direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Staal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0072-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Delft wil de voormalige gemeente(werf)locatie aan de Staalweg en de omliggende openbare ruimte laten herontwikkelen. Door verschillende partijen is een projectplan opgesteld voor deze herontwikkeling. Na de selectieprocedure is Novaform B.V. uit Eindhoven geselecteerd als uitvoerende partij.

'De Staal' wordt in overeenstemming met de gemeentelijke visie op het gebied (Ambitiedocument Staalweg Delft, 2017) in fasen herontwikkeld naar een gemengd woon-werkgebied. Het plan bestaat uit woningbouw ten westen van een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg in aansluiting op de wijk Vrijenban, kleinschalige kantoor-, werk- en atelierruimten in een landschapsheuvel langs de afrit van de A13 en een markante hoge (woon)toren van circa 75 meter op de hoek van de Oostpoortweg en de afrit van de A13. Binnen het plangebied zijn maximaal 346 woningen toegestaan en 6.350 m2 aan commerciële voorzieningen.

Dit programma zal zijn vertaling krijgen in een zogenaamd flexibel bestemmingsplan. Op de ontwikkeling wordt de Interimwet Stad- en Milieubenadering toegepast. Aanleiding hiervoor is de hoge geluidbelasting van de A13 op het plangebied. Onderdeel van de Interimwet is het nemen van compenserende maatregelen voor het aspect geluid. Op de toepassing van de Interimwet en wat de betekenis hiervan is voor het bestemmingsplan wordt uitgebreid ingegaan in de paragrafen 2.3 en 4.4.De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan biedt het juridisch en planologisch kader om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Staalweg en de wijk Vrijenban. Aan de oostzijde vormt de afrit van de A13 de planbegrenzing. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Oostpoortweg en aan de westzijde door de bestaande woonbebouwing van de wijk Vrijenban.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: ArcGIS)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het overgrote deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noordoost' (onherroepelijk 28 april 2008). Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt op basis daarvan de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Dit betreft de oude gemeentewerf. Het noordelijk deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Kantoordoeleinden'. Ter plaatse van een regionale waterkering heeft een strook aan de noordzijde van het plangebied de medebestemming 'Waterkeringsdoeleinden'. Vanwege de aanwezigheid van een straalpad ter hoogte van het plangebied geldt in de huidige situatie een hoogtebeperking van 69 m respectievelijk 70 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Noordoost'

Het bestemmingsplan 'Noordoost' is in 2017 geactualiseerd (vastgesteld 23 maart 2017). De Staal is buiten dit bestemmingsplan gelaten omdat het terrein de komende jaren van functie gaat veranderen. Dit is zichtbaar op figuur 1.3 hieronder. Kleine delen van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan vallen wel binnen het geactualiseerde bestemmingsplan Noordoost uit 2017. Het betreft gronden aan de noordzijde en aan de zuid- en oostrand met de bestemmingen Verkeer, Groen en Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Noordoost 2017'

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de planbeschrijving, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, omgevingsaspecten, beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Omgeving plangebied

Plangebied De Staal ligt aan de oostzijde van de binnenstad van Delft in de wijk Vrijenban bij de afrit Delft van de A13. Deze afrit biedt aan de oostzijde van de snelweg toegang tot een vestiging van IKEA. IKEA maakt deel uit van bedrijventerrein de Delftse Poort, waarvan ook de kantoren van Whitepark (Poortcenter) aan de westzijde van de snelweg deel uitmaken. De Staal vormt de begrenzing van het bedrijventerrein ten noorden van de Oostpoortweg. De Oostpoortweg vormt ook de zuidelijke begrenzing van de wijk Vrijenban. Vrijenban ligt tussen de Stalpaert van der Wieleweg en de A13. De Stalpaert van der Wieleweg maakt onderdeel uit van de ringweg rond de binnenstad van Delft en sluit aan de zuidzijde aan op de Oostpoortweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0004.jpg"

Figuur 2.1 Omgeving plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

Vrijenban bestaat uit verschillende buurten. Aan de noord- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de buurt Heilige Land. Heilige Land betreft een woonbuurt met voornamelijk kleinschalige grondgebonden rijwoningen langs smalle straatjes. Ten westen van de locatie ligt ook de waterverbinding naar de Schie. Aan de zuidrand van de buurt, grenzend aan De Staal, staan enkele appartementengebouwen die dateren uit de jaren '70. De gebouwen bestaan uit 3-5 bouwlagen. Het meest oostelijke gebouw langs de A13 is van recentere datum. Dit kantoorgebouw ('La Connexion') ligt in het verlengde van de Staalweg langs de afrit van de A13.

Plangebied

Vanaf de 17e eeuw werd het plangebied en omgeving als gemeentelijke vuilnisbelt (een 'stael') gebruikt. De vuilnisbelt verdween in de vorige eeuw en maakte plaats voor loodsen voor vuilniskarren en stallen voor trekpaarden. Enige tijd was er ook een compostfabriek gevestigd. De oude gebouwen werden in 1979 ontruimd. Op het westelijk deel van het terrein kwamen woningen. Het oostelijk deel behield zijn functie, met een nieuw complex voor de vuilnisophaaldienst. Het terrein kreeg toen ook de naam Staal.

Ooit lag de locatie buiten de stad. Dat is nu veranderd. Het terrein met een oppervlakte van circa 24.400 m2 ligt tegenwoordig in een levendig deel van Delft, rond de stadsentree bij de A13. De Staal past niet goed in deze veranderende omgeving. De uitstraling van het terrein en de manier waarop de Staalweg om de locatie heen loopt, suggereren nog steeds een achteraf ligging.

In de huidige situatie bestaat De Staal uit een aantal opstallen en een verhard terrein van circa 12.000 m2. De opstallen bestaan uit een voormalige kantoorgebouw van de gemeente Delft, een bedrijfsgebouw, opslagruimte/ fietsenstalling en drie overkappingen. De Staalweg loopt rond het terrein parallel aan de afrit van de A13. In het noorden gaat de Staalweg over in de Van Lodensteynstraat en in het zuiden sluit de Staalweg door middel van een verkeerslichten gereguleerd kruispunt aan op de Oostpoortweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0005.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie De Staal met voormalig kantoorgebouw gemeente Delft en bedrijfsgebouw

2.2 Historie plangebied

De locatie “De Staal” ligt in de zuid-oosthoek van de wijk Vrijenban, direct grenzend aan de woningbuurt “Heilige Land”. Gedurende de vorige eeuw heeft het plangebied zijn huidige vorm gekregen, waarbij wijzigingen in de verkeersstructuur en ontsluiting van Delft een bepalende rol hebben gespeeld.

Vanaf het eind van de 19e eeuw werd het agrarisch gebied ten westen van de binnenstad gelijkelijk ontwikkeld tot woongebied. De Staal was toen overigens al lange tijd in gebruik als stort van de stad. De eerste meer projectmatige woningbouwontwikkelingen aan het begin van de 20 eeuw bestonden uit langgerekte blokken met rijenwoningen die, de agrarische kavelstructuur volgend, vanaf de Oostsingel in noordoostelijke richting werden gerealiseerd. Die historische richting vormt nog steeds de basis van de wijk (en van delen van de historische binnenstad). Met de aanleg van de (voorloper van) de A13 werd niet alleen de wijk ruimtelijk “afgesloten” van het open polderlandschap met kernen als Delfgauw, maar werd ook een (nieuwe) dominante richting haaks op de polderstructuur aangelegd, min of meer parallel aan de Oostsingel. Doordat de aansluiting van de A13 naar Delft eerst ter hoogte van de Delfgauwseweg lag, liep het poldergebied ten zuiden van De Staal door tot aan de Kromme Wetering, een watergang in het verlengde van het Oosteinde, die de verbinding met Delfgauw vormde. Ten zuiden daarvan werd in de 20/30tiger jaren van de vorige eeuw de woonbuurt Wippolder gerealiseerd.

Direct na de oorlog werd “Heilig land” verder ontwikkeld, deels aansluitend op het oorspronkelijke kavelpatroon, bijvoorbeeld langs het Oostblok, maar juist ook haaks daarop, bijvoorbeeld langs de Van Lodenststeynstraat. In plaats van eengezins rijenwoningen, het oorspronkelijke woningtype in de wijk, werden nu vooral portiek etagewoningen in drie lagen op een verhoogd souterrain gerealiseerd. De wijk kreeg daardoor aan de zijde van de A13 een heel andere uitstraling, met een vrij intensief bebouwd stratenpatroon. Meer noordelijk nabij de Bieslandsekade, werd ook al in de 50-tiger jaren in een meer open structuur een “zorgflat” in 10 lagen gerealiseerd, de Delfgaauwse Weije, ontworpen door S.J. van Embden. De inrichting van de openbare ruimte in Vrijenban is passend bij de wederopbouwwijk. Het is ruim opgezet, met brede straatprofielen en mooie hagen die de overgang van openbaar naar privé bewerkstelligen. De gebouwen staan hierdoor duidelijk begrensd op hun eigen kavel, met doorkijkjes naar de gemeenschappelijke (binnen)tuinen. De openbare ruimte van de centrale straat in Vrijenban, de van Lodensteijnstraat is ritmisch afwisselend ingericht als plantsoen en als straat.

