doorwaadbaar is en het stationsgebied en de ecologische groene waterloop De Schenk met elkaar in verbinding staan.
Afbeelding 3.1: Conceptuele verbeelding van de mogelijkheden, voorbeelduitwerking (bron: VORM)
De Anna van Hannoverstraat wordt heringericht als groene, autovrije ontmoetingsruimte en het omgevingsdomijn van de Haagse zijde van het station Laan van NOI. Een nieuwe doorsteek vanuit het station is onderdeel van het autovrije gebied.
De herontwikkeling draagt bij aan vergroening van het gebied. De bebouwing zelf zal voldoen aan de eisen vanuit Natuurinclusief Bouwen en de eis uit de nota Eyeline Skyline dat 100% van de footprint van de stedelijke laag moet worden gecompenseerd als horizontale buitenruimte. Daarvan moet minimaal 40% worden ingericht met groen dat een bijdrage levert aan biodiversiteit. Deze eisen zijn opgenomen in de planregels en vormen daarmee een toetsingskader bij de behandeling van de aanvraag bouwvergunning.
In het gebouw komen opgetilde groene binnentuinen tussen de overige bebouwing. In de publiek toegankelijke ruimte op maaiveld tussen de gebouwen komt een stadsparkje waarmee wordt aangesloten op de ecologische verbindingszone bij de Schenkkade.
In de toekomst is een verdere transformatie van de openbare ruimte bij het station beoogd. Conform het Planuitwerkingskader zijn belangrijke elementen bij die herinrichting het vergroenen en het autovrij maken van de Anna van Hannoverstraat, zodat hier een toegankelijk stationsplein ontstaat. In 2023 wordt een schetsontwerp voor de openbare ruimte opgesteld. De uitvoering hiervan wordt afgestemd op de realisatie van het bouwplan. Ook is er samenhang met de plannen voor de toekomst van het station zelf.
Afbeelding 3.2: Conceptuele verbeelding van de ontwikkeling (vormen zijn indicatief) (bron: VORM)
Groen in de omgeving
De ontwikkeling ligt pal aan de Schenkstrook, een ecologische verbindingszone die doorloopt tot aan Mariahoeve. Het Koningin Sophiepark ligt op circa 500 m (minder dan 10 minuten lopen). De afstand tot het Haagse bos is ca 1,5 kilometer ( minder dan 10 minuten fietsen).
Groennorm CID
In de structuurvisie CID is een groennorm op gebiedsniveau opgenomen. In 4.4.20.2 Berekening op basis van groennorm is weergegeven, hoe de ontwikkeling in dit bestemmingsplan zich verhoudt tot deze groennorm. Daarbij is ook rekening gehouden met reeds vergunde bouwplannen en ontwikkelingen die parallel met dit bestemmingsplan in procedure zijn. De uitkomst is dat de verhouding woningen/groen boven de 8 m2 groen per woning blijft.
In het CID gebied wordt ontworpen volgens het zogenaamde STOMP principe (in volgorde van belangrijkheid: Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer, Maas oplossingen en de Privé auto). Hierbij wordt zoveel als mogelijk ruimte gemaakt om langzaam verkeer te stimuleren, zoals de verbetering van de wandel- en fietsroute richting Laan van NOI. Ook de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardig OV op loop- en fietsafstand draagt bij aan het verminderen van autobewegingen als gevolg van deze ontwikkeling.
De nota Parkeernomen CID-Binckhorst (RIS3016160, 2020) is van toepassing. Het definitieve aantal parkeerplaatsen wordt bepaald in het kader van de omgevingsvergunning en hangt af van het programma, dubbelgebruik, de toepassing van deelconcepten en inzet van parkeeroplossingen in de omgeving. Op dit moment is het uitgangspunt dat in het gebouw 573 autoparkeerplaatsen komen (of 346 autoparkeerplaatsen en 46 deelautoplaatsen) en 3.445 Fietsparkeerplaatsen (zonder inzet van deelfietsen), waarvan 2.872 fietsparkeerplaatsen voor het wonen (1.703 bij inzet van deelfietsen) en 573 fietsparkeerplekken voor commerciële voorzieningen (waarvan 360 fietsparkeerplekken voor de kantoren).
Algemeen
Den Haag wil in 2030 een klimaat neutrale stad zijn. Ontwikkelingen zoals Anna van Hannoverstraat 4 bieden kansen om een toekomstbestendige energievoorziening en gezond woon- en werkklimaat te realiseren en zo de CO2 uitstoot van de stad te verlagen. Ook biedt dit project kansen voor een klimaatbestendig en natuurinclusief ontwerp, hergebruik van materialen en bouwtechnieken waarmee elementen en grondstoffen in de toekomst eenvoudiger hergebruikt kunnen worden.
Onderstaand worden de verschillende duurzaamheidsthema's uitgewerkt. Algemeen uitgangspunt is het toepassen van integrale presentatie-instrumenten GPR of BREEAM. Deze instrumenten helpen om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelaars. De gemeentelijke beleidsambities zijn voor GPR een score van minimaal 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde, en een 9 voor energie. Ook kan er gekozen worden voor BREEAM-certificering en dan is de beleidsambitie om BREEAM excellent (4 sterren) te behalen. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat ziet dat dit gangbaar is. Bij voldoen aan bovenstaande GPR-prestaties kan korting aangevraagd worden op leges.
Energie
De visie van gemeente Den Haag op de energietransitie is opgenomen in het Stedelijk Energie Plan
(RIS306869). Vervolgens heeft de gemeente haar Ontwerp Transitievisie Warmte (RIS311707) opgesteld welke voor het eind van 2022 ter behandeling zal worden aangeboden aan de Raad. Vanuit deze twee visiedocumenten van de gemeente wordt uitvoering gegeven aan de energietransitie in Den Haag. Daaruit volgt het onderstaande. De transitie van aardgas als energiebron naar hernieuwbare energiebronnen is een belangrijke beleidsdoelstelling van de gemeente Den Haag. Energie uit hernieuwbare bronnen is schaars. Dit betekent dat we de energie uit alle duurzame bronnen in de stad zo efficiënt mogelijk moeten verdelen over de stad. Dat begint bij het verminderen van de energievraag door te isoleren en andere manieren om energie te besparen. Voor de verwarming van gebouwen moeten dus andere duurzame energiebronnen worden ingezet, om de doelstellingen te realiseren. Verder gaat de gemeente Den Haag er van uit dat de komende decennia groen gas en groene waterstof niet betaalbaar en in voldoende mate beschikbaar zullen zijn voor het verwarmen van gebouwen. Duurzame warmtebronnen zijn echter beperkt beschikbaar. Dat geldt met name voor warmte uit duurzame bronnen op een aanlevertemperatuur vanaf 70°C (midden temperatuur 70 °C en hoge temperatuur 90 °C). In het Stedelijk Energie Plan en de Ontwerp Transitievisie Warmte is aangegeven dat de bestaande bouw moeilijk kan worden verwarmd met lage temperaturen. Voor de bestaande bouw is daarom alle beschikbare warmte met hogere aanlevertemperaturen (vanaf 70°C) nodig als alternatief voor het huidige aardgas. De gemeente wil de nieuwbouw niet (doen) aansluiten op hoge- of midden temperatuur warmtenetten, omdat deze warmtebronnen nodig zijn voor de bestaande bouw. Nieuwbouw moet aan strenge isolatiewaarden voldoen, waardoor deze gebouwen met veel lagere temperaturen verwarmd kunnen worden. Voor deze lage temperaturen zijn meerdere energiebronnen beschikbaar, zoals duurzame elektriciteit opgewekt met wind en zon, warmte uit zonlicht, bodem, oppervlaktewater, riolering, en drinkwater. Het verwarmen en koelen van nieuwbouw met deze bronnen kan met bestaande en bewezen technieken. Zo voert de gemeente regie op de energietransitie in de stad en draagt bij aan de aardgasvrije doelstellingen van Den Haag en het landelijk Klimaatakkoord.
De capaciteit van het warmtenet wordt niet op alle momenten volledig benut. Het is mogelijk om in daluren warmte uit het net te halen, deze op te slaan in buffers en tijdens piekuren te benutten. Zo wordt geen beslag op het warmtenet gelegd op tijden dat de capaciteit beperkt is. In de transitievisie warmte staat hierover “Op de koudste dagen van het jaar kan de vraag hoger liggen. Dat noemen we de piekvraag. Daarvoor zijn piekvoorzieningen nuttig. Nu werken piekvoorzieningen nog vaak op aardgas. In de toekomst kan duurzaam gas of warmte-opslag worden ingezet. Daarbij wordt reserve warmte opgeslagen voor de koudste dagen”.
De toepassing van warmte-opslag, gekoppeld aan warmtenetten is nog nauwelijks toegepast. Ervaring opdoen met buffers die pieken in de warmtevraag kunnen afvlakken is belangrijk voor de energietransitie. Daarom sluit een eerste project waarin warmtebuffers met warmtenetten worden gecombineerd aan bij het gemeentelijk energietransitiebeleid, ook als dat in een nieuwbouwsituatie is. Dit levert belangrijke informatie op die ook in bestaande bouw toepasbaar is.
Grondstoffen
De beste vorm van materiaalbesparing, en daarmee CO2 uitstoot te voorkomen, is om een gebouw te laten staan en daarmee de levensduur te verlengen. Een slim ontwerp kan het mogelijk maken om de functie van een gebouw aan te passen zonder dat daarbij ingrijpende bouwprocessen komen kijken. Mocht het gebouw toch aan vervanging toe zijn, is het van belang dat gebouwdelen (bijvoorbeeld gevels, vloeren, daken of draagbalken) in zijn geheel opnieuw kunnen worden gebruikt. Het is van belang om zoveel mogelijk van 'droge verbindingen' (schroeven) gebruik te maken in plaats van 'natte verbindingen' (lijmen en storten). In de toekomst kunnen deze gebouwdelen dienen als herbruikbare materialen om zo een zeer lage MPG te behalen.
Inventariseer in een vroeg stadium welke bestaande bouwmaterialen geschikt zijn voor hergebruik. De lijst met herbruikbare materialen kan dienen als input voor het nieuwbouwproces om zo een lagere MPG-score te behalen.
Voor nieuwe bouwmaterialen dienen materiaalpaspoorten te worden opgesteld, zodat deze in de toekomst hergebruikt kunnen worden. Zet in op gebruik van materialen met een zo laag mogelijke CO2-uitstoot of zelfs klimaatneutraal of -positief zijn (bijvoorbeeld duurzaam hout). Daarnaast dienen materiaal en producten een lage CO2-uitstoot te hebben, zoals bijvoorbeeld hout, groen/CEM III beton (betonakkoord 2018).
Houd rekening met veranderingen, aanpassingen, onderhoud en vervanging van verschillende bouwonderdelen. Het toepassen van overmaat in de verdiepingshoogte waardoor flexibiliteit ontstaat om in de toekomst meerdere functies op te vangen is wenselijk.
Afval
Om als de stad te kunnen groeien en ontwikkelen op een manier waarbij we ook in de toekomst de aantrekkelijke leefomgeving kunnen blijven gebruiken en beheren, zal bij elk ontwikkelvoorstel en bouwproject de volwaardige uitwerking van het verzamelen en aanbieden van afval door middel van vooraf vastgestelde ontwikkelvoorwaarden, getoetst [moeten] worden in het vergunningsproces. Uitgangspunt hierbij is telkens systemen en middelen zo effectief mogelijk in te zetten en het bewoners zo makkelijk mogelijk te maken hun afval te scheiden en kwijt te kunnen. De inzamelmiddelen voor bedrijfsafval mogen niet in de openbare ruimte worden geplaatst anders dan voor de inzameling door de afvalinzamelaar.
Omdat binnen de bestaande grenzen van de stad meer bewoners en gebruikers komen terwijl de omvang en gerelateerde problemen van (huishoudelijke) afvalstromen de laatste decennia sterk zijn toegenomen, is het urgent om de opgave van en faciliteiten voor het verzamelen, scheiden en aanbieden van afval expliciet bij de gebiedsontwikkelingen en ook in de programmeer-, ontwerp- en ontwikkelproces van middelhoge en hoge bouwprojecten als ontwikkelvoorwaarde vast te stellen.
Deze ontwikkelvoorwaarden betreffen drie aspecten:
Duurzame bouwlogistiek
Ook wordt bij bouwactiviteiten gekeken naar duurzame bouwlogistiek om zo het effect op de stikstofdepositie in nabijgelegen natuurgebieden en de overlast in de omgeving te beperken. In principe geen gebruik van diesel aggregaten op de bouwplaats tijdens de sloop en de bouw (Actieplan Maatschappelijk verantwoord Inkopen (RIS299397)).
Voor de ontwikkeling wordt een beeldkwaliteitsdocument opgesteld.
Bij de Omgevingswet hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 vervangt. Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.
De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan "Anna van Hannoverstraat 4" mogelijk wordt gemaakt levert een bijdrage aan het bereiken van de doelen van de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoeften en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationale ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. Op 1 juli 2017 is de gewijzigde ladder inwerking getreden.
In paragraaf 5.15 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier nader op ingegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.
De locatie Anna van Hannoverstraat 4 heeft geen betrekking op een zend- en ontvangstinstallatie buiten een militair luchtvaartterrein, zoals aangewezen in artikel 2.6.2. zesde lid Barro en nader benoemd in bijlage 6 behorend bij artikel 2.1, zesde lid Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Deze verordening vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in bindende regels over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:
De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften, zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, dierenwelzijn, behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland kent instructieregels voor bestemmingsplannen. De volgende instructieregels zijn van toepassing op dit bestemmingsplan:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, wanneer deze past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de kwaliteitskaart (inpassen) (lid 1 onder a).
De voorgenomen ontwikkeling op de Anna van Hannoverstraat 4 is passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit: een gebied dat wordt getypeerd door stedelijke bouwblokken met hogere accenten en ‘specials’, zoals bruggebouwen.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt gaat in de toelichting in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid Bro.
In paragraaf 5.15 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier nader op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
Artikel 6.11 Kantoren
Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, binnen OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties en binnen bijzondere locaties.
Op het perceel Anna van Hannoverstraat 4 is in de huidige situatie sprake van een kantoorlocatie. Er is dan ook geen sprake van dat voorliggend bestemmingsplan voorziet in nieuwe kantoren. Het bestaande kantoorgebouw wordt vervangen door nieuwbouw, bestaande uit een mix van wonen, kantoor en voorzieningen.
6.13 Detailhandel
Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken, binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk, binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. Dit is niet van toepassing op detailhandel in goederen die niet goed inpasbaar is in de centra, kleinschalige detailhandel (zoals een gemakswinkel) ondergeschikte detailhandel, een afhaalpunt voor niet-dagelijks artikelen op goed bereikbare locaties, kringloopwinkels, supermarkten net buiten winkelconcentratiegebied in kleine kernen.
Voorliggend plan voorziet in maximaal 5 detailhandelsvestigingen met een totaal oppervlakte van 500 m2 BVO, waarbij het oppervlak detailhandel per vestiging niet meer bedraagt dan 200 m2 BVO.
Hiermee wordt uitsluitend kleinschalige detailhandel mogelijk gemaakt, waarbij er gelet op de maximale omvang van 200m2 per vestiging uitsluitend gemakswinkels zullen kunnen vestigen.
Artikel 6.35 Afwijkingsmogelijkheid Crisis- en herstelwet
In een bestemmingsplan kan worden afgeweken van de regels van afdeling 6, voor zover het gaat om gronden die door het Rijk zijn aangewezen bij de toepassing van hoofdstuk 2 van de Crisis- en herstelwet (Chw), mits dit niet leidt tot onevenredige afbreuk aan provinciale belangen.
Het Central Innovation District (CID), waar de locatie Anna van Hannoverstraat 4 deel van uitmaakt, is per 1 oktober 2020, middels de 7e tranche, opgenomen in de Chw. De opname via de 7e tranche is gebaseerd op artikel 2.4 lid 1 Chw, afdeling Innovatie, Hoofdstuk 2 Chw.
Artikel 6.50 Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
De aspecten wateroverlast door overvloedige neerslag, het aspect overstroming en het aspect droogte komen aan bod in paragraaf 5.11 Waterparagraaf.
Voor wat betreft het aspect hitte het volgende. De gemeente Den Haag hanteert de zogenaamde 'Haagse referentienormen maatschappelijke voorzieningen' (RIS307513). Er worden groene daken toegepast en de openbare ruimte wordt groen ingericht.
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is op 15 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
De ZHOV bevat de provinciale regels over de fysieke leefomgeving. Er staat aangegeven wat wel en niet is toegestaan. De regels uit de ZHOV gaan gelden vanaf de inwerkintreding van de Omgevingswet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en daarmee de ZHOV, vervalt de huidige omgevingsverordening.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's: de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk (verder Agenda) en de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit. Voorts is het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio richtinggevend. MRDH heeft het Investeringsprogramma samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld. Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.
In 2016 is de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals het stoppen van CO2-uitstoot, hergebruiken van afval, permanent leren en een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen. Deze ambities zijn inmiddels in de Agenda verwerkt.
Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:
Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.
Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.
De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).
De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:
De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.
Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.
Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:.
Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet.
Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.
Het gebied tussen en rondom de stations HS, CS en Laan van NOI ontwikkelt zich tot een internationaal competitief economisch district: het Central Innovation District (CID). In dit gebied krijgt een groot deel van de stedelijke groei van de stad gestalte.
Het is een bewuste keuze om de stedelijk groei te concentreren in een beperkt aantal gebieden. Dit zorgt ervoor dat een groot deel van de stad gevrijwaard blijft van verdichting. Daarbij blijven de bestaande karakters van de wijken intact. Hetzelfde geldt voor groene landschappen en groengebieden rondom en binnen in de stad.
Voor het CID geldt dat de groei ingezet wordt ten behoeve van de werkgelegenheid voor huidige en toekomstige generaties met alle opleidingsniveaus. De vestigingscondities binnen het CID zijn nu al zeer aantrekkelijk: een centrale ligging, een hoog voorzieningenniveau in de directe omgeving, een grote concentratie van werkgelegenheid met overheden, bedrijven en kennisinstellingen en een uitstekende bereikbaarheid per openbaar vervoer en over de weg. De ontwikkeling tot een economisch hart vraagt om investeringen en inzet vanuit verschillende bedrijfsterrein.
Het CID draait om het scheppen van condities zoals een aantrekkelijke omgeving waarbinnen een krachtig, vernieuwend en internationaal netwerk van talent, ondernemers, onderzoekers en ambtenaren kan ontstaan.
Binnen het CID krijgen de drie polen rond de hoofdstations elk een eigen profiel, dat zich vertaalt in de invulling van de economische functies, doelgroepen en identiteit. De profielen zijn:
1. Den Haag Centraal: Policy Campus Centraal
Innovatief kenniscluster waarin overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven hun krachten bundelen rond maatschappelijke opgaven op het gebied van bestuur, recht en veiligheid. De Policy Campus loopt dor in de Campus Boulevard en Bezuidenhout (planbureaus, adviesraden).
2. Den Haag Laan van NOI: ICT - Security Campus
Internationaal toonaangevend cluster rond thema Security, ICT-Tech en diverse hubs, hoofdkantoren en financiële instellingen met doorloop naar het Beatrixkwartier.
3. Den Haag HS: College Campus HS, business & startupdistrict
De College Campus is de plek voor talentontwikkeling, in een gebied waar gestudeerd, gewerkt, gewinkeld en gewoond wordt. Rond de campus ontstaat een aantrekkelijk business & startup district met ook hoofdkantoren & ICT, naast kennisinstellingen als de Haagse Hogeschool, Met uitloop richting Binckhorst NW/ Impact Binckhaven.
De gebiedsagenda ICT - security Campus Laan van NOI geeft een samenhangende visie op het gebied weer, waarbij het publieke domein het vertrekpunt vormt. Uitgangspunt voor de ontwikkelingen binnen het gebied is een evenwichtig programma van wonen, werken en voorzieningen. Goede oplossingen voor onder andere mobiliteit & parkeren, kwaliteitsverbetering van openbare ruimte, toevoegen van groen en invloed op bezonning en wind zijn hier ook onderdeel van. De gemeente heeft oog voor de leefbaarheidseffecten van de verdichtingsopgaven rond het station. Daarbij gaat het zowel om effecten in het gebied zelf als voor de omringende wijken.
Uitgangspunt is dat de beoogde ontwikkelingen door bijvoorbeeld het toevoegen van voorzieningen en werkgelegenheid bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid in de aangrenzende buurten
De stadscampus Laan van NOI biedt ruimte aan hoogbouw in de directe omgeving van het station. Uitgangspunt daarbij is dat deze hoogbouw bijdraagt aan het realiseren van een aantrekkelijk hoogstedelijk milieu rond het station. Daarbij gelden de principes van de Nota Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline. Goed ingepaste hoogbouw met levendige plinten en veel aandacht voor vergroening en verduurzaming van de omgeving. Hoogbouw is onderdeel van een samengesteld bouwblok bestaande uit een stedelijke laag met levendige plint en daarboven torens. De stedelijke laag is bepalend voor de beleving omdat hier het contact wordt gemaakt tussen binnen en buiten.
Het gevoel van de aanwezigheid van andere mensen binnenin het gebouw en het licht dat door de ramen naar buiten schijnt, dragen bij aan een prettige, geborgen sfeer op straat. Het ontwerp van de gevel en de functie in de plint zijn hierin ondersteunend.
De hoogbouwcluster bij het station heeft een evenwichtige hoogteopbouw, die in principe moet voldoen aan het gemeentelijk beleid voor bezonning en wind. De aangrenzende woonbuurten vragen om een zorgvuldige overgang en stapsgewijze hoogteopbouw richting het spoor. De hoogste bebouwing bevindt zich bij het station.
De gemeente zet in op het structureel verbeteren van de verbindingen binnen de stadscampus (o.a. door het opheffen van het spoor als barrière en het verbeteren van de verblijfkwaliteit van de langzaam verkeerroutes) en de aansluiting met de stad aan alle zijden van het station. De belangrijkste routes worden vergroend en begeleid door plinten met levendige functies.
De structuurvisie CID is een beleidsdocument waarin de ambities voor het CID zijn vertaald.
Den Haag zet in op een CID dat zich ontwikkelt tot een innovatiedistrict: een mondiale ontmoetingsplaats en internationaal knooppunt voor innovatie. Om deze ambitie te bereiken, worden de gebieden rond de drie treinstations getransformeerd tot een samenhangend gebied. Dit gebeurt aan de hand van zeven ruimtelijke principes:
De zeven ruimtelijke principes zijn voor de gebiedsontwikkeling van het CID uitgewerkt aan de hand van drie thema's:
De structuurvisie voor het CID bouwt voort op het idee dat er van de drie stations en het historisch centrum dor lange lijnen naar een hechte 'triple hashtag' (#) ontwikkeld wordt. Langs deze tripple hashtag kan het centrummilieu zich geleidelijk uitbreiden om zo samen met Den Haag een hecht verbonden gebied te vormen.
Het centrummilieu betreft een gemengd en gedifferentieerd (hoog)stedelijk gebied dat wordt gekenmerkt door een hoge concentratie van woningen, werkplekken, winkels en andere voorzieningen in een gebied met een hoge verblijfskwaliteit en uitstekende bereikbaarheid.
De mix van functies levert niet alleen een levendig en aantrekkelijk straatbeeld op, maar zorgt er ook voor dat verschillende functies van elkaar kunnen profiteren: synergie in energie, kruisbestuiving en een hoog voorzieningenniveau. Gemengde gebieden zijn daarnaast over het algemeen leefbaarder en meer adaptief in hun ontwikkeling, nemen minder ruimte in beslag en kunnen omliggende wijken een impuls geven. Het CID is hiertoe in staat.
Het gebied nabij station Laan van NOI valt in de categorie 'reuring': een gebied met veel mensen op straat, een actieve plint en veel ruimte voor ontmoeting en voorzieningen.
Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.
De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.
Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; o.a. t.a.v. wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn gebiedsspecifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven getoetst worden.
De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft.
Het planuitwerkingskader Anna van Hannoverstraat 4 'herontwikkeling voormalig ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid' (RIS308749) (PUK) bevat de uitgangspunten voor het woningbouwprogramma, het economisch/ maatschappelijk programma, de mobiliteitsvoorwaarden en de voorwaarden voor het ruimtelijk plan.
Het PUK bevat de volgende uitgangspunten:
Het woonprogramma bevat minimaal 50% betaalbare woningen, waarvan minimaal 15% sociale woningbouw, 20% middensegmenthuur en betaalbare koopwoningen.
De eerste fase van het planvoorstel bestaat uit minimaal 26.500 m2 bvo kantoren. De totale ontwikkeling heeft een ondergrens van minimaal 34.000 m2 kantoor.
Het economisch maatschappelijk programma zal in totaal minimaal 40.000m2 bvo bedragen, met daarin een groot aandeel kantoren. De rest van de vierkante meters voor maatschappelijke en economische functies wordt ingezet om een mix van functies te bereiken in de plinten van de bebouwing langs de belangrijke routes en markeringsplekken in het plan.
Het parkeren sluit aan op de Nota parkeernormen CID en Binckhorst Den Haag 2020 (RIS306160), waarbij dit uitgewerkt wordt in een mobiliteitsplan.
Duurzaamheid in de breedste zin is onderdeel van de gebiedsontwikkeling. Nieuwbouw wordt, conform het Stedelijk Energieplan 2020 'Schone Energie voor Den Haag', niet op gas aangesloten.
Het bouwvolume op de Sozalocatie gaat naar maximaal 130.000 m2 bvo (bovengronds). De uitwerking van dit volume resulteert in twee bouwblokken met samen 4 hogere torens tussen de 75 en 125 meter.
De bouwvolumes hebben consequenties voor bezonning en windhinder in het gebied en de omgeving. Bij verdere uitwerking van het bestemmingsplan en de bouwplannen zal dit verder geoptimaliseerd en uitgewerkt worden.
De kwaliteit van de openbare ruimte is een van de belangrijkste beoordelingscriteria voor het plan. Doel is een aantrekkelijk en levendig verblijfsgebied voor de voetganger en de fietser te realiseren voor de uitgang van het station (Anna van Hannoverstraat). Door de vele functies van de bebouwing en de grote hoeveelheid mensen die hier bij elkaar komen, is het van belang dat er voldoende ruimte is voor voetgangers en fietsers.
De openbare ruimte dient daarom niet belast te worden met utilitaire functies voor afval en stalling, logistiek en expeditie. Deze functies krijgen een plek in de bebouwing / op eigen terrein. In de Anna van Hannoverstraat wordt, naast ander gebruik (autovrij), ook fysiek meer ruimte gemaakt voor buitenruimte. Aan de Schenkkade wordt een tweede nieuwe groene verblijfsplek gecreëerd. Deze wordt met het omgevingsdomein en de entree van het station verbonden met een nieuwe doorsteek, door de ontwikkeling op te delen in twee fases. Hierdoor verbetert de zichtbaarheid van het station en ontstaat een fijnmaziger stelsel van routes voor voetgangers.
Ook aan de Schenkkade wordt de rooilijn van de bebouwing teruggelegd t.o.v. de huidige uiterste lijn van het bestaande gebouw zodat aan deze zijde ruimte wordt gecreëerd voor een goede fiets- en voetgangersverbinding.
In het PUK wordt rekening gehouden met een reservering van 11 meter langs het spoor (buiten het plangebied) ten behoeve van een mogelijke infrastructuuruitbreiding voor RandstadRail en Metro, die in het kader van OV-Next verder wordt uitgewerkt. Wanneer deze ruimtereservering daadwerkelijk wordt benut is er geen ruimte meer voor de tramkeervoorziening op het maaiveld langs de spoordijk.
Het tankstation op de hoek van de Laan van NOI/Schenkkade is geen onderdeel van de planontwikkeling. Met de vergroening van de openbare ruimte en de nieuwbouw wordt een zo aantrekkelijk mogelijk inpassing gedaan.
Amendementen en moties
De gemeenteraad heeft het PUK geamendeerd. Tevens zijn er moties aangenomen.
Via amendementen is besloten dat:
De moties behelsden het volgende:
Afdoening moties
In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.
De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.
We streven er naar dat elke (vastgoed)ontwikkeling bijdraagt aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.
Het plangebied ontleent een groot deel van zijn groene kwaliteit aan de twee groene verbindingen die het gebied inkaderen: de groene ecologische Schenkzone en de heringerichte groenzone langs de Van Alphenstraat. Deze groene dragers zijn van betekenis op stedelijk niveau.
Binnen het plangebied wordt de overmaat van verharding verwijderd en ingezet om het al aanwezige groene karakter het gebied in te brengen en te verbinden met nieuw gebruiksgroen voor bewegen en spelen, rust, waterberging en verkoeling op openbaar en privé terrein, bijvoorbeeld in de vorm van pocket parks (kleinschalige, groene parkjes die functioneren als ontmoetingsplek en rustpunt), hoven, groene daktuinen en vergroening van straatprofielen.
Via het PUK is aan de ontwikkeling de eis gesteld dat het groenareaal in de openbare ruimte wordt vergroot en dat de bomenbalans minimaal positief is (te kappen bomen worden gecompenseerd), waarbij rekening wordt gehouden met voldoende groeiruimte op en nabij ondergrondse infrastructuur en de parkeergarage.
De volgende ambitie is uitgesproken:
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.
Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur (RIS300506)
Het plangebied grenst aan de Stedelijke groene Hoofdstructuur en meer specifiek in het 'Groengebied Gemeente Den Haag' en de 'Hoofdboomstructuur', zie ook onderstaande afbeelding.
Uitsnede Stedelijke Groene Hoofdstructuur ter plaatse van het plangebied (bron: gemeente Den Haag)
De Hoofdboomstructuur zijn specifieke delen van de bomenstructuur die een belangrijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad, de lange lijnen, de historische lijnen en boomstructuren die functioneren als belangrijke verbindingsschakels voor natuur tussen groengebieden.
De gemeente Den Haag heeft zichzelf verplicht de SGH op een eenduidige en herkenbare wijze duurzaam in stand te houden en te versterken.
Binnen de SGH vinden geen ontwikkelingen plaats als gevolg van dit bestemmingsplan.
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.
Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.
Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.
Het plangebied ligt in de nabijheid van een ecologische verbindingszone, de Schenkzone, zie ook onderstaande afbeelding.
Uitsnede kaart Natuurnetwerk- Groengebieden en ecologische verbindingszones (bron: gemeente Den Haag)
Binnen de ecologische verbindingszone vinden geen ontwikkelingen plaats.
Met de nota Stadsbomen 'Leefkwaliteit voor de stad' (RIS307827) wordt de ambitie uit de Agenda groen voor de stad, om door middel van groenbeleid bij te dragen aan een zo hoog mogelijke leefkwaliteit in de stad, concreet gemaakt.
De Nota stadsbomen bevat twee hoofddoelen:
De nota vormt een drieluik samen met het Routeboek stadsbomen in beheer en het Routeboek stadsbomen in projecten. De nota geeft de ambitie, visie en hoofduitgangspunten aan. In de routeboeken zijn deze concreet gemaakt en nader uitgewerkt.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.
In het plangebied zijn geen monumentale bomen te vinden.
De gemeente Den Haag wil natuurinclusief bouwen in de stad bevorderen (2019, RIS 301953). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de verdere stedelijke verdichting die door de verwachte bevolkingsgroei zal plaatsvinden is deze opgave extra actueel. Daarom wil de gemeente Den Haag aandacht voor het toevoegen van groen (met natuurwaarden) op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte.
Welke natuurinclusieve maatregelen bij een bouwproject moeten worden toegepast, staat beschreven in het instrument 'Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen Den Haag' (2019, RIS 301953). Ook de Haagse nota Eyeline Skyline (2017, RIS 298448) geeft handvatten voor het gebruik van het puntensysteem voor hoogbouw.
Met bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij het Puntensysteem voor groen- en natuurinclusief bouwen van toepassing is. Het gaat om een grootstedelijk project gelegen in stadszone 'Gebieden met hoogbouw en grootschalige bebouwing'. Hierdoor dient het te behalen aantal punten voor daken/gevels, verblijf en omgeving minimaal resp. 6, 4 en 6 punten te zijn. Deze punten kunnen behaald worden met de maatregelentabel opgenomen in paragraaf 3.4 Puntensysteem voor natuur- en groeninclusief bouwen, zie ook onderstaande afbeelding.
Maatregelentabel voor stadszone 'grootschalige bebouwing en hoogbouw' (bron: gemeente Den Haag)
In het PUK is bepaald dat de voorgenomen ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem 'groen- en natuurinclusief bouwen'.
In paragraaf 5.7 Natuurbescherming wordt nader uiteengezet op welke wijze dit in de planontwikkeling geborgd is.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2021 tot 2030 is vervat in de “Parkeerstrategie 2021-2030" (RIS308711). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.
in 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.
Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeerstrategie 2021 - 2030 (RIS308711). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Regeling autoparkeernormen Den Haag 2021" (RIS309547).
De parkeernormen uit dit beleid gelden niet voor station Laan van NOI, daar geldt het beleid uit de Nota parkeernormen CID en Binckhorst (RIS306160).
Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan het beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Uitgangspunt bij nieuwbouw- en herontwikkelingen is dat de parkeerbehoefte op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Fiets parkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen, zoals het deelfietsgebruik, kan worden bewaakt.
Toepassing van het beleid leidt tot het parkeerprogramma zoals toegelicht in 3.5 Mobiliteit.
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.
Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.
Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:
Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.
Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.
Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.
Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.
Woonagenda 2020-2023
Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. "Haags samen wonen, daar geloven we in".
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:
In het addendum zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4.000 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:
Het beleid heeft geleid tot het woonprogramma, zoals dat is opgenomen in 3.2 Programma.
De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota "de Kracht van Kwaliteit" (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:
Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.
Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.
De Kadernota detailhandel Den Haag “De Haagse hoofdwinkelstructuur centraal” (RIS 300626) is in 2018 vastgesteld. Met de Kadernota Detailhandel worden de ruimtelijke (juridisch-planologische) beleidskaders aangegeven voor de vestiging en ontwikkeling van de detailhandel in Den Haag in de toekomst. Daarbij staat de hoofdwinkelstructuur centraal. Alle inspanningen zijn erop gericht om de winkelstraten in deze hoofdwinkelstructuur te versterken en vestiging van nieuwe winkels zoveel mogelijk te concentreren in deze hoofdwinkelstructuur.
Onderdeel van de beleidscyclus voor detailhandel zijn de detailhandelsmonitor Den Haag en het actieprogramma Den Haag Winkelstad. De monitor analyseert periodiek alle winkelgebieden. Hiermee worden trends en ontwikkelingen in de Haagse winkelgebieden gesignaleerd, waarmee de hoofdwinkelstructuur herijkt kan worden. Het actieprogramma legt de inzet ten aanzien van de versterking van de winkelgebieden periodiek vast.
De planlocatie ligt buiten de hoofdwinkelstructuur. Conform het gemeentelijk en provinciaal beleid is er maar beperkt ruimte voor toevoeging van detailhandel: maximaal 500 m2 BVO, met oog op de ligging nabij de hoofdentree van intercitystation Laan van NOI. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan een levendige plint voor de locatie. in combinatie met de andere commerciële en maatschappelijke voorzieningen. Het is denkbaar dat in de toekomst meer ruimte is voor detailhandel, met oog op de verdere verdichting in het gebied en intensivering van het gebruikt van station Laan van NOI. In de planregels is daarom een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor maximaal 400 m2 extra detailhandel. Dit vergt wel een nadere onderbouwing.
Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.
In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.
Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.
Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019
Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.
Horeca in winkelgebieden
Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.
Horeca in de winkelstraten (max. 30%)
Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.
Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.
Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.
Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.
Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1500 m2 bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.
Binnen het plangebied wordt maximaal 24.000 m2 kantoren mogelijk gemaakt. Omdat een kantoorgebouw van circa 69.000 m2 wordt gesloopt, is er geen sprake van toevoeging van kantoorprogramma. De ontwikkeling leidt wel tot modernisering en verduurzaming van het kantorenaanbod in Den Haag.
Onderwijs
Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkelkansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar meer kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren van onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende en toekomstbestendige schoolgebouwen.
Onderwijshuisvesting
Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs bieden de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) en het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs 2020 – 2030 (RIS304176) het richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit die toekomstbestendig is (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties) op toegankelijke plekken. Hierdoor wordt met een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad een goed onderwijsaanbod mogelijk gemaakt. Nieuwe schoolgebouwen worden, in aansluiting op de toenemende behoefte aan onderwijshuisvesting in de stad, gerealiseerd op basis van een goede afstemming van vraag en aanbod.
Kinderopvang
Met het raadsvoorstel van 24 april 2014 (rv 45, RIS 271202-140408) heeft de raad besloten om bij nieuwbouw van schoolgebouwen waar gewenst en mogelijk tegelijkertijd rendabel (vervangende) nieuwbouw te realiseren van accommodaties voor kinderopvang. Den Haag streeft ernaar om kinderopvangcentra in, of direct nabij, scholen in stand te houden en, indien dit nodig blijkt, verder uit te breiden. De samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang in kindcentra neemt steeds meer toe en zal intensiever worden. De gemeente kan hierin een faciliterende rol spelen.
Peuterspeelzaalwerk
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.
Er zijn geen concrete plannen voor bovenstaande functies in het plangebied. Binnen de bestemming Gemengd zijn zij wel mogelijk gemaakt.
Inleiding
De stad Den Haag moet verdichten, vergroenen en verduurzamen om aan toekomstige verwachtingen te voldoen (Agenda Ruimte voor de stad RIS295016). Het verdichten is nodig om de huidige en toekomstige woningnood op te vangen. Om dat nu en in de toekomst leefbaar te houden is vergroenen en verduurzamen nodig. Zo heeft de gemeente het streven om in 2030 een klimaatneutrale en klimaatadaptieve stad te zijn. Om dit te kunnen realiseren zijn structurele aanpassingen nodig in de manier waarop er wordt gebouwd. Voor nieuwbouw gelden daarom hoge duurzaamheidsambities. Gebouwen moeten een lange levensduur hebben, zuinig zijn in gebruik en opbouw zijn en bestand zijn tegen toekomstige klimaatveranderingen. Bovendien moeten onderdelen en materialen na de levensduur hergebruikt kunnen worden.
De Nota Duurzaamheid “Schone energie in een groene stad” (RIS301829) beschrijft op hoofdlijnen hoe Den Haag de energievoorziening, leefomgeving, mobiliteit en het grondstoffengebruik toekomstbestendig wil maken. In dit hoofdstuk komen de verschillende thema's aan bod en worden de relevante beleidsnota's beschreven. Het gaat respectievelijk om de thema's: energie, leefomgeving (groen, klimaatadaptatie, gezondheid en milieu), mobiliteit en grondstoffen/circulariteit. Zie ook de paragraaf Duurzaamheid in hoofdstuk 3.
Energie
Den Haag zet grote stappen om te komen tot de ambitie om in 2030 een klimaatneutrale stad te zijn. Om dat te bereiken moet de Haagse energievoorziening aangepast worden. De energievoorziening van nieuwbouw (woningen) moet volgens het Bouwbesluit zonder aardgasaansluiting ontwikkeld worden. De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie Warmte (RIS310442) vastgesteld is. Uitgangspunt hiervan is dat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden. Daarom is het gebruik van hoge (> 70 °C) temperatuur stadsverwarming voor nieuwbouw onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande minder goed te isoleren woningen en gebouwen.
Vanaf 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (= Bijna energieneutraal Gebouw) van toepassing op alle bouwaanvragen die worden ingediend. Het Bouwbesluit stelt met de BENG eisen een ondergrens.
Om het thermisch gebruik van de ondergrond te optimaliseren stelt de gemeente waar nodig bodemenergieplannen op. In een bodemenergieplan wordt vastgelegd op welke plekken koude en op welke plekken warmte in de bodem opgeslagen mag worden. Zo wordt voorkomen dat koude en warme bronnen met elkaar interfereren en kan de thermische capaciteit van de bodem optimaal worden benut.
Platte daken op de locatie dienen gebruikt te worden voor klimaatadaptieve maatregelen (groen dak, wateropvang) in combinatie met het opwekken van duurzame energie (elektriciteit, warm water). Zorg met het ontwerp en indeling voor een lage koelbehoefte van het gebouw. Dit kan door rekening te houden met de oriëntatie van het gebouw, zonwering etc. Er gelden landelijke BENG normen en de TO-juli normering.
Mobiliteit
Den Haag zet in op een verandering van het mobiliteitssysteem (de mobiliteitstransitie), zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). De strategie is opgebouwd uit vier thema's. Het thema 'stadsvriendelijke vervoerswijzen' richt zich op duurzame mobiliteitsoplossingen die zo min mogelijk schade brengen aan mens en milieu, en die ten dienste staan van het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betekent o.a. dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-OV-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte én de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, OV en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, (bak)fiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag.
Om de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem te bewaken, zijn zes doelstellingen voor mobiliteit geformuleerd, waaronder schone mobiliteit; we zetten in op een klimaatneutrale stad in 2030 en op emissievrije mobiliteit. Dat doen we door schoner vervoer, het terugdringen van het aantal en de lengte van verplaatsingen en door meer verplaatsingen lopend, fietsend en met het openbaar vervoer te laten plaatsvinden. Daarnaast streven we naar schone en emissievrije stadslogistiek, taxi- en doelgroepenvervoer.
In Aanpak schoon vervoer (RIS303606) wordt versneld ingezet op schonere alternatieven ten aanzien van gemotoriseerd vervoer. Met maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit na. In en rond het gebouw dient actief rekening gehouden worden met de gewenste vormen van vervoer bijvoorbeeld door ruimte en voorzieningen te reserveren voor (deel)fietsen en laadpunten voor elektrische voertuigen.
Den Haag heeft diverse milieuzones, deze gelden o.a. voor vrachtverkeer, bussen, dieselauto's en oude brommers en worden stapsgewijs aangescherpt. Alle logistiek in de binnenstad dient vanaf 2025 emissieloos plaats te vinden (Milieu Zones Den Haag RIS305702). De locatie Anna van Hannoverstraat 4 valt weliswaar buiten de binnenstad en buiten de milieuzone voor vrachtverkeer, maar de toekomstige gebruikers van deze locatie zouden kunnen onderzoeken om zich aansluiten bij het Platform Stedelijke Distributie en gebruik te maken van de Haagse Logistieke Hub.
Onze ambitie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur, mobiliteitsdiensten en de reizigers zelf moeten meegroeien met het gewenste fietsgebruik (Ruim baan voor de fiets, fietsstrategie Den Haag 2040, RIS302960).
Met de groei van het fietsgebruik groeit ook de behoefte aan voldoende stallingsvoorzieningen op de juiste plek. Dat is nodig om fietsgebruik te faciliteren, maar ook om de overlast in de openbare ruimte te voorkomen. De aanwezigheid van fietsenparkeervoorzieningen stuurt het gedrag. Of mensen hun fiets goed bij de woning en op bestemming kwijt kunnen, bepaalt of mensen voor de fiets kiezen of voor een ander vervoermiddel. Goede oplossingen voor fietsparkeren maken het gebruik van de fiets aantrekkelijk. Met de toename van het aantal verschillende fietsmodellen, zoals E-bikes, kratfietsen en bakfietsen, is er behoefte aan een gedifferentieerd aanbod aan stallingsvoorzieningen.
Grondstoffen
Gemeente Den Haag heeft de ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn. In 2030 wil de gemeente voor 50% circulair zijn. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Het materiaalgebruik gerelateerd aan bouw en (bouw)processen is verantwoordelijk voor 11% van de gehele Nederlandse CO2 uitstoot. Het is daarom van belang om naast energiezuinige gebouwen ook waarde te hechten aan het omlaag brengen van het materiaalgebruik. De milieukosten van een gebouw worden berekend d.m.v. een MilieuPrestatieGebouw (MPG). Dit zijn alle milieukosten van materialen opgeteld, gedeeld door de levensduur en de vloeroppervlakte. De landelijke norm hiervoor ligt op 0.8 voor woningen en 1.0 voor utiliteit. Voor nieuwbouw in Den Haag streven wij naar een zo laag mogelijke MPG-waarde. Dit valt te behalen door slim om te gaan met de hoeveelheid materialen, in te zetten op hergebruik en te kiezen voor verantwoorde biobased materialen.
Actieplan maatschappelijk verantwoord inkopen (RIS 299397)
We gaan verspilling van grondstoffen tegen en zorgen voor maximaal hergebruik van materialen in en door de stad. Voor sloop hanteren we de minimale eis dat er gesloopt wordt conform de BRL SVMS-007.
Afval
Het aanbieden en ophalen van afval brengt een ruimtevraag met zich mee. De opstelplekken en aanrijroutes moeten voldoen aan de daarvoor geldende randvoorwaarden, zoals geformuleerd in de vastgestelde parkeerstrategie (RIS 308711) en het handboek openbare ruimte (www.hor.denhaag.nl).
Afval dat tijdens de bouw en daarna in de gebruiksfase vrijkomt moet zoveel mogelijk aan de bron gescheiden worden en apart afgevoerd te worden. Het huishoudelijk afval dient inpandig (uit het zicht) en op eigen terrein te worden opgeslagen. In het ontwerp dient hiervoor ruimte gereserveerd te worden. Meer informatie hierover in hoofdstuk 5.
Groen
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een groenere stad met een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte is een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur.
In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit van deze bomen te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.
Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel.
De gemeente Den Haag stimuleert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 309252, 301953, 313059). Dit levert een bijdrage aan de biodiversiteit, aan de klimaatopgave door vermindering van hittestress en wateroverlast, aan de mogelijkheden voor natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen. Daarnaast moeten alle grootschalige nieuwbouwprojecten in Den Haag voldoen aan het Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen (RIS301953).
Als onderleggen voor het ruimtelijk beleid heeft de gemeente De Agenda Ruimte voor de Stad (RIS295016). De agenda heeft verschillende functies waaronder het vormen van een onderlegger voor het ontwikkelen en beoordelen van nieuwe ruimtelijke plannen. Groen is hierbij een belangrijk onderwerp en komt terug rondom opgaves als verdichting en klimaatadaptatie.
De Agenda Groen voor de Stad (RIS295016) legt de basis om samen met de stad binnen een helder beleidskader en met een duidelijke ambitie de uitdagingen waar Den Haag voor staat het hoofd te bieden en de kansen die zich voordoen te pakken. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven.
De ambities, thema's en kaarten in deze Agenda vormen een richtinggevend toetsingskader voor de toekomst van het groen van de gemeente Den Haag. Ze geven aan wat waar belangrijk is en niet wat het precies moet zijn of worden. In plaats van een blauwdruk gaat het om het benoemen van waarden en procesvoorwaarden, waarmee de kwaliteit van het groen in Den Haag voor de langere termijn is geborgd. In de Agenda leggen we de hoofdzaken vast en geven daarnaast ruimte voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen.
Al deze beleidsdocumenten geven weer dat de gemeente zorgvuldig omgaat met onze stadsnatuur. Zo wordt er ook gekeken naar de effecten van verlichting op de natuur, te vinden in de Richtlijn Licht op Natuur (RIS 298657)
Klimaatadaptatie
Volgens de laatste scenario's van het KNMI zal klimaatverandering ertoe leiden dat we in Nederland vaker te maken krijgen met hevige regenbuien, meer dagen met tropische temperaturen, langere droge perioden en een verdere stijging van de zeespiegel. Dergelijke weersextremen kunnen veel schade en overlast veroorzaken, ook op het gebied van gezondheid. De Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) biedt ontwerpprincipes om gebouwen en de buitenruimte klimaatbestendig te ontwerpen en in te richten.
Wateroverlast en de schade daardoor veroorzaakt zijn per locatie te analyseren middels de stresstesten in de klimaatatlas. De sponswerking van de stad moet vergroot worden om de gevolgen van klimaatverandering te beperken. Dat doen we middels hemelwater vastgehouden - bergen - infiltreren en/of hergebruiken - eventueel vertraagd afvoeren. Oplossingsrichtingen zijn sterk afhankelijk van lokale omstandigheden zoals grondwaterstanden en type ondergrond (zand of veen). Een robuuste oplossing vraagt dus altijd om maatwerk.
Naar het thema hitte in Den Haag is door de TU Delft een uitgebreide studie verricht. De resultaten van deze studie zijn te vinden in het rapport Haagse Hitte (RIS299474). Naast maatregelen op en aan gebouwen die gericht zijn op het buitenhouden van de zomerse zon of verkoeling (zonwering, overstekken, groene daken, verticaal groen, geveltuintjes) bieden bomen schaduw en verkoeling in de zomer. Bomen vormen daarom ons groene kapitaal. Zodoende wordt terughoudend omgegaan met het afgeven van kapvergunningen en zal, waar kappen onvermijdelijk is, nieuw bomen met gelijkwaardige natuurwaarde moeten worden aangeplant.
Voor Den Haag zijn de effecten van droogte onderzocht in een Droogtestudie (RIS306855). De droogtestudie geeft aan dat verschillende delen van de stad kwetsbaar kunnen zijn voor diverse effecten van droogte. Droogte wordt beperkt door maximale sponswerking in de stad te benutten door oplossingen in groen, bodembuffers en door wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem.
Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.
De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:
De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.
Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht met een hoogstaand werk- en leefmilieu en een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector. Dat biedt groeikansen. De Haagse 'quality of life' onderscheidt zich gunstig van andere steden op een aantal punten: nabijheid strand en duinen, internationale (expat) voorzieningen, winkels en betaalbaar en divers woningaanbod. Dit potentieel moet beter worden benut en verder worden uitgebouwd.
Voor de locatie Anna van Hannoverstraat 4 zijn binnen de bestemming Gemengd sportvoorzieningen toegestaan. In het bouwplan is rekening gehouden met een sportschool van ca 1.500 m2.
De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.
Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.
Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:
leeftijdscategorie | aantal kinderen per speelplek | actieradius | speeloppervlakte | ||
0 tot 6 jaar | 50 tot 75 kinderen | 100 - 150 meter | 200 m² | ||
7 tot 12 jaar | 75 tot 100 kinderen | 400 - 600 meter | 500 m² | ||
13 tot 18 jaar | 100 tot 125 kinderen | 1.000 meter | > 750 m² |
In dit bestemmingsplan worden binnen de bestemmingen geen speelplekken opgenomen en/of specifiek met een functieaanduiding aangegeven.
Wel is in de algemene bouwregels opgenomen dat een speeltoestel van maximaal 4 meter hoogte toegestaan is.
Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.
Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.
Woonmilieu | Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw |
Centrum stedelijk | 2,742 |
Stedelijk vooroorlogs | 2,260 |
Groen stedelijk | 1,779 |
Stedelijk naoorlogs | 2,160 |
Stadsrand 20e eeuw | 2,152 |
Stadsrand modern | 2,996 |
Werkgebieden | 2,245 |
Totaal | 2,702 |
Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)
Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96
Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.
In het standaardontwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:
Het plangebied wordt groen en autoluw ingericht. Het plangebied ligt nabij een groene omgeving (de Schenkzone) en kent de nodige voorzieningen die als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren. Bij de uitwerking van de buitenruimte (inclusief daktuinen) binnen en rondom het plangebied is het creëren van speelgelegenheid een aandachtspunt.
Met het toevoegen van woningen alleen, creëren we nog niet de aantrekkelijke inclusieve en levendige stad die we voor ogen hebben. De nieuwe bewoners hebben ook behoefte aan passende stedelijke voorzieningen. De vraag naar onderwijs, sport, cultuur, groen, zorg, welzijn en andere soorten voorzieningen zal blijven toenemen naarmate er inwoners in Den Haag bijkomen. Ruimtelijk willen we voorzieningen toevoegen waar de vraag toeneemt. Bovendien moet het voorzieningenaanbod divers en van hoog niveau zijn om aan te sluiten bij de verschillende wensen en behoeften van bestaande en nieuwe gebruikers. Iedereen moet gebruik kunnen maken van faciliteiten passend bij de eigen levensstijl en het liefst ook op een prettige afstand. Dit is van cruciaal belang voor het functioneren en de aantrekkelijkheid van Den Haag.
De nota Haagse referentienormen maatschappelijke voorzieningen (RIS307513) geeft richtinggevende oppervlaktes voor diverse voorzieningen welke als uitgangspunt gehanteerd worden bij de start van gebiedsontwikkelingen en grootschalige projecten Hierbij gaat het om primair en voorgezet onderwijs, sport, zorg en welzijn, kunst en cultuur, maar ook voldoende speelveldjes, en gebruiksgroen in de openbare ruimte om te sporten. De referentienormen zijn niet bedoeld als bindende norm. Wel zijn ze bedoeld om bij gebiedsontwikkelingen aan de voorkant globaal onderbouwde ruimte- en investeringsclaims te kunnen doen (RIS307513, p. 5). Toepassing van de normen op individuele bouwprojecten heeft zijn beperkingen, omdat veel voorzieningen op een hoger schaalniveau (buurt, wijk of stadsdeel) worden georganiseerd. Inzet is om voldoende aanbod op het juiste schaalniveau te realiseren, gekoppeld aan de grote gebiedsontwikkelingen.
Voor het CID worden de centrum-stedelijke referentienormen als vertrekpunt voor de berekening gehanteerd. In het kader van het Voorzieningenonderzoek CID zal een vertaalslag worden opgenomen op basis van de verwachte hoogstedelijke woonmilieu en bijbehorende huishoudensgrootte. De resultaten hiervan worden begin 2023 verwacht. Ook is in 2023 een evaluatie van de referentienormen gepland.
Conform de structuurvisie CID (RIS307135, p. 6) wordt bij de ontwikkeling van het CID gewerkt aan een hoogwaardige groene buitenruimte met een hoge gebruiks- en ecologische waarde met op gebiedsniveau een norm voor openbaar groen van 8 m2 per woning. De aanpak van de openbare ruimte gebeurt stapje voor stapje en het kwaliteitsniveau wordt uitgewerkt in de inrichtingsplannen voor de openbare ruimte.
Onderstaande tabellen laat zien wat de vergunde en in procedure zijnde ontwikkelingen betekenen voor de kwantitatieve verhouding groen/woningen in het CID. Op basis van de van de uitgangssituatie bij vaststelling van de structuurvisie CID in 2021 en de reeds vergunde bouwplannen zou op gebiedsniveau CID sprake zijn van 12,9 m2 groen per woning. Vervolgens is in beeld gebracht wat het effect is van de twee in 2022 verleende vergunningen (The Grace en Waldorp four) in combinatie met de 3 lopende bestemmingsplannen en grote ingrepen in de openbare ruimte waarvoor de financiering reeds is vastgelegd. Hieruit blijkt dat de verhouding groen/woningen na uitvoering van deze projecten boven de 8 m2 groen per woning blijft in het CID.
Tabel m2 groen per woning CID
Zowel voor het aantal woningen als de vierkante meters groen geldt dat deze cijfers tijdens de planvorming nog in beweging zijn. De laatst bekende cijfers zijn hier ingevuld; indien nodig is een schatting gebruikt. Na realisatie worden de definitieve gegevens ingevuld. Kleinschalige ontwikkelingen, zowel wat betreft woningbouw als openbare ruimte, zijn buiten beschouwing gelaten. Deze hebben weinig effect op het totaalbeeld.
In de onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de berekende behoefte van de overige maatschappelijke voorzieningen op basis van de referentienormen. Tevens is aangegeven op welke manier in de behoefte kan worden voorzien, met aandacht voor de ruimtelijke inpassing en de uitvoering. Verschillende oplossingen zijn mogelijk:
Hierbij is relevant dat de rol van de gemeente verschilt per type voorziening. Voor sommige voorzieningen geldt dat de gemeente een wettelijke verantwoordelijkheid heeft. Voor andere voorzieningen treedt de gemeente op als subsidiegever; in weer andere gevallen is de gemeente vooral faciliterend via het ruimtelijk instrumentarium.
type voorziening | Berekende Behoefte cf referentienormen | Toelichting | Ruimtelijke inpassing | Uitvoering/financiering |
Onderwijs | 2.280 m2 basisschool 1.500 m2 voortgezet onderwijs (in beide gevallen inclusief buitenruimte) |
In het IHP Onderwijs en de actualisatie hiervan in 2022 is de verwachte bevolkingsgroei in het CID meegenomen in de leerling prognoses. Op grond hiervan zijn voostellen opgenomen voor uitbreiding van scholen in de omgeving van het plangebied. | De Liduina Basisschool en de Dr. M.M. Den Hertogschool worden uitgebreid om aan de toenemende behoefte te voldoen gelet op de ontwikkeling van SoZa en andere ontwikkelingen in omgeving (Monarch torens etc). Verderop in de wijk wordt bij de nieuwbouw voor de van Hoogstratenschool rekening gehouden met uitbreiding en na realisatie van de Nutschool Bezuidenhout zal de oude locatie aan de Merkusstraat worden aangehouden om eventuele verdere druk op het basisonderwijs op te kunnen vangen. Voor voortgezet onderwijs is er voldoende capaciteit met de huidige middelbare scholen. |
Voorzien in voldoende onderwijs in een gemeentelijke taak. De schooluitbreiding wordt gefinancierd vanuit de gemeentelijk begroting. Uitvoering vindt plaats door onafhankelijke schoolbesturen. |
Eerstelijns- zorg |
438 m2 | Functie die in de plint van het gebouw kan worden opgenomen. |
Via de bestemmingsplanregels is geborgd dat er in het bouwplan minimaal 440 en maximaal 1.000 m2 zorgaanbod komt. Realisatie en invulling is aan de markt. | |
Centrum Jeugd en gezin ( CJG) | 60 m2 | Behoefte kan opgepakt worden met bestaande CJG aan de Carpentierstraat. Conform referentienorm is er slechts indicatief 0,05 extra CJG nodig en hiervoor is er capaciteit genoeg | - | - |
Buurthuis | 150 m2 | Behoefte aan buurthuisvoorzieningen wordt opgepakt met Integraal Huisvestingsplan Zorg en Welzijn. |
In het bouwplan zelf wordt voorzien in een 'buurtkamer' van 150 m2, als onderdeel van de voorzieningen in plint. |
Realisatie van de buurtkamer maakt onderdeel uit van het bouwplan en ligt bij de ontwikkelende partij.
|
Bibliotheek | 54 m2 | Behoefte aan bibliotheek- voorzieningen zijn stadsbreed onderzocht in het IHP Cultuur en Bibliotheken (RIS311896). Hierin zijn voorstellen opgenomen om binnen 5 jaar een bibliotheek Mariahoeve en een bibliotheek Benoordenhout te realiseren. |
De bestaande bibliotheek Bezuidenhout en Voorburg liggen binnen 10 minuten fietsen van de locatie. |
Bibliotheken zijn een gemeentelijke voorziening. |
Cultuuranker | 72 m2 | Voor Haagse Hout wordt ingezet op realisatie van een cultuuranker conform IHP Cultuur & Bibliotheken. | Ruimtelijk is inpasbaarheid op locatie is mogelijk. Het ligt echter meer voor de hand om vanuit breder perspectief van CID-Haagse Hout ontwikkelingen een cultuuranker te realiseren centraal in de wijk. De afgelopen jaren heeft het Diamanttheater gefunctioneerd als Cultuuranker voor Haagse hout. | Financiering van cultuurankers is t/m 2024 geregeld via de Subsidieregeling cultuuranker- en openluchttheaterfuncties Den Haag 2021-2024. Initiatief en realisatie ligt bij culturele instellingen. |
Sporthal | 317 m2 | De behoefte voor CID is opgepakt met het IHP Sport (RIS311895). | Op de Binckhorst is ruimte voor een nieuwe gemeentelijke sporthal gereserveerd. Voor Haagse Hout wordt overwogen om extra blaashal te realiseren. Via de IAS-subsidie kunnen verenigingen hiervoor daarnaast ook een bijdrage ontvangen. Bestemmingsplan: In de plint van de bebouwing is ruimte voor een sportvoorziening, bijvoorbeeld fitness. |
Voor sporthal op de Binckhorst is de intentie dat gemeente de bekostiging zelf op zich neemt. De planregels bieden ruimte voor sportvoorzieningen. Realisatie wordt aan de markt overgelaten. |
Zwembad | 144 m2 | De behoefte voor CID als geheel wordt beschreven in het voorzieningen- onderzoek CID. Stadsbreed geldt het IHP Sport (RIS311895). | In het IHP sport is een reservering voor een zwembad in de Binckhorst opgenomen met het oog op de groei van de stad. | Voor zwembad op de Binckhorst is de intentie dat gemeente de bekostiging zelf op zich neemt. |
Tabel Gebouwde voorzieningen
Type voorziening | Berekende behoefte conform referentienorm | Beschouwing | Ruimtelijke inpassing | Uitvoering/financiering |
Speel-voorzieningen | 3.378 m2 | Voldoen aan deze ruimteclaim wordt onderzocht en maakt deel uit van de verdere uitwerking. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ligging in de directe omgeving van een intercitystation en de ecologische waardering van de Schenk. | Inpassen van speelmogelijkheden op het kavel, zowel op het maaiveld als op de daktuinen. Onderzoeken van de mogelijkheden voor speelvoorzieningen in de directe omgeving bij het ontwerp voor de openbare ruimte rondom het ontwikkelplot. In 2023 wordt het ontwerp voor de openbare ruimte uitgewerkt. |
Speelvoorzieningen op het kavel zelf maken onderdeel uit van het bouwplan en worden gerealiseerd door de ontwikkelende partij. Mbt voorzieningen in de openbare ruimte worden in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over kostenverhaal en uitvoering. |
Sport in de openbare ruimte | 1.200 m2 (dubbelgebruik) | Dit betreft geen extra ruimteclaim; het gaat om een inrichting van de openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen. Doel is dat iedereen binnen een straal van 1 km rond zijn huis een gelegenheid vinden om te sporten in de openbare ruimte. Routes en rondjes worden waar mogelijk aan elkaar verbonden waardoor de wandelaar, de korte eìn de lange afstand sporter gemakkelijk zijn weg vindt. |
De naastgelegen groene Schenk biedt ruimte voor ontspanning en bewegen en maakt onderdeel uit van een groter netwerk. Bij de (her)inrichting van de openbare ruimte moet rekening worden gehouden met het intensievere gebruik als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied. |
Mbt voorzieningen in de openbare ruimte worden in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over kostenverhaal en uitvoering. |
Speelveldjes zoals Cruyff- en Krajicek courts | 1.200 m2 | Aan de Van Alphenstraat ligt een bestaand speelveld van ca 1.200 m2, dat weinig intensief gebruikt wordt. De behoefte kan hier voorlopig mee worden opgevangen. Voor de langere termijn zal in de ontwikkelvisie voor het gebied en de plannen voor de openbare ruimte moeten worden gezocht voor aanvullende voorzieningen. |
- | - |
De conclusie is dat ook na realisatie van het plan kan worden voorzien in een voldoende voorzieningenniveau. Een deel van de toenemende vraag aan voorzieningen wordt in het bouwplan of de directe omgeving ingevuld. In een aantal gevallen kan van bestaande voorzieningen gebruikt worden gemaakt. Met het oog op de stijgende vraag naar voorzieningen op een hoger schaalniveau als gevolg van de groei van Den Haag zijn in integrale huisvestingsplannen voorstellen geformuleerd voor o.a. een sporthal, bibliotheek en zwembad en de uitbreiding van scholen.
Buurthuis van de Toekomst
Het college wil accommodaties in de stad optimaal benutten door verschillende functies met elkaar te combineren zoals bibliotheken, zorg, welzijn, onderwijs en sport. Daarnaast wil het college de kracht van onder meer sportverenigingen beter benutten voor behoeften en vraagstukken uit de buurt. Gestreefd wordt om sportclubs, scholen, culturele instellingen en andere organisaties in de wijk met elkaar te laten samenwerken. De subsidieregeling 'Buurthuis van de toekomst' is in 2019 beëindigd. Het College heeft echter aangegeven (RIS303610, 2019) het streven naar optimalisering en gecombineerd ruimtegebruik voort te zetten.
In het plan is ruimte voor maatschappelijke voorzieningen.
Onderwijs
De nota Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs 2020-2030 (RIS 304176, 2019) biedt een nader richtinggevend kader voor onderwijshuisvesting voor primair, speciaal voortgezet, en internationaal onderwijs. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende toekomstbestendige schoolgebouwen verspreid over de stad. Gelijke kansen voor alle leerlingen is daarbij het motto. Voor iedere leerling in de stad is geschikt onderwijs bereikbaar. Conform het IHP wordt ingezet op ondermeer vervangende nieuwbouw van Den Hertogschool op huidige locatie in Bezuidenhout, waarbij constructief/ontwerptechnisch rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheid van 6 groepen op het dak. Hiermee is er voor toekomstige inwoners van SoZa zekerheid dat er voldoende ruimte voor scholen kan worden voorzien.
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest.
In het plangebied zelf wordt zodoende niet ingezet op onderwijsvoorzieningen voor basis onderwijs. Wel biedt het plan mogelijkheden voor vestiging van instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Kinderopvang
In de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329 inclusief update 2015) zijn ruimtelijke criteria opgesteld, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:
• kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren
• kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
• kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
•kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
• Kindercentra niet liggen nabij (of aan) doorgaande wegen met een intensiteit van > 10.000 voertuigen per etmaal en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
• het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.
In de Sportnota 2015 is daaraan de inzet toegevoegd de inzet om sportkantines zoveel mogelijk ook te kunnen benutten voor kinderopvang. In het plangebied zelf wordt niet inzet op kinderopvang.
In het plangebied wordt kinderopvang toegestaan, voor zover er wordt voldaan aan de eisen voor buitenruimte.
