direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gele Scheikunde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0083-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

De aanleiding voor dit bestemmingsplan is de herontwikkeling van het gebouwencomplex Gele Scheikunde en het bijbehorend terrein, dat na ruim 70 jaar deel te hebben uitgemaakt van de Technische Universiteit (TU) Campus zijn oorspronkelijke onderwijs functie heeft verloren.

De TU Delft heeft ervoor gekozen om het terrein met gebouwencomplex van Gele Scheikunde af te stoten. Bij verkoop van de gronden zijn door de TU Delft aan de ontwikkelaar uitgangspunten en ontwerp principes meegegeven voor een herontwikkeling van deze locatie die in 2017 zijn vastgelegd in een Ruimtelijk Programmatisch Kader (RPK). Het RPK is integraal als Bijlage 1 gevoegd bij deze plantoelichting. Het RPK is een vertrekpunt voor de planuitwerking die verder vorm heeft gekregen aan de hand van gemeentelijke uitgangspunten en geldend gemeentelijk beleid.

Met de herontwikkeling wordt programmatisch voorzien in maximaal 304 woningen en 3.900 m2 bvo aan commerciële en maatschappelijke ruimtes. Twee bestaande portierswoningen blijven behouden, het totaal aan woningen in de toekomstige situatie is dus 306.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, het onderhavige bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch-planologische kader.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in Delft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0002.png"

Figuur 1.2: Impressie van de toekomstige situatie. Bron: Stedenbouwkundig DO Gele Scheikunde.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich op een driehoekig plot welke aan drie zijdes begrensd wordt door de Julianalaan (noordelijk), de Michiel de Ruyterweg (oostelijk) en de Prins Bernhardlaan en Jaffalaan (zuidelijk). De locatie ligt in het zuidelijk deel van Delft binnen de wijk Wippolder. Het terrein ligt op het scharnierpunt van de Zeeheldenbuurt, BK-City en de TU Delft Campus. Aan de Prins Bernhardlaan is de gemeente voornemens een internationale school mogelijk te maken, deze ligt buiten het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0003.png"

Figuur 1.3: Ligging plangebied in haar directe omgeving. Bron luchtfoto: PDOK.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'TU Midden en Noord', dat op 25 april 2013 is vastgesteld. Op de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:

  • Enkelbestemming 'Maatschappelijk'.
  • Enkelbestemming 'Groen'.
  • Enkelbestemming 'Tuin'.
  • Enkelbestemming 'Wonen'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie II'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
  • Binnen de enkelbestemming 'Maatschappelijk' liggen de functieaanduidingen 'monumentale boom' en 'wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan. Bron: ruimtelijkeplannen.nl.

Daarnaast is de 'Facetherziening parkeren' (vastgesteld op 31 mei 2018) van toepassing in het plangebied. In dit parapluplan zijn regels opgenomen voor parkeren, stallen, laden en lossen.

1.4 Opbouw plan

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft Hoofdstuk 2 de huidige situatie en toekomstige ontwikkeling van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft de voor bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en relevante omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In Hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Voorgeschiedenis

In 1946 is het faculteitsgebouw Gele Scheikunde opgeleverd dat op dat moment diende als nieuw onderkomen voor de faculteit Scheikundige Technologie. In verband met de groei van het aantal studenten is het gebouw in 1949 uitgebreid met een tweetal zijvleugels en voorzien van een tweede verdieping op centrale stuk van het gebouw.

2.1.2 Functies

Het gebouw telt sinds de uitbreiding in 1949 drie collegezalen met een capaciteit van respectievelijk 306, 145 en 60 zitplaatsen. Verder bevinden zich in het pand dertien laboratoria. Het gebouw heeft tot 2017 dienst gedaan als het faculteitsgebouw voor Scheikundige Technologie, maar staat op het moment leeg. Onderstaand figuur geeft een visuele weergave van de huidige indeling van het plangebied.

Ten westen van het Gele Scheikunde gebouw bevinden zich twee oude dienstwoningen welke vroeger dienst deden als entree tot het gebied. Deze gebouwen blijven behouden als woningen, maar verliezen hun primaire functie als entree tot het gebied. Ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich, buiten het plangebied, bestaande woningen. Deze woningen blijven behouden. Wel zullen deze woningen aan de achterzijde direct aan het beoogde park komen te liggen.

Zoals eerder benoemd ligt het plangebied aan de zuidkant van de historische binnenstad, tussen de Zeeheldenbuurt en TU Delft. De Zeeheldenbuurt is, net als het Gele Scheikunde gebouw, in de jaren '30 gebouwd. Verder ligt het plangebied tegen de rand van het rijksbeschermd stadsgezicht Delft-TU Noord. Het omliggende gebied is karakteristiek door de afwisseling van laagbouw in de Zeeheldenbuurt, grootschalige gebouwen (o.a. Rode Scheikunde/Aula en Congrescentrum) op de campus van de TU en de groene omgeving die onder andere wordt gecreëerd door de Botanische Tuin, het De Vries van Heijstplantsoen en de begraafplaats Jaffa met daaromheen het Zuidplantsoen. In het Rode Scheikunde gebouw bevindt zich momenteel de faculteit Bouwkunde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0005.png"

Figuur 2.1: Huidige indeling plangebied. Bron: Stedenbouwkundig DO Gele Scheikunde.

2.1.3 Infrastructuur

Het plangebied wordt omsloten door meerdere wegen. Ten noorden van het plangebied, aan de voorzijde van Gele Scheikunde, ligt de Julianalaan. Deze straat bevindt zich in de Zeeheldenbuurt. Dit is een breed opgezette erftoegangsweg met feitelijk twee éénrichtingsstraten, uitgevoerd in klinkerbestrating waar tussen zich parkeervakken bevinden. Voor fietsers is een strook in rood asfalt beschikbaar. Halverwege de straat is een kruispunt met de Maerten Trompstraat te vinden. Aan de noordzijde en zuidzijde van de Julianalaan zijn woonhuizen gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0006.png"

Figuur 2.2: Wegprofiel Julianalaan ter hoogte van kruispunt met Michiel de Ruyterweg (bron: Streetsmart 29-06-2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0007.png"

Figuur 2.3: Wegprofiel Julianalaan ter hoogte van kruispunt met Prins Bernhardlaan (bron: Streetsmart 29-06-2021).

Ten oosten van het plangebied ligt de Michiel de Ruyterweg. Deze weg is ook een erftoegangsweg en kent twee aparte rijbanen; één voor het reguliere motorverkeer en één voor het openbaar vervoer (tram- en busbaan). Ter hoogte van Rode Scheikunde bevindt zich een tram-/bushalte. Aan de zijde van het plangebied is op de Michiel de Ruyterweg een dubbelzijdig fietspad gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0008.png"

Figuur 2.4: Wegprofiel Michiel de Ruyterweg ter hoogte van Rode Scheikunde (bron: Streetsmart 29-06-2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0009.png"

Figuur 2.5: Wegprofiel Michiel de Ruyterweg ter hoogte van het Zuidplantsoen (bron: Streetsmart 29-06-2021).

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Prins Bernhardlaan. Dit is smalle doodlopende erftoegangsweg welke enkel de woningen in de straat ontsluit. De straat is uitgevoerd met klinkerbestrating en fietsers maken gebruik van de rijbaan. Parkeren gebeurt aan het begin van de straat of op eigen terrein. Aan de zijde van het plangebied, waar zich ook de woningen bevinden, ligt een voetpad. Aan de zuidzijde van de Prins Bernhardlaan bevindt zich een groenstrook met monumentale bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0010.png"

Figuur 2.6: Wegprofiel Prins Bernhardlaan met groenstrook (bron: Streetsmart 29-06-2021).

Parkeren

Sinds 1 februari 2021 geldt in een deel van de omgeving van het plangebied een gemengd parkeerbeleid. Op maandag tot en met zaterdag tussen 12:00 en 24:00 uur kan alleen geparkeerd worden met een parkeervergunning of tegen betaling. Het nieuwe gereguleerde gebied heeft betrekking op de Julianalaan, Michiel de Ruyterweg (tot aan de kruising met de Zuidplantsoen) en de Rotterdamseweg.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Vertrekpunt voor de planuitwerking

Het voormalig faculteitscomplex heeft zijn oorspronkelijke onderwijsfunctie verloren. Om deze reden heeft de TU Delft ervoor gekozen om het terrein met gebouwencomplex van Gele Scheikunde af te stoten. Bij verkoop van de gronden zijn door de TU Delft aan de ontwikkelaar uitgangspunten en ontwerp principes meegegeven voor een herontwikkeling van deze locatie die in 2017 zijn vastgelegd in een Ruimtelijk Programmatisch Kader (RPK). Een belangrijk uitgangspunt hierbij is in ieder geval dat het gebied van Gele Scheikunde als schakel dient te functioneren tussen de oude binnenstad en de TU Delft campus.

Het RPK is integraal als Bijlage 1 gevoegd bij deze plantoelichting. Voor de inhoud wordt hiernaar verwezen. Het RPK is een vertrekpunt voor de planuitwerking van Gele Scheikunde die verder vorm heeft gekregen aan de hand van gemeentelijke uitgangspunten en geldend gemeentelijk beleid.

2.2.2 Stedenbouwkundige uitwerking

De toekomstige situatie is uitgewerkt in een stedenbouwkundig DO in januari 2022 (Barcode Architects, Cepezed, Karres en Brands). Het DO is meegenomen in Bijlage 2.

Ruimtelijke structuur

Het raamwerk openbare ruimte is gebaseerd op de structuur van het bouwcomplex Gele Scheikunde met een groene en parkachtige setting en het streven om het groen zoveel mogelijk naar binnen en rondom het gebied door te trekken, zodat de totale herontwikkeling een groen karakter krijgt.

De wijk als geheel wordt omkaderd door een groene zoom, waarmee het aangezicht van de nieuwe woonbuurt groen is. De Michiel de Ruyterweg krijgt de uitstraling van een stedelijke boulevard met bomen en functies in de plinten die het stedelijk leven activeren.

Het plan is symmetrisch opgebouwd met de sterke horizontale structuur van woonstraten parallel aan de Julianalaan. De straten bieden toegang tot de woningen en verbinden de Michiel de Ruyterweg met het buurtpark. De straat in het midden krijgt een groene inrichting en ruime waterretentie. De verticale stegen zorgen voor de doorwaadbaarheid van het gebied. Deze stegen zijn opgebouwd met een minimaal profiel.

Ten zuidenwesten van het Gele Scheikunde complex ligt het buurtpark. Dit wordt een centrale publieke ruimte voor jong en oud, waar aanleiding is voor verblijf en activiteit voor bewoners en omwonenden. Hier worden speeltoestellen, waterberging en parkweides ingericht. Het buurtpark wordt rondom de twee huidige dienstwoningen gerealiseerd. Het buurtpark heeft een oppervlakte van circa 4.800 vierkante meter. De dienstwoningen blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0011.png"

Figuur 2.7: Impressie van de ruimtelijke hoofdstructuur. Bron: Gele Scheikunde CV d.d. 2022.

Transformatiegedeelte

Het hart van de wijk is het getransformeerde gebouw van Gele Scheikunde, dat herbestemd wordt tot woningen en een Grand Café. Deze route brengt een bezoeker via het café naar binnentuinen richting het plein, dat centraal in de groene as zit.

Het huidige Gele Scheikunde gebouw aan de Julianalaan vormt met zijn rijke historie, bijzondere stedenbouwkundige opzet en kenmerkende architectuur de drager van het gebied, waarmee een levendig woongebied met een eigen identiteit wordt gecreëerd. Dit complex zal zo veel mogelijk hergebruikt worden. De voormalige aula wordt getransformeerd naar een Grand Café met binnentuin. Via de semi-openbare verbinding die door het bestaande gebouw loopt komt men uit bij het buurtplein die als woonkamer van de wijk kan functioneren. Op de twee vleugels van het Gele Scheikunde gebouw wordt een extra verdieping gebouwd waar woningen gerealiseerd kunnen worden en tevens ook een dakterras.

Nieuwbouw

Aan de achterzijde van het Gele Scheikunde complex wordt een mix van 3- en 4-laags grondgebonden rijwoningen gerealiseerd. Deze woontypologie is kenmerkend voor de binnenstad van Delft en toepasselijk voor dit gebied. De woningen zullen gezamenlijk gebruik maken van collectieve tuinen, waarbij iedere woning wel beschikking heeft tot een eigen privé terras.

Aan de Michiel de Ruyterweg zijn drie woontorens gepland die in schaal en grootte de schakel vormen tussen de kleinschaligheid van de binnenstad en de grootschaligheid van de TU-wijk. Deze torens kennen in de plint maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Bovenop een deel van deze woontorens worden daktuinen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0012.png"

Figuur 2.8a: Impressie bebouwing het plangebied. Bron: Stedenbouwkundig DO d.d. 2022 Gele Scheikunde.

Wijzigingen aan Blok B en C

In samenspraak met de Adviescommissie Omgevingskwaliteit (AOK) zijn er in 2023 wijzigingen doorgevoerd t.o.v. het stedenbouwkundig DO uit 2022 aan Blok B en C aan de Michiel de Ruyterweg. De nieuwe opzet is weergegeven in onderstaand figuur. Met name de structuur van Blok C is aangepast, deze bestaat nu uit twee delen met een eigen bouwhoogte, voorheen waren dit drie hoogteaccenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0013.png"

Figuur 2.8b: Opzet van Blok B en C na afstemming met de AOK in 2023. Bron: Gele Scheikunde CV.

Aansluiting bij internationale school

Op het naastgelegen perceel (zie figuur 2.9) bestaat het voornemen om een internationale school te realiseren voor circa 440 leerlingen. Bij de stedenbouwkundige invulling van Gele Scheikunde wordt rekening gehouden met de nieuwe gebouwen van de school. Voor de internationale school is separaat een nieuw bestemmingsplan opgesteld dat inmiddels onherroepelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0014.png"

Figuur 2.9: Overzicht globaal plangebied internationale school (rood) en plangebied Gele Scheikunde (blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0015.png"

Figuur 2.10a: Impressie van de toekomstige situatie bij de school Bron: Atelier Pro en Gemeente Delft (2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0016.png"

Figuur 2.10b: 3D Impressie van de buitenruimte IGVO met zicht op een poort aan achterzijde van het IGVO terrein, bezien vanuit de te realiseren fietsstraat die de IGVO locatie en Gele Scheikunde verbindt. Bron: Oase Landschapsarchitecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0017.png"

Figuur 2.11: Impressie van het toekomstige schoolgebouw. Bron: Atelier Pro en Gemeente Delft (2021).

2.2.3 Programma

Het plangebied beslaat een oppervlak van bijna drie hectare. Met het initiatief wordt een levendige woonbuurt gecreëerd met het toevoegen van 304 woningen. in het plangebied. Er worden vier bestaande woningen gesloopt. De twee bestaande portierswoningen blijven behouden, het totaal aan woningen in de toekomstige situatie is dus 306. De woningen worden gecombineerd met circa 3.900 m2 aan maatschappelijke en commerciële voorzieningen en een mix van kleinschalige bedrijvigheid in de plint. De wijk zal een gemengd woon-werkmilieu kennen voor zowel jongeren als ouderen. In de onderstaande tabel is de onderverdeling naar type woning te zien van de nieuwbouw en het programma van de voorzieningen.

Tabel 2.1: Het woningprogramma van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0018.png"

Tabel 2.2: Het programma aan commerciële en maatschappelijke functies van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0019.png"

2.2.4 Mobiliteit en parkeren

Lopen, fietsen en openbaar vervoer

Conform het Mobiliteitsprogramma Delft 2040 wordt er ingezet op een prominente rol voor lopen, fietsen en het openbaar vervoer binnen de gebiedsontwikkeling Gele Scheikunde. Het gebied ligt op een strategische locatie tussen het centrum van de stad en de campus van de TU. Daarbij bevindt zich aan de Michiel de Ruyterweg en tram- en bushalte. Deze eigenschappen zorgen ervoor dat Gele Scheikunde een aantrekkelijk plek wordt om te wonen en veel voorzieningen op loop- of fietsafstand te bereiken zijn. Ook is het gemakkelijk om het station Delft te bereiken en vanuit daar met de trein naar andere steden te reizen (bijv. voor werk of recreatie). De nieuwe buurt wordt autoluw ingericht, waarbij de woonstraten, indien mogelijk, worden ingericht als voetgangersgebied waar fietsen is toegestaan. Daarnaast komen er inpandige fietsenstallingen voor de bewoners om veilig de fiets te stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0020.png"

Figuur 2.12: Fietsrouting Gele Scheikunde. Bron: Stedenbouwkundig DO Gele Scheikunde.

Autoverkeer en deelmobiliteit

Als gevolg van de gebiedsontwikkeling ontstaat er extra autoverkeer in de omgeving, met name van nieuwe bewoners met een (privé) auto. Door ligging en de beoogde doelgroep voor de woningen wordt echter ingezet op een lager autogebruik. Het parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost en ter bescherming van de omgeving komen de nieuwe bewoners niet in aanmerking voor een parkeervergunning op straat. Voor bewoners zonder privéauto, maar die incidenteel toch een auto nodig hebben, zijn deelauto's beschikbaar.

Voor het autoparkeren is een ondergrondse parkeervoorziening voorzien onder het blok met grondgebonden woningen in het midden van het plangebied. Voor de ontsluiting van de parkeergarage waren in feite 3 varianten mogelijk om aan te sluiten op de bestaande wegenstructuur:

  • 1. In- en uitrit naar de Michiel de Ruyterweg
  • 2. In- en uitrit naar de Julianalaan
  • 3. Inrit aan de Bernhardlaan en de uitrit bij de Julianalaan

De keuze voor de ontsluiting van de parkeergarage is uiteindelijk gevallen op een rechtstreekse ontsluiting via de Michiel de Ruyterweg. Deze oplossing is in samenhang bekeken met het project voor de Michiel de Ruyterweg om de bereikbaarheid van de Zeeheldenbuurt te verbeteren en tegelijkertijd ook de fietsers op de Michiel de Ruyterweg beter te faciliteren. De fietser op de Michiel de Ruyterweg krijgt meer ruimte door een verbreding van het fietspad te realiseren. Daarnaast wordt het doorkruisen van het fietspad verbeterd door meer opstelruimte tussen het fietspad en de rijbaan te creëren bij de toegangswegen van de buurt (inclusief de nieuwe ontsluiting van de parkeergarage voor Gele Scheikunde). De fietser behoudt voorrang op het autoverkeer over de gehele route en kan zonder te stoppen doorfietsen. Tenslotte wordt met het toevoegen van bomen en groen tussen het fietspad en de rijbaan kwaliteit toegevoegd aan de openbare ruimte.

De verkeersafwikkeling en de keuze voor de ontsluiting van de parkeergarage is in meer detail beschreven in paragraaf 4.1.2

2.2.5 Groen en water

Bomen

Op de locatie van de voormalige Gele Scheikunde faculteit zijn momenteel ruim 100 bomen aanwezig. Bomen van verschillende omvang en van verschillende kwaliteit. Voor de inpassing van bomen is een bomenbesparend plan opgesteld (zie Bijlage 3). Hier is een Boom Effect Analyse aan vooraf gegaan (zie Bijlage 4). Om de herontwikkeling mogelijk te maken dient een gedeelte van de bomen gekapt te worden (zie onderstaande figuren). Binnen de structuur van bestaande bomen is het niet mogelijk het programma, de stedelijke opzet en de parkeervoorzieningen - zoals vastgelegd in het ruimtelijk-programmatisch kader - te realiseren. Bij de herontwikkeling worden 47 bomen behouden en komen 9 bomen in aanmerking voor verplaatsing. Voor de bomen die niet behouden en niet verplant kunnen worden, worden nieuwe bomen aangeplant. Per boom die verwijderd wordt, worden drie nieuwe bomen geplant. In totaal worden circa 145 nieuwe bomen aangeplant in het gebied. Na de aanplanting staan er in het gebied in totaal circa 192 bomen, ongeveer 90 meer dan in de bestaande situatie.

Naast het herplanten en toevoegen van bomen is er ook sprake van andere relevante verbeteringen in de groenstructuur van het gebied, namelijk:

  • In de bestaande groenstrook langs de Julianalaan staan meer dan 20 bomen. De groeiplaats waar de bomen in de huidige situatie in staan is te klein om bomen van deze grootte tot wasdom uit te laten groeien. Om toekomstige problemen met de bomen te voorkomen gaat Gele Scheikunde proberen de huidige groeiplaats te verbeteren. De bestaande bestrating wordt verwijderd zodat er meer ruimte voor heesters ontstaat en daarnaast wordt hiermee de groeiplaats van meer dan 20 bomen aanzienlijk verbeterd.
  • De Groene Kraag van het gebied wordt in stand gehouden en daar waar mogelijk versterkt.
  • In de openbare ruimte binnen het plan wordt groen toegevoegd en is op veel plekken sprake van waterretentie en -infiltratie.
  • Er worden in het park Wadi’s aangelegd. Deze wadi’s dienen als tijdelijke opslag en transport voor regenwater bij hevige pieken. Ze dragen ook bij aan de aantrekkelijkheid van de buurt en de ecologische waarde en voorkomen in warme zomers het ontstaan van hittestress.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0021.png"

Figuur 2.13: Te behouden en te kappen bomen Bron: Stedenbouwkundig DO 2022.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0022.png"

Figuur 2.14: Boomstructuur in de toekomstige situatie. Bron: Stedenbouwkundig DO Gele Scheikunde 2022.

Waterstructuren

De Gele Scheikundebuurt wordt een wateradaptieve buurt doordat het hemelwater wordt opgevangen, vertraagd en zo mogelijk direct op locatie wordt geïnfiltreerd in de bodem. Om dit mogelijk te maken worden er retentiedaken, wadi's en zoveel mogelijk openbaar groen aangelegd. Tevens worden bewoners gestimuleerd regentonnen aan te schaffen waarmee ook op eigen terrein water gebufferd, geïnfiltreerd en hergebruikt kan worden.

Doordat het grondwaterpeil erg ondiep is worden er twee wadi's aangelegd, namelijk één in het woongebied en één in het park. Samen creëren deze wadi's ruimte om water te bufferen. De wadi’s worden met elkaar verbonden en tijdens piekbuien is een afvoer richting de watergang aan de Prins Bernhardlaan mogelijk. De polderdaken (daken en collectieve tuin) kunnen ook water bergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0023.png"

Figuur 2.15: Waterberging en afvoer in plangebied: Bron: Stedenbouwkundig DO Gele Scheikunde 2022.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.

Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

3.1.3 Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie of dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de (economische) behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.

In paragraaf 4.14 wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie d.d. 1 april 2023 is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving op visieniveau samengevoegd. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

Richtinggevende ambities

In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta

Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.

  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level

De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.

  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool

De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.

  • 4. Energievernieuwing

Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.

  • 5. Best bereikbare provincie

De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.

  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

Beleidsopgaven

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Hieronder zijn de voor onderhavig project relevante beleidsopgaven nader toegelicht, te weten het behouden en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de energietransitie in de gebouwde omgeving en stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 1. Behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • 1. De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • 2. Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • 3. Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0024.png"

Figuur 3.1 Soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Ontwikkeling in het licht van de beleidsopgave behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit:

De ontwikkeling omvat het realiseren van een woongebied combineerd met voorzieningen op een universiteitscomplex. Er wordt aansluiting gezocht met de gebiedsidentiteit, maar de bestaande structuur wordt aangepast. De ontwikkeling valt dan ook in de categorie 'aanpassen'. In onderstaande is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.

Laag van de ondergrond

Richtpunten ten behoeve van 'Bijzonder relief – oude stroomgordels en geulafzettingen':

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand;
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Richtpunten ten behoeve van 'Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei':

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

De ontwikkeling sluit aan bij de huidige stedenbouwkundige patronen, dit is uitgewerkt in de beeldkwaliteitsparagraaf. De verwachte archeologische waarden zijn beschreven in paragraaf 4.11. Uit de archeologische onderzoeken volgt dat het plangebied kan worden vrijgegeven. In paragraaf 4.13 wordt beschreven hoe de ontwikkeling rekening houdt met het watersysteem.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Deze laag is niet van toepassing in het plangebied.

Laag van de stedelijke occupatie

Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Richtpunten betreffen:

  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.


De stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten op de huidige landschappelijke patronen en structuren (zie ook de beeldkwaliteitsparagraaf).

Laag van de beleving

Richtpunten ten behoeve van 'fiets- en wandelroutes':

  • Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
  • Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.


Langs het plangebied loopt een fiets- en wandelroute. Deze wordt niet belemmert door het onderhavige bestemmingsplan.

Beeldkwaliteitsparagraaf

De onderhavige ontwikkeling omvat het transformeren van een universiteitscomplex naar een gebied met een gevarieerd woningaanbod in combinatie met diverse voorzieningen. Het plangebied is binnen de 'laag van stedelijke occupatie' gelegen in een 'stedelijk centrum gebied' binnen 'steden en dorpen'.

Het nieuwe ontwerp voor Gele Scheikunde gaat uit van een overkoepelende visie waar alle verschillende onderdelen op een gepaste manier samenvallen tot één geheel. Zo wordt het mogelijk een levendige omgeving te realiseren van een hoogwaardige stedelijke en landschappelijke kwaliteit, met zijn eigen unieke karakter. Om deze visie kracht bij te zetten is het van essentieel belang ook in de architectuur samenhang te creëren, om het gebied van zijn eigen identiteit te voorzien, passend bij de locatie. Daarnaast wordt ingezet op een sterke groen- en waterstructuur.

Stedenbouwkundig kent het plan drie gezichten. Grenzend aan de hoofdstraat Michiel de Ruyterweg zijn de hoogbouwaccenten gesitueerd die in schaal en grootte de schakel vormen tussen de kleinschaligheid van de binnenstad en de grootschaligheid van de TU-wijk.

Een groot deel wordt gevormd door een reeks grondgebonden rijwoningen in het centrale deel van het plan, een woontypologie kenmerkend voor de binnenstad van Delft en toepasselijk voor dit gebied.

Tenslotte bevinden zich aan de Julianalaan de gebouwdelen die maximaal zijn ingezet op hergebruik, waar de rijke historie van het gebied en het bijzondere karakter van het oorspronkelijke pand het sterkst waarneembaar is. Door de architectuur en uitstraling van deze gebieden op elkaar af te stemmen ontstaat er een cohesie die de beeldkwaliteit van het hele gebied goed tot zijn recht laat komen.

Met de nieuwe stedenbouwkundige opzet is ruimtelijke kwaliteit van de transformatie van het Gele Scheikunde Complex geborgd. Er wordt rekening gehouden met bestaande stedenbouwkundige patronen en hoogteaccenten in de omgeving (zie ook het stedenbouwkundig plan in Bijlage 2). De inpassing van cultuurhistorische waarden wordt verder behandeld in paragraaf 4.12).

2. Energietransitie in de gebouwde omgeving

De provincie zet zich in voor energiebesparing en -opwekking in bestaand stedelijk gebied, zoals bij beheer en renovatie van woningen (verduurzaming voorraad), woningbouw en herstructurering van bedrijventerreinen, kantorenlocaties en glastuinbouw. Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden zijn: isoleren, aansluiten op een warmtenetwerk, cascaderen van lokale warmte, co-siting (bijeenbrengen en plannen van bedrijven met aansluitende warmtebehoeften) en efficiënter gebruik van energie.

Nieuwbouwlocaties bieden de grootste kans om energie-efficiency te realiseren. In deze tijd is het ondenkbaar dat er niet energiezuinig of zelfs energieneutraal wordt gebouwd al dan niet in combinatie met een decentrale hernieuwbare energievoorziening. De provincie is een groot voorstander van aardgasloze wijken, zowel bij nieuwbouw als renovatie.

In paragraaf 4.15 is beschreven welke ambities en uitgangspunten voor duurzaamheid, meer specifiek de energietransitie, zijn meegegeven.

3. Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie wil bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), ofwel de bebouwde ruimte, beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet de nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het BSD. De ontwikkeling wordt in paragraaf 4.14 getoetst aan de Ladder.

3.2.2 Omgevingsprogramma Zuid-Holland

Het Omgevingsprogramma Zuid-Holland (geconsolideerde versie d.d. 1 april 2023) bevat de maatregelen waarmee Gedeputeerde Staten invulling geven aan de ambities en beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Het Omgevingsprogramma geeft bijvoorbeeld aan voor welke initiatieven subsidies worden verleend en aan welke provinciale wegen wordt gewerkt. Het Omgevingsprogramma is een overzicht van alle maatregelen inclusief de onderliggende activiteiten.

Wat betreft het thema 'woningbouw' zijn in het programma diverse grootschalige woningbouwlocaties opgenomen waarvoor de provincie bestuurlijke afspraken heeft gemaakt met de betreffende gemeente over de locatie, kwaliteit, kwantiteit en tempo van de woningbouwopgave. Gele Scheikunde maakt hier geen onderdeel van uit. Andere thema's uit het Omgevingsprogramma zijn niet van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen die worden gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen, met als doel het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt, vanwege de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Gele Scheikunde voor 1 januari 2024, uitgegaan van de provinciale instructieregels, zoals opgenomen in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland d.d. 1 april 2023.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

3.2.3.1 Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Op grond van het bepaalde in artikel 6.9 van de omgevingsverordening gelden de navolgende instructieregels voor Ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  • 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
  • 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
  • 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuur Netwerk Nederland of Beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
  • 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën bedoeld in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Ontwikkeling bezien in het licht van artikel 6.9 betreffende ruimtelijke kwaliteit:

In onderstaande is een verantwoording opgenomen ten aanzien van de bovenaangehaalde artikelleden van artikel 6.9 van de omgevingsverordening voor de ruimtelijke ontwikkeling van Gele Scheikunde:

  • 1. De ruimtelijke kwaliteit wordt geborgd door de ontwerp principes en uitgangspunten vanuit het Ruimtelijk-Programmatisch Kader (RPK), gemeentelijke uitgangspunten en geldend gemeentelijk beleid als vertrekpunt te hanteren voor de planuitwerking. Hierbij wordt mede rekening gehouden met het cultuurhistorisch onderzoek dat is gevoegd als Bijlage 17 bij de plantoelichting. Zie voor een uitgebreide beschrijving paragraaf 2.2.
  • 2. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1 van deze toelichting waarin is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling horen. Hierbij geldt als conclusie dat aan de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit wordt voldaan.
  • 3. De realisatie van Gele Scheikunde is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie 'inpassen'. In paragraaf 3.2.1 is in dit verband beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke aanpassing horen. Een en ander wordt in deze paragraaf als herhaald en ingelast beschouwd.
  • 4. De ontwikkeling valt onder de categorie inpassen. Voor de locatiekeuze wordt verwezen naar Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de plantoelichting. Bij lid 2 en 3 is de toetsing aan de richtpunten reeds aangehaald.
  • 5. De realisatie van Gele Scheikunde is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie inpassen. Zie hiervoor de toetsing bij het eerste lid.
  • 6. Het zesde lid is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
  • 7. De realisatie van Gele Scheikunde is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie inpassen. Zie hiervoor de toetsing bij het eerste lid.
  • 8. Het achtste lid is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
  • 9. Idem.
  • 10. Idem.
  • 11. Idem.
  • 12. Idem.
3.2.3.2 Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Ontwikkeling van Gele Scheikunde bezien in het licht van artikel 6.10

De ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. De ontwikkeling wordt in paragraaf 4.14 getoetst aan de Ladder.

3.2.3.3 Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen
  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Ontwikkeling van Gele Scheikunde bezien in het licht van artikel 6.10c

In onderstaande is een verantwoording opgenomen ten aanzien van de bovenaangehaalde artikelleden van artikel 6.10c van de omgevingsverordening voor de ruimtelijke ontwikkeling van Gele Scheikunde:

  • 1. Het bestemmingsplan Gele Scheikunde is gelegen binnen de begrenzing van een stationsomgeving, zoals geometrisch vastgelegd op themakaart 22 van de omgevingsverordening. Voor de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van de in lid 2 benoemde afwijkingsregel.
  • 2. Voor de ontwikkeling van Gele Scheikunde wordt voorzien in de benodigde parkeerplaatsen in lijn met de regeling als opgenomen in het paraplu bestemmingsplan voor parkeren welke regeling in onderhavig bestemmingsplan één op één is overgenomen. Dit betreft op de lokale situatie afgestemde regels voor parkeren als bedoeld in dit artikellid.
3.2.3.4 Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Ontwikkeling van Gele Scheikunde bezien in het licht van artikel 6.10d

In paragraaf 4.1 van deze toelichting is nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren. Hier wordt integraal naar verwezen.

3.2.3.5 Artikel 6.27a Klimaatverandering

In artikel 6.27a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Ontwikkeling van Gele Scheikunde bezien in het licht van artikel 6.27a

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.

In de paragrafen 4.13 en 4.16 is een projectspecifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering. Hieruit blijkt dat met dit plan rekening is gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering op genoemde aspecten.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is op 16 april 2008 vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden. Het plan geeft de regionale visie weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Haaglanden tot 2020 met een doorkijk naar 2030. Haaglanden kiest in het RSP voor een beperkte uitbreiding van het stedelijk gebied. De nadruk ligt op de binnenstedelijke opgave. Verdere verstedelijking gaat namelijk ten koste van het "Goud van Haaglanden", zoals de groene kwaliteiten worden aangeduid. Uitbreiding van de woningvoorraad moet zoveel mogelijk plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied en er moet dus gezocht worden naar verdichtingsmogelijkheden.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van circa 300 extra woningen op deze binnenstedelijke locatie sluit aan op de doelstellingen beschreven in het structuurplan.

3.3.2 Regionale woonvisie

De gemeenten in Haaglanden werken al jaren samen op woningbouwgebied. Vanuit de provincie Zuid-Holland wordt een regionale woonvisie en bijbehorend programma aangemoedigd. Gemeenten bepalen in zo'n regionale woonvisie de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. De regio’s geven in hun regionale woonvisies onder andere inzicht in de wijze waarop zij omgaan met de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouw in relatie tot de marktopname, de wijze waarop vraag en aanbod van woonmilieus in balans wordt gebracht, de aanpak van het beheer van de sociale voorraad in relatie tot de doelgroep en de prioritering van plannen rond halten van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). In Haaglanden wordt conform provinciale ramingen verwacht dat er zo'n 65.000 tot 80.000 woningen nodig zijn tot 2030 (WBR2019 resp. WBR2021). De regio heeft als ambitie er circa 80.000 toe te voegen. Delft wil er daar circa 15.000 van realiseren. Met de invulling van dit bod wil de gemeente de balans in de Delftse woningvoorraad verbeteren.

De woningbouw binnen Gele Scheikunde draagt bij aan de woningbouwambities van de gemeente en is in lijn met de regionale woonvisie.

3.4 Gemeente

3.4.1 Omgevingsvisie Delft 2040

De gemeenteraad van Delft heeft op 15 juli 2021 de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. De visie geeft richting aan de gewenste ontwikkeling van de leefomgeving en loopt vooruit op de Omgevingswet. Binnen het huidige wettelijke stelsel vervangt de omgevingsvisie de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.

De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken behouden we door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad.

Delft voorziet tot 2040 in een groei van 10.000 banen. Delft maakt gebruik van de substantiële kansen van kennisintensieve bedrijven en van een kennisgedreven en ambachtelijke ‘maakindustrie’. Deze nieuwe maakindustrie biedt arbeidskansen voor een brede doelgroep in Delft en de regio. Het feit dat in Delft technisch onderwijs op mbo, hbo en academisch niveau aanwezig is maakt Delft uniek en versterkt de kansen van het Delftse bedrijfsleven. Delft koestert de huidige bedrijven, kleinschalige economie en biedt waar mogelijk groeiruimte aan bestaande bedrijvigheid. De TU Delft is en blijft een belangrijke partner en is in 2040 zowel sociaal als fysiek beter met de stad verbonden. De visie wijst verder op het belang van energieneutraal en klimaatbestendig ontwikkelen, de mobiliteitstransitie, gezondheid en natuurinclusiviteit.

Het onderhavige bestemmingsplan voegt een mix van wonen en werken toe. Het plan verzorgt een divers woningaanbod voor onder andere werknemers en oud-studenten van de TU Delft en behelst kleinschalige bedrijvigheid. Dit versterkt de kenniseconomie van Delft. De voorgenomen ontwikkelng is in lijn met de omgevingsvisie.

3.4.2 Kadernota 2023

In de 'Kadernota 2023 - Stad in uitvoering' zijn de ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft gaat aan de slag vanuit vijf heldere accenten: Delft kansrijk voor iedereen, ruimte voor wonen, een gezonde en veilige stad, een duurzame stad en economische kracht en bruisende stad. De nota legt de focus op de noodzakelijke opgaven van Delft: Energietransitie en de gebiedsgerichte programma’s Delft-West en Innovatiedistrict Delft. Dit is nodig om Delft te versterken en te komen tot een evenwichtige opbouw en economische ontwikkeling van de stad, om de stad leefbaar te houden en onze energie en warmte duurzaam en betaalbaar.

Het toevoegen van circa 304 woningen in diverse groottes en prijsklasses draagt bij aan het bieden van ruimte voor wonen binnen de gemeente. Hierdoor is het onderhavige bestemmingsplan in lijn met de Kadernota.

3.4.3 Woonvisie Delft 2016-2023

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.

Het is wenselijk dat medewerkers van Delftse kennisbedrijven en (internationale) promovendi en studenten in Delft kunnen wonen en woonruimte kunnen vinden in de stad. Ook zouden meer afstudeerders van de TU ervoor moeten kunnen kiezen om na hun studie in de stad te blijven wonen. Delft is een solidaire kennisstad; een stad van mensen die bij elkaar horen en elkaar steunen met voldoende en kwalitatief goede woningen, met name ook voor ouderen en zorgafhankelijke doelgroepen.

Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft  is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. De druk op de Delftse woningmarkt is groot. Steeds meer mensen willen in de nabijheid van goede voorzieningen, openbaar vervoer en een baan wonen. Daarnaast is er een toename van het aantal 1- en 2- persoons huishoudens, blijven ouderen steeds langer thuis wonen en wonen meer kwetsbare mensen zelfstandig in de wijken.

Zoals vastgelegd in de Woonvisie 2016 – 2023 is de Delftse woningmarkt niet in balans. Vooral het aandeel woningen in het middeldure en hogere segment is ondervertegenwoordigd. De Woonvisie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat met vitale stedelijke woonmilieus dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad en aan een evenwichtige opbouw van de wijken met een passende voorzieningenstructuur en een aantrekkelijke openbare ruimte. 

Studentenwoningen dienen vooral gerealiseerd te worden in de nabijheid van de TU en de hogescholen op de campus en in de randen daarvan. Eénzijdige gebieden met grote clusters studentenwoningen elders in de stad zijn niet gewenst. De ligging van het plangebied is geschikt voor studentenwoningen. In het woningbouwprogramma zijn woningen voor studenten ook voorzien.

Op korte, middenlange en lange termijn (tot 2040) dienen in het kader van de regionale verstedelijkingsafspraken circa 15.000 woningen te worden toegevoegd en dient de bestaande voorraad toekomstbestendig en duurzaam te worden gemaakt.

De uitvoering van het woonbeleid is vastgelegd in de Woonagenda 2019 – 2022. De pijlers voor de uitvoering zijn: sterke wijken, een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad, voldoende kansen op doorstroming, geschikte woningen voor ouderen (rollator toe- en doorgankelijk) en kwetsbare groepen en studentenhuisvesting in goede banen.

Om de kansen op een woning te vergroten voor starters, doorstromers en mensen die in Delft werken en hier willen wonen en die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet kunnen of willen kopen is in het verlengde van de Woonagenda het Aktieplan middenhuur opgesteld en zijn afspraken gemaakt met beleggers, ontwikkelaars en woningcorporaties over nieuwbouw van middeldure huurwoningen, de wijze van samenwerking en afstemming, huurbeleid, monitoring van de toewijzing aan de doelgroep en de voortgang en ontwikkeling van dit segment.

Gezien de huidige en toekomstige behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad.

Doorkijk naar de nieuwe Woonvisie

De Woonvisie 2016-2023 nadert de tijdshorizon. Actualisatie is nodig, de wereld waarin we leven is veranderd. De druk op de woningmarkt is groot en de afgelopen jaren toegenomen. Vraag en aanbod zijn niet in balans en de betaalbaarheid staat onder druk in koop en huur. Inmiddels is een actuele woonvisie sinds 2022 (wijziging Woningwet) een verplicht document. In het maakproces van een actuele woonvisie is de fase van onderzoek, analyse en formuleren van de beleidsrichting voor nu afgerond. Ten opzichte van de huidige woonvisie sturen we op hoofdlijnen op een aantal punten bij.

De eerdere ambitie van een netto-groei van 15.000 woningen in de periode 2018-2040 is herbevestigd. De behoeftecijfers rechtvaardigen een groei naar tenminste 59.000 woningen in 2030 (ten opzichte van 51.500 woningen in 2021 een netto groei van 7.500 woningen). Er is op dit moment behoefte aan woningen in zowel de huur en koop en in elk prijssegment. Het daadwerkelijk realiseren van deze woningen is gezien de huidige woningnood belangrijker dan voorheen.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling van appartementen en eengezinswoningen, waarvan het merendeel bestaat uit woningen voor het middeldure en dure segment, past binnen de doelstellingen van de Woonvisie 2016-2023. Ook geeft het plan invulling aan de ambitie om in Delft tot 2040, daar waar mogelijk, op een kwalitatieve wijze 15.000 woningen te realiseren.

3.4.4 Ruimtelijk economische visie Delft 2030

De ruimtelijk economische visie Delft 2030 biedt een ontwikkelperspectief voor de Delftse economie, schetst de ruimtelijke impact daarvan in de stad en de beleidskeuzes die hieruit voortvloeien. De gemeente Delft zet in op het realiseren van 10.000 extra banen in de periode 2018-2040. Hiervoor is onder meer circa 100.000 m2 aan extra bedrijfsruimte nodig, met name voor de innovatieve maakindustrie.

Met de ontwikkeling van een mix van commerciële en maatschappelijke functies wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen uit de visie. Met name de ruime mogelijkheden voor bedrijfsruimten dragen bij aan de innovatieve maakindustrie. De behoefte aan de opgenomen functies in het onderhavige bestemmingplan wordt verder uitgebreid getoetst in paragraaf 4.14.

3.4.5 Beleidsnota bouwhoogten Delft

Deze nota bevat een analyse en onderbouwing van de maximaal toelaatbare bouwhoogten in Delft. Daarbij is rekening gehouden met onder andere het stadsbeeld van Delft en het zicht op de kerktorens in de historische binnenstad. De nota is niet bedoeld als absolute norm voor hoogbouw, maar als leidraad bij het ontwikkelen van hoogbouw in Delft.

Het bestemmingsplan maakt geen bouwhoogtes mogelijk boven de 40 meter. Voor de onderhavige ontwikkeling is geen Hoogbouw Effect Rapportage benodigd. Gelet op het feit dat in het plangebied één gebouw voorkomt met een bouwdeel met een bouwhoogte van meer dan 30 meter is vanuit NEN8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' een windhinderonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt behandeld in paragraaf 4.8.

3.4.6 Mobiliteitsprogramma Delft 2040

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 definitief ingestemd met het Mobiliteitsprogramma Delft 2040. De stad wil de komende jaren groeien in aantal inwoners en arbeidsplaatsen wat leidt tot meer mobiliteit en extra drukte op de beschikbare ruimte. Om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid, is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad.

Het mobiliteitsprogramma toont de visie voor de komende 20 jaar, tot 2040, om de stad bereikbaar en leefbaar te houden. Om dit mogelijk te maken wordt ingezet op een mobiliteitstransitie waarbij de infrastructuur in de stad beter benut wordt door voorrang te geven aan ruimte efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit. Het openbaar vervoer en de fiets moeten in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto. Ook de deelauto kan als alternatief voor de particuliere auto bijdragen aan efficiënter autogebruik.

Concreet zijn de belangrijkste pijlers van het beleid:

  • Ruimte geven door ruimte te maken voor:
    • 1. meer verblijfsruimte en minder ruimte voor verplaatsen.
    • 2. ruimte maken door minder autoritten.
    • 3. ruimte maken door minder autoparkeren.
  • Meer schone en actieve/ gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen.
  • Verkeersnetwerken en hun onderlinge samenhang aanpassen.
  • Openbare ruimte verbeteren.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma.
  • Tegengaan van 'vervoersarmoede'.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid.

De verkeersaspecten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden behandeld in paragraaf 4.1.

3.4.7 Beleidsregels Parkeernormen Delft 2023

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 december 2023 de Beleidsregels Parkeernormen Delft 2023 vastgesteld. In deze beleidsregels staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).


Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende auto- en fietsparkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen.

 
Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat bouwontwikkelingen toegankelijk en bereikbaar zijn, zonder dat er te veel autoparkeerplaatsen worden aangelegd. In de Beleidsregels Parkeernormen Delft 2023 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies. In delen van Delft zijn parkeernormen vastgesteld die lager zijn dan de landelijke kencijfers. Zo zet Delft parkeernormen in om actieve en schone vormen van mobiliteit te stimuleren en het aantal (rijdende) auto's in de stad te beperken. De Beleidsregels Parkeernormen Delft 2023 vormt een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem, Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte, en Flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.


Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen getoetst worden aan de Nota Parkeernormen 2023 en aan de hand daarvan zal worden bepaald hoeveel auto- en fietsparkeerplaatsen er per ontwikkeling nodig en mogelijk zijn.


De parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt behandeld in paragraaf 4.1.

3.4.8 Beleid hogere waarden geluidhinder

In het kader van ruimtelijke plannen of reconstructies van geluidbronnen wordt onderzocht wat de geluidsbelasting aan de gevels van de aanwezige geluidsgevoelige functies is. Als de in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt overschreden, maar de uiterste toegestane grenswaarde niet en maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig zijn of deze overwegende bezwaren ontmoeten, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere waarde. Voorwaarde is wel dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. In het rapport 'Beleid hogere waarden wet geluidhinder' (geactualiseerd april 2013) is het gemeentelijk beleid opgenomen met betrekking tot deze hogere waarden.

Of sprake is van in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden wordt in paragraaf 4.3 behandeld.

3.4.9 Nota Groen

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk. In paragraaf 3.4.13 wordt ingegaan op de manier waarop natuurinclusief gebouwd en ontwikkeld wordt.

Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht. In het ontwerp worden zoveel mogelijk bomen ingepast. De kap van een gedeelte van de bomen is onvermijdelijk om de herontwikkeling mogelijk te maken. Ter compensatie worden ongeveer 145 nieuwe bomen aangeplant. De inpassing van bomen is beschreven in paragraaf 2.2.5. Hierdoor voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan de Nota Groen.

3.4.10 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen.

Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.13.

3.4.11 Waterstructuurvisie (2006)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 92 m² per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 4.13.

3.4.12 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast beschrijft het gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) hoe de gemeente de aankomende jaren (vanaf 2022 tot en met 2026) invulling zal geven aan de watertaken en hoe dit bijdraagt aan de ambities. Daarmee geeft het vGRP ook een onderbouwing van de rioolheffing.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Traditioneel doet de gemeente dit door het aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel. Dat stelsel vervoert, in tegenstelling tot de decentrale voorzieningen, afvalwater van huishoudens en bedrijfspanden naar de waterzuivering. De laatste jaren is er ook aandacht voor decentrale waterzuivering, waarbij afvalwater lokaal gezuiverd en hergebruikt of geloosd wordt.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (regen, sneeuw en hagel) dat op openbaar terrein terecht komt. Op particulier terrein is primair de eigenaar verantwoordelijk voor de verwerking en vertraagde afvoer van hemelwater. Er zijn verschillende manieren waarop gemeentes invulling geven aan deze inspanningsverplichting. Afkoppelen is niet altijd wenselijk, zo zijn gebieden met een beperkte waterbergingscapaciteit in principe niet geschikt voor afkoppelen aangezien bij afkoppelen de afvoer naar het oppervlaktewater toeneemt. Uitgangspunt is het gescheiden inzamelen en afvoeren van hemelwater. Het hemelwater gescheiden van de vuile afvalwaterstroom verwerken is een meer duurzame invulling van de zorgplicht dan gemengd inzamelen. Het gemengd inzamelen en verwerken van hemelwater en vuilwater is een erfenis uit het verleden die vooral in de oudere delen van de stad nog vaak voorkomt. Nadeel van gemengde verwerking is dat schone waterstromen vuil worden en dat de kans groter is dat de openbare ruimte en inwoners met vuil afvalwater in aanraking komen.

De gemeente anticipeert op klimaatveranderingen zodat het risico op wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk wordt beperkt. Het rioleringsstelsel is en wordt ontworpen om bij normale neerslag het water te kunnen afvoeren. Hiertoe wordt de landelijke richtlijn aangehouden voor de berekening van benodigde capaciteit. Bij extreme buien kan wateroverlast ontstaan. Dit betekent dat er mogelijk een aantal keren per jaar enige tijd water op straat blijft staan.

Grondwaterzorgplicht

De verantwoordelijkheden van de gemeente op het gebied van grondwater zijn genuanceerder dan de andere twee zorgplichten: er geldt een inspanningsverplichting ('zoveel mogelijk') in plaats van de resultaatverplichting (afvalwater) of de inspanningsverplichting (hemelwater) wanneer perceeleigenaren hemelwater redelijkerwijs niet kúnnen afvoeren naar het oppervlaktewater of de bodem (hemelwaterzorgplicht). In het kort stelt de grondwaterzorgplicht de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De perceeleigenaar is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwaterlast op eigen terrein. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Wel is de gemeente in sommige gevallen verantwoordelijk voor het zo veel mogelijk beperken van structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast (te hoge) of -onderlast (te lage grondwaterstand). De gemeente is verplicht haar grondwaterzorgplicht na te komen om structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast zo veel als mogelijk te beperken. Zij kan hierop worden aangesproken.

Toepassing van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 vindt plaats bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.13 Duurzaam en natuurinclusief bouwen

Delft Energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.

De gemeentelijke GPR ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd. Voor de te ontwikkelen gebouwen geldt voor alle functies een GPR Gebouw Score, waarbij minimaal de volgende scores behaald moeten worden:

  • DPG* 8.0, waarbij Energie en Milieu afzonderlijk minimaal 7.5;
  • Gezondheid 8.0;
  • Gebruikskwaliteit 8.0;
  • Toekomstwaarde 8.0.

* DPG staat voor Duurzaamheids-Prestatie-Gebouwen en omvat zowel Energie als Milieu.

Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015. Het plangebied ligt binnen de gemeente in het interferentiegebied van de TU.

Kader natuurinclusief bouwen

Op 30 september 2021 is het Kader Natuurinclusief bouwen door de gemeenteraad vastgesteld. Om de kwaliteit van de stedelijke omgeving te behouden en te versterken is een integrale aanpak op het gebied van leefbaarheid, gezondheid, economie en natuur noodzakelijk, dat moet leiden tot een natuurinclusieve stad. Een natuurinclusieve stad is een dynamische groene, gezonde en levendige stad voor mens, dier en plant. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Overigens blijft de wet Natuurbescherming met inbegrip van de zorgplicht gelden voor elk project.

De natuurinclusieve maatregelen gelden zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. De maatregelen kunnen worden door vertaald naar diverse schaalniveaus en elementen voor het realiseren van biotopen.

Er is onderscheid gemaakt in:

  • Het inbouwen van specifieke voorzieningen voor specifieke (plant- en dier) soorten (bv. nestkasten voor mussen, insectenstenen)
  • Gebouw gebonden ingrepen (bv. groene daken en gevels)
  • Gebouw gebonden omgeving/buitenruimte (bv. (collectieve) tuinen op eigen perceel). De omgeving betreft de niet-bebouwde ruimte of buitenruimte, behorend bij de ontwikkeling en een zone van 50 cm tot 2 meter rondom de ontwikkeling of binnentuin. Bij gebiedsontwikkelingen kunnen maatregelen eventueel ook gekoppeld worden aan de openbare ruimte.
  • Openbare ruimte (bv. pocketparks, natuurspeelplaatsen, bermen, wegen, taluds etc.).

De ambities voor duurzaam en natuurinclusief bouwen worden uitgewerkt in paragraaf 4.15.

3.4.14 Warmteplan

In december 2021 heeft de gemeenteraad van Delft de Transitievisie Warmte (Warmteplan Delft 2021) vastgesteld. Het Warmteplan is een visie document en geeft voor de bestaande bebouwde omgeving een eerste inzicht in de mogelijkheden voor aardgasvrij verwarmen per buurt. Per CBS buurt is door CE Delft met behulp van het model CEGOIA het warmte alternatief met de laagste nationale kosten berekend. Het CEGOIA-model berekent de nationale kosten van duurzame warmteopties. Dit is een eerste modelmatige benadering op basis van kentallen.

Op basis van deze modelberekeningen komt voor dit plangebied een warmtenet voor 2030 als voorkeurstechniek voor de bestaande situatie naar voren. De warmtetechniek voor de bestaande bebouwing van een buurt is niet per se de meest logische oplossing voor de nieuwbouw in diezelfde buurt.

Voor de nieuwbouw ontwikkelingen in dit plangebied zijn - gelet op de grootschalige bebouwing – bodemenergiesystemen het meest geëigende en duurzame alternatief voor verwarming en koeling zonder aardgas.

De ontwikkelingen binnen het plan sluiten aan bij het Warmteplan.

3.4.15 Klimaatadaptatie

In 2019 is de Klimaatadaptatie Strategie vastgesteld door de gemeenteraad. De strategie is vooral een visie op Klimaatadaptatie in Delft. De strategie uit 2019 gaat over heel Delft en over alle domeinen, dus zowel over de openbare ruimte als over private percelen (inclusief bebouwing).

In de Delftse strategie zijn de volgende 2 inhoudelijke speerpunten geformuleerd:

  • 1. Een veerkrachtig systeem met maximale sponswerking
  • 2. Geen toename van hittestress

 

In 2018 heeft Delft het Convenant Klimaatadaptieve Bouwen getekend. Partners in het convenant zijn onder andere de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland, de meeste gemeenten, maatschappelijk organisaties en projectontwikkelaars. Op basis van de gemeentelijke klimaatadaptatiestrategie (2019) en het provinciale convenant (2018) heeft de gemeente Delft de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen uitgewerkt in de 'Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' (2022).

Daarmee is het beleidsthema klimaatadaptatie voor nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering in het beleid van de gemeente Delft verankerd. Het doel van de beleidsregel is het verminderen van (1) wateroverlast, (2) hittestress, (3) droogte en (4) bodemdaling en daarnaast het vergroten van de biodiversiteit (5). Onderdeel (6) "overstromingen" is niet nader uitgewerkt in de beleidsregel want dit is belegd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.

Ambities en regels klimaatadaptief bouwen

In oktober 2022 is door het college het beleid 'Ambities en regels klimaatadaptief bouwen, Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen voor de gemeente Delft aangegeven.

De toetsing aan het convenant vindt plaats in paragraaf 4.13 en 4.16.

3.4.16 Erfgoednota Delft 2020-2030

Een belangrijk onderdeel in de Erfgoednota is het bij een ruimtelijke ontwikkeling benoemen en waar mogelijk beschermen van cultuurhistorische waarden: van gebouwen, objecten en (deel)structuren. Daarnaast is er inzicht nodig in de archeologische verwachtingswaarde.

Beschermde monumenten mogen niet zonder vergunning worden gewijzigd. Om voorgestelde ingrepen te kunnen beoordelen, wordt gebruikt gemaakt van de Adviescommissie Omgevingskwaliteit. Om te voorkomen dat voor kleine wijzigingen en bepaalde veelvoorkomende ingrepen een vergunning moet worden aangevraagd, heeft de gemeente de Uitvoeringsrichtlijnen Monumentenzorg Delft opgesteld.

Het uitgevoerde archeologische onderzoek wordt beschreven in paragraaf 4.11. De toetsing met betrekking tot cultuurhistorie wordt gedaan in paragraaf 4.12.

3.5 Hoogheemraadschap Delfland

3.5.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: Delfland) de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het programma beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.13.

3.5.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.5.3 Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.
  • activiteiten binnen het waterstaatwerk en bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering.
3.5.4 Handreiking watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.13.

3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders vanuit het rijk, de provincie, regio, de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoek

4.1 Verkeer en parkeren

Door de transformatie van Gele Scheikunde verandert in vergelijking met de huidige situatie de parkeervraag en de verkeersgeneratie. De verandering in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkellocatie heeft ook effect op de omliggende wegen. Ten behoeve van de realisatie van Gele Scheikunde en het effect hiervan op de infrastructuur is door Goudappel (2022) een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd, het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 5. Nadien hebben zich wijzigingen voorgedaan ten aanzien van verkeer en parkeren:

  • Er is gereguleerd parkeren ingesteld in de TU-wijk die direct naast het plangebied ligt (februari 2023)
  • De gemeente Delft heeft nieuwe parkeernormen vastgesteld (december 2023).

De consequenties van deze veranderingen zijn door Goudappel (2024) verkend in een aanvullende notitie voor parkeren. Deze actualisatie is meegenomen als Bijlage 25 bij deze plantoelichting. Het nieuwe parkeerbeleid heeft vooral consequenties voor de nadere uitwerking bij de omgevingsvergunning (o.a. inzet deelauto's en inzet van openbare ruimte voor bezoekers).

4.1.1 Parkeren

Het plangebied ligt op basis van het recent vastgestelde parkeerbeleid in het gebied 'rest bebouwde kom' binnen het gebied waar sprake is van parkeerregulering. In dit gebied worden de minimum landelijke kencijfers gehanteerd voor auto parkeren, met 20% extra verlaging. De beoogde ontwikkeling voorziet onder andere in appartementen voor starters. Een alternatieve toepassing van parkeernormen is wenselijk, omdat deze groep vaak (nog) geen auto heeft. Door het aanbieden van aantrekkelijke en voldoende deelmobiliteit (bijv. deelauto's) als onderdeel van de ontwikkeling wordt het aannemelijk gemaakt dat een gedeelte van de bewoners geen privéauto nodig heeft.

 

Autoparkeren

 

Op Gele Scheikunde worden maximaal 304 woningen, commerciële functies en maatschappelijke functies ontwikkeld. Hiervoor is de volgende parkeerbehoefte berekend op basis van de normen van de gemeente Delft (zie Hoofdstuk 4, 'Actualiseren parkeerbehoefte Gele Scheikunde (auto)' van Bijlage XX):

  • 1. De normatieve parkeerbehoefte bedraagt op basis van het nieuwe parkeerbeleid van de gemeente Delft (december 2023) in totaal voor de woon-, commerciële en maatschappelijke functies 282 parkeerplaatsen, waarvan 227 voor bewoners/medewerkers (vast gebruik) en 55 voor bezoekers. Wanneer binnen deze combinatie enkel naar de specifieke normatieve parkeerbehoefte voor de woningen wordt gekeken, zijn er normatief 234 parkeerplaatsen nodig, waarvan 204 voor de bewoners en 30 voor bezoekers.
  • 2. Door deelauto's beschikbaar te stellen voor de huurwoningen kleiner dan 75 m² GO (in totaal 158 woningen) is een parkeerreductie van 30% toegestaan voor deze woningen. Voor deze woningen worden 6 deelauto's geplaatst (ca. 1 deelauto per 25 woningen) Het voornemen is om 4 hiervan in de parkeergarage te plaatsen en 2 in het openbare gebied in de directe omgeving van het plan, zodat deze ook te gebruiken zijn door omwonenden.
  • 3. Het voorstel is om bewoners en werknemers een plek te geven in de parkeergarage, inclusief 4 deelauto's als onderdeel van het toepassen van een parkeerreductie. De maatgevende parkeervraag treedt op, op de werkdag-nacht en is 185 parkeerplaatsen. Dit aantal past in de parkeergarage met 190 plaatsen.
  • 4. Bezoekers van de woningen kunnen gebruik maken van restcapaciteit in de TU-buurt (avonden en weekend) middels een bezoekersvergunning. Voor bezoekers van woningen geldt een loopafstand van 400 m. Bezoekers van het Grand Café en de andere voorzieningen kunnen tegen betaling parkeren in de omgeving. Voor deze bezoekers geldt een loopafstand van 200 m.
  • 5. Aan de parkeervraag kan worden voldaan door de realisatie van een parkeergarage, het beschikbaar stellen van deelauto's en parkeerplaatsen in de openbare ruimte. De parkeeroplossing wordt in detail uitgewerkt bij de omgevingsvergunning. De parkeernormen worden geborgd in het onderhavige bestemmingsplan.

 

Aan de parkeervraag kan worden voldaan door de realisatie van een parkeergarage, het beschikbaar stellen van deelauto's en parkeerplaatsen in de openbare ruimte. De parkeeroplossing wordt in detail uitgewerkt bij de omgevingsvergunning. De parkeernormen worden geborgd in het onderhavige bestemmingsplan.

 

Fietsparkeren

 

Bij nieuw te bouwen woningen zijn de richtlijnen voor fietsparkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Er geldt een verplichting om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren van ongeveer 5 m2 of een gelijkwaardig alternatief van een berging. In Delft wordt met een gelijkwaardig alternatief (inpandige) gezamenlijke fietsparkeervoorzieningen bedoeld. Bewoners zullen een gemeenschappelijke fietsparkeervoorziening beter benutten voor het parkeren van hun fiets dan een individuele berging. Aangezien de berging conform het Bouwbesluit naast het parkeren van fietsen ook bedoeld is voor het opbergen van spullen, moet er bij het realiseren van een gezamenlijke fietsparkeervoorziening een individuele berging van minimaal 2,7 m² worden gerealiseerd bij de woning.

 

Bij het volledig realiseren van inpandige, gezamenlijke fietsparkeervoorzieningen is de fietsparkeernorm gebaseerd op 1 fiets per 25 m2 GO. In totaal zijn er circa 1.200 (afgerond) fietsparkeerplaatsen nodig. Aanvullend zijn er nog circa 90 fietsparkeerplaatsen nodig voor de bezoekers van woningen en circa 90 fietsparkeerplaatsen nodig voor de overige voorzieningen, conform de fietsparkeernormen uit de Beleidsregels Parkeernormen 2023. Over het algemeen dient het aantal fietsparkeerplaatsen voor bezoekers in de openbare ruimte plaats te vinden; voor de bewoners en medewerkers is een afgesloten ruimte nodig. De precieze situering van de fietsparkeerplekken wordt nader uitgewerkt bij het bouwplan.

Voor deze fietsen wordt in de verschillende gebouwen in het plan en in de openbare ruimte voldoende ruimte gereserveerd

4.1.2 Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling van Gele Scheikunde brengt verkeer en autoritten met zich mee, met name door de komst van bewoners met een auto. Het parkeren van deze bewoners vindt plaats op eigen terrein in een ondergrondse parkeergarage. Voor de ontsluiting van deze garage zijn drie varianten onderzocht:

  • 1. in- en uitgang parkeergarage via de Michiel de Ruyterweg;
  • 2. in- en uitgang parkeergarage aan de westzijde met inrijdend verkeer via de Bernhardlaan en uitrijdend via de Julianalaan en
  • 3. in- en uitgang parkeergarage aan de westzijde met in- en uitrijdend verkeer via de Julianalaan.

Vanuit verkeerskundige en stedenbouwkundige overwegingen is uiteindelijk gekozen voor de ontsluiting aan de Michiel de Ruyterweg (zoals ook al vermeld in paragraaf 2.2.4 ), deze ontsluiting is dan ook verwerkt op de verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt de gekozen oplossing verder toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0025.png"

Figuur 4.1: Globale ligging van de parkeergarage en variant met 1. in-/uitgang via Michiel de Ruyterweg; 2. ingang via Bernhardlaan en uitgang via Julianalaan; 3. in-/uitgang via de Julianalaan (bron: Mobiliteitsplan, 2022). Er is uiteindelijk gekozen voor de ontsluiting op de Michiel de Ruyterweg.

Ontsluiting en verkeersveiligheid

De grote fietsstromen op de Michiel de Ruyterweg tijdens de spits van/ naar de TU vormen een knelpunt voor de verkeersafwikkeling van (de omgeving van) het plangebied. Dit is ook de oorzaak waarom voor de bestaande Zeeheldenbuurt wordt gekeken naar een oplossing om de buurt beter in- en uit te kunnen rijden en de fietsers te passeren. Met de verbreding van het fietspad van de Michiel de Ruyterweg en het creëren van meer opstelruimte tussen het fietspad en de rijbaan wordt gestreefd naar een verbetering van de verkeerssituatie voor de autobereikbaarheid van de Zeeheldenbuurt.

De verkeersveiligheid van de drie ontsluitingsvarianten genoemd in paragraaf 4.1.2 is inzichtelijk gemaakt in het Mobiliteitsrapport van Goudappel:

  • 1. Aantakking op de Michiel de Ruyterweg. In deze variant blijft het autoverkeer geconcentreerd op hoofdwegen en wordt zo min mogelijk de woonwijk in getrokken, waardoor er een rustiger park en rustiger woonstraten ontstaan. Wel zorgt het met de huidige vormgeving van de Michiel de Ruyterweg voor een extra doorkruising van een drukke fietsroute. Dit is een aandachtspunt bij een verdere uitwerking van de aansluiting.
  • 2. Ingaand via de Bernhardlaan en uitgaand Julianalaan. In deze variant is het nodig eenrichtingsverkeer op de Bernhardlaan in te stellen, gecombineerd met een verbod voor 'niet-bestemmingsverkeer'. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande doorkruisingen van de fietsstromen langs de Michiel de Ruyterweg. Wel is een aanpassing van de inrit van de Bernhardlaan nodig (uitbuiging fietspad). Het nadeel is dat er veel verkeer door het park en de woonstraten gaat, maar dit is inpasbaar.
  • 3. In- en uitgaand via de Julianalaan. In deze variant is er ook een ingaande verbinding via de Bernhardlaan nodig, zodat het grotere voertuigen (vuilnisauto, verhuiswagen) niet hoeven te keren in het parkje. Daarmee is niet altijd te voorkomen dat ook niet andere voertuigen deze route kiezen. Dit kan deels worden ondervangen door het instellen van een verbod voor 'niet-bestemmingsverkeer'. Er wordt vooral gebruik gemaakt van een bestaande doorkruisingen van de fietsstromen langs de Michiel de Ruyterweg. Het nadeel is dat er veel verkeer door het park en de woonstraten gaat, maar dit is inpasbaar.

Uiteindelijk is de keuze gevallen op de rechtstreekse ontsluiting via de Michiel de Ruyterweg (variant 1), omdat hiermee de huidige ontsluitingsroutes van de Zeeheldenbuurt niet extra worden belast (spreiding van het verkeer) en door de aanpassingen aan de Michiel de Ruyterweg een verbeterde situatie ontstaat voor het in- en uitrijden van de Zeeheldenbuurt. Eenzelfde oplossing is mogelijk voor de inrichting van de ontsluiting ter hoogte van Gele Scheikunde, door de voldoende opstelruimte tussen het fietspad en de rijbaan te creëren. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het fietspad niet geblokkeerd als een auto op het fietspad moet wachten om de Michiel De Ruyterweg op te rijden bij het uitrijden van de parkeergarage. Fietsers behouden voorrang op in- en uitrijdende auto's, waardoor de fietser zo weinig mogelijk hinder ondervindt van auto's op de route van en naar de TU-campus.

In het kort bestaat de oplossing voor het verbeteren van de (auto-)bereikbaarheid Zeeheldenbuurt en de fietsveiligheid Michiel de Ruyterweg uit de volgende onderdelen:

  • Directe ontsluiting parkeergarage Gele Scheikunde op Michiel de Ruyterweg.
  • Verbreden gehele tweerichtings fietspad Michiel de Ruyterweg vanaf Sebastiaansbrug tot aan Jaffalaan van 3 meter breed naar minimaal 4 meter breed:
    • 1. Tussen Mijnbouwplein / Julianalaan gebruik maken van ruimte tussen fietspad en rijbaan en extra opstelruimte voor fietsers creëren ter hoogte van fietsoversteek Mijnbouwplein.
    • 2. Tussen Julianalaan / Jaffalaan fietspad volledig verplaatsen en ruimte te creëren tussen het fietspad en de rijbaan.
  • Vrijgekomen ruimte tussen fietspad en rijbaan vergroenen (toename van groen in de openbare ruimte). Jonge bomen ter hoogte van Gele Scheikunde worden verplaatst, oude bomen ten noorden van Julianalaan kunnen worden gehandhaafd.
  • Optimalisaties uitvoeren ter hoogte van het kruispunt Julianalaan / Michiel de Ruyterweg om het in- en uitrijden van de Zeeheldenbuurt te verbeteren.

Om de grote fietsstromen ook in de toekomst goed te faciliteren, is het noodzakelijk om een fijnmaziger fietsnetwerk te realiseren. In dat geval kan er een betere spreiding van het fietsverkeer ontstaan door alternatieve fietsroutes aantrekkelijker te maken (bijv. qua inrichting of comfort). De route over de Kanaalweg / Rotterdamseweg lijkt vooralsnog de meeste potentie te hebben om een grotere fietsstroom te kunnen faciliteren en in de toekomst eventueel voor verlichting op het fietspad van de Michiel de Ruyterweg te zorgen.

Verkeerseffecten

Met behulp van het V-MRDH verkeersmodel is voor het prognosejaar 2032 inzichtelijk gemaakt wat de auto verkeerseffecten zijn van de ontwikkeling. Eerst zijn de autonome intensiteiten berekent. Hieruit blijkt dat de noordelijke delen van de Michiel de Ruyterweg autonoom behoorlijk toenemen tot 2032. Hierbij is uitgegaan van een situatie zonder herinrichting van de weg.

Blijkens de berekeningen met het verkeersmodel genereert Gele Scheikunde per etmaal (werkdag) gemiddeld ongeveer 1.000 autoritten: 500 inkomend en 500 uitgaand. Veruit het grootste deel daarvan wordt gegenereerd door verkeer van en naar de parkeergarage. Daarnaast is er een kleine stroom van verzorgend verkeer dat geen gebruik maakt van de parkeergarage, denk daarbij aan bezoekers, pakjesbezorgers, busjes van werkverkeer (loodgieters, schilders etc.) vuilnisauto's, verhuisauto's etc. Voor sommige voertuigen zijn aparte voorzieningen nodig, bijvoorbeeld ambulances, brandweer-, vuilnis- en verhuisauto's. Voor de te rijden routes van deze voertuigen zijn in de plantoelichting aparte kaarten opgenomen. Andere voertuigen moeten, net als de bezoekers, een parkeerplaats in de omgeving vinden.

Bij de rechtstreekse aansluiting via de Michiel de Ruyterweg beperkt de toename van het verkeer zich voornamelijk tot de Michiel de Ruyterweg in de richting van het Zuidplantsoen. De intensiteit op de Julianalaan blijft vrijwel gelijk aan de autonome situatie. Op andere wegen zijn de effecten ook zeer beperkt en nauwelijks merkbaar. Bij een toetsing van de wegcapaciteit blijft de verzadigingsgraad (I/C-waarde) op alle wegvakken onder de 20% met uitzondering van het noordelijk deel van de Michiel de Ruyterweg (St. Sebastiaansbrug): hier is de I/C-waarde 33%. De algemene streefwaarde is hierbij 80%.

Op basis bovenstaande resultaten worden bij de gekozen variant met de ontsluiting op de Michiel de Ruyterweg geen knelpunten verwacht bij de doorstroming van het autoverkeer.

4.1.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte en de fiets- en autoparkeernormen zijn geborgd in de regels. De verkeersafwikkeling wordt bij de ontsluiting van de parkeergarage via de Michiel de Ruyterweg en de verbreding van het fietspad op de Michiel de Ruyterweg op een goede wijze ingepast. De inrichting van de openbare ruimte aan de zijde van de Michiel de Ruyterweg is een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van deze gebiedsontwikkeling (bijv. relatie tussen het fietspad, voetgangersvoorziening en groen). Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Kader

Bij bestemmingsplannen moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieu)ruimte nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd geeft milieuzonering aan bedrijven zekerheid over de (milieu)ruimte die het bedrijf heeft. Voor milieuzonering wordt landelijk gebruik gemaakt van de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”.

In de VNG-handreiking worden indicatieve richtafstanden aangegeven ten opzichte van rustige woongebieden en gemengde gebieden. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere activiteiten (zoals bedrijven) voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.

4.2.2 Toetsing

Gebiedstype

Het plangebied bevindt zich in de wijk Wippolder in Delft. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gelet op de directe omgeving rondom het plangebied is er sprake van een functiemenging van onderwijs, wonen en andere bedrijvigheid. Ook in het plangebied zelf worden woningen gecombineerd met voorzieningen. Het gebied vertoont dus kenmerken van een 'gemengd gebied'. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen voor de nieuwe woningen is uitgegaan van de classificatie 'rustige woonwijk'.

Omgeving

Rondom het plangebied bevinden zich enkele functies die bedrijvigheid mogelijk maken:

  • Ten zuiden van het plangebied zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk' een universiteitsgebouw (Jaffalaan 5), internationale basisschool (Jaffalaan 9) en hogeschool (Rotterdamseweg 137) aanwezig;
  • Ten noordoosten van het plangebied is op de bestemming 'Maatschappelijk' een universiteitsgebouw (faculteit Bouwkunde) aanwezig (Julianalaan 134);
  • Ten zuidoosten van het plangebied op het naastgelegen perceel wordt ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' een internationale (middelbare) school gerealiseerd (Prins Bernardlaan 6).

Universiteitsgebouwen

Voor de universiteitsgebouwen ten noordoosten en zuiden van het plangebied geldt een indicatieve hinderafstand van 30 meter (maximaal milieucategorie 2 t.o.v. een rustige woonwijk). Het aspect geluid is hier maatgevend. Er kan zich hier op grond van de maatschappelijke vlakken in het vigerende bestemmingsplan (TU Midden en Noord) bovendien geen bedrijvigheid vestigen die een hogere milieucategorie heeft dan de reeds gevestigde functies. Deze functies zijn als volgt getoetst aan de indicatieve afstandsnormen uit de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering":

  • Het universiteitscomplex ten zuiden ligt op circa 65 meter van de woonvlakken van Gele Scheikunde. Hier wordt voldaan aan de indicatieve richtafstand uit de VNG-brochure.
  • De faculteit Bouwkunde omvat een historisch gebouw met aan de zuidwestelijke zijde een beperkte buitenruimte, hier ligt nu een voetpad. Bij een universiteit is het gebouw representatief. Er kan daarom vanuit gegaan worden dat de milieubelasting wordt veroorzaakt vanuit het bouwvlak. Onderstaand figuur laat zien dat de woongevels van Gele Scheikunde op circa 30 meter liggen. De milieucontour loopt 15 cm over het woonvlak van Gele Scheikunde. Dit effect is verwaarloosbaar bij een indicatieve richtafstand van 30 meter en heeft geen significant effect op het geluidklimaat. Er is hier sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarmee wordt voldaan aan de VNG-brochure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0026.png"

Figuur 4.2: Richtafstanden van omliggende functies t.o.v. de bouwvlakken met woonfuncties binnen het onderhavige bestemmingsplan.

Internationale school

De school (Prins Bernardlaan 6) heeft op basis van de VNG-brochure een indicatieve hinderafstand van 30 meter (milieucategorie 2 in combinatie met classificatie rustige woonwijk). De afstand tussen de geprojecteerde woningbouw (gevel) en de school met schoolplein (grens bestemmingsvlak) voldoet niet aan de indicatieve hinderafstand. Daarom wordt in paragraaf 4.3 nader in beeld gebracht hoe de geluidhinder van de school op de toekomstige woonvlakken kunnen worden geborgd in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Functiemenging plangebied

De beoogde ontwikkeling voorziet in verschillende woongebouwen met maatschappelijke en commerciële voorzieningen in de plint en het huidige Gele Scheikunde.

Dergelijke functies (zoals horeca, ateliers etc.) vallen op basis van de lijst functiemenging in principe binnen categorie A of B. Deze activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden gerealiseerd en in gebruik genomen. Indien categorie B-functies worden gerealiseerd, is bouwkundige scheiding tussen deze functies en woningen noodzakelijk. Door geen categorie C toe te staan wordt de oprichting van bijv. een milieubelastende commerciële parkeergarage voorkomen. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die aan functiemenging worden gesteld volgens de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. Voor de omgeving zorgen deze maatschappelijke en commerciële voorzieningen eveneens niet voor knelpunten ten aanzien van het woon- en leefklimaat.

4.2.3 Conclusie

De woonvlakken in het onderhavige bestemmingsplan liggen binnen de richtafstand voor geluid van de faculteit Bouwkunde en de internationale school. De contour van de faculteit heeft geen significant effect op het geluidklimaat. Voor het geluid van de internationale school is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en hieruit volgt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan (zie paragraaf 4.3). Van de overige omliggende bedrijvigheid lopen geen indicatieve hindercontouren over de woonfuncties in het bestemmingsplan.

De te realiseren voorzieningen (maatschappelijk en/of commercieel) binnen het plangebied vormt eveneens geen belemmering voor de functies in de omgeving van het plangebied. Vanuit de systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' wordt daarmee een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd. Er bestaat daarbij geen aanleiding om dit aspect nader te onderzoeken. Dit geldt zowel vanuit het plangebied als vanuit de omgeving.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Kader

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Daarnaast dient getoetst te worden aan het gemeentelijke geluidbeleid: het beleid hogere waarden Wet geluidhinder (zie ook paragraaf 3.4.8 in het beleidskader). Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een geluidsgevoelige functie (wonen) en het plangebied ligt binnen de geluidszone van gezoneerde wegen.

4.3.2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Doel

Het plangebied is gelegen nabij meerdere wegen, waaronder de Michiel de Ruyterweg/Mekelweg, Jaffalaan, Zuidplantsoen en de Julianalaan. Daarom is door Antea Group (2023) een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai, het volledige rapport is meegenomen Bijlage 6.

Doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting op de te projecteren woningen vanwege nabijgelegen wegen en tram-/busbaan in beeld te brengen en aan de hand hiervan te bepalen of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en aan eventuele vereisten die volgen uit het gemeentelijk geluidbeleid. De geluidbelasting van een trambaan wordt berekend via een losse rekenmethode en vervolgens aan het geluid van het wegverkeer toegevoegd. De bussen zijn onderdeel van het wegverkeer.

Ook heeft het akoestisch onderzoek tot doel om (voor wegen waarvoor geen wettelijk toetsingskader geldt zoals 30 km/h wegen) aan de hand van de berekende geluidbelasting te bepalen of sprake is van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

Daarnaast is in het akoestisch onderzoek in beeld gebracht wat de akoestische gevolgen zijn van verkeer van en naar het plangebied. Hiertoe is de geluidbelasting op bestaande woningen langs de weg waarop het plan direct wordt ontsloten in beeld gebracht voor de plansituatie 2033 en de autonome situatie 2033 (= toekomstige situatie waarin het plan geen doorgang vindt) en zijn de geluidbelastingen vervolgens met elkaar vergeleken.

Resultaat

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Michiel de Ruyterweg en trambaan hoogstens 59 dB (incl. aftrek) bedraagt. De geluidbelasting vanwege Zuidplantsoen bedraagt hoogstens 52 dB (incl. aftrek), vanwege de Jaffalaan hoogstens 52 dB (incl. aftrek). Gezien de overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege het geluid van deze wegen, dient te worden onderzocht of maatregelen ter beperkingen van het geluid mogelijk zijn. De geluidbelasting vanwege de Mijnbouwstraat voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Wettelijk gezien is voor deze weg een onderzoek naar maatregelen niet nodig.

De resterende wegen betreffen 30 km/uur wegen. Vanwege de Julianalaan betreft de geluidbelasting hoogstens 51 dB (incl. aftrek). Het effect van maatregelen is voor deze weg in beeld gebracht.

De geluidbelasting vanwege de overige 30 km/uur wegen is lager dan 48 dB. De geluidinvloed wordt daarmee aanvaardbaar geacht.

Hogere waarden

Uit de maatregelenoverweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op bezwaren van financiële, technische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Onder voorwaarden (ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid) is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen:

  • vanwege alle wegen en de tram bij elkaar opgeteld (cumulatie) is de geluidbelasting op de grenzen van de bouwvlakken hoogstens 65 dB (zonder aftrek). Dit is 60 dB inclusief aftrek en daarmee lager dan de maximale grenswaarde van 63 dB ingevolge de Wgh. Er is derhalve geen sprake van een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting.
  • woningen en andere geluidgevoelige gebouwen dienen altijd een geluidluwe zijde te hebben. Dit is een gevel met een gecumuleerde geluidbelasting van 55 dB zonder aftrek ex art. 110g Wet geluidhinder. Hiertoe is ter illustratie een berekening uitgevoerd waarin de bouwvlakken theoretisch volledig zijn gevuld met gebouwen tot aan de maximale bouwhoogte. De illustratieve berekening maakt duidelijk dat er op ieder bouwvlak posities zijn waar de geluidbelasting voldoet aan de eis van het beleid voor een geluidluwe gevel (< / = 55 dB).
  • elke woning bevat ten minste één slaapkamer die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd.

De maatregelen op de 30 km/uur weg Julianalaan zijn niet doelmatig voor dit plan maar de geluidbelasting is in het kader van een goede ruimtelijke ordening in dit stedelijke gebied aanvaardbaar.

Het wordt geadviseerd om, zodra het plan verder is uitgekristalliseerd, middels berekeningen te laten toetsen of daadwerkelijk voor iedere woning sprake is van een geluidluwe gevel.

Om te bepalen of aan de laatstgenoemde eis kan worden voldaan, is gedetailleerde informatie vereist over de precieze indeling van de woningen en de indeling van de verblijfsruimten. Wanneer het plan meer is uitgekristalliseerd, wordt eveneens geadviseerd om een meer gedetailleerde doorrekening uit te voeren om vast te stellen of inderdaad wordt voldaan aan deze eis.

In het geval van eenzijdig georiënteerde zelfstandige wooneenheden biedt het geluidbeleid de mogelijkheid om af te wijken van de genoemde voorwaarden. Dan dient op gebouwniveau ten minste 50% van de woningen niet te zijn gesitueerd aan de hoogste geluidbelaste zijde. Deze mogelijkheid is van toepassing op woningen met snelle doorstroming zoals studentenwoningen. Er is in de voorliggende situatie geen sprake van snelle doorstroomwoningen. Alle woningen binnen het plangebied dienen te voldoen aan de eisen ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid.

Indien er eenzijdig georiënteerde woningen zijn beoogd die niet kunnen worden gekarakteriseerd als snelle doorstroomwoningen, dienen deze te voldoen aan de eisen ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid (geluidluwe gevel, tenminste 1 slaapkamer niet aan hoogst geluidbelaste zijde). In deze gevallen zou bijvoorbeeld een loggia of afgesloten buitenruimte kunnen worden toegepast.

Gezien het voorgaande stelt het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vast. Door toepassing van de beleidsregels wordt de kans op hinder zoveel mogelijk beperkt. Deze zijn hieronder uitgewerkt per weg met de woningbouwaantallen uit het stedenbouwkundig plan.

Michiel de Ruyterweg

  • Ten hoogste 59 dB voor hoogstens 135 woningen (bouwvlakken 4, 5 en 6);
  • Ten hoogste 56 dB voor hoogstens 69 woningen (bouwvlak 3);
  • Ten hoogste 55 dB voor hoogstens 44 woningen (bouwvlakken 1 en 2);
  • Ten hoogste 52 dB voor hoogstens 46 woningen (bouwvlak 7).

Bouwvlakken 1, 2 en 3 zijn gelegen langs het 30 km/uur gedeelte van deze weg. De geluidbelastingen zijn inclusief de invloed van bus- en trambanen.

Zuidplantsoen

  • Ten hoogste 52 dB voor hoogstens 155 woningen (bouwvlakken 3 en 4);

Jaffalaan

  • Ten hoogste 52 dB voor hoogstens 46 woningen (bouwvlak 7);
  • Ten hoogste 51 dB voor hoogstens 50 woningen (bouwvlakken 5 en 6)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0027.png"

Figuur 4.3: Bouwvlakken (rode lijnen) bij voorstel hogere waarden (bron: Akoestisch onderzoek Gele Scheikunde, 2023)

Geluiduitstraling verkeersgeneratie van het plan

Wat betreft het geluideffect van het verkeer van en naar het plangebied blijkt uit de resultaten dat de hoogste geluidtoename (ongeacht de ontsluitingsvariant) lager is dan 1,5 dB. De geluidsituatie voor zover het verkeer van en naar het plan betreft wordt aanvaardbaar geacht.

4.3.3 Akoestisch onderzoek internationale school

Doel

Het plan is gelegen nabij de ontwikkeling van de internationale school. Er zal naar verwachting vanwege de internationale school sprake zijn van een zekere geluidemissie. Om de ontwikkeling van Gele Scheikunde en school goed in te passen is door Antea Group (2023) een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7.

Het doel van onderhavig onderzoek is om de verwachte geluidbelasting van de te ontwikkelen internationale school in beeld te brengen op de omliggende geluidgevoelige objecten (inclusief plan Gele Scheikunde) en deze te toetsen aan de kaders uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast is het doel om de verwachte geluidbelasting te duiden aan de hand van gangbare richt- en grenswaarden die volgen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (1998).

Resultaat

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Uit de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) hoogstens 49 dB(A) bedraagt (inclusief stemgeluid en laad- en losactiviteiten, hoewel formeel uitgesloten van toetsing). Dat is lager dan de grenswaarde van 50 dB(A) ingevolge het Activiteitenbesluit, maar hoger dan de streefwaarde van 45 dB(A) (in het kader van goede ruimtelijke ordening). Zonder het legen van de afvalcontainer maar inclusief stemgeluid bedraagt de geluidbelasting hoogstens 42 dB(A). Dan wordt wel voldaan aan de streefwaarde van 45 dB(A).

Maximaal geluidniveau

Vanwege het stemgeluid treden maximale geluidniveaus op van hoogstens 61 dB(A). Vanwege het sluiten van de portieren van personenwagens bedraagt het maximaal geluidniveau hoogstens 70 dB(A). Het maximaal geluidniveau bedraagt hoogstens 75 dB(A) als gevolg van het legen van de afvalcontainer.

Formeel gezien wordt het laatstgenoemde in het kader van het Activiteitenbesluit uitgesloten van toetsing. Dan wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) ingevolge het Activiteitenbesluit. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient de afvalcollectie wel te worden meegewogen. Het legen van de afvalcontainer zal hoogstens 1 keer per dag voorkomen. Het maximaal geluidniveau als gevolg van die activiteit bedraagt hoogstens 75 dB(A). Gezien de beperkte frequentie van deze activiteit, kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie ten aanzien van het maximaal geluidniveau.

Het maximaal geluidniveau vanwege het dichtslaan van portieren is wel hoger dan de in stap 1 van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgenomen grenswaarde van 65 dB(A). Het sluiten van portieren doet zich echter niet frequent voor en vindt tevens plaats binnen beperkte tijdsintervallen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie.

De geluidbelasting (zowel het LAr,LT als het LAmax niveau) op overige bestaande geluidgevoelige objecten is lager dan de gestelde streef- en grenswaarden.

4.3.4 Conclusie

De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde. Door het toepassen van hogere waarden en de bijbehorende maatregelen is de ontwikkeling uitvoerbaar. Bij de verdere uitwerking dient rekening gehouden te worden met de aanvullende eisen uit het geluidbeleid. Hiervoor is een (ontwerp) hogere grenswaardebesluit Wgh genomen. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

De geluidbelasting als gevolg van de ontwikkeling van de nabijgelegen internationale school overschrijdt de streefwaarde van 45 dB(A) wanneer het legen van de afvalcontainer wordt meegenomen naast het stemgeluid van de school. Gezien de beperkte frequentie van deze activiteit, kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

Tabel 4.1: Grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor NO2, PM10 en PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0028.png"

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootst dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m³) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is .

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m³). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 , de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, die onder het gelijknamige Besluit hangt, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

4.4.2 Onderzoek

Deze ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied.

NIBM-toets

Met de NIBM-tool (versie 23 april 2022) is daarnaast de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer door het toevoegen van woningen, maatschappelijke- en commerciële voorzieningen. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen. In het kader van het verkeersonderzoek voor de onderhavige ontwikkeling is een nettoverkeersgeneratie van 549 motorvoertuigbewegingen per etmaal bepaald voor een weekdag. Voor de NIBM-berekening is uitgegaan van 1,2% vrachtverkeer.

Tabel 4.2: NIBM-berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0029.png"

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.

Beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2021). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.

Tabel 4.3: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in µg/m3 en toetsing aan de grenswaarden bij de dichtstbijzijnde rekenpunten Julianalaan (ID 114407, 114408, 114409, 114410, 114391, 114393, 114394, 237125 en 237126).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0030.png"

*Bij een jaargemiddelde concentratie PM10 van meer dan 31,2 µg/m3 is sprake van meer dan 35 keer overschrijding van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 (50 µg/m3).

Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe verder dalen.

4.4.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen, het aspect 'luchtkwaliteit' vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0031.png"

Figuur 4.7: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0032.png"

Figuur 4.8: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

4.5.2 Beschouwing risicobronnen

Deze paragraaf bevat een beschouwing van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.

Rijksweg A13

De Rijksweg A13 bevindt zich ongeveer 850 meter ten oosten van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de weg (>4.000 meter op basis van stofcategorie LT3).

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet.

Hierin is aangegeven dat er op de A13 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 17 meter. Deze contour ligt ver buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico voldoet daarmee aan de grens- en richtwaarden.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor de A13 geldt conform de Regeling basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Dit PAG reikt echter niet tot het plangebied. Het PAG is daarmee niet relevant voor het plangebied.

Groepsrisico

Het invloedsgebied van de weg bedraagt meer dan 4.000 meter conform de Handleiding risicoanalyse Transport (HART). Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de A13. Het berekenen van het groepsrisico is conform het Bevt en het HART niet nodig (plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter afstand van de weg).

Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt wel verplicht. Omdat het plangebied geheel buiten de 200 meter-zone van de weg is gelegen, is een zogenaamde beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

DSM Delft Permit B.V.

De BRZO-inrichting DSM in Delft bevindt zich op circa 2,3 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Uit de QRA voor DSM (Antea Group, 2019) blijkt de PR 10-6/jaar-contour van DSM zich net buiten de eigen inrichtingsgrens te bevinden. De contour reikt daarmee niet tot het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Het invloedsgebied van DSM bedraagt circa 1.500 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van DSM. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van DSM en verantwoording van het groepsrisico conform het Bevi is daarmee niet van toepassing.

Rijksweg A4

De Rijksweg A4 bevindt zich ongeveer 3.400 meter ten westen van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de weg (880 meter op basis van stofcategorie LT2) reikt niet tot het plangebied.

De A4 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.

Overige risicobronnen

Daarnaast liggen er in de wijdere omgeving rondom het plangebied de volgende risicobronnen die relevant zijn om te benoemen:

  • N470 (lokaal transport gevaarlijke stoffen tussen A13 en A4).
  • MPM Internationale Oil Company BV (Bevi).
  • TU Delft - Logistiek en Milieu (Bevi).
  • Reactorinstituut.

Deze risicobronnen hebben geen invloed op de onderhavige ontwikkeling.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Rijksweg A13. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens beschreven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico en in algemene zin beschreven in hoofdstuk twee van deze handreiking. In dit hoofdstuk worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag (de gemeente Delft).

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A13. De afstand tussen het plangebied en deze transportroute gevaarlijke stoffen (circa 850 meter) maakt dat alleen het toxisch scenario relevant is. In deze paragraaf wordt het scenario verduidelijkt.

Toxisch scenario

Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Hoogte groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico van de weg is niet nader beschouwd (conform het Besluit externe veiligheid transportroutes), omdat de afstand tussen deze risicobron en het plangebied meer dan 200 meter bedraagt.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Voor het toxisch scenario is dat in principe schuilen.

Gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen in de omgeving (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van een gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van de Veiligheidsregio Haaglanden staan onder 'Ken de risico's: Gevaarlijke stoffen' instructies wat iemand kan doen tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid

Bij een calamiteit met toxische stoffen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus het algemene advies.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat (ruimtes in) de geprojecteerde bebouwing bescherming biedt, nieuwbouwwoningen worden in ieder geval beschouwd als geschikte schuillocatie.

Hoge gebouwen zijn moeilijker te ontvluchten dan lage. Het toestaan van hoogbouw heeft daarom een negatief effect op de zelfredzaamheid van personen. Een goede bewijzering van de vluchtroutes biedt hiervoor uitkomst. Voor vluchtroutes geldt dat:

  • er voldoende vluchtwegen het gebied uit dienen te leiden. Bij een ramp kan een vluchtweg bijvoorbeeld zijn afgesloten door een toxische wolk;
  • de vluchtwegen voldoende capaciteit dienen te hebben om enerzijds de volledige populatie uit het gebied te kunnen evacueren (ook als een vluchtweg is afgesloten) én om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten komen;
  • de oriëntatie van de vluchtwegen voor alle mogelijke scenario’s juist dient te zijn. Zo dient bij een dreigende BLEVE de vluchtroute direct het gebied uit te leiden, via de snelste route. Voor het scenario toxische wolk is het echter van belang dat de vluchtwegen loodrecht op de meest voorkomende windrichting zijn georiënteerd.

Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).

Beperkt zelfredzame groepen

In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die de langdurige aanwezigheid van grote groepen beperkt zelfredzame personen (zoals ziekenhuizen, basisscholen of verzorgingstehuizen) mogelijk maken.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door het bevoegd gezag (de gemeente Delft) in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het ontwikkelscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

4.5.4 Conclusie

Uit de analyse ten aanzien van het aspect externe veiligheid blijkt dat het invloedsgebied van de Rijksweg A13 reikt tot het plangebied. Er wordt voor deze transportroute voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De hoogte van het groepsrisico behoeft niet nader beschouwd te worden (afstand tot transportroutes bedraagt meer dan 200 meter).

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A13 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Deze elementen kan het bevoegd gezag (de gemeente Delft) betrekken bij de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch beschermd dienen te worden. Met overige kabels en leidingen wordt rekening gehouden in de uitvoeringsfase.

Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.7 Lichthinder

Er is geen wettelijk kader in het ruimtelijk spoor dat lichtgevoelige functies definieert. De bescherming gaat via de invulling van een goede ruimtelijke ordening. Bij hinder door licht zal het feit dat mogelijk mensen langdurig aanwezig zijn, bepalend zijn of een bestemming als gevoelig kan worden beschouwd. Ook kunnen weggebruikers die langsrijden hinder ondervinden van verlichting. Vaak worden de richtlijnen van NSVV (Nederlandse stichting voor verlichtingskunde) als basis gebruikt.

De woonvlakken in het onderhavige bestemmingsplan kunnen als gevoelige bestemming worden gezien, net als de woonfuncties in de omgeving. Het bestemmingsplan maakt functies mogelijk die passen binnen een bestaand stedelijk gebied. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de waarden opgenomen in de NSVV-richtlijnen. Hiermee wordt de kans op lichthinder zo laag mogelijk gehouden. Het aspect 'lichthinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.8 Wind

4.8.1 Kader

Er zijn geen formele landelijke eisen aan windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Echter, gemeenten kunnen wel richtlijnen opstellen ten aanzien van windhinder en windgevaar. Regelmatig wordt de NEN8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' gebruikt als uitgangspunt, waarbij overschrijdingskans van referentiesnelheden wordt gerelateerd aan een comfortklasse. De NEN8100 onderscheidt windhinder en windgevaar.

Het inpassen van de nieuwbouw zal leiden tot een wijziging van het lokale windklimaat. Dit kan zorgen voor een situatie die als onprettig of gevaarlijk wordt ervaren. Daarnaast vragen de functies van de gebouwen en het verwachte gebruik van de openbare buitenruimte om een acceptabel comfortniveau ten aanzien van wind. Hoewel een windanalyse geen verplichting is, draagt het inzichtelijk maken van het windklimaat bij aan het onderzoeken van mogelijke knelpunten zodat deze kunnen worden aangepakt. Door middel van een windanalyse kunnen windhinder en windgevaar in kaart worden gebracht. Windhinder is een indicatie van hoeveel last een individu van wind zal ondervinden. Windgevaar dient te allen tijde voorkomen te worden op plaatsen waar mensen regelmatig komen.

4.8.2 Onderzoek

Door Actiflow is een windonderzoek opgesteld voor het project Gele Scheikunde (zie Bijlage 8). In dit rapport is het windklimaat van de openbare ruimte inzichtelijk gemaakt met behulp van berekeningen op basis van Computional Fluid Dynamics (CFD). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de normstelling omtrent windhinder en windgevaar, de Nederlandse norm NEN 8100:2006 ‘windhinder en windgevaar in de gebouwomgeving’.

Het windonderzoek heeft de volgende resultaten laten zien:

  • In het huidige model is vegetatie conform het VO inrichtingsplan meegenomen. Door de vegetatie wordt het windklimaat verbeterd.
  • In het plangebied heerst een windluw klimaat, welke gekenmerkt wordt door windhinderklassen A en B (zie Figuur 4.4 voor windhinderklassen). Deze condities lenen zich uitstekend voor alle voetgangersactiviteiten (doorlopen, slenteren en langdurig zitten);
  • Gevarieerde windcondities welke gekenmerkt worden door klasse C treden lokaal op in het plangebied ter plaatse van de zuidoostelijk georiënteerde gevel van blok A en E, in de doorgang tussen blok B en C, en in de Michiel de Ruyterweg. Deze condities lenen zich uitsluitend nog voor de activiteiten doorlopen en slenteren;
  • Windrijke condities welke gekenmerkt worden door klasse D treden op aan de zuidoostelijk georiënteerde gevel van blok B en ter plaatse van de doorgang tussen blok B en C. Deze condities lenen zich enkel nog voor de activiteit doorlopen. Indien gebouwentrees in bovengenoemde gevel zijn geplaatst dienen deze afgeschermd te worden van de optredende windrijke condities;
  • In het plangebied geldt geen risico op windgevaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0033.png"

Figuur 4.9: Windhinder op voetgangersniveau. Bron: Actiflow (2024).

4.8.3 Conclusie

Over het algemeen heerst een windluw klimaat in het plangebied. Deze condities lenen zich goed voor alle voetgangersactiviteiten. Lokaal treden er windrijkere condities op. Dit geldt met name tussen de blokken B en C waar de windconditie zich enkel voor de activiteit 'doorlopen' verleent. Hier dient rekening mee gehouden te worden bij het plaatsen van ingangen. De vegetatie die een mitigerend effect heeft op het windklimaat wordt geborgd in de regels in combinatie met Bijlage 4 Inpassingsplan nieuwe boomstructuur ten aanzien van windhinder bij de regels.

Het aspect 'windhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.9 Flora en fauna

4.9.1 Kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).

4.9.2 Beschermde soorten

In het kader van onderhavige ontwikkeling is een Natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (2020), het volledige rapport is meegenomen als Bijlage 9.

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vleermuizen (bebouwing geschikt voor rust- en verblijfplaatsen);
  • Algemene broedvogels (nestplaatsen aanwezig).

In de onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 4.4: Uitkomsten Natuurtoets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0034.png"

Algemeen voorkomende broedvogels

Voor algemeen voorkomende broedvogels dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen.

Vleermuizen

In het kader van de herontwikkeling is een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd door E.C.O. Logisch (2021), het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 10. Binnen het plangebied zijn twee kraamverblijfplaatsen van één kraamkolonie van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. In het plangebied is een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen en twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Daarnaast zijn twee verblijfplaatsen vastgesteld die als zomer- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis fungeren. In het plangebied zijn geen massawinterverblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.

In het plangebied zijn verschillende foeragerende en passerende individuen van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis betreft geen essentieel foerageergebied, aangezien voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig zijn. Er is een vliegroute van 42 individuen van de gewone dwergvleermuis aanwezig in het plangebied. De vastgestelde vliegroute is van essentieel belang voor de kraamkolonie van de gewone dwergvleermuis.

In het plangebied is een passerend individu van de ruige dwergvleermuis waargenomen en enkele passerende individuen van de laatvlieger. In de directe omgeving van het plangebied zijn foeragerende individuen van de laatvlieger en een passerend individu van de rosse vleermuis waargenomen.

Gezien de aanwezigheid van vleermuizen is een ontheffing benodigd voor de werkzaamheden. Een activiteitenplan met ontheffingsaanvraag is opgesteld en is bijgevoegd in Bijlage 11. Het activiteitenplan omschrijft welke mitigerende en compenserende maatregelen getroffen worden, waaronder de realisatie van verblijven. Ter aanvulling op het plan worden na contact met het bevoegd gezag nog extra kasten opgehangen in de omgeving. Naar verwachting wordt de ontheffing verleend met het nemen van de mitigerende maatregelen, het zoveel mogelijk behouden van de bestaande bomen en het aanplanten van circa 145 nieuwe bomen.

Flora

In het plangebied is op verschillende plaatsen een muurplantenvegetatie aanwezig. De aangetroffen soorten zijn onder de Wnb niet (meer) beschermd. Echter een goed ontwikkelde muurflora is bijzonder voor Nederland. Enkele soorten, zoals zwartsteel zijn zeldzaam voorkomend in Nederland. Deze groeiplaatsen bieden na verloop van tijd ook een potentieel geschikte biotoop voor soorten als de zeer zeldzaam voorkomende schubvaren. Vanwege de aangetroffen soorten is het advies om in het ontwerp rekening te houden met deze soorten.

Daarnaast zijn er een aantal bijzondere bomen in het plangebied aanwezig. Bij het ontwerp worden bomen zoveel mogelijk ingepast op basis van de Boom Effect Analyse en het boombesparend plan.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

4.9.3 Beschermde gebieden

NNN

Voor wat betreft de NNN is bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden. De gebieden bevatten moerasgebied en weidevogelgrasland. Deze gebieden zijn onder andere gevoelig voor versnippering, geluidsoverlast, verstoring etc. De geplande ontwikkeling in het plangebied heeft, door de afstand, geen significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Het NNN-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Beschermde houtopstanden

De bomen binnen het plangebied vallen binnen de bebouwde kom van de gemeente Delft. Dit betekent dat er geen sprake is van houtopstanden zoals omschreven onder de Wnb. De gemeente Delft is het bevoegd gezag voor wat betreft de kap van bomen. De gemeente Delft heeft een actuele bomenkaart waarop alle monumentale bomen staan aangegeven. In het plangebied staan geen bomen met een dergelijke status. Het beleid dat de gemeente Delft heeft omtrent bomenkap is te vinden op de website van de gemeente Delft.

De bescherming van houtopstanden onder de Wnb vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' ligt op circa 10 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Vanwege de afstand worden geen effecten verwacht van enige storingsfactor (zoals geluid, licht, trilling of verdroging) op habitattypen of habitatsoorten. Er is geen effect op het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en daarom is er geen aanleiding om te verwachten dat er op Natura 2000-gebieden op grotere afstand nog effecten zullen optreden, behalve voor wat betreft het effect van vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie.

Stikstofdepositie

In het kader van de nieuwe ontwikkeling is door Antea Group (2022) een AERIUS-berekening uitgevoerd waarin gekeken is naar de stikstofdepositie als gevolg van het plan. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 12.

Uit de berekening van de bouwfase en de gebruiksfase blijkt dat het voornemen niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Significante gevolgen voor de habitats in Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten.

4.9.4 Conclusie

In het plangebied zijn verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Door middel van mitigerende en compenserende maatregelen is het plan uitvoerbaar. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt een ontheffing aangevraagd. Verder wordt rekening gehouden met het broedseizoen van algemeen voorkomende vogels en wordt de zorgplicht in acht genomen. Er worden geen negatieve effecten verwacht op Natura 2000- en NNN-gebieden. Het aspect 'flora en fauna' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.10 Bodem

4.10.1 Kader

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond grond) gelden in geval van grondverzet.

Volgens artikel 3.1.6., van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.

4.10.2 Bureauonderzoek

In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group (2020). Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 13.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er op de onderzoekslocatie al veel informatie bekend is over de uitgevoerde bodembedreigende activiteiten en de gevolgen hiervan voor de bodemkwaliteit. Met uitzondering van het grasveld aan de zuidzijde, is het plangebied in 2019 nog uitvoerig onderzocht waarbij aandacht is besteed aan de voormalige activiteiten. Ter plaatse van het grasveld zijn geen ontwikkelingen en functiewijzigingen voorzien.

Opgemerkt wordt dat in 2019 alleen aandacht is besteed aan de verdachte activiteiten en de hierbij behorende verdachte stoffen. In 2014 is wel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd van het plangebied met uitzondering van het grasveld, maar dit onderzoek is verouderd (ouder dan 5 jaar). Daarnaast is het 'overige terrein' conform de strategie onverdacht onderzocht, terwijl er in de ophooglaag die op het hele terrein voorkomt lokaal ook sterk verhoogde gehalten aan zware metalen voorkomen. Derhalve is er voldoende inzicht in de bodemkwaliteit ter hoogte van de verdachte activiteiten, maar onvoldoende inzicht in de algehele bodemkwaliteit van de ophooglaag binnen het plangebied.

PFAS

Om grond te kunnen afvoeren, dient informatie bekend te zijn over het voorkomen van PFAS in de bodem. Derhalve wordt aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS conform de strategie VED-HO geadviseerd. Dit onderzoek kan gelijktijdig met het standaard verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Aangezien er geen bronlocaties voor PFAS bekend zijn, hoeft dit onderzoek naar niet voor vaststelling van het bestemmingsplan te worden uitgevoerd. Het onderzoek dient samen met de aanvraag van de omgevingsvergunning ingediend te worden.

Asbest

De locatie is, met uitzondering van het grasveld aan de zuidzijde, in 2019 verkennend op asbest onderzocht. Aangezien er ter plaatse van het grasveld geen ontwikkelingen en functiewijziging zijn gepland, is verder asbestonderzoek niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd bij het verkennend bodemonderzoek aandacht te besteden aan het voorkomen van asbest, met name in de ondergrond langs de Prins Bernhardlaan vanwege het aantreffen van asbest bij het onderzoek in 2020.

NGE

Uit de CE (conventionele explosieven) bodembelastingkaart van de Gemeente Delft blijkt dat het plangebied niet als verdacht wordt aangemerkt. Uit eerdere onderzoeken blijkt echter dat op de onderzoekslocatie de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) uit de Tweede Wereldoorlog niet kan worden uitgesloten. De bovengrond (0,0-0,5 m -mv.) van de onderzoekslocatie is naoorlogs geroerd wat betekent dat de kans op de aanwezigheid van NGE minimaal is. Echter wanneer dieper graven noodzakelijk is, kan de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven niet worden uitgesloten. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de werkzaamheden met de gemeente af te stemmen of er aanvullend onderzoek benodigd is.

Vervolgonderzoek

De milieuhygiënische bodemkwaliteit is voor de bestemmingswijziging voldoende inzichtelijk gemaakt. Uit onderzoeken blijkt dat de benodigde bodemkwaliteit in overeenstemming gebracht kan worden met de beoogde functies. Voor de verlening van de bouwvergunning zal nog wel vastgesteld moeten worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de stedelijke ophooglaag geen onaanvaardbare risico’s voor de toekomstige functies oplevert. Eventueel aanvullend dient sanering plaats te vinden ten einde de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt te maken. De stedelijke ophooglaag dient onderzocht te worden middels een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 onderzoeksstrategie VED-HE-NL (incl. PFAS).

4.10.3 Nader bodemonderzoek

In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group (2022). Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 14.

Uit dit onderzoek blijkt dat er met name aan de oostkant van het plangebied sterk verhoogde gehalten aan zware metalen voorkomen in de zandige ophooglaag. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Verder zijn er nog sterke verontreinigingen met PAK en lood aangetoond binnen het plangebied. Deze zijn aanvullend onderzocht en blijken een beperkte omvang te hebben.

Daarnaast is de voormalige locatie van een zuurput van de faculteit organische scheikunde ontdekt. Ter plaatse zijn in de grond sterk verhoogde gehalten aan minerale olie, PCB, VOCl en vluchtige aromaten gemeten. Tevens zijn er verhoogde gehalten aan H2S (waterstofsulfide) gemeten in het veld. In het grondwater zijn sterk verhoogde gehalten aan benzeen en vinylchloride gemeten. In horizontale richting heeft de verontreiniging zich niet ver verspreid. De verspreiding in verticale richting is niet volledig in beeld. Op basis van de verontreinigde laagdikte en omvang is er wel sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Bij een andere voormalige zuurput, waar afgewerkte olie van een werkplaats en chemicaliën van de fotografische dienst zijn geloosd, was reeds een sterke verontreiniging met benzeen en xylenen vastgesteld in het grondwater. Ter actualisatie is hier nog een boring in de kern verricht waarbij chemische geuren, olie-waterreacties en verhoogde PID-waarden zijn gemeten/waargenomen. Analytisch blijkt dat de grond tevens sterk verontreinigd is met minerale olie, aromaten en VOCl. Uit de TerrAttesT blijkt dat er ook stoffen buiten het standaardpakket voorkomen zoals een sterk verhoogd gehalte aan monochloorbenzeen en een matig verhoogd gehalte aan monochloorfenol. In horizontale richting heeft de verontreiniging zich nauwelijks verspreid. Omdat de verticale verspreiding onvoldoende in beeld is, kan echter niet worden gesteld of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' door de gemeten verontreinigingen aanvaard.

Aanbevelingen

Het terrein is in de huidige staat niet geschikt voor de beoogde functie. Voor werkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging is een melding in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk. Door de diverse aangetoonde verontreinigingen wordt geadviseerd de saneringsaanpak uit te werken in een raamsaneringsplan. Hierin kunnen de saneringsdoelstellingen worden uitgewerkt en kan tevens worden uitgewerkt hoe men omgaat met eventuele onverwachte omstandigheden. Dit plan dient ter goedkeuring te worden voorgelegd bij het bevoegd gezag. De werkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging dienen uitgevoerd te worden door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer, onder milieukundige begeleiding (BRL 6000).

Conform de CROW-publicatie 400 zijn voor de voorgenomen werkzaamheden veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. Deze veiligheidsmaatregelen dienen verder te worden uitgewerkt in een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan), waarbij de gementen waarden aan H2S een aandachtspunt vormen. Geadviseerd wordt om bij de werkzaamheden stofspecifieke metingen uit te voeren en indien noodzakelijk adembescherming te gebruiken.

De verticale verspreiding van de verontreinigingen ter plaatse van de zuurputten is onvoldoende in beeld om de omvang van de verontreiniging te kunnen bepalen. Met name VOCl’s kunnen zich naar de diepte hebben verspreid. In het kader van de Wet bodembescherming is waarschijnlijk nader onderzoek noodzakelijk om dit in beeld te brengen.

Geadviseerd wordt in overleg met het bevoegd gezag te bepalen in hoeverre aanvullend onderzoek hiernaar zinvol is in het kader van de geplande herontwikkeling. Een raamsaneringsplan, V&G-plan en een nader bodemonderzoek worden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen opgesteld.

Financiële uitvoerbaarheid

De aangetroffen verontreinigingen vragen om een sanering. De initiatiefnemer heeft hier rekening mee gehouden in de grondexploitatie, hiermee vormen de verontreinigingen geen belemmering voor de financiële uitvoerbaarheid van de herontwikkeling.

4.10.4 Conclusie

Door middel van het opstellen van een raamsaneringsplan, een V&G-plan en het uitvoeren van een nader onderzoek om de verticale verspreiding van de verontreinigingen ter plaatse van de zuurputten in beeld te brengen vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.11 Archeologie

4.11.1 Kader

Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Hiervoor hanteert Archeologie Delft sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

4.11.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Antea Group (2020) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 15, hieronder worden de conclusies en aanbevelingen besproken.

Het plangebied is onderzoeksplichtig conform het beleid van de gemeente Delft doordat het landschappelijk gezien in een dynamisch gebied ligt, dat door de tijd heen afwisselend onder mariene en fluviatiele invloeden heeft gestaan, en daardoor niet altijd even geschikt is geweest voor bewoning.

Voor het plangebied geldt een archeologische verwachting voor resten uit de Romeinse tijd, late middeleeuwen en nieuwe tijd. In de directe omgeving van het plangebied is nog relatief weinig onderzoek gedaan, waardoor een specifieke verwachting moeilijk op te stellen is. Wel bevindt de locatie zich vlakbij de historische binnenstad van Delft, en is de kans daarom groot dat er in de late middeleeuwen en nieuwe tijd menselijke activiteit heeft plaatsgevonden.

Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw in het plangebied een verkennend booronderzoek uit te voeren om de mate van intactheid van de bodemopbouw en eventueel aanwezige archeologische lagen te bepalen. Dit onderzoek hoeft alleen plaats te vinden op de nog onbebouwde delen van het gebied, omdat de bebouwde delen door onderkeldering al grotendeels verstoord zijn tot voorbij het archeologische niveau. Met dit booronderzoek kan een gefundeerd advies worden gegeven over de impact van de herinrichting van het plangebied en de noodzakelijke archeologische onderzoeken die daarvoor moeten worden uitgevoerd. Voor de sloop van de bestaande bebouwing wordt geadviseerd geen aanvullend archeologisch onderzoek, omdat eventuele archeologische resten reeds door de kelders verstoord zullen zijn.

Nader onderzoek

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is door Antea Group (2021) een inventariserend veldonderzoek d.m.v. verkennende boringen uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 16. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek.

Het plangebied ligt landschappelijk gezien in een dynamisch gebied, dat door de tijd heen afwisselend onder mariene en fluviatiele invloeden heeft gestaan, en daardoor niet altijd even geschikt is geweest voor bewoning. Voor het plangebied geldt een archeologische verwachting voor resten uit de Romeinse tijd, late middeleeuwen en nieuwe tijd. In de directe omgeving van het plangebied is nog relatief weinig onderzoek gedaan, waardoor een specifieke verwachting moeilijk op te stellen is. Wel bevindt de locatie zich vlakbij de historische binnenstad van Delft, en is de kans daarom groot dat er in de late middeleeuwen en nieuwe tijd menselijke activiteit heeft plaatsgevonden.

Op basis van het bureauonderzoek is rekening gehouden met een verstoord en/of opgehoogd bodemprofiel en de aanwezigheid van diverse getij-afzettingen. Ook is rekening gehouden met de aanwezigheid van een woudlaag en de Gantel-afzettingen. Daarnaast werd rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de Romeinse tijd en de (late) middeleeuwen / nieuwe tijd. Het veldonderzoek heeft de aanwezigheid van een verstoord / opgebracht bodemprofiel en de aanwezigheid van diverse getij-afzettingen bevestigd. Nergens werd een woudlaag aangetroffen en archeologische resten zijn ook niet aangetroffen.

Het bovenstaande advies is beoordeeld door het bevoegd gezag. Hieruit volgt dat nader archeologisch onderzoek niet nodig is en na aanpassing van de rapportage de dubbelbestemming kan komen te vervallen.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0035.png"

Figuur 4.10: Plangebied met ligging boorpunten (bron: inventariserend veldonderzoek)

4.11.3 Conclusie

Het plangebied is vrijgegeven door het bevoegd gezag, daarom wordt er geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het aspect 'archeologie' vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.12 Cultuurhistorische waarden

4.12.1 Kader en uitgangspunten

Cultuurhistorische waarden zijn beschermd onder de Erfgoedwet. Dit betreft onder meer monumentale panden, maar ook landschappelijke waarden. Het niveau van bescherming verschilt per soort erfgoed, zo komen in Delft zowel rijks- als gemeentelijk beschermde gebouwde monumenten voor. Landschappelijke waarden heeft de gemeente niet specifiek beschermd. De provincie Zuid-Holland heeft een cultuurhistorische hoofdstructuur waarin waardevolle gebieden, ensembles en elementen zijn weergegeven. Voor deze Cultuurhistorische hoofdstructuur streeft de provincie naar behoud en herkenbaarheid.

Bij de voorgenomen herontwikkeling blijft een deel van de bestaande bebouwing behouden. Het oude faculteitsgebouw aan de Julianalaan wordt getransformeerd naar woningen met in het centrale deel commerciële en maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast blijven de dienstwoningen behouden en de poort die onderdeel is van Kramerslaboratorium. De uitgangspunten zijn in detail beschreven en gevisualiseerd in paragraaf 2.2.2.

4.12.2 Aanwezige waarden

Beschermingsregimes

Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten in het plangebied. Aan de Prins Bernhardlaan zijn wel monumentale bomen gelegen.

Verder bevinden zich enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het plangebied: Julianalaan 136 (Gele Scheikunde gebouw), 138-140 (de portierswoningen) en Prins Bernhardlaan 6 (Proeffabrieken). Op deze structuren ligt in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie.

Cultuurhistorisch onderzoek

SteenhuisMeurs heeft voor Gele Scheikunde Complex en Kramerslaboratium de cultuurhistorische waarde van het terrein en de gebouwen onderzocht. Het volledige rapport is meegenomen in Bijlage 17.

Schakel in de stad

Daarnaast benadrukt het onderzoek dat het terrein een schakel vormt tussen de binnenstad en de TU-wijk (noord-zuid) en tussen de woonwijk het de TU-complexen langs de Julianalaan. Het terrein ligt ingebed tussen een woonwijk met kleinschalige volumes (panden met een pandsgewijze opbouw, een bouwhoogte van twee á drie verdiepingen en een kleine korrel) en grote onderwijsinstellingen bestaande uit grotere en langgerekte volumes met een hogere bouwhoogte dan de omliggende bebouwing. De gebouwen van Gele Scheikunde en de Proeffabrieken verhouden zich door hun schaal en hoogte tot beide schaalniveaus en vormen en overgang tussen beide werelden.

Waardevolle gebouwen

Hierin zijn de voorste en middelste vleugel van het Gele Scheikunde gebouw, de portierswoningen en de proeffabrieken benoemd als gebouw met een hoge cultuurhistorische waarde. Het deel van de proeffabrieken aan de Prins Bernhardlaan ligt buiten het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. De achterste vleugel van het Gele Scheikunde gebouw heeft een positieve cultuurhistorische waarde. De toevoegingen tussen het Gele Scheikunde gebouw en de proeffabrieken hebben een indefferente waarde.

Paviljoenstructuur en groene kraag

Het complex is georganiseerd in een paviljoenstructuur. Deze structuur zorgt voor een nauwe relatie tussen binnen en buitenruimte, in de vorm van (dichte en halfopen) hoven. Het onderzoek wijst ook op het belang van de groenstructuren in de huidige situatie. De groene kraag rondom de gebouwen aan de straatzijden zorgt voor een duidelijke markering van het terrein en tevens voor een logische aansluiting met de woonwijk en de TU waar de gebouwen ook op diezelfde wijze zijn ingebed. Rond het Gele Scheikunde gebouw is momenteel een groene en parkachtige setting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0036.png"

Figuur 4.11: De aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Bron: Cultuurhistorisch onderzoek Gele Scheikunde en Kramerslaboratorium.

4.12.3 Effecten en afweging

Het cultuurhistorisch onderzoek geeft aan dat het behoud van cultuurhistorische waarden richting kan geven bij de planvorming, dit wordt ook gevraagd vanuit de aanwezige dubbelbestemming in het vigerende bestemmingsplan. Volgens de uitgangspunten voor de planuitwerking voor Gele Scheikunde Is uiteindelijke keuze tussen behoud en transformatie, aanpassing of zelfs sloop is afhankelijk van een bredere, integrale afweging tussen diverse factoren, zoals financiële haalbaarheid, duurzaamheid, bruikbaarheid en stedenbouwkundige kwaliteit. Hieronder wordt beschreven hoe cultuurhistorische waarden zijn ingepast in het stedenbouwkundig plan.

Aansluiting op de omliggende wijken

De bouwenvelop volgt een oplopende bouwhoogte vanaf de Julianalaan en Prins Bernhardlaan, waar aansluiting gezocht wordt met de Zeeheldenbuurt. De hoogte is zo gekozen dat het huidige profiel van de Julianalaan niet visueel wordt aangetast. Aan de Michiel de Ruyterweg biedt de locatie kansen om het gebied te ‘markeren’ met een hoogte accent, aansluiting zoekend bij de toren van de faculteit Bouwkunde in het Rode Scheikunde gebouw. De nieuwbouw dient aan te sluiten op de laboratoriumtoren van het Kramerslab die behouden blijft en net buiten het plangebied is gelegen.

Gele Scheikunde gebouw

Het sobere en ritmische karakter van de huidige entree aan de Julianalaan, met zijn kenmerkende geelkleurige baksteengevel en horizontale verdeling, vormt in essentie het gezicht van het huidige gebied. Deze voorkant bevat fraaie, goed herindeelbare ruimtes met een grote ruimtelijke kwaliteit en is van grote waarde voor de herbestemming van het plan. Deze entree zal echter niet de entree vormen na transformatie.

De groene binnentuin met parkachtige setting gelegen aan de auditoriumzaal typeert in essentie de paviljoenstructuur van de Hartmanopzet, waar een nauwe relatie werd gezocht tussen binnen- en buitenruimte. Door de binnentuin te openen, wordt deze plek een groen hart voor het gehele plan waar de karakteristieke charme van het binnenhof voor verbinding tussen bestaande en nieuwe bebouwing vormt.

De hoofdentree van het huidige Gele Scheikunde, gelegen aan de Julianalaan, biedt toegang tot de bestaande auditoriumzaal en het aangrenzende gebiedshart. Deze schakeling kan een rol spelen in de verdere koppeling van de te behouden bestaande bebouwing en nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Aangrenzend aan de voormalige collegezaal ligt de groene binnentuin, gelegen tussen het grand-café en de toekomstige groene as zal deze buitenruimte een sleutelrol vervullen in het verbinden van de bestaande bebouwing en de nieuwe ontwikkelingen daaromheen.

De entree, collegezaal en het plein zijn belangrijke ingrediënten voor de totstandkoming van een authentieke woonwijk, waar het karakter van het bestaande op een respectvolle manier wordt vervlochten met de nieuwe toevoegingen.

Daar waar de binnentuin, en de daar omheen gelegen gangstructuur, de oorspronkelijk laboratoria, lesruimte en practicumlokalen met elkaar verbonden, zullen deze in de nieuwe situatie verbinding en stuctuur aanbrengen in het publiek gebied. De oude structuur wordt doorgezet en als een verbindend element worden in de openbare ruimte. De voormalige binnentuin zal door deze ingreep een meer openbaar plein worden en de schakel tussen de verschillende functies.

Poort- en dienstwoningen

Ten zuiden van het gebied, aan de rand van de groene kaag, vormt de entreepoort de oorspronkelijke ingang tot het gebied vanuit de Prins Bernhardlaan. Door het behouden van dit karakteristieke element blijft het gebied goed toegankelijk en draagt het middels zijn bijzondere architectonische waarde toe aan het unieke karakter van het gebied. Ook de dienstwoningen in het park blijven behouden.

Groene kraag

De gebouwen worden door een omvangrijke, groene kraag omkaderd, wat leidt tot een landschappelijk plan met een parkachtige setting. Hierdoor voegt het gebied zich goed samen met zijn omgeving en vormt het een uiterst geschikte schakel tussen binnenstad en TU-wijk. Door de groene kraag in stand te houden en op meerdere niveau’s verder te bouwen op dit groene karakter, wordt een interessant woon- en leefgebied realiseerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0037.png"

Figuur 4.12: De inpassing van cultuurhistorische structuren in de toekomstige situatie. Bron: Stedenbouwkundig DO.

4.12.4 Bescherming

De monumentale bomen worden beschermd door middel van een aanduiding, deze wordt overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

De waardevolle gebouwen die een plek krijgen in de toekomstige situatie worden beschermd door middel van een dubbelbestemming. Deze ligt op het huidige gebouw. De groene kraag voor het Gele Scheikunde gebouw en rondom de dienstwoningen is ook meegenomen in de dubbelbestemming. De dubbelbestemming borgt het behoud, herstel en benutten van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.12.5 Conclusie

De stedenbouwkundige opzet van de transformatie houdt rekening met de bestaande cultuurhistorische structuren en is afgestemd met de Welstandcommissie. In het bestemmingsplan is een beschermingsregime opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle structuren. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.13 Water

4.13.1 Kader

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is door Antea Group (2023) een Watertoets opgesteld, het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 18.

4.13.2 Huidige situatie

Maaiveldhoogte

Om de maaiveldhoogtes in het plangebied te analyseren is de AHN-viewer geraadpleegd. Het maaiveld bevindt zich tussen de NAP -0,3 m en NAP +0,5 m. Hierin is het zuidoostelijke deel van het plangebied lager gelegen en het noordwestelijke deel hoger.

Bodemopbouw

Om de bodemopbouw ter plaatse van de planlocatie te analyseren zijn grondboringen uit het DINOloket geraadpleegd. Binnen het plangebied is één boring tot 20,5 m -mv. uitgevoerd (B37E0453). De uitgevoerde sonderingen aan de Michiel de Ruyterweg direct ten oosten van het plangebied laten een zelfde beeld van de bodemopbouw zien. De geschematiseerde bodemopbouw is in de onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.5: Bodemopbouw. Bron: Dinoloket.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0038.png"

Grondwater

DINOloket: Om de grondwaterstand in het plangebied te kunnen analyseren zijn peilbuizen van DINOloket geraadpleegd. Op basis van de relevante peilbuis op circa 350 m ten noordoosten (B37E0646) blijkt dat de GHG NAP -0,85 m is en de GLG NAP -1,25 m.

De grondwaterstroming stroomt op basis van het uitgevoerde historische bodemonderzoek in noordwestelijke richting.

Op basis van de WKO-tool zijn in de directe omgeving van het plangebied meerdere grondwateronttrekkingen en bodemenergiesystemen aanwezig. Daarnaast is ook aan de westzijde van het plangebied een grondwateronttrekking aanwezig.

Watersysteem

Direct ten zuiden van het plangebied aan de overkant van de Prins Bernhardlaan bevindt zich een primaire watergang. Aan de oostzijde langs de Michiel de Ruyterweg is een secundaire watergang gelegen. Ten westen is een duiker gelegen die in verbinding staat met de zuidelijke primaire watergang en in het noorden met een inlaat dit in contact staat met de Schie.

Het plangebied is in een peilgebied gelegen. Het peilgebied betreft GPG2011ZPD 28-A en heeft een vast peil van NAP -1,49 m.

Vuil- en hemelwater

In zowel de Michiel de Ruyterweg als de Julianalaan ligt een HWA-riolering en een DWA-riolering. Het huidige plangebied voert af op deze riolering.

Waterveiligheid

Uit de legger van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.

4.13.3 Toekomstige situatie

Grondwater

De grondwaterstand in het plangebied staat circa 0,5 tot 1,2 m -mv. Binnen de gemeente Delft dient bij nieuwbouw een ontwateringsdiepte van 0,7 m -mv. gehanteerd te worden voor stedelijk gebied inclusief wegen. De gemeente en het hoogheemraadschap hebben aangegeven dat bij de realisatie van nieuwe kelders tevens grondverbetering plaats moet vinden.

Binnen het plangebied wordt ook een parkeerkelder gerealiseerd van circa 4 m diep. In het waterhuishoudingsplan wordt hier nader op ingegaan met de eventuele invloed op de grondwaterstorming. Als uitgangspunt wordt genomen dat een parkeerkelder van 1 laag geen negatieve invloed heeft op de grondwaterstroming, indien dit wel het geval is, wordt in de fase van het waterhuishoudingsplan mitigerende maatregelen genomen.

Watersysteem

Verhard oppervlak

In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van 18.694 m2 (65% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt 9.876 m2 (35% van het totale plangebied). Met de ontwikkeling neemt het verharde oppervlak dus met 5.799 m2 toe ten opzichte van de huidige situatie.

Waterbergingsopgave

Eisen hoogheemraadschap van Delfland

Om te bepalen of watercompensatie noodzakelijk is, is de watersleutel van het hoogheemraadschap ingevuld (zie berekening in de Watertoets). De watersleutel splitst de benodigde watercompensatie in twee delen. Het eerste deel betreft de wateropgave om de effecten van de ontwikkeling op het watersysteem te compenseren. Het tweede deel betreft de wateropgave om de effecten van klimaatverandering voor het plangebied te compenseren. Bij de herontwikkeling van de Gele Scheikunde zijn de volgende watercompensatie-eisen vastgesteld:

In totaal dient 934,6 m3 waterberging plaats te vinden. Dit betreft:

  • 644,5 m3 ten gevolge van de ontwikkeling.
  • 290,1 m3 waterberging ten gevolge van klimaateffecten.

Eisen gemeente Delft

In de 'Beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen Nieuwbouw, Gebiedsontwikkeling en Herstructurering' is vastgelegd dat het plangebied een bui van 70 mm in één uur moet kunnen verwerken. De beleidsregel is een doorvertaling van het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Bij aanvang van de planvorming was dit beleid niet van kracht. Op basis van het nieuwe beleid van de gemeente dient in totaal 2.028 m3 water te worden geborgen (0.07 m * 28.968 m2). Het afkoppelde hemelwaterafvoer kan worden geïnfiltreerd en/of hergebruikt op eigen terrein.

Voorgenomen watercompensatie

In totaal wordt circa 1.813,5 m3 water tijdelijk geborgen binnen het plangebied. Hierdoor kan binnen het plangebied een tijdelijke bui van 62 mm in één uur worden opgevangen. Een uiteenzetting van de verschillende bergingsvormen is in de onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.6: Bergingscapaciteit verschillende bergingsvormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0039.png"

Ten behoeve van het bestemmingsplan is het plangebied hierbij onderverdeeld in 7 deelgebieden (6 bouwblokken en een overig gebied). Per bouwblok is bepaald hoeveel mm per m² kan worden geborgen. In zijn de deelgebieden weergegeven en in de capaciteit per deelgebied. Door de gemeente is tevens een worst-case toetsing uitgevoerd naar het stand-still principe van het hoogheemraadschap (deze is in detail opgenomen in de watertoets), hieruit blijkt dat aan het stand-still principe wordt voldaan.

Tabel 4.7: Berging in mm per m² per deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0040.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0041.png"

Figuur 4.13: Overzicht deelgebieden mm berging per m².

Aan de nieuwe eis vanuit het klimaatbeleid van de gemeente (2.028 m3, 70 mm over het gehele plangebied) wordt echter niet volledig voldaan. Voor deze ontwikkeling is in combinatie met de architect, civieltechnisch adviseurs en de gemeentelijke dienst voor het beheer van de openbare ruimte bezien wat de maximaal mogelijk te realiseren waterberging in het plangebied kan zijn. Hieruit volgt dat in een maximaal haalbare waterberging van gemiddeld 62 mm kan worden voorzien. Dit betekent dat voor dit plangebied sprake is van maatwerk voor wat betreft de wateroplossingen. Het Hoogheemraadschap Delfland heeft aangegeven zich in de wateroplossingen te kunnen vinden nu aan het stand-still principe wordt voldaan.

De exacte werking van het watersysteem wordt verder vastgelegd in het op te stellen waterhuishoudingsplan.

Vuil- en hemelwater

De gemeente heeft aangegeven dat afhankelijk van de grondwaterstand het te ontwikkelen terrein waarschijnlijk dient te worden voorzien van de DT-riolering (drainage-transport). Daarnaast dient de ontwikkelaar rekening te houden met, en is verantwoordelijk voor eventuele kosten voor het aanpassen van het rioolgemaal Zuiderplantsoen als gevolg van de extra belasting op het vuilwaterstelsel.

Waterkwaliteit

In de toekomstige situatie mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Derhalve dient gewerkt te worden met materialen die geen uitloging veroorzaken. Tevens is afstromend hemelmater in de basis schoon en kan indien nodig het hemelwater vanuit de parkeergarage en de straat via de bermen/wadi's worden geïnfiltreerd in de bodem om vervuiling van het oppervlaktewater te beperken.

Waterveiligheid

Uit de legger van waterschap Delfland blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.

Juridische borging

Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de aanleg en instandhouding van de bergingsvoorzieningen in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd dienen te worden. De borging van realisatie en instandhouding van de wateroplossingen vindt plaats door middel van voorwaardelijke verplichtingen in de planregels van het bestemmingsplan.

4.13.4 Conclusie

De waterbergingsopgave is ingepast in het ontwerp en geborgd in de regels. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.14 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om de herontwikkeling van de Gele Scheikunde te Delft mogelijk te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd, de volledige memo is opgenomen in Bijlage 19. De resultaten zijn als volgt:

  • Voorliggend bestemmingsplan intensiveert het bestaande ruimtegebruik en breidt het ruimtebeslag uit en is daarmee ‘ladderplichtig’. Voor de realisatie van 304 woningen en het toevoegen van 1.200 m2 aan horeca (1a, b) moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • In Delft is het aandeel verhuizingen binnen de gemeente relatief laag vergeleken met het landelijk gemiddelde. Er zijn relatief veel verhuisbewegingen vanuit en naar omliggende gemeenten. Het onderzoeksgebied is daarom afgebakend op basis van het samenwerkingsverband Haaglanden, waarin regionale afspraken op het gebied van wonen worden gemaakt.
  • Tussen 2020-2030 is er vraag naar 65.860 woningen in de Haaglanden. In Delft is er tot 2030 vraag naar 8.390 woningen.
  • In de Haaglanden zijn er voor 28.933 woningen aan toekomstige harde plannen. In Delft zijn er harde plannen voor 1.500 woningen.
  • Als de vraag afgezet wordt tegen de harde plancapaciteit dan blijkt er in het onderzoeksgebied nog een behoefte aan 36.927 woningen tot 2030. In Delft blijkt er nog een behoefte aan 6.890 woningen te zijn. Er is een kwantitatieve behoefte aan woningen in Delft en de Haaglanden.
  • In het onderzoeksgebied Haaglanden concentreert de kwalitatieve woningvraag zich hoofdzakelijk op koopeengezinswoningen (30%) en huurappartementen (36%). Aan alle prijssegmenten van koopwoningen is er een sterke behoefte.
  • De 304 nieuwe woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, voorzien in een behoefte conform de lokale en regionale vraag.
  • De beoogde ontwikkeling voorziet in maximaal 1.200 m2 nieuwe zelfstandige horecagelegenheden in categorie 1 (1a en 1b). Tot 2030 is er in gemeente Delft ruimte voor 19 horecagelegenheden met een ruimtegebruik van ca. 1.785 m2 BVO in het fastservice en restaurant segment. De ontwikkeling voorziet daarmee in een kwantitatieve behoefte.
  • Door de locatie van de horecaontwikkeling kunnen zowel bewoners, studenten als werknemers gebruik maken van de horeca. Naast het traditionele gebruik zijn er ook kansen voor hybride concepten, waarin werken en ontmoeting gecombineerd worden met gastvrijheid. De ontwikkeling voorziet daarmee ook in een kwalitatieve behoefte.
  • De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
  • Gezien de sterke woningbehoefte in de gemeente Delft en het onderzoeksgebied en de behoefte aan horeca is er geen aanleiding om leegstand te verwachten als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

De herontwikkeling naar woningbouw van complex Gele Scheikunde te Delft voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.15 Duurzaam- en natuurinclusief bouwen

4.15.1 Kader

De gemeente zet in op het vergroten van de kansen voor flora en fauna door het uitwerken van een kader voor natuurinclusieve maatregelen in en aan gebouwen en de directe omgeving van deze gebouwen. Het doel is de stad te vergroenen en klimaatadaptief te maken. Denk hierbij aan groene daken, gevelbegroeiing en nestgelegenheid voor vogels en insecten. Doel hiervan is een biodiverse en klimaatadaptatieve stad waar het fijn leven is voor mens en dier. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Ook bij renovatie moet rekening worden gehouden met planten en dieren en de kansen voor het versterken van soorten worden benut.

Om een gezonde, toekomst-bestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem.

Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend.

Om biodiversiteit in de stad te versterken moet bij elk project en/of gebiedsontwikkeling een onderbouwing worden aangeleverd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de eisen die voor de desbetreffende ontwikkeling worden gesteld. Een puntensysteem vormt de basis voor toepassingen op alle (nieuw)bouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en renovatieprojecten binnen de gemeente Delft. Het kan daarbij gaan om een grootschalige stedenbouwkundige herstructurering als Gele Scheikunde, het realiseren van een woongebouw of brug of het renoveren van een gebouw.

Het puntensysteem biedt richting en houvast, maar tegelijkertijd moet er ruimte zijn/blijven voor de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars. Om die reden is een (dynamische) lijst van maatregelen opgesteld waaruit de ontwikkelende partij of initiatiefnemer zelf een keuze kan maken.

4.15.2 Natuurinclusief bouwen

Het kader natuurinclusief bouwen dat onlangs is vastgesteld in de gemeenteraad. Het kader omvat een puntensysteem waarin punten worden toegekend aan verschillende maatregelen ten behoeve van natuurinclusiviteit. Bij elk bouwproject moet een minimum aantal punten behaald worden door het treffen of toepassen van maatregelen uit de lijst. Ontwikkelaars kunnen ook zelf maatregelen aandragen die opgenomen kunnen worden op deze lijst. Het aantal punten dat gehaald moet worden is afhankelijk van de grootte van het project. Indien ontwikkelaars zelf maatregelen aandragen is advies vanuit de gemeente nodig om te bepalen of de maatregelen zinvol zijn en zo ja hoeveel punten de maatregelen 'waard zijn'. Zo ontstaat een flexibel kader dat de ambitie voor natuurinclusief bouwen concretiseert.

Het kader natuurinclusief bouwen maakt onderscheid in kleine, middelgrote en grote projecten en heeft daarnaast de categorie gebiedsontwikkeling. Gele Scheikunde behelst een gebiedsontwikkeling. In tabel 4.7 wordt aangegeven hoeveel punten behaald moeten worden bij de verschillende aspecten.

De toepassing van natuurinclusiviteit bij Gele Scheikunde is uitgewerkt voor de omgeving, verblijven in gebouwen en de daken in Bijlage 20. Vervolgens is meer inzicht gegeven in de uitwerking op daken en gevels in Bijlage 21.

Tabel 4.8: Categorieën projecten. Bron: Kader natuurinclusief bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0042.png"

Tabel 4.9: Te behalen aantal punten per categorie project. Bron: Kader natuurinclusief bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0043.png"

4.15.3 Energietransitie

Naast zichtbaar groen in de openbare ruimte speelt integrale, hoogwaardige duurzaamheid een belangrijke rol in het realiseren van een uitzonderlijke buurt. Onderhavige ontwikkeling wordt aardgasloos gerealiseerd. Daarnaast worden de appartementen aangesloten op bodemenergie. De overige woningen gaan gebruik maken van luchtwarmtepompen. De uitwerking krijgt concreet vorm in de aanvraag omgevingsvergunning.

4.15.4 Circulaire economie

In de Visie op weg naar een circulair Delft in 2050 zijn voor vijf sectoren de navolgende ambities/doelstellingen opgesteld:

  • Bouw: er wordt gebouwd zoals met lego, modulair, losmaakbaar en flexibel. Bouwmaterialen zijn hergebruikt, gerecycled en recyclebaar, of biobased.
  • Biomassa & voedsel: voedselverspilling wordt teruggedrongen en organische reststromen worden zo hoogwaardig mogelijk verwerkt.
  • Kunststoffen: het gebruik van eenmalige plastics wordt teruggedrongen, er worden zoveel mogelijk gerecyclede en biobased plastics gebruikt en de inzameling en recycling wordt verbeterd, bijvoorbeeld op evenementen.
  • Maakindustrie: bedrijven worden gestimuleerd om hun producten of diensten circulair te maken of hun productieprocessen te vernieuwen, bijvoorbeeld innovatieve toepassingen voor ingezameld plastic.
  • Consumptiegoederen: producten worden langer en effectiever gebruikt, bijvoorbeeld door ze te repareren of te delen. Afgedankte producten worden goed ingezameld en zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt.
4.15.5 Conclusie

De maatregelpakketen zijn verankerd in de regels van het onderhavige bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting. De gedetailleerde uitwerking vindt plaats bij het bouwplan. Daarmee vormt het aspect 'natuurinclusief bouwen' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.16 Klimaatadaptatie

4.16.1 Kader

Een toekomstbestendige stad is ook een klimaatadaptieve stad. Natuurinclusieve maatregelen zoals vergroening en watergerichte maatregelen dragen ook bij aan het klimaatadaptief maken van de stad. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend (zie ook de toelichting in paragraaf 3.4.15).

Om de warmte-accumulatie in de stad te beperken wordt ernaar gestreefd zo min mogelijk oppervlak te verharden (zowel op percelen van derden als in de openbare ruimte) en zoveel mogelijk water op te nemen en door een groene inrichting te laten verdampen. Verdamping kan en mag ook op andere manier, maar die van groen heeft een meerwaarde bijvoorbeeld voor de biodiversiteit en het opnemen van CO2. Om groen ook in de drogere zomerperiode te kunnen laten functioneren is voldoende watervoorraad nodig (spons).

De stad als spons heeft als hoofddoel om het regenwater op te vangen waar het valt en daar ook vast te houden, zodat het door middel van verdamping (meestal en bij voorkeur door planten) wordt teruggegeven. Dit beperkt het watertekort bij droogte en gaat door verdamping hittestress tegen. Daarnaast is meer groen ook van belang voor de gewenste biodiversiteit.

4.16.2 Ambities onderhavige ontwikkeling

Het is van belang dat de nieuwbouw ontwikkeling (met inbegrip van de inrichting van het onbebouwde deel van een perceel) hieraan een bijdrage levert. Voor het bouwproject gelden op het gebied van klimaatadaptatie de volgende drie ambities:

  • afkoppelen van regenwater en daarmee de spons maximaal gebruiken
  • maximale verdamping ten behoeve van koeling, waarbij geen kraanwater nodig is
  • maximale vergroening, minimale verharding.

De toetsing aan de voorwaarden voor klimaatadaptatie bij Gele Scheikunde is meegenomen in Bijlage 22. Voor de waterbergingseisen wordt verwezen naar de Waterparagraaf 4.13.

4.16.3 Conclusie

De maatregelen voor klimaatadaptief bouwen worden uitgewerkt bij het bouwplan. De borging van de waterberging vindt plaats via de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De klimaatadaptieve ambities worden meegenomen in het inrichtingsplan en te zijner tijd het ontwerp bouwplan. Daarmee vormt het aspect klimaatadaptatie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.17 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.17.1 Kader

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijk eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).

Tabel 4.10: Kolom D11.2 van m.e.r.-plichtige activiteiten uit Wet Milieubeheer en Besluit m.e.r.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0083-2001_0044.png"

Voor de activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst, of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het planvoornemen valt onder de in D gestelde drempelwaarde.

4.17.2 Beoordeling en conclusie

In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, deze is meegenomen in Bijlage 23. Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden en de doorvoor uitgevoerde onderzoeken van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

Er is gekozen voor een op de ontwikkeling van het plangebied gericht bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek c.q. handboek.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals Gedeputeerde Staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Gemengd

Deze bestemming is bedoeld voor woningen in combinatie met commerciële en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat detailhandel is beperkt tot een tot en met een maximum bruto vloeroppervlakte van 250 m2 en voorzover dit het maximum bruto vloeroppervlak van 250 m2 binnen het plangebied niet overschrijdt. Voor het gebruik van de met 'Gemengd' bestemde gronden zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van geluid, natuurinclusief bouwen en waterberging.

Groen

Deze bestemming is bedoeld voor de aanwezige en toekomstige groenstructuren. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn ook toegestaan.

Tuin

Deze bestemming is bedoeld voor een tuin en staat activiteiten toe ten dienste van de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, zoals parkeren.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming ligt op de ontsluitingsmogelijkheden van het gebied en de interne verkeersstructuur. De bestemming kan ook ingezet worden voor groen en water. Via een aanduiding is een parkeergarage toegestaan.

Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor woningbouw, zowel grondgebonden als appartementencomplexen zijn hierin mogelijk. Ter plaatse van een specifieke aanduiding zijn commerciële functies en een parkeergarage toegestaan. Voor het gebruik van de met 'Wonen' bestemde gronden zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van geluid, natuurinclusief bouwen en waterberging.

Waarde - Cultuurhistorie

Deze dubbelbestemming beschermt de structuren met een cultuurhistorische waarde.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn nadere bepalingen ten aanzien van het parkeren opgenomen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Aangegeven is welk gebruik in ieder geval verboden is en welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Tevens is het maximum aantal woningen in het plangebied vastgelegd.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het onderhavige bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.

De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.

De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.

De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.

Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

7.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners.

7.1.2 Proces bestemmingsplan

Participatie

De initiatiefnemer heeft het participatieproces ingericht volgens de richtlijnen van de gemeente Delft, zogenaamd 'Delfts Doen'. Dit proces is afgestemd met de gemeente en vervolgens ook geaccordeerd. Het participatieproces bestond uit drie momenten van participatie:

  • De eerste participatieronde is nog opgezet door de TU Delft in samenspraak met de gemeente, waarin betrokkenen hebben geparticipeerd. Deze ronde bestond uit twee sessies: in mei en november 2018 Het resultaat was het Ruimtelijk Programmatisch Kader (RPK) in mei 2019 dat dient als vertrekpunt bij de uitvraag/aankoop/uitontwikkeling.
  • Het tweede moment is door de initiatiefnemer samen met de gemeente georganiseerd en vond plaats in april 2021. Het betrof het informeren van alle betrokkenen/geïnteresseerden, ook zijn de aanwezigen bevraagd op hun ideeën over een vijftal zaken en de uitkomsten meegenomen in de verdere planvorming. Dit waren de onderwerpen: deelauto's, ontsluiting parkeergarage, invulling auditorium, invulling commerciële ruimtes Ruyterweg en wat te doen met de groene driehoek aan de westkant van het gebied.
  • De derde en laatste participatiebijeenkomst in maart 2022 betrof het informeren over verdere planvorming (van VO naar DO), het informeren over hoe is omgegaan met de ingewonnen informatie uit de vorige sessie en het bevragen van de aanwezigen over de verdere invulling van het park. Dit om zo het inrichtingsplan wat betreft het park een meer exacte invulling te geven.


Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners. Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 3. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 4. DUWO
  • 5. Evides
  • 6. Gasunie
  • 7. KPN
  • 8. Tennet
  • 9. ProRail

Naar aanleiding van de reactie van de provincie is het maximaal toelaatbaar bvo voor detailhandel teruggebracht naar 250 m2. Dit is ook verwerkt in de onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De reacties van de overige instanties leiden niet tot een wijziging in het bestemmingsplan.

De vooroverlegreactie zijn uitgebreid beantwoord in een separate nota. Deze is opgenomen in Bijlage 24.

Zienswijze

Na het wettelijk vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De ontwikkelingen die op grond van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreffen ontwikkelingen als genoemd in artikel 6.2.1 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.

De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijzigingen onder andere uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locaties.

De gemeentelijke kosten voor het wijzigingen van het juridisch-planologisch kader voor het Gele Scheikunde Complex worden verhaald via een anterieure overeenkomst.