In de zestiger jaren kreeg de aansluiting op de A13 (de Oostpoortweg) zijn huidige plek en vorm. De nog redelijk open (driehoekige) polder ten zuiden van “De Staal” werd hierdoor letterlijk doormidden gesneden. In de zeventiger jaren werd door aanpassingen in de route naar Delfgauw, ook het oorspronkelijke verloop van de Kromme Wetering aangepast en kwam deels via de brede watergang die De Staal verbond met de Oostsingel te lopen. Ten zuiden van de Oostpoortweg werden kantoren ontwikkeld in hoogte oplopend tot 9 lagen. De entree bleef echter mede door de groene randen weinig herkenbaar als stadsentree, terwijl aan de overzijde van de A13, aan de niet stadse kant, zichtlocaties werden ontwikkeld. Met name de ontwikkeling van Ikea in 1992 heeft verstorend als barrière gewerkt in de relatie met het polderlandschap.

Na sanering van bestaande bebouwing tussen Oostblok en Oostpoortweg werden hier begin tachtiger jaren langgerekte gehoekte blokken met appartementen gerealiseerd. Woningbouw wederom in 4 bouwlagen, met op de hoek van de Oostsingel een kantoorgebouw. Door de gehoekte vorm werd ingespeeld op de beschikbare ruimte en werd tevens de verlegde Kromme Wetering onderdeel van de stedenbouwkundige opzet. Mede door introductie van zware groenelementen heeft dit deel van de wijk een heel eigen karakter.

In deze periode kreeg de gemeentewerf ook haar huidige vorm en werd ook de Staalweg gerealiseerd, waardoor de wijk een directe, maar ook anonieme aansluiting op de Oostpoortweg en bijna op de A13 kreeg.

Begin deze eeuw werd tot slot nieuwe woningbouw gerealiseerd direct ten noorden van De Staal in 4 lagen, aansluiting op de bebouwing uit de jaren 50. En werd (vervangende) nieuwbouw gerealiseerd in de zone direct langs de A13. Woningbouw en kantoren in 3 tot 5 lagen.

De Staal ligt als een “eiland” tussen bovenstaande ontwikkelingen. Dit wordt deels nog versterkt door de ligging van de Staalweg.

De locatie van De Staal maakt onderdeel uit van de Dynamische Zone A13, zoals beschreven in de Beleidsnota Bouwhoogten Delft (5 Oktober 2005). Deze zone vormt de grens tussen stad en landschap. Ontwikkelingen in de zone moeten zicht behouden op de historische binnenstad, een beeld geven van de kennisstad en ook het beeld van een moderne woonstad, een stad in het landschap, versterken. De kavel is vanwege zijn ligging, nabij een afslag aan de stadzijde van de A13, in de beleidsnota aangeduid als een specifieke plek, een initiatiefgebied waar hoogteaccenten voorstelbaar zijn.

2.3 Gewenste ontwikkeling

Inleiding

Voor het plangebied is door Novaform BV een plan ontwikkeld. Het plan is ontwikkeld in overeenstemming met de gemeentelijke visie op het gebied, zoals opgenomen in het 'Ambitiedocument Staalweg Delft, 2017' dat onderdeel was van de tenderprocedure voor het gebied en is vastgesteld door het college in oktober 2016.

Na ingebruikname van het nieuwe stadskantoor in 2016 is het deel van de gemeentewerf (met kantoorgebouw) aan de Staalweg vrijgekomen. Deze bijzondere locatie, direct aan de snelweg A13 en op loopafstand van de binnenstad, kan nu worden herontwikkeld. Het ambitiedocument beschrijft de ambitie van de gemeente op de herontwikkeling. Het streven is te komen tot een duurzame ontwikkeling die kwaliteit toevoegt aan de stad. De gemeente Delft wil op deze locatie een passende stadsentree, een poort voor de stad die zich profileert aan de snelweg. Als uitgangspunten worden in het ambitiedocument genoemd:

  • schaal regio en stad;
  • duurzame afronding woonwijk (Vrijenban zijde);
  • heldere aansluiting woonwijk (Vrijenban);
  • heldere stadsentree (snelweg - stadscentrum);
  • FSI 1,5 tot 2,5, hoogteaccent mogelijk;
  • gebruik van aanwezige waterverbinding;
  • aanvulling op bestaande woon- en werkmilieus;
  • Delft in 2050 energieneutraal.

Deze uitgangspunten zijn als vertrekpunt gebruikt bij de verdere ontwikkeling van het plan. Een uitgebreider overzicht van het relevante gemeentelijk (woningbouw) beleid voor de planlocatie is opgenomen in paragraaf 3.4.

Stedenbouwkundige opzet

De in paragraaf 2.2 aangegeven context van de Staal zit in de hoofdopzet van het ontwerp voor De Staal gevangen. In het ontwerp voor De Staal wordt verbinding aangegaan met de omgeving op alle schaalniveaus. Verbinding met de wijk, in de afronding van Vrijenban. Verbinding met de stad door o.a. de introductie van een grachteneiland. Verbinding met de regio door middel van de introductie van een baken, een woontoren in de Dynamische Zone A13 .

Het document “Stedenbouwkundig plan De Staal” van Maart 2021 (bijlage 1) beschrijft het ontwerp van het stedenbouwkundig plan vanuit deze drie aangegeven invalshoeken. Dit document is de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet zoals die bij de tenderprocedure is ingediend. Hieronder worden de belangrijkste elementen daaruit kort samengevat.

Afronding van Vrijenban

De huidige Staalweg wordt verlegd naar het midden van de kavel, zodat de huidige Van Lodensteynstraat directer verbonden wordt met de Oostpoortweg, via de Nieuwe Staalweg. Vrijenban krijgt hierdoor een directe aansluiting aan de Oostpoortweg. De nieuwe kruising wordt de voordeur voor de wijk/stad. Het verleggen van de Staalweg heeft als consequentie dat het programma in twee delen over de kavel wordt verdeeld. Een groot programmadeel in de vorm van een multifunctioneel gebouw en een vrijstaand appartementen gebouw aan de Oostzijde van het plangebied. Het multifunctionele gebouw functioneert als een geluidsbuffer tussen de A13 en Vrijenban. De verkaveling van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte aan de Oostzijde van het plan appelleert aan de verkaveling van de bestaande bebouwing aan de Van Lodensteynstraat.

Opmaat naar de binnenstad

Het westelijke gedeelte van het plan wordt begrensd door de woonbebouwing van het Oostblok. Dit gedeelte van het plan is een weerspiegeling van het naastliggende Oostblok, zowel in stedenbouwkundige vorm als in hoogte en oriëntatie. De watergang 'De Staal” is verlengd om een grachteneiland te vormen: letterlijk en figuurlijk de verbinding met de historische binnenstad. Het grachteneiland, gepositioneerd aan de Oostpoortweg, appelleert in opbouw en uitstraling aan de grachten en panden van de oude binnenstad.

Baken in het landschap

Het multifunctionele gebouw wordt aan de zijde van de A13 afgedekt met een groen oplopend landschap, de beschermende geluidsbuffer tussen de A13 en Vrijenban. Dit (dak)landschap vormt een denkbeeldige verbinding met en refereert aan het (oorspronkelijke) slagenlandschap aan de overkant van de snelweg. Een woontoren van circa 75 m hoog wordt gepositioneerd in dit landschap, pal naast het nieuwe kruispunt gevormd door de Nieuwe Staalweg en de Oostpoortweg. De toren markeert de entree van Delft en toont Delft als woonstad in de A13 Zone. Deze zone is ook benoemd in de nota bouwhoogten als gebied waar hoogbouw kan worden overwogen. De onderbouw van de toren begeleid de stedenbouwkundige structuur en de aansluiting van Vrijenban op de Oostpoortweg.

De architectuur van de toren is een visitekaartje voor Delft als kennisstad, die de ontwerp- en ingenieurskunst van de Delftse geschoolde vakmensen etaleert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0006.jpg"

Figuur 2.3 Schetsontwerp De Staal (aanzicht vanaf Oostpoortweg)

Beoogde inrichting

Het schetsontwerp zoals weergegeven op figuur 2.3 geeft een beeld van de beoogde inrichting van de locatie. Figuur 2.4 laat de nummering van de verschillende bouwblokken zien. Hieronder is een beschrijving per blok opgenomen.

Aan de zijde van de A13 wordt aan de Oostpoortweg een woontoren gerealiseerd met een iconisch ontwerp en een bouwhoogte van circa 75 meter. In de plint van de toren (begane grond - 1e verdieping) wordt ruimte geboden aan kantoren en commerciële functies (blok 8a) met daarboven appartementen (blok 8b). De toren markeert de entree van Delft aan de snelweg. Het wonen in de toren heeft bijzondere kwaliteiten. Met name het panoramisch uitzicht vanuit de appartementen over de stad en het landschap zal een geweldige ervaring gaan worden voor de bewoners. De woonlagen bevinden zich boven het niveau van de snelweg, zodat vrijwel iedere bewoner van de toren kan genieten van het uitzicht. De toren wordt alzijdig vormgegeven, waardoor deze vanuit verschillende richtingen een iconisch beeld geeft.