Kunst & cultuur
Met het Beleidskader Kunst en Cultuur 2021-2024 en Meerjarenprogramma Kunst & Cultuur (RIS302961 en RIS305541, 2020) wordt binnen de financiële kaders gestreefd naar een 'Zee van mogelijkheden'. Kunst en cultuur dragen bij aan de identiteit, het imago en de economische aantrekkingskracht van onze stad. Het college vindt het belangrijk dat in Den Haag kunst gemaakt wordt van hoog niveau. Maar ook dat kunst en cultuur mensen aanspreekt op hun persoonlijke waarden, ontspanning en plezier brengt, de mogelijkheid van het ontwikkelen van een kritisch vermogen aanreikt, stimuleert tot zelfontplooiing en een diversiteit van andere identiteiten dan die van henzelf toont. Inzet van het college is inclusie: de instellingen samen dienen te zorgen voor een breed publieksbereik dat de hele stad bedient.
Belangrijk ruimtelijk beleidsdoel is om de Cultuurankerfunctie van elk stadsdeel verder te ontwikkelen. Ieder stadsdeel heeft een Cultuuranker. Cultuurankers zijn culturele instellingen die zich met hun activiteiten richten op bewoners in het eigen stadsdeel om de cultuurparticipatie te vergroten. Met kwalitatief goed én toegankelijk aanbod dat aansluit bij wensen en behoeften van hun omgeving bereiken zij mensen voor wie kunst en cultuur niet vanzelfsprekend zijn.
Daarnaast is inzet op ruimte om kleine en grote Festivals en evenementen te organiseren een ruimtelijke doelstelling. Deze dragen bij aan de verlevendiging van de stad, brengen groepen mensen samen en zetten de stad op de kaart.
Binnen het CID is het doel om een culturele programmering te realiseren, die aansluit bij het profiel van het gebied door ruimte te maken voor een nieuwe generatie makers. Conform het IHP Kunst & Cultuur wordt ingezet op een cultuuranker in Haagse Hout. Hierover moet nog nadere besluitvorming plaatsvinden. In tijdelijkheid wordt ingezet op gecombineerd ruimtegebruik van ondermeer scholen.
Culturele broedplaatsen
Met de Nota Broedplaatsenbeleid 2021-2024 (RIS 306134, 2020) wordt ingezet op ruimte voor broedplaatsen. Broedplaatsen dragen bij aan de versterking en vernieuwing van de cultuur- en kunstsector in Den Haag. Met een steeds krapper wordende vastgoedmarkt van tijdelijke en betaalbare panden zal op andere manieren met de broedplaats-locaties moeten worden. Hiervoor is de inzet om naast gedeeld gebruik tijdelijk gebruik worden gestimuleerd door actief de mogelijkheden daartoe te verkennen en aan te bieden. Daar waar in de gebiedsontwikkeling tijdelijke leegstand ontstaat is het wenselijk deze ruimte te benutten en dit gebeurt ook op basis van tijdelijke ontheffing. Gelet op de aard en tijdsbestek is het niet aan de orde om hiervoor in dit plan middels bestemmingsplan ruimte te reserveren.
Levensovertuiging
Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Uitgangspunt is dat maatschappelijke bestemmingen ook ruimte geven voor gebed, zodat in het plintprogramma ook gebedsruimten zich kunnen vestigen.
In het plangebied zelf wordt niet ingezet op gebedsruimten.
Sport
In het Haags Sportakkoord 2020-2022 (RIS306192 2020) staan de belangrijkste uitdagingen en ambities waar Den Haag de komende periode voor staat voor een optimaal sportklimaat. Het sportakkoord bestaat uit 4 pijlers:
1. Accommodaties en voorzieningen voor sport
2. Sterke Haagse sportverenigingen
3. Heel Den Haag beweegt
4. Topsport en talentontwikkeling
Inzet is dat er 2030 voldoende faciliteiten zijn, die aansluiten bij de Haagse sport- en beweegbehoefte en het merendeel van de
Sportaccommodaties is in 2022 functioneel, van goede kwaliteit en duurzaam. Hiervoor moet nog een slag geslagen worden.
Het aanbod op wijkniveau sluit nog niet altijd aan bij de sport- en beweegbehoefte. Hier kunnen we winnen. Daarnaast zal het aantal inwoners in Den Haag de komende jaren toenemen. Nieuwe wijken worden gebouwd en in bestaande wijken groeit het aantal woningen en inwoners. De uitdaging is om in de verdichtende stad voldoende ruimte voor sporten en bewegen te blijven bieden, zowel op het gebied van zwemwater, sporthallen, buitensportvoorzieningen als bewegen in de openbare ruimte. Het waarborgen van de leefbaarheid, vitaliteit en aantrekkelijkheid van onze stad, vraagt om het meegroeien van sportaccommodaties.
In de openbare ruimte is er inzet op het benutten van de bestaande plekken voor sport en bewegen. Verder verbinden we routes ,zodat er logische rondjes ontstaan om hard te lopen, te wandelen of te fietsen.
Belangrijk is dat er sportvoorzieningen in de buurt zijn; bereikbaar en toegankelijk. De verdichting van de stad, de verwachte bevolkingsgroei en de ambitie van 100% sport- en beweegdeelname in 2030. Naast bereikbaarheid is ook diversiteit van belang. Er komen nieuwe sporten bij. zoals freerunnen en boulderen. Het is van belang dat deze ook een goede plek in Den Haag vinden.
Binnen dit bestemmingsplan wordt ingezet op relatief (passend bij een stationslocatie) aantrekkelijke wandelroute en aantakking op ondermeer Velostrada fietsroute, die voor verbinding zorgt zowel in Noordelijke als Zuidelijke richting. Daarnaast wordt er ingezet op mogelijkheden voor sport (fitness).
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een planm.e.r.-, projectm.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt. Categorie D11.2 heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingsprojecten.
Uitsnede D-lijst Besluit milieueffectrapportage, categorie D11.2
Voor de locatie Anna van Hannoverstraat 4 zijn programmatische uitgangspunten vastgelegd. Zo omvat het totale bovengrondse functionele programma maximaal 120.000 m2 bvo, met daarbij de mogelijkheid om maximaal 15.000 m2 bvo parkeren bovengronds en inpandig (uit het zicht) te realiseren en is een bandbreedte van 1.000 – 1.200 voor het aantal woningen opgenomen. De oppervlakte van het perceel waar de herontwikkeling plaatsvindt is kleiner dan 2 hectare.
De drempelwaarden zoals opgenomen in de D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage (100 hectare, 200.000 m2 bvo of 2.000 woningen) worden niet overschreden.
De drempelwaarden zijn echter niet 'hard' waardoor ook in gevallen waarbij de drempelwaarden niet worden overschreden, moet worden bekeken of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden die aanleiding geven voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure'.
Een andere mogelijk aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure zijn de eventuele gevolgen van een plan voor Natura2000-gebieden. Wanneer significante negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten is een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Wanneer in het kader van een bestemmingsplan een passende beoordeling vereist is, kan dat leiden tot een (plan)m.e.r.-plicht.
Gezien de afstand van de locatie Anna van Hannoverstraat 4 tot omliggende Natura2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Dat geldt niet voor de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden. In een overbelaste situatie kan een kleine depositietoename op grote afstand al leiden tot significante negatieve effecten.
In het kader van het bestemmingsplan en MER is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de herontwikkeling van de locatie Anna van Hannoverstraat 4 voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000.
Gezien de omvang van de plannen, de locatie en de potentiële effecten is besloten voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure in het kader van het bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4.
In het begin van de MER-procedure wordt een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) uitgebracht, met als doel om sturing te geven aan de volgende stappen en het inwinnen van zienswijzen en het raadplegen van adviseurs en bestuursorganen.
In het algemeen bevat een NRD ten minste drie elementen:
Op 27 december 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders de NRD Anna van Hannoverstraat 4 (SoZa-locatie) vrijgegeven voor inspraak. Dit NRD bevat naast bovenstaande punten ook een onderzoeksopzet per omgevingsaspect.
Inwoners en andere belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken op het document. De ingebrachte zienswijzen worden betrokken bij het vaststellen van de richtlijnen voor het op te stellen MER.
Het openbaar maken van de NRD is de eerste stap in de m.e.r.-procedure. Het MER zal vervolgens gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Koppeling MER- en bestemmingsplanprocedure (bron: Rho)
Witteveen + Bos heeft in opdracht van Vorm Ontwikkeling B.V. het milieueffectrapport Anna van Hannoverstraat 4, Den Haag opgesteld. Het volledige rapport is als Bijlage 2 en Bijlage 3 (geluidsrapport behorende bij de MER) bij deze toelichting opgenomen. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het MER gegeven.
Gezien de sterk beperkte speelruimte om binnen de kaders van het geamendeerde PUK te komen tot onderscheidende alternatieven die in het MER onderzocht kunnen worden is er in het MER voor gekozen om alleen voor de voorgenomen ontwikkeling de maximale planologische mogelijkheden te onderzoeken. Hierbij is er uitgegaan van het volgende programma.
Samenvatting programma onderzocht in het projectMER (bron: Wittenveen + Bos)
Functiemenging
Ten opzichte van de referentiesituatie (tijdelijk gebruik als woning voor statushouders en studenten, verschillende bedrijven en een horeca school, dan wel gedeeltelijk anti-kraak), draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een sterke verbetering van de verhouding tussen wonen en overige gebruiksfuncties, werken/ detailhandel/ voorzieningen. Het effect van de ontwikkeling op functiemenging wordt daarom als zeel positief (++) beoordeeld. Een aandachtspunt hierbij is dat de richtafstanden tot het naastgelegen benzinestation en Station Den Haag Laan van NOI overschreden wordt.
Openbare ruimte
De beoogde ontwikkeling heeft de ambitie de structuur van de openbare ruimte fijnmaziger te maken en het gebied beter doorwaadbaar te maken dan in de bestaande situatie. Door logistieke functies, afvalinzameling en parkeren uit de openbare ruimte te halen en inpandig te plaatsen ontstaat een groter aandeel openbare ruimte en publiek toegankelijke ruimte dan in de referentiesituatie. Vergroening van de huidige stenige buitenruimte en het perceel met nieuwe bebouwing draagt bij aan de verblijfskwaliteit en het verminderen van klimaat-effecten zoals het stadshitte-effect, hemelwaterberging/ -vertraging en heeft een positief effect op de gezondheid. Het effect op het andeel en de kwaliteit van de publieke ruimte wordt daarom als zeer positief (++) beoordeeld.
Geluid
Gezien de aantallen woningen in de voorgenomen ontwikkeling (ten opzichte van de referentiesituatie) en de hoeveelheid niet-geluidluwe gevels bij de cumulatieve belastingen van weg- en railverkeer, wordt een sterk negatieve beoordeling (- -) gegeven aan het effect van de voorgenomen ontwikkeling op het aantal geluidgevoelige objecten binnen de geluidklassen in cumulatie.
Luchtkwaliteit
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet betekenende mate bij aan een verandering van de blootstelling aan schadelijke stoffen. Strikt genomen verslechtert de concentratie schadelijke stoffen door de voorgenomen ontwikkeling en heeft de ontwikkeling een negatief effect (-) op de luchtkwaliteit.
Geur
Ten aanzien van geur is er in de huidige situatie geconstateerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de geurnormen in het geurbeleid van de provincie Zuid-Holland. De nieuwe ontwikkeling vindt plaats buiten de geurcontour van het tankstation. Daarom wordt aangenomen dat ook na de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen sprake zal zijn van een overschrijding van geurnormen (0).
Milieugezondheidsrisico's (MGR)
De MGR is het gezondheidsrisico als gevolg van een bepaalde milieubelasting op een bepaalde plaats als percentage van de totale gezondheidsrisico's. De milieufactoren die meegenomen worden in de berekening van de MGR zijn geluid en luchtkwaliteit. Deze zijn samen goed voor bijna 90% van de mileugerelateerde ziektelast.
Luchtkwaliteit leidt tot een lichte verslechtering, maar niet in betekende mate. De achtergrondconcentratie blijft maatgevend en die wijzigt niet tussen referentie en plansituatie. Extra verkeersbewegingen leiden tot een wat hogere geluidbelasting op de locatie, maar ook daarbij geldt dat de achtergrondgeluidbelasting al aanzienlijk hoog is. De locatie is qua luchtkwaliteit en geluid al zwaar belast. Er zal geen tot hooguit een lichte verslechtering van de MGR-score op het plangebied optreden. Om die reden wordt dit aspect als neutraal (-/0) beoordeeld.
Gezond gedrag
De planuitwerking gaat niet in op de inrichting van de publieke ruimte ten aanzien van gezond gedrag. Voor de voorgenomen ontwikkeling volgt daarom de beoordeling dat de ontwikkeling geen (0) effect heeft op de mate waarin het plan en de inrichting van de publieke ruimte aanzetten tot gezond gedrag.
Externe veiligheid
De afstand tot risicobronnen en het tankstation zal door de voorgenomen ontwikkeling niet veranderen. De ontwikkeling heeft dus geen effect op de externe veiligheid (0).
Ruimtelijke kwaliteit
De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een aanzienlijke intensivering van het gebruik door de diverse functies met bijbehorende hinder. De verruiming van de bouwhoogte is van invloed op het uitzicht, privacy en bezonning van omliggende objecten. De verdergaande verstening van de omgeving en de intensivering en toename van het aantal verkeersbewegingen beïnvloeden de ruimtelijke kwaliteit in brede zin negatief. De verstening van de omgeving ten opzichte van de referentiesituatie wordt echter tegengegaan door vergroening van de buitenruimte en de toename van verkeersbewegingen wordt verminderd door het mobiliteitsconcept (het aanbieden van deelauto's en -fietsen). De ligging tegenover het station draagt bij aan het ontmoedigen van autogebruik. De openbare ruimte wordt zo min mogelijk belast doordat een groot deel van de activiteiten zoals afval en logistiek, inpandig (uit het zicht) wordt opgelost. Het effect op de ruimtelijke kwaliteit in brede zin is daarom neutraal (0).
Hinder tijdens de bouw
Vanwege de omvang van de ontwikkeling en de niet geringe duur van de werkzaamheden vormt hinder tijdens de bouw een belangrijk aandachtspunt. Er zijn risico's op de bereikbaarheid, gezondheid en leefbaarheid nu de bouwfasering en concrete maatregelen ontbreken. De beoordeling is zodoende negatief (-).
Samenvatting beoordeling leefbaarheid en gezondheid
In onderstaande tabel wordt de samenvatting van de effecten op het thema leefbaarheid en gezondheid weergegeven.
Vervoerskeuze
Voor de fiets en openbaar vervoer verandert in de plansituatie niets. Voor de auto verandert de ontsluiting van de locatie op het netwerk. Doordat de Anna van Hannoverstraat wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer en de parkeergarage aan de Schenkkade wordt gepositioneerd, nemen de mogelijkheden om de locatie met de auto te bereiken af. De beoordeling is daarom neutraal (0).
Bereikbaarheid langzaam verkeer
De nabijheid van functies gaat het aantrekkelijker maken om te wandelen en te fietsen. Er wordt ingezet op ruim baan voor voetgangers en fietsers, waarbij de auto 'te gast' is in het gebied. Het aantal fietsers zal mogelijk toenemen door de voorgenomen ontwikkeling. Gezien de ligging van de voorgenomen ontwikkeling nabij station Laan van NOI is dit echter niet met zekerheid te zeggen. Op de Anna van Hannoverstraat en Wilhelmina van Pruisenlaan wordt meer ruimte geboden voor deze fietsers. Aandachtspunt is de Laan van NOI waar een smalle fietstrook ligt. Het toegenomen aantal fietsers kan aanleiding geven om hier maatregelen te treffen. De beoordeling van het effect van de ontwikkeling op het aantal fietsen op aandachtroutes van/ naar het plangebied wordt als neutraal (0) gegeven.
Bereikbaarheid openbaar vervoer
De ontwikkeling gaat uit van de goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Tijdens de bouwfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder van de tram, maar de ontwikkellocatie raakt niet aan de spoorlijn of het station en zal dus geen blijvend effect hebben op de intensiteiten/ capaciteiten per lijn van het station Laan van NOI. De beoordeling is daarom neutraal (0).
Autobereikbaarheid
De verwachte verkeerstoename van de ontwikkeling (2.465 motorvoertuigen per etmaal) is beperkt en verspreidt zich over de verschillende ontsluitingswegen rondom de ontwikkellocatie. Naar verwachting gaat de toename op in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. Doordat een groot aandeel bezoekers van commerciële functies gebruik zullen maken van het OV/ de fiets valt de toekomstige verkeersgeneratie in werkelijkheid wellicht lager uit dan is berekend. Verder zorgen verschillende diensten en voorzieningen in de voorgenomen ontwikkeling er voor dat bewoners in het gebied in hun behoeften worden voorzien. Externe verkeersbewegingen worden hierdoor beperkt. Het verkeer kan dan ook zonder problemen worden afgewikkeld over de hoofdwegen in de omgeving. Behalve aandacht voor de direct aangrenzende kruispunten, zijn er geen aanpassingen nodig aan de auto infrastructuur. De beoordeling op dit criterium is dan ook neutraal (0).
Verkeersveiligheid
De Anna van Hannoverstraat wordt autovrij ingericht (alleen laden, lossen, calamiteitenverkeer). De Wilhelmina van Pruisenlaan zal alleen door bestemmingsverkeer gebruik worden. Hierdoor nemen de intensiteiten op deze onderliggende wegen af. Op de Schenkkade en de Laan van NOI zullen de intensiteiten licht toenemen. Door deze verschuiving van concentratie van verkeer wordt het criterium 'mate van concentratie autoverkeer op hoofdwegen' positief beoordeeld (+).
De Schenkkade en de Laan van NOI vormen belangrijke infrastructurele barrières voor fietsers en voetgangers die van en naar SoZa reizen. Deze wegen dienen door fietsers en voetgangers overgestoken te worden. De kruispuntanalyse van het kruispunt Schenkkade/ Laan van NOI wijst uit dat in de referentiesituatie de minimale cyclustijd in de avondspits al langer dan 90 seconden is. Hierdoor neemt de oversteekbaarheid af. De overige omliggende kruispunten hebben een kortere cyclustijd en zijn daarom beter oversteekbaar. Op de Anna van Hannoverstraat en Wilhelmina van Pruisenlaan zelf zijn geen oversteekplaatsen aanwezig. De verkeersintensiteiten zijn hier echter laag. Wel vormt de tram hier een risico.
De cyclustijd van het kruispunt Schenkkade/ Laan van NOI neemt toe. De oversteekbaarheid voor fietsers en voetgangers neemt hier af. De Anna van Hannoverstraat wordt autovrij ingericht en de Wilhelmina van Pruisenlaan wordt 30 km/u gebied waar lagere intensiteiten worden verwacht. Hier neemt de oversteekbaarheid toe. Per saldo is de beoordeling neutraal (0).
Samenvatting beoordeling mobiliteit en bereikbaarheid
In onderstaande tabel wordt de samenvatting van de effecten op het thema mobiliteit en bereikbaarheid weergegeven.
Bodem
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het is niet de verwachting dat saneringen nodig zijn. Het effect van de ontwikkeling op de bodemkwaliteit is als neutraal beoordeeld (0).
Graafwerkzaamheden ten behoeve van de planuitwerking kunnen bodems verstoren en mogelijk ook ecosystemen aantasten. Ook hier is de verwachting dat de ingrepen geen grote impact op de bodem zullen hebben, aangezien het reeds bebouwd gebied betreft en er geen bodem met essentiële ecosysteemdiensten verloren gaat. Het effect van de ontwikkeling op de bodemgesteldheid is als neutraal beoordeeld (0).
Het uitgangspunt voor het energiesysteem van de voorgenomen ontwikkeling is een hybride systeem met een WKO-systeem en een aansluiting op het bestaande warmtenet van Eneco. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuw (deel)systeem in de bodem aangelegd, waarmee de ruimte voor energietransitie in de ondergrond afneemt. Omdat vooralsnog onbekend is of dit wel de meest optimale benutting van ondergrond is op deze plek, wordt de ruimte voor energietransitie in de ondergrond neutraal (0) beoordeelt.
Water
Het plangebied is in de bestaande situatie nagenoeg volledig verhard, waardoor de voorgenomen ontwikkeling geen toename in het verhard oppervlak tot gevolg heeft. Wel dient het te dempen oppervlaktewater gecompenseerd te worden.
De wateropgave die er is past niet in het stedenbouwkundig ontwerp, waardoor bij invulling van de wateropgave binnen de plangrenzen dit naar verwachting een combinatie van technische systemen (water op daken, ondergrondse kratten en een deel in een vijver) zal worden. Er wordt aangenomen dat de watercompensatie geheel opgelost wordt op eigen terrein of gedeeltelijk buiten het plangebied. Het effect wordt als neutraal (0) beoordeeld.
Natuur
De ontwikkellocatie is niet in Natura 2000-gebieden gelegen. Voor de functies in de plansituatie geldt dat deze allemaal gasloos worden uitgevoerd. Er vinden geen directe emissies plaats ten gevolge van het planvoornemen. Er zullen wel indirecte emissies zijn als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling. Significante negatieve effecten door stikstofdepositie zijn echter niet waarschijnlijk, waardoor het effect als neutraal (0) is beoordeelt.
De ontwikkeling heeft geen effect op het NNN. Het effect wordt beoordeelt als neutraal (0).
Op basis van onderzoek en de aanname dat mitigerende maatregelen worden genomen, zijn verstorende effecten van de ontwikkeling op beschermde soorten uitgesloten en is het effect neutraal (0).
De ontwikkeling moet voldoen aan de nota 'Haagse Hoogbouw' en het puntensysteem 'groen- en natuurinclusief bouwen'. Bij hoogbouw geldt dat minimaal 100% van de footprint van de stedelijke laag moet worden gecompenseerd en dat minimaal 40% moet worden ingericht met groen dat een bijdrage levert aan de biodiversiteit. Hierdoor bestaat er een positief (+) effect op de biodiversiteit.
Stadsklimaat
In de huidige situatie zijn de buitenruimte en het dakoppervlak bijna volledig verhard. Gezien de toevoeging van groen oppervlak in de buitenruimte, de daktuinen en groene daken draagt dit bij aan het verminderen van de hittestress in het plangebied. Dit is een positief (+) effect van de voorgenomen ontwikkeling.
In de geplande bebouwingssituatie met geplande begroeiing en de geplande omgevingsbebouwing aan de zuidzijde van het spoor is in het plangebied overwegend sprake van een goed windklimaat voor het criterium doorlopen. Alleen op de Laan van NOI wordt een matig windklimaat voor doorlopen verwacht, maar het windklimaat is hier in de huidige situatie lokaal ook al matig.
In de geplande bebouwingsituatie zonder de nieuwbouw aan de zuidzijde van het spoor is het te verwachte windklimaat ook matig voor doorlopen in de doorgang door het plangebied en lokaal aan de zuidwestzijde. Behoudens een beperkt risico op windgevaar onder de overkraging in de situatie met de huidige omgevingsbebouwing is er geen overschrijding van het criterium voor windgevaar of zelfs een beperkt risico op windgevaar te verwachten.
Uitgaande van de slechtste situatie is er sprake van een licht negatief effect op het windklimaat door de voorgenomen ontwikkeling (-). Hierbij vindt er geen normoverschrijding plaats.
De bezonning voldoet niet aan de bezonningsnorm van 2 uur zon, op toetsingsdatum 19 februari, bij 54 van de 453 onderzochte woningen. Omdat meer dan 10% van de onderzochte woningen niet voldoet aan de bezonningsnorm is de referentiesituatie als matig beoordeeld (-). Door de voorgenomen ontwikkeling is bij 11 woningen een verdere afname van de bezonning vastgesteld, is er sprake van normoverschrijding van de door de gemeente Den Haag vastgestelde norm ten aanzien van bezonning en heeft de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de referentiesituatie een sterk negatief effect (- - ) op schaduwhinder.
Energie
Het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling is nog niet in detail uitgewerkt, maar aangenomen wordt dat er een sterke verbetering zal zijn omdat een WKO deel wordt toegevoegd. Daarnaast wordt in het ontwerp op het gebied van energie, koeling en verwarming zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bewezen technieken. Voor een hoog comfort en laag energieverbruik wordt gebruik gemaakt van slimme installaties, die niet alleen gestuurd worden op CO2 of aanwezigheid maar ook proactief gekoppeld worden aan bijvoorbeeld de weersverwachting. De verandering in de energieprestatie van de bebouwing wordt zeer positief (++) beoordeeld.
Het is onbekend wat in de huidige situatie en in de referentiesituatie de CO2-uitstoot van mobiliteit van bewoners en bezoekers van de huidige bebouwing is. Gezien de slechte huidige situatie van CO2-uitstoot door mobiliteit in Den Haag en de autonome verbetering naar 20% elektrisch vervoer in 2030, wordt de referentiesituatie ten aanzien van CO2-uitstoot door de energieprestatie van mobiliteit als matig beoordeeld. Op basis van de stelling dat het mobiliteitsconcept de verkeerstoename beperkt en dat vooral duurzame mobiliteitsvormen wordt ingezet, lijkt het aannemelijk dat er geen toename ontstaat van C)2-uitstoot door verandering in de energieprestatie van mobiliteit. Het is niet te onderbouwen dat er - aanvullend op de autonome ontwikkeling van elektrische automobiliteit - een afname van CO2-uitstoot door de verandering in de energieprestatie van mobiliteit ontstaat. Daarom wordt het effect neutraal (0) beoordeeld.
Er wordt geen effect voorzien op de CO2-uitstoot van energievoorziening voor openbare voorzieningen, omdat de ontwikkeling geen aanpassingen maakt aan openbare voorzieningen (0).
Samenvatting beoordeling duurzaamheid en energietransitie
In onderstaande tabel wordt de samenvatting van de effecten op het thema duurzaamheid en energietransitie weergegeven.
Uit het projectMER blijkt dat een aantal aspecten een positieve bijdrage levert aan de doelstellingen en ambities van de gemeente Den Haag. Het gaat dan om de aspecten functiemenging, de kwaliteit van de openbare ruimte en de energieprestaties van de bebouwing. Ook op de aspecten verkeersveiligheid, biodiversiteit en hittestress heeft de voorgenomen ontwikkeling een positief effect.
Ten aanzien van het aspect geluid heeft de voorgenomen ontwikkeling een (sterk) negatief effect, omdat er sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Door de verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen ontwikkeling zal de luchtkwaliteit ter plaatse licht verslechteren. Ten aanzien van het aspect 'hinder tijdens de bouw' is te argumenteren dat de bouw voor hinder zal zorgen, maar omdat het bouwplan nog niet is uitgewerkt is een concrete beoordeling van dit aspect niet mogelijk. Bij de analyse van de verkeersafwikkeling autoverkeer op ontsluitende wegen is de conclusie getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een minder goede verkeersafwikkeling. Ook zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een toename van wind- en schaduwhinder.
Een aantal van deze negatieve effecten zijn belangrijk, maar leiden niet zonder meer tot het nemen van maatregelen.
Zo is er verslechtering van de luchtkwaliteit, maar omdat de verslechtering niet in betekende mate is, kan onderzoek naar de gevolgen voor luchtkwaliteit achterwege gelaten worden en staat het aspect luchtkwaliteit verdere besluitvorming niet in de weg.
Voor het aspect 'hinder tijdens de bouw' zal een BVC-procedure doorlopen moeten worden, waarmee afspraken over bereikbaarheid (B), verkeerveiligheid (V) en communicatie (C) vastgelegd worden. 9 maanden voor uitvoering van de werkzaamheden zal het BVC-plan ingediend moeten worden.
Het aspect 'windklimaat' is gebaseerd op een worst-case analyse van het effect op het windklimaat, waarbij er op de Laan van NOI een matig windklimaat voor doorlopen wordt verwacht. De Haagse normen voor windhinder schrijven als ondergrens minimaal een 'matig' windklimaat voor.
Voor het aspect geluid zal het nodig zijn om mitigerende maatregelen te treffen dan wel besluitvorming plaats te laten vinden (het vaststellen van hogeren waarden en het toepassen van dove gevels inzake weg en spoorgeluid, het treffen van maatregelen aan installaties en eventueel door het opleggen van een maatwerkvoorschrift met verruimde geluidswaarden inzake geluid als gevolg van nabij gelegen inrichtingen. Inzake schaduwhinder zal besloten moeten worden in hoeverre de overschrijdingen acceptabel gevonden worden.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeerstrategie 2021 - 2030 (RIS308711).
Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Regeling Autoparkeernormen Den Haag 2021” (RIS 309547).
Deze regeling is niet van toepassing op station Laan van NOI. Daar geldt het parkeerbeleid uit de Nota Parkeernormen CID en Binckhorst (RIS306160).
Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.
Fiets parkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen, zoals het toepassen van deelfietsen, kan worden bewaakt.
Geen parkeervergunningen voor toekomstige bewoners, bezoekers en gebruikers
Bewoners en gebruikers van de ontwikkeling komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning. Bezoekers van het gebied komen niet in aanmerking voor een bezoekersparkeervergunning. Dit wordt in het vergunningensysteem van de gemeente opgenomen.
Autoparkeren
Vorm ontwikkeling BV heeft op basis van een realistische uitwerking van het programma een berekening uitgevoerd voor het autoparkeren:
Woningen:
totaal: 1.200 woningen
Commercieel
totaal 30.000 m2 bvo commercieel
Bij het berekenen van het autoparkeren is gerekend met de CID parkeernorm. De parkeerbehoefte op basis van dubbelgebruik is berekend volgens de CROW (aanwezigheidspercentages CROW 317).
Uitkomst parkeerberekening autoparkeren
Uit de berekening volgt dat de normatieve parkeerbehoefte 391 parkeerplaatsen voor het woonprogramma nodig is en 181 parkeerplaatsen voor het commerciële programma (totaal 573 parkeerplaatsen).
Dubbelgebruik
Aangezien sprake is van verschillende functies met verschillende momenten in piekbehoefte aan parkeren kan dubbelgebruik van parkeerplaatsen worden ingezet. Maatgevend is daarbij de (werkdag)avondsituatie. Op dat moment is de parkeerbehoefte voor het woonprogramma 346 parkeerplaatsen en voor het commerciële programma 46 parkeerplaatsen (totaal 392 parkeerplaatsen, zie tabel hieronder).
Inzet deelauto's
Inzet van deelauto's past bij het mobiliteitsbeleid en kan de benodigde ruimte voor parkeren beperken. Bij inzet van deelauto's moet natuurlijk ook weer worden bezien in hoeverre dubbelgebruik aan de orde kan zijn.
Conclusie autoparkeren
Op basis van een realistische maatgevende uitwerking van het plan én met toepassing van dubbelgebruik dienen maximaal 392 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Uitgaande van de in bestemmingsplan vastgelegde (maximale) ruimte voor parkeren (15.000 m2, wat ruimte biedt voor zeker 600 plaatsen uitgaande van 25 m2 per plek, inclusief routing) is hiervoor ruim voldoende gelegenheid, zelfs als niet zou worden uitgegaan van dubbelgebruik.
Fietsparkeren
Het volgende programma is gehanteerd:
Woningen:
totaal: 1200 woningen
Commercieel
Gehanteerde parkeernormen fietsparkeren:
Uitkomst parkeerberekening fietsparkeren
Uit de berekening van de fietsparkeerbehoefte volgt het volgende:
wonen: 2.872 fietsparkeerplekken (zonder toepassing deelfietsen)
wonen: 1.703 fietsparkeerplekken (met toepassing van deelfietsen)
commercieel: 573 fietsparkeerplekken (waarvan 360 ten behoeve van kantoor)
ruimtebeslag scootmobielen
Het ruimtebeslag voor scootmobielen is in het geval van 1.200 woningen 240m2 (1200/15*3m2)
Inleiding
De ontwikkelingen in het CID zorgen voor aanzienlijke wijzigingen in verkeersbewegingen in het gebied en omgeving. In het kader van de structuurvisie is dat onderzocht en zijn ook diverse maatregelen aangegeven. Onderdeel van die maatregelen is een sturend mobiliteitsbeleid, waarbij o.a. door bevordering langzaam verkeer en OV en toepassing van relatief lage (maximale) parkeernormen het autogebruik beperkt wordt. Voor het voorliggende project geldt dit beleid vanzelfsprekend ook en kan bovendien worden gesteld dat door de ligging direct naast het station Laan van NOI uitstekende condities aanwezig zijn om dit beleid ook maximaal in te zetten. Belangrijk daarbij is dat door de combinatie van wonen, voorzieningen en werk, meer dan in de oorspronkelijk situatie met uitsluitend een kantoorprogramma, sprake is van een verdeling van in en uitgaand verkeer over de (spits)momenten gedurende de dag. Dit is vooral van belang voor de verkeersafwikkeling (zie hierna).
Verkeersafwikkeling
Uit de uitgevoerde kruispuntberekeningen ten behoeve van de MER ontwikkeling SoZa blijkt de capaciteit van het kruispunt Schenkkade - Laan van NOI onvoldoende, zowel in de referentiesituatie als in de plansituatie (beide toekomstjaar 2030). De avondspits is hierbij het maatgevende moment. Als gevolg van de ontwikkeling SoZa neemt de cyclustijd van het kruispunt in de plansituatie toe en verslechtert de verkeersafwikkeling op het kruispunt. Echter is de toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling beperkt. Daarnaast loopt het kruispunt niet vast als gevolg van de ontwikkeling SoZa, maar door andere ontwikkelingen in de referentiesituatie. Bovendien wordt door de ontwikkeling SoZa minder verkeer gegenereerd in vergelijking tot het oorspronkelijke kantoor van het Ministerie op deze locatie, welke geen onderdeel is van de referentiesituatie.
Middels onderstaande berekening wordt aangetoond dat in het maatgevende moment (de avondspits) de verkeersgeneratie van de ontwikkeling SoZa lager is dan de huidige verkeersgeneratie van het ministerie. Bij enkel een vergelijk tussen de huidige situatie en de plansituatie kan aangenomen worden dat de verandering van functie van het projectgebied zorgt voor een afname van het verkeersaandeel van dit gebied en daarmee een verbetering van de doorstroming op het kruispunt Schenkkade - Laan van NOI.
Uitgangspunten
In de berekening zijn de volgende uitgangspunten uit de notitie ''Kruispuntanalyse Schenkkade - Laan van NOI t.b.v. ontwikkeling SoZa'' overgenomen:
Voor de huidige situatie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Resultaten
In tabel 1 zijn de resultaten van de inschatting van de verkeersgeneratie weergeven. Hieruit blijkt dat dat de verkeersgeneratie in de avondspits hoger is door het ministerie dan door de nieuwe ontwikkeling. De avondspits is voor de capaciteit van het kruispunt maatgevend.
Tabel 1 verkeersgeneratie parkeergeneratie huidige ministerie in vergelijking tot plansituatie (mvt/uur), afgerond op 10-tallen
Ochtendspits | Avondspits | ||||||
Vertrekken | Arriveren | Vertrekken | Arriveren | ||||
Huidig (met Ministerie) | 0 | 130 | 130 | 0 | |||
Plan | 180 | 40 | 100 | 60 |
De verklaring van de lagere verkeersgeneratie in de plansituatie is tweeledig. Enerzijds is het aantal parkeerplekken lager, wat resulteert in een lagere verkeersgeneratie in zowel de ochtend- als avondspits. Anderzijds is er een verschuiving van een kantoorfunctie in de huidige situatie met ministerie naar een kantoor- en woonfunctie in de plansituatie. Als gevolg van de woonfunctie is de piek van de verkeersgeneratie in de ochtendspits en niet in de avondspits. In de ochtendspits vertrekt veel verkeer vanaf de parkeergarage, maar deze arriveren in de avond over een meer gespreide periode.
Conclusie
De plannen voor de Anna van Hannoverstraat 4 bieden een uitstekende kans om in te spelen op het gemeentelijk mobiliteitsbeleid voor het CID. Door de nieuwe functionele invulling wordt de verkeersdruk gespreid, waardoor juist op het meest maatgevende moment (de avondspits) de situatie op het kruispunt “Schenkkade- Laan van NOI” positief wordt beïnvloed.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.
Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.
Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.
Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijfsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluitenlijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
- Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
- Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
In opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. heeft Anteagroup onderzoek naar het aspect externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen, zie Bijlage 4. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven.
De planlocatie wordt niet overlapt door invloedsgebieden van incidenten met gevaarlijke stoffen, zie afbeelding 5.2.1.
Afbeelding 5.2.1: risicocontouren in de nabijheid van het plangebied (bron: Anteagroup)
Naast het plangebied ligt een tankstation. Hier wordt geen lpg verkocht, zie ook afbeelding 5.2.2.
Afbeelding 5.2.2: tankstation naast plangebied. Het brandstofvulpunt is rood omcirkeld (bron: Anteagroup)
Nu de te ontwikkelen locatie niet overlapt wordt door invloedsgebieden van mogelijke incidenten met gevaarlijke stoffen bestaat er geen noodzaak voor het uitvoeren van berekeningen van het plaatsgebonden- en het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 maakt de ontwikkeling mogelijk van ca. 1200 woningen en voorzieningen, zoals retail, detailhandel en kantoorruimte.
In opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. heeft Anteagroup luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting bijgesloten. Hieronder wordt een samenvatting van de onderzoeksresultaten gegeven.
Het beoogde plan maakt de ontwikkeling van woningen, kantoren, winkels en andere voorzieningen mogelijk. Deze ontwikkeling leidt, ten opzichte van de oorspronkelijk bestemde situatie tot een toename van de verkeersintensiteiten op de wegen in de directe nabijheid van het plangebied.
Met de NIBM tool is bepaald of een specifiek luchtkwaliteitsonderzoek moet plaatsvinden of dat aannemelijk is gemaakt dat een overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de orde is.
Bij het invullen van de NIBM tool is va 2 scenario's uitgegaan.
Scenario 1: 1320 woningen, 4000m2 retail, 24.000 m2 kantoor en 2.000m2 supermarkt.
Scenario 2: 1200 woningen, 1500m2 retail, 28.000m2 kantoor en 500m2 supermarkt.
In de huidige situatie (69.000m2 kantoor) is de verkeersgeneratie 1.222 mvt/ etmaal (weekdaggemiddelde). In scenario 1 is de verkeersgeneratie 2.995 mvt/ etmaal (weekdaggemiddelde). In scenario 2 is de verkeersgeneratie 2.465 mvt/ etmaal (weekdaggemiddelde). In scenario 1 is er sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van 1.773 mvt/ etmaal en in scenario 2 is er sprake van een toename van 1.243 mvt/etmaal. Voor beide scenario's wordt 2024 als jaar van planrealisatie genomen en is het aandeel vrachtverkeer 1%.
Scenario 1
Scenario 2
Voor beide scenario's geldt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 ug/m3. Het is aannemelijk dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt. Aanvullend onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak
Het plangebied is gelegen in stadsdeel Bezuidenhout, nabij treinstation Den Haag Laan van NOI. Op de locatie bevindt zich een kantoor en de omgeving bestaat uit bedrijven, woningen en groen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een benzinetankstation.
Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B3 Vroeg bebouwd gebied centrum. De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn beide geclassificeerd als klasse Wonen. Binnen het plangebied zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend.
Nabij het plangebied is ter plaatse van het benzinetankstation een restverontreiniging bekend, waarop nazorg van toepassing is (beschikking op nazorgplan NP2530001 12-01-2010).
Binnen het plangebied zijn drie bodemonderzoeken bekend, waarbij niet het gehele plangebied analytisch is onderzocht. Het laatste rapport dateert van 16 november 2015. De rapporten zijn derhalve verouderd (ouder dan vijf jaar). Op basis van de onderzoeken kunnen lichte tot matige verontreinigingen worden verwacht.
Voor het plangebied waar de herinrichting plaatsvindt is op basis van bovenstaande onvoldoende actueel bodemonderzoek bekend. Derhalve zal ten behoeve van de aanvraag van een omgevingsvergunning actualiserend en/of verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes, waarbij specifiek naar de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar gekeken wordt.
Om te beoordelen of woningen en bedrijven op een verantwoorde wijze gesitueerd worden is de handreiking Bedrijven en Milieuzonering opgesteld.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen, die gelden vanaf de grens van een inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen.
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Wanneer er sprake is van een omgevingstype gemengd gebied, kan een richtafstand met een stap worden verlaagd, zie ook tabel 5.5.1.
Tabel 5.5.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG)
Bij het hanteren van de richtafstanden uit voorgaande tabel wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding. Binnen gebieden met functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, zijn de richtafstanden uit de tabel niet toepasbaar. Er wordt in gebieden met functiemenging gewerkt met drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
Anteagroup heeft in opdracht van Vorm ontwikkeling de memo Bedrijven en Milieuzonering SoZA opgesteld. In deze paragraaf wordt een samenvatting van de memo gegeven. De volledige memo is als 5.6 bij deze toelichting opgenomen.
Door Anteagroup is onderzocht:
1. Hinder in het plangebied van omliggende bedrijven
Onderstaande afbeelding en tabel geeft inzicht in de om het plangebied gelegen functies en bedrijven. Direct ten noorden van het plangebied ligt een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg (1). Ten oosten en ten westen van het plangebied liggen kantoren (2 en 6), ten zuidoosten een tankstation met servicedealer (3), ten zuiden het NS-station Laan van NOI (4) en verder ten zuiden bedrijfsruimten met een lage milieucategorie (5).
Alleen voor het BP tankstation en het NS-station kan niet aan de richtafstanden voldaan worden.
Afbeelding 5.5.1: Bedrijven en functie in de nabijheid van het plangebied (bron: Anteagroup)
Tabel 5.5.2: omliggende bedrijven in de nabijheid van het plangebied (bron: Anteagroup)
NS-station Laan van NOI
Een spoorwegstation heeft in de VNG-publicatie een milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Het plangebied ligt op een afstand van circa 20 meter, waardoor er niet aan de richtafstand voldaan wordt. Via aanvullend akoestisch onderzoek moet beoordeeld worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 5.8 Geluid wordt hier nader op ingegaan.
BP tankstation
Direct ten noorden van het plangebied ligt het BP tankstation. Een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg heeft een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur en geluid. Het verkooppunt motorbrandstoffen grenst direct aan de te realiseren bebouwing. Middels aanvullend geur en geluidsonderzoek moet beoordeeld worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In de paragrafen 5.8 Geluid en 5.9 Geur wordt hier nader op ingegaan.
2. Hinder van voorzieningen in het plangebied voor woningen in de omgeving
In onderstaande afbeelding zijn de bestemmingen in en nabij het plangebied weergegeven. Ook is door middel van een stippellijn de richtafstand van 10 meter weergegeven (voor de voorzieningen in het plan geldt dat deze ten hoogste categorie 2 mogen zijn). Binnen 10 meter rondom de ontwikkeling zijn geen gevoelige functies gelegen. Als gevolg van de voorziene ontwikkeling in het plangebied wordt geen hinder verwacht ter plaatse van nabijgelegen gevoelige objecten.
Afbeelding 5.5.2: plangebied inclusief 10 meter contour (bron: Anteagroup)
3. Hinder door functiemenging
Het bestemmingsplan staats bedrijven en functies toe die gemengd kunnen worden met andere functies. Dit zijn bedrijven categorie A (bedrijven met een milieucategorie 1 en 2) en bedrijven categorie B, voor zover deze bouwkundig gescheiden zijn, dan wel qua aard, omvang en belasting vergelijkbaar aan categorie A, conform de staat van functiemenging van de VNG.
De categorie A bedrijven kunnen aanpandig aan woningen worden gerealiseerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Categorie B bedrijven, voor zover niet vergelijkbaar met een categorie A bedrijf, dienen bouwkundig van woningen en andere gevoelige functies te worden afgescheiden. De regels van dit bestemmingsplan voorzien hierin.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De Wet natuurbescherming kent verbodsbepalingen en een zorgplicht.
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht.
Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men bepaalde handelingen wil verrichten die gevolgen voor natuurwaarden kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijk gevolgen daarvoor door het voorgenomen handelen.
De zorgplicht is te allen tijden van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld.
De Wet natuurbescherming kent verbodsbepalingen gericht op de bescherming van soorten, gebieden en gericht op de bescherming van houtopstanden.
Er wordt bij de bescherming van soorten onderscheid gemaakt via soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden
Het gaat om de volgende drie soorten:
1. Soorten van de Vogelrichtlijn, artikel 3.1
2. Soorten van de Habitatirichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn
3. Andere soorten
De Wet natuurbeheer benoemd verschillende soorten natuurgebieden die bescherming behoeven: de Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en overige gebieden.
Natura 2000-gebieden
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Activiteiten en ontwikkelingen die een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen hebben, zijn verboden.
In een toetsing wordt bepaald of er negatieve effecten kunnen optreden. Een eerste toetsing (voortoets) geeft aan of er negatieve effecten kunnen optreden en zo ja of deze van dien aard kunnen zijn dat de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen komen. Indien dat het geval is, wordt een tweede toetsing verricht welke dieper ingaat op de mate van effect (passende beoordeling).
Nationaal Natuurnetwerk
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Gedeputeerde Staten stellen de NNN vast in een provinciale verordening. Natura 2000-gebieden maken veelal deel uit van de NNN. In provinciale verordeningen is vastgelegd wat de ‘wezenlijke kenmerken en waarden’ of ‘kernkwaliteiten’ zijn van de NNN-gebieden. De verordeningen geven ook aan of en onder welke voorwaarden plannen of projecten mogelijk zijn binnen of nabij de NNN-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden de voorwaarden zoals eerder beschreven.
Overige gebieden
Gedeputeerde staten kunnen gebieden gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden zijn in de Wet natuurbescherming aangeduid als ‘bijzondere provinciale natuurgebieden’, of ‘bijzondere provinciale landschappen’. In provinciale verordeningen is vastgelegd wat de ‘wezenlijke kenmerken en waarden’ of ‘kernkwaliteiten’ zijn van de overige gebieden. De verordeningen geven ook aan of en onder welke voorwaarden plannen of projecten mogelijk zijn binnen of nabij de overige gebieden.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden.
De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) en voor Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincie.
Econsultancy heeft in opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, met als doel in te schatten of er op de planlocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Ook is beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
De Anna van Hannoverstraat 4 (onderzoekslocatie), aangegeven op onderstaande afbeelding, heeft een afmeting van ongeveer 1,6 hectare, is een stedelijk gebied gelegen locatie en is bebouwd met het kantoorpand van het voormalige Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Afbeelding 5.6.1: ligging onderzoekslocatie (bron: Econsultancy)
Het pand is vier tot zeven etages hoog, is opgetrokken uit betonblokken en heeft een plat dak. Er is een inpandige fietsenstalling aanwezig aan de noordoostzijde van het gebouw. Direct grenzend aan het pand bevinden zich parkeerplaatsen, plantsoenen met een haag en twee populieren en een vijver welke niet in verbinding staat met overige watergangen.
Aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie bevindt zich een spoorlijn met het treinstation Laan van NOI. Aan de oost en west kant bevinden zich vergelijkbare en hogere kantoorpanden. Verder bevindt zich aan de noordwestkant een groenzone met een watergang en daarachter woningbouw. Aan de noordoostkant is een tankstation gelegen.
In de ruimere omgeving is op 400 meter ten zuidwesten van de onderzoekslocatie de snelweg A12 gelegen. Op 1 kilometer ten noordwesten ligt het Haagse Bos.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.
De kortste afstand tussen het plangebied en een Natura2000-gebied Meijendel & Berkheide bedraagt 3,3 kilometer.
Initiatiefnemer is voornemens het gehele pand te slopen en nieuwbouw te realiseren in de vorm van woningen. Bomen en groen worden mogelijk gekapt of verwijderd en de vijver wordt mogelijk verwijderd.
Er is onderzoek verricht middels een veldbezoek en het uitvoeren van bureauonderzoek. Het veldbezoek is afgelegd op 11 augustus 2021. Tijdens het veldbezoek is de gehele onderzoekslocatie, alsmede de directe omgeving beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van beschermde en bedreigde soorten op basis van het aanwezige habitat. Aan de hand van verspreidingsatlassen, andere standaardwerken en op basis van 'expert judgement' is nagegaan welke bijzondere planten- en diersoorten er voor kunnen komen op de onderzoekslocatie. Bij de provincie Zuid-Holland zijn gegevens over gebiedsbescherming opgevraagd.
Vogels
Op de onderzoekslocatie ontbreekt geschikte bebouwing voor de huismus en gierzwaluw: het pand heeft een plat dak zonder dakpannen of dakgoten en de aanwezige kieren zijn niet ruim genoeg voor deze soorten. Nestlocaties van deze soorten worden op voorhand uitgesloten. Het groen op de onderzoekslocatie dient niet als essentieel leefgebied voor in de wijdere omgeving nestelende huismussen. In de wijdere omgeving is meer geschikt leefgebied aanwezig, zoals groene achtertuinen en binnenplaatsen in de ten noorden gelegen woonwijk. Nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw is niet noodzakelijk.
De onderzoekslocatie vormt door de geringe hoogte (maximaal 7 etages, +/- 20 meter hoog) en de afwezigheid van een slechtvalkkast geen geschikte broedlocatie voor de slechtvalk. Het wordt niet aannemelijk geacht dat een slechtvalk de onderzoekslocatie als broedlocatie gebruikt. Nader onderzoek naar de slechtvalk wordt niet noodzakelijk geacht.
De onderzoekslocatie is vanwege het urbane karakter niet geschikt voor de boomvalk, buizerd, havik, kerkuil, ransuil, roek, sperwer, wespendief en ooievaar. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.
De grote gele kwikstaart nestelt graag bij een nis in de muur bij stromend water, bij boomwortels in natuurlijke oevers en onder bruggen of in rioolwaterzuiveringen. Dergelijke locaties zijn niet aanwezig in het onderzoeksgebied. Nader onderzoek naar de grote gele kwikstaart wordt niet noodzakelijk geacht.
Overige broedvogels waarvan het nest jaarrond beschermd is, zijn voornamelijk holenbroeders zoals spechten, mezen of makers van grote nesten zoals ekster en zwarte kraai. Op de onderzoekslocatie zijn twee bomen aanwezig, waarin geen nesten van deze soorten zijn aangetoond. De bebouwing en beplanting op de onderzoekslocatie kan nestgelegenheid bieden aan broedvogelsoorten zoals merel, houtduif, wilde eend en zilvermeeuw.
De nesten van deze soorten zijn alleen beschermd op het moment dat ze in gebruik zijn.
Tijdens het veldbezoek is een klein nest van een vogelsoort aangetroffen, waarschijnlijk van een houtduif.
Vleermuizen
De onderzoekslocatie is gelegen in gebied waar de volgende vleermuissoorten kunnen voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis en watervleermuis.
De bebouwing op de onderzoekslocatie is geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen, vanwege de aanwezigheid van geschikte openingen in de vorm van open stootvoegen die toegang verlenen tot de spouwmuren. De gehele bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor kleine tot middelgrote vleermuizen zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleemuis en gewone grootoorvleermuis. Deze soorten kunnen de bebouwing in principe gebruiken als zomerverblijf, kraamverblijf, baltsverblijf en (massa)winterverblijf.
De bebouwing is niet geschikt voor grote soorten vleermuizen, zoals laatvlieger en meervleermuis, omdat de open stootvoegen daarvoor te smal zijn. Er zijn geen andere ruimere openingen in de bebouwing aanwezig. Hierdoor hebben grote vleermuissoorten geen toegang tot de spouwmuur.
De aanwezige bomen zijn onderzocht en niet geschikt geacht voor verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, zoals rosse vleermuis en watervleermuis.
Door de onderlinge afstand tot de bebouwing in de omgeving is het niet aannemelijk dat er in de directe invloedsfeer van de onderzoekslocatie potentiële verblijfplaatsen aanwezig zijn die negatieve invloed kunnen ondervinden van de werkzaamheden.
Foerageerhabitat
De onderzoekslocatie zal gelet op het aanwezige habitat (de vijver en het plantsoen) gebruikt kunnen worden door in de omgeving verblijvende vleermuizen zoals gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis om te foerageren. Het betreft matig foerageergebied, waardoor er door de voorgenomen ingreep het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het geding zal komen. In de directe omgeving is meer geschikt foerageergebied voor vleermuizen aanwezig (de groenstrook/ Schenk en het Haagse Bos).
In afbeelding 5.6.2 is te zien dat de Schenkzone bij d gemeente Den Haag bekend staat als foerageergebied van vleermuizen.
Afbeelding 5.6.2: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van bij de gemeente bekende vleermuisgebieden (bron: gemeente Den Haag)
Vliegroutes
In het onderzoeksgebied zijn geen lijnvormige landschapselementen als houtsingels, beken en lanen aanwezig, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord. Wel kan de groenstrook/ Schenk als vliegroute fungeren. Wanneer tijdens de werkzaamheden rekening wordt gehouden, middels vleermuisvriendelijke verlichting, wordt deze niet aangetast.
Gelet op de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor vleermuizen is aanvullend onderzoek noodzakelijk (conform het protocol voor vleermuisonderzoek) om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. De vleermuissoorten die onderzocht moeten worden zijn de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. Voor de resultaten van het aanvullend onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 5.7.3 Aanvullend onderzoek.
Bij het aantreffen van verblijfplaatsen van vleermuizen is bij de voorgenomen werkzaamheden overtreding van de Wet natuurbescherming naar verwachting niet te vermijden en is daarom een ontheffingsaanvraag aan de orde. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of voortplantingsplaats behouden moeten worden en zal schade aan individuen voorkomen moeten worden. De maatregelen, omschreven in een activiteitenplan, dienen vervolgens ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland, middels een ontheffingsaanvraag.
De groenstrook (Schenkzone) ten noordwesten van de onderzoekslocatie kan potentieel fungeren als vliegroute en is in gebruik als foerageergebied. Derhalve wordt geadviseerd om tijdens de werkzaamheden geen extra verlichting te gebruiken of verlichtingsarmaturen te gebruiken die van het groen afschijnen.
Overige zoogdieren
Het onderzoeksgebied ligt binnen het verspreidingsgebied van de volgende streng beschermde grondgebonden zoogdieren: boommarter, steenmarter, eekhoorn, damhert en edelhert.
Het onderzoeksgebied vormt voor deze soorten geen geschikte habitat. Wel vormt de onderzoekslocatie geschikt habitat voor een aantal soorten licht beschermde grondgebonden soorten zoogdieren, zoals egel, mol en muizensoorten. Ook bestaat de kans dat holen van konijnen worden vergraven.
Voor de te verwachten soorten geldt op basis van het provinciale soortenbeleid een vrijstelling. In het kader van de zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen en redelijkerwijs al het mogelijke te doen om het doden of verwonden van voorkomende dieren te voorkomen.
Reptielen, amfibieën en vissen
De onderzoekslocatie bevat geen geschikt habitat voor reptielen. De onderzoekslocatie bevat matig geschikt habitat voor algemene amfibieënsoorten als kleine watersalamander, bruine kikker en gewone pad. Deze soorten kunnen beschutting vinden tussen riet en gras. De vijver kan onderkomen en voortplantingshabitat bieden aan soorten. Voor mogelijk incidenteel te verwachten soorten geldt een algehele vrijstelling.
De onderzoekslocatie vormt geen geschikt habitat voor boomkikker en alpenwatersalamander.
In de vijver zijn tijdens het veldbezoek geen vissen waargenomen. Het is niet te verwachten dat de vijver voortplantingshabitat biedt voor wilde vissoorten, waardoor bij verwijdering van de vijver geen sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming. De vijver kan potentieel leefgebied vormen voor algemeen voorkomende vissoorten. Bij demping van de vijver is het noodzakelijk aandacht te schenken aan de zorgplicht.
Ongewervelden
Op de onderzoekslocatie zijn geen beschermde soorten libellen, vlinders en overige beschermde soorten te verwachten. Het onderzoeksgebied is geen geschikt habitat voor deze soorten.
Nader onderzoek is niet nodig.
Vaatplanten
De locatie bestaat geheel uit bebouwing, verharding en onderhouden plantsoen, waardoor het niet te verwachten is dat er beschermde of zeldzame plantensoorten op de locatie te vinden zijn. Nader onderzoek is niet nodig.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Meijendel & Berkheide, welke stikstofgevoelig is, bevindt zich op circa 3,3 kilometer afstand ten noorden van de onderzoekslocatie. Het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal bevindt zich op circa 5,2 kilometer afstand, zie afbeelding 5.6.3.
Afbeelding 5.6.3: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000 (bron: Econsultancy)
Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid zijn gelet op de afstand (3,3 km en 5,2 km) niet te verwachten. Voor externe effecten door een toename van stikstofdepositie is onderzoek uitgevoerd.
Voor de uitkomsten van het onderzoek ten aanzien van stikstofdeposities wordt verwezen naar paragraaf 5.7.3 Aanvullend onderzoek.
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ook ligt het niet in de nabijheid van een dergelijk gebied. Het meest nabij gelegen gebied bevindt zich op circa 1 kilometer ten noordwesten van de onderzoekslocatie.
Afbeelding 5.6.4: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (bron: Econsultancy)
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van de Stedelijk Groene Hoofdstructuur (SGH). De onderzoekslocatie ligt wel in de nabijheid (+/- 10 meter van dit natuurnetwerk, zie afbeelding 5.6.5.
In de Nota Stadsnatuur staat dat de Schenkzone als SGH in stand gehouden moet worden.
Afbeelding 5.6.5: ligging onderzoekslocatie ten opzichte van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (bron: Econsultancy)
Koenders en Partners adviseurs en procesmanagers bv heeft in opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige bomen, met het doel inzichtelijk te maken welke kapvergunningplichtige bomen in het plangebied aanwezig zijn. Tevens is er een inventarisatie door de gemeente uitgevoerd van de gezondheid van de bomen.
Tijdens de inventarisatie door Koenders en Partners zijn alle bomen met een omtrek van 20 centimeter of meer ingemeten. Uit de inventarisatie blijkt dat er 48 bomen aanwezig zijn, die een stamontrek van 20 centimeter of meer hebben. Voor 35 bomen is een kapvergunning nodig.
Het volledige rapport is als Bijlage 9 bijgesloten.
De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Voor de bomen geldt op basis van de Wet natuurbescherming geen meldingsplicht en herplantplicht.
In onderstaande tabel is samengevat of de ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor vervolgstappen.
Op basis van de quickscan blijkt dat middels aanvullend onderzoek meer duidelijkheid moet worden verkregen over de aan- of afwezigheid van kraam-, paar- en (massa)winterverblijfplaatsen van gebouwgebonden vleermuizen en omtrent het gebruik van potentiële verblijfplaatsen door vleermuizen.
Er dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht. Dit kan gebeuren door te handelen middels een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol.
Uit aanvullend onderzoek van Ecologisch adviesbureau Econsultancy blijkt dat er 40 verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn gevonden. Meer specifiek gaat het om het volgende:
Als gevolg van de voorgenomen sloop van de bebouwing gaan de bestaande verblijfplaatsen en paarverblijven verloren. Foerageergebieden en verbindingsroutes zullen blijven bestaan.
Er zullen vervangende, tijdelijke voorzieningen worden geplaatst, waarbij er sprake zal zijn van een 'gewenningsperiode' waarin zowel bestaande als tijdelijke voorzieningen aanwezig zijn en waarin de dieren van bestaand naar tijdelijk verblijf kunnen verhuizen.
Per aangetroffen verblijfplaats worden ter compensatie 4 kasten aangebracht. Dat betekent dat er voor de ontwikkeling 160 kasten dienen te worden opgehangen.
In de nieuwbouw zullen permanente vervangende voorzieningen worden opgenomen. Na realisatie hiervan kunnen de tijdelijke kasten verwijderd worden. Als gevolg van deze maatregelen kan het ecologisch functioneren van de verblijfplaatsen worden geborgd.
In opdracht van VORM Ontwikkeling B.V. is door Anteagroup een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.
In het onderzoek is uitgegaan van het volgende programma:
Bestaande situatie
Het bestaande SoZa-pand is in de huidige situatie in gebruik als woningen voor statushouders, bedrijfspand voor verschillende (start-up) bedrijven en een horecaschool. Dit gebruik zal worden beëindigd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.
Programma plansituatie
In het onderzoek is rekening gehouden met maximaal 1.200 woningen en maximaal 30.000 m2 overige functies. In onderstaand overzicht zijn de functies en aantallen woningen/ oppervlak die bij dit voornemen horen weergegeven:
Naast bovenstaande functies wordt ook een tankstation herbestemd. Omdat dit tankstation in de huidige situatie al aanwezig is en er geen extra mogelijkheden in het bestemmingsplan voor worden gecreëerd, is deze functie in zowel de referentiesituatie als de beoogde situatie achterwege gelaten.
Er vinden zowel tijdens de realisatiefase als de gebuiksfase emissie plaats. Voor de Wet natuurbescherming is binnen het project gezocht naar de maatgevende situatie (qua stikstofdepositie). Hiertoe is onderstaande voorgenomen planning opgesteld:
Directe emissies referentiesituatie
Aangezien er sprake is van stadsverwarming is er geen sprake van directe emissies.
Indirecte emissies referentiesituatie
Naast directe emissies is er ook sprake van indirecte emissies ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de aanwezige functies in de referentiesituatie. In de huidige situaties is er sprake van 2.033 mvt/ etmaal. Voor de verdeling van het verkeer over de verschillende voetuigtypen (licht, middel en zwaar) wordt op basis van de functie (kantoor) de verdeling 96% licht verkeer (1.952), 3% middelzwaar verkeer (61) en 1% zwaar verkeer (20) aangehouden.
Directe emissies plansituatie
Voor de functies in de plansituatie geldt dat deze allemaal gasloos worden uitgevoerd. Er vinden door het planvoormemen geen directe emissies plaats.
Indirecte emissies plansituatie
Uit de verkeersstudie die is bijgevoegd bij het bestemmingsplan blijkt dat voor het voornemen sprake is van 2.465 mvt/ etmaal.
Voor de verdeling over de voertuigtypen is zowel voor de referentiesituatie als de scenario's uitgegaan van 98,8% licht verkeer, 1% middelzwaar verkeer en 0,2% zwaar verkeer.
De verkeersgeneratie is in onderstaande tabel weergegeven.
Resultaten en conclusies
Voor de gebruiksfase (2029) berekent AERIUS Calculator (versie 2021) geen toename van stikstofdepositie. De grootste toename bedraagt 0,00 mol N/ha/jaar.
Voor de realisatiefase berekent AERIUS Calculator (versie 2021) een geen toename van stikstofdepositie. De grootste toename bedraagt 0,00 mol N/ha/jaar.
Significant negatieve effecten met betrekking tot het aspect stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepostie is daarmee geen belemmering voor de bestemmingsplanprocedure.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden:
Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai door stedelijke wegen maximaal 63 dB, door wegverkeerslawaai door buitenstedelijk wegverkeer maximaal 53 dB en door spoorweglawaai maximaal 68 dB.
Het nieuwbouwplan is gelegen in de nabijheid van de Rijksweg A12, de Laan van NOI (inclusief trambaan), de Schenkkade, de Prinses Beatrixlaan, de Van Alphenstraat, de Wilhelmina van Pruisenweg, de Anna van Hannoverstraat en een spoortracé (lightrail en hoofdspoor). In afbeelding 5.1 is het nieuwbouwplan ten opzichte van deze wegen weergegeven.
Afbeelding 5.1: situering van het nieuwbouwplan t.o.v. wegen en spoor (born: Peutz)
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in of nabij een gezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai hoeft niet nader onderzocht te worden.
Wel ligt er in de nabijheid van het plangebied een tankstation (zonder aflevering van LPG) en het Station Laan van NOI. Het tankstation betreft een type B-inrichting waarvoor er in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) geluidnormen zijn opgenomen.
Voor het Station Laan van NOI is de standaard regelgeving uit artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Voor de inhoud hiervan wordt verwezen naar het Activiteitenbesluit.
Peutz heeft in opdracht van Vorm Ontwikkeling B.V. onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse van de ontwikkeling. In deze paragraaf is een samenvatting van het opgenomen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 11 opgenomen.
Het plangebied is gelegen binnen de zones c.q. op korte afstand van de volgende (spoor)wegen:
De Anna van Hannoverstraat en de Van Alphenstraat hebben geen geluidzone (wegen met een maximumsnelheid van 30 km/ uur dan wel gelegen op een woonerf).
De zonebreedte van het hoofdspoor bedraagt 300 meter.
In het onderzoek is voor de situering en opbouw van het nieuwbouwplan uitgegaan van het VO ontwerp van Barcode Architects van februari 2022. Dit plan betreft twee grote bouwvolumes met ieder twee torens van ongeveer 75 meter hoog. De bebouwing bestaat voor een groot deel uit woningbouw. De onderste laag wordt gebruikt voor commerciële doeleinden. Een deel van de bebouwing zal ingevuld worden als kantoorruimte. Een definitieve invulling is nog niet bekend.
Een overzicht van het plan is weergegeven in afbeelding 5.2
Afbeelding 5.2: overzicht nieuwbouwplan De AnnA (bron: Peutz)
De toren op de zuidoostelijke hoek van het plan zal worden ontwikkeld met uitsluitend kantoorfuncties. De geluidbelastingen op dit gebouw zijn daardoor niet gepresenteerd.
Voor de etmaalintensiteiten en wegdekverharding van de Laan van NOI, de Schenkkade, de Prinses Beatrixlaan, de Van Alphenstraat, de Wilhelmina van Pruisenweg, De Anna van Hannoverstraat is voor het peiljaar 2032 uitgegaan van de opgave van de gemeente Den Haag, inclusief 1% autonome groei per jaar.
De snelheid op de beschouwde lokale wegen bedraagt 50km/uur met uitzondering van de Anna van Hannoverstraat en Van Alphenstraat waar de maximum snelheid 30 km/ uur bedraagt.
De snelheid op de A12 bedraagt varieert van 80km/ uur in de richting naar Den Haag en 100 km/ uur Den Haag uit.
Voor de Van Alphenstraat is uitgegaan van een wegdekverharding van klinkers in keperverband. Voor de overige gemeentelijke wegen is uitgegaan van de standaard wegdekverharding fijn asfalt.
De uitgangspunten voor de geluidemissie van spoorwegen komen uit het geluidregister van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en voor het lightrail traject op basis van de RandstadRail-dienstregeling.
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de hoogst berekende geluidbelasting Lden per weg, lightrail en het spoor ter plaatse van de woonbebouwing. Voor de volledigheid is de hoogst berekende belasting door de 30 km/uur wegen ook opgenomen.
Tabel 5.2: hoogst berekende geluidbelasting weg- en spoorverkeerkeer (bron: Peutz)
De geluidbelasting verschilt met de hoogte. Het zal daarom niet nodig zijn overal een hogere waarde aan te vragen. Een overzicht van alle rekenresultaten is opgenomen in bijlage 5 en 6 van het akoestisch onderzoek.
In tabel 5.5 is een overzicht gegeven van het hoogste berekende gesommeerde geluidsniveau (Lsom) ten gevolge van weg- en railverkeer ter plaatse van de beoogde appartementengebouwen.
Tabel 5.5: hoogst berekende gecumuleerde geluidniveau (Lsom) (bron: Peutz)
In afbeelding 5.5 en 5.6 is grafisch weergegeven voor welke gevels (geen) sprake is van een aanwezige geluidluwe gevel, een en ander conform toetsing aan het hogere waardenbeleid van de gemeente Den Haag. Aangezien de definitieve indeling van de bouwlagen nog niet bekend is, zijn de gehanteerde locaties van de toetspunten indicatief.
Afbeelding 5.5: geluidluwe en niet-geluidluwe gevels t.g.v. wegverkeerslawaai (bron: Peutz)
Afbeelding 5.6: geluidluwe en niet-geluidluwe gevels t.g.v. railverkeerlawaai (bon: Peutz)
Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting (Lcum) ten gevolge van weg- en railverkeer ten hoogste 64 dB bedraagt.
Ter bescherming van het akoestisch woon- en leefklimaat is door de gemeente Den Haag een plandrempel ingesteld voor de maximaal optredende geluidbelasting, welke 69,5 dB bedraagt. Voor deze ontwikkeling bedraagt de hoogst berekende gecumuleerde geluidbelasting 64 dB. Mits er wordt voldaan aan de overige eisen uit het hogere waardenbeleid van de gemeente is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Met een juiste geluidwering van de gevel kan een goed akoestisch binnenklimaat worden gewaarborgd.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarden van 48 dB en 55 dB voor respectievelijk wegverkeer en railverkeer ter plaatse van de beoogde woningen wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarden worden niet overschreden.
Daar waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer wordt overschreden, maar niet de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor wegverkeer en 68 dB voor railverkeer, dient een ontheffing 'hogere grenswaarde' aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaard te voldoen.
Voorafgaand aan het nemen van hogere waarden besluit dient onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger.
Hogere waarden kunnen op grond van het geluidbeleid van de gemeente Den Haag slechts worden verleend indien aan de ontheffingsvoorwaarden wordt voldaan (geluidluwe zijde). De geluidbelasting op de geluidluwe gevel mag voor elk van de geluidbronnen of, indien er sprake is van meerdere geluidbronnen, cumulatief niet hoger zijn dan 53 dB (+5) (Lden) voor wegverkeer (incl. niet-gezoneerde wegen) en 58 dB (lden) voor railverkeer.
Voor eenzijdig georiënteerde 1- en 2-kamerappartementen wordt de regel aangehouden dat voor maximaal 50% van de woningen mag worden afgeweken van de voorwaarde van een geluidluwe gevel. Een eenzijdig georiënteerd appartement zonder geluidluwe gevel kan hiermee worden gecompenseerd met een eenzijdig georiënteerd appartement dat wel beschikt over een geluidluwe gevel.
Een hogere grenswaaarde kan wettelijk (artikel 110a lid 6 van de Wgh) alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. In de voorliggende situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen ten hoogste 64 dB (A). Binnen de gemeente Den Haag geldt een geluidbelasting van 69,5 dB als de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting. In voorliggende situatie wordt deze niet overschreden. Hiermee zal conform het gemeentelijk beleid sprake zijn van een aanvaardbare geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen.
Wegverkeerslawaai
Ten aanzien van wegverkeerslawaai kunnen bronmaatregelen bestaan uit het toepassen van geluidreducerend asfalt of snelheidsverlaging. Snelheidsverlaging heeft een direct effect op de geluidsemmissie van wegverkeer. Het terugbrengen van de maximumsnelheid op de Laan van NOI en de Schenkkade wordt in voorliggende situatie niet realistisch geacht, aangezien dit de capaciteit van deze wegen zal verlagen.
De toepassing van geluidreducerende deklagen in stedelijke situaties is om technische redenen niet mogelijk of wenselijk. De meest gebruikte wegdektypes in stedelijke omgeving zijn SMA-06 en dunne geluidreducerende deklagen (DGD). SMA-06 kent een geringe geluidreductie van circa 1 dB, maar kan vrijwel overal worden toegepast. Dit heeft in voorliggende situatie niet voldoende effect om ter plaatse van de beoogde woningen aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel de maximale ontheffingswaarde te voldoen.
DGD heeft een grotere geluidreductie tot gevolg, maar wordt op plaatsen met veel wringend verkeer (nabij kruisingen/ rotondes) afgeraden.
De aanwezigheid van zwaar en wringend verkeer ter hoogte van bushaltes, kruisingen en opstelvlakken zal namelijk leiden tot een verkorte levensduur van de wegdekken. Dit heeft vervolgens hoge kosten en overlast voor de bewoners tot gevolg. Gezien de diverse verkeerskundige en financiële overwegingen kunnen deze wegdektypes als niet effectief worden beschouwd.
Er zijn ook stille wegdekken beschikbaar, zoals SMA-NL 8 G+, die ongevoelig zijn voor wringend verkeer en ook op kruisingen toepasbaar zijn. Het toepassen van SMA is alleen van toepassing bij saneringen. Daarnaast zal ook de toepassing van een dergelijk wegdektype er niet toe leiden dat de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde wordt gereduceerd.
Voorbeelden van bronmaatregelen ten aanzien van railverkeerslawaai zijn het veranderen van het ballastbed en/of de bovenbouw, het toepassen van raildempers, het naadloos uitvoeren van wissels etc.
Het aanbrengen van wijzigingen in het ballastbed en/of de bovenbouw van een railverbinding is een zeer ingrijpende maatregel ten einde hier werkzaamheden voor nodig zijn die het treinverkeer onderbreken.
Maatregelen in het overdrachtsgebied
Overdrachtsmaatregelen kunnen bestaan uit het plaatsen van schermen of geluidwallen. Gezien de ligging van de voorgenomen ontwikkeling is het treffen van een maatregel in het overdrachtsgebied niet effectief.
De afscherming tussen een woning of ander geluidgevoelig gebouw voor zal voor een goede effectiviteit een behoorlijke lengte en hoogte dienen te hebben, waardoor de kosten voor een geluidscherm snel toenemen. Bij het plaatsen van schermen tussen de bron en het plangebied geldt de vuistregel, dat het scherm om effectief te zijn, ten minste de zichtlijn tussen bron en ontvanger moet onderbreken. De beoogde woningen zijn op grote hoogte gelegen. Tevens zijn de woningen zeer dicht op de weg en het spoor gelegen, waardoor er slechts een zeer beperkte hoeveelheid ruimte beschikbaar is voor dergelijke maatregelen. Daarnaast lijken geluidschermen langs de relevante wegen Laan van NOI en Schenkkade bezwaarlijk vanwege stedenbouwkundige overwegingen. In eerste aanleg kan worden gesteld dat het plaatsen van geluidschermen voor het bewerkstelligen van een geluidreductie vanwege het wegverkeer geen geschikte maatregel is.
Ten aanzien van het railverkeerslawaai is een analyse gemaakt van het effect van het plaatsen van een geluidscherm op het talud langs het spoor van station Laan van NOI. Voor zowel het hoofdspoor en de lightrail kan sprake zijn van een maximale geluidreductie van 7 dB voor de eerste drie bouwlagen. Voor de lightrail is voor deze bouwlagen echter voor alle woningen sprake van een geluidbelasting ten hoogste van of lager dan de voorkeursgrenswaarde. Uitsluitend op een hoogte van 13,5 meter is sprake van 1 dB overschrijding van de voorkeurswaarde. Op deze hoogte bewerkstelligt het geluidscherm slechts een rekenkundige geluidreductie van 2 dB.
Bij het hoofdspoor is voor de woningen op 4,5 meter sprake van een geluidreductie door het geluidscherm van ten hoogste 7 dB. Hiermee kan voor een aantal woningen waarvan de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden de geluidbelasting worden gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarde. Dit betreft een beperkt aantal woningen. Op een bouwhoogte van 7,5 meter is het geluidreducerend effect van het geluidscherm nog slechts ten hoogste 3 dB voor een aantal woningen. Bij alle hogere bouwhoogten is het effect verwaarloosbaar.
Het gebruik van een geluidscherm op het talud lijkt niet realistisch.
Maatregelen bij de ontvanger
Eventuele maatregelen, zoals de toepassing van schermen of balkons met een verhoogde borstwering kunnen er zorg voor dragen dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Indien maatregelen niet kosteneffectief zijn, kan een hogere waarde worden vastgesteld. Wel dient hierbij aangesloten te worden op de eisen die gelden vanuit het gemeentelijk geluidbeleid inzake het verlenen van hogere waarden. Een van deze ontheffingcriteria is het realiseren van een geluidluwe gevel.
Een beoordeling van de noodzakelijke maatregelen voor de beoogde woningen kan thans niet worden gemaakt, daar de definitieve indeling van de bouwlagen nog niet bekend is. Wel kan met maatregelen worden voldaan aan het hogere waardenbeleid van de gemeente Den Haag.
Het gemeentelijjk beleid voorziet in de mogelijkheid dat niet alle eenzijdig georienteerde 1- en 2-kamerappartementen van een geluidluwe gevel te hoeven zijn voorzien. Bij het bouwen op een geluidbelaste locatie, waarvan sprake is, volstaat het wanneer 50% van deze 1- en 2-kamerappartementen over een geluidluwe gevel beschikken. Nadere uitwerking van welke woningen maatregelen behoeven, volgt in een later stadium. Vooralsnog lijkt voor alle woningen een geluidluwe gevel middels een afgeschermd beglaasde balkonconstructie te kunnen worden gerealiseerd.
Overzicht aan te vragen hogere waarden
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de aan te vragen hogere grenswaarden voor alle beoogde woningen.
Ter inzage legging ontwerp besluit hogere grenswaarden
Het ontwerp besluit hogere grenswaarden wordt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
In opdracht van VORM Ontwikkeling B.V. is een onderzoek uitgevoerd naar het geluid van omliggende bedrijven (industrielawaai) ter hoogte van het nieuwbouwplan. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de geluidniveaus ten gevolge van het BP tankstation, station Laan van NOI en het kantoorpand aan de Wilhelmina van Pruisenstraat 104 ter hoogte van de gevels het geprojecteerde nieuwbouwplan en deze te toetsen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Indien er voldaan wordt aan de geluidsgrenswaarden mag verondersteld worden dat ten aanzien van het aspect industrielawaai er sprake zal zijn van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 12 bij de toelichting opgenomen.
Het tankstation betreft een bemand tankstation zonder aflevering van LPG. Om die reden betreft de inrichting een type B-inrichting. Het kantoorpand betreft een type A-inrichting en voor het station Laan van NOI is uitgegaan van een type B-inrichting.
De volgende voorschriften zijn op type A- en type B-inrichtingen van toepassing:
Het tankstation is gedurende het gehele etmaal in bedrijf. Het tankstation heeft zes pompen, een bandenpompinstallatie.
Vooralsnog zijn geen uitgangspunten bekend met betrekking tot het aantal vervoersbewegingen van en naar het tankstation, het aantal tankbeurten en het aantal malen c.q. de duur van het gebruik van de bandenpompinstallatie. Derhalve zijn hiervoor op basis van ervaringsgegevens met andere tankstations inschattingen gemaakt.
De aantallen personenwagens die tanken en gebruik maken van de wasinstallatie, zijn opgenomen in tabel 5.1. In het onderzoek is ervan uitgegaan dat er geen vrachtwagens op het tankstation tanken. Wel zal in de dagperiode een vrachtwagen brandstof lossen bij het vulpunt van de ondergrondse opslagtanks.
Tabel 5.1: verkeersbewegingen op het terrein van het was- en tankstation (bron: Peutz)
Voor de bedrijfstijd van een tankbeurt wordt uitgegaan van 3 minuten. Er zijn zes pompen vloeibaar brandstof aanwezig.
Het gehanteerde geluidvermogen van een tankbeurt, op basis van geluidmetingen bij een tankstation elders. bedraagt 86 dB(A). Voor het gebruik van de bandenpompinstallatie is uitgegaan van het aanslaan van de compressor bij gebruik voor effectief 2 minuten per personenwagen. De gehanteerde geluidemissie bedraagt 85 dB(A).
Voor de winkel is ervan uitgegaan dat op het dak een kleine koeltechnische installatie is. Het gehanteerde geluidvermogen bedraagt 75 dB(A), In de nachtperiode is uitgegaan van circa 30% (bedrijfscorrect van 5 dB).
5.8.2.3 Station Laan van NOI
In het onderzoek is ervan uitgegaan dat het station Laan van NOI een inrichting betreft in het kader van de Wet milieubeheer.
Voor de geluidemissie door het station Laan van NOI is uitgegaan dat uitsluitend de omroepberichten op het perron aan het hoofdspoor relevant zijn voor het geluid naar de omgeving. Voor de RandstadRail is geen sprake van omroepberichten op het perron.
Het gemiddelde spraakniveau dat via de luidsprekers volgens de normering van ProRail moet worden gerealiseerd bedraagt 75 dB(A) op oorhoogte. Dit leidt tot een geluidvermogen per luidspreker van 108 dB(A).
Omroepberichten worden uitsluitend ingezet indien er sprake is van vertragingen of storingen aan het spoornetwerk. Voor dit onderzoek is uitgegaan dat een spraakbericht een tijdsduur kent van 30 seconden en dat in de dag-, avond- en nachtperiode 30, 10 en 5 keer een omroepbericht ten gehore wordt gebracht.
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de rekenresultaten ten gevolge van geluid door het BP-tankstation.
Tabel 5.3: hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau door BP-tankstation (bron: Peutz)
Een overzicht van de rekenresultaten is grafisch weergegeven in afbeelding 5.3.
Afbeelding 5.3: geluidbelasting BP-tankstation in dB(A)- etmaalwaarden (bonr: Peutz)
In tabel 5.5 is een overzicht gegeven van de berekende maximale geluidniveau's (LAmax) ten gevolge van het tankstation ter plaatse van de gevels van de beoogde appartementen. Een overzicht van de rekenresultaten is grafisch weergegeven in afbeelding 5.4.
Tabel 5.3: hoogst berekende maximale geluidsniveaus door BP-tankstation (bron: Peutz)
Afbeelding 5.4: maximale geluidniveaus per gevel (bron: Peutz)
In tabel 5.4 is een overzicht gegeven van de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAR,LT) ten gevolge van de omroepberichten op station Laan van NOI ter plaatse van de gevels van de beoogde appartementen.
Tabel 5.4: hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau door station Laan van NOI (bron: Peutz)
Het maximale geluidniveau (LAmax) door kortstondig optredende geluidniveaus hebben een beperkte dynamiek van 2 a 3 dB. Hiermee bedraagt het maximale geluidniveau ter plaatse van de beoogde woningbouw ten hoogste circa 60 dB(A).
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ten gevolge van de installaties op het dak van het pand aan de Wilhelmina van Pruisenlaan 104 zijn berekend voor de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 49, 45 en 40 dB(A) op een rekenhoogte van 43,5 meter. Maximale geluidniveaus treden uitsluitend op bij het aan- of uitschakelen van een installatie en bedragen in de regel niet meer dan 10 dB boven de berekende beoordelingsniveaus. In deze situatie zijn de maximale geluidniveaus ter hoogte van het plangebied ten hoogste 60 dB(A) indien alle installaties gelijktijdig in- of uitgeschakeld worden (hetgeen in de praktijk nooit voorkomt).
De optredende geluidniveaus ten gevolge van omroepberichten op Station Laan van NOI alsmede ten gevolge van de technische installaties op het kantoorpand aan de Wilhelmina van Pruisenweg 104 voldoen aan de standaard geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten aanzien van deze inrichtingen zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
De optredende geluidniveaus van het BP-tankstation zijn op een aantal gevels van de ontwikkeling meer dan de standaard geluidgrenswaarde. Teneinde de ontwikkeling mogelijk te maken zijn maatregelen noodzakelijk Een deel van de overschrijding zou kunnen weggenomen worden met uitvoering van geluidreducerende maatregelen aan de technische installaties van de winkel van het tankstation en door het opleggen van een maatwerkvoorschrift met verruimde geluidgrenswaarden. Vooralsnog is het niet bekend of de gemeente Den Haag meewerkt aan het verlenen van een maatwerkvoorschrift.
Voor alle geluidgevoelige gevels (woningen) waar een overschrijding bestaat, of resteert na het verlenen van een maatwerkvoorschrift moeten noodzakelijke maatregelen worden beschouwd.
Op de kopgevels van woningen kan een gevel zonder te openen delen worden toegepast. Voor langsgevels zal middels een afschermende beglaasde balkonconstructies een afdoende geluidreductie worden gerealiseerd. Indien er geen maatwerkvoorschrift wordt opgelegd zijn woningen dan ook mogelijk te maken.
Vooralsnog is in de regels bepaald dat ter plaatse van de Milieuzone - geluidsgevoelige functie geluid gevoelige functies en gebouwen niet toegestaan zijn, tenzij middels onderzoek is aangetoond dat er ter plaatse van geluidgevoelige functies en gebouwen sprake is van een goed woon- en/of leefklimaat, dan wel dat de bedrijfsvoering van het verkooppunt motorbrandstoffen niet wordt beperkt.
In opdracht van VORM Ontwikkeling B.V. heeft Anteagroup geuronderzoek uitgevoerd, met als doel aan te tonen of de geuremissies van het tankstation leiden tot een onaanvaardbaar geurhinderniveau ter plaatse van de ontwikkellocatie.
In onderstaande afbeelding is de ligging van de ontwikkellocatie, het voormalige ministerie van Sociale Zaken (geel vlak) en het naastgelegen tankstation (rood vlak) weergegeven.
Afbeelding 5.8.1: ligging tankstation (rood) ten opzichte van ontwikkellocatie (geel) (bron: Anteagroup)
In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.
Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt dat geurhinder zoveel mogelijk tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. In gevallen dat een activiteit geuremissie veroorzaakt is het van belang dat geur niet leidt tot onaanvaardbare hinder.
Bij het bepalen wanneer er sprake is van een aanvaardbaar niveau van geurhinder dient rekening gehouden te worden met verschillende aspecten, waaronder: het lokale geurbeleid, de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten, de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij een inrichting, de historie van de betreffende inrichting, het klachtenpatroon, de bestaande en verwachte geurhinder, de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
De provincie Zuid-Holland heeft op basis van bovenstaande aspecten geurbeleid opgesteld. Dit beleid geeft voor wat betreft het toetsen van de geurbelasting concrete invulling aan de beoordeling of aan een aanvaardbaar geurhinderniveau kan worden voldaan.
Het geurhinderbeleid van de provincie Zuid-Holland Actualisatie 2019 is gestoeld op het zoveel als mogelijk voorkomen van geurhinder. In de basis wordt getoetst aan de hindergrens (streefwaarde). Het is mogelijk om af te wijken tot aan de ernstige hindergrens, waarbij het aannemelijk is dat er geurhinder plaatsvindt maar dat dit nog als aanvaardbaar wordt geacht. In dat geval is er sprake van een matig leefklimaat.
Het geurbeleid houdt de waarden aan zoals opgenomen in de volgende tabel:
Tabel 5.8.1: geurbeleid provincie Zuid-Holland, waardentabel (bron: Anteagroup)
Aanvullend op de tabel heeft de provincie een niet-limitatieve lijst met verschillende types van geurgevoelige objecten.
Voor type 2 objecten is een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar ten opzichte van type 1. Bij type 3 objecten mag de ernstige hindergrens niet worden overschreden.
Een aantal activiteiten ter plaatse van het tankstation leiden er toe dat er geuremissie kan plaatsvinden. Het gaat dan om het tanken (afleveren van brandstoffen) van voertuigen en de bevoorrading van het tankstation. Conform het Activiteitenbesluit moet ieder tankstation zijn voorzien van een dampretoursysteem fase 2. Dit is geen volledig gesloten systeem. Het afvangrendement bedraagt 85%. Bij het vullen van de ondergrondse tanks met brandstof worden geuremissies opgevangen door de tankwagen (dampretour stage 1). Door het gesloten systeem ontsnappen er geen dampen naar de buitenlucht.
Het tankstation is 24 uur per dag geopend. De emissie kan gedurende de hele dag plaatsvinden.
Benzine valt onder de minder onaangename geuren (H=-2>5ouE/m3), waardoor er een streefwaarde (hindergrens) van 2,5 ouE/m3 geldt (het tankstation is een discontinue bron met een totaal aantal emissieuren van 1.533 uur).
Om de geurconcentraties in beeld te brengen zijn meerdere toetspunten gelegd in de omgeving van het tankstation. Met behulp van deze punten is een geurcontour gemaakt, zie ook onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5.8.2.: streefwaardecontour rondom het tankstation (bron: Anteagroup)
De geurcontour bereikt geen andere gebouwen in de omgeving. Het is niet aannemelijk dat het benzineverkooppunt hinder veroorzaakt ter hoogte van geurgevoelige objecten.
Daarnaast is de verwachte geurhinder ter hoogte van het SoZa gebouw en ter hoogte van omliggende woningen inzichtelijk gemaakt.
tabel 5.8.2: hoogst berekende waardes op omliggende bebouwing (bron: Anteagroup)
Uit de tabel blijkt dat ter plaatse van omliggende bebouwing de hoogste waardes onder de 2,5 ouE/m3 (de hindergrens) blijft.
De geurhindercontour (2,5 ouE/m3 contour) blijft binnen de grenzen van het verkooppunt motorbrandstoffen. Er is geen sprake van een overschrijding van de geurnormen zoals opgenomen in het geurbeleid van de provincie Zuid-Holland. Geurhinder ter plaatse van het tankstation vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van de SoZa-locatie.
Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).
Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid et cetera.
Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.
Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan
In opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. heeft Peutz onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom het plangebied. In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 14 bij deze toelichting opgenomen.
Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht', zie ook tabel 5.9.1.
Tabel 5.9.1: Criteria windhinder volgens NEN 8100 (bron: Peutz)
Bij een goed windklimaat ondervindt met geen overmatige windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder.
Er wordt naar gestreefd, om binnen de verschillende activiteitenklassen een goed, eventueel nog matig, windklimaat te realiseren.
In het plangebied is in de huidige situatie sprake van een goed windklimaat. Plaatselijk, met name aan de oostzijde en ten zuidwesten van het plangebied is plaatselijk sprake van een matig windklimaat. Verder is op de perrons, ten zuidoosten van het plangebied, plaatselijk sprake van een matig windklimaat op basis van het criterium voor doorlopen of slecht voor slenteren (geel). Er is geen sprake van een overschrijding van het gevaarcriterium.
Afbeelding 5.9.1: te verwachten windklimaat in de huidige situatie (bron: Peutz)
In het PUK is een referentiesituatie doorgerekend met torens die aanzienlijk hoger zijn dan in het huidige model. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in afbeelding 5.9.2. Hierin zijn ook de effecten van begroeiing meegenomen. Uit de resultaten volgt dat in het referentiemodel in de tussenstraat het windklimaat matig is voor doorlopen. Zonder begroeiing zou het winklimaat hier over een groot gebied slecht zijn voor doorlopen. Dit ongunstige windklimaat veroorzaakt drukverschillen over de hoge torens aan weerszijden van de tussenstraat. Ook op de Laan van Nieuw Oost Indië is het windklimaat over een groot gebied matig voor doorlopen.
Afbeelding 5.9.2: te verwachten winklimaat in de referentiesituatie uit het PUK (bron: Peutz)
In deze situatie is er in het plangebied overwegend sprake van een goed tot matig windklimaat voor doorlopen. Het matige windklimaat in de doorgang tussen de nieuwbouwblokken wordt verklaard door drukverschillen over de middelste twee torens.
Afbeelding 5.9.3: te verwachten windklimaat in geplande bebouwingssituatie met bestaande omgevingsbebouwing (bron: Peutz)
Door de entrees wat terug te leggen in de gevels, is het windklimaat bij dergelijke entrees zelfs wel goed. Het windklimaat kan hier effectief verbeterd worden door het plaatsen van begroeiing of andere windremmende elementen in gebied met hogere windsnelheden.
Het matige windklimaat voor doorlopen aan de zuidwestzijde van het gebied is het gevolg van valwinden van de gevels van de zuidwestelijke toren. Het windklimaat kan hier effectief verbeterd worden door het plaatsen van begroeiing of andere windremmende elementen in het gebied met hogere windsnelheden. Entrees van het noordwestelijke blok moeten bij voorkeur aan de zijde van de Schenkkade gepositioneerd worden.
Het matige windklimaat op de Laan van NOI is het gevolg van omstroming van het plangebied. Door de drukverschillen tussen de zuidoost- en noordoostgevel, in combinatie met de overkraging bij de hoek is het windklimaat onder de overkraging lokaal niet slecht voor doorlopen. Het windklimaat op de Laan van NOI kan verbeterd worden door het plaatsen van begroeiing in het gebied. Door een andere vormgeving van de overkraging of het plaatsen van een aantal schermen is het slechte windklimaat te voorkomen.
Op basis van de berekeningen is in het gebied rond de geplande nieuwbouw nergens een overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten. Onder de overkraging is er wel sprake van een beperkt risico op windgevaar.
In deze berekening is de geplande bebouwing aan de zuidzijde van het spoor in de modellering meegenomen.
Afbeelding 5.9.4: te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie met geplande omgevingsbebouwing (bron: Peutz)
Het windklimaat in deze situatie is aanzienlijk gunstiger dan in de situatie met de huidige omgevingsbebouwing. Aan de zuidwestzijde van het plan is het te verwachten windklimaat overal goed voor doorlopen. In de doorgang tussen de bouwblokken is het windklimaat lokaal nog net matig voor doorlopen. Door het plaatsen van begroeiing is het windklimaat hier te verbeteren tot goed voor doorlopen.
In de doorgang tussen de bouwblokken is het windklimaat lokaal nog net matig voor doorlopen. Door het plaatsen van begroeiing is het windklimaat hier te verbeteren tot goed voor doorlopen (matig voor slenteren).
De vlek met een matig windklimaat bij de Laan van NOI is aanzienlijk kleiner, en onder de overkraging is geen sprake meer van een slecht winklimaat. Wel wordt geadviseerd het windklimaat hier verder te verbeteren door het plaatsen van begroeiing.
Rond de geplande nieuwbouw is nergens een overschrijding van het gevaarcriterium of beperkt risico op windgevaar te verwachten.
Het windklimaat in deze situatie, dus nog zonder toevoeging van begroeiing is al beter dan het windklimaat in de PUK gepresenteerde situatie, waarin wel op uitgebreide schaal bomen zijn toegevoegd.
Om een meer realistisch beeld te krijgen van het windklimaat in het gebied tussen de torens zijn bomen aan het gebied toegevoegd. Tussen de torens zijn dat bomen van de eerste categorie. De dichtheid van de bomen is daarbij relatief laag aangehouden, zodat deze het windklimaat niet onrealistisch verbeteren.
Afbeelding 5.9.5: te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie met geplande omgevingsbebouwing en begroeiing (bron: Peutz)
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat bomen een positief effect hebben op het windklimaat. In de doorgang is het te verwachten windklimaat nu vrijwel overal goed voor doorlopen en daarmee minimaal matig voor slenteren. Het laatste kleine gebiedje met een matig windklimaat voor doorlopen zou verholpen kunnen worden door het plaatsen van bijvoorbeeld een plantenbak.
Ook in deze bebouwingssituatie blijft het advies om entrees in het gebied met een matig windklimaat voor slenteren verdiept uit te voeren, zodat het windklimaat bij de entree zelf goed is.
Bij een vergelijk met het te verwachten windklimaat zoals gepresenteerd in het PUK, is het windklimaat nu op alle punten aanzienlijk gunstiger. Dit is deels het gevolg van een verlaging van de torens. Doordat, in afwijking van he PUK de openingen tussen de bouwdelen aan de zuidwestzijde gesloten zijn, is het windklimaat in de binnengebieden ook aanzienlijk verbeterd.
Om te onderzoeken of in situatie met de huidige omgevingsbebouwing het mogelijk is een minimaal matig windklimaat voor doorlopen te realiseren is de afschuining van de hoek bij de Laan van NOI verkleind en is de toren op deze hoek enkele meters naar achteren geschoven.
Afbeelding 5.9.6: te verwachten windklimaat bij aangepaste bebouwing (bon: Peutz)
Uit de berekeningen volgt dat het windklimaat in deze situatie overal minimaal matig is voor doorlopen. Een vergelijkbaar resultaat had behaald kunnen worden door het plaatsen van PM (eventueel half open) over ca. 1 verdieping in plaats van het vergroten van het volume. Gezien de resultaten is het ook waarschijnlijk dat zonder het verplaatsen van de toren het windklimaat minimaal matig voor doorlopen zou zijn.
Met deze aanpassing is ook met de huidige omgevingsbebouwing nergens een overschrijding van het gevaarcriterium of beperkt risico op windgevaar te verwachten.
In de bestaande bebouwingssituatie is sprake van een goed tot matig windklimaat. In de geplande situatie, met geplande begroeiing en omgevingsbebouwing aan de zuidzijde van het spoor is in het plangebied overwegend sprake van een goed windklimaat voor het criterium doorlopen. Alleen op de Laan van NOI wordt een matig windklimaat voor doorlopen verwacht. Het windklimaat is hier in de huidige bebouwingssituatie lokaal ook al matig.
In de geplande bebouwingssituatie zonder de nieuwbouw aan de zuidzijde van het spoor is het te verwachten windklimaat ook op grotere schaal matig voor doorlopen in de doorgang door het plangebied en lokaal aan de zuidzijde.
Behoudens een beperkt risico op windgevaar onder de overkraging in de situatie met de huidige omgevingsbebouwing is er geen overschrijding van het criterium voor windgevaar of zelfs een beperkt risico op windgevaar te verwachten.
Het windklimaat in de geplande bebouwingssituatie is aanzienlijk gunstiger dan het windklimaat zoals gepresenteerd in het PUK.
De realisatie van de bouwwerken kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van eer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.
Vanwege de voorgenomen bouwhoogte van de torens (75 meter) is bezonningsonderzoek nodig. In opdracht van Vorm Ontwikkeling B.V. heeft Peutz bezonningsonderzoek uitgevoerd naar de schaduwwerking van het bouwplan in de omgeving.
In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 15 bij deze toelichting opgenomen.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een 3D-model van de geplande situatie, zoals aangegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5.9.6: 3D-model geplande bebouwingssituatie (bron: Peutz)
Het onderzoeksgebied is bepaald door het theoretische schaduwbereik van de geplande bebouwing op de toetsingsdag 19 februari en begrenst tot een afstand van drie maal de hoogte van de bouwdelen.
Er zijn binnen het onderzoeksgebied in totaal 453 woningen onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie de bezonningsituatie niet bij alle woningen voldoet aan de bezonningsnorm van 2 uur zon op toetsingsdatum 19 februari. Bij 11 van deze woningen is er een verdere afname van de bezonning op de toetsingsdatum.
Ook blijkt uit het onderzoek dat er geen woningen zijn die in de huidige bebouwingssituatie wel 2 uur zon krijgen en door de schaduwwerking van de nieuwbouw niet meer aan deze eis voldoen.
De woningen die niet aan de norm voldoen liggen verspreid over het gebied en zijn veelal woningen die door een ongelukkige ligging in de huidige situatie al weinig zon hebben.
Uit nader onderzoek blijkt dat de betreffende woningen slechts een beperkt deel van het jaar niet aan de eisen voldoen.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.
De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat we weerbaar zijn tegen perioden van droogte of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang het doelmatig is. De provincie streeft zoveel mogelijk naar functiecombinaties die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van oppervlaktewateren.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen medeoverheden, maar ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal waterprogramma.
Het regionaal waterprogramma betreft voorlopig nog een ontwerpversie. Vooralsnog is derhalve nog het Regionaal Waterplan 2016 - 2021 van kracht. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 'Keuzes maken en kansen benutten' heeft Hoogheemraadschap Delfland de ambities voor de komende jaren vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en consequenties daarvan.
Watertoets
Een van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Hiervoor heeft Delfland de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De Handreiking Watertoets geeft per thema randvoorwaarden en uitgangspunten en licht toe op welke wijze deze in een plan dienen te worden verwerkt.
Beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast'
De basis van het beleid wordt gevormd door de volgende zes beginselen ui de beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast'.
Convenant Klimaatadaptief Bouwen
Vanuit het convenant klimaatadaptief bouwen dat zowel door Hoogheemraadschap van Delfland als gemeente Den Haag is ondertekend, geldt dat lokaal vasthouden (50 mm) in het plangebied moet worden nagestreefd. Van belang is dat de neerslag van een korte hevige bui op privaat terrein wordt opgevangen, waarna het vertraagd wordt afgevoerd. Randvoorwaarde is dat de waterberging niet eerder dan in 24 uur geloosd wordt, waarna de berging binnen maximaal 48 uur weer beschikbaar is.
Richtlijn vasthoudmaatregelen
Om versnelde afvoer te voorkomen, beschouwt Delfland het creëren van extra oppervlaktewater als de meest betrouwbare en beheerbare compensatiemethode. Indien het voor een ontwikkeling niet mogelijk is compensatie in oppervlaktewater te realiseren, kan ook worden gezocht naar compensatie in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren waarin de verslechtering optreedt.
Als een alternatieve voorziening wordt toegepast, is het belangrijk dat deze goed functioneert en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is hierbij volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en passend onderhoud van de voorziening. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland criteria bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. De criteria zijn vooral gericht op stedelijk gebied. Het stroomschema voor het toepassen van vasthoudmaatregelen is onderstaand weergegeven.
Afbeelding 5.10.1: Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen (bron: Anteagroup)
De richtlijn kan samen met de factsheets helpen bij het maken van keuzes voor maatregelen. In geval van waterberging lost de hemelwaterafvoer via een bodempassage op het oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld van dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Denk hierbij aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder ontheffing. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Als een van de eerste gemeenten in Nederland heeft Den Haag in 2012 een uitvoeringsplan Klimaatbestendig gelanceerd. In algemene zin streeft de gemeente ernaar dat in 2050 in Den Haag bij een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur, er geen schade vanuit de openbare ruimte ontstaat aan gebouwen, vitale infrastructuur en nutsvoorzieningen blijven functioneren, routes en locaties voor hulpdiensten beschikbaar blijven.
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt daarnaast:
De volgorde in waterrobuust ontwerpen is eerst vasthouden, bergen en gebruiken en dan afvoeren. Het is wenselijk om dit te combineren met groene ontwikkeling van de openbare ruimte.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Een belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (het standstill beginsel).
Binnen het plangebied bevindt zich een vijver die in de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland is opgenomen als secundaire watergang. De vijver is middels een duiker (POL41306960) verbonden met de nabijgelegen Schenk. Tussen de vijver en de Schenk zit geen peilverschil, waardoor de vijver onderdeel uitmaakt van het watersysteem (peilgebied GPG2008VPB1; met zomerpeil NAP -1,34m NAP en winterpeil NAP -1,40m). De vijver heeft een oppervlakte van ca. 1.150m2.
Afbeelding 5.10.2: plangebied irt leggerkaart HHD (bron: Anteagroup)
De huidige vijver zal in de toekomstige situatie worden gedempt. Volgens het beleid van het Hoogheemraadschap dient water dat wordt gedempt minimaal 1-op-1 terug te worden gebracht door het graven van nieuw oppervlaktewater. Dit dient plaats te vinden in hetzelfde peilgebied en op een redelijke afstand.
Afbeelding 5.10.3 geeft inzicht in het peilgebied waarin het graven van nieuw oppervlaktewater moet plaatsvinden.
Afbeelding 5.10.3: Peilgebied GPG2008VPB (bron: Anteagroup)
Aanvullend eist het Hoogheemraadschap een extra opgave van 105 m3 ten behoeve van de klimaatrobuustheid (zie ook bijgesloten watersleutel, Bijlage 16).
Vanuit de gemeente geldt de eis dat bij nieuwbouw 50 mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is. Bij een kaveloppervlak van circa 1,6 hectare betekent dit een bergingsopgave van circa 800 m3.
Hoe de watercompensatie exact ingevuld gaat worden is op dit moment nog niet volledig uitgewerkt. Wel is bekend dat de vijver terug gebracht zal worden, maar de exacte locatie is nog niet bekend. Ook wordt bekeken in welke mate en vorm waterberging op de daken toegepast kan en gaat worden. De exacte hoeveelheden warter die in de verschillende onderdelen geborgen kan worden is in deze fase nog niet exacte te bepalen. De plannen zijn daarvoor nog onvoldoende uitgewerkt.
Door het toepassen van een peil sturende kunstwerk zoals een drijvende stuw is het mogelijk om in de vijver meer waterberging te realiseren dan de peilsteiging in De Schenk. De peilsteiging in de Schenk bedraagt 40 cm waardoor de berging in de huidige vijver circa 460 m3 bedraagt. Door de peilsteiging in de vijver te verhogen naar circa 70 cm kan worden voldaan aan de bergingseis van de gemeente van 50 mm.
Bij de verdere uitwerking zal rekening worden gehouden met de eisen uit het Convenant klimaatadaptief bouwen. Dat betekent dat 50 mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na 24 en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is.
Tevens wordt getracht om invulling te geven aan de ambitie om 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag te infiltreren en/of te hergebruiken.
De gemeente Den Haag streeft ernaar dat in 2050 in Den Haag bij een korte hevige bui van 70mm in 1 uur:
Voor nieuwe ontwikkelingen en herinrichtingen geldt daarnaast:
De volgorde in waterrobuust ontwerpen is eerst vasthouden, bergen en gebruiken en dan afvoeren. Het is wenselijk om dit te combineren met groene ontwikkeling van de openbare ruimte.
Afbeelding 5.10.5: Wateroverlast 100mm in 2 uur met klimaatverandering
Als algemene ambitie streeft de gemeente ernaar dat Den Haag in 2050 beter bestand is tegen hitte. Hierbij draagt het toepassen van water in de openbare ruimte en gebouwen bij aan het hittebestendiger maken van de leefomgeving. Bij herinrichting/ nieuwrealisatie van stedelijk groen dienen maatregelen voor aanvullende watervoorziening onderzocht te worden. Daarnaast bieden waterfonteinen, verneveling en stromend water verkoeling. Doorspoelbare of voldoende diepe watergangen zijn belangrijk om opwarming/ uitstraling van het water op de omgeving te voorkomen.
Door de huidige inrichting van het plangebied is er sprake van een sterk stedelijk hitte-eiland effect, zoals getoond in afbeelding 5.10.5.
Afbeelding 5.10.5: Hittekaart - gevoelstemperatuur op een zomerse dag (Klimaateffectatlas, 2020) (bron: W+B)
De Schenk biedt verkoeling op warme dagen, maar doordat het omringd wordt door bebouwing en verharding is zelfs daar het temperatuurverschil tussen de stad en het platteland in Nederland meer dan 1.2 graden Celsius. In het plangebied zelf kan dat oplopen tot meer dan 2 graden.
De klimaatmodellen geven aan dat er in de toekomst vaker langere perioden van droogte zullen optreden. De afgelopen jaren zijn er in Den Haag meerdere droge zomers geweest. De algemene ambitie in Den Haag is dat droogte in 2050:
Vergroenen heeft verschillende voordelen:
Bij de inrichting van de buitenruimte wordt uitgegaan van een klimaatbestendige inrichting en ontwikkeling. Als aanvullende bijdrage is vergroening van de buitenruimte langs, tussen en aan/op de bebouwing het uitgangspunt. Zo dragen de daktuinen bij aan opvang en retentie van hemelwater en het bieden van verkoeling. De buitenruimte moet nog ontworpen worden.
In de huidige situatie zijn bijna de volledige buitenruimte en dakoppervlak verhard. Gezien de toevoeging van groen oppervlak in de buitenruimte, de daktuinen en groene daken draagt dit bij aan het verminderen van de hittestress in het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen verandering in de grondwaterstanden tot gevolg. Het verhard oppervlak verandert niet significant en er wordt geen grondwater onttrokken. De aanvulling van grondwater verandert daarom niet, waardoor er geen effecten op de grondwaterstand worden verwacht. Mogelijk is voor de realisatie wel een tijdelijke grondwateronttrekking nodig. Hiervoor zal in dat geval tijdig een bemalingsadvies voor worden opgesteld en indien nodig een watervergunning worden aangevraagd.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het bouwbesluit. Dat betekent dat geen uitlogende materialen worden toegepast. De te realiseren vijver heeft voornamelijk een waterbergende functie. Er worden op dit moment geen mogelijkheden gezien om natuurvriendelijke oevers of dergelijke maatregelen aan te leggen die een positief effect op de waterkwaliteit hebben. De ontwikkeling heeft echter geen achteruitgang van de waterkwaliteit tot gevolg.
Het projectgebied is niet gelegen in de nabijheid van waterkeringen. Het plan heeft daarom geen effecten op de waterveiligheid. Doordat er hoogbouw wordt gerealiseerd kan het gebouw bij een eventuele overstroming dienen als toevluchtsoord.
Het plan heeft geen gevolgen voor wat betreft de vuilwaterafvoer. Het vuilwater wordt afgevoerd naar het vuilwaterrioolstelsel van de gemeente.
Door VORM ontwikkeling B.V. is bij Cellnex een verzoek ingediend voor het opstellen van een rapportage om de gevolgen van de hoogbouwontwikkeling op de ontvangst van zenders inzichtelijk te maken.
De rapportage van Broadcast Partners, Bijlage 17, heeft dit voor het hoogbouwplan waarbij er uitgegaan werd van een gebouw van 125 meter, 100 meter en twee gebouwen van 75 meter inzichtelijk gemaakt.
Geconcludeerd werd dat de hoogbouw een grote schaduwzone geeft waarbinnen de ontvangst verslechtert en dat er reflecties optreden die aanleiding geven tot verstoring als gevolg van meerwegontvangst.
Doordat de hoogte van alle torens terug zijn gebracht naar 75 meter is er sprake van een andere situatie. Tussen VORM ontwikkeling B.V. en Cellnex is een overeenkomst gesloten.
Anteagroup heeft in opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. een quickscan Onontplofbare Oorlogsresten (OO) uitgevoerd. In deze paragraaf wordt een samenvatting van dit onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 18 bij deze toelichting opgenomen.
De quickscan OO heeft tot doel om een beeld te geven van de mogelijke aanwezigheid van onontplofte oorlogsresten en bijbehorende risico's.
De quickscan OO maakt duidelijk dat binnen het onderzoeksgebied onontplofte oorlogsresten aangetroffen kunnen worden in de vorm van klein kaliber munitie (13 en 15 mm) en geschutsmunitie (20 mm). In de nabije omgeving, ten zuidoosten van de onderzoekslocatie) is sprake van verdacht gebied voor afwerpmunitie (max. 500 lbs.)
Geadviseerd wordt een memorapportage met werkprotocol op te laten stellen voor de werkzaamheden in verdacht gebied met daarin een paragraaf voor het op afwerpmunitie verdacht gebied in verband met eventuele trillingen.
Ter plaatse van het voormalige ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Anna van Hannoverstraat 4 wordt woningbouw gepleegd. De afstand tussen de spoorlijn, waarop reizigerstreinen en goederentreinen rijden bedraagt ongeveer 35 meter. Deze afstand is zodanig dat trillingshinder niet op voorhand uitgesloten kan worden.
In opdracht van Vorm ontwikkeling B.V. heeft Peutz onderzoek verricht naar de optredende trillingsniveaus als gevolg van railverkeer in de projectlocatie. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 19 bij de toelichting opgenomen.
Doel van het onderzoek is de trillingsniveaus door toedoen van treinpassages te bepalen ter plaatse van de woningbouwlocatie.
Omdat de woningbouwlocatie eveneens nabij tramsporen is gelegen, zijn trillingen door trampassages ook onderzocht.
De Handreiking nieuwbouw en spoortrillingen stelt dat aandacht aan trillingen dient te worden geschonken, wanneer:
Indien woningen op minder dan 100 meter van het spoor beoogd zijn raadt de Handreiking het volgende aan:
Uit de quickscan blijkt dat de beoogde woningen binnen 100 meter van het spoor zijn gelegen. Op het betreffende spoortraject is sprake van passages van zware goederentreinen. Hinderlijke trillingen zijn niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek wordt aangeraden.
In het vervolgonderzoek is middels metingen of modelberekeningen de trillingssterktes op maaiveld in het plangebied vastgesteld. Er wordt inzichtelijk gemaakt of de trillingsniveaus voldoen aan de streefwaarden uit de Richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, meet en beoordelingsrichtlijn' uit augustus 2002 van de Stichting bouwresearch (SBR-Richtlijn B).
Voor nieuwe situaties worden de streefwaarden uit onderstaande tabel 5.13.1 gehanteerd.
Tabel 5.13.1: streefwaarden SBR-Richtlijn B (bron: Peutz)
De optredende trillingsniveaus voldoen aan de streefwaarden indien voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:
Bij het voldoen aan de streefwaarden is er in het algemeen sprake van een acceptabele situatie, ondanks dat de trillingsniveaus groter dan 0,1 (zeer) licht voelbaar kunnen zijn.
De SBR-B streefwaarden zijn geen wettelijke grenswaarden. Wel worden ze in de jurisprudentie gehanteerd ter bepaling van de beoordelingscriteria en zijn deze zodanig als grenswaarden te hanteren.
Op 10 november 2021 zijn er bemande metingen uitgevoerd op een vijftal meetposities. Van 10 november 2021 tot en met 15 november 2021 zijn onbemande metingen uitgevoerd, middels een langduurmeting (meetpositie 5).
Voor de locaties van de meetposities zie afbeelding 5.13.1.
Afbeelding 5.13.1: situering meetposities in het plangebied (bron: Peutz)
Gedurende de metingen is gebleken dat trampassages eveneens meetbare trillingen tot gevolg hadden, waardoor deze in de analyses zijn opgenomen. Gebleken is dat de goederentreinpassages maatgevend zijn.
Tabel 5.13.2 geeft de hoogst gemeten en statistisch bewerkte trillingsniveaus weer (Vmax) voor treinverkeer.
tabel 5.13.2: Vmax ten gevolge van treinen (bron: Peutz)
Vervolgens is de Vper voor treinverkeer uitgerekend, de tijdsduurgecorrigeerde trilling sterkte voor de betreffende beoordelingsperiode. Zie tabel 5.13.3.
tabel 5.13.3: Vper per meetpositie voor treinen (bron: Peutz)
Tabel 5.13.3 geeft de Vmax weer voor trampassages.
tabel 5.13.3: Vmax ten gevolge van trams (bron: Peutz)
Per toetspunt is tevens de Vper uitgerekend. Zie tabel 5.13.4.
tabel 5.13.4: Vper per meetpositie voor trams (bron: Peutz)
De rekenresultaten van de langduurmeting zijn opgenomen in tabel 5.13.5. Aangezien het een onbemande meting betrof is niet met zekerheid te stellen of trillingen veroorzaakt werden door trams of treinen. De resultaten maken derhalve geen onderscheid.
tabel 5.13.5: Vmax langduurmeting (bron: Peutz)
Ook voor dit toetspunt is de Vper uitgerekend. Zie tabel 5.13.6.
Tabel 5.13.6: Vper langduurmeting (bron: Peutz)
De meet en rekenresultaten zijn beoordeeld aan de streefwaarden voor nieuwen situaties conform de SBR-B.
resultaten Meetdag
De resultaten gedurende meetdag (meetpunt 1 t/m 4) zijn afzonderlijk beoordeeld voor treinpassages (tabel 5.13. 7) en trampassages (tabel 5.13.8).
tabel 5.13.7: toetsing meetresultaten treinpassages aan streefwaarden (bron: Peutz)
Uit de beoordeling van de resultaten van treinpassages blijkt dat de hoogst berekende Vmax gedurende de meetdag vanwege treinpassages 0,22 bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan streefwaarde A1 voor de dagperiode (0,1). De overschrijding is zeer beperkt (0,12) De Vper bedraagt maximaal 0,03.
tabel 5.13.8: toetsing meetresultaten trampassages aan streefwaarden (bron: Peutz)
Uit de beoordeling van de resultaten van trampassages blijkt dat de hoogst berekende Vmax gedurende de meetdag 0,47 bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan de streefwaarde A1 voor de dagperiode (0,1). De Vper bedraagt maximaal 0,006. Streefwaarde A3 wordt overschreden. Voor trampassages op maaiveld wordt op positie 1 en 3 niet voldaan aan de SBR-B voor zover het de dagperiode betreft. De streefwaarden voor de nachtperiode zijn strenger. Voor zover er trampassages in de nachtperiode voorkomen wordt er ook niet voldaan.
resultaten Langduurmeting
De resultaten van de Langduurmeting staan aangegeven in tabel 5.13.9.
tabel 5.13.9: toetsing meetresultaten langduurmeting aan streefwaarden (bron: Peutz)
Uit de resultaten blijkt dat de hoogst berekende Vmax 0,10 bedraagt. Deze Vmax vindt plaats in de nacht. De Vper bedraagt 0,001. Hiermee wordt in de huidige bebouwing voldaan aan streefwaarde A1, A2 en A3 voor de dag-, avond en nachtperiode.
Uitgaande van bovenstaande resultaten wordt geconcludeerd dat niet zondermeer wordt voldaan aan de streefwaarden uit het SBR-B. Dit wordt zowel door trampassages als treinpassages veroorzaakt.
Een voldoende zwaar gefundeerd gebouw reduceert de trillingsniveaus tot onder de grenswaarden. Bij de nieuw te realiseren ontwikkeling dient aandacht geschonken te worden aan een voldoende zware fundatie en er moet zorg voor gedragen worden dat er geen opslingering van vloeren zal plaatsvinden.
In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn voorschriften opgenomen die hierin voorzien.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is ze als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (in artikel 3.1.6 Bro). Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen.
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze.
Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
In bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 zijn de volgende ontwikkelingen van belang: Het realiseren van 1.000 tot 1.200 woningen, het realiseren van maximaal 6.000m2 commerciële en maatschappelijke voorzieningen, waarvan maximaal 900m2 detailhandel en maximaal 24.000m2 kantoor.
Door de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:
Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat tot 2030 de hoogse bevolking groeit met 11,8% naar 595.000 inwoners. Op de langere termijn, tot 2040, groeit de Haagse bevolking door naar 605.000 tot 629.000 inwoners. Op de lange termijn neemt het aantal woningen tot 2040 toe met 44.000 tot 55.000.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 1200 woningen, waarbij de locatie wordt benut door het plangebied te herstructureren en te intensiveren binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij wordt ingespeeld op de vraag naar sociale huurwoningen. De woningmarkt van Den Haag staat sterk onder druk, met name huishoudens met een midden- of laag inkomen hebben veel moeite om een geschikte woning te vinden. Het bestemmingsplan "Anna van Hannoverstraat 4" maakt planologisch deze woningen mogelijk en voldoet daarmee aan de behoefte vraag aan het soort woningen.
In de regio is sprake van een overaanbod van suburbane woonmilieus en een aanzienlijk tekort aan stedelijke en dorpse milieus. Het is wenselijk om voorrang te geven aan binnenstedelijke woningbouw ten opzichte van 'bouwen in het weiland'.
Het aanbod in het CID (omgeving HS, CS en Laan van NOI) bevindt zich al langere tijd op frictieleegstand (in de bandbreedte tussen en 5-7% van de voorraad).
Frictieleegstand is de maatstaf voor een 'gezonde kantorenmarkt'; waaraan de veronderstelling ten grondslag ligt dat een minimaal aanbod noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan vragers in de kantorenmarkt.
Deze redenering gaat uit van een kwantitatieve benadering, echter staat een deel van het aanbod al langere tijd leeg omdat het kwalitatief niet aansluit bij de vraag uit de markt. In kwalitatief opzicht ligt het aanbod ver beneden de frictieleegstand en is sprake van schaarste.
Mede als gevolg van Covid-19 zal naar verwachting de functie van het kantoor veranderen van werkplek naar ontmoetingsplek en zullen mensen meer hybride gaan werken. Als gevolg van deze trend komen kantoren op goed bereikbare OV locaties in het grootstedelijk gebied nog meer in trek
Deze beide trends leiden tot een blijvende vraag naar kwaliteitskantoren op de intercity locaties in Den Haag.
Het CBRE heeft recent berekend dat op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling en de vervangingsvraag er tot 2030 circa 165.000 m2 bvo kantoren aan de voorraad in het CID toegevoegd moet worden.
Daar bovenop komt nog de vraag vanuit het Rijk zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst dd 2019, waarin Rijk en de Gemeente Den Haag overeen gekomen zijn 250.000 m2 bvo kantoren in het CID toe te voegen. Voor een deel is dat ook uitbreiding als gevolg van een groeiende (nationale en europese) overheid en deels vervanging ten behoeve van de verduurzamingsoperatie van het Rijk.
De totale vraag is ruim 400.000 m2, waarvan een deel vervanging, met als gevolg dat naar alle waarschijnlijkheid verouderde kantoren elders in Den Haag getransformeerd zullen worden.
Van deze vraag is inmiddels circa 70.000 m2 bvo in voorbereiding op de KC locatie tbv het Rijk (35.000 m2 bvo) en de ANWB (25.000 m2 bvo).
Ook staat naast het aanbod van 77.300 m2 ook de 'Groene Toren' leeg. Deze zal worden herontwikkeld en uitgebreid tot ruim 45.000 m2 (oplevering op zijn vroegst medio 2025).
Per saldo blijft van de genoemde 400.000 m2 onder aftrek wat nu in de pijplijn zit en het bestaande aanbod, circa 200.000 m2 over waar toekomstige ontwikkelingen in moeten voorzien.
Een van die ontwikkelingen is de realisatie van kantoren in de herontwikkeling van voormalig SoZa met een omvang van 24.000 m2 bvo. De planning is dat dit volume ergens in de periode tussen 2026 en 2028 wordt opgeleverd. Een welkome aanvulling op de bestaande kantorenvoorraad op een uitstekende locatie.
Qua locatie en volume past de ontwikkeling in het beleid van PZH en is als zodanig ook opgenomen in de planlijst van de PZH.
De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt in de concentratie en clustering van detailhandel in de centra van steden, dorpen en wijken. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. Het provinciale detailhandelsbeleid is er verder op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. De dynamiek in de detailhandel wordt bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën
De eerste twee categorieën zijn centra met een bovenlokale functie. De overige centra vervullen een lokale functie.
Te ontwikkelen centra
Op basis van het ja mits principe, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Primair wordt voor deze categorie centra gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Het gaat om de volgende locaties:
Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;
Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.
Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel
Buiten de centra zijn enkele uitzonderingen mogelijk voor de vestiging van kleinschalige detailhandel, zoals gemakswinkels. Op locaties met veel passanten en bezoekers, zoals de grote treinstations, zijn meerdere vestigingen passend. Op andere locaties, zoals een benzinestation, zal het aantal vestigingen in het algemeen beperkt blijven tot één. Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die ondergeschikt is aan een beroep aan huis of ondergeschikt aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een schoonheidssalon. Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven is mogelijk. Bij agrarische bedrijven is de verkoop van producten uit eigen teelt toegestaan.
Op de projectlocatie wordt detailhandel gerealiseerd (500 m2 en onder voorwaarden 900 m2) in het Central Innovation District nabij het station Laan van NOI.
Relatie met Verordening Ruimte
De locatie Anna van Hannoverstraat 4 ligt direct aan het station Laan van NOI en behoort tot het Central Innovation District. Gezien de ligging van het project en de ambitie voor het gebied, kan gesteld worden dat de locatie zich leent voor diverse winkels in de commerciële plint. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het in het Programma Ruimte beschreven ontwikkelingsperspectief. Gelet op de omvang van de detailhandel, maximaal 900 m2, en een maximale vestigingsgrootte van 200 m2 per vestiging wordt aangesloten op de uitgangspunten van de Verordening Ruimte (alleen gemakswinkels toestaan).
Discussienota detailhandel Zuid-Holland 2017 (augustus 2017)
In augustus 2017 heeft Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland de discussienota detailhandel Zuid-Holland 2017 naar Provinciale Staten gestuurd. De nota beschrijft de laatste trends en ontwikkelingen op het gebied van detailhandel in Zuid-Holland. Op basis daarvan zijn een aantal voorstellen voor aanpassing van beleid geformuleerd.
Uitgangspunt van de nota is dat de provincie meer ruimte biedt voor lokaal maatwerk voor vestiging van nieuwe detailhandel en zelf gaat "meepoetsen" om winkelgebieden sterk en vitaal te houden. Kern van het beleid blijft dat Zuid-Holland winkels in de stads- en dorpscentra concentreert en uitbreiding alleen kan op plekken waar behoefte is, en zonder kannibaliserend effect op omliggende winkelkernen.
Een van de voorstellen in de discussienota is het voorstel om meer ruimte te geven, waaronder meer handelingsvrijheid voor Den Haag en Rotterdam wordt verstaan. Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich duidelijk ten opzichte van de andere centra uit de detailhandelsstructuur. De binnensteden van Rotterdam en Den Haag hebben een bovenregionale functie en dragen ook aanzienlijk bij aan de (inter)nationale aantrekkingskracht op bezoekers. Voor deze twee centra stelt Gedeputeerde Staten dan ook voor de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland van 2.000 m2 bvo naar 4.000 m2 bvo te verhogen.
Daarnaast wordt voorgesteld het aantal regels voor kleinschalige detailhandel te vereenvoudigen, zodat ze minder gedetailleerd worden en er minder interpretatieverschillen ontstaan.
Relatie met discussienota
De discussienota beschrijft de lijn die de provincie graag wil inzetten ten aanzien van detailhandel. De projectlocatie is gelegen in het centrum van Den Haag, waar de provincie graag meer ruimte zou willen geven. Ook is het de wens om de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland te verhogen naar 4.000 m2. De voorgenomen ontwikkeling maakt maximaal 900 m2 detailhandel mogelijk op een locatie die veel bezoekers en passanten trekt.
Agenda Ruimte voor de Stad
Op 15 december 2016 is door de gemeenteraad de Agenda Ruimte voor de Stad vastgesteld. De Agenda Ruimte voor de Stad is een nieuwe onderlegger voor het ruimtelijk beleid van de gemeente en vormt onder meer de onderlegger voor het ontwikkelen en beoordelen van nieuwe ruimtelijke plannen binnen gemeente Den Haag. Uit de Agenda Ruimte voor de Stad blijkt de wens voor een hoogstedelijk, aantrekkelijk gemengd woonmilieu in het Central Innovation District (CID).
Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte wordt in de Agenda de wens uitgesproken aantrekkelijke hoogstedelijke, gemengde milieus in verschillende delen van het CID te maken. Het CID is een belangrijk knooppunt in de Randstad metropool, waar zich rond de stations Den Haag Centraal, Hollands Spoor en Laan van NOI (station Beatrixkwartier) een sterk functiegemengd hoogstedelijke interactiemilieu ontwikkelt. Een milieu dat draait om de nabijheid van, en de uitwisseling tussen, bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen. Aangegeven is dat het van belang is dat wonen nabij goed bereikbare voorzieningenknopen wordt mogelijk gemaakt. Ook wordt het door ontwikkelen van dit gebied van belang geacht.
Relatie met de Agenda Ruimte voor de Stad
De locatie leent zich goed voor stedelijke verdichting, wat hier zoals gesteld ook gewenst is. Bovendien heeft de gemeente zich als doel gesteld het mogelijk maken van compacte mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor centrum stedelijk wonen voor stedelijk georiënteerde doelgroepen. Het project sluit hier naadloos op aan. Het projectgebied maakt onderdeel uit van het CID, door toevoeging van woningen, kantoren en voorzieningen wordt wonen in een gebied met een hoog, goed bereikbaar, voorzieningenniveau mogelijk gemaakt. Dit sluit aan bij de wens van mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor centrum stedelijk wonen.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt de behoefte aan woningen gecombineerd met commerciële ruimten binnen het hoogstedelijk gebied. Een van de doelstellingen van de gemeente is namelijk het creëren van mixed-use ontwikkelingen met ruimte voor centrum stedelijk wonen.
Binnen het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht. Archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
3.4 Toelichting op de regels
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Bestemmingsregels
De bestemming Bedrijf beslaat de gronden ter plaatse van het naastgelegen benzinestation/ verkooppunt motorbrandstoffen. Er vinden hier geen ontwikkelingen plaats, zodat de bestaande situatie is bestemd.
Binnen de bestemming Gemengd zijn bedrijven, is detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, wonen, sportvoorzieningen, groenvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en een gebouwde parkeervoorziening toegestaan.
Bedrijven zijn slechts toegestaan voor zover het gaat om bedrijven in de categorien A en B van de Staat van inrichtingen bedrijven en functiemenging. Voor zover het om categorie B bedrijven gaat zijn deze alleen toegestaan wanneer deze bouwkundig zijn gescheiden van geluidgevoelige functies.
Lichte en middelzware horeca is toegestaan, waarbij geldt dat horeca uitsluitend is toegestaan in de plint, het gezamelijk oppervlakte horeca niet meer bedraagt dan 1.000 m2 BVO en het aantal horeca vestigingen niet meer bedraagt dan 5. Horeca is toegestaan op de bovenste verdieping, mits deze openbaar toegankelijk is.
Het gezamenlijk oppervlak aan functies bedraagt niet meer can 120.000 m2 BVO, waarvan minimaal 23.000 m2 BVO en maximaal 24.000 m2 BVO kantoor en het gezamenlijke vloeroppervlakte bedrijf, detailhandel, maatschappelijk, dienstverlening culturele voorzieningen en horeca bedraagt minmaal 5.000 m2 BVO en maximaal 6.000 m2 BVO.
Het aantal woningen bedraagt minimaal 1.000 en maximaal 1.200. Er zijn maximaal 2 internetafhaalpunten toegestaan van elk maximaal 200 m2.
Verder is bepaald dat de hoogte van de eerste bouwlaag minimaal 4,3 en maximaal 4,7 meter bedraagt en dat overbouwingen zijn toegestaan vanaf de derde bouwlaag.
Ook zijn in dit artikel voorschriften opgenomen over woninggrootes, de plek waar inritten van parkeergarages zijn toegestaan evenals de exploitatie van sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen.
Om te voorkomen dat er sprake zal zijn van onevenredige windhinder zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot windhinder.
Gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsonen, gazons, plantvakken, speel- en sportvoorzieningen, fiets- en wandelpaden, het monument 'menselijke vergissing' en water. Ook is het mogelijk om hier een gebouwde parkeer- en stallngsgarage te realiseren.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangwezen gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, het monument 'menselijke vergissing', groen, water en een gebouwde parkeer- en stallingsgarage.
Algemene Regels
Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 10.
Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 10. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan toelichting Bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4'
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Anna van Hannoverstraat 4, waarmee in de realisatie van een programma van maximaal 120.000 m2 bvo, bestaande uit een mix van functies, waaronder wonen (1.000 tot 1.200 woningen), kantoren, detailhandel, horeca en voorzieningen, stallingsruimten voor fietsen en parkeren van (deel-) auto's wordt voorzien.
In dit kader dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Het onderhavige plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro. Daartoe wordt het volgende overwogen:
Voorliggend plan dat voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Anna van Hannoverstraat 4 met een programma van maximaal 120.000 m2 bvo, bestaande uit een mix van functies, waaronder wonen (1.000 tot 1.200 woningen), kantoren, detailhandel, horeca en voorzieningen, stallingsruimten voor fietsen en parkeren van (deel-) auto's, is een initiatief van een ontwikkelaar. De gemeente Den Haag en de ontwikkelaar sluiten een anterieure overeenkomst. De kosten die verband houden met de planprocedure, alsmede planschade en de uitvoering van het plan, worden geacht te zijn verzekerd via het aangaan van deze overeenkomst.
Kostenverhaal door middel van een exploitatieplan of -overeenkomst is niet noodzakelijk. Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
PM
Het concept ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg aan de volgende partijen toegestuurd:
Van de volgende partijen is een reactie ontvangen:
De artikel 3.1.1. Bro-overleg reacties zijn hieronder samengevat en voorzien van een reactie.
1. Provincie Zuid-Holland
Van de provincie Zuid-Holland zijn twee reacties ontvangen.
Reactie 1
De Provincie Zuid-Holland vraagt ten aanzien van kantoren hoeveel m2 aan kantoren nu is toegestaan en hoeveel m2 er wordt geschrapt door de ontwikkeling (totaal kantoormeters nu minus nieuwe kantoormeters = geschrapte meter nieuwe situatie vergeleken met oude situatie).
Reactie 2
Detailhandel
Provinciaal detailhandelsbeleid
Uitgangspunt van het provinciaal detailhandelsbeleid is dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk. Buiten de centra kan alleen ruimte worden geboden aan specifieke branches van detailhandel ('perifere detailhandel') of, onder voorwaarden, een aantal vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse goederen.
U vermeld in de toelichting dat dit aan de ene kant een nieuw wijkwinkelcentrum wordt (uitbreidingscenario's) en als onderdeel van de Haagsche binnenstad. Verder biedt het plan ook mogelijkheden voor kleinschalige ondergeschikte detailhandel.
Kleinschalige/ ondergeschikte detailhandel
De beoogde ondergeschikte detailhandel die het plan rechtstreeks mogelijk maakt (binnen de bestemming gemengd, artikel 4 van de regels) past bij een stationsomgeving als deze.
Het plan maakt op deze plek ook internetafhaalpunt(en) mogelijk. De verordening maakt onderscheid tussen internetafhaalpunten voor dagelijkse en niet-dagelijkse goederen. De afhaalpunten voor dagelijkse goederen moeten in beginsel in de bestaande winkelconcentratie landen.
Binnen de bestemming bedrijf is detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan. Dit is ruimer dan de verordening toestaat (uitsluitend in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf). Hetzelfde geldt bij de dienstverlenende functies, daar moet het assortiment aansluiten bij de hoofdbestemming. Wij vragen de planregels in overeenstemming te brengen met de verordening.
Nieuwe wijkwinkelconcentratie / scenario's toevoeging detailhandel via afwijkingsmogelijkheid
Mede gezien de grote toevoeging van woningen in dit gebied wil de gemeente daarnaast op deze plek, via een afwijkingsmogelijkheid een grote nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie laten ontstaan rondom het station. Hier wil de gemeente op grond van twee verschillende scenario's een aanzienlijk programma detailhandel toevoegen tot een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie. De regels hiervoor zijn in het plan nog PM gehouden.
Op basis van de regels die nu in het plan zijn opgenomen is het nog onduidelijk welk programma detailhandel precies kan worden toegevoegd. Conform de bestemmingsplantoelichting wordt gedacht aan een van de volgende scenario's in het plan te verwerken:
scenario 1: het realiseren van 1.200 woningen, het realiseren van 1.500 m2 retail, 28.000m2 kantoor en 500m2 supermarkt.
scenario 2: het realiseren van 1.320 woningen, 4.000m2 retail, 24.000m2 kantoor en 2.000m2 supermarkt.
Gezien de grote toevoeging van woningen in het gebied kan het zijn dat, zoals de gemeente stelt, de huidige aanwezige wijkgebonden detailhandel ontoereikend zal zijn en de locatie zich leent voor diverse winkels in de commerciële plint. De toevoeging van detailhandel ten behoeve van de de wijkgebonden winkelconcentratie is nu onvoldoende onderbouwd en dient nader gemotiveerd te worden, in ieder geval tot de bestaande winkelconcentraties rond de Theresiastraat, Winkelcentrum Julianabaan en Den Haag Centrum. Wij vragen ons af hoe de nieuwe wijkwinkelconcentratie zich tot deze centra verhoudt en of het extra draagvlak, dat de nieuwe woningbouw met zich meebrengt, niet ten gunste kan worden gebracht aan alleen de bestaande wijkwinkelvoorzieningen in de directe omgeving zodat deze versterkt worden. We vragen u hier nader op in te gaan en te motiveren.
Verder is het al dan niet toedichten van de winkelconcentratie aan het kernwinkelgebied van de Binnenstad van Den Haag relevant. Voor zover de gemeente in het plan verwijst naar de bijzondere positie voor de winkelconcentratie in de binnenstad van Den Haaf ten opzichte van andere centra in de voorzieningenstructuur menen wij dat deze locatie in die optiek niet tot de centrumconcentratie kan worden gerekend. De nieuwe winkelconcentratie moet gezien worden als in de categorie 'overige centra'. De grens voor het aanvragen van advies bij de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland ligt voor deze locatie dan ook op 2.000m2 bvo.
Wanneer het plan meer dan 2.000 m2 bvo mogelijk maakt is een advies van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland vereist (artikel 6.13 lid 2 onder c, verordening). Zoals eerder opgemerkt zal de gemeente moeten aantonen dat toe te voegen oppervlak aanvaardbaar is en het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en er geen onevenredige leegstand ontstaat in relatie tot de al aanwezige winkelvoorzieningen.
Klimaatverandering
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft invulling aan artikel 6.35a uit de verordening, Risico's van klimaatverandering, betreffende het thema wateroverlast, overstroming en droogte door middel van de Watertoets, Beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast', het Connvenant Klimaatadaptief Bouwen en de Richtlijn Vasthoudmaatregelen. Op het thema hitte wordt minder expliciet ingegaan. Ook ten aanzien van dit thema vragen wij inzicht in de risico's van hitte en (in) hoe(verre) mogelijke risico's kunnen worden voorkomen en/of beperkt, danwel aanvaardbaar worden geacht.
Conclusie
Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale ruimtelijke belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.
reactie gemeente Den Haag
Reactie 1
Het kantoor is in de huidige situatie 68.925m2 groot. Het nieuwe kantoor heeft een oppervlakte van maximaal 24.000 m2. Het aantal kantoorvierkante meters neemt at met 44.925 m2 (circa 38.200 m2 VVO).
Reactie 2
Naar aanleiding van deze reactie zijn aanpassingen gemaakt in het bestemmingsplan.
In de toelichting, is aan paragraaf 5.11 (Waterparagraaf) subparagraaf 5.11.3 Klimaatadaptatie toegevoegd, waar ingegaan wordt op de thema's die hier mee samenhangen, waaronder het thema hitte.
Het plan voorziet in een hoeveelheid detailhandel afgestemd op de locatie en kenmerken van de omgeving. Deze hoeveelheid detailhandel wordt nader onderzocht en onderbouwd. Door de invulling van delen van de plint van het gebouw met detailhandel wordt een aantrekkelijke verbinding tussen station en het woon- en winkelgebied te noorden daarvan gerealiseerd.
In de regels zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
Rijkswaterstaat ziet, als beheerder van de nabij het plangebied gelegen rijksweg A12, toe op de doorstroming van het verkeer en ook dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmeringen opwerpen voor het gebruik en beheer van de rijksweg.
Rijkswaterstaat vraagt de gevolgen van de toename van verkeer voor de aansluiting met de A12 in beeld te brengen, want indien het verkeer van- en naar het plan goed kan afwikkelen zal dit naar verwachting tot een toename leiden van het verkeer op de aansluiting. Rijkswaterstaat verlangt bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen een analyse van de verkeersintensiteiten waarbij de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) rijkswegen in beeld worden gebracht.
Verzocht wordt een uitgewerkte mobiliteitsparagraaf op te nemen in het bestemmingsplan, waarin de veranderingen in verkeersintensiteiten als gevolg van het plan in beeld worden gebracht voor zowel de rijkswegen als het onderliggend wegennet. Bij negatieve effecten (nieuwe of grotere knelpunten in verkeersafwikkeling) dient in deze analyse ook aangegeven te worden welke maatregelen daartegen getroffen worden en wat de financiële haalbaarheid is van die maatregelen en hoe de realisering hiervan is geborgd. Gevraagd wordt deze analyse op te nemen in de toelichting van het bestemmingsplan.
In het akoestisch onderzoek zijn ten aanzien van de A12 geen uitgangspunten terug te vinden. Aanpassing van het onderzoek is niet noodzakelijk . Rijkswaterstaat verwacht ten aanzien van geluid geen problemen.
reactie gemeente Den Haag
In de toelichting van het bestemmingsplan is een uitgewerkte mobiliteitsparagraaf opgenomen, waarin de veranderingen in verkeersintensiteiten als gevolg van het plan in beeld zijn gebracht.
In het MER CID is (ondermeer) onderzocht of er veranderingen op het hoofdwegennet zijn als gevolg van de ontwikkelingen die met de structuurvisie CID wordt voorzien. Afhankelijk van het alternatief zijn er positieve of negatieve effecten op de robuustheid van het autonetwerk, waaronder het hoofdwegennetwerk waar de A12 deel van uitmaakt.
In het MER Anna van Hannoverstraat 4, die specifiek is opgesteld voor de met dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling, staat dat het de verwachting dat het aantal verplaatsingen van en naar het gebied zal toenemen als gevolg van de ontwikkeling, waarbij het aantal fietsritten en OV-ritten sterker zal toenemen dan het aantal autoritten. Het mobiliteitsconcept voor de ontwikkeling is namelijk gericht op het bevorderen van de fiets en OV gebruik. Het aantal autoritten neemt naar verwachting in absolute aantallen toe, maar dit effect zal op gebiedsniveau nauwelijks merkbaar zijn.
Hieruit leiden wij af dat gevolgen van een toename van verkeer voor de aansluiting van de A12 nauwelijks merkbaar zijn.
Overigens vormen de mobiliteitseffecten van Soza maar een zeer beperkt aandeel van de totale verkeersstromen van en naar de A12. Dit komt mede door de ligging direct naast het station. De plannen vallen daarbij ook binnen de eerder voor het hele CID onderzochte mobiliteitsontwikkeling.
3. Hoogheemraadschap van Delfland
Advies
HHD verzoek om de reactie op de thema's 'Waterkwantiteit', 'Waterveiligheid', 'Waterkwaliteit' en 'Gezuiverd afvalwater' en de opmerkingen op de verbeelding, regels en toelichting te verwerken. Achtergrondinformatie over de reactie is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten.
Waterkwantiteit
Voor deze ontwikkeling geldt een wateropgave ter compensatie van demping, deze dient ingevuld te worden door het graven van oppervlaktewater. Ook geldt een opgave om te anticiperen op de klimaatverandering.
In de waterparagraaf wordt aangegeven op welke manier de wateropgave ingevuld kan worden en benoemd dat daarvoor de richtlijn voor vasthoudmaatregelen geldt. In de regels zijn bepalingen opgenomen om te zorgen dat de eigenaar van het perceel zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.
Om te zorgen dat de gekozen maatregel(-en) goed functioneert/ functioneren, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is, verzoeken wij u een voorwaardelijke verplichting in de betreffende bestemming(en) op te nemen gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit leidt tot vroegtijdige afstemming, zodat Delfland kan adviseren of de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is.
Delfland en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met ondertekening van het 'Convenant klimaatadaptief bouwen' gecommitteerd, om de huidige wateropgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit. Uit de daarvoor opgesteld Minimale Eisen hebben de volgende aspecten een directe relatie met de waterhuishouding. Wij verzoeken u dan ook, om deze in het plan te verwerken:
Verzocht wordt in de toelichting op te nemen, op welke manier invulling aan het Convenant klimaatadaptief bouwen gegeven wordt.
Tenslotte dient onder 'waterkwantiteit' ook het effect van het plan op de grondwaterstanden in het gebied en de directe omgeving te worden beschreven.
Waterkwaliteit
Verzocht wordt te beschrijven hoe voorkomen wordt dat het plan een negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Als er mogelijkheden zijn om de waterkwaliteit te verbeteren dan die ook graag benomen en afstemmen met de gemeente.
Waterveiligheid
Verzocht wordt om in de toelichting te benoemen wat de invloed is van het plan op de waterveiligheid. In en nabij het plangebied liggen geen waterkeringen.
Gezuiverd afvalwater
Verzocht wordt te beschrijven welke invloed het plan heeft op de afvalwaterzuivering en hoe negatieve effecten op het watersysteem worden voorkomen.
Voor bemaling van de bouwput of voor bodemsanering kan een watervergunning of melding nodig zijn. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van Delfland.
reactie gemeente Den Haag
Ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan, dat in het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg aan Hoogheemraadschap Delfland is toegezonden, is de waterparagraaf aangepast.
Ook is er in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zie artikel 8.2, waarin bepaald is dat binnen 12 maanden na oplevering van het bouwplan een waterberging met een capaciteit van 800 m3 beschikbaar dient te zijn en dat deze waterberging duurzaam in stand gehuden dient te worden.
De capaciteit van de waterberging van 800 m3 uit de voorwaardelijke verplichting sluit aan op de eisen uit het convenant klimaatadapatief bouwen.
In de toelichting van het bestemmingsplan, zie paragraaf 5.11.3, wordt nader ingegaan op welke wijze invulling wordt gegeven aan het convenant Klimaatadaptief bouwen.
In paragraaf 5.11.4 wordt het effect op de grondwaterstanden beschreven. In paragraaf 5.11.5 wordt ingegaan op de waterkwaliteit, in paragraaf 5.11.6 wordt ingegaan op het aspect Waterveiligheid en in paragraaf 5.11.7 wordt ingegaan op gezuiverd afvalwater.
8. Veiligheidsregio Haaglanden (Regionale Brandweer)
Risicobronnen
Het plangebied ligt op circa 420 meter ten noordoosten van de rijksweg A12, 2800 meter ten westen van de rijksweg A4, 2900 meter ten noordwesten van het knooppunt Prins Clausplein en 3600 meter ten noorden van knooppunt Ypenburg. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de A12, A4, knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg zal het groepsrisico als gevolg van de (eventuele) ontwikkelingen niet significant toe- of afnemen.
Geadviseerde maatregelen en restrisico
Gezien de afstand van de risicobronnen tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:
In de bijlage die bij de reactie is meegestuurd worden de bovenstaande geadviseerde maatregelen uitgebreid beschreven. Daarnaast wordt in de bijlage het risico beschouwd dat overblijft na het treffen van de geadviseerde maatregelen.
Brandveiligheid
Het is belangrijk dat bij de verdere uitwerking van het plangebied, zoals bij bouwplannen, ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. In verband met de hoogbouw die wordt gerealiseerd is het van belang om vroegtijdig contact op te nemen met de brandveiligheidsadviseurs van de VRH. Hierdoor kunnen de brandveiligheidsvoorzieningen meegenomen worden bij het ontwerp van de objecten, waardoor het risico op onbeheersbare branden kleiner wordt en de ontvluchting en de incidentbestrijding bevorderd kunnen worden. Voor vragen met betrekking tot brandveiligheid en het maken van een afspraak kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl. In het kader van brandveiligheid wordt tevens aandacht besteed aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voor de specifieke objecten.
Tot slot
Niet alle geadviseerde maatregelen kunnen worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze zijn bedoeld voor andere afdelingen binnen de gemeente. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Ik ga ervan uit dat, na de bestuurlijke besluitvorming, de overgenomen maatregelen bij de juiste afdeling(en) van de gemeente bekend worden gemaakt.
reactie gemeente Den Haag
De reactie van de VRH (regionale brandweer) inzake risicobronnen wordt ter kennisname aangenomen. Het deel van de reactie met de daarin geadviseerde maatregelen en de opmerking over brandveiligheid zullen worden betrokken bij de verdere uitwerking van het bouwplan.
9. HTM Personenvervoer NV
HTM Personenvervoer NV onderschrijft het voornemen om op deze locatie een gebouw en de directe omgeving te herontwikkelen tot een stadsentree met een hoogwaardig stationsplein als onderdeel van een hoogwaardig vervoerknooppunt.
Een kwalitatief goed OV-netwerk draagt bij aan het slagen van de ambities voor de modal shift van autogebruik naar openbaar vervoer, waardoor nadelige gevolgen zoals die in de MER onderzocht gaan worden gereduceerd zullen worden.
De ambities om de bereikbaarheid per trein, Randstadrail, bus en tram verder te verbeteren zal vormgegeven worden binnen de MIRT studie Knooppunten Laan van NOI. Wij vinden het van belang dat de ontwikkeling van dit bestemmingsplan daar een bijdrage in levert.
Direct grenzend aan de plangrens van het concept bestemmingsplan bevinden zich een aantal voorzieningen van ons bedrijf, waaronder een keervoorziening voor het begin en eindpunt van een tramlijn, die essentieel is voor het functioneren van het OV-netwerk. Wij wijzen u erop dat deze keervoorziening en de halten zowel tijdens de bouw als na realisatie te alle tijde voor de exploitatie beschikbaar moet blijven.
reactie gemeente Den Haag
In het MER dat ten behoeve van deze ontwikkeling wordt opgesteld, wordt zowel ingegaan op het OV-netwerk, autogebruik en fietsverkeer. Wij zijn het met u eens dat een kwalitatief goed OV-netwerk bijdraagt aan het slagen van ambities voor de modal shift van autogebruik naar openbaar vervoer.
Hoewel het plangebied aansluit op het knooppunt Laan van NOI, ligt het knooppunt buiten het plangebied van het bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4. De MIRT studie Knooppunt Laan van NOI vormt een afzonderlijk proces, waarbij er naar een breder gebied dan alleen naar de ontwikkeling op de SoZa kavel gekeken wordt.
Wij zijn ons er van bewust dat de keervoorziening en halten zowel tijdens de bouw als na realisatie voor de exploitatie beschikbaar moet blijven. In de plannen wordt hier rekening mee gehouden.
De positieve reactie op het voornemen om te komen tot een hoogwaardige stadsentree op het plangebied wordt gewaardeerd. Zoals ook aangegeven bevinden de tramrails en bijbehorende voorzieningen zich buiten, maar wel direct grenzend aan het plan. Daarom vindt ook de gemeente zorgvuldige afstemming voorafgaand aan én tijdens de gebiedsontwikkeling van groot belang. Daarom zullen op gezette momenten concrete afspraken worden gemaakt over tijdelijke maatregelen en mogelijk noodzakelijke aanpassingen, met als harde randvoorwaarde een goede, veilige en beschikbare OV voorziening. Het bestemmingsplan verzet zich hier niet tegen, maar is ook niet het instrument om dit vast te leggen. Dit zal wel plaatsvinden in het kader van én gekoppeld aan de benodigde omgevingsvergunningen.
12. N.V. Nederlandse Gasunie
Op grond van toetsing aan het huidige externe veiligheidsbeleid komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% lethaliteitsgrens van de dichtsbijzijnde leidingen van de Gasunie valt. Deze leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling.
reactie gemeente Den Haag
Deze reactie wordt ter kennisname aangenomen.
13. Stichting Wijkberaad Bezuidenhout
In algemene zin wordt opgemerkt dat het voorgelegde plan in zichzelf is gekeerd en verbinding met de omgeving mist terwijl het plan in de praktijk wel uitwerking heeft op diezelfde omgeving. Gevraagd wordt het plan hierop aan te passen en de in verband daarmee gemaakte integrale afwegingen inzichtelijk te maken.
De volgende aanbevelingen/ adviezen worden gegeven:
Voor alle bestemmingsplannen is een toetsingskader zeer gewenst. Het toetsingskader geeft bij bouwaanvragen direct overzicht van de impact van bouwplannen binnen het vigerende bestemmingsplan op de omgeving. Een dergelijk overzicht en inzicht is nu niet of nauwelijks voorhanden.
Het wijkberaad vraagt aandacht voor de inrichting van de openbare ruimte zowel in de tijdelijk als definitieve situatie. Omdat het niet duidelijk is wat aan de andere zijde dan de kavelgrens of eigendomsgrens zal gebeuren. Het lijkt niet te kloppen dat de rooilijn van het huidige Soza-gebouw aangehouden wordt (de bestemmingsgrens en daarmee de rooilijn lijkt midden over de trottoirs (aan spoorzijde) te gaan. Gevraagd wordt of dit een correcte en terechte interpretatie van 'rooilijnen aanhouden' is.
Het wijkberaad heeft eveneens sterke twijfels over de haalbaarheid van diverse uitgangspunten.
Geadviseerd wordt om kwalitatieve eisen te stellen in het bestemmingsplan en overweeg het plangebied uit te breiden ten einde de gewenste, noodzakelijk aansluiting op het omringende gebied te kunnen garanderen.
In de regels wordt ruimte gelaten voor het 'bevoegd gezag' om af te wijken van de in het plan opgenomen maatvoering en het aantal woningen. Geadviseerd wordt om de genoemde maxima te garanderen in het bestemmingsplan en de afwijkingsregel expliciet uit te sluiten voor dit bestemmingsplan.
De plint bestaat volgends de begrippen niet enkel uit de begane grond, maar kan meerdere bouwlagen betreffen. Geadviseerd wordt in het plan duidelijk te maken hoeveel bouwlagen bedoeld worden.
Tijdens de participatieavonden is gesproken over 'levendigheid en openheid van de plint'. Dit wordt niet terug gezien in het bestemmingsplan (zowel regels als verbeelding). De ambities uit de toelichting worden op geen enkele manier waar gemaakt of juridisch vertaald.
De uitwerking van de plintenstrategie (motie 5 van de gemeenteraad) is niet terug te vinden in het bestemmingsplan.
Functiemenging en het minimum vereiste voor een gedegen en kwalitatieve plint wordt gemist. Zoals het concept bestemmingsplan het nu voorschrijft is het mogelijk dat de gemengde functies op de begane grond bestaan uit functies die helemaal niet als levendig of open ervaren zullen worden, wanneer eenmaal gerealiseerd.
Geadviseerd wordt in te zetten op een open en toegankelijke plint op de eerste bouwlaag (begane grond/ maaiveld) en sluit functies die het open/ toegankelijke karakter op dat niveau negatief beïnvloeden uit. Maak onderscheid tussen enerzijds de 'plint-maaiveld' waar de aansluiting met de openbare ruimte gemaakt en gegarandeerd kan worden en anderzijds ' plint-niet zijde maaiveld' waar de ruimere functiemenging zoals nu beschreven bij 'plint' kan plaatsvinden.
Het waterbergend vermogen moet bij de geplande demping, elders (op redelijke afstand binnen het peilgebied) worden gecompenseerd. Het is niet duidelijk waar de waterberging opgelost wordt. Het ontwerp lijkt hier wel in te voorzien, maar wordt niet vastgelegd in een garantie in het concept bestemmingsplan.
Geadviseerd wordt om in het bestemmingsplan op te nemen dat het waterbergend vermogen binnen het plangebied opgelost moet worden, wanneer er in de bouwplannen sprake is van demping van (een deel van) de thans aanwezige vijver.
De geplande bebouwing levert door windhinder een zeer matig verblijfsklimaat in de openbare ruimte op (ook buiten het plot van dit bestemmingsplan). Groen en bomen krijgen een belangrijke rol toebedeeld in het tegengaan van de windhinder. Echter, een dergelijke maatregel mag niet worden ingezet om te voldoen aan een norm.
Geadviseerd wordt om windhinder mee te nemen in de eisen waaraan het ontwerp van de bebouwing binnen het bestemmingsplan moet voldoen. Voorgesteld wordt om daarbij te verwijzen naar de NEN8100.
Het kan niet zo zijn dat de buitenruimte in de in het bestemmingsplan bedoelde functies in de plint de beoordeling 'matig' of ' slecht' zouden scoren. Leg de kwaliteit 'geen windhinder' kwalitatief vast in het bestemmingsplan, waardoor maatregelen in het gebouwontwerp moeten worden opgenomen. Dit is in lijn met het Haags beleid.
Geadviseerd wordt om in het bestemmingsplan vast te leggen welke delen/ functies in welke activiteitenklasse vallen en derhalve aan welke kwaliteitseis ze moeten voldoen en de verantwoordelijkheid hiervoor bij de ontwikkelaar neer te leggen.
Afgezien van de snipper 'groen' tussen hoogbouw en het benzinestation, bestaat het groen in het plangebied uit een rechthoek van ca/ 33 bij 27 meter in de noordhoek van een kavel met hoogbouwkolossen. Het lijkt uiterst onwaarschijnlijk dat hier op enig moment sprake kan zijn van een groengebied met een gunstig verblijfsklimaat. Geadviseerd wordt om de hoogste bezonningsnormen uit te breiden met een norm voor bezonning van groen.
De inrichting van het groen zou in coproductie met toekomstige gebruikers worden bepaald. Afgevraagd wordt of dat is gebeurd. In het PUK wordt de eis gesteld dat het areaal groen in de openbare ruimte moet worden uitgebreid. Het huidige areaal is 2314 m2. In het conceptplan zit ca. 1050 m2. Gevraagd wordt hoe alsnog voldoende groen wordt gecreëerd.
Geadviseerd wordt naast kwantitatief ook de kwalitatieve eisen voor de inpassing van groen te formuleren.
Parkeren in het Bezuidenhout is al een probleem. Dit plan zorgt op meerdere manieren voor negatieve effecten, dus voor een nog groter probleem.
In het plangebied mogen minder parkeerplekken voor auto's voorzien worden voor een periode van 5 jaar als er op eigen terrein deelauto's worden ingezet. Woningen worden gebouwd om minimaal 60/70 jaar mee te gaan. Na een periode van 5 jaar deelmobiliteit aangeboden te hebben, kunnen aanbieders van deelmobiliteit zich terug trekken of met onredelijke eisen richting de gebruikers/ VVE komen, waardoor de parkeervoorziening niet langer ingevuld wordt door deelauto's. Er ontstaat dan per direct een situatie dat er een tekort aan parkeervoorzieningen ontstaat. Hoe garanderen de regels in het bestemmingsplan dat er na 5 jaar voldoende parkeerplekken op de plot zullen zijn? Wie is verantwoordelijk voor de minimale parkeernorm na de genoemde termijn? Immers na vijf jaar kan niet alsnog extra parkeergelegenheid gerealiseerd worden. Deze verantwoordelijkheid kan niet neergelegd worden bij bewoners/ gebruikers.
Er bestaat een mogelijkheid om een afwijking van de parkeereis af te kopen.
Geadviseerd wordt eisen voor de inpassing en oplossing van het parkeren van motorvoertuigen over de gehele levenscyclus van de bebouwing en beperkt deze niet enkel tot de eerste 5 jaren na realisatie. Sta samenloop toe van deelauto's en afkoopregeling van parkeerplaatsen tot maximaal 50% van de initieel berekende/ toepasselijke parkeernorm. Verondersteld wordt dat mensen die in de nabijheid van een station wonen/ werken geen eigen auto hebben. De praktijk leert dat bewoners in omliggende straten niet beduidend minder eigen motorvoertuigen in bezit hebben. Toestaan van afkoop binnen het bestemmingsgebied ligt dan ook niet voor de hand.
Of er sprake is van voldoende fietsparkeercapaciteit, wordt alleen kwantitatief bepaald en getoetst. Voldoende capaciteit heeft echter ook een kwalitatief aspect (bruikbaarheid, bereikbaarheid). Hier wordt niets over gezegd. In het bestemmingsplan zou kunnen worden opgenomen waar en hoe het fiets- en scooterparkeren moet worden gerealiseerd. Er is in de wijk Bezuidehout een fiets- en sooterparkeerprobleem. Bij de al gerealiseerde nieuwbouw is de problematiek alleen maar toegenomen.
Geadviseerd wordt om naast kwantitatief ook kwalitatieve eisen voor inpassing oplossing van het (bak)fiets- en scooterparkeren.
reactie gemeente Den Haag
A. Invoeren toetsingskader, aansluitend gebied
Een Leefbaarheids effect rapportage (LER) is naar aard een participatietool en draagt bij aan de invulling van de participatie-ambities die de gemeente nastreeft: het actief communiceren met omwonenden en andere belanghebbenden. Een LER is een communicatiemiddel en niet zozeer een toetsingskader.
Alle afspraken met betrekking tot de ontwikkeling zijn opgenomen in het Planuitwerkingskader (PUK). Het PUK is vertaald in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt samen met het bouwbesluit en de welstandsnota het wettelijke toetsingskader voor het toekomstige bouwplan.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bij het bepalen van of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening wordt er als het ware een kwalitatieve afweging gemaakt. De aspecten die hierbij van belang zijn, zijn opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan schrijft niet voor hoe de inrichting van de openbare ruimte vorm gegeven moet worden of hoe de aansluiting van een gebouw op de openbare ruimte plaatsvindt. Wel maakt het bestemmingsplan onderscheid tussen bebouwd en onbebouwd gebied. Hierbij worden de kaders uit het vastgestelde PUK aangehouden.
De uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte vindt plaats via een afzonderlijk traject. Daarin zal aandacht besteed worden aan het functioneren van de inrichting. Het uitgangspunt is dat de input van belanghebbenden en stakeholders bij de inrichting betrokken wordt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt onderzocht of er een goed windklimaat te realiseren is. Zie hiervoor paragraaf 5.10.2 Windhinder. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen functies als slenteren en langdurig zitten. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet aangetoond zijn dat aan de normen voldaan wordt. Wanneer aangetoond is dat aan de normen voldaan kan worden, verwachten wij niet dat er in de definitieve situatie problemen zullen optreden.
B. Max is max
Zoals gebruikelijk in bestemmingsplannen zijn ook in het voorliggende bestemmingsplan regels opgenomen die enige flexibiliteit bieden bij concrete bouwplanuitwerking. Bij toepassing van deze regels is altijd sprake van een afweging en beslismoment waarbij zaken als nut, noodzaak en mogelijke effecten op de omgeving worden bezien en beoordeeld. Wij zien geen reden om in het geval van deze ontwikkeling ook te voorzien in deze standaard bepalingen.
In de regels van het concept ontwerp bestemmingsplan werd ruimte gelaten voor het 'bevoegd gezag' om af te wijken van de in het plan opgenomen aantal woningen. De vrijstelling voor een hoger aantal woningen is niet meer opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Er is aangesloten op de uitgangspunten uit het PUK.
C. Herdefinieer de toegestane functies voor de 'Plint op maaiveldniveau'
Volgens de nota Eyeline Skyline heeft een plint een minimale bouwhoogte van 4,5 meter. De nota bepaalt niet dat een plint uit enkel de begane grondlaag moet bestaan. Ook het PUK schrijft dit niet voor.
Voor wat betreft de ambities voor het plan, sluiten we in het bestemmingsplan aan op het PUK, waardoor er geen minimum aantal m2's horeca is opgenomen.
In hoofdstuk 6 van het PUK is bepaald dat levendige en transparante plinten langs de belangrijkste looproutes bijdragen aan sociale veiligheid en ontmoeting. Hier ligt de nadruk op programma met een publiek karakter (voorzieningen/ dienstverlening, horeca, commercieel en entrees naar kantoren, woningen en mogelijk hotel). Langs de belangrijkste routes bevinden zich geen woningen op maaiveld (met uitzondering van centrale entrees naar bovengelegen woningen). Op de hoeken mogen ook geen entrees van bovengelegen woningen gesitueerd worden.
De regels uit het bestemmingsplan, maken de gewenste functiemening mogelijk. Regels die langs de belangrijkste routes woningen op maaiveld uitsluiten en op de hoeken entrees van woningen ontsluiten ontbreken in het concept ontwerp bestemmingsplan. We hebben de regels op deze punten aangepast, zie hiervoor artikel 4.4 lid v en lid w.
D. Waterbergend vermogen binnen het plangebied oplossen en vastleggen
In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland wordt bekeken op welke wijze invulling gegeven dient te worden aan de wateropgave. Het is goed mogelijk dat een deel van de benodigde waterberging buiten het plangebied wordt opgelost.
In de regels is dan ook bepaald dat woningen en voorzieningen (met uitzondering van woningen en voorzieningen gerealiseerd in Fase 1 van het bouwplan) niet eerder in gebruik mogen worden genomen totdat er een waterberging met een capaciteit van 800m3 is aangelegd. Met een dergelijke bepaling moet worden voorzien in de benodigde waterbergingscapaciteit, maar geldt niet de noodzaak de waterberging in het plangebied op te lossen.
E. Windhindereisen openbare ruimte opnemen, desnoods door aanpassingen van het gebouwontwerp
In het windhinderzoekzoek (OD 16109-6-RA), Bijlage 14 bij de toelichting, is de geplande situatie zonder geplande begroeiing en omgevingsbebouwing onderzocht. In deze situatie is er in het plangebied overwegend sprake van een goed tot matig windklimaat voor 'doorlopen'. Tussen de nieuwbouwblokken is sprake van een matig windklimaat. Door entrees in dit gebied wat terug te leggen in de gevels is het windklimaat bij dergelijke entrees wel goed. Het windklimaat kan effectief verbeterd worden door het plaatsen van begroeiing of andere windremmende elementen.
Aan de zuidwestzijde van het gebied is een matig windklimaat voor doorlopen. Ook hier kan het windklimaat verbeterd worden door begroeiing of het plaatsen van andere windremmende elementen. Dit geldt ook voor het matige windklimaat op de Laan van NOI.
Als ondergrens wordt minimaal een 'matig' windklimaat nagestreefd (zie ook RIS170509). Daar wordt op de onderzochte plaatsen, voor de activiteit doorlopen, aan voldaan. Wanneer er begroeiing of windremmende elementen worden toegepast dan wordt voor de activiteit slenteren, met uitzondering van de Laan van NOI ten minste in een matig windklimaat voorzien.
Het inzetten van groen en bomen is wel toegestaan om te kunnen voldoen aan de normen voor windhinder. Het bestemmingsplan maakt een groene inrichting mogelijk, evenals de mogelijkheid om in de openbare ruimte windremmende elementen te plaatsen.
Om te borgen dat hierin wordt voorzien is aan de regels het artikel 4.9 toegevoegd.
De activiteit 'langdurig zitten' (terrassen) is niet onderzocht, waardoor terrassen niet meer bij recht worden toegestaan, maar alleen nog maar middels een binnenplanse afwijking. Aan medewerking is de voorwaarde verbonden dat aangetoond moet worden dat er ter plaatse van het beoogde terras ten minste sprake is van een matig windklimaat voor de activiteit 'langdurig zitten', zoals beoogd in de NEN 8100.
F. Groen: kwalitatief en substantieel
In het voorliggende bestemmingsplan is ervoor gekozen om gebieden die specifiek als groene ruimte worden ingericht specifiek als Groen te bestemmen. Binnen een aantal andere bestemmingen zal ook groen gerealiseerd worden en is daarom ook groen toegelaten. Het gaat daarbij deels om openbaar groen ter plaatste van de bestemming Verkeer Verblijfsgebied, deels om openbaar groen op maaiveld binnen de bestemming Gemengd en groen op daken van gebouwen binnen gemengd. De groene invulling van het gebied wordt deels via participatie nader bepaald.
Conform de uitgangspunten uit het PUK zal sprake zijn van een toename van groen in het gebied. Het opnemen van kwalitatieve eisen ten aanzien van de groeninvulling vindt gebruikelijk niet plaats in een bestemmingsplan. Daarom is daar in dit bestemmingsplan ook niet voor gekozen.
Tot slot moet worden opgemerkt dat het bestaande groen en water in de huidige situatie ook niet specifiek is bestemd, maar uitsluitend toegelaten binnen de geldende bestemming Kantoor - 1.
Er zal naar verwachting een groter areaal groen dan in de huidige bebouwingssituatie (zo'n 2.314 m2) gerealiseerd worden.
Of er sprake zal zijn van een groengebied met een gunstig verblijfsklimaat hangt af van verschillende factoren. Bezonning kan daar een van zijn, maar dat hoeft niet. Te veel bezonning kan ook als onprettig worden ervaren. Wij zien geen reden om de bezonningsnormen uit te breiden met een norm voor bezonning van groen.
G. Parkeren: risico's korte termijn visie
Het parkeerbeleid staat toe dat er gebruik wordt gemaakt van deelauto's. Of van deze mogelijkheid gebruik gemaakt zal worden is op dit moment nog niet bekend. Er is nog geen sprake van een bouwplan. Bij de uitwerking van het bouwplan, bij indiening van de omgevingsvergunning zal er getoetst worden of aan het parkeerbeleid wordt voldaan. Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om in het benodigde aantal parkeerplaatsen te voorzien, zowel bij toepassing van deelauto's als zonder toepassing van deelauto's.
Of er daadwerkelijk een tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan, is op dit moment niet te zeggen. Wel kunnen we al meegeven dat aan bewoners en bezoekers geen parkeervergunningen worden toegekend, waardoor het niet mogelijk is dat er op straat wordt geparkeerd.
Wij zien geen reden om aan te nemen dat dit het geval zal zijn en zien dan ook geen reden om in afwijking van het beleid een bepaling op te nemen die voorziet in eisen voor de gehele levenscyclus van de bebouwing.
H. Fiets (- en scooter) parkeren
Het lijkt ons beter om bij de inrichting van de openbare ruimte vast te leggen waar en hoe het fiets- en scooterparkeren moet worden gerealiseerd. Op dat moment zal er ook meer bekend zijn over het bouwplan en de behoefte aan parkeerplekken voor fietsen en scooters.
15. Bewonersplatform Voorburg Noord i.o.
Het concept ontwerp-bestemmingsplan is om een aantal redenen prematuur. Procesgang en inhoud roepen nog veel vragen op. Geadviseerd wordt een aantal zaken nader te beschrijven en af te spreken voordat een ontwerp bestemmingsplan gedeeld en ter inzage gelegd kan worden. De kritiek en input betreffen de volgende onderwerpen:
1. het ontbreken van een noodzakelijke basis: de beoogde gebiedsvisie die meerdere ontwikkelingen omvat;
2. een zorgvuldige procesgang en correcte volgorde van te nemen stappen:
3. het ontbreken van elementaire documenten en informatie;
4. het niet nakomen van de belofte tot het organiseren van een participatieavond over het concept ontwerp bestemmingsplan en de MER;
5. Het ontbreken van een basis voor de realisatie van de buitenruimte rondom SoZa.
De herontwikkeling is onderdeel van een groter geheel. Welke andere besluiten voor het gebied gaan genomen worden en hoe hangen deze samen met dit bestemmingsplan. Gevraagd wordt dit te verduidelijken in een overzicht, zowel in locatie, tijd en bevoegd gezag.
Verricht eerst een studie vanuit gebiedsperspectief, stel op basis daarvan een ontwikkelvisie NOI op en doe dit in samenwerking met de gemeente Leidschendam-Voorburg en voorkom hiermee dat er voorbarige besluiten worden genomen. Gevraagd wordt wanneer de toegezegde ontwikkelvisie NOI gereed is, voor of na vaststelling van het bestemmingsplan?
Een beeldkwaliteitsplan CID ontbreekt. Het is onbekend of het beeldkwaliteitsplan consequenties kan hebben voor het vast te stellen bestemmingsplan en is het wel gereed op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan wordt vrijgegeven voor de inspraak?
De openbare ruimte rondom het SOZA gebouw worden niet in het bestemmingsplan mee gewijzigd, terwijl dit een belangrijk onderdeel was van het participatietraject. Ook over de verplichtingen tot het instandhouden van gevelgroen en dakterrassen is onduidelijk of deze gewaarborgd worden.
Voor een goede inpassing in de openbare ruimte is van belang duidelijkheid te krijgen over de keerlus tram inpassing waterberging, inpassing fietsparkeren en invloed van de hoogte van 75 meter op het huidige straalpad. Het bevoegd gezag daarvoor ligt bij de gemeente.
In de nota van beantwoording NRD staat dat een bewonersavond over het concept bestemmingsplan/ MER zou plaatsvinden in juni als onderdeel van het participatietraject. Deze heeft niet plaatsgevonden. Gevraagd wordt of er alsnog een participatietraject volgt?
De keuze van de begrenzing van het plangebied wordt niet nader toegelicht. Welke consequenties deze keuze heeft wordt eveneens toegelicht. De uitkomst van het participatietraject m.b.t. de inrichting van de buitenruimte is niet geborgd, terwijl een aantrekkelijke buitenruimte cruciaal is voor de leefbaarheid, het groen, de uitstraling van Soza ontwikkeling en inpassing in de omgeving.
Een concept-project m.e.r. is niet bijgevoegd bij het concept ontwerp bestemmingsplan. Het moederbesluit wordt nog niet ondersteund. Cumulatie en samenhang moeten onvoorwaardelijk in de onderzoeken worden betrokken. Het juridisch opknippen van gebiedsontwikkeling is niet toegestaan.
Er wordt geen inzicht gegeven in de mobiliteitsverandering die SoZa vraagt. Een duidelijke parkeernorm waaraan SoZa moet voldoen wordt niet gegeven. Hoe wordt gehandhaafd dat er voldoende parkeerplaatsen komen en dat toekomstige bewoners geen vergunning krijgen. Hoe wordt voorkomen dat bewoners en bezoekers in Voorburg Noord gaan parkeren?
Het onderwerp groen komt in de toelichting niet tot concreetheid. Het amendement over 8m2 groen bij nieuwe woningen wordt niet benoemd. De groenstrook aan de Van Alpenstraat vervalt. Wordt dit (on)bewust niet meegenomen?
Hoe wordt gehandhaafd dat er daadwerkelijk dakterrassen en geveltuinen komen en in stand gehouden worden?
Alleen de geluidseffecten van het spoor voor toekomstige bewoners zijn bekeken. Verzocht wordt om weerkaatsing van geluid op de huidige woningen aan de Voorburgse kan van het spoor te onderzoeken.
Inzicht in de resultaten van jaarrond vleermuisonderzoek zijn nog niet bijgevoegd.
Er geldt een verplichting om bij bouwwerkzaamheden de uitstoot van stikstof te beperken. In de MER moeten daarom zowel de gevolgen van de realisatiefase als de gebruiksfase qua effecten in beeld worden gebracht. Voor de realisatiefase moet worden aangegeven hoe reductie van stikstofemissie wordt bewerkstelligd.
Volgens de verkeersmodellen gaat 56% van de motorvoertuigen rijden via de Laan van Nieuw Oosteinde in Voorburg Noord. Gevraagd wordt Voorburg Noord niet te belasten met gebruikers van SoZa en een rechtsafverbod 'hoek Schenkkade met Laan van NOI te onderzoeken.
In de berekeningen is gebruik gemaakt van andere aantallen parkeerplaatsen.
Het te verwachten windklimaat tussen SoZa en NWO/ZON neemt onevenredig toe: kunnen fietsers en voetgangers zich hier straks nog begeven.
In paragraaf 5.11 wordt op geen enkele wijze richting gegeven aan de wateropgave. Gevraagd wordt waar de wateropgave komt en wie de realiseert.
Er wordt geen woord gerept over de keerlus van HTM. De inrichting van de openbare ruimte wordt hier grotendeels door bepaald.
Het straalpad moet opnieuw in het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Er is een zwaar gefundeerd gebouw nodig vanwege spoortrillingen. Wordt in de MER rekening gehouden met de realisatiefase van de fundering. Gevraagd wordt eventueel heien te vervangen door drukken of storten en de werkzaamheden enkel overdag en op werkdagen te laten plaatsvinden.
Aandacht wordt gevraagd voor de inpassing van SoZa: voorkom dat gebouwen met een (dichte) rug naar Voorburg noord geprojecteerd worden. De hoogte en geslotenheid heeft impact op bewoners.
In Voorburg noord is men zeer bezorgt over de leefbaarheid in de wijk. Er komen veel bewoners en dagelijkse bezoekers bij. Toename van verkeer, verhoging van onveiligheid en geluidsoverlast worden op Voorburg noord afgewenteld.
reactie gemeente Den Haag
Vanwege de verwachte inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2023 werd het op een bepaald moment noodzakelijk om het Bro-overleg op te starten, wilden wij nog op tijd een ontwerp bestemmingsplan ter inzage kunnen leggen. Een aantal zaken waren op dat moment nog niet in detail besproken. Anderzijds waren er al wel een visie CID, een mer CID, en het PUK. Met name het PUK biedt voldoende aanknopingspunten voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van de uitgangspunten waaraan de ontwikkeling moet voldoen is gekeken hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot andere besluiten die voor het gebied genomen gaan worden, zie hiervoor hoofdstuk 4 en 5 van het PUK. Daarnaast wordt In het ontwerp MER, dat gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd zal worden, inzicht gegeven hoe de samenhang met andere ontwikkelingen in het gebied is.
Het opstellen van een gebiedsvisie die meerdere ontwikkelingen omvat is niet per se noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de ontwikkeling van het perceel Anna van Hannoverstraat 4.
Een beeldkwaliteitsplan ziet op het uiterlijk van de toekomstige bebouwing. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn reeds vastgelegd in het PUK en zullen overgenomen worden in het bestemmingplan. Er wordt aan een beeldkwaliteitsplan gewerkt. Het streven is om het beeldkwaliteitsplan gereed te hebben voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Het bestemmingsplan ziet niet op de toekomstige inrichting van de openbare ruimte. Daarvoor wordt een afzonderlijk traject doorlopen, waarin er sprake van participatie zal zijn.
In het PUK, zie paragraaf 4.4. staat dat bij ingebruikname van de 11 meter zone rondom het treinspoor, de tramkeerlus op maaiveld uit de Anna van Hannoverstraat zal moeten verdwijnen.
Het bestemmingsplan is niet meer dan een juridisch document waarmee het mogelijk wordt vergunning voor de voorgenomen ontwikkeling te verlenen. Over de voorgenomen ontwikkeling is uitgebreid geparticipeerd, waardoor er geen apart participatietraject voor het bestemmingsplan zal plaatsvinden.
Wel gelden er een aantal wettelijke vastgelegde momenten waarbij een ieder in de gelegenheid gesteld wordt om op het bestemmingsplan te reageren. In aanvulling hierop wordt tijdens de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan een informatieavond gehouden.
De ontwikkeling beslaat uitsluitend de SoZa-kavel, waardoor de begrenzing van het plangebied daar op aansluit.
Bij het concept ontwerp bestemmingsplan was geen concept m.e.r. bijgevoegd. Een samenvatting van het ontwerp m.e.r. is te vinden in paragraaf 5.1 van de toelichting. Het volledige ontwerp m.e.r. is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
In paragraaf 5.2 Verkeer en parkeren wordt ingegaan op de mobiliteitsefecten, waarbij er is getoetst aan de parkeernormen die gelden voor de CID en de Binckhorst. Op basis van deze parkeernormen verwachten wij dat er in voldoende parkeerplaatsen voor de toekomstige bewoners en gebruikers van het pand wordt voorzien.
Het is beleid in de gemeente Den Haag dat bewoners en bezoekers geen parkeervegunning krijgen. Zolang er in de gemeente Leidschendam Voorburg geen vergunningplicht geldt, kunnen wij niet garanderen dan bewoners en bezoekers in Voorburg Noord gaan parkeren. De gemeente Den Haag is niet bevoegd om besluiten te nemen in Voorburg Noord. Echter, het parkeerbeleid voorziet in voldoende parkeerplaatsen (het CID lijkt op het milieu van de huidige binnenstad, waarbij wordt voortgebouwd op de uitgangspunten voor mobiliteit die ook voor de binnenstad worden gehanteerd. De stationsgebieden in het CID zijn bij uitstek geschikt om per voet en fiets te verplaatsen, het OV is dichtbij en een palet aan deelmobiliteit voorziet in een deel van de vervoersvraag) waardoor er geen noodzaak zal bestaan om in Voorburg Noord te parkeren
In paragraaf 3.4 en 4.4.20.2 van de toelichting wordt ingegaan op de groennorm.
Dakterassen zijn niet voorgeschreven. In de regels van het bestemmingsplan (artikel 7) is bepaald dat minimaal 100% van de footprint van de stelijke laag terug komt als horizontale buitenruimte. Van deze buitenruimte wordt minimaal 40% ingericht met groen.
De Wet geluidhinder schrijft voor dat geluid ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling onderzocht wordt. Alleen wanneer er sprake is van reconstructie van wegen wordt geluid ter plaatse van nabij gelegen woningen onderzocht. Het voorliggend plan voorziet niet in reconstructie van wegen.
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van stikstofdepositie, zowel tijdens de bouw- als tijdens de gebruiksfase. De stikstofonderzoeken zijn conform de wettelijke eisen uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er tijdens de bouw- en gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie wordt verwacht. Er geldt zodoende geen verplichting om aan te geven hoe reductie van stikstof wordt bewerkstelligt.
Uit onderzoek, zie paragraaf 6.2.4. Autobereikbaarheid uit het MER, blijkt dat de verwacht verkeerstoename van de ontwikkeling beperkt is en dat deze zich verspreid over verschillende ontsluitingswegen rondom de locatie. De verwachting is dat het verkeer zonder problemen kan worden afgewikkeld over de hoofdwegen in de omgeving.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen is aangesloten op de parkeernormen die gelden voor het CID.
In de geplande bebouwingssituatie met geplande begroeiing en bebouwing aan de zuidzijde van het spoor zal er overwegend sprake zijn van een goed windklimaat voor het criterium doorlopen. Alleen op de Laan van NOI wordt een matig windklimaat verwacht. Daar is in de huidige situatie ook al sprake van. Wanneer de nieuwbouw aan de zuidzijde van het spoor er niet komt is het windklimaat in de doorgang matig voor het criterium doorlopen. Behoudens een beperkt risico op windgevaar onder de overkraging is er geen risico op windgevaar te verwachten.
Er geldt een wateropgave van 800 m3. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden om hier in te voorzien. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor realisatie.
De keerlus van HTM valt buiten het plangebied. Voor de toekomstige inrichting van de openbare ruimte is deze inderdaad van belang. De inrichting van de openbare ruimte is een afzonderlijk traject, waardoor er in het bestemmingsplan geen aandacht aan is besteed.
Het straalpad is opnieuw in het bestemmingsplan opgenomen. Tussen ontwikkelaar en de beheerder van het straalpad zijn afspraken gemaakt.
In het MER kan niets gezegd worden over realisering van de fundering omdat er geen bouwplan is. Bij het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden zal voldaan moeten worden aan de normen voor geluid en trillingen. Het is te vroeg om een toezegging te doen over het vervangen van heien door drukken of storten.
Er is geen sprake van het bouwen van een bouwwerk met een dichte rug. In het PUK is opgenomen dat er sprake zal zijn van alzijdig torens, zie paragraaf 6.2.3 Oriëntatie in het PUK.
Middels het MER wordt onderzocht of de nieuwbouw wel of niet tot negatieve effecten zal leiden. Wanneer dit het geval is zal het plan hier op aangepast worden.
16. NS Stations Vastgoed
NS Stations Vastgoed maakt van de gelegenheid gebruik om een verzoek in te dienen voor wijziging van een tweetal passages in de tekst, zoals hieronder weergegeven. Daarnaast wordt verzocht aan de opsomming van uitgangspunten in paragraaf 4.4.4. een uitgangspunt toe te voegen over continuering van stationsfuncties in het gebied.
2.3.1. Verkeer en infrastructuur
"Aan de Voorburgzijde is er een P&R terrein met 152 plaatsen. Dit terrein wordt redelijk gebruikt."
tekstvoorstel: In 2019 had dit terrein een hoge bezettingsgraad. Sinds 2020 is het gebruik afgenomen doordat met name de zakelijke reiziger agv Corona vaker thuis is gaan werken. Verwachting is dat dit effect van tijdelijke aard is.
2.4 Knelpunten
"Ondanks dat de uitstraling en maat van station Den Haag Laan van NOI de allure mist die past bij het hoogstedelijke milieu dat in ontwikkeling is, ziet de NS het station op dit moment als een goed functionerend voorstadstation."
tekstvoorstel: Het station is een goed functionerend voorstadstation, maar mist de allure die past bij het hoogstedelijke milieu dat in ontwikkeling is en kan verdergaande toekomstige reizigersgroei waarschijnlijk onvoldoende faciliteren. (de verwijzing naar NS graag verwijderen)
4.4.4 Planuitwerkingskader (PUK)
Gevraagd wordt het volgende toe te voegen onder uitgangspunten:
'Er wordt rekening gehouden met de huidige stationsfuncties in het gebied. Deze functies dienen gehandhaafd te blijven en moeten ten alle tijde kunnen blijven functioneren, zoals kiss+ride, stationslogistiek (bevoorrading winkels, storingsdienst, schoonmaak, afvalophaal, hulpdiensten, etc.) en treinvervangend busvervoer. Dit geldt ook voor goede, veilige routes voor fietsers en voetgangers van/ naar het station.'
Tot slot vraagt NS Stations Vastgoed af of het verstandig is om ergens op te nemen dat het niet is uitgesloten dat er op termijn een nieuw station met een groter ontvangstdomein en mogelijk op een net iets andere plek als het huidige stationsgebouw gerealiseerd zal worden. Het valt weliswaar buiten de contouren van het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, maar grenst daar wel aan
reactie gemeente Den Haag
De tekstvoorstellen voor de paragrafen 2.3.1 Verkeer en infrastructuur en paragraaf 2.4 Knelpunten hebben wij overgenomen. Het tekstvoorstel voor paragraaf 4.4.4 Planuitwerkingskader (PUK) kunnen wij niet overnemen. Het PUK, met daarin de uitgangspunten voor de ontwikkeling, is een door de gemeenteraad vastgesteld document. Het via de toelichting van het bestemmingsplan wijzigingen aanbrengen in dit document is onwenselijk.
Met betrekking tot de opmerking over het ergens in de tekst opnemen dat het is uitgesloten dat er op termijn een nieuw station met een groter ontvangstdomein dat mogelijk op een andere plek als het huidige station gerealiseerd zal worden het volgende:
De nieuwbouw op de SoZa locatie is gericht op de huidige ligging van het NS station Laan van NOI. Het bouwblok wordt doorbroken in 2 blokken, zodat er een doorsteek ontstaat waardoor het station te zien is vanaf de Schenkzijde. Ook worden er functies in de plint van de doorsteek geplaatst die gericht zijn op mensen die vanuit het station door de doorsteek lopen. Wanneer het station verplaatst wordt klopt het ontwerp van de nieuwbouw niet meer.
Hierbij de opmerking dat het voorliggende bestemmingsplan niet ziet op het station Laan van NOI. Pas in de ontwikkelvisie NOI dan wel de MIRT verkenning kunnen definitieve uitspraken over het station Laan van NOI worden gedaan.
17. ProRail
In paragraaf 5.14.3.3. van de Toelichting is opgenomen dat in de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat aandacht besteed moet worden aan een voldoende zware fundatie en dat zorg gedragen moet worden dat er geen opslingering van vloeren zal plaatsvinden. In de regels is een dergelijke bepaling niet terug te vinden. Zowel uit het onderzoek als uit de toelichting blijkt niet wanneer de fundering als voldoende zwaar kan worden aangemerkt. Ook is niet duidelijk hoe stijf de vloer moet zijn zodat opslingering vermeden wordt. Verzocht wordt de toelichting te verduidelijken en de regels aan te vullen teneinde trillingshinder te voorkomen.
In- en in de directe omgeving van het plangebied zijn percelen gelegen in eigendom van Railinfratrust B.V./ ProRail B.V. Deze percelen mogen zonder nadrukkelijke schriftelijke toestemming van ProRail niet worden gebruikt. De percelen van ProRail alsmede de spoorbaan dienen te alle tijde onbelemmerd toegankelijk te zijn en te blijven. Dit geldt ook voor over-/ onderbouwingen en/of overkragingen van deze gronden. Bouwen naast het spoor mag geen belemmeringen opleggen aan het treinverkeer. Onderhoud en reiniging van ramen en gevel moet mogelijk zijn zonder buitendienststelling van het spoor en mogen ramen niet open kunnen boven het spoor of perron.
reactie gemeente Den Haag
Naar aanleiding van de reactie van ProRail is aan de regels het artikel 7.2 Voorwaardelijke verplichting trillingshinder toegevoegd, waarin bepaald wordt dat een omgevingsvergunning voor een woongebouw of andere trillingsgevoelige functies slechts mag worden verleend, nadat is vastgesteld dat er maatregelen worden genomen tegen trillingshinder vanwege het spoorverkeer.
Uit de bij de omgevingsvergunningaanvraag ingediende gegevens zal blijken hoe zwaar de fundering zal moeten zijn en hoe stijf de vloer zal moeten zijn. In de toelichting van het bestemmingsplan kunnen wij hier geen uitspraken over doen, omdat dit van verschillende factoren afhangt.
De reactie van ProRail is toegezonden aan de ontwikkelende partij, zodat zij er van op de hoogte zijn de dat percelen in eigendom van Railinfratrust B.V./ Prorail B.V. niet zonder toestemming gebruikt mogen worden.
18. Omgevingsdienst Haaglanden
Geluid algemeen
In de Toelichting bij het concept bestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 wordt in de geluidparagraaf 5.8 verwezen naar het, in bijlage 9 opgenomen, rapport 'De AnnA te Den Haag; Onderzoek naar de geluibelasting ten gevolge van rail- en wegverkeer en industrie; Concent: kennisgeving ontwikkeling" van Peutz met kenmerk OD 16109-5-RA-0001 d.d. 21 april 2022. De geluidparagraaf is gebaseerd op de conclusies van deze rapportage. Het rapport is door ons niet akkoord bevonden. De rapportage van Peutz is opgesteld in een vroeg stadium van het project en is derhalve te summier om gedetailleerd door ons te kunnen worden beoordeeld. Tevens ontbreken in het rapport de gehanteerde uitgangspunten, waardoor de rekenuitkomsten niet kunnen worden gecontroleerd, waaronder de afronding bij industrielawaai conform de HMRI. Onze beoordeling betreft derhalve de hoofdlijnen van het onderzoek.
Hieronder worden onze bevindingen uitgesplitst in industrielawaai en weg- en railverkeerslawaai.
Industrielawaai
Uit het onderzoek blijkt, dat het tankstation de grenswaarden van het Activiteitenbesluit overschrijdt, ook ter hoogte van de gevels van het geplande lage gebouw ten noordwesten achter de kantoortoren. Onduidelijk is of dit gebouw zal bestaan uit appartementen of onderdeel is van het kantoorgedeelte van het plan. In het concept -bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding opgenomen die een milieuzone betreft waarbinnen geluidgevoelige functies niet zondermeer zijn toegestaan. De grens van deze milieuzone ligt op 10 meter afstand van de bedrijfsbestemming en geef geen garantie dat daarbuiten geen sprake zal zijn van een belemmering van de bedrijfsvoering van het tankstation. Het een en ander is sterk afhankelijk van de afscherming van bebouwing in de milieuzone ten behoeve van (delen van) geluidgevoelige gebouwen net buiten de milieuzone. De grenswaarden voor het piekgeluidniveau LA,max worden op het bouwplan fors overschreden met ten hoogste 12 dB.
Voor een dergelijk hoge overschrijding zal in de regel geen maatwerkvoorschrift mogelijk zijn.
Voor de bepaling van de geluidemissie van het station Den Haag Laan van NOI wordt voor de luidsprekezuiltjes op de perrons uitgegaan van een richtwerking van 15 dB. Deze richtwerking geldt bij verticale plaatsing in het verticale vlak. Horizontaal treedt er slechts een beperkte richtwerking op. Aanpassing van het onderzoek is noodzakelijk. Eventueel kan horizontale plaatsing van de luidsprekerzuiltjes als maatregel worden voorgesteld.
Op het dak van het kantoorgebouw aan de Wilhelmina van Pruisenweg 104 is een omvangrijke luchtbehandelingsinstallatie aanwezig. De geluidimmissie van deze installatie op de geplande nieuwbouw dient in het onderzoek in kaart te worden gebracht.
Weg- en railverkeerslawaai
Het traject van de Randstadrail/ lightrail ter hoogte van het bouwplan is niet genoemd in de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder 2012. Voor Den Haag is hierin alleen traject 543, zuidelijk vanaf de Nootdorpboog, opgenomen. Indien het niet is opgenomen in het geluidregister, dan betekent dit dat het als wegverkeerslawaai moet worden getoetst. Het onderzoek dient dit inzichtelijk te maken en hierop te worden aangepast.
De tramhalte voor het bouwplan aan de Anna van Hannoverstraat kan nog in gebruik zijn voor de spitstram. Graag in het onderzoek vermelden of deze halte hier daadwerkelijk komt te vervallen. In de figuren is voor het geluidluw zijn van de gevels voor railverkeerslawaai uitgegaan van een grens van 60 dB. Dit moet 58 dB zijn. Aanpassing is noodzakelijk.
In de, in het onderzoek in bijlage 4 opgenomen, notitie over de te treffen maatregelen aan de gevels in de vorm van geluidluwe verglaase buitenruimten dient in de later uitwerking nog duidelijk te worden aangegeven, wanneer de figuur C.2 van de NPR5272 of de methode uit de GGG'97 wordt toegepast en voor welke constructie er uitgegaan wordt van de methode met behulp van het diffuse geluidsveld in de loggia (met gebruik van de rekenmethode voor bepaling van de geluidswering van gevels). Daarnaast geldt ook nog dat conform het Hogere grenswaardenbeleid van Den Haag voor eenzijdig georiënteerde 1 en 2 kamer woningen voor maximaal 50% van deze (eenzijdig georienteerde 1 en 2 kamer) woningen mag worden afgeweken van de voorwaarde van een geluidluwe zijde.
In de toelichting is in paragraaf 5.8 de volgende zin opgenomen: "Wanneer duidelijk is hoeveel woningen worden gerealiseerd, kan het aantal benodigde hogere waarden per geluidsbron worden bepaald". Wij merken op dat de hogere waarden dienen te zijn verleend voordat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Externe Veiligheid
Op verzoek van de gemeente Den Haag heeft Omgevingsdienst Haaglanden het concept ontwerpbestemmingsplan Anna van Hannoverstraat 4 getoetst op externe veiligheid. Hoofdstuk 5 (Omgevingsaspecten), paragraaf 5.3 (Externe veiligheid), van de toelichting en het rapport Externe veiligheid, Invloed op herontwikkeling Anna van Hannoverstraat 4 Den Haag (bijlage 3 bij de toelichting), d.d. 17 september 2021, opgesteld door Antea, met projectnummer 0472418.100, zijn hiervoor getoetst.
In figuur 1 van bijlage 3 (uitsnede risicokaart) zijn de contouren weergegeven van het LPG-tankstation aan de Prinses Beatrixlaan 900 in Den Haag. Dit LPG-tankstation is opgeheven en de omgevingsvergunning (milieu) bij besluit van 5 februari 2021 vervallen. Aangezien het plan buiten het invloedsgebied van dit voormalig LPG-tankstation ligt, is aanpassing van de bijlage niet noodzakelijk.
Het aspect externe veiligheid geeft verder geen aanleiding tot overige opmerkingen.
Bodem
De huidige tekst in de bodemparagraaf is deels correct maar onvolledig. Voorgestelt wordt om de bodempassage te vervangen door de door ODH aangedragen tekst.
Wet natuurbescherming
De conclusies in de tekst van het plan ten aanzien van de Wet natuurbescherming zijn onderbouwd middels rapportages en wij zien op voorhand geen reden om te veronderstellen dat die onjuist zijn. Indien u twijfelt aan de uitgangspunten van de ruimtelijke onderbouwing, kunt u ten aanzien van de thema's voor de Wet natuurbescherming (houtopstanden, gebiedsbescherming en soortenbescherming) een adviesverzoek indienen bij team Groen van de ODH. Vermeld dan duidelijk voor welke aspecten u een advies wenst.
Tevens willen wij u er op wijzen dat een toets op grond van de Wnb niet altijd gelijk is aan die van de Wro. Een onderbouwing die op grond van de Wro akkoord is, zal daarom niet per definitie ook altijd vergunbaar zijn op grond van de Wnb. In algemene zin merken wij daarbij op dat een ruimtelijke onderbouwing, vanwege het planvormende karakter nog globaal zal zijn, terwijl bij een toestemming op grond van de Wnb de realisatie op detailniveau bekend moet zijn. Voor gebiedsbescherming (stikstof) geldt bovendien dat bij een plantoets getoetst wordt aan de huidige, feitelijke situatie, terwijl bij de Wnb toets getoetst wordt aan het legale gebruik ten tijde van aanwijsdata van VHR gebieden (Natura 2000). De referentie waaraan getoetst wordt in het kader van de Wro en de Wnb kan daardoor van elkaar verschillen.
Geur
Door Antea is een nader onderzoek uitgevoerd naar mogelijke geurhinder vanwege het in gebruik zijn van het nabijgelegen motorbrandstoffenstation. In paragraaf 5.9 (Geur) van de toelichting zijn de bevindingen uiteengezet. Hieruit volgt dat het niet aannemelijk is dat het tankstation hinder veroorzaakt ter hoogte van geurgevoelige objecten. Zoals in de betreffende paragraaf staat, dienen bij het lossen van benzine door een tankwagen en bij het afleveren van brandstof bij de pomp op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende regeling maatregelen te zijn getroffen voor het afvangen van benzinedampen. Er zijn geen eisen gesteld ten aanzien van een minimum aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Dit impliceert dat de voorgeschreven maatregelen afdoende zijn om geurhinder te voorkomen. Ter illustratie: Bij zogenaamde stoepstations staan de afleverzuilen in de directe nabijheid van bovengelegen woningen. Bij het vullen van de ondergronds brandstoftanks wordt gebruik gemaakt van een dampretoursysteem waarbij de benzinedampen als gevolg van verdringing door het vullen van de tank worden teruggeleid naar de tankwagen. Uit onderzoek van de DCMR blijkt in de meeste gevallen het dampretoursysteem goed te functioneren. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van Optical Gas Imaging camera's. Bij de vulpuntenbak is ter beveiliging een ontluchtingsleiding aanwezig (in de betreffende pagina wordt hier niet nader op ingegaan). De ontluchtingsleiding ligt op de grens van het terrein naast het fietspad aan de Schenkkade. Ook wanneer onverhoopt benzinedampen vrijkomen via de ontluchtingsleiding zal er, vanwege de grote afstand en de verdunning, geen hinder voor de toekomstig te realiseren appartementen optreden.
Advies
De behandelde thema's vormen een belemmering voor een verdere planvorming. Geadviseerd wordt de gemaakte opmerkingen over te nemen ten einde de planvorming te vervolgen.
Reactie gemeente Den Haag
Het akoestisch rapport, bijlage 9 bij de toelichting van het concept ontwerp bestemmingsplan is opgenomen omdat er nog geen recenter akoestisch onderzoek voorhanden was.
Bij het ontwerp bestemmingsplan zijn recentere onderzoeken bijgevoegd, zie hiervoor Bijlage 11 Akoestisch onderzoek Wgh 110123 en Bijlage 12 Akoestisch onderzoek industrielawaai 071222
De opmerking over het aspect Externe Veiligheid is ter kennisname aangenomen.
Het tekstvoorstel voor de bodemparagraaf is integraal overgenomen. De tekst uit paragraaf 5.5 Bodem is vervangen door het tekstvoorstel uit de reactie van de ODH.
Het is gebruikelijk om rapportages zoals een Quickscan Wet natuurbescherming, Bijlage 8 en Stikstofdepositie Bijlage 10 voor advies aan te bieden aan het team Groen. Mocht dit onverhoopt nog niet hebben plaatsgevonden, dan verzoeken wij het team Groen alsnog de rapportages te beoordelen.
De opmerkingen over het aspect Geur zijn ter kennisgeving aangenomen.