direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Deze toelichting vergezelt het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw) aan de Sylvain Poonsstraat. De gemeente Den Haag stelt dit nieuwe bestemmingsplan op om onderstaande ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Een bestemmingsplan vindt zijn juridische grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (verder Wro).

Er is de bestuurlijke wens uitgesproken om een bedrijfsverzamelgebouw met enige kantoren toe te laten op de hoek van de Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan in de wijk Wateringse Veld Zuid. Het sluit op het bedrijventerrein Wateringse Veld aan. In paragraaf 5.2 wordt deze ontwikkeling toegelicht. Ook is er een marktpartij die dit gebouw wenst op te richten en te exploiteren. Dat past in een goede ruimtelijke ordening.

Het plangebied is eigendom van het Industrieschap De Plaspoelpolder (verder IPP) en is gelegen op grondgebied van de gemeente Den Haag (zie ook RIS308161, RIS309973, RIS310923). In het plangebied ligt een parkeerterrein, een weggedeelte en een oever met grasveld. Het parkeerterrein heeft een openbaar karakter maar is geen openbare ruimte.

Het IPP is voornemens in opdracht van de gemeente Den Haag (RIS308476) te starten met de transformatie van dit terrein naar een hoogwaardig bedrijfsverzamelgebouw.

Het geldend bestemmingsplan laat bedrijfshuisvesting niet toe. De voorliggende bestemmingswijziging biedt het juridisch planologisch kader waarmee deze ontwikkeling mogelijk wordt.

Met dit ontwerp verandert de naam van het bestemmingsplan. In het vooroverleg droeg het voorontwerp van dit plan de naam 'Wateringse Veld Zuid 1e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw)'. In paragraaf 1.4 bleek dat er al in 1e herziening was vastgesteld. Om die reden verandert de naam van het ontwerp van dit bestemmingsplan in 'Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw)'.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan is:

  • a. bestemmingen aan te wijzen en daarbij behorende regels te stellen waarbij relevante feiten en af te wegen belangen zijn verkend, deze belangen zijn afgewogen en hun eventuele nadelige gevolgen niet onevenredig zijn,
  • b. een goede verhouding aan te brengen met de aangrenzende bestaande ruimtelijke structuur en haar juridisch-planologische regeling en
  • c. eventueel geldende landelijke, provinciale of regionale instructieregels te dienen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwesten van de gemeente Den Haag. Het ligt in het stadsdeel Escamp, de wijk Wateringse Veld en de buurt Zonne Veld.

De begrenzing van het plangebied is als volgt.

  • De Paul Steenbergenlaan grenst aan de noordzijde,
  • de Sylvain Poonsstraat aan de oostzijde,
  • de zuidelijke rand de Sylvain Poonsstraat aan de zuidzijde en
  • de Sylvain Poonsstraat aan de westzijde. De westelijke rand van deze weg vormt tevens de gemeentegrens, die bij nadering van de Paul Steenbergenlaan naar het westen afbuigt en het grasveld ten zuiden van deze weg doorsnijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0001.png"

Afbeelding 1.1: Zij-aanzicht van de ligging van het plangebied dat doorloopt tot de zuidelijk daarvan gelegen bedrijfskavel. Het op de afbeelding roodomrande gebied wordt ook wel 'Kavel 100' genoemd.

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vervangt een heel klein deel het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 1e herziening (Parijsplein), dat door de gemeenteraad op 5 maart 2015 werd vastgesteld. Het plangebied kent een verkeersbestemming - met een grijze kleur op afbeeldingi 1.3. Het laat ook terrassen en straathandel toe. Het is als parkeerterrein ingericht. Aan de zuidzijde ligt een bedrijfsbestemming ("Bedrijf - 1") - met de paarse kleur - die bedrijven toelaat tot en met de categorie 3.2, daarbij bedrijfsgebouwen toelaat met een maximale bouwhoogte van 12 meter en de verplichting dat per kavel niet meer dan 70% daarvan voor deze gebouwen mag worden aangewend. Deze bestemming is onderdeel van het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid dat op 17 september 2009 door de gemeenteraad werd vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0002.png"

Afbeelding 1.3: de vigerende bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" in grijs ten noorden van de bestemming "Bedrijf" in paars.

Ten noorden van de locatie ligt een woonbestemming - met de gele kleur. Die bestemming werd daar aangewezen toen de gemeenteraad op 14 april 2016 het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord vaststelde. Daarin werd aan het zuidelijk deel van het bestemmingsvlak "Groen" uit het voorgaande bestemmingsvlak de bestemming "Wonen - 6" aangewezen. In deze bestemming mochten maximaal 30 appartementen in een woongebouw worden ondergebracht. Dat gebouw moest gebouwd worden binnen de op de verbeelding aangeduide bouwgrenzen. Haar maximale bouwhoogte mocht 24 meter bedragen, de goothoogte maximaal 21 meter. Het parkeren moest op eigen terrein plaatsvinden.

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn, maar slechts de herziening van de regeling voor een specifieke functie betreffen. Die regeling wordt met de parapluherziening vervangen. De in het vigerend bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten is door het bestemmingsplan Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten (RIS301205) vervangen. Naar het oordeel van de gemeente werden in de geldende Staat bepaalde bedrijfssoorten uit de Standaard Bedrijfs Indeling toegelaten, die niet passen binnen een bedrijfsbestemming. Daartoe werd de Staat aangepast. Dit bestemmingsplan werd op 21 februari 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. Het leidde tot een beperking van de toegelaten bedrijfssoorten.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven zijn in deze toelichting de hoofdstukken 2 Beschrijving van de bestaande situatie, 3 Beleidskaders en 4 Wet- en regelgeving opgenomen.

In hoofdstuk 2 wordt de ontstaansgeschiedenis en bestaande situatie beschreven. Die leiden tot uitspraken over de randvoorwaarden van de lokatie. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid en eventuele instructieregels van de hogere overheden.

Hoofdstuk 4 Wet- en regelgeving vermeldt de eisen aan milieukwaliteit, natuurbeheer, bezonning en windvang. Daarmee worden deze eisen in het plan verweven.

In een aantal gevallen zijn onderzoeken gepleegd om te bepalen of de randvoorwaarden op grond van beleidsuitspraken of eisen uit hoofdstuk 4 van betekenis zijn voor het plan. De resultaten worden in paragraaf 5.3 besproken.

De ruimtelijke ontwikkeling wordt in paragraaf 5.2 behandeld.

Bij de keuze van bestemmingen is in paragraaf 5.4 aangegeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit de bestaande situatie, beleidsuitspraken, instructieregels en de eisen in hoofdstuk 4 zijn afgeleid. Daarna worden in paragraaf 5.5 de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven.

Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 7 Overleg en participatie wordt verslag gedaan van het overleg en de participatie.

.

1.6 Aanpassingen aan het voorontwerp

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is van november tot december 2022 onderwerp geweest van participatie, vooroverleg en nader intern beraad. Dat heeft geleid tot een ontwerp van het bestemmingsplan waarin toelichting, verbeelding en regels van het voorontwerp op onderdelen aangepast of aangevuld zijn. Deze aanpassingen en aanvullingen staan hieronder vermeld.

Naamgeving van het bestemmingsplan

Met dit ontwerp verandert de naam van het bestemmingsplan. In het vooroverleg droeg het voorontwerp van dit plan de naam 'Wateringse Veld Zuid 1e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw)'. In paragraaf 1.4 bleek dat er al in 1e herziening was vastgesteld. Om die reden verandert de naam van het ontwerp van dit bestemmingsplan in 'Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw)'.

Samenvatting

Na 'er is' invoegen; 'grote'.

Na kleinere bedrijven invoegen: 'in (de regio) Den Haag (RIS303177). Het plangebied is eigendom van het Industrieschap De Plaspoelpolder (verder IPP) en is gelegen op grondgebied van de gemeente Den Haag (zie ook RIS308161, RIS309973, RIS310923). In het plangebied ligt een parkeerterrein, een weggedeelte en een oever met grasveld. Het parkeerterrein heeft een openbaar karakter maar is geen openbare ruimte. Het IPP is voornemens in opdracht van de gemeente Den Haag (RIS308476) te starten met de transformatie van dit terrein naar een hoogwaardig bedrijfsverzamelgebouw.

Het IPP is een gemeenschappelijke regeling die is aangegaan tussen de colleges van de gemeenten Den Haag en Rijswijk. Daarbij is de zeggenschap en het risico gelijk verdeeld (50/50). Het IPP werkt in opdracht van deze gemeenten en binnen geldende beleidskaders van deze gemeenten aan het doel zoals benoemd in de gemeenschappelijke regeling IPP (RIS295527):

  • d. “Door middel van het aanleggen, herstructureren en exploiteren van bedrijventerreinen, waaronder het verrichten van alle taken die met deze doelstelling samenhangen, daaronder begrepen het verwerven van gronden ten behoeve van bedrijventerreinen, desnoods door middel van onteigening, het uitgeven (in erfpacht) van deze gronden en voorts het stichten, verwerven, herontwikkelen, vervreemden en exploiteren van bedrijfsgebouwen, alles in de ruimste zin van het woord-bij te dragen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het bevorderen van de werkgelegenheid.”

Het IPP heeft sinds de oprichting een eigen vermogen opgebouwd van ongeveer € 13 mln. Dit geeft haar de mogelijkheid om in opdracht van de gemeenten en binnen geldende beleidskaders actief grondbeleid te voeren en nieuwe (kapitaalintensieve) projecten op te starten'.

Toelichting bij het bestemmingsplan

In paragraaf 1.1. wordt na '(Verder Wro)' ingevoegd: 'Er is grote behoefte aan bedrijfshuisvesting voor kleinere bedrijven in (de regio) Den Haag (RIS303177).'

Na 'goede ruimtelijke ordening'wordt ingevoegd: 'Het plangebied is eigendom van het Industrieschap De Plaspoelpolder (verder IPP) en is gelegen op grondgebied van de gemeente Den Haag (zie ook RIS308161, RIS309973, RIS310923). In het plangebied ligt een parkeerterrein, een weggedeelte en een oever met grasveld. Het parkeerterrein heeft een openbaar karakter maar is geen openbare ruimte.Het IPP is voornemens in opdracht van de gemeente Den Haag (RIS308476) te starten met de transformatie van dit terrein naar een hoogwaardig bedrijfsverzamelgebouw.'

De tekst: 'Het geldende bestemmingsplan' tot en met 'wel'wordt vervangen door de tekst: 'Het geldend bestemmingsplan laat bedrijfshuisvesting niet toe. De voorliggende bestemmingswijziging biedt het juridisch planologisch kader waarmee deze ontwikkeling mogelijk wordt.'

In paragraaf 1.3 wordt bij het onderschrift van afbeelding 1.1 toegevoegd: 'Het op de afbeelding roodomrande gebied wordt ook wel 'Kavel 100' genoemd'.

In paragraaf 2.2 van de toelichting wordt vòòr de afbeelding 2.2 ingevoegd: 'In 2016 werd ten noorden van het plangebied aan de Guido van Dethstaat een deel van de groenvoorziening voor de bouw van een appartementcomplex benut.' Dit ontbrak in de beschrijving van de bestaande toestand.

Aan paragraaf 2.3.2 wordt de zin 'Het plangebied ligt daarbuiten' toegevoegd. In het plangebied worden namelijk geen archeologische sporen of resten verwacht.

In paragraaf 2.4.1 wordt 'ten noorden van deze laan' vervangen door 'ten noordwesten van deze laan'. Het appartementencomplex ligt ten noorden van het plangebied, de woningen aan de Paul Steenbergenlaan ten noordwesten.

Bij de ruimtelijke structuur in paragraaf 2.4.1 worden de stedenbouwkundige elementen, die het plangebied omringen, omschreven. Hun stedenbouwkundige structuur en de betekenis van het plangebied daarbinnen, worden niet omschreven. Na 'vormgegeven plantsoenen' wordt daarom de volgende tekst toegevoegd: 'Het plangebied ligt daarmee op het scharnierpunt tussen het bedrijventerrein, de groene as langs de Paul Steenbergenlaan en de hoofdontsluiting van de gehele wijk, de Laan van Wateringse Veld. Deze laan wordt begeleid door een tweede groene as. In de stedenbouwkundige structuur neemt dit plangebied daarmee een prominente positie in. Het ligt op de overgang van bedrijventerrein naar woonwijk, en tussen twee groenstructuren in. Kavel 100 vormt samen met de bedrijfsbebouwing aan de Laan van Wateringsveld een stedenbouwkundige eenheid.' In paragraaf 2.4.2 staat tweemaal achter elkaar het woord 'vormt'. Dat is dubbelop, één daarvan is verwijderd.

In paragraaf 2.4.4 waren de gegevens over de bestaande waterhuishouding vermeld. Toegevoegd zijn de gegevens dat het plangebied niet gelegen is in een grondwaterbeschermingsgebied. Verder zijn er geen rioolpersleidingen of een KRW-waterlichaam gelegen. Ook wordt opgenomen dat de omliggende wijk volgens paragraaf 3.10.2 van de toelichting bij het voorgaande bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid een integraal waterbeheerssysteem kent waarbij het hemelwater in het oppervlaktewater wordt geloosd. Voorts is het plangebied aangesloten op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder. Deze kent een overcapaciteit. Ook is toegevoegd afbeelding 3.2: uitsnede uit de Legger van het Hoogheemraadschap van Delfland. Deze krijgt het nummer 2.2.

De afbeelding in paragraaf 2.4.6 wordt verummerd tot 2.3.

In paragraaf 2.4.6 wordt al aanwezige afbeelding 2.2 tot 2.3 vernummerd. Verder wordt de tekst aangevuld met "Een uitzondering vormen de leidingen van Evides.'

Bij de beleidskaders in hoofdstuk 3 vervangen recente nota's op een drietal beleidsvelden gehanteerde nota's.

  • In paragraaf 3.3.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan vervalt de zin 'Wel' tot en met 'heden'. Wat verder in de tekst wordt de titel 'Beleidsnota Archeologie 2011-2020 In het verleden ligt het heden(RIS 180680)' vervangen door 'Beleidsnota Archeologie 2021-2030 (RIS311200)'.
  • In paragraaf 3.5.4 is de tekst omtrent het 'Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' vervangen door een tekst over het 'Waterbeheerplan 2022-2027 Waterwerk - Watermerk'. De in deze paragraaf opgenomen 'Afbeelding 3.2: uitsnede uit de Legger van het Hoogheemraadschap van Delfland is met legenda naar paragraaf 2.4.4 verplaatst.
  • In paragraaf 3.5.5.2 van de toelichting vervangt een tekst met als titel ''Het Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025" de tekst over het voorgaande rioleringsplan.

In paragraaf 3.4 wordt afbeelding 3.1 tot 3.2 vernummerd.

In paragraaf 4.6 wordt na '(verder Wbb)' ingevoegd 'het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet'.

In paragraaf 5.3 wordt in rij 4 het stikstofdepositie onderzoek vervangen door het 'Stikstofdepositie -
onderzoek Bestemmingsplan 'Wateringse Veld – Kavel 100' verzorgd door KuiperCompagnons kenmerk 620.134.40 Rotterdam, 9 maart 2023. Het ziet op zowel de aanleg- als de gebruiksfase.

In paragraaf 5.1 wordt na 'beschreven.' ingevoegd de tekst: 'Daarbij wordt ingegaan op de noodzaak voor deze ruimtelijke ontwikkeling en rol van initiatiefnemer - het Industrieschap PlaspoelPolder'.

In paragraaf 5.2 wordt voor de bestaande tekst de volgende tekst ingevoegd:'Er is grote behoefte aan bedrijfshuisvesting voor kleinere bedrijven in (de regio) Den Haag (RIS303177). De bestuurlijke wens is uitgesproken om een bedrijfsverzamelgebouw met enige kantoren toe te laten op de hoek van de Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan in de wijk Wateringse Veld Zuid (RIS308476). De ontwikkeling sluit op het bedrijventerrein Wateringse Veld aan. Het plangebied is eigendom van het Industrieschap De Plaspoelpolder (verder IPP) en is gelegen op grondgebied van de gemeente Den Haag (zie ook RIS308161, RIS309973, RIS310923). In het plangebied ligt een parkeerterrein, een weggedeelte en een oever met grasveld. Het parkeerterrein heeft een openbaar karakter maar is geen openbare ruimte.

Het IPP is voornemens in opdracht van de gemeente Den Haag (RIS308476) te starten met de transformatie van dit terrein naar een hoogwaardig bedrijfsverzamelgebouw.'

In paragraaf 5.3 wordt in rij 5 de watersleutel opgenomen. In rij 6 de notitie vormvrije merberoordeling en in rij 7 he besluit merbeoordeling.

Wat betreft archeologie wordt in paragraaf 5.4 in rij 2 in kolom 2 'De ondergrond van het plangebied is archeologisch waardevol' vervangen door 'De ondergrond van het plangebied is niet archeologisch waardevol'. De tekst in kolom 3 'De waarborging van de archeologische verwachting is in de bestemming “Waarde – Archeologie 2” geregeld. Deze bepaalt dat bij de bouwregels in de bestemming waarbij in de grond geroerd wordt vooraf onderzocht moet zijn of archeologische monumenten aanwezig zijn. Verder verbiedt deze bestemming in de verschillende bestemmingen het doen van werkzaamheden in de grond indien niet vooraf onderzocht is of archeologische monumenten aanwezig zijn.' wordt vervangen door: 'Geen vertaling noodzakelijk'.

In paragraaf 5.4 wordt in rij 5 in de 4e kolom de volgende tekst toegevoegd: 'Gelet op de betekenis van de wetering aan de westzijde van het plangebied en de daaraan aansluitende groene oever en het belang van de aanwending van het plangebied voor een bedrijfsgebouw, wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd, maar juist van de bebouwing gebruik gemaakt voor het vasthouden van het water. Dat betekent dat de minimale oppervlakte van het sedumdak minimaal 14 centimeter hoog moet zijn. Het dak wordt daarmee een sedum, gras- en kruidendak.'

In paragraaf 5.4. wordt in rij in kolom 4 de tekst toegevoegd:

' Bomenbalans

Het plangebied ligt niet in de stedelijke groene hoofdstructuur (zie afbeelding 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0003.png"

Afbeelding 5.1 Stedelijke groene hoofdstructuur

In het parkeerterrein staan 9 bomen in stroken om de parkeerplaatsen. Die stroken zijn gezamenlijk 500 m2 groot. De bomenbalans toont door het gebrek aan ruimte een afname met 9 bomen. Op 27 juli 2022 heeft overleg plaatsgevonden met de stadsecoloog. De bomen waren ecologisch niet waardevol. Om tot een compensatie te komen dient een groen sedumdak 'met een minimale oppervlakte van 500 m2 verplicht te zijn dat gelet op de Nota Stadsnatuur ook met kruiden wordt ingericht. Een verdere compensatie betreft de aanplant van negen bomen in de omgeving van het plangebied. Het IPP zal daarvoor zorgdragen en heeft dat in een brief aan Burgemeester en Wethouders toegezegd. Mocht dit onverhoopt toch niet haalbaar blijken zal het IPP hiervoor een storting in het bomenfonds moeten doen.

 

In paragraaf 5.4 wordt in rij 16 na 'zie rij 15' toegevoegd 'en bij gebrek aan open ruimte'. De minimale oppervlakte is in rij 6 en niet in rij 16 besproken. Het verduidelijkt de vertaling van de groene waarden in het bestemmingsplan. Ook wordt de omschrijving '7 tot 15 centimeter' vervangen door 'minimaal 14 centimeter'.

In paragraaf 5.4 wordt de afdoening in rij 17 gesplitst.

De notitie vormvrije mer beoordeling is opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting, de beoordeling dat voor het bestemmingsplan een vormvrije mer volstaat in bijlage 7 daarvan. Ze wordt besproken in paragraaf 5.4 in rij 32 van de toelichting.

In paragraaf wordt in rij 19 de 4e kolom de tekst ingevoegd:

Parkeerdruk

In de door raad aangenomen motie RIS 309101 omtrent de opheffing van het parkeerterrein wordt het College verzocht het draagvlak in de wijk daarvoor te peilen en de raad over de uitkomsten daarvan te informeren. Verder heeft het College het IPP gevraagd een toelichting te geven op de integrale belangenafweging die zij heeft gemaakt met betrekking tot het planvoorstel.

Om het draagvlak te peilen werd door de initiatiefnemer op 28 september 2021 een participatiebijeenkomst gehouden. Onder het kopje 'Participatie' wordt op de uitkomst ingegaan.

De integrale belangenafweging is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen. Het parkeerterrein werd uitsluitend als P+R-terrein bij de bushalte aan de Laan van Wateringse Veld aangelegd. Zij stond ten dienste van een te ontwikkelen hoogwaardige openbaarvervoersverbinding tussen Kijkduin en Zoetermeer, de zogenaamde Zuidtangent. Deze lijn echter werd niet geopend, wel een buslijn naar Delft. Het parkeerterrein verloor daarmee haar beoogde functie. De betekenis van het parkeerterrein voor de parkeerbehoefte in de aanliggende woonwijk is onderzocht. De parkeerdruk in die wijk is omstreeks 90%. Ook de parkeerdruk op het bestaande bedrijfsterrein is bepaald. Ze komt niet hoger dan 54%. De gemeten parkeerdruk is veel lager dan de norm van 90%. Het parkeerterrein sluit aan op het bedrijventerrein Wateringse Veld.

Er is grote behoefte aan bedrijfshuisvesting voor kleinere bedrijven in (de regio) Den Haag (RIS303177). De bestuurlijke wens is uitgesproken om een bedrijfsverzamelgebouw met enige kantoren toe te laten op de hoek van de Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan in de wijk Wateringse Veld Zuid (RIS308476).

De parkeerdruk van het bedrijfsverzamelgebouw is eveneens berekend. Het behoeft minimaal 30 parkeerplaatsen en 11 fietsparkeerplaatsen. Deze aantallen zijn in het bestemmingsplan juridisch geregeld. Mocht de woonwijk meer parkeerplaatsen behoeven, dan is het meervoudig gebruik van parkeerplaatsen rond het bedrijfsverzamelgebouw mogelijk. Verwezen wordt naar bladzijde 43 van de toelichting bij het bestemmingsplan.''

In paragraaf 5.4 in rij 29 wordt, gelet op de watersleutel, de omschrijving '7 tot 15 centimeter' vervangen door 'minimaal 14 centimeter'.

In paragraaf 5.4 in rij 32 vervalt de zin "aangevraagd" en wordt vervangen door: 'De ingediende notitie vormvrije mer geeft het bevoegde gezag geen aanleiding om voor dit ruimtelijke project het opstellen van een milieueffectrapportage verplicht te stellen'.

In paragraaf 5.4 vervallen in rij 44 in de kolom 4 de woorden: 'aan de'.

In paragraaf 5.5.2 vervalt de toelichting op de bestemming "Waarde -Archeologie - 2"

De watersleutel is in bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

De notitie vormvrije mer beoordeling is in bijlage 6 bij de toelichting opgenomen, de beoordeling daarvan door het bevoegd gezag in bijlage 7.

Paragraaf 7.3 vervalt.

Regels van het bestemmingsplan

In de bestemming "Bedrijf" in artikel 3 staat in de aanhef 'voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van'. Dat is dubbelop met de bestemmingsomschrijving en vervalt.

In deze bestemming is geregeld dat toe te laten bedrijfsmatige activiteiten moeten voldoen aan de activiteiten in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' die in bijlage 1 bij de regels staat. In de bestemmingsomschrijving wordt een aantal acitiviteiten uitgesloten. Voor de inzichtelijkheid en de hanteerbaarheid zijn deze uitsluitingen in de Staat zelf opgenomen. De opvolgende artikelen 3.1.a.1 vervalt en 3.1.a.2, 3.1.a.3 en 3.1.a.4 worden hernummerd.

Door de gewijzigde formulering van de aanhef van artikel 3.1.a gaat de rest van dat lid als volgt luiden: 'met dien verstande dat;

    • 1. Bevi-inrichtingen en Wet geluidhinder inrichtingen daarvan uitgezonderd zijn;
    • 2. de bvo van elke bedrijfsvestiging niet groter dan 1.000 m² mag bedragen en
    • 3. de bvo van bedrijfsgebonden kantoren niet groter 25 % van de bvo van de betreffende bedrijfsvestiging mag bedragen'.

Omdat de kantoren in artikelen 3.1.b geen bedrijfsgebonden kantoren maar zelfstandige kantoren zijn, wordt het verschil benadrukt in dit artikel. Na 'kantoren' wordt ingevoegd: 'geen bedrijfsgebonden kantoren zijnde'.

Ook wordt in het belang van de waterbergingscompensatie in artikel 3.1 de bestemmingsomschrijving onderderdeel c. toegevoegd: 'waterbergingscompensatie'. De term 'waterbergingscompensatie' vervalt in de laatste zin. Verder wordt in artikel 3.1 bestemmingsomschrijving onderdeel d. toegevoegd: 'groen'. De term 'groen' vervalt in de laatste zin.

De aanhef van de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 bevat de formulering ' ten behoeve van deze bestemming'. Deze is dubbelop en vervalt. In artikel 3.2.1 wordt een lid f. toegevoegd die luidt: de gebouwen dienen voorzien te zijn van een sedumdak van minimaal 14 centimeter dik voor grassen en kruiden en met een minimale oppervlakte van 500 m².'

In de bestemming "Bedrijf" wordt in verband met de watersleutel artikel 3.3.c vervangen door:

c.het gebruik voor waterbergingscompensatie betreft het onderhoud van en de instandhouding van een sedumdak van minimaal 14 centimeter dik voor grassen en kruiden en met een minimale oppervlakte van 500 m²;

  • e. het gebruik voor groen betreft het onderhoud van en de instandhouding van een sedumdak van minimaal 14 centimeter dik voor grassen en kruiden en met een minimale oppervlakte van 500 m² als bedoeld in artikel 3.3.c en beplantingen op het maaiveld.'

De bestemming "Waarde - Archeologie- 2" in artikel 5 is door de geringe verwachting voor de aanwezigheid van archeologische monumenten niet doelftreffend en vervalt. Met het vervallen van artikel 5 in de regels worden de daarop volgende artikelen hernummerd.

In de bestemming "Groen" wordt de mogelijkheid tot het aanbrengen van verhardingen in de groene oever weggenomen. Het leidt ertoe dat in artikel 4.1 het woord 'wegen' vervalt.

De aanhef van de artikelen 4.2.1 en 4.2.2 bevat de formulering ' ten behoeve van deze bestemming'. Deze is dubbelop en vervalt.

In de algemene gebruiksregels staat in artikel 7.1.a.2 bij de uitsluiting van soorten van gebruik de term 'gebouw'. Bedoeld wordt 'garagebedrijf'. 'Gebouw' wordt door 'garagebedrijf' vervangen.'

Omdat de parkeervoorzieningen in het plan in de bestemmingsregels nader zijn omschreven, vervalt in de algemene afwijkingsregels artikel 8.1.g.

In de bestemming "Bedrijf"is geregeld dat toe te laten bedrijfsmatige activiteiten moeten voldoen aan de activiteiten in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' die in bijlage 1 bij de regels staat. In de bestemmingsomschrijving wordt een aantal acitiviteiten uitgesloten. Voor de inzichtelijkheid en de hanteerbaarheid zijn deze uitsluitingen in de Staat zelf opgenomen. De in de staat gehanteerde term 'detailhandel' (SBI-code 52) vervalt, de activiteit 'kledingindustrie' is verruimd met SBI-code 182.

Verbeelding van het bestemmingsplan

Op de verbeelding en haar legenda vervalt de aanwijzing van de bestemming “Waarde - Archeologie 2”

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied en haar omgeving beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0004.png"

Afbeelding 2.1: Straatbeeld van de bestaande situatie (bron: Google Maps)

2.2 Ontstaansgeschiedenis

De naam Wateringse Veld refereert aan de Oud- en Nieuw-Wateringveldschepolder. Het landschap kenmerkte zich door een polderstructuur.Het landschap van strandwallen bepaalde in belangrijke mate het vestigingspatroon in de kuststrook.

Het landschap in het plangebied is ontstaan vanaf omstreeks 4000 voor Christus. Het gebied maakte toen deel uit van een complex van duinen en strandwallen dat zich parallel aan de kust van zuid naar noord uitstrekte en door een duinenrij van de zee werd afgesloten. Drogere en nattere periodes wisselden elkaar af. Later ontstond veen in de lager gelegen delen. Waar eerst bossen waren, ontstonden moerassen. Ten noorden van wat nu het Oosteinde is, ligt een strook die bestaat uit geulafzettingen van de Gantel. Het Oosteinde ligt op een strandwalgordel die zich uitstrekt van Naaldwijk tot in de Hoekpolder ten zuiden van Rijswijk. De strandwalzanden behoren tot een reeks kleinere strandwallen die waarschijnlijk 5200 jaar geleden is ontstaan. Op de strandwalzanden liggen duintjes die door jongere afzettingen zijn overdekt.

Belangrijke lijnen in deze structuur bestonden al in de Romeinse tijd. Zo maakte het Oosteinde deel uit van een hoger gelegen route op een wal waarlangs in de loop van de tijd een reeks van dorpskernen is ontstaan. Tot deze zogenaamde voorstedelijke band behoren onder andere Wateringen, Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten. Kort na het ontstaan van het duinlandschap en nog voordat in de lagere delen een moeras ontstond, kwamen in het laat-neolithicum – een fase van de steentijd omstreeks 3500 tot 3000 voor Christus – mensen in het gebied wonen. Aan de hand van archeologische vondsten kan een beeld worden gevormd van mensen die niet alleen leefden van de veeteelt maar ook van de opbrengst van de jacht en van visvangst. Ook in de periode tussen 2215 en 500 voor Christus zijn meerdere malen mensen in het gebied actief geweest. In de Romeinse tijd, van het begin van onze jaartelling tot 270 na Christus, werd dit gebied bewoond door de Cananefaten. Zij vestigden zich op de oeverwallen langs de Gantel, de getijdenkreek die toen ter hoogte van het huidige Oosteinde stroomde.

Het deel van het plangebied ten zuiden van de Bovendijk ligt in wat vroeger een droogmakerij was. In het gebied is vanaf de 17e eeuw een dik pakket veen afgegraven en als turf afgevoerd waarna het gebied onder water is komen te staan. Later is het gebied als de Wateringveldsche Polder ingepolderd. Daarom bestond dit deel van Wateringse Veld tot 1994 hoofdzakelijk uit weiland terwijl het noordelijk deel van Wateringse Veld voornamelijk voor glastuinbouw werd gebruikt.

Sinds 1 januari 1994 is Wateringse Veld onderdeel van de gemeente Den Haag. Voordien behoorde dit vroegere glastuinbouw- en weidegebied tot de gemeente Wateringen. Na de annexatie werd het deel van het terrein tussen de Erasmusweg en de gemeentegrenzen van Rijswijk en Wateringen ontwikkeld als Vinexlocatie Wateringse Veld. Het totale gebied dat bestaat uit delen van de Wippolder, Oud- en Nieuw-Wateringveldschepolder en het boezemgebied, beslaat 326 hectare. In 1996 werd gestart met de bouw van ruim 7.500 woningen, voor het grootste deel eengezinswoningen in verschillende financieringscategorieën. Ook werd samen met de gemeente Rijswijk een bedrijventerrein ingericht.

In 2016 werd ten noorden van het plangebied aan de Guido van Dethstaat een groenvoorziening voor een deel voor de bouw van een appartementcomplex benut.

Het Regionale Structuurplan van het toenmalige Stadsgewest Haaglanden bevatte het volgende streefbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0005.png"

Afbeelding 2.2 Het paars gekleurde deel is een nieuw bedrijfsterrein, het oranje deel het nieuwe stads- en dorpsgebied en de bruine stippellijn het voorlopig tracé van de Zuidtangent (bron: het Regionale Structuurplan van het Stadsgewest Haaglanden, vastgesteld op 2 februari 2020.)

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed. Ze zijn niet aanwezig.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het plangebied vormt een parkeerterrein die bij de ontwikkeling van de Vinexlocatie Wateringse Veld in de negentiger jaren van de vorige eeuw werd aangelegd op gronden die voor agrarische doeleinden werden aangewend. De huidige inrichting kent om die reden geen cultuurhistorische waarden.

2.3.2 Archeologische waarden

Aan de hand van de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente Den Haag, de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland en lokale waardenkaarten zijn voor het plangebied de grenzen van het archeologisch waardevol gebied bepaalt.

Aan de kaarten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland valt af te lezen dat de zuidelijke helft van het plangebied van Wateringse Veld-Zuid – aangegeven met een lichtgrijze tint – overwegend een lage kans op archeologische sporen kent. Volgens de kaart met de gecombineerde waarden is er binnen het donkergrijs aangeduide gedeelte ter hoogte van de vroegere loop van de Gantel (ter hoogte van het Oosteinde en iets ten noorden daarvan) een zeer grote kans op archeologische sporen. In het grijze gebied ertussen (Parkbuurt Oosteinde, het noordelijke deel van Eilanden en het deel van Lage Veld ten noorden van de Middenweg) bestaat een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. De locatie van de 17e-eeuwse boerderij aan de Rijnerwatering is aangeduid als een terrein van hoge archeologische waarde. Voorafgaand aan de bouw van Wateringse Veld zijn dan ook vanaf 1996 verschillende archeologische opgravingen gedaan. Het plangebied ligt daarbuiten.

2.4 Ruimtelijke structuur

Het plangebied kent op enige afstand aan haar noord- en oostzijde woongebieden, aan haar zuid- en zuidwestzijde bedrijfsvestigingen en aan haar zuidoostzijde een groenvoorziening. De woongebieden dragen de naam Zonne Veld en hebben de karakteristiek van een tuinwijk. Het bedrijfsterrein bestaat uit ritmisch geplaatste solitaire bouwmassa's, die een doorlopende rooilijn vormen aan hun west- en oostzijden.

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied vormt één kavel bestaande uit het parkeerterrein en de zuidelijk daarvan gelegen weg. Bij gebrek aan bebouwing is van een stedenbouwkundige structuur geen sprake.

Het bestaande parkeerterrein ligt op circa 190 meter van de woonbebouwing ten westen van de Paul Steenbergenlaan. Het ligt op circa 50 meter van de woonbebouwing ten noordwesten van deze laan en op 30 meter van de woonbebouwing aan de Guido van Dethlaan. Het ligt op 60 meter van de bebouwing ten oosten van de Laan van Wateringse Veld en op 20 meter van de aangrenzende bedrijfsbebouwing.

De aanliggende woonwijk ten westen van de Laan van Wateringse Veld heet Zonne Veld. Die ten oosten van deze laan heet Vijvers. Zonne Veld heeft de karakteristieken van een traditioneel tuindorp: eensgezinswoningen van twee lagen met een kap in rijen, naast achter- ook voortuinen, openbare groenstroken en symmetrisch vormgegevenm plantsoenen. De wijk is aan haar west - en zuidzijde, die tevens de gemeentegrens vormt, begrensd door een wetering, veelal met aan de wijkzijde voorzien van brede groene oevers.

De aanliggende woonwijk Vijvers heeft de karakteristieken van een modern tuindorp. Met eensgezinswoningen van twee lagen met een kap, naast achter- ook voortuinen, openbare groenstroken en symmetrisch vormgegeven plantsoenen.

Het plangebied ligt daarmee op het scharnierpunt tussen het bedrijventerrein, de groene as langs de Paul Steenbergenlaan en de hoofdontsluiting van de gehele wijk, de Laan van Wateringse Veld. deze laan wordt begeleid door een tweede groene as. In de stedenbouwkundige structuur neemt dit plangebied daarmee een prominente positie in. Het ligt op de overgang van bedrijventerrein naar woonwijk, en tussen twee groenstructuren in. Kavel 100 vormt samen met de bedrijfsbebouwing aan de Laan van Wateringsveld een stedenbouwkundige eenheid.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied vormt voor een deel een openbaar parkeerterrein en kent 42 parkeerplaatsen. Het is uitsluitend als P+R-terrein aangelegd bij de te ontwikkelen openbaar vervoersverbinding tussen Kijkduin, Delft en Zoetermeer, de zogenaamde Zuidtangent die halteert op de Laan van Wateringse Veld. De bushalte is ruim opgezet en kent een aansluitingspad op het parkeerterrein. De tangent zou volgens de Structuurvisie - zie paragraaf 3.2.3 - tussen 2010 en 2020 worden aangelegd, vooralsnog als hoogwaardige buslijn naar Zoetermeer. Het gebruik als P+R-terrein is echter niet meer aan de orde vanwege het feit dat de genoemde aanleg niet heeft plaatsgevonden en de aanliggende ov-lijndienst Delft als eindhalte kent en geen tangent meer vormt. De betekenis van het parkeerterrein van de tangent is daarmee vervallen. De bezettingsgraad van het parkeerterrein is laag.

Het parkeerterrein sluit op een bedrijfsterrein aan, is aan alle vier zijden omgeven door straten, staat grotendeels en veelvuldig leeg en kent weinig woningen die op korte afstand gelegen zijn. De sociale veligheid van het parkeerterrein staat hiermee onder druk.

Het plangebied is in particulier eigendom evenals de Sylvian Poonsstraat en de oever van de wetering.

2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

De Laan van Wateringse Veld vormt een hoofdverkeersweg. Zij ontsluit de woon- en bedrijvenwijk in de richting van de Erasmusweg op andere delen van de bebouwde kom en via de Wippolderlaan - de N211 - op de autosnelweg A4. De Paul van Steenbergenlaan is een wijkontsluitingsweg, maar ontsluit ook het bedrijfsterrein zowel via de westelijke als de oostelijke route van de Sylvian Poonsstraat. De Guido van Dethstraat en de Sylvain Poonsstraat zijn ontsluitingswegen. Deze laatste ligt zowel aan de west, oost- als zuidzijde van het plangebied. Het zuidelijke deel van de Sylvain Poonsstraat ligt in het verlengde van de Hoefsmid en verbindt het Haagse en Rijswijkse deel van het bedrijfsterrein.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

Het plangebied ligt op 9 minuten lopen van de halte van de tramlijnen 16, 17 op het Parijsplein. Lijn 16 onderhoudt de verbinding tussen Wateringen, de spoorwegstations Hollands Spoor en Den Haag Centraal. Lijn 17 onderhoudt de verbinding tussen Wateringen, de spoorwegstations Hollands Spoor en Den Haag Centraal en het Kunstmuseum. Aansluitend op het plangebied ligt aan de Laan van Wateringse Veld de halte van buslijn 37. Zij onderhoudt de verbinding tussen het Haga ziekenhuis aan de Leyweg, het plangebied, de Harnaschpolder, Den Hoorn en Delft.

2.4.2.3 Langzaam verkeer

De Laan van Wateringse Veld kent separate fietspaden.

2.4.2.4 Parkeren

Het plangebied vormt een parkeerterrein met 42 ongebouwde parkeerplaatsen. Ten zuiden van het parkeerterrein ligt een de zuidtak van de Sylavian Poonsstraat, waaraan een parkeerkoffer met 7 parkeerplaatsen ligt.

Het flatgebouw aan de Guido van Dethstraat kent een parkeernorm voor bewoners van 28 parkeerplaatsen. Het aldaar aanwezige parkeerterrein kent 30 parkeerplaatsen. Bij de verlening van de omgevingsvergunning zou de parkeernorm voor bezoekers 7 parkeerplaatsen bedragen. Gelet op het feit dat de parkeerdruk in 2018 - de aanvraag van de vergunning stamde uit 2019 - minder dan 80% bedroeg, werd toen van deze norm ontheffing verleend en hoefden daarvoor geen parkeerplaatsen te worden aangelegd.

De parkeerdruk in de omliggende woonwijk is omstreeks 90%.

Het aangrenzende bedrijfsterrein kent 105 openbare parkeerplaatsen. De parkeerdruk aldaar is recent gemeten op de representatieve perioden voor dit soort locaties en dat zijn de drie laatste dagdelen van een werkdag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0006.png"

Afbeelding 2.2: Werkdag middag (bron:afdeling mobiliteit gemeente Den Haag)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0007.png"

Afbeelding 2.3: Werkdag avond (bron:afdeling mobiliteit gemeente Den Haag)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0008.png"

Afbeelding 2.4: Werkdag nacht (bron:afdeling mobiliteit gemeente Den Haag)

  Werkdag middag   Werkdag avond   Werkdag nacht  
Capaciteit   131   105   105  
Bezetting   71   22   17  
Parkeerdruk   54%   21%   16%  
Datum meting   dinsdag 8 oktober 2019   donderdag 2 december 2021   dinsdag 29 december 2020  

Tabel 2.1: Parkeerdruk op representatieve tijdsperioden (bron: afdeling Mobliteit gemeente Den Haag)

De capaciteit bij de meting op werkdag middag is hoger. In die meting is ook het gedeelte van de straat buiten de gemeentegrens gemeten, bij de andere metingen niet.

De maatgevende periode voor de bestaande woningen is de nacht. Dan blijkt uit de cijfers dat de parkeerdruk lager is dan in het dagdeel midden. De parkeerdruk mag niet gelijk of hoger dan 90% zijn. De gemeten parkeerdruk overschrijdt die norm niet.

2.4.3 Groene waarden

Het terrein is grotendeels verhard. In de drie grasperken staan 9 bomen. De grasperken hebben een oppervlakte van nog geen 500 m². De bomen zijn jonge Japanse Kaukasische Elzen of Sierperen.

Ze kennen geen ecologische waarde. Aan de oostzijde van het plangebied tussen de Sylvian Poonsstraat en de Laan van Wateringse Veld staan vier bomen in een rij. Ten westen van het plangebied ligt een groot grasveld dat grenst aan een wetering. Deze wetering begrenst met aanliggende groenstroken de wijk Wateringse Veld Zuid aan haar west- en zuidzijde en het plangebied aan haar westzijde. Ten noorden van het plangebied loopt deze wetering door en gaat zij onder de Paul Steenbergenlaan door.

De bomenrij langs de aanpalende Laan van Wateringseveld maakt deel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur en bestaat uit Japanse of Kaukasische Els of Sierpeer bomen van de 1e grootte of te wel 15 meter of hoger. De bomen kennen een brede kroon.

Ten zuiden van het bedrijfsterrein ligt een openbaar groengebied ten noorden van de Zweth Dulder en de ten zuiden van rijksweg A4.

Het meest nabij gelegen Natura2000-gebied is Solleveld en Kapittelduinen - dat ten zuidwesten van Kijkduin ligt op 6,3 kilometer afstand van het plangebied - gevolgd door Westduinpark & Wapendal - tussen Kijkduin en Scheveningen Haven - op 6,7 kilometer en Meijendel & Berkheide - ten oosten van Scheveningen Bad - op 9,9 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0009.png"

Afbeelding 2.1: Ligging van de Natura2000-gebieden in de omgeving van het plangebied (bron: Kuiper Compagnons)

2.4.4 Waterhuishouding

Oppervlaktewater

In het plangebied zijn geen watergangen gelegen. Ten noorden en westen van het plangebied ligt een doorgaande wetering die een duiker onder de Paul Steenbergenlaan kent. De wetering vormt de grens van Wateringse Veld Zuid aan haar west- en zuidzijde. Volgens de Legger van het hoogheemraadschap betreft het een primair water met de leggercode 41104590.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0010.png"

Afbeelding 2.2: uitsnede uit de Legger van het Hoogheemraadschap van Delfland, de watergang langs het plangebied is een primair water

In het plangebied of eromheen is geen KRW-waterlichaam gelegen.

Waterkwantiteit

De parkeerplaats en aanliggende straat aan de zuidkant daarvan kent een omvang van circa 1.800 m² waarvan de groenperken een oppervlakte van 500 m² hebben.De omliggende wijk kent volgens paragraaf 3.10.2 van de toelichting bij het voorgaande bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid een integraal waterbeheerssysteem waarbij het hemelwater in het oppervlaktewater wordt geloosd.

Veiligheid

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een waterkering.

Water in de ondergrond

Riolering

Het plangebied is aangesloten op het gescheiden gemeentelijk rioleringsysteem. Het plangebied kent geen rioolpersleidingen. Het plangebied is aangesloten op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder. Deze kent een overcapaciteit.

Boezemwater

Het ligt in het rioolbemalingsgebied Oud- en Nieuw-Wateringveldschepolder en kent een vastgesteld waterpeil dat varieert tussen -4,57 en -4,72 meter NAP.

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

2.4.5 Milieukwaliteit van de bodem

Maaiveld- en bodemsamenstelling

Het plangebied is grotendeels geasfalteerd.

Het gebied kent een 15 tot 30 centimeter dikke teelaardelaag een pakket van humusarme, zware zwavel tot lichte klei dat tot een diepte van één tot anderhalve meter onder het maaiveld stevig was. Daaronder was tot een diepte van 12 tot 20 meter beneden het maaiveld een afwisseling van klei-, veen-, zand- en zwavelhoudende lagen aanwezig. In Parkbuurt Oosteinde bevond de top van de zandlaag zich gemiddeld op een diepte van ongeveer 4 tot 8 meter beneden het maaiveld en kende de zandlaag een dikte van ongeveer 5 meter. In het oosten bestond de zandlaag uit een zwavelpakket met afwisselend dikke zandtussenlagen. Voor de zuidelijke buurten bedroeg de gemiddelde diepte van de top van de zandlaag ongeveer 2 tot 2,5 meter beneden het maaiveld, met een gemiddelde dikte van 3,5 meter. De dikte van de totale deklaag was hier dunner en was gemiddeld 14 meter dik. Op een diepte van 15 à 20 tot 45 meter beneden NAP bevindt zich het eerste watervoerende pakket dat bestaat uit goed doorlatende grove, soms grindhoudende zanden. Sommige van deze afzettingen zijn in het midden-pleistoceen afgezet door de Rijn en de Maas. Op een diepte van 45 tot 65 meter beneden NAP bevindt zich de eerste scheidende laag die is opgebouwd uit kleiige slibhoudende en venige afzettingen. Aan de basis bevinden zich soms grof ontwikkelde zandlagen. Onder deze scheidende laag bevindt zich nog een watervoerend pakket dat wordt gevormd door grofzandige afzettingen. Voordat Wateringse Veld-Zuid bouwrijp werd gemaakt varieerde het maaiveldniveau evenwijdig aan het Oosteinde van 0 tot 0,5 m boven NAP. De zuidelijke helft van Parkbuurt Oosteinde kende hoogten van 2,50 tot 2,90 meter beneden NAP. Ten zuiden van de Bovendijk kende het gebied een gemiddeld maaiveldniveau van 3,60 meter beneden NAP. Bij de ontwikkeling van Wateringse Veld-Zuid is op veel plaatsen het maaiveld opgehoogd met dekzand, zodat het uiteindelijke maaiveld tot 50 centimeter hoger kan liggen ten opzichte van het oorspronkelijke niveau. Binnen Zonne Veld is dit 25 centimeter hoger. Voor de buurten Lage Veld, Eilanden, Vijvers en Zonne Veld is het uiteindelijke maaiveldniveau na zetting van de opgehoogde gronden op 3,15 meter beneden NAP komen te liggen liggen. Binnen Parkbuurt Oosteinde is de ophoging echter minimaal geweest, zodat het uiteindelijke maaiveldniveau na zetting van de opgehoogde gronden op 1,5 m beneden NAP tot 0,5 m boven NAP zal liggen.

Milieukwaliteit van de bodem

Bodemkwaliteitskaart

De locatie bevindt zich in zone B9/O2 (Westvlietzone en Wateringseveld) van de bodemkwaliteitskaart van gemeente Den Haag. In deze zone kunnen licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK voorkomen. Op de locatie is geen sprake geweest van glastuinbouw.

Er is een bodem- en asfaltonderzoek uitgevoerd (Rotterdam, 4 mei 2020). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.

Asfaltverharding

Uit het asfaltonderzoek is gebleken dat de dikte van de asfaltlaag 17 cm bedraagt. In het laboratorium is in de geanalyseerde asfaltkernen indicatief geen PAK vastgesteld en is gebleken dat de kernen dezelfde laagopbouw hebben. Aangezien het asfalt na 1995 is aangelegd, is conform de CROW 210 geen aanvullend laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Er is met voldoende zekerheid aangetoond dat het asfalt teervrij is. De hoeveelheid teervrij asfalt wordt, op basis van de resultaten van het onderzoek, geschat op 130 m³. Het heeft een geschat totaal gewicht van 325 ton.

Funderingsmateriaal

Uit het onderzoek is gebleken dat de funderingsslaag onder het asfalt uit repac bestaat. De dikte van de laag bedraagt gemiddeld 45,5 cm. Onder de funderingslaag is zintuigelijk schoon zand aangetroffen. De totale hoeveelheid funderingsmateriaal wordt, op basis van de resultaten van het onderzoek, geschat op 340 m³. Het heeft een geschat totaal gewicht van 680 ton. Het aanwezige funderingsmateriaal is onverdacht.

Diffuse verontreinigingen

Zowel de zwak puin- en baksteenhoudende zandige bovengrond als de zintuigelijk schone ondergrond is niet verontreinigd tot boven de achtergrondwaarde.

Lokale verontreinigingen

Op de locatie zijn geen lokale verontreinigingen vastgesteld.

2.4.6 Kabels en leidingen

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in de ondergrond van het plangebied. Een uitzondering vormen de leidingen van Evides. Op een afstand van meer dan 300 meter zijn hogedrukaardgastransportleidingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0011.png"

Afbeelding 2.3: Ligging plangebied ten opzichte van hogedruk aardgas transportleidingen, waarbij naargelang diktevan de streep de druk 40, 66,2 of 79,9 bar bedraagt.

2.5 Functionele structuur

Het plangebied vormt een parkeerterrein en een weg.

Het bedrijfsterrein herbergt een fastfoodrestaurant en een sportschool. Het terrein ligt op 100 meter afstand van het wooncomplex ten noorden van de Paul Steenbergenlaan.

In de omgeving van de locatie zijn geen risicobronnen die van betekenis zijn voor de externe veiligheid aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

In het geval een nadere afweging van randvoorwaarden nodig is of beleid onderling moet worden afgestemd staat de vertaling in paragraaf 5.3. De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in paragraaf 5.4.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 15 september 2020 is de Nationale Omgevingvisie (verder NOVI) in werking getreden. Het is de visie op de leefomgeving vanuit het Rijk. NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. NOVI is een structuurvisie in de zin van de Wro. NOVI benoemt 21 nationale belangen en opgaven en onderscheidt daarbij de volgende 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • afwentelen wordt voorkomen.

Aan de hand van de NOVI wil het rijk samen met de regio's samenwerkingsafspraken maken en deze opnemen in Gebiedsagenda's.

Voorbereidingsbesluit

De regering heeft in haar coalitieakkoord aangegeven dat hyperscale datacenters een onevenredig groot beslag leggen op de beschikbare duurzame energie in verhouding tot de maatschappelijke dan wel economische meerwaarde. Zij zal daarom de landelijke regie en de toelatingscriteria bij de vergunningverlening aangescherpen. Daartoe wordt een algemene maatregel van bestuur voorbereid over de inhoud van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten op decentraal niveau voor de bouw van hyperscale datacenters. In afwachting van dit besluit heeft de minister van Ruimtelijke Ordening op grond van artikelen 4.3, eerste lid, en 4.3, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op 16 februari 2022 een zogenaamd voorbereidingsbesluit omtrent hyperscale datacenters genomen.

Ladder voor de duurzame verstedelijking

De 'ladder voor de duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting bij bestemmingsplannen dient verantwoord te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020.
Het Bro omschrijft de ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw als een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De Ladder moet worden doorlopen in die zin dat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wro geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen. Op 30 december 2011 is daartoe het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391).

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, het Kustfundament en het Natuurnetwerk Nederland van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland het gehele provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie Zuid-Holland (verder OZH), Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.

De OZH is op 15 maart 2022 in werking getreden en geldt als structuurvisie in de zin van de Wro. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie en de omgevingskwaliteit. De OZH omvat de volgende wettelijk verplichte plannen met vermelding van de juridische grondslag:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 Wro;
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer en
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De provincie wil met de OZH een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat zij geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendige meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • de best bereikbare provincie en
  • een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving


Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening (verder Verordening) als bedoeld in artikel 4.1 Wro is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de OZH in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden. Het plangebied is op grond van artikel 6.9 de ruimtelijke kwaliteit bedrijventerrein aangewezen.

Volgens artikel 6.10 van deze verordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze, de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zie ook paragraaf 3.2.1). Het toelaten van een bedrijfsverzamelgebouw voor de vestiging van bedrijven en kantoren is een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 6.10 van de Verordening. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.1 en voor de toetsing naar paragraaf 5.4.

Volgens artikel 6.12 lid 1 van deze verordening moet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein aan bepaalde eisen voldoen.

Volgens artikel 6.11 lid 2 van deze verordening is de aanwijzing tot een bestemming voor kantoren alleen toelaatbaar onder bepaalde omstandigheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0012.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Het plangebied ligt in de aanduiding 'steden en dorpen'. Het parkeerterrein is als bedrijfsterrein aangeduid, de wetering ten westen van het plangebied is aangeduid als regionaal water.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (verder MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.

De MRDH heeft de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals:

  • het stoppen van CO2-uitstoot,
  • hergebruiken van afval,
  • permanent leren en
  • een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen.

Deze ambities zijn inmiddels in de Strategische Agenda verwerkt.

Later werkte ze vanuit twee agenda's en één programma:

  • de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk (verder Agenda),
  • de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en
  • het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio.

Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:

  • verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • economische vernieuwing;
  • transitie naar toonaangevende duurzaamheid en
  • de attractiviteit van de regio.

Door het investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.

Het Investeringsprogramma heeft MRDH samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld.

Voor de toetsing aan het regionaal beleid zoals verwoord in de Agenda wordt verwezen naar paragraaf 5.4.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Voor een stad die tegen een stootje kan coalitieakkoord 2022-2026

In dit akkoord wordt wat betreft het ruimtelijk beleid een verantwoorde ontwikkeling van de stad beoogd. Daartoe behoort een 'Stad met voorzieningen' Om fijn te kunnen wonen, is meer nodig dan alleen goede woningen. Groen, een mooie en schone buitenruimte die uitnodigt om te bewegen en waar je elkaar kan ontmoeten, maar ook ruimte voor horeca en bedrijven, goede maatschappelijke voorzieningen en de aanwezigheid van kunst en cultuur.

3.2.4.2 Agenda Ruimte voor de Stad

De Agenda Ruimte voor de Stad (verder Agenda) is door de raad vastgesteld op 15 december 2016 (RIS295016). Het is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad

Voor de Agenda zijn vier transitieopgaven van belang:

  • de ontwikkeling naar een nieuwe economie,
  • de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving,
  • de roep om slimme stadsontwikkeling en
  • de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.

Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en - stedelijke - gezinnen en ondernemende mensen.

In de Structuurvisie Wéreldstad aan Zee uit 2005 is de strategische keuze gemaakt voor binnenstedelijke verdichting. De Agenda stelt dat binnenstedelijke verdichting en herstel van het stedelijk weefsel een opgave blijven.

Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de Agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken” langs vier "sporen':

  • ruimte bieden aan initiatieven,
  • co-creatie van ruimtelijke plannen,
  • stadsdebat over de toekomst van de stad en
  • de samenwerking met stakeholders.

Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd worden.

  • 1. Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • 3. Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.
  • 4. Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet.
  • 5. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.
  • 6. Verder zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden, gemaakt worden.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Rijksbeleid

De bescherming van stads- en dorpsgezichten, de verlening van vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten en de bescherming van archeologische monumenten is geregeld in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Het overgangsrecht gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt.

3.3.2 Provinciaal beleid

Aan het plangebied wordt in de Omgevingsverordening Zuid-Holland geen cultuurhistorische waarde toegekend.

3.3.3 Gemeentelijk beleid

Gezien de bestaande situatie, zoals omschreven in paragraaf 2.3.1, waaruit blijkt dat er geen cultuurhistorische waarde sprake is, wordt op het beleid niet verder ingegaan.

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de 'Beleidsnota Archeologie 2021-2030' (RIS311200). geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1.   Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2.   Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.

3.   Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

3.4 Groene waarden

3.4.1 Rijksbeleid

De bescherming van Natura2000-gebieden, het areaal aan bosgebieden en de waarden van flora- en fauna zijn geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze wordt in paragraaf 4.8 toegelicht. Het Barro biedt de mogelijkheid aan de provinciale bestuurslaag om het Natuurnetwerk Nederland aan te wijzen

3.4.2 Provinciaal beleid

Aan het plangebied wordt in de Omgevingsverordening Zuid-Holland geen natuurlijke waarde toegekend.

3.4.3 Gemeentelijk beleid
3.4.3.1 Agenda Groen voor de Stad 2016

In de Agenda Groen voor de Stad2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) (verder Agenda) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is

  • een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen,
  • waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en
  • bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven.

Het Haagse groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met ecologische maatschappelijke en economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling. Het kapitaal kent daarmee ecologische (klimaat, biodiversiteit), maatschappelijke (gezondheid, ontspanning) en economische waarde (imago, ontwikkeling), waarbij deze waarden met elkaar in evenwicht moeten zijn.

In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (verder: SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn

  • de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld,
  • verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals gezondheid en recreatie, en
  • de nieuwe groene gebieden zoals het Molenvlietpark opgenomen en
  • het Haagse Bos en het landgoed Sorghvliet eraan toegevoegd.

Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema

  • de kernkwaliteiten die moeten behouden,
  • de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien,
  • de ambities en
  • het ontwikkelpad

geschetst.

De Agenda constateert dat in de wijk Wateringse Veld water, natuurvriendelijke oevers en poelen op een weloverwogen wijze zijn ingepast in de stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0013.png"

Afbeelding 3.1: Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur

Voor het plangebied geldt de hoofdstructuur niet. Voor de naastgelegen Laan van Wateringse Veld wel. Deze levert binnen de structuur een kernkwaliteit als bomenlaan. De Laan dient om deze reden aan beide zijden bomenrijen te kennen.

3.4.3.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag is de bestaande natuur een belangrijk onderdeel van de stad. De natuur in de stad wordt stadsnatuur genoemd. Een stad met een vitale stadsnatuur is een vitale stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) (verder de Nota) zijn handvatten opgenomen om de stadsnatuur ook aan te wenden voor een ecologisch systeem die meer biodiversiteit zal kennen.

Een groene stad heeft al veel te bieden aan haar inwoners. Immers bomen en planten

  • zorgen voor verkoeling tijdens warme zomers én
  • bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven,
  • zijn beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag.

Een stad waarin de stadsnatuur meer biodiversiteit biedt, zoals vlinders en vogels,

  • blijkt dat een positieve invloed op het welzijn van mensen te hebben,
  • zorgt er verder voor dat lastige soorten minder kans krijgen en genoeg natuurlijke vijanden aanwezig zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden. Ze zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei plante- en diersoorten. Voor de verbindingen tussen deze gebieden zorgen de ecologische verbindingszones. Deze zones

  • zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding tussen deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen,
  • functioneren zelf ook als belangrijke leefgebieden.

Deze Nota volgt de Nota Ecologische Verbindingszones op.

In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting van deze zones door middel van vuistregels van biotopen. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk, dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

  • beheer, behoud en ontwikkeling van genoemd netwerk
  • het rekening houden met de leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin en openbare ruimte,
  • het rekening houden met de leefomstandigheden van planten en dieren en ecologisch gezond stadswatersysteem bij beheer en inrichting van de oppervlaktewateren,
  • het rekening houden met de leefomstandigheden van planten en dieren in en op gebouwen, gevels en kademuren (motie natuurinclusief bouwen, RIS288182),
  • het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en
  • monitoring van de stadsnatuur.

Het plangebied ligt niet in of nabij de ecologische verbindingszones. Wel ligt zij naast een groenvoorziening langs de wetering die heel Wateringse Veld Zuid aan haar west - en zuidzijde begrenst.

3.4.3.3 Bomenbalans

In de door de raad aangenomen motie RIS 298921 moet bij grote herinrichtingen worden toegelicht hoeveel bomen moeten worden gekapt dan wel er bijkomen, de zogenaamde bomenbalans.
In het parkeerterrein staan 9 bomen in stroken om de parkeerplaatsen. Die stroken zijn gezamenlijk 500 m2 groot. De bomenbalans toont door het gebrek aan ruimte een afname met 9 bomen. Op 27 juli 2022 heeft overleg plaatsgevonden met de stadsecoloog. Om tot een compensatie te komen dient een groen sedumdak met een minimale oppervlakte van 500 m2 verplicht te zijn dat gelet op de Nota Stadsnatuur ook met kruiden wordt ingericht. Een verdere compensatie betreft de aanplant van negen bomen in de omgeving van het plangebied. Het IPP zal daarvoor zorgdragen en heeft dat in een brief aan Burgemeester en Wethouders toegezegd. Mocht dit onverhoopt toch niet haalbaar blijken zal het IPP hiervoor een storting in het bomenfonds moeten doen.

3.4.3.4 Nota stadsbomen

In de 'Nota Stadsbomen' (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: er wordt gewerkt aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en het kroonoppervlak in onze stad mot worden uitgebreid. De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren, sterker nog, hij kan overlast veroorzaken. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren.

De gemeenteraad heeft een deel van het stadbomennetwerk als monumentale boom aangewezen.

In en rond het plangerbied bevinden zich geen monumentale bomen.

3.5 Waterhuishouding

3.5.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is in december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De richtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers). Een watergang die onder de werking van de richtlijn valt, noemt men een KRW-lichaam. De watergang de Zweth Dulder vormt een KRW-lichaam.

3.5.2 Rijksbeleid

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (verder NWP2). Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar met een vooruitblik richting 2050 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's.

3.5.3 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor -000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).

De wetering ten westen van het plangebied is een regionaal water op grond van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.5.4 Regionaal beleid - Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 2022-2027 Waterwerk - Watermerk

In dit waterbeheerplan heeft het schap ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld. Het schap zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werkt ze aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt zij samen met gebiedspartners en werkt ze aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

De ambities in het plan betreffen:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt zij verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën.
  • Bij het beheer van het grondwater om te gaan met de complexiteit van het grondwatersysteem en de verantwoordelijkheid, die verdeeld is over provincie, gemeenten, waterschap, drinkwaterbedrijven en grondeigenaren/particulieren. Het waterschap heeft invloed op het grondwater in peilbeheer, vergunningen voor onttrekkingen en advisering aan derden. In haar werkingsgebied is er een beperkte relatie tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil.
  • Wij regelen het waterpeil in de sloten en vaarten. In ons gebied is er een beperkte relatie tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil.
  • Wij pakken onze maatschappelijke verantwoordelijkheid en werken samen met partners aan verantwoord, duurzaam en toekomstbestendig gebruik.'

Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaard. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken. 

Watertoets

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het schap heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Hierin worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en aangegeven op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

De thema's betreffen:

  • Veiligheid en waterkeringen

Ligt het plangebied in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding?

  • Waterkwantiteit

Tot welk boezemwater behoort het plangebied?

Welk peil wordt in het plangebied aangehouden?

Zijn er waterlopen in het plangebied?

Voegen de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied in vergelijking met geldende bestemmingsplan verhardingen toe en is een toename gecompenseerd?

Op welke wijze wordt ontvangen hemelwater ontvangen?

Kunnen de ruimtelijke ontwikkelingen invloed hebben op de kwantiteit van het grondwater?

  • Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ligt er in het plangebied een KRW-waterlichaam?
En zo ja wordt dat door de ruimtelijke ontwikkelingen beïnvloed?

Kunnen de ruimtelijke ontwikkelingen invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater?

  • Afvalwater en riolering

Zijn er rioolpersleidingen in het plangebied en op welke wijze en waar wordt het afvalwater gezuiverd?

  • Klimaatadaptie

Zijn er maatregelen om de effecten van de kliomaatverandering - zoals hitte, droogte en kans op hevige langdurige regen mogelijk?

3.5.5 Gemeentelijk beleid
3.5.5.1 Visie Toekomstbestendig Haags Water

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' (RIS280008) is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en het schap is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • De basis op orde: zorgen dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: Als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.
3.5.5.2 Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025

Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620) beschrijft de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. Daarnaast is de integraliteit versterkt door de aansluiting bij en afstemming op de bouwopgave, klimaatadaptieve oplossingen bij opgaven in de openbare ruimte en communicatie (interne en externe risicodialogen). In het plan omschrijft de gemeente verder op welke wijze zij invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater. Het plan beschrijft de voorzieningen die nodig zijn voor de inzameling en het transport van afvalwater, hemelwater en grondwater. Verder beschrijft het de huidige en gewenste staat van het oppervlaktewater en hoe de afstemming is geregeld tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland. Ook beschrijft het plan de gevolgen voor het milieu van de aanwezige voorzieningen en de aangekondigde activiteiten.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).Verwezen wordt naar parargraaf 3.2.3 De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV).

Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. Het mobiliteitsbeleid richt zich daarin niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Ook wordt er geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen. De SBA is door MRDH nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025. Ze geeft invulling aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. Ook stelt ze een samenhangend pakket aan maatregelen voor voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden.

  • Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is.
  • Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen.
  • Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra.
  • De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op onder andere gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering.
  • Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Op de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664) wordt in paragraaf 3.8.4 ingegaan.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van MRDH voor het openbaar vervoer. Deze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de eerder (zie paragraaf 3.2.3) genoemde Vervoersautoriteit.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0014.png"

Afbeelding 3.2: Streefbeeld openbaar vervoernetwerk

Het plangebied is gelegen aan de HOV-tangent tussen Leyenburg, het plangebied, Delft, Pijnacker en Zoetermeer. Het is een busverbinding met een hoge frequentie en een goede doorstroming.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 kilometer per uur zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.

De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) (verder SWL) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De SWL

  • bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten.
  • beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0015.png"

Afbeelding 3.3 Hoofdstructuur wegverkeer

De Laan van Wateringse Veld vormt een stedelijke hoofdweg. De Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan zijn wijkontsluitingswegen.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0016.png"

Afbeelding 3.4 Streefbeeld fiets

Het plangebied is gelegen aan de Laan van Wateringse Veld, die een sterroute vormt met fietspaden ter weerszijden van de rijstroken.

Parkeren van motorvoertuigen

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving en voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Openbare parkeergelegenheid

De betekenis van het bestaande parkeerterrein voor de parkeerbehoefte in de omgeving gaf de gemeenteraad aanleiding om op 10 juni 2021 een motie aan te nemen. In deze motie (RIS 309101) werd het College verzocht het draagvlak voor het opheffen van het parkeerterrein in de wijk te peilen, alvorens een bouwplan uit te werken en de raad over de uitkomsten te informeren. Ter afdoening van de motie op 28 september 2021 werd de initiatiefnemer door het College verzocht om in de toelichting bij het bestemmingsplan aandacht te besteden aan de uitkomsten van het onderzoek naar het draagvlak in de wijk. Verder diende een integrale belangenafweging plaats te vinden.

Om het draagvlak te peilen werd door de initiatiefnemer op 28 september 2021 een participatiebijeenkomst gehouden. Het verslag daarvan staat in paragraaf 7.1. De integrale afweging tussen de ontwikkeling en de betekenis van het bestaande parkeerterrein staat in rij 19 in paragraaf 5.4 vermeld.

Parkeernormen voor motorvoertuigen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571). Ze is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (RIS291425 & 160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.


Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Parkeernormen voor fietsen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze normen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

De met de ontwikkeling samenhangende verkeersaspecten wat betreft voertuigbewegingen, de parkeerbehoefte en de behoefte aan fietsparkeerplaatsen zijn onderzocht (Rotterdam, 2021) en rapportage daarvan vormt bijlage 1 bij de toelichting. Daarmee kan de uitvoerbaarheid van het plan getoetst worden.

3.7 Economie

3.7.1 Algemeen

Gelet op het doel van dit bestemmingsplan, wordt hier alleen ingegaan op het beleid van de verschillende overheden omtrent de huisvesting van bedrijven en kantoren.

3.7.2 Bedrijven
3.7.2.1 Rijksbeleid

Zoals al aangegeven in paragraaf 3.2.1 betreft het rijksbeleid het voorbereidingsbesluit omtrent hyperscale datacenters en de zogenaamde Ladder voor de duurzame verstedelijking .

3.7.2.2 Provinciaal beleid

In de De provinciale Omgevingsverordening (verder Verordening) is het plangebied aangeduid als bedrijfsterrein. Volgens artikel 6.12 lid 1 van deze verordening moet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein bedrijfssoorten toelaten uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan. In lid 4. wordt gesteld dat in het eerste lid met het begrip 'bedrijventerrein' een bestaand bedrijventerrein bedoeld wordt. Dat is in het plangebied echter niet het geval. Het vormt daarmee een aanbeveling, die in paragraaf 5.4 getoetst wordt.

3.7.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (zie paragraaf 3.2.3 heeft de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk vastgesteld. Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie - hierbij wordt gedacht aan een campussen netwerk, maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie om daarmee de werkloosheid terug te dringen.

3.7.2.4 Gemeentelijk beleid

Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen (verder visie) (RIS303550) dient als kadernota voor het economisch beleid en vervangt de beleidsnota “de Kracht van Kwaliteit” (RIS180414).

De brede economische groei als algemeen doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;

2. een veerkrachtige economische structuur;

3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;

4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.

Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal, zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. In dat verband is er dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet daarbij ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van

  • internationale topmilieus,
  • bedrijventerreinen tot
  • kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.

Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer gevestigd zijn. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijker als vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. De ambitie van Den Haag is om in 2030:

  • het best te scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden;
  • dé stad te zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland;
  • daarbij in te spelen op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en
  • verder in te zetten op schonere lucht en minder geluidhinder.

Actieprogramma Kleinschalige Bedrijfsruimte (verder Programma).

Het ondersteunen en faciliteren van beginnende en kleinschalige bedrijvigheid vormt de kern van het economische beleid in de wijken. Vergroting van het aanbod aan kleinschalige bedrijfsruimte vormt daarbij de prioriteit. Dit Programma (RIS181978) zet daarop in.

Om de ondernemers die actief zijn in de ambachtelijke bedrijfsactiviteiten zo goed als mogelijk te faciliteren, ligt de focus onder andere op de categorie verzamelgebouw. Gestreefd wordt naar het toevoegen van bedrijfsruimte in onder meer het stadsdeel Escamp. Uit onderzoek van de Stec Groep naar de behoefte aan kleinschalige bedrijfsruimte in Den Haag (2016) blijkt dat zij

  • een uitbreidingsvraag verwachten van circa 30.000 tot 50.000 m² in de periode tot en met 2026 en
  • de nabijheid van de eigen woning en het verzorgingsgebied belangrijke locatie-eisen van die bedrijfsruimte achten.

Onder kleinschalige bedrijfsruimte wordt een verblijfsruimte verstaan, waarin de werkzaamheden overwegend zijn gericht op vervaardiging, verwerking en/of opslag en distributie van goederen. Te denken valt aan ruimten voor aannemers, loodgieters, ambachten, drukkerijen, groothandel, kleine industrie, reparatie en zo meer. Kantoren, winkels, horecapanden, showrooms met verkoop aan particulieren en andere bebouwing met een commerciële functie ten behoeve van de finale consument vallen buiten deze categorie. De gebruiksmogelijkheid van bedrijfsruimten in de wijken gaat conform de locatietypologie in de functiemengingstrategie (RIS 127027).

Voor startende ondernemers zijn bedrijfsverzamelgebouwen belangrijk als betaalbaar onderkomen. De gemeente brengt mogelijke locaties voor bedrijven in kaart en stimuleert de ontwikkeling er van.

Ook in een aangenomen motie in de gemeenteraad (RIS298698) van 14 december 2017 werd een tekort aan huisvestingsplekken voor ambachtelijke midden- en kleinbedrijven (verder mkb) in Den Haag geconstateerd. De duurzaamheids- en energietransitie veroorzaakt een grote en groeiende vraag naar daarop gerichte mkb-bedrijven en naar huisvestingsmogelijkheden voor deze bedrijven. Door het bieden van die huisvesting ontstaat tevens een groeiende vraag naar personeel. Het College zegde daarop vestigingskansen toe.

Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' (Rv 88 - 2005; RIS127027) komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde. Onder gebieden met functiemenging worden stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid en gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies verstaan.

Omvang
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven met werkruimte sdie groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen.

Vooral combinatiegebouwen met praktijkruimten (tandarts, kapper), kantoorruimte (accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

Milieubelasting

De handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (Den Haag, 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijfssoorten in de Standaard Bedrijfs Indeling verder ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijfssoort is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

3.7.3 Kantoren
3.7.3.1 Rijksbeleid

Zoals al aangegeven in paragraaf 3.2.1 betreft het rijksbeleid de zogenaamde Ladder voor de duurzame verstedelijking.

3.7.3.2 Provinciaal beleid

Volgens artikel 6.11 lid 2 van de provinciale Omgevingsverordening (verder Verordening) is de aanwijzing tot een bestemming voor kantoren alleen toelaatbaar op locaties waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II bij de Verordening. Dat is hier niet het geval. De Verordening dat stelt buiten deze locaties alleen

  • kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging en
  • bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf

gevestigd mogen worden.

3.7.3.3 Gemeentelijk beleid

De kantorenstrategie is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie 2018 – 2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807) (verder strategie). De voorgaande kantorenstrategie had als doel om het overaanbod in Den Haag en in de regio te verminderen door het aanbod naar ander vastgoed te transformeren. De Haagse kantorenmarkt echter, is in korte tijd sterk veranderd.

  • De vraag naar kantorenruimte neemt sterk toe, terwijl het aanbod door die transformatie afneemt. Er is al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten. Zo'n voorbeeld is de kantorenverzamelgebouwen.
  • Daarnaast verandert de aard van de vraag als gevolg van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, startups en groeiende bedrijven. Het midden – en kleinbedrijf is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het openbaar vervoer, centraal gelegen en dicht bij andere bedrijven en voorzieningen.

Belangrijke elementen van de strategie zijn verder

  • Toevoegen van kwaliteit aan de kantorenvoorraad door het creëren en aanhouden van een actuele gesaldeerde planvoorraad van 200.000 m² bruto vloer oppervlak voor nieuwbouw van kantoren op geschikte locaties; de feitelijke uitwerking wordt vastgelegd in de gebiedsagenda's,
  • het terughoudend omgaan met transformaties van panden met een bruto vloer oppervlak van meer dan 1.500 m²,
  • het respecteren van bestaande transformatieplannen,
  • het stimuleren van verduurzaming,
  • de verruiming van bestemmingsplannen met horecafaciliteiten en.
  • het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de nationele en internationale toplocatis die den Haag te bieden heeft.

3.8 Duurzaamheidsbeleid

3.8.1 Rijksbeleid

De Nationale Omgevingvisie (verder NOVI) is in werking getreden. Het is de visie op de leefomgeving vanuit het Rijk. NOVI is een structuurvisie in de zin van de Wro. NOVI benoemt 21 nationale belangen en opgaven en onderscheidt daarbij 4 prioriteiten waarvan één luidt: 'Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie'.

Wat betreft het circulair bouwen heeft het Rijk heeft een forse ambitie: Nederland 100% circulair in 2050 (met als tussenstap 50% circulair in 2030). Ook biedt zij gemeente de gelegenheid in dit verband deel te nemen aan het Programma Samen Versnellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

3.8.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie in de zin van de Wro. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving waarvan:

  • een klimaatbestendige delta;
  • energievernieuwing;

onderdelen zijn.

3.8.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag werkt vanuit haar Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het Werk onder andere andere aan de transitie naar toonaangevende duurzaamheid.

3.8.4 Gemeentelijk beleid

In de Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829) heeft de gemeenteraad duurzaamheid als norm voor ruimtelijke ontwikkelingen gesteld.

Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's:

  • de overgang naar schone energie,
  • een aantrekkelijke leefomgeving,
  • schone mobiliteit en
  • het hergebruik van grondstoffen.

Het streven is om voor de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Elk thema wordt in het navolgende behandeld. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld. De monitoring doet de gemeente in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid.


Energie

De gemeente verplicht dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en zonder aardgasaansluiting wordt opgeleverd. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het

  • Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en
  • het ontwerp van de Transitievisie warmte (RIS310442)

is vastgesteld voor dit deel van de stad. Omdat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden, is het gebruik van stadsverwarming die een hoge temperatuur biedt daarvoor onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande woningen en gebouwen.

Den Haag voert een duurzaam bouwenbeleid met de integrale prestatie-instrumenten GPR of BREEAM.

  • De ambitie voor GPR is minimaal een 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en 9 voor energie.
  • Wordt gekozen voor BREEAM dan is de norm minimaal vier sterren. Een hogere prestatie kan worden beloond.


Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard te gaan. Dit vraagt een maximale inzet op

  • klimaat bestendigheid - omgaan met wateroverlast, hitte en droogte - en
  • een sterke vooruitgang in milieukwaliteit.

Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals

  • gebiedsontwikkelingen,
  • herinrichtingen en
  • grootschalig onderhoud.

De groenvoorzieningen in de stad worden kwalitatief ontwikkeld, zodat deze toekomstbestendig worden. In intensiveringsgebieden zullen groenvoorzieningen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan hun verschillende functies in de stad:

  • natuurontwikkeling,
  • bijdragen aan klimaatbestendigheid,
  • plekken voor rust en ontspanning bieden.

Voorts wordt ingezet op

  • schone lucht en bodem,
  • aangenaam omgevingsgeluidsniveau en
  • externe veiligheid.

Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond wordt steeds belangrijker.

- Nota Stadsnatuur

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3.2.

- Nota Stadsbomen

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3.4.

- Natuurinclusief bouwen

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3.2.

Mobiliteit

Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en het openbaar vervoer. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking. Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.

De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van deelauto's of elektrische deelauto's . De parkeernormen voor nieuwe woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de openbaar vervoercorridors en -knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.

Den Haag zet in op actieve en duurzame mobiliteit, zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). Dat betekent onder andere dat wordt uitgegaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-Ov-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte en de gebouwen kiezen we

  • in de eerste plaats voor de voetganger en fietser,
  • gevolgd door het openbaar vervoer,
  • deelmobiliteit en
  • privéauto.

Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, openbaar vervoer en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, Hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, fiets of bakfiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag. 

De bestaande voet- en fietspaden zijn niet altijd optimaal. Soms is er onderhoud nodig, of een verbetering van de verkeersveiligheid. De aandacht ligt daarom op het verbeteren en versterken van de loop- en fietsverbindingen maar ook op een logische ontsluiting van het autoverkeer.

We verbeteren met name de verbindingen naar bestemmingen als winkels, scholen, groen, zorg en openbaar vervoerhaltes. Een aantrekkelijk netwerk maakt de wijk makkelijk 'beloopbaar en 'befietsbaar'. We maken waar mogelijk bredere stoepen, en er komen doorsteken, bruggen en verbindingen om het netwerk compleet te maken. Het oversteken van drukke wegen moet makkelijker en veiliger worden. Routes worden aantrekkelijker ingericht, met meer voorzieningen zoals bankjes en fietsenstallingen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de groenstructuren in de buurten.  

Belangrijke voorwaarde voor het fietsen is om goede, toegankelijke en veilige fietsenstallingen te hebben zowel bij woningen als bij openbaar vervoerhaltes en voorzieningen. Ook is het belangrijk om mensen meer vertrouwd met fietsen te maken, omdat niet iedereen er bekend mee is of ervaring mee heeft.

Bij gemotoriseerd vervoer zetten we versneld in op schonere alternatieven. Met deze maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie voor luchtkwaliteit na.

Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen:

  • gebruiksgoederen delen en hergebruiken,
  • hergebruik uit huishoudelijk afval,
  • hergebruik uit de bouw,
  • plastic terugdringen,
  • voedselverspilling tegengaan,
  • ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement.

De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in

  • zowel de bouw en sloop van gebouwen als
  • de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte.

Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerp oplossingen in bouwprojecten.


Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit 2012 en de daaraan gekoppelde energieprestatie Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

Circulair bouwen 

Den Haag zet in het Grondstoffenplan (RIS310284) stappen uiteen om te komen van afval tot grondstof, onder andere op het gebied van bouw- en sloopafval. Alles wat we nu weggooien kan de grondstof zijn voor iets nieuws. Dat vraagt om een andere aanpak, onder andere op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Gemeente Den Haag doet daarnaast mee in het Programma Samen Versnellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, en is één van de mede-ondertekenaars van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. Er wordt daarbij onder andere. ingezet op biobased bouwen - gebruik maken van materiaal dat Co2 opslaat en hernieuwbaar is - en geïndustrialiseerd conceptueel bouwen -bouwproductie versnellen en milieu-impact verlagen. 

Hoofdstuk 4 Wet- en regelgeving

4.1 Inleiding

Naast beleidsdoeleinden dient de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen ook rekening te houden met andere wet-en regelgeving dan de Wro. In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage , externe veiligheid, geluid, lucht, de milieukwaliteit van de bodem, milieuzonering, natuurbescherming en windhinder en bezonning. Indien nader onderzoek noodzakelijk is, wordt dit in paragraaf 5.3 beschreven.

4.2 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Wet milieubeheer

De Europese m.e.r.-richtlijn is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm). Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor activiteiten:

  • die aanleiding geven tot het maken van een passende beoordeling op grond van artikel 7.2.a.1 en ook van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming; het betreft de natuurbehouddoelstellingen van Natura2000-gebieden (zie paragraaf 4.8.1);
  • die in de lijsten C en D van het Besluit m.e.r. (verder het Besluit) zijn vermeld; belangrijk is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit: stedelijke ontwikkelingsprojecten. Het betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van
    • 1. de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, waarbij de oppervlakte 100 hectare of meer is,
    • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of
    • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer kent.

De genoemde oppervlaktes en omvang vormen de drempelwaarden.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling luiden dat na aanvraag de beslissing voor deze beoordeling binnen 6 weken moet plaatsvinden. In artikel 7.16 Wm is een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers bij de aanvraag voor deze beslissing . De lijst betreft

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten en
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bevoegd gezag moet zijn beslissing omtrent Milieu Effect Rapport (verder MER) in een kennisgeving vermelden en ter inzage leggen.

.

In de Wijzigingswet milieubeheer (Staatsblad 2017 169) wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om drempelwaarden voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten in de lijsten C en D van het Besluit aan te geven. Met de aanpassing van het Besluit, zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling (verder vmb). De ontwikkeling in dit bestemmingsplan betreft daarmee een stedelijk ontwikkelingsproject die een vmb-beoordeling behoeft.

Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een Milieu Effect Rapport (verder MER) moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit, zoals het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.

Gevolgen voor de bestemmingsplannen

Voor vmb-projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu ook bij een vmb voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit dan wel -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit dan wel -plan.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen

opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het

vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt

de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent

externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de

nabijheid van de locatie waarop het Bro betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en

het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou

verblijven en wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt

als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Op elk van de bronnen die de externe veiligheid bepalen wordt hieronder ingegaan.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR

geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten,

een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar,

binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare

functies mogelijk worden gemaakt, uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden.

Ten aanzien van het GR bevat het Bevi een verantwoordingsplicht rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het

Bevi niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de

veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.

Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene

regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.2.1) worden drie veiligheidszones aangewezen.

Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door

middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt)

kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een

kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor

dergelijke verblijdsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie

aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking

getreden.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het

vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten

aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld

(raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten

zijn hieronder vermeld:

1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.

2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden,

gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen

met risicovolle bedrijven/inrichtingen.

3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.

4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.

5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun

eigen ambitieniveau:

Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen

hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er ligt een

expliciet collegebesluit voor ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de

kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Verwezen wordt naar paragraaf 5.4 rij 33.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen met uitzondering van gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt verschillende geluidsbronnen, een daarvan is industrielawaai. Bij de vestiging van een bedrijfsfunctie kan de juridische mogelijkheid ontstaan dat rondom de vestigingsplaats een geluidszone moet worden vastgesteld.

4.5 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet tot wijziging van de Wm (luchtkwaliteitseisen) in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm. Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden.

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door

  • de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm),
  • stikstofdioxide (NO2 ) plus
  • de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wm is aangegeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzocht moet worden in hoeverre de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee kan de uitvoerbaarheid van het plan getoetst worden. In bijlage 2 is het onderzoek en de conclusie (Rotterdam, 2021) vermeld.

4.6 Milieukwaliteit van de bodem

Op de bescherming van de milieukwaliteit van de bodem en de bescherming van burgers die op die bodem aanwezig zullen zijn bij een toekomstig gebruik is de Wet bodembescherming (verder Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Wnonigwet van toepassing. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is functiegericht. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's
  • saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem.

De uitvoering van deze verplichte saneringen is flexibel. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Teneinde een beeld te krijgen over de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling is een bodemonzerzoek verricht (Rotterdam, 4 mei 2020). Daarmee kan de uitvoerbaarheid van het plan getoetst worden. In bijlage 3 is het onderzoek en de conclusie (Rotterdam, 2021) vermeld. In paragraaf 5.4 en bijlage 5 wordt op de resultaten ingegaan.

 

4.7 Bedrijven en milieuzonering

De regulering van milieu-effecten van bedrijfsactiviteiten op hun omgeving vindt in het kader van de Wet milieubeheer plaats. Om op voorhand deze effecten te kunnen inschatten en daarmee een bestemmingsplan te vervaardigen wordt de handreiking Bedrijven en milieuzonering (zie paragraaf 3.7.2.4) gevolgd. Deze hanteert richtafstandenlijsten voor de effecten van geur, stof, geluid, gevaar en verkeer die ontstaan bij de bedrijfsvoering van een bedrijfsactiviteit. In dit geval is dat op een bestaande rustige woonwijk.

4.8 Natuurbescherming

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming (verder Wnb). Ze kent voor dit plangebied de invalshoeken: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Op elk wordt ingegaan.

4.8.1 Gebiedsbescherming

In de Wnb is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wnb. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de natuurbehouddoelstelling voor de volgende Natura2000-gebieden:

  • Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp),
  • Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede
  • Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen).

Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden.

Het 2000- gebied dat op de meeste korte afstand gelegen is, is het Westduinpark. Hieronder wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0017.png"

Afbeelding 4.1: Natura2000-gebied Westduinpark & Wapendal

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een natuurbehouddoelstelling van een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER (zie paragraaf 4.2) nodig.

Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

De effecten van de aanleg en beheer van de ontwikkeling op deze doelstelling dient onderzocht te worden. Daarmee kan de uitvoerbaarheid van het plan getoetst worden. In bijlage 4 is het onderzoek en de conclusie (Rotterdam, 2021) vermeld.

4.8.2 Soortenbescherming

De Wnb heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De wet gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten. De wet kent een aparte beschermingsregimes voor:

  • de soorten van de Vogelrichtlijn;
  • de soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en
  • de andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn.

De Wnb legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan

  • de wijze en
  • het tijdstip van

uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met

  • het voortplantingsseizoen en
  • winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Wnb een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten.

De wet bevat verbodsbepalingen voor

  • het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats,
  • het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en
  • het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.9 Windhinder en bezonning

Ook de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning (RIS 170509) zijn onderdeel van de toetsing van bestemmingsplannen.

4.9.1 Windhinder

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven

  • wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is,
  • hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd,
  • aan welke eisen moet worden getoetst en
  • hoe de rapportage moet plaatsvinden.

De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan.

4.9.2 Bezonning

De realisatie van bouwwerken kan tot schaduwwerking in de omgeving leiden. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hieraan hun eigen eisen te stellen. De gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels van de hoofdgebouwen maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De norm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), de beleidskaders (hoofdstuk 3) en de eisen aan milieukwaliteit, natuurbeheer en bezonning en windvang (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt de ruimtelijke ontwikkeling beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de noodzaak voor deze ruimtelijke ontwikkeling en de rol van initiatiefnemer - het Industrieschap PlaspoelPolder'. In het geval een nadere afweging van randvoorwaarden nodig is of beleid onderling moet worden afgestemd staat de vertaling in paragraaf 5.3. De ruimtelijke vertaling' van de bestaande situatie, beleidsuitspraken, instructieregels en de eisen in hoofdstuk 4 wordt beschreven in paragraaf 5.4. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.5 Toelichting op de regels en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 De ontwikkeling

Er is grote behoefte aan bedrijfshuisvesting voor kleinere bedrijven in (de regio) Den Haag (RIS303177). De bestuurlijke wens is uitgesproken om een bedrijfsverzamelgebouw met enige kantoren toe te laten op de hoek van de Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan in de wijk Wateringse Veld Zuid (RIS308476). De ontwikkeling sluit op het bedrijventerrein Wateringse Veld aan.

Het plangebied is eigendom van het Industrieschap De Plaspoelpolder (verder IPP) en is gelegen op grondgebied van de gemeente Den Haag (zie ook RIS308161, RIS309973, RIS310923). In het plangebied ligt een parkeerterrein, een weggedeelte en een oever met grasveld. Het parkeerterrein heeft een openbaar karakter maar is geen openbare ruimte.

Het IPP is voornemens in opdracht van de gemeente Den Haag (RIS308476) te starten met de transformatie van dit terrein naar een hoogwaardig bedrijfsverzamelgebouw.

Het rapport 'Beeldkwaliteitsplan Kavel 100' (Rotterdam, 22 december 2020) geeft een beeld van de ruimtelijke ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit daarvan. Het werd opgesteld door Inbo architecten in opdracht van het IPP. De ontwikkeling betreft zowel de gewenste bebouwing als de terreinindeling.

De kavel vormt de kop van de bebouwingsstrook langs de Laan van Wateringse Veld. Het bestaat uit het parkeerterrein en de zuidelijke tak van de Sylvain Poonsstraat. Ze grenst aan de zuidelijke bedrijfslocatie. Het vormt een zichtlocatie. Ze ziet aan de noordzijde uit op de woonbebouwing.

De noordelijke voorgevelrooilijn ligt in het verlengde van de voorgevelrooilijn van de eerste bebouwing aan de zuidzijde van de Waterkersvijver. De oostelijke en westelijke voorgevelrooilijnen liggen parallel aan de voorgevelrooilijnen van bedrijfsgebouwen aan Sylvain Poonsstraat. Omdat de oostelijke en westelijke Sylvain Poonsstraat samen een flessenhals vormen en daarmee de kavel versmallen, zijn de voorgevelrooilijnen op de kavel aan beide zijden teruggelegd. Het versterkt de koppositie van de bebouwing op de kavel. Aan de zuidzijde schuift de bouwgrens naar buiten en vervalt het deel van de Sylvain Poonsstraat dat in het verlengde van de Hoefsmid ligt. De grondoppervlakte van de gebouwen zal niet meer dan 70% van kavel in beslag nemen. De diepte (de noord-zuid zijde) van het gebouw zal 37 meter bedragen, de breedte 26 meter (de oost-west zijde) en de grondoppervlakte 962 m².

De begane grondlaag laat alleen bedrijfsruimten toe en kent een hoogte van maximaal 8 meter. In die laag kan in voorkomend geval een entresol worden aangebracht op een vloerhoogte van 5 meter om een ondersteunend kantoor of onderdelenkamer in de bedrijfsruimte mogelijk te maken. De koppositie biedt de gelegenheid om boven de begane grondlaag een bouwlaag toe voegen van 3 meter hoog aan de zijde van de Paul Steenbergenlaan. De maximale bouwhoogte bedraagt daar dan 11 meter. Dat accent noodzaakt om aan deze zijde en aan de zijde van de oostelijke en westelijke Sylvain Poonsstraat in de gevelrooilijnen te bouwen. Gedacht wordt aan een accent met een bruto vloer oppervlak van 481 m². Gelet op haar hoge ligging en de omstandigheid dat ze ruimtelijk gescheiden is van de bedrijfsruimten, wordt in het accent ook de kantorenfunctie toegelaten. Het vult de koppositie goed aan.

Gezien de koppositie ten opzichte van de woonbebouwing worden aan de noordwand geen bedrijfspoorten geprojecteerd. Om voldoende parkeerplaatsen te kunnen situeren, geldt dat ook voor de zuidzijde van het gebouw.

De bedrijfspoorten op de begane grond zullen aansluiten op de de oostelijke en westelijke Sylvain Poonsstraat. De beukmaat per bedrijfsruimte zal 6 meter bedragen. Rondom het gebouw ligt een strook van 1,5 meter breed die bebouwingsvrij is. De bedrijfsruimten maken het mogelijk bedrijfswagens ín het gebouw te parkeren.

Aan de noordzijde wordt een parkeerstrook aangelegd. Aan de zuidzijde ontsluit een erftoegangsweg de parkeerstroken ten noorden en ten zuiden daarvan.

De installaties van de verschillende bedrijven worden op het dak samengebracht naast of in de bouwlaag die bovenop de begane grondlaag wordt aangebracht aan de zijde van de Paul Steenbergenlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0018.png"

Afbeelding 5.1: Voorbeeld uitwerking bouwvolume vanuit het westen gezien met bouwgrenzen, begane grondlaag, accent, beukmaten en parkeerstroken (bron: Inbo architecten)

5.3 Toetsing

Rij   Referentie   Onderzoek   Toetsing van het bestemmingsplan  
1.   3.6.2/
bijlage 1  
Mobiliteit verzorgd door KuiperCompagnons kenmerk 620.148.70, Rotterdam, 14 april 2021.   De ontwikkeling leidt tot een toename van maximaal 93 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde werkdag waarvan1,0% door vrachtverkeer gevormd wordt. Het behoeft minimaal 30 parkeerplaatsen en 11 fietsparkeerplaatsen.  
2.   4.5/
bijlage 2  
Onderzoek luchtkwaliteit Sylvain Poonsstraat verzorgd door KuiperCompagnons kenmerk 620.148.70, Rotterdam, 14 april 2021.   In bijlage 1 is de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling bepaald. wordt. De totale maximale bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit door NO² enPm10 bedraagt 0,09 milligram per m³, terwijl in betekende mate bij de waarde van 1,3 milligram per m³ begint.De bijdrage is daarmee niet 'in betekenende mate'.
Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied voor de voorgenoemde stoffen niet meer bedragen dan respectievelijk 24,6 ìg/m3, 18,6 ìg/m3 en 10,6 ìg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 ìg/m3 (voor PM2,5) wordt dan ook niet overschreden. Gezien bovenstaande is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering voor de ontwikkeling.  
3.   4.6/
bijlage 3  
Verkennend bodemonderzoek
en asfaltonderzoek
Sylvain Poonsstraat te Den Haag
(Wateringse Veld) verzorgd door Buro SL B.V. Adviesburo voor ruimtelijke ordening en milieu kenmerk 2019028/RAP01, Rotterdam, 4 mei 2020  
Uit het asfaltonderzoek is gebleken dat de dikte van de asfaltlaag 17 cm bedraagt. In het laboratorium is in de geanalyseerde asfaltkernen indicatief geen PAK vastgesteld en is gebleken dat de kernen dezelfde laagopbouw hebben. Aangezien het asfalt na 1995 is aangelegd, is conform de CROW 210 geen aanvullend laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Er is met voldoende zekerheid aangetoond dat het asfalt teervrij is. De hoeveelheid teervrij asfalt wordt, op basis van de resultaten van het onderzoek, geschat op 130 m³ (325 ton).
Uit het onderzoek is gebleken dat de funderingslaag onder het asfalt uit repac bestaat. De dikte van de laag bedraagt gemiddeld 45,5 cm. Onder de funderingslaag is zintuigelijk schoon zand aangetroffen. De totale hoeveelheid funderingsmateriaal wordt, op basis van de resultaten van het onderzoek, geschat op 340 m³ (680 ton). Het aanwezige funderingsmateriaal is onverdacht en kan worden hergebruikt.
Zowel de zwak puin- en baksteenhoudende zandige bovengrond als de zintuigelijk schone ondergrond is niet verontreinigd tot boven de achtergrondwaarde.
De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese 'verdacht voor diffuse lichte bodemverontreiniging' niet. Omdat geen verontreinigingen in de grond zijn vastgesteld zijn sanerende maatregelen of een nader onderzoek niet nodig.
Er zijn geen lokale verontreinigingen vastgesteld op de locatie.
De milieukwaliteit van de bodem levert geen belemmering voor de ontwikkeling.  
4.   4.8.1/
bijlage 5  
Stikstofdepositie -
onderzoek Bestemmingsplan 'Wateringse
Veld – Kavel 100' verzorgd door KuiperCompagnons kenmerk 620.134.40, Rotterdam, 9 maart 2023.  
Het bouwrijp maken, de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw - de aanlegfase - en het gebuik van het bedrijfsverzamelgebouw nadat het is opgeleverd - de gebruiksfase - kan tot een stikstofdepositie leiden op het meest kortbijgelegen Natura2000-gebied. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is
van een toename van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura2000-gebieden door
de aanleg en het gebruik van het bedrijfsverzamelgebouw in het plan ‘Wateringse Veld – Kavel 100’. Dit betekent dat significant negatieve effecten op de instandhouding van die gebieden
kunnen worden uitgesloten en dat de Wet natuurbescherming niet leidt tot belemmeringen voor
de ontwikkelingen in dit plan.  
5.   3.5.4/
bijlage 4  
Watersleutel verzorgd door KuiperCompagnons Rotterdam, 8 maart 2023.   De berekening leidt tot de conclusie dat een oppervlaktewater van 146 m2 moet worden aangelegd dan wel een extra te realiseren waterberging van 70 m3 .  
6.   4.2/bijlage 6    Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Wateringse Veld Zuid 1e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw)
Den Haag, 7 december 2022 met aanvullingen op 15 augustus 2023.  
Ziwel de plaats van het project, de kenmerken van het project en de kenmerken van de potentiële milieueffecten in samenhang met de eerste twee criteria izijn onderzocht of er daarbij psrake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Zowel de regels waarmee de potentiële effecten worden verminderd of weggenomen en de omstandigheid dat de ontwikkeling een relatief zeer kleine ontwikkeling betreft zeker in relatie tot de indicatieve drempelwaarde uit het Besluit milieueffectrapportageer leiden tot de conclusie dat geen of een zeer beperkt effect optreedt.  
7.   4.2/bijlage 7   Besluit m.e.r-beoordeling, Burgemeester en Wethouders van Den Haag, kenmerk DBS/10590605, Den Haag, 24 augustus 2023   Het bevoegd gezag kan zich verenigen met de aanmeldnotitie als bedoeld in rij 6. Het geeft haar aanleiding te bepalen dat voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.  

5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

Rij   Referentie   Inleiding & Beschrijving van de bestaande situatie   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
1.   2.3.1   Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarden op maaiveldniveau.   Het behoud van de cultuurhistorische waarde wordt in de bestemming voor het maaiveld niet opgenomen.  
2.   2.3.2   De ondergrond van het plangebied is niet archeologisch waardevol.   Geen vertaling noodzakelijk.  
3.   2.4.1   Het bestaande parkeerterrein ligt op 20 meter van de aangrenzende bedrijfsbebouwing en 30 meter van de woonbebouwing aan de Guido van Dethlaan.   De bestemming voor het maaiveld zal aansluiten op die van het zuidelijk gelegen bedrijfsterrein en eveneens "Bedrijf" luiden. De maximale bouwhoogte zal lager zijn dan de maximale goothoogte van de genoemde woonbebouwing. De afstand van 30 meter is maatgevend voor de inschatting van de effecten van de bedrijfsvoering van de toe te laten bedrijfssoorten in het bedrijfsverzamelgebouw.  
4.   2.4.2.4   Het plangebied vormt een parkeerterrein met 42 ongebouwde parkeerplaatsen op de bouwplaats en 7 in de naastgelegen straat.   Het op korte afstand gelegen bedrijfsterrein kent meerdere parkeervoorzieningen die door derden gebruikt kunnen worden, met name bij bezoekersparkeren. De gemeten parkeerdruk overschrijdt die norm niet.
De parkeerbehoefte van de bestemming "Bedrijf" is onderzocht en geaccommodeerd.
Een bushalte ligt op korte afstand en op de Laan van Wateringse Veld zijn separate fietspaden gelegen waarmee reisdoelen op de langere afstand kunnen worden bereikt.  
5.   2.4.3   De bomenrij langs de aanpalende Laan van Wateringse Veld maakt deel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Aan haar westzijde ligt een wetering met groenzone die de woonwijk Wateringse Veld Zuid begrenst van omliggende wijken in een andere gemeente.   De beide groenvoorzieningen vormen een onderdeel van groenstructuren, de ene langs de wetering op wijkniveau die Wateringse Veld Zuid begrenst en de andere langs de stedelijke hoofdweg Laan van Wateringse Veld. Aanwending van deze lokaties voor een bedrijfsgebouw en de daarbij behorende voorzieningen is ongewenst.  
6.   2.4.4   De waterhuishouding wordt nu bepaald door de bestaande en de omvang van de huidige verharde terreinen, zo'n 500 m² is onverhard.   De bestaande oppervlakte aan niet-verharde terreinen vormt een gegeven.  

Rij   Referentie   Beleidskaders ruimtelijk beleid   Toetsing en vertaling in bestemmingen  
7.   3.2.1   Voorbereidingsbesluit omtrent hyperscale datacenters   In afwachting van een algemene maatregel van bestuur wordt bij de regels van het plan behorende Staat van bedrijfssoorten deze bedrijfssoort uitgesloten.  
8.   3.2.1/
3.7.2.4/
3.7.3.3
 
De Ladder voor de duurzame verstedelijking ziet het bedrijfsverzamelgebouw met kantoren als een stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze ontwikkeling moet beschreven worden.   De door de gemeenteraad vastgestelde nota Economische Visie Den Haag+ 2030 streeft naar brede economische groei. In de strategie om dat te bereiken kiest zij onder meer voor voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. Al naar gelang de vormen van bedrijvigheid is er behoefte aan of bedrijventerreinen of kleinschalige bedrijfsruimten in de wijken.
De nota 'Kantorenstrategie 2018 – 2025 acht het midden – en kleinbedrijf in de kantorensector een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het openbaar vervoer centraal gelegen en dicht bij andere bedrijven en voorzieningen. Daaruit blijkt de behoefte van kantoren binnen een bedrijfsverzamelgebouw.  
9.   3.2.4.1   Voor een stad die tegen een stootje kan coalitieakkoord 2022-2026 acht de reservering van ruimte voor bedrijven noodzakelijk   Het plan bevat de oprichting van een bedrijfsverzamelgebouw. Dat biedt de mogelijkheid om meerdere kleinschalige bedrijfsruimten aan te bieden en bedrijfsvestigingen mogelijk te maken.  
10.   3.2.4.2   De Agenda Ruimte voor de Stad vraagt vraagt om ruimte voor ondernemende mensen.Daarbij is binnenstedelijke verdichting een opgave.   Op deze lokatie is sprake van verdichting, omdat op een onbebouwd terrein binnen de bebouwde kom een functie met een bouwopgave wordt toegelaten.  

Rij   Referentie   Beleidskader   Toetsing en vertaling in bestemmingsplannen  
11.   3.3 & 2.3   Cultureel erfgoed   In de rijen 1 en 2 is hierop ingegaan.  
12.   3.4.3.1   Groene waarden - De Agenda Groen voor de Stad constateert dat in de wijk Wateringse Veld water, natuurvriendelijke oevers en poelen op een weloverwogen wijze zijn ingepast in de stedelijke ontwikkeling.   Gezien de kwaliteit van de inpassing van het water en natuurvriendelijke oevers, wordt de oever van de wetering niet in de ontwikkeling tot bedrijfsverzamelgebouw betrokken.  
13.   3.4.3.2   Groene waarden - De Nota Stadsnatuur wenst rekening te houden met de leefomstandigheden van planten en dieren en ecologisch gezond stadswatersysteem bij het beheer van de oppervlaktewateren,   Voor de stadsnatuur is de groene oever die grenst aan de wetering van betekenis. Haar gebruik als groengebied geeft daar de garantie toe. De huidige verkeersbestemming aldaar wordt derhalve door de bestemming "Groen" vervangen.  
14.   3.4.3.3   Groene waarden - Bomenbalans   Er zullen negen bomen worden verwijderd.

' Bomenbalans
Het plangebied ligt niet in de stedelijke groene hoofdstructuur (zie afbeelding 5.1).
afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0020.png"
Afbeelding 5.1 Stedelijke groene hoofdstructuur
In het parkeerterrein staan 9 bomen in stroken om de parkeerplaatsen. Die stroken zijn gezamenlijk 500 m2 groot. De bomenbalans toont door het gebrek aan ruimte een afname met 9 bomen. Op 27 juli 2022 heeft overleg plaatsgevonden met de stadsecoloog. De bomen waren ecologisch niet waardevol. Om tot een compensatie te komen dient een groen sedumdak 'met een minimale oppervlakte van 500 m2 verplicht te zijn dat gelet op de Nota Stadsnatuur ook met kruiden wordt ingericht. Een verdere compensatie betreft de aanplant van negen bomen in de omgeving van het plangebied. Het IPP zal daarvoor zorgdragen en heeft dat in een brief aan Burgemeester en Wethouders toegezegd. Mocht dit onverhoopt toch niet haalbaar blijken zal het IPP hiervoor een storting in het bomenfonds moeten doen.  
15.   3.4.3.4   Groene waarden - De Nota Stadsbomen constateert dat de bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit afhangt van de maat van de kroon.   Het plangebied zal voor een groot deel bebouwd zijn. Verder worden veel parkeerplaatsen aangelegd. Er resteert daarmee weinig ruimte voor de aanplant van bomen met een geschikte kroonomvang als compensatie voor de negatieve bomenbalans.  
16.   3.4.3.2   Groene waarden - De Nota Stadsnatuur wenst rekening te houden met de leefomstandigheden van planten en dieren in en op gebouwen, (motie natuurinclusief bouwen, RIS288182),   Nu het niet mogelijk is om vervangende bomen aan te planten in het plangebied (zie rij 15) en bij gebrek aan open ruimte, wordt de compensatie gezocht in het natuurinclusief bouwen. Gelet op de betekenis van de wetering aan de westzijde van het plangebied en de daaraan aansluitende groene oever en het belang van de aanwending van het plangebied voor een bedrijfsgebouw, wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd, maar juist van de bebouwing gebruik gemaakt voor het vasthouden van het water. Dat betekent dat de minimale oppervlakte van het sedumdak minimaal 14 centimeter hoog moet zijn. Het dak wordt daarmee een sedum, gras- en kruidendak.Bovenop het bedrijfsverzamelgebouw wordt het aanbrengen van een sedumdak van minimaal 14 centimeter dik voor grassen en kruiden verplicht gesteld. De minimale oppervlakte wordt in rij 6 besproken. Verder wordt overeenkomstig rij 12 gehandeld.  

Rij   Referentie   Beleidskader   Toetsing en vertaling in het bestemmingsplan  
17.   2.4.4 & 3.5.4   Waterhuishouding - Bij de Watertoets komen twee belangrijke onderdelen naar voren:
- de wetering is een primair water ten westen van het parkeerterrein op grond van de Legger en
- het parkeerterrein en de zuidelijk gelegen straat kennen slechts 500 m² aan onverhard terrein.  
- De betekenis van een een primair water vereist de bescherming van haar groene oever.
- De compensatie van het waterbergend vermogen zal een oppervlakte van niet minder dan 500 m² mogen kennen. Verwezen wordt naar rij 16.  
18.   2.4.2.1 &3.6.2   Verkeer en infrastructuur - Het plangebied is gelegen aan de HOV-tangent tussen Leyenburg, het plangebied, Delft, Pijnacker en Zoetermeer. Het is een busverbinding met een hoge frequentie en een goede doorstroming.   Ondanks het streefbeeld is de tangent niet aangelegd. Het is nu een gewone buslijn die geen parkeerterrein behoeft.  
19.   3.6.2/2.4. 2.4   Verkeer en infrastructuur - Bij nieuwbouwplannen dient parkeergelegenheid op eigen terrein gecreëerd te worden.   In het plangebied wordt de parkeerbehoefte van het bedrijfsverzamelgebouw gehuisvest (zie ook rij 15). De beoogde 30 parkeerplaatsen worden in het bestemmingsplan vastgelegd. Medegebruik van deze parkeerplaatsen buiten de werkuren is mogelijk. Van de huidige 49 openbare parkeerplaatsen wordt slechts weinig gebruik gemaakt. Het verlies aan openbare parkeerplaatsen is daarmee veel geringer. Het kan worden opgevangen door bestaande parkeerplaatsen op korte afstand op het bedrijfsterrein. Ook deze kennen buiten de werkuren slechts een geringe bezetting en bieden daarmee plaats genoeg aan.

Parkeerdruk
In de door raad aangenomen motie RIS 309101 omtrent de opheffing van het parkeerterrein wordt het College verzocht het draagvlak in de wijk daarvoor te peilen en de raad over de uitkomsten daarvan te informeren. Verder heeft het College het IPP gevraagd een toelichting te geven op de integrale belangenafweging die zij heeft gemaakt met betrekking tot het planvoorstel.
Om het draagvlak te peilen werd door de initiatiefnemer op 28 september 2021 een participatiebijeenkomst gehouden. Onder het kopje 'Participatie' wordt op de uitkomst ingegaan.
De integrale belangenafweging is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen. Het parkeerterrein werd uitsluitend als P+R-terrein bij de bushalte aan de Laan van Wateringse Veld aangelegd. Zij stond ten dienste van een te ontwikkelen hoogwaardige openbaarvervoersverbinding tussen Kijkduin en Zoetermeer, de zogenaamde Zuidtangent. Deze lijn echter werd niet geopend, wel een buslijn naar Delft. Het parkeerterrein verloor daarmee haar beoogde functie. De betekenis van het parkeerterrein voor de parkeerbehoefte in de aanliggende woonwijk is onderzocht. De parkeerdruk in die wijk is omstreeks 90%. Ook de parkeerdruk op het bestaande bedrijfsterrein is bepaald. Ze komt niet hoger dan 54%. De gemeten parkeerdruk is veel lager dan de norm van 90%. Het parkeerterrein sluit aan op het bedrijventerrein Wateringse Veld.
Er is grote behoefte aan bedrijfshuisvesting voor kleinere bedrijven in (de regio) Den Haag (RIS303177). De bestuurlijke wens is uitgesproken om een bedrijfsverzamelgebouw met enige kantoren toe te laten op de hoek van de Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan in de wijk Wateringse Veld Zuid (RIS308476).
De parkeerdruk van het bedrijfsverzamelgebouw is eveneens berekend. Het behoeft minimaal 30 parkeerplaatsen en 11 fietsparkeerplaatsen. Deze aantallen zijn in het bestemmingsplan juridisch geregeld. Mocht de woonwijk meer parkeerplaatsen behoeven, dan is het meervoudig gebruik van parkeerplaatsen rond het bedrijfsverzamelgebouw mogelijk. Verwezen wordt naar bladzijde 43 van de toelichting bij het bestemmingsplan.  
19.   2.4.2.1 & 3.6.2    Verkeer en infrastructuur - De “Nota Straten, Wegen en Lanen" omschrijft de Sylvain Poonsstraat en de Paul Steenbergenlaan als wijkontsluitingswegen. De Paul Steenbergenlaan ontsluit ook het bedrijfsterrein, zowel via de westelijke als de oostelijke route van de Sylvain Poonsstraat   Deze westelijke als de oostelijke route van de Sylvain Poonsstraat zijn uitwisselbaar.Voor de ontsluiting van het bedrijfsterrein via de Paul Steenbergenlaan voegt de - vanuit het parkeerterrein gezien - zuidelijke tak van de Sylvainsstraat niets toe. Ze kan als parkeerterrein worden aangewend.  

Rij   Referentie   Beleidskader   Toetsing en vertaling in het bestemmingsplan  
20   3.7.2.1   Economie Bedrijven -De Ladder voor de duurzame verstedelijking ziet het bedrijfsverzamelgebouw als een stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze ontwikkeling moet beschreven worden.   De door de gemeenteraad vastgestelde nota Economische Visie Den Haag+ 2030 streeft naar brede economische groei. In de strategie om dat te bereiken kiest zij onder meer voor voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. Al naar gelang de vormen van bedrijvigheid is er behoefte aan óf bedrijventerreinen óf kleinschalige bedrijfsruimten in de wijken (rij 7).  
21.   3.7.2.1   Economie Bedrijven - voorbereidingsbesluit hyperscale datacentra   De vestiging in en het beoogde bedrijfsverzamelgebouw zal geen omvang kennen die een groot energiegebruik met zich mee brengt. De werking van het voorbereidingsbesluit kan echter niet worden doorbroken. Om deze reden wordt deze vestiging in een afwijkingsbevoegdheid ondergebacht.  
22.   3.7.2.2   Economie Bedrijven - De Omgevingsverordening Zuid-Holland adviseert om bedrijfssoorten toe te laten uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein.   Het plangebied is wel aangeduid als bedrijfsterrein, het is echter geen bestaand bedrijfsterrein. Daarmee vervalt de werking van de verordening. gelet op de afstand van 30 meter tot een woningcomplex worden in algemene zin (zie rij 20) de milieucategorieën 1 en 2 passend geacht.  
23.   3.7.2.4   Economie Bedrijven - 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' betreft gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies verstaan. De omvang is afhankelijk van het type locatie.   De Laan van Wateringse Veld is een stadstoegangsweg met meerdere functies. Bedrijven met werkruimten die gezamenlijk groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. De oppervlakte van de werkruimten van een bedrijf gezamenlijk, wordt uitgedrukt in bruto vloeroppervlak. Om bouwkundige redenen kan het ook 500 m² bedragen. Deze oppervlakte vormt maximale omvang van bedrijven.  
24.   3.7.2.4   Economie Bedrijven - 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' wenst aan de hand van de VNG-brochure voldoende afstand aan te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.   De gevoelige functie is wonen (zie rij 3). Bij de toelating van bedrijfssoorten worden deze geselecteerd op inpasbaarheid op 30 meter van de genoemde woningen in een woningcomplex.  

Rij   Referentie   Beleidskader   Toetsing en vertaling in het bestemmingsplan  
25.   3.7.3.1   Economie - Kantoren De Ladder voor de duurzame verstedelijking ziet het bedrijfsverzamelgebouw met kantoren als een stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze ontwikkeling moet beschreven worden.   De nota 'Kantorenstrategie 2018 – 2025 acht het midden – en kleinbedrijf in de kantorensector een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het openbaar vervoer centraal gelegen en dicht bij andere bedrijven en voorzieningen. Daaruit blijkt de behoefte van kantoren binnen een bedrijfsverzamelgebouw (rij 8).  
26.   3.7.3.2   Economie - Kantoren De Omgevingsverordening Zuid-Holland adviseert bepaald maxima voor de omvang van de kantoorvestiging.   - Kleinschalige zelfstandige kantoren mogen tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging groot zijn en
- bedrijfsgebonden kantoren mogen een bruto vloeroppervlak hebben dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf .
De eerste regel wordt in de bestemming opgenomen, de tweede regel met een percentage minder dan 25%.  
27.   3.7.3.3   Volgens de Nota 'Kantorenstrategie 2018 – 2025, de gebruiker centraal 2.0' is er sprake van onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, zoals kantorenverzamel-
gebouwen.  
Er mogen in principe kantoren worden ingericht tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging (zie rij 25).  

Rij   Referentie   Beleidskader   Toetsing en verantwoording in het bestemmingsplan  
28.   3.8.4   Kadernota duurzaamheid - De gemeente verplicht dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en zonder aardgasaansluiting wordt opgeleverd.   Het aansluiten van nieuwe panden voor de levering van aardgas kan door het College op grond van een andere wet worden verboden. Het energiegebruik voor vervoer kan verminderen door de aanwezigheid van een openbaar vervoersverbinding, de ligging in de bebouwde kom en de keuze voor electrisch aangedreven vervoermiddelen. De locatie biedt deze keuzemogelijkheden. De in het plan verplichte vervangende waterbergingscapaciteit bevordert de klimaatneutraliteit evenzeer (zie rij 17).  
29.   3.8.4   Kadernota duurzaamheid - In intensiveringsgebieden zullen groenvoorzieningen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan hun verschillende functies in de stad:   De strook langs de wetering wordt de bestemming "Groen"aangewezen. Bovenop het bedrijfsverzamelgebouw wordt het aanbrengen van een sedumdak van minimaal 14 centimeter dik voor grassen en kruiden verplicht gesteld met een minimale oppervlakte van 500 m² (zie rij 17).  
30.   3.8.4   Kadernota duurzaamheid - Voorts wordt ingezet op
schone lucht en bodem,  
Verwezen wordt naar de rijen 2 en 3 in paragraaf 5.3.  
31.   3.8.4   Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 - Den Haag zet in op actieve en duurzame mobiliteit.   Het energiegebruik voor vervoer kan verminderen door de aanwezigheid van een openbaar vervoersverbinding, de ligging in de bebouwde kom en de keuze voor electrisch aangedreven vervoermiddelen. De locatie biedt deze keuzemogelijkheden.  

Rij   Referentie   Wet- en regelgeving   Toetsing en verantwoording in het bestemmingsplan  
32.   4.2/
bijlagen 6 & 7  
Milieu Effect Rapport of vormvrije m.e.r. -beoordeling   De ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet. Het bedrijfsgebouw zal een beperkt brutovloeroppervlak kennen en over dertig parkeerplaatsen beschikken. Het gebouw zal alleen mogen worden aangewend door kantoren en bedrijven en geschikt zijn voor bedrijfssoorten die in de milieuzonering passen (zie rij 3 en paragraaf 4.7). Het geeft aanleiding om te stellen dat de ontwikkeling voor een vormvrije m.e.r. -beoordeling in aanmerking komt. Ze wordt aangevraagd.De ingediende notitie vormvrije mer geeft het bevoegde gezag geen aanleiding om voor dit ruimtelijke project het opstellen van een milieueffectrapportage verplicht te stellen.  
33.   5.4   Externe veiligheid   Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied - dat een beperkt kwetsbaar object vormt - geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Het plangebied valt wat betreft het transport gevaarlijke stoffen over de A4 buiten de PR 10-6 contour (850 meter) en het maatgevende invloedsgebied. Het gebied valt ook wat betreft het transport per hogedruk aardgasleiding buiten het invloedsgebied (380 meter). Rondom het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of water. De beoogde ontwikkeling betreft een mogelijke risicobron. Om het risico te vermijden zijn in de regels bedrijfssoorten die daaraan een grote bijdrage leveren, uitgesloten.  
34.   4.4   Geluid - geluidsgevoelige bestemming.
Bij de vestiging van een bedrijfsfunctie kan de juridische mogelijkheid ontstaan dat rondom de vestigingsplaats een geluidszone moet worden vastgesteld.  
Het pand vormt geen geluidsgevoelige bestemming, zodat onderzoek naar de geluidsbelasting op haar gevels niet van betekenis is.
De omliggende woonbebouwing is wel een geluidsgevoelige bestemming, het bedrijfsgebouw een geluidsbron. Om geluidsbelasting te vermijden zijn in de regels bedrijfssoorten met grote geluidsbronnen uitgesloten.  
35.   4.5   Luchtkwaliteit   Het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek toont dat de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de ontwikkeling niet in betekenende mate is. (zie rij 2 in paragraaf 5.3).  
36.   4.6   Milieukwaliteit van de bodem   Het aspect bodem levert geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling (zie rij 3 in paragraaf 5.3).  
37.   4.7   Bedrijven en milieuzonering   Verwezen wordt naar rij 24.  
38.   4.8   Natuurbescherming   Het uitgevoerde stikstofonderzoek toont geen significant negatief effect op natuurbeschermingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied bij de bouw of het gebruik van de ontwikkeling (zie rij 4 in paragraaf 5.3).
De kavel is onbebouwd, zodat van sloop geen sprake zal zijn. Verder is ze grotendeels verhard. Flora- en faunawaarden zijn derhalve niet te verwachten.  
39.   4.9   Wind-en bezonningshinder   De maximale bouwhoogte bij de ontwikkeling geeft geen aanleiding om wind- en bezonningshinder te bepalen.  

Rij   Referentie   De ontwikkeling   Toetsing van het bestemmingsplan  
40.   5.2   De grondoppervlakte van de gebouwen op de kavel zal niet meer dan 70% van die kavel bedragen..   De oprichting van gebouwen mag slechts plaatsvinden binnen een op de verbeelding aangeduide bouwvlak binnen de kavel.  
41.   5.2   De kavel vormt de kop van de bebouwingsstrook langs de Laan van Wateringse Veld en ziet aan haar noordzijde op de woonbebouwing aan de Guido van Dethlaan uit.   Het bouwvlak op de kavel ligt op 30 meter van de zuidgrens van het bouwvlak aan de Guido van Dethlaan.  
42.   5.2/
3.7.2.4  
De grondoppervlakte van het gebouw zal maximaal 962 m² groot zijn.   Gelet op de schaarste aan bedrijfslocaties zal de bebouwing in het bouwvlak een minimaal bebouwingspercentage van 90 kennen.  
43.   5.2   De koppositie leidt tot een hogere maximale bouwhoogte van 11 meter.   De hogere maximale bouwhoogte van 11 meter wordt in de verbeelding vermeld als maatvoeringsaanduiding. In de regels bij de bestemming "Bedrijf" wordt vermeld dat op die plek niet hoger dan deze hoogte gebouwd mag worden.  
44.   5.2/
3.7.2.4  
Aan de noordzijde wordt een parkeerstrook aangelegd, aan de zuidzijde twee parkeerstroken. De noordzijde heeft tevens een koppositie. Aan beide zijden zijn bedrijfspoorten ongewenst.   De regels in het bestemmingsplan bepalen dat alleen aan de zijde van Sylvain Poonsstraat bedrijfspoorten mogen worden gebouwd. Omdat er sprake is van een rustige woonwijk moet het pand niet uitnodigen tot een bedrijfvoering met veel transportbewegingen. Het toelaatbaar maximaal aantal bedrijfspoorten wordt om die reden op zes begrensd.  
45.   5.2/
3.7.3.3  
Ook kleine kantoorvestigingen hebben behoefte aan vestigingsplaatsen.   Ter versterking van de koppositie ten opzichte van een rustige woonwijk is de toelating van kantoren tot dat deel van het gebouw beperkt.  

5.5 Toelichting op de bestemming en de regels

In het belang van een goede ruimtelijke ordening wijst het bestemmingsplan voor een bepaald gebied bestemmingen aan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De bestemmingen zijn op de verbeelding ingetekend en omschrijven de functie. De aanduidingen op de verbeelding hebben betrekking op een bepaald doel of doelen van bestemmingen, of op regels, die in een bestemming worden gesteld. In de regels van het bestemmingsplan wordt in de bestemming het doel van de bestemming omschreven en worden de bouwvorm, ligging, afmetingen en gebruik binnen omschreven grenzen mogelijk gemaakt. De verbeelding en regels zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de plankaart en de regels. Slechts aan de digitale versie kunnen rechten ontleend worden.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3, 4 en Waarde - Archeologie 2 ) bevatten voor de bestemming een omschrijving van de doeleinden en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een ontheffingsbevoegdheid geldt, is deze in de betreffende bestemmingsbepaling opgenomen.
  • Algemene regels. De algemene regels (artikel 5 tot en met 9) bevatten algemene – voor alle bestemmingen geldende – regels zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene regels ten aanzien van het bouwen, ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken en algemene ontheffingsregels.
  • Overgangs- en slotregels. De laatste twee regels (artikel 10 en met 11) betreffen achtereenvolgens het overgangsrecht en de slotregel.

5.5.1 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.5.2 Bestemmingsregels

In de bestemming "Bedrijf" - artikel 3 - is het gebruik van het bedrijfsverzamelgebouw geregeld. Op de verbeelding is het paars ingekleurd. Het kent een bouwvlak waarin gebouwen mogen worden gebouwd. De bedrijfsmatige activiteiten die hier mogen worden uiitgeoefend staan vermeld in de tabel, die bijlage 1 bij de regels vormt.

De bestemming "Groen" - artikel 4 - is aan groenstrook langs de wetering aangewezen. Zij laat geen gebouwen.

5.5.3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 8.1 Afwijken van de in het plan opgenomen bouwregels.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in 8.2 Afwijken van de in het plan opgenomen gebruiksregels. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

8 Algemene afwijkingsregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

10 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

11 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening(Bedrijfsverzamelgebouw)'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan maakt de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk in afwijking van het geldend bestemmingsplan. Om de bouw mogelijk te maken maakt ook de gemeente den Haag kosten. De gronden in het plangebied zijn in handen van het Industrieschap Plaspoelpolder. De bouw van dit gebouw is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeente Den Haag dient de kosten die zij daarbij maakt te verhalen op de initiatiefnemer, het zogenaamde kostenverhaal. Tegelijk met dit bestemmingsplan dient zij daartoe een exploitatieplan (artikel 6.12 Wro) te laten vaststellen. Het ligt in de bedoeling het kostenverhaal anders te verzekeren middels een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Overleg en participatie

7.1 Participatie

Tijdens de participatiebijeenkomst op 28 september 2021 in het plangebied zelf werd de ontwikkeling getoond en toegelicht en konden aan verschillende statafels vragen gesteld worden. Bij het geven van toelichting werd benadrukt dat het bestaande parkeerterrein zou vervallen. Omwonenden gaven aan overlast te ervaren van activiteiten op de parkeerplaats of het gebruik van de parkeerplaats door derden. Met name vervuiling (lachgaspatronen, fastfoodverpakkingen, bouwmateriaal) en een gevoel van onveiligheid werden daarbij genoemd.

7.2 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 15 november 2022 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties en organisaties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. Omgevings Dienst Haaglanden
  • 6. Politie eenheid Den Haag
  • 7. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 8. HTM Personenvervoer N.V.
  • 9. Stedin B.V.
  • 10. TenneT Regio West
  • 11. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 12. Bewonersplatform Wateringse Veld
  • 13. Bedrijvenvereniging Interwateringen
  • 14. Industrieschap Plaspoelpolder
  • 15. Het bestuur van de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's Gravenhage

De geadresseerden werden in de gelegenheid te reageren tot 13 december daaropvolgend. De geadresserde onder 1. werd tevens middels een ingevuld e-formulier van dit concept op de hoogte gesteld.

Van de instanties en organisaties onder 1, 3, 5, 7, 8, is een reactie ontvangen. Ze zijn in dit hoofdstuk opgenomen en afgewogen in vette letters. Van de leverancier van het drinkwater werd een reactie ontvangen die

1. Provincie Zuid-Holland ontvangen 17 november 2022

1.1) Dank u voor het invullen van het e-formulier 'aanbieden ruimtelijke plannen'. In de bijlage vindt u de samenvatting en conclusie van het door u ingevulde e-formulier.

Ad 1.1) De conclusie ontbrak, met dien verstande dat het geen verzoek tot toezending vermeldde. Op 22 november daaropvolgend verzocht zij om toezending van een link met het concept. Aan dat verzoek is dezelfde dag nog voldaan.

3. Hoogheemraadschap van Delfland ontvangen 18 december 2022

Geacht college,

Waterbelang onvoldoende geborgd - In het plan is het waterbelang onvoldoende geborgd en is nog onvoldoende invulling gegeven aan de uitgangspunten van goed waterbeheer, zoals vermeld in de Handreiking watertoets voor gemeenten. De meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op onze website www.hhdelfland.nl/regelen/watertoets-ruimtelijke-plannen/.

Wij verzoeken u onderstaande aanpassingen te maken.

3.1) Algemeen - Wij verzoeken u het juiste en actuele beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland te hanteren. In paragraaf 3.5.4 op pagina 32 is het oude waterbeheerplan beschreven. Wij vragen u een beschrijving van het nieuwe Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) te maken.

Ad 3.1) Genoemd beheerplan geeft het actuele beleid niet weer. Het wordt vervangen door onderstaande tekst: 'Waterbeheerplan 2022-2027 Waterwerk - Watermerk

In dit waterbeheerplan heeft het schap ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld. Het schap zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werkt ze aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt zij samen met gebiedspartners en werkt ze aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

De ambities in het plan betreffen:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt zij verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën.
  • Bij het beheer van het grondwater omgaan met
    • 1. de complexiteit van het grondwatersysteem en
    • 2. de verantwoordelijkheid, die verdeeld is over provincie, gemeenten, waterschap, drinkwaterbedrijven en grondeigenaren/particulieren.

Het waterschap heeft invloed op het grondwater in peilbeheer, vergunningen voor onttrekkingen en advisering aan derden. In haar werkingsgebied is er een beperkte relatie tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil.

  • Het waterpeil regelen in de sloten en vaarten. In ons gebied is er een beperkte relatie tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil.
  • De maatschappelijke verantwoordelijkheid pakken en samenwerken met partners aan verantwoord, duurzaam en toekomstbestendig gebruik.'

Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaard. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.'

3.2) In de toelichting op pagina 32 zijn vragen ten aanzien van de waterhuishouding geformuleerd. Wij verzoeken u, om aanvullend concreet te beschrijven, hoe de inhoudelijke waterthema's zich tot de voorgenomen ontwikkeling verhouden.

Ad 3.2) De beantwoording van de meeste vragen uit de watertoets zoals vermeld in paragraaf 3.5.4 zijn te vinden in paragraaf 2.4.4 van de toelichting. Het betreft de antwoorden op de vragen:

  • of het plangebied in de kernzone of beschermingszone van een waterkering ligt,
  • de naam van het boezemwater waartoe het plangebied behoort,
  • het peil dat in het plangebied gehouden wordt,
  • er sprake is van watergangen in het plangebied en
  • de omvang van de bestaande verhardingen.

De beantwoording van de vraag omtrent de wijziging van de omvang van verhardingen als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling is vermeld in rij 17 van paragraaf 5.4.

De vraag of er maatregelen mogelijk zijn om de effecten van klimaatverandering te beperken kan bevestigend worden beantwoord. In de toelichting bij het bestemmingsplan is daarop in paragraaf 5.4 in de rijen 6, 12, 13, 16 en 17 ingegaan. Bijzonder daarbij is dat de bestaande inzijgingsgebieden - de groenstroken - blijven bestaan. De westelijk naast een primair water van het schap gelegen gelegen groenvoorziening wordt de bestemming “Groen” aangewezen. Gelet op de geldende bestemming "Verkeersdoeleinden" wordt daarmee het belang van de waterhuishouding beter gediend.

De vraag of de ruimtelijke ontwikkeling op de kwantiteit van het grondwater invloed zal hebben kan ontkennend worden beantwoord. De terreinen zijn grotendeels verhard en zullen geheel verhard worden.

De vraag omtrent de mogelijke aanwezigheid van rioolpersleidingen of een KRW-waterlichaam kan ontkennend worden beantwoord.

De omliggende wijk kent volgens paragraaf 3.10.2 van de toelichting bij het voorgaande bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid een integraal waterbeheerssysteem waarbij het hemelwater in het oppervlaktewater wordt geloosd. Het plangebied is aangesloten op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder. Deze kent een overcapaciteit.

In paragraaf 2.4.4 van de toelichting wordt de informatie uit deze twee laatste alinea's toegevoegd.

3.3) 'Voorkomen van wateroverlast (waterkwantiteit) en Klimaatadaptatie - Wij vragen u de wateropgave voor het plangebied door middel van het invullen van de watersleutel te bepalen en deze onderdeel te laten uitmaken van het bestemmingsplan. De watersleutel is te raadplegen via onze website Berekenen met de watersleutel - Delfland (hhdelfland.nl). Op onze website is ook meer informatie over het toepassen van de watersleutel te vinden. Wij verzoeken u in de waterparagraaf uit te werken, op welke manier de wateropgave ingevuld wordt. Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/overons/beleid/beleid/. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.

Ad 3.3) Een watersleutel is opgesteld. Deze berekening leidt tot de conclusie dat een oppervlaktewater van 146 m2 moet worden aangelegd dan wel een extra te realiseren waterberging van 70 m3 . De voorgaande tekst vormt rij 5 van de tabel in paragraaf 5.3. De watersleutel zelf vormt bijlage 5 bij deze toelichting. In paragraaf 5.4 wordt in rij 16 in de 4e kolom de volgende tekst toegevoegd: 'Gelet op de betekenis van de wetering aan de westzijde van het plangebied en de daaraan aansluitende groene oever en het belang van de aanwending van het plangebied voor een bedrijfsgebouw, wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd, maar juist van de bebouwing gebruik gemaakt voor het vasthouden van het water. Dat betekent dat de minimale oppervlakte van het sedumdak minimaal 14 centimeter hoog moet zijn. Het dak wordt daarmee een sedum, gras- en kruidendak.'

De mogelijkheid tot het aanbrengen van verhardingen in de groene oever wordt weggenomen. Het leidt ertoe dat in artikel 4.1 het woord 'wegen' vervalt.

3.4) Delfland en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met ondertekening van het “Convenant Klimaatadaptief Bouwen” gecommitteerd, om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit, zie ook https://bouwadaptief.nl/. De gemeente Den Haag heeft een vertaling in de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” gemaakt. Wij vragen u dan ook, om de eisen vanuit de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” in het plan te verwerken.

Ten aanzien van extreme neerslag geldt onder meer: “Bij nieuwbouw stellen we de eis dat er 50 mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 uur en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is”. Tevens verzoeken wij u in de toelichting op te nemen, op welke manier invulling aan de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig“ gegeven wordt.

Bij de berekening van de wateropgave in het kader van de watertoetsprocedure (zoals met de watersleutel) wordt rekening met klimaatverandering gehouden, omdat met de verwachte neerslag in 2050 gerekend wordt. Die opgave is gericht op het voorkomen van wateroverlast vanuit het oppervlaktewater in tegenstelling tot de wegwijzer, die zich vooral op hemelwateroverlast richt. In samenspraak met de gemeente worden de eisen uit de wegwijzer en de watersleutel naast elkaar gehanteerd. Omdat maatregelen voor beide doelen effectief kunnen zijn, hoeft alleen de grootste opgave gerealiseerd te worden.

Ad 3.4) Het gemeentelijk beleid waarnaar het schap verwijst betreft het Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025. Dat noemt als voorbeeld van maatregelen op eigen terrein het aanleggen van groene daken. Daartoe wordt overgegaan. Verwezen wordt naar paragraaf 5.4 in de rijen 6, 12, 13, 16 en 17.  In bijlage 5 bij de toelichting is de ingevulde watersleutel opgenomen. 

In paragraaf 3.5.5. van de de toelichting vervangt een tekst over het Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 de tekst over het voorgaande plan.

3.5) Grondwater -Wij verzoeken u de geschiktheid van het gebied voor het ruimtelijk plan met betrekking tot grondwater en of bodem te onderbouwen. Tevens vragen wij u de effecten van het ruimtelijk plan (ondergrondse constructies) op het lokale grondwatersysteem/bodem te beschrijven.

Ad 3.5) Ten aanzien van de geschiktheid van de bodem wordt verwezen naar rij 3 in paragraaf 5.3 van de toelichting. Zoals uit de afdoening van vooroverlegonderdeel 3.2. blijkt is er sprake van een afdoende bescherming.

3.6) Watersysteemkwaliteit en ecologie - Wij verzoeken u een beschrijving van de effecten van de nieuwe ontwikkeling op de huidige chemische en ecologische watersysteemkwaliteit te geven. Een achteruitgang van de watersysteemkwaliteit en ecologie is niet toegestaan.

Ad 3.6) Verwezen wordt naar de afdoening van vooroverlegonderdeel 3.5.

3.7) Afvalwaterketen - Wij verzoeken u te beschrijven en te onderbouwen:

of de capaciteit van de riolering en zuivering in de toekomstige situatie voldoende is; Dit is om te voorkomen, dat er een toename op de kans van overstorten op het oppervlaktewater is. de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van lozingen en de verwachte veranderingen daarin op het oppervlaktewater en of riolering. hoe in het plan met de afvoer van hemelwater omgegaan wordt. Een gescheiden rioolstelsel tot aan de erfgrens is het uitgangspunt.

Ad 3.7) Verwezen wordt naar de afdoening van vooroverlegonderdeel 3.2.

3.8) Regels - Wij vragen u de wateropgave in de regels van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke bepaling te borgen, gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning, waarbij advies bij het waterschap moet worden gevraagd. Dit is om te zorgen, dat de eigenaar van het perceel zelf verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de vasthoudvoorziening is. Wij verzoeken u de wateropgave vroegtijdig uit te werken, zodat in een later stadium voorkomen wordt, dat de wateropgave niet meer goed inpasbaar in het ontwerp is.

Ad 3.8) De wateropgave is uitgewerkt en in het bestemmingsplan opgenomen. Verwezen wordt naar de afdoening van vooroverlegonderdeel 3.3.

Het bestemmingsplan acht waterbergingscompensatie een bestemmingsdoeleind en de aanleg en de instandhouding van een sedum-, gras- en kruidendak specifieke gebruik dat dat doeleind gestalte geeft. Daarmee is het onderdeel van het op te richten gebouw en is het bouwen daarvan verplicht evenals het in stand houden daarvan. De waterbergingscompensatie als bestemming verdient een eigen titel, zodat in artikel 3.1 onderderdeel c. wordt toegevoegd: 'waterbergingscompensatie'. De term 'waterbergingscompensatie' vervalt in de laatste zin van het lid. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de eigenaar in deze aangelegenheid duidelijk omschreven.

Watervergunning

3.9) Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/regelen/vergunningaanvragen/.

Ad 3.9) Van deze informatie wordt kennis genomen.

5) Omgevings Dienst Haaglanden ontvangen op 9 januari 2023

Geachte heer

5.1) Bedrijven en milieuzonering

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is gevraagd het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw) te toetsen voor het aspect geluid. Hierbij is paragraaf 4.4 van het ontwerp-BP getoetst en geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

  • bedrijfsmatige activiteiten in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' als opgenomen in bijlage 1, zijn niet gelegen binnen de richtafstand conform de VNGbrochure. Er bestaat voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen. Het bedrijfsverzamelgebouw is in dit kader inpasbaar.
  • Het bedrijf moet afzonderlijk kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit dient t.t. van de aanvraag omgevingsvergunning te worden getoetst. Voor het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening, is een toets aangevraagd.

Ad 5.1) In de bestemming "Bedrijf" in artikel 3 is geregeld dat toe te laten bedrijfsmatige activiteiten moeten voldoen aan de activiteiten in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' die in bijlage 1 bij de regels staat. In de bestemmingsomschrijving wordt een aantal activiteiten uitgesloten. Voor de inzichtelijkheid en de hanteerbaarheid zijn deze uitsluitingen in de Staat zelf opgenomen. De in de Staat gehanteerde term 'detailhandel' (SBI-code 52) vervalt, de activiteit 'kledingindustrie' is verruimd met SBI-code 182. De inpasbaarheid wijzigt zich daarmee niet.

Externe veiligheid

5.2) In het kader van artikel 3.1.1 Bro dient het concept ontwerpbestemmingsplan getoetst te worden aan het aspect externe veiligheid.

Hoofdstuk 4.3 (Externe veiligheid) van de toelichting van het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening, d.d. 07-11-2022, is getoetst en geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Ad 5.2) Hiervan wordt kennis genomen.

Bodemparagraaf

5.3) Op 18 november 2022 ontvingen wij het verzoek om advies over de bodemparagraaf van het concept bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw) gemeente 's-Gravenhage (met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-20CO, van 7 november 2022).

De huidige tekst is deels correct maar onvolledig. Wij stellen voor om de bodempassage te vervangen door de navolgende tekst.

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;

b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;

c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Ad 5.3) De in het voorontwerp opgenomen informatie is niet in die mate afwijkend van deze tekstsuggestie, dat zij voor vervanging in aanmerking komt. Wel wordt in paragraaf 4.6 na '(verder Wbb)' ingevoegd 'het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet'.

5.4) Situatie in het plangebied

Het plangebied is gelegen in de buurt Zonne Veld van de wijk Wateringse Veld in stadsdeel Escamp. Op de locatie bevindt zich een parkeerterrein, infrastructuur (weg) en plantsoen. De omgeving bestaat uit bedrijven, woningen en groen.

Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B9/O2 'Westvlietzone en Erasmusveld'. De algemene bodemkwaliteit van de bovengrond is geclassificeerd als klasse Wonen, de ondergrond is geclassificeerd als klasse Landbouw/natuur. Binnen het plangebied zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend.

In het gehele plangebied is recent een bodemonderzoek uitgevoerd welke is beoordeeld door de ODH. Uit het rapport 'Verkennend bodemonderzoek en asfaltonderzoek Sylvian Poonsstraat te Den Haag (Wateringse Veld)', kenmerk 2019028/RAP01, datum 4 mei 2020 opgesteld door Buro SL B.V. blijkt dat analytisch geen verontreinigingen in grond(water) zijn aangetroffen.”

Middels een e-mail aan vergunningen@odh.nl is een aanvullende beoordeling opvraagbaar onder vermelding van het kenmerk: ODH523883

Ad 5.4) De in het voorontwerp opgenomen informatie is niet in die mate afwijkend van deze tekstsuggestie, dat zij voor vervanging in aanmerking komt.

5.5) De conclusies in de tekst van het plan ten aanzien van de Wet natuurbescherming zijn niet onderbouwd middels rapportages. Deze conclusies kunnen om die reden enkel voor kennisgeving aangenomen worden. Indien u twijfelt aan de uitgangspunten van de ruimtelijke onderbouwing, kunt u ten aanzien van de thema's voor de Wet natuurbescherming (houtopstanden, gebiedsbescherming en soortenbescherming) een adviesverzoek indienen bij team Groen van de ODH. De stukken dienen dan wel eerst aangevuld te worden met onderbouwende rapportages.

Ad 5.5) Uit de notitie vormvrije mer beoordeling van het bevoegd gezag komt naar voren dat het plangebied geen verstrekker is van een product door ecosystemen, zoals hout of drinkwater, het heeft een geringe functie voor regulerende diensten, zoals bestuiving van gewassen en ook voor diensten die voorgaande diensten ondersteunen, zoals biodiversiteit. Het kent daarmee geen bijzondere rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen zoals bedoeld in de EU richtlijn milieueffectbeoordeling. Van een verdere onderbouwing is daarom afgezien. De notitie is opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting, de beoordeling tot vormvrie mer in bijlage 7 daarvan. Ze wordt besproken in paragraaf 5.4 in rij 32 van de toelichting.

5.6) Tevens willen wij u er op wijzen dat een toets op grond van de Wnb niet altijd gelijk is aan die van de Wro. Een onderbouwing die op grond van de Wro akkoord is, zal daarom niet per definitie altijd ook vergunbaar zijn op grond van de Wnb. In algemene zin merken wij daarbij op dat een ruimtelijke onderbouwing, vanwege het planvormende karakter nog globaal zal zijn, terwijl bij een toestemming op grond van de Wnb de realisatie op detailniveau bekend moet zijn. Voor gebiedsbescherming (stikstof) geldt bovendien dat bij een plantoets getoetst wordt aan de huidige, feitelijke situatie, terwijl bij de Wnb toets getoetst wordt aan het legale gebruik ten tijde van aanwijsdata van VHR gebieden ( 2000). De referentie waaraan getoetst wordt in het kader van de Wro en de Wnb kan daardoor van elkaar verschillen.

Ad 5.6) Zijdelings heeft het bevoegd gezag voor de vormvrije mer beoordeling verzocht om een geactualiseerd stikstofonderzoek aan de hand van de nieuwste Aerius berekeningswijze. Dat is opgesteld en aangeleverd. Het vervangt het bestaande onderzoek in bijlage 4 bij de toelichting.

Conclusie

De behandelde thema's vormen geen belemmering voor een verdere planvorming.

7. Veiligheidsregio Haaglanden (5 december 2022)

Geacht College,

U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 15 november 2022 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het ontwerp-bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening (Bedrijfsverzamelgebouw) te Den Haag. Hierbij treft u onze reactie aan.

In deze bijlage worden het wettelijk kader, de scenario's, de geadviseerde maatregelen en het restrisico beschreven.

Context advies

Met dit bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt. Door de aanwezigheid van risicobronnen op het gebied van externe veiligheid en de toename van het aantal personen in het plangebied, nemen de risico's op het gebied van externe veiligheid toe. In dit advies staan maatregelen om het toegenomen risico te verminderen.

Wettelijk kader

Het advies en de daarin geadviseerde maatregelen wordt gegeven in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een zwaar ongeval. Op grond van:

• art. 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes;

• art. 10 van de Wet veiligheidsregio's en art. 25, lid 1, onder e van de Wet veiligheidsregio's.

Scenario's

Naast de 'dagelijkse incidenten' die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, gelden voor het transport van gevaarlijke stoffen de volgende meest waarschijnlijke en ergst denkbare scenario's.

Transport gevaarlijke stoffen

7.1) Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.

Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen slachtoffer worden of overlijden als de wind in de richting van het plangebied staat. De kans op dit scenario is zeer klein.

Geadviseerde maatregelen

Aangezien met het voorliggende ruimtelijke plan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden getroffen, zijn onderstaande maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident (van een lekkage tot het vrijkomen van de volledige inhoud giftige stoffen) hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.

Ad 7.1) Hoofdstuk 4.3 (Externe veiligheid) van de toelichting van het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 2e herziening, d.d. 07-11-2022, is getoetst in paragraaf 5.4 rij 33 en geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Effect reducerende maatregelen

A. Afschakelbare ventilatie

Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen objecten ongeacht het incident (van een 'gewone' brand tot een incident met een risicobron in het kader van externe veiligheid).

Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

B. Voorbereiding interne organisatie

In objecten waarin personeelsleden, bezoekers, verminderd tot niet zelfredzame personen en/of grote groepen mensen kunnen verblijven. Is het van belang dat het personeel en/of de BHV-organisatie/de begeleiding binnen deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen die effect binnen deze objecten kunnen hebben. Hierbij is het van belang dat zij weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de aanwezigen binnen deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.

C. Risicocommunicatie

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met één of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd.

Om de bewoners, het personeel en/of de vaste bezoekers binnen het invloedsgebied van de risicobronnen te informeren over de risicobronnen, risico's en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten, kan de gemeente voor dit plangebied mogelijk gebruik maken van de hulpmiddelen die zijn ontwikkeld of beschikbaar zijn. In de regio Haaglanden is bijvoorbeeld de website www.haaglandenveilig.nl beschikbaar. Via deze website worden burgers geïnformeerd over de aanwezige risico's in de regio en is informatie te vinden over wat zij zelf kunnen doen om deze risico's te beperken. Voor aanvullende informatie kan contact worden opgenomen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden.

Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

De bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen is in de huidige situatie, onder normale omstandigheden, voldoende.

Restrisico

7.2) Het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen is groter dan dit plangebied. Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) is groot bij het ergst denkbare scenario. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is de beschikbare hulpverleningscapaciteit waarschijnlijk onvoldoende om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.

Ad 7.2) Verwezen wordt naar de afdoening van vooroverlegonderdeel 5.2 en 7.1.

8. N.V. H.T.M. (6 december 2022)

Geachte heer, mevrouw,

8.1) In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, betreffende het concept ontwerpbestemmingsplan Wateringse Veld Zuid 1e herziening, kan ik u melden dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Ad 8.1) Met dank voor de getoonde aandacht wordt van deze reactie kennis genomen.

10. 3. TenneT TSO B.V. (1 december 2022)

Geachte lezer,

10) Hartelijk dank voor de toezending van bovengenoemd plan. Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.

Ad 10.1) Met dank voor de getoonde aandacht wordt van deze reactie kennis genomen.

Ongenummerd

  • 16. Evides (1 december 2022)

Beste,

16) Via ruimtelijke plannen hebben wij kennis genomen van het door u gepubliceerde concept bestemmingsplan met IMRO-code: NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-20CO. Op minder dan 50 centimeter afstand van het plangebied ligt een 250 mm waterleiding van Evides, zie onderstaande tekening. Wij komen dan ook graag met u of de initiatiefnemer in contact om eventuele knelpunten voor te zijn en op te lossen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0365BWVZBedrijf-50VA_0021.png"

Wij willen u vriendelijk verzoeken om contact op te nemen met David Brandhorst, gebiedsverantwoordelijke Evides. Hij is te bereiken via telefoonnummer 06 – 20 00 92 15 of via e-mail david.brandhorst@evides.nl.

Ad 16) Na ontvangst van dit verzoek is de projectontwikkelaar verzocht in contact te treden met deze vooroverlegpartner teneinde tot een afstemming te komen. Daartoe heeft hij zich bereid verklaard.

In de toelichting is in paragraaf 2.4.6 de aanwezigheid van deze leidingen opgenomen.