De toren wordt ingepast in het oplopende landschap van de 'stadstuinen' dat een natuurlijke en beschermende buffer vormt tussen de snelweg en de beoogde functies. Aan de westzijde van de wal ligt een parkeergarage op maaiveldniveau (blok 7) waartegen woningen en appartementen gebouwd worden (blok 4 en 5). Op de parkeergarage komen bedrijfsruimten gelegen aan een grote patio (Multifunctioneel gebouw, blok 6). De maximale bouwhoogte van het multifunctionele gebouw bedraagt 22 meter. Voor de woningen en appartementen geldt een maximale bouwhoogte van 19 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0007.png"

Figuur 2.4 Overzicht bouwblokken

In het naastgelegen gebied worden verschillende woningtypes gerealiseerd. Het betreft woningen in een carré (grachtenwoningen, blok 1) en een rij woningen (herenhuizen, blok 2) die zijn gelegen aan nieuw te maken grachten. De maximale bouwhoogte van de grachtenwoningen en herenhuizen bedraagt 13 meter. Ook wordt er nog een vrijstaand appartementencomplex gerealiseerd (blok 3). De maximale bouwhoogte van dit blok bedraagt 16 meter. De grachten staan in verbinding met de Delftse Schie en de grachten van de historische binnenstad, waardoor er (recreatief) transport via het water mogelijk wordt gemaakt. Het wordt een echte 'Delftse woonbuurt' in de schaal en opbouw van de architectuur en de openbare ruimte. Bomen en groene taluds zijn geïntroduceerd om rustige (groene) plekken in de openbare ruimte te creëren.

Het plan wordt groen en waterrijk ingericht, wat de kwaliteit van leven in de wijk ten goede komt. De sociale duurzaamheid wordt bevorderd door het maken van openbare verblijfsplekken, zoals deaanlegsteiger langs het water en een speelveld tussen de Hendrik de Keyserweg en de verlengde Van Lodensteynstraat. Ook worden collectieve (private) plekken gemaakt zoals de binnentuin van de grachtenwoningen en de stadstuinen, die gebruikt kunnen worden door de inwoners van De Staal. Het plan omvat een grote variatie aan woningtypologieën waardoor de sociale duurzaamheid wordtbevorderd. Dit moet een inclusieve buurt worden met een grote programmamix.

Het plan maakt het bestaande stedelijk weefsel sterker door ruimtelijke structuren, zoals water, wegen,fiets- en wandelpaden, via de locatie te verknopen met de omgeving. Een bijzonder belangrijke ingreep, die onderdeel uitmaakt van het project, is de verlenging van de Van Lodensteynstraat met de nieuwe Staalweg. Hiermee krijgt de wijk een heldere en veilige wijkontsluiting. De OV-haltes zijn op loopafstand en tevens bereikbaar via wandelroutes.

Programma

De totale omvang van het project bestaat uit maximaal 346 woningen en 6350 m2 aan commerciële ruimte. Aan de westzijde van de nieuwe ontsluitingsweg zijn stadswoningen en grachtenwoningen beoogd. Het meest noordelijke blok (blok 3) is mede bedoeld voor zorgwoningen, waar ook in groepsverband onder begeleiding kan worden gewoond. Daarnaast biedt dat blok ruimte aan in totaal maximaal 150 m2 aan bijbehorende functies.

Aan de oostzijde van de verlegde Staalweg wordt een multifunctioneel gebouw gerealiseerd met maisonettes en appartementen, maximaal 3.700 m2 aan werk- en bijbehorende kantoorruimten en parkeren.

De woontoren bestaat ten slotte uit grotere en kleinere woonappartementen met een gemiddelde grootte van circa 70m2. De onderste lagen zijn gereserveerd voor de hoofdentree, ontvangstruimte en commerciële functies tot maximaal 2500 m2 waarbij te denken valt aan een koffiebar (horeca, maximaal 300 m2) en bijvoorbeeld een advocatenkantoor (het totaal oppervlak aan zelfstandige kantoorruimte mag in het plangebied maximaal 1.000 m2 bedragen).

Geluid en de Stad- en Milieubenadering

De toekomstige woningen liggen binnen de invloedssfeer van de rijksweg A13, wat betekent dat er rekening moet worden gehouden met aanzienlijk verkeerslawaai. In de stedenbouwkundige opzet en verkaveling is al rekening gehouden met de akoestische situatie ten gevolge van het verkeer op de A13. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op een deel van de gevels sprake is van een overschrijding van de de maximale ontheffingswaarde (53 dB) ten gevolge van het verkeer op de A13. Op de akoestische situatie is nader ingegaan in paragraaf 4.4. Voor dit bestemmingsplan wordt een Stad- en Milieubenadering gevolgd. De Interimwet Stad en Milieubenadering biedt onder voorwaarden mogelijkheden om af te wijken van wettelijke normen en grenswaarden (waaronder de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder), wanneer dat in het belang is van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. In het geval van De Staal zal middels een Stap 3-besluit worden afgeweken van de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. In dit kader zullen compenserende maatregelen worden getroffen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Duurzame energie en wonen zijn voor dit project het meest relevant.De komende jaren krijgt iedereen te maken met de overstap naar duurzame energie en tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een Stedelijk Netwerk Nederland. Een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s waarbij het potentieel van heel Nederland benut wordt. Om de woningbouw een impuls te geven zijn 14 locaties benoemd waar overheden samen goed bereikbare grootschalige woningbouw gaan ontwikkelen.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking verbeteren we niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad.

Om verschillende urgente opgaven voor gebieden integraal op te pakken zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden waar verschillende grote, complexe opgaven spelen. Het gaat onder meer om het havengebied van Rotterdam. Hier wordt gewerkt aan kansen voor CO2-arme bedrijvigheid, combinaties van havenactiviteit, duurzame energieopwekking, wonen en natuur.

Het project is onderdeel van een grotere gebiedstransformatie, waarbij wordt ingezet op intensivering en functieverbreding met meer woningen en werkgelegenheid om de leefbaarheid er te vergroten. Dit sluit aan bij het principe uit de NOVI om functies niet rigide uit elkaar te houden. Het project is in lijn met de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing rijksbeleid

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de NOVI en het Barro. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

In de notitie zoals opgenomen in bijlage 4 is de behoefte onderzocht aan de woon- en commerciële functies in het transformatiegebied aan de Staalweg. Dit leidt tot de volgende conclusies:

Woningbouwbehoefte

Dit bestemmingsplan maakt maximaal 346 woningen mogelijk.Uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR, 2019) blijkt dat de woningbehoefte in Delft de in de periode 2020 - 2030 is berekend op meer dan 7.000 woningen (jaarlijks ruim 700 woningen. De gemeentelijke kadernota geeft als ambitie weer om tot 2040 circa 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad.

Ook kwalitatief is er behoefte aan deze woningen. Uit de Woningmarktverkenning Regio's Zuid-Holland 2016 blijkt dat in Haaglanden met name behoefte is aan woningen in buiten-centrummilieus en groenstedelijke woonmilieus. Het plangebied is aangemerkt als groen stedelijk woonmilieu, dat aansluit op een buitencentrum woonmilieu.

In de Woonvisie Delft is het Staalweggebied specifiek aangemerkt als kans. De stip op de horizon is dat er nieuwe, interessante stedelijke woonmilieus ontstaan, waar ook medewerkers van kennisintensieve bedrijven, (internationale) promovendi en afgestudeerden een aantrekkelijk woningaanbod kunnen vinden. De ontwikkeling geeft invulling aan de behoefte aan stedelijk wonen met een goede (OV-) bereikbaarheid en is gericht op een brede doelgroep op de woningmarkt.

Conclusie

De 346 woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geven invulling aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen in Delft.

Commerciële functies

Dit bestemmingsplan maakt in totaal maximaal 6.350 m2 aan commerciële functies mogelijk. Daarbij is specifiek aangegeven dat de oppervlakte aan kantoorruimte maximaal 1.000 m2 mag bedragen, de oppervlakte aan horeca maximaal 300 m2.

kantoren: in het plangebied wordt de hoeveelheid zelfstandige kantoorruimte beperkt. Dit sluit aan op de ambitie zoals opgenomen in de Ruimtelijk-economische visie, om de voorraad zelfstandige kantoren de komende jaren in kwantitatieve zin kleiner te maken, maar in kwalitatieve zin te versterken.

horeca: het bestemmingsplan maakt een kleinschalige horecafunctie mogelijk, die met name een lokale verzorgingsfunctie zal hebben. De afgelopen jaren is de omzetgroei in de horeca toegenomen. Dat sluit ook aan bij de vraag van de consument: deze is op zoek naar gemak en is bereid hiervoor te betalen. Gezien de toename van het aantal inwoners in het gebied en de gewenste levendigheid is er behoefte aan ondersteunende, lichte horeca.

bedrijfsfuncties: het bestemmingsplan maakt de realisatie van zelfstandige kleinschalige bedrijven mogelijk. Het beperkte overaanbod op hoogwaardig werkmilieu is geschikt te maken voor interactiemilieu stedelijk. Dat zijn werkgebieden met een mix met stedelijke voorzieningen. In het Staalgebied ontstaat een ontmoetingsplek (horeca) met werkgelegenheid (kantoren, werkateliers), waardoor er meer levendigheid in het gebied komt. Met het transformeren van incourant bedrijfsaanbod (gemeentewerf) naar kleinschalige bedrijven in een gemengd stedelijk woonmilieu kan invulling worden gegeven aan de behoefte aan stedelijke interactiemilieus met behoud van de werkgelegenheid in stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 2020)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2020)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 2. Lid 2 is niet relevant omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Artikel 6.11 Kantoren

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
    • a. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
    • b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
    • c. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    • a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
    • b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
    • c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
    • d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
    • e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

Toetsing provinciaal beleid

Het ontwerp Omgevingsbeleid van Zuid-Holland heeft van 3 december 2020 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Naar verwachting worden de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in het tweede kwartaal van 2021 vastgesteld. Voor de toetsing van dit bestemmingsplan is getoetst aan de te huidige vigerende Omgevings- visie en verordening (geconsolideerd 1 augustus 2020).

De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart binnen het 'rivierdeltacomplex' ter plaatse van 'oude stroomgordels en geulafzettingen' (Laag van de ondergrond). Richtpunten zijn de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand te houden en waar mogelijk archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar te maken. Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied binnen stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen').

Met betrekking tot artikel 6.9 lid 1 betreft het onderhavige plan een transformatieproject. Door het saneren van een voormalige gemeentewerf binnen stedelijk gebied op een aantrekkelijke locatie (loopafstand van de binnenstad en directe toegang tot de A13) is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Een deel van de bestaande bebouwing staat momenteel leeg. Met de vervangende nieuwbouw wordt een aantrekkelijke entree richting de binnenstad van Delft gecreëerd waarbij het gebied bij de aangrenzende buurt Heilige Land en de stad Delft wordt betrokken. Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie.

Door de herstructurering wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de onderbouwing voor de realisatie van maximaal 346 nieuwe woningen, kantoor- en bedrijfsruimte en een horecavoorziening wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

3.3 Regionaal beleid

Strategie Werklocaties 2019 - 2030

Het regionale beleid ten aanzien van werklocaties is beschreven in de Strategie Werklocaties 2019-2030 (MRDH). De strategie stuurt op kwaliteit van de werklocaties, marktevenwicht in vraag en aanbod naar werklocaties en verduurzaming. Daarnaast staan in het plan ook een aantal concrete acties waar de gemeenten de huidige bestuursperiode (tot 2023) mee aan de slag gaan. Voor het eerst zijn detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen in één regionale visie op werklocaties opgenomen. Voor dit bestemmingsplan zijn met name de beleidskaders ten aanzien van kantoren en bedrijventerreinen relevant.

Met het kantorenbeleid stuurt de regio op het kwalitatief versterken van de bestaande voorraad, het verdunnen van de kantorenvoorraad op snelweglocaties en het onttrekken van incourant bestaand aanbod en overmatige plancapaciteit (geplande nieuwbouw). Toplocaties en (inter)nationaal concurrerende vestigingsmilieus kunnen uitbreiden, en op minder goed met OV-bereikbare locaties wordt het aanbod geoptimaliseerd. Daarnaast wordt op veel snelweglocaties de overmaat in het vastgoed gereduceerd door transformatie naar nieuwe functies (zoals wonen). Met regionale wegingskaders en met maatwerk stemmen de regiogemeenten het aanbod af op specifieke ruimtelijk-economische ontwikkelingen.

Met het beleid voor bedrijventerreinen stuurt de regio op evenwicht tussen vraag en aanbod, en borgt duurzame vitaliteit. Het marktevenwicht is redelijk in balans, maar in sommige gebieden gaat de uitgifte bovengemiddeld snel. Een aantal trends zijn innovaties en verduurzaming en functiemenging. Dit leidt tot het ontstaan van stedelijke interactiemilieus: bedrijven en stedelijke voorzieningen komen hierin gemengd voor. Met name in de Haagse regio (incl. Delft) geldt een problematisch tekort aan kleinschalige vestigingsmilieus

Toetsing regionaal beleid

De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan de regionale ambities en past uitstekend in de geformuleerde strategie van herstructurering van bestaande bedrijfslocaties.

Het bestemmingsplan leidt tot versterking van de kantorenvoorraad: de oppervlakte neemt af, de kwaliteit neemt toe. Ook wordt een kwalitatieve werklocatie gecreëerd in de vorm van een stedelijk interactiemilieu.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Delft 2040 'Samen maken we de stad'

Op 15 juli 2021 heeft de raad de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. In deze visie staat wat voor stad Delft in de toekomst wil zijn. De gemeente geeft in deze visie de gewenste ontwikkeling weer van de leefomgeving binnen de gemeente. Dit is de omgeving waarin de Delftenaar woont, werkt en zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De omgevingsvisie is de eerste stap van de invoering van de Omgevingswet in Delft. De omgevingsvisie Delft 2040 vervangt de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.

De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken, worden behouden door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad. Samengevat gaat de Omgevingsvisie uit van het volgende:

  • Delft zet tot 2040 in op het toevoegen van 15.000 woningen.
  • Delft voorziet tot 2040 in een groei van 10.000 banen.
  • Delft maakt gebruik van de substantiële kansen van kennisintensieve bedrijven en van een kennisgedreven en ambachtelijke 'maakindustrie'. Deze nieuwe maakindustrie biedt arbeidskansen voor een brede doelgroep in Delft en de regio. Het feit dat in Delft technisch onderwijs op mbo, hbo en academisch niveau aanwezig is maakt Delft uniek en versterkt de kansen van het Delftse bedrijfsleven. Delft koestert de huidige bedrijven, kleinschalige economie en biedt waar mogelijk groeiruimte aan bestaande bedrijvigheid. De TU is en blijft een belangrijke partner en is in 2040 zowel sociaal als fysiek beter met de stad verbonden.
  • Delft is in 2040 hard op weg om in 2050 energieneutraal en klimaatbestendig te kunnen zijn. Om daar te komen, zet Delft in op energiebesparing, een warmtenet en zonneenergie.
  • Delft zet in op een mobiliteitstransitie. Het mobiliteitssysteem gaat veranderen, zodat Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft. De ruimte voor de infrastructuur in de stad wordt beter benut door voorrang te geven aan ruimte-efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit.
  • De fysieke leefomgeving moet bijdragen aan de gezondheid van iedere Delftenaar. Delft dringt negatieve milieueffecten terug en richten zich op een gezond ingerichte leefomgeving. Het buitengebied is altijd goed bereikbaar. In 2040 is de buitenruimte in en om de stad voor mens, plant en dier op minimaal hetzelfde kwaliteitsniveau als nu. In 2040 bestaat het begrip 'afval' niet meer. Delft functioneert dan als een circulair systeem voor grondstoffen.
  • Om de positie van de historische en culturele stad te versterken, investeert Delft in kwalitatieve cultuurvoorzieningen, attracties, evenementen, een verantwoorde ontwikkeling van toerisme en in het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Delft koestert zijn erfgoed en zet ook bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in op het doorvertalen van de rijke historie van Delft. Erfgoed in Delft is bekend en 'beleefbaar', waar je ook bent in de stad.
  • Ter versterking van de wijkeconomie en het borgen van de duurzame vitaliteit van wijken wordt bij nieuwe gebiedsontwikkelopgaven ten minste 10% van het te realiseren aanbod in de wijk bestemd voor werk en maatschappelijke voorzieningen. Delft streeft naar een vitale mix van wonen en werken, zowel in de wijken als in de werkgebieden. Hierdoor kan er een klimaat ontstaan van dynamische stedelijke gemengde gebieden.
  • Delft heeft in 2040 hoogwaardige, passende en toegankelijke voorzieningen die nodig zijn voor zorg, welzijn, cultuur, onderwijs en sport. Delft streeft naar een goede spreiding van voorzieningen en clustert waar mogelijk'
  • Prettig samen leven vindt Delft belangrijk. In 2040 is Delft een stad waar iedereen ertoe doet, meedoet, elkaar kan ontmoeten en de kans krijgt zich te ontwikkelen. De te realiseren openbare ruimte en voorzieningen draagt hieraan bij.
  • In Delft is ook ruimte een schaars goed. Keuzes die worden gemaakt, moeten altijd bijdragen aan de versterking van meerdere kwaliteiten van de stad en het gebied.

Toetsing

Deze planontwikkeling sluit aan bij de hierboven benoemde doelen uit de Omgevingsvisie en zo doende op hetgeen de gemeente in de toekomst wil.

Agenda Delft 2040

In deze agenda zijn zeven ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets, tot een aanbod van verschillende typen woningen voor werknemers. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0008.png"

Figuur 3.2 Opgaven Agenda Delft 2040

Toetsing

Delft heeft verder de ambitie om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad. De nieuwe woningen zorgen ervoor dat Delft een aantrekkelijke woonstad is voor zittende en nieuwe bewoners. Op deze manier draagt onze stad bij aan de regionale opgave om het vestigingsklimaat te versterken. Die ambitie is regionaal vastgelegd in het regionale investeringsprogramma en de Roadmap Next Economy van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Bovendien zorgen passende woningen ervoor dat bedrijven zich makkelijker kunnen vestigen, omdat er een goed woningaanbod met voldoende keuzemogelijkheid is voor werknemers, en studenten die na hun studie in Delft willen blijven wonen. Ook het beoogde multifunctionele gebouw draagt hieraan bij. Met de functiemix ontstaat in het Staalgebied een ontmoetingsplek met werkgelegenheid waardoor er meer levendigheid in het gebied komt.

Woonvisie Delft 2016-2023 (2016) / Woonagenda 2019-2022

Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. De druk op de Delftse woningmarkt is groot. Steeds meer mensen willen in de nabijheid van goede voorzieningen, openbaar vervoer en een baan wonen. Daarnaast is er een toename van het aantal 1- en 2- persoons huishoudens, blijven ouderen steeds langer thuis wonen en wonen meer kwetsbare mensen zelfstandig in de wijken.

Zoals vastgelegd in de Woonvisie 2016 - 2023 is de Delftse woningmarkt niet in balans. Vooral het aandeel woningen in het middeldure en hogere segment is ondervertenwoordigd. De Woonvisie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat met vitale stedelijke woonmilieus dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad en aan een evenwichtige opbouw van de wijken met een passende voorzieningenstructuur en een aantrekkelijke openbare ruimte. Studentenwoningen dienen vooral gerealiseerd te worden in de nabijheid van de TU en de hogescholen op de campus en in de randen daarvan. Eénzijdige gebieden met grote clusters studentenwoningen elders in de stad zijn niet gewenst.

Op korte, middenlange en lange termijn (tot 2040) dienen in het kader van de regionale verstedelijkingsafspraken circa 15.000 woningen te worden toegevoegd en dient de bestaande voorraad toekomstbestendig en duurzaam te worden gemaakt.

De uitvoering van het woonbeleid is vastgelegd in de Woonagenda 2019 - 2022. De pijlers voor de uitvoering zijn: sterke wijken, een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad, voldoende kansen op doorstroming, geschikte woningen voor ouderen (minimaal rollator toe- en doorgankelijk) en kwetsbare groepen en studentenhuisvesting in goede banen.

Om de kansen op een woning te vergroten voor starters, doorstromers en mensen die in Delft werken en hier willen wonen en die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet kunnen of willen kopen is in het verlengde van de Woonagenda het Aktieplan middenhuur opgesteld en zijn afspraken gemaakt met beleggers, ontwikkelaars en woningcorporaties over nieuwbouw van middeldure huurwoningen, de wijze van samenwerking en afstemming, huurbeleid, monitoring van de toewijzing aan de doelgroep en de voortgang en ontwikkeling van dit segment.

Regio

Delft vervult een bijzondere rol binnen de MRDH, met een eigen kennisprofiel, vitale stedelijke woonmilieus, een aantrekkelijke historische binnenstad en nabijheid van rustige groene woon- en recreatiegebieden.

Afstemming over woningbouwprogramma's staat centraal in het regionale en provinciale woonbeleid. Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast. Hierin bepalen gemeenten de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. Door af te stemmen over het kwalitatieve en kwantitatieve regionale woningbouwprogramma wordt de vraag en het aanbod naar woningen in balans gebracht.
De regio is belangrijk voor de economische ontwikkeling van Delft en geldt dit ook andersom. Naast werkgelegenheid en bereikbaarheid, zijn aantrekkelijke woonmilieus en één woningmarkt die faciliterend is aan de groei van de regio van belang.

Provincie, het Rijk en de gemeenten trekken samen op om de woningbouwproductie te versnellen, de leefbaarheid in zwakkere wijken te verbeteren en excessen aan te pakken.

Toetsing

Het beleid uit de Woonvisie is getoetst in de ladderonderbouwing (paragraaf 3.1). De 346 woningen die worden gepland, geven invulling aan de behoefte aan stedelijk wonen met goede (OV-)bereikbaarheid en gericht op een brede doelgroep op de woningmarkt.

Beleidsnota Bouwhoogten Delft (2005)

De Beleidsnota Bouwhoogten Delft is bedoeld als leidraad om bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging te kunnen maken over bouwhoogte en schaal. De gemeente Delft heeft in haar nota voor verschillende gebieden indicatieve hoogten opgenomen. De nota gaat er vanuit dat de maximale hoogte wordt bepaald bij de totstandkoming van gebiedsvisies en bouwplannen. Als hulpmiddel is daarvoor een onderzoeksmethode in de nota opgenomen. Daarnaast bevat de nota algemene aandachtspunten en een indeling in gebieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in consolidatiegebieden en dynamische zones. De A13 zone, waarin het plangebied ligt, is zo'n dynamische zone waar hoogbouw onderzocht kan worden.

Toetsing

Voor hoogbouwinitiatieven hoger dan 40 meter vraagt de gemeente Delft een Hoogbouw Effectrapportage (HER). In de nota is aangegeven dat hoogbouw kan worden ingezet om een belangrijke plek te markeren en als oriëntatiepunt te dienen. Dat draagt bij aan de leesbaarheid van de stad. Met de beoogde hoogbouw wordt afrit A13 gemarkeerd als toegang tot de binnenstad van Delft. Door de woontoren langs de A13 blijft het zicht vanaf de snelweg op de hoogbouw in de oude binnenstad behouden. De afstand is zodanig dat de historische structuur niet wordt aangetast.

Door duCroq & van Zutphen architects (DCVZ) is een hoogbouwmotivatie opgesteld voor deze ontwikkeling. Daarnaast is het plan getoetst aan de checklist uit de beleidsnota Bouwhoogten Delft. Deze toetsing is te vinden in bijlagen 2 en 3. Uitgangspunt is dat de locatie aan de Staalweg een belangrijke plek is waar Delft haar ambitie om erkend te worden als hart van de innovatieregio Rotterdam-Delft-Leiden kan etaleren. Gelegen aan de snelweg A13 en op loopafstand van de binnenstad vormt het de voordeur van de stad aan de snelweg. Deze ontwikkeling kan voor Delft voorzien in een passende stadsentree, een poort voor de stad die zich profileert aan de snelweg. Terwijl een groot deel van het plan zich in vorm, maat en schaal voegt in de bestaande structuur van de omliggende bebouwing, vormt de toren van circa 75 meter hoogte een passend landmark. De toren markeert het knooppunt als entree voor de binnenstad van Delft aan de A13. De laagbouw met de plint van de toren verzorgt de aansluiting met de omringende wijk. Het ruimtelijk ontwerp voor de toren etaleert de ontwerp- en ingenieurskunst van de Delftse geschoolde vakmensen. De toren is alzijdig vormgegeven. Het ontwerp is geïnspireerd op zowel de horizontale opdeling van de Nieuwe Kerk in Delft als de stapeling van verschillende elementen in de Delfts blauwe tulpenvazen. Door middel van deze herkenbare Delftse architectuur vormt het een visitekaartje voor de stad. De toren wordt onderdeel van de skyline van Delft. Daarbij blokkeert de toren door zijn compacte volume en de vrije ruimte om de toren niet het zicht op de stad.

De hoogteopbouw sluit aan bij de uitgangspunten van de Nota bouwhoogten. In de beleidsnota is het plangebied aangewezen als gebied waar hoogbouw kan worden toegevoegd. De beoogde ontwikkeling sluit hierop aan. Bij het bepalen van de hoogte is rekening gehouden met de negatieve effecten die hoogbouw voor de omgeving kan hebben. Voor het bestemmingsplan is onderzocht welke effecten het plan heeft voor de bezonning (paragraaf 4.1) en het windklimaat (paragraaf 4.2) in de omgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat de woontoren natuurlijk voor enige schaduwwerking en windhinder zal zorgen maar zeker geen onaanvaardbare effecten op de omgeving heeft. De ligging aan de oostzijde van de locatie, grenzend aan de Rijksweg, is daarbij een belangrijke factor.

Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.

Toetsing

Het uitgangspunt van het gemeentelijk groenbeleid zoals vastgelegd in de Nota Groen is dat de gemeente investeert in een groen, attractief en duurzaam woon- en leefmilieu waarin bewoners, ondernemers en bezoekers zich prettig voelen, elkaar kunnen ontmoeten en zichzelf kunnen ontplooien, waarin ruimte is of wordt gecreëerd voor flora en fauna, en waarin groen een positieve bijdrage levert op klimaatadaptatie en omgevingskwaliteit.

De gronden waarop bebouwing is voorzien zijn betreffen de voormalige gemeentewerf en enkele aansluitende terreinen (waaronder een deel van het tracé van de huidige Staalweg). Het terrein is nu vrijwel volledig verhard. Langs de randen van het plangebied is sprake van groene beplanting. In de Nota Groen is het gebied aangeduid als gebiedstype 'Woonomgeving stedelijk'. Binnen de typologie woonomgeving stedelijk staan de opgaven rondom klimaatopgaven en hittestress (fysisch), ontmoetingsplekken (sociaal) en biodiversiteit (ecologisch) centraal.

De groene uitstraling van het plangebied wordt hoofdzakelijk verzorgt door de landschapsheuvel die langs de afrit van de A13 wordt aangelegd. Op deze plek ontmoeten stad en landschap elkaar. Deze landschapsheuvel zorgt voor een groene verbinding van het plangebied, langs de A13, tot aan het Delflandpark. De landschapsheuvel zorgt daarmee voor een versteviging van de ecologische verbindingszone langs de Staalweg / A13.De bomenrij langs de Oostpoortweg blijft behouden. In het plangebied zal groen worden aangeplant langs de straten en op de parkeerterreinen. Binnen het bouwblok van de grachtenwoningen wordt een groene binnentuin gerealiseerd die als sociale ontmoetingsplaats kan dienen.

Delft Energieneutraal 2050 & Bouwen aan een duurzaam Delft

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor zijn de nota Delft Energieneutraal 2050 en de duurzaamheidsstrategie Bouwen aan een duurzaam Delft, strategische keuzes voor 2040. In de duurzaamheidsstrategie worden voor ruimtelijke ontwikkelingen randvoorwaarden geschetst aan de hand van de pijlers groen, blauw en gezond, circulaire economie, klimaatadaptief en Delft energieneutraal. Met betrekking tot de laatste pijler is uitgangspunt dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemmingen de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen.

Toetsing

Vergroening van de leefomgeving is één van de belangrijkste oplossingen voor het tegengaan van de opwarming van de stad. In het plangebied, aan de zijde van de rijksweg A13, wordt een brede groenstrook voorzien welke wordt ingericht met een diversiteit aan grassen en beplanting. Naast het positieve effect tegen het opwarmen van de stad, vormt de groenstrook ook een buffer tegen CO2 en fijnstof van de rijksweg A13 en houdt de groenstrook hemelwater vast.

In het plan wordt daarnaast gestreefd naar hergebruik van bouwmaterialen van de bestaande opstallen, zoals staalconstructies, klinkerverhardingen en dergelijke. Tevens worden in elk geval voor de toren en daarop aansluitende bebouwing ten oosten van de nieuwe Staalweg materialenpaspoorten opgesteld. Een materialenpaspoort van een bouwwerk maakt inzichtelijk welke materialen bij de bouw zijn gebruikt en hoe ze zijn verwerkt. Dat maakt het hergebruiken en terugwinnen van materialen bij de sloop of demontage veel eenvoudiger en geeft bouwwerken meer waarde (bron: Transitieagenda Circulaire Bouweconomie, p.20).

Tenslotte wordt het plan aangesloten op bodemenergiesystemen conform de 'Beleidsregels gesloten bodemenergiestystemen gemeente Delft 2015'. Hiermee sluit het plan aan bij de pijlers van de Delftse duurzaamheidsstrategie.

In de overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over de afstemming tussen het plan en het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam ontwikkelen. Dit wordt nader geconcretiseerd bij de omgevingsvergunningen.

Ruimtelijk-economische visie Delft 2030, december 2017

De verhouding tussen groei van de werkgelegenheid en stedelijke groei in Delft loopt steeds meer uiteen: de stad groeit, maar het aantal banen groeit niet mee naar verhouding. Technologische ontwikkelingen zorgen tevens voor een verschuiving van taken en competenties. Het is essentieel dat mensen die de arbeidsmarkt betreden, beschikken over de vaardigheden om nieuwe technologie te ontwikkelen, te beheren of toe te passen. De technologische vooruitgang gaat echter ook gepaard met een arbeidsmarkt die steeds dynamischer van aard is en leidt tot het verdwijnen van banen aan de onderkant van het middensegment.

Delft heeft binnen de context van een verder geïntegreerde metropoolregio een uitstekende uitgangspositie om zich door te ontwikkelen van kennisstad tot technologiehoofdstad van Nederland: een hightech capital. De ingrediënten voor groei van werkgelegenheid en welvaart zijn ruimschoots aanwezig, zowel binnen Delft als in de regio.

De sociaaleconomische uitdaging voor Delft zit in het verzilveren van het arbeids- en ondernemerspotentieel. Dat betekent voor Delft enerzijds de huidige bedrijven koesteren en anderzijds dat er groeiruimte nodig is voor met name de vele creatieve en technologie-georiënteerde bedrijven die de stad zelf voortbrengt. Bedrijven die in Delft kunnen doorgroeien zorgen uiteindelijk ook voor meer investeringen, bestedingen en werkgelegenheid op alle niveaus.

De gemeente Delft zet in op het realiseren van 10.000 extra banen in de periode 2018-2040. Hiervoor is onder meer circa 100.000 m2 aan extra bedrijfsruimte nodig, met name voor de innovatieve maakindustrie. Het beter benutten van bestaande ruimte en het kiezen voor bedrijvigheid die past bij het DNA en het karakter van de stad, biedt een stevige basis voor deze groei. Investeren in goed onderwijs, gemeentelijke dienstverlening, bereikbaarheid en een vernieuwd woningaanbod is daarbij eveneens van vitaal belang.

Daarnaast vergt het blijvende aandacht en sturing om ervoor te zorgen dat iedereen die kan werken, ook kan blijven meedoen – en hiervoor wordt gefaciliteerd. Goede afstemming en aansluiting tussen bedrijfsleven, onderwijs en arbeidsmarkt is daarbij een essentiële schakel.

Ontwikkeling kantorenmarkt

De landelijke voorraad kantoren is de laatste twintig jaar gestaag toegenomen. Het gebruik van kantoren hield echter geen gelijke tred met de voorraadontwikkeling. Meer leegstand was het gevolg. Sinds 2008 is de landelijke kantorenleegstand nog verder toegenomen tot 17,4 procent in 2016. De grootste volumes kantooroppervlakte staan in de Randstad: ruim de helft van de Nederlandse kantoorvloeroppervlakte ligt in de provincies Noord- en Zuid-Holland.

Het kantoorgebruik neemt ook af door een aantal meer structurele factoren. Zo daalt sinds enkele jaren de beroepsbevolking als gevolg van de vergrijzing. Dit leidt tot een verminderde vraag naar bedrijfs- en kantoorruimte. Daarnaast neemt het aantal vierkante meters per werkende af, doordat veel bedrijven en organisaties – mede ingegeven door verregaande automatisering – overgaan op meer flexibele vormen van werken ('het nieuwe werken'). Dit zorgt voor een structureel overschot van kantoormeters.

De vraag naar kantoorruimte is zowel kwantitatief als kwalitatief gewijzigd. Er is een toenemende vraag naar meer duurzame kantoren op aantrekkelijke locaties. Kantoren op monofunctionele (snelweg)locaties kunnen daarbij op minder belangstelling vanuit de markt rekenen. Aantrekkelijke kantorenlocaties worden tegenwoordig gedefinieerd als plekken waar verschillende functies en voorzieningen samenkomen, en in de nabijheid van multimodale openbaar vervoersknooppunten.

Daarnaast heeft het Rijk een gewijzigde vastgoedstrategie voor zijn eigen vastgoed in gang gezet. Dit gaat gepaard met het op grote schaal afstoten van vastgoed (waaronder kantoren, kazernes en complexen). Gekoppeld aan de sterke vraag naar woningen in de Randstad heeft dit gezorgd voor grootschalige transformatie van kantoren naar woningen, met name in de Haagse regio waar veel (inmiddels voormalig) overheidsvastgoed staat. Transformatie

Deze ontwikkeling is ook in Delft terug te zien, waar met name vanaf 2015 grootschalige transformaties zijn ingezet die nog niet in volle omvang zijn terug te zien in officiële leegstandscijfers. Dit komt omdat ze in een aantal gevallen nog niet aan de kantorenvoorraad onttrokken zijn, tijdens de vergunning- of aanbestedingsprocedure. Het gaat hierbij om substantiële volumes kantoorruimte die een andere bestemming krijgen, veelal een woonbestemming. Voorbeelden hiervan zijn Torenhove (voormalig gemeentekantoor), het groene voormalige TNO-hoofdkantoor aan de Schoemakerstraat, het Deltaresgebouw aan de Stieltjesweg, Buitenwatersloot 312, het voormalige gemeentearchief aan de Oude Delft 169 en gemeentelijk vastgoed zoals locaties Phoenixstraat 16, Staalweg 1, Barbarasteeg 2 en Van Bleyswijckstraat 93. In totaal gaat het om circa 74.000 m2 aan geplande transformaties.

Inmiddels is er in 2020 sprake van een gezond marktevenwicht qua kantoren in kwantitatieve zin (frictieleegstand rond de 7,5 %). In kwalitatieve zin is er sprake van een onderaanbod in het hoogwaardige segment nabij stedelijke voorzieningen en hoogfrequent openbaar vervoer.

Bedrijventerreinen

Delft heeft een sterk versnipperd aanbod van bedrijvenlocaties, verspreid door de stad. Het gaat om een zeer diverse mix qua grootte, aantal gevestigde bedrijven, type bedrijvigheid, aantal banen en functies. Uitgesplitst gaat het om 14 locaties waarbij sommige terreinen bij het vaststellen en actualiseren van bestemmingsplannen worden aangeduid als één. Schieoevers (Schieoevers Noord/Zuid, Rotterdamseweg Noord/Zuid) en de bedrijventerreinen Delft Noord en Voorhof zijn daar voorbeelden van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0009.png"

Figuur 3.3 Economische clusterlocaties Delft

Delftse Poort-West

Het bedrijventerrein in het zuiden van de wijk Vrijenban, met over het algemeen kleinschalige kantoren en bedrijven. Het gebied telt 18 bedrijven, met 1178 werkzame personen. De Staallocatie maakt hiervan onderdeel uit, deze specifieke locatie zal de komende jaren worden herontwikkeld met een gemengd stedelijke invulling.

Conclusie

Er is circa 100.000 m2 aan extra bedrijfsruimte nodig, met name voor de innovatieve maakindustrie. Het beter benutten van bestaande ruimte en het kiezen voor bedrijvigheid die past bij het DNA en het karakter van de stad, biedt een stevige basis voor de groei van Delft. Investeren in goed onderwijs, gemeentelijke dienstverlening, bereikbaarheid en een vernieuwd woningaanbod is daarbij eveneens van vitaal belang.

Er is alleen behoefte aan aantrekkelijke kantorenlocaties op plekken waar verschillende functies en voorzieningen samenkomen, en in de nabijheid van multimodale openbaar vervoersknooppunten. Delft heeft een versnipperd aanbod aan bedrijfslocaties. De Staallocatie is specifiek aangemerkt als herontwikkelingslocatie naar een gemengde stedelijke invulling. Werken maakt daar substantieel onderdeel van uit.

De herontwikkeling en verduurzaming van een bestaande werklocatie naar een gemengd stedelijk programma met wonen en voorzieningen (waarbij het werkprogramma wordt gevormd door een mix van hoogwaardige bedrijfsruimte, een beperkt metrage aan kantoren, aangevuld met horeca en dienstverlening) maakt dat het plan bijdraagt aan de werkgelegenheidsdoelstellingen en programmatisch in lijn is met de ruimtelijk economische visie.

Mobiliteitsprogramma Delft 2040

Het gemeentelijke mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Mobiliteitsprogramma Delft 2040 (MPD). In dit beleid wordt ingezet op een mobiliteitstransitie om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid. Hiervoor is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad. Door een verandering van het mobiliteitssysteem en aansturen op aanpassing van mobiliteitskeuzes kan Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijven.

De belangrijkste pijlers van het mobiliteitsbeleid zijn:

  • Ruimte geven door ruimte te maken en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren:
    • 1. Meer verblijfsruimte (zoals pleinen en groen) en minder ruimte voor verplaatsen;
    • 2. Meer ruimte voor de voetganger en de fiets;
    • 3. Ruimte maken door minder autoritten;
    • 4. Ruimte maken door minder autoparkeren.
  • Meer schone en actieve/gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen.
  • Verkeersnetwerken en hun onderlinge samenhang aanpassen, zodat lopen aantrekkelijker wordt en de fiets en het openbaar vervoer in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma, zoals deelmobiliteit en nieuwe vervoermiddelen.
  • Tegengaan van 'vervoersarmoede'.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid.

Bij de verdere uitwerking van het mobiliteitsbeleid is het niet mogelijk of nodig om overal in de stad dezelfde maatregelen te nemen. Het is daarom van belang om voor maatwerkoplossingen te kiezen: de plek in de stad bepaalt de mobiliteitsaanpak.

De Staal is in lijn met het Mobiliteitsprogramma Delft 2040, door het gebied bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig in te richten. De parkeerbehoefte binnen het plangebied wordt grotendeels in de geplande parkeergarage opgelost, waardoor de openbare ruimte ook ruimte aan andere functies dan vooral parkeren biedt. De parkeergarage is middels een groen talud landschappelijk ingepast. Er wordt daarnaast met een hoge dichtheid gebouwd op korte afstand van NS-station Delft. Dit station is binnen 15 á 20 minuten te voet bereikbaar en binnen 10 minuten met de fiets. De fiets en het openbaar vervoer vormen hiermee een aantrekkelijk alternatief voor de auto.

Nota Parkeernormen 2018

De gemeente Delft heeft op 20 april 2018 de Nota Parkeernormen 2018 vastgesteld. In deze nota worden de geldende parkeernomen voor tal van functies binnen de gemeente Delft beschreven. De nota geeft invulling aan de behoefte van de gemeente Delft om binnen bouwontwikkelingen meer ruimte voor flexibiliteit te creëren.

Het parkeernormenbeleid van de gemeente is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Om deze doelstelling te bereiken maakt de gemeente Delft onderscheid tussen drie pijlers:

  • 1. Toekomstvast: parkeeroverlast wordt niet alleen bij de eerste gebruikersgroep van een functie voorkomen, ook voor de volgende gebruikersgroepen wordt dit gewaarborgd;
  • 2. Gebiedsgericht: niet voor ieder gebied in Delft geldt dezelfde vraag naar parkeerplaatsen, indien van toepassing kunnen lagere parkeernormen voor zowel de auto als de fiets gehanteerd worden;
  • 3. Flexibiliteit: opdat rekening gehouden kan worden met de specifieke karakteristieken van een bouwontwikkeling en de specifieke karakteristieken van de beoogde gebruikersgroepen.

De Nota Parkeernormen 2018 is gehanteerd voor de parkeerberekening in paragraaf 4.5. Ook is de toepassing daarvan verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bezonning

Beleid en normstelling

Landelijk bestaan geen wettelijk vastgelegde normen en eisen ten aanzien van bezonning waar

bebouwing aan moet voldoen. Met behulp van een bezonningsstudie kan inzicht worden gegeven in de toekomstige bezonningssituatie als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. Het is gebruikelijk om bij de beoordeling van de bezonningssituatie aan te sluiten bij TNO normen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een lichte en een strenge norm.

  • Lichte norm: Aan de lichte norm wordt voldaan wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Het is daarbij geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Over het algemeen worden alleen de maanden februari en oktober getoetst. Dit komt omdat de zon op deze data op zijn laagst staat en dit vaak leidend is voor de normering;
  • Strenge norm: Aan de strenge norm wordt voldaan wanneer er gedurende drie uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 21 januari tot en met 22 november. Het is daarbij wel een vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Over het algemeen worden bij de strenge norm alleen de maanden januari, februari, oktober en november getoetst. Dit komt omdat de zon op deze data op zijn laagst staat en dit vaak leidend is voor de normering.

De gemeente Delft hanteert voor dit plan de de lichte TNO norm.

Onderzoek en conclusie

Met betrekking tot het aspect bezonning is door duCroq & van Zutphen architects (DCVZ) een bezonningsstudie uitgevoerd voor de appartementen in de woontoren om te onderzoeken hoe de schaduw c.q. de bezonning van de toren is. De bezonningsstudie is opgenomen in bijlage 6. Deze studie is uitgevoerd op basis van de maximale bouwmogelijkheden zoals die zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. In het onderzoek is getoetst aan de lichte TNO-norm.

Doordat in de nabijheid van bestaande woningen veelal de lagere bebouwing is gesitueerd wordt niet alleen een goede ruimtelijke overgang gemaakt maar is ook de schaduwwerking op bestaande bebouwing en tuinen beperkt. De hoge toren staat op de zuidoostelijke hoek van de kavel, nabij de afrit van de snelweg. Het gebouw staat vrij in de ruimte, is compact en als een alzijdig volume ontworpen. Deze positie geeft zoveel mogelijk privacy naar de omringende woonbebouwing. Deze schaduwen treffen voor al de naastgelegen infrastructuur en dus niet de bestaande woonpercelen. Het plan heeft voornamelijk invloed op de bezonning van de bestaande bebouwing aan de Stille Putten, het Oostblok en de kopgevel van het woonblok aan de Staalweg. Dit komt omdat de gevels van deze gebouwen noordelijk liggen ten opzichte van het vrijkomende terrein. Uit de studie blijkt dat op de gevels van de bebouwing aan de Stille Putten, het Oostblok en de kopgevel van het woonblok aan de Staalweg voldoende zon komt.

De gevel van het Oostblok aan de Stille Putten krijgt schaduwvlakken over de noord-oostgevel. Het gebouw is echter opgezet met een tweezijdige oriëntatie voor de appartementen. De appartementen zijn gelegen rond een bezond binnenhof, gelegen op het westen. De woonleefruimten van deze appartementen zijn rond deze hof georganiseerd. De nieuwbouw heeft hier geen invloed op. De bezonning van de woonleefruimten van deze appartementen blijven gewaarborgd door de opzet van het Oostblok.

De toren is met zijn lange zijde ca. 45 graden gedraaid door de noordzuid as en staat met zijn lange zijde haaks op de snelweg A13. Deze oriëntatie geeft de mogelijkheid om de appartementen een goede bezonning te geven. De korte zijde van de toren omvat appartementen met een dubbele oriëntatie, doordat deze gelegen zijn in de hoeken van de toren. Aan de lange zijde zijn de appartementen eenzijdig georiënteerd. De appartementen aan de zuidoostzijde van het gebouw hebben ochtendzon, de appartementen aan de noordwestzijde hebben namiddagzon. Het appartement gelegen in de noordoosthoek van de toren heeft, door zijn dubbele oriëntatie zowel de ochtendzon als de namiddagzon. Iedere zijde van de toren krijgt hierdoor een eigen kwaliteit.

Conclusie:

Het bestemmingsplan leidt niet tot onaanvaarbare schaduwhinder ter plaatse van de omliggende woningen. Ook ter plaatse van de toekomstige woningen in het gebied is sprake van voldoende zonuren.

4.2 Windhinder

Met betrekking tot windhinder is door Actiflow BV onderzoek windhinder en windgevaar uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Voor de studie is een proefmodel van de ontwikkeling gebruikt. Tevens is een scenario doorgerekend op basis van de maximale planologische mogelijkheden. In het onderzoek is gebruik gemaakt van de normstelling omtrent windhinder en windgevaar, de Nederlandse norm NEN 8100:2006 'windhinder en windgevaar in de gebouwomgeving'. Figuur 4.1 geeft inzicht in de windhindersituatie in de onderzochte scenario's. Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken over de windhindersituatie:

  • De zuidoostkant van het gebied zal de meeste invloed ondervinden door de nieuwbouw. Het windklimaat binnen dit deel van het plangebied wordt vooral beïnvloed door de beoogde toren. Voor de activiteit 'slenteren' is in het scenario op basis van het ontwerp sprake van een matig, deels slecht, windklimaat. Voor de activiteit 'doorlopen' is dit matig tot goed. Het scenario met de modellering conform maximale planologische mogelijkheden leidt plaatselijk tot minder gunstige resultaten. Met name in het gebied nabij de toren zijn hogere windhinderklassen aanwezig.
  • In het resterende gebied is sprake van een comfortabel windklimaat;

Naast windhinder geeft het onderzoek ook inzicht in het risico op windgevaar. Alleen in het scenario met de maximale planologische mogelijkheden ontstaat een beperkt risico op windgevaar ter plaatse van de meest zuidelijke hoek van de toren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0010.png"

Figuur 4.1 Windhindersituatie onderzochte scenario's

Ter verbetering van het windklimaat rondom de toren worden door Actiflow BV enkele suggesties gedaan in de vorm van een luifel of een setback ter plaatse van de entrees. Om het bevoegd gezag de mogelijkheid te geven nadere eisen te kunnen stellen aan eventueel optredende gevolgen voor wat betreft windhinder is in de regels de bepaling opgenomen dat nadere eisen gesteld kunnen worden aan zowel de situering en/of vormgeving van gebouwen als de inrichting van de openbare ruimte. In het kader van de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning voor de bouw van de toren zal een windhinderonderzoek worden overlegd op basis van het definitieve ontwerp (met concretisering van de te treffen maatregelen).

4.3 Trillingen

Vanwege de nabijheid van de A13 en het viaduct waar de snelweg de Oostpoortweg kruist is mogelijk sprake van trillinghinder. Voor de ontwikkeling kan echter worden geconcludeerd dat geen concrete aanleiding bestaat voor het uitvoeren van trillingmetingen gezien de afstand tot de wegen en het feit dat er ook elders in Delft woningen op vergelijkbare of kortere afstand van de A13 staan. Vanuit die woningen zijn voorzover bekend geen klachten over trillingen bekend.

4.4 Geluid

Regelgeving en beleid

De Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar drie bronnen van geluid, namelijk: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Omdat binnen het plangebied geluidsgevoelige functies (woningen) worden mogelijk gemaakt, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor het plangebied is alleen het aspect wegverkeerslawaai van belang. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de relevante wetgeving en beleidskader met betrekking tot dit aspect.

Daarnaast is de Interimwet Stad- en milieubenadering van belang. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het plan niet kan worden gerealiseerd binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Om deze reden wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Interimwet biedt om onder strikte voorwaarden af te wijken van de wettelijke normen. In de melding in bijlage 5 is de toepassing van de Interimwet nader toegelicht. Gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan zal ook het Stap 3-besluit worden vastgesteld, waarmee voor een deel van de woningen een hogere geluidbelasting wordt toegestaan dan maximaal toelaatbaar op grond van de Wet geluidhinder. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 8.

Wet geluidhinder

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de A13, de Oostpoortweg en de Staalweg. Omdat binnen het plangebied geluidsgevoelige functies (woningen) worden mogelijk gemaakt, is toetsing aan de Wet geluidhinder verplicht. Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen.

Voor nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied. Bij maatregelen aan de bron kan gedacht worden aan het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Maatregelen in het overdrachtsgebied kunnen worden toegepast in de vorm van afschermende voorzieningen, zoals een geluidsscherm of een voorziening aan de gevel (vliesgevel). Als deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten, kan het bevoegd gezag een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan.

De maximale ontheffingswaarde vanwege een aanwezige weg bedraagt voor te projecteren woningen en andere geluidsgevoelige functies in binnenstedelijk gebied 63 dB. Voor buitenstedelijk gelegen woningen en andere geluidsgevoelige functies geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Omdat het gebied binnen de zone van de auto(snel)weg als buitenstedelijk wordt aangemerkt, geldt ten gevolge van de A13 een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Ten gevolge van de Oostpoortweg en Staalweg geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De wijziging van de ligging van de Staalweg is in combinatie met de nieuwe bebouwing opgevat als een wijziging van een bestaande weg omdat de verlegging plaats vindt binnen de bestaande geluidzone. Wanneer de situatie zou worden opgevat als nieuwe woningen langs een nieuwe weg geldt een maximale grenswaarde van 58 dB.

Interimwet Stad en Milieubenadering

Sinds 1 februari 2006 is de Interimwet stad-en-milieubenadering van kracht. Op basis van deze wet mogen gemeenten, na zorgvuldig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden, afwijken van de wettelijke milieunormen voor bodem, geluid en/of luchtkwaliteit. In dit geval is een afwijking alleen voor geluid aan de orde. Doel van de Interimwet is een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten waardoor lokaal meer maatwerk mogelijk is, uitgaande van een integrale benadering van alle aspecten van leefomgevingskwaliteit. De wet gaat er daarbij van uit dat gemeenten in hun planvorming de zogenaamde stad-en-milieubenadering toepassen die bestaat uit drie stappen:

  • vroegtijdig integreren van milieu in het ruimtelijk plan en werken aan brongerichte maatregelen (stap 1);
  • zoeken naar oplossingen binnen de bestaande wet- en regelgeving (stap 2);
  • als milieunormen of wettelijke procedures de gewenste stedelijke leefkwaliteit in de weg staan, kunnen gemeenten via een afzonderlijk besluit van de gemeenteraad afwijken van bestaande regels (stap 3).

Gemeentelijke hogere waardebeleid

De gemeente Delft heeft beleid hogere grenswaarden vastgesteld in het document 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder', gemeente Delft, april 2013. In dit beleid is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststelt. Aanvullend op Wet geluidhinder zijn in dit beleid eisen opgenomen ten aanzien van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Deze eisen zijn afhankelijk van de hoogte van de optredende geluidsbelasting. Het beleid is opgebouwd uit twee pijlers:

  • de wettelijk vereiste afweging van mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting;
  • gemeentelijke handvatten en eisen aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Wat betreft de tweede pijler geldt een aantal specifieke eisen bij het vaststellen van hogere waarden. Belangrijk daarbij is dat woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen altijd een geluidsluwe zijde dienen te hebben. Het gemeentelijk beleid bepaalt dat onder een geluidsluwe zijde het volgende wordt verstaan:

  • de geluidsbelasting op de geluidsluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB (exclusief correctie conform artikel 110g Wgh);
  • indien de gecumuleerde geluidsbelasting op de hoogstbelaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting op de geluidsluwe zijde maximaal 55 dB (exclusief correctie conform artikel 110g Wgh);
  • de gevel achter een vliesgevel kan beschouwd worden als een geluidsluwe gevel.

Verder geldt dat elke woning tenminste één slaapkamer moet bevatten die niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten of de helft van het oppervlak van alle geluidsgevoelige ruimtes samen niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde gesitueerd.

Wanneer niet (volledig) kan worden voldaan aan het hogere waardebeleid, is gemotiveerde afwijking mogelijk. Het beleid biedt hiervoor enkele aanknopingspunten.

Onderzoek

Optredende geluidbelastingen

Het plan is gelegen binnen de geluidzones van de A13, Oostpoortweg. De Nieuwe Staalweg wordt met de ontwikkeling van De Staal ingericht als 30 km/uur-zone en is daarmee niet wettelijk gezoneerd. Om de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 10). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de wegen met 30 km/uur-regime in het akoestisch onderzoek betrokken. In het akoestisch onderzoek zijn de geluidbelastingen op de bouwgrenzen uit het bestemmingsplan berekend. Daarnaast is een voorbeeldverkaveling/bouwplan doorgerekend om de haalbaarheid van het plan te beoordelen. Deze paragraaf geeft een samenvattend overzicht van de berekeningsresultaten.

Maximale bouwgrenzen

De maximale geluidbelasting door het verkeer op de A13 bedraagt 72 dB. Daarmee ligt de geluidbelasting op de meest belaste bouwgrenzen ruim boven de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder (53 dB). De maximale geluidbelasting door het verkeer op de Oostpoortweg bedraagt 62 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde (63 dB) niet. De maximale geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Staalweg bedraagt 63 dB. Omdat de Staalweg wordt ingericht als 30 km/uur-zone is deze weg niet wettelijke gezoneerd. Dat geldt ook voor de 30 km/h-wegen het Plantsoen (maximaal 50 dB) en Oostblok (maximaal 51 dB). Wel dient ook de geluidbelasting door deze niet wettelijke gezoneerde wegen te worden betrokken bij de afwegingen ten aanzien van de akoestische situatie ter plaatse van de toekomstige woningen. Mede vanwege de geluidbelasting door het verkeer op de Staalweg beschikt een deel van de toekomstige woningen niet over een geluidsluwe zijde. De maximale gecumuleerde geluidbelasting van alle onderzochte wegen samen (zonder aftrek conform art.110g Wgh) bedraagt 74 dB.

Aanpassing bouwhoogte n.a.v. zienswijze

Na afronding van het akoestisch onderzoek is naar aanleiding van een ingekomen zienswijze de maximale bouwhoogte van bouwblok 4a verlaagd van 19 naar 17 meter (zie figuur 4.2 voor de nummering van de bouwblokken). Deze wijzing is dermate beperkt dat deze geen relevante gevolgen heeft voor de geluidbelastingen ter plaatse van omliggende (bestaande en geprojecteerde woningen). Daarnaast valt deze aanpassing binnen de in het akoestisch onderzoek onderzochte bandbreedte omdat in de voorbeeldverkaveling (zie hierna) ook is uitgegaan van een lagere bouwhoogte van het betreffende blok. Met de verlaging van de bouwhoogte van het betreffende blok zijn de maximale planologische mogelijkheden specifieker afgestemd op het beoogde ontwerp.

Voorbeeldverkaveling

Hoewel het bestemmingsplan enige mate van flexibiliteit kent, staan de stedenbouwkundige opzet en het programma op hoofdlijnen vast. Naast de maximale bouwgrenzen en bouwhoogtes worden in het bestemmingsplan ook het maximale aantal woningen per deelgebied vastgelegd. Om een beeld te krijgen van de haalbaarheid van het plan is een voorbeeldverkaveling/bouwplan doorgerekend passend binnen de uitgangspunten zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de maximaal optredende geluidbelastingen per bouwblok.Figuur 4.2 laat de situering van de bouwblokken binnen de voorbeeldverkaveling zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0011.png"

Tabel 4.1 Maximale geluidbelasting per blok met geluidgevoelige bestemmingen, waarde na aftrek

De resultaten in tabel 4.1 bevestigen (zoals ook blijkt uit de resultaten van de berekeningen op de bouwgrenzen) dat de maximale geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op de Oostpoortweg boven de voorkeursgrenswaarde (48 dB) liggen, maar dat de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder (63 dB) niet wordt overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de A13 ligt op vrijwel alle bouwblokken boven de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

Ter plaatse van de woontoren is de geluidbelasting aan drie van de vier zijden hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Ook ter plaatse van de andere woningen aan de zijde van de A13 (bouwblokken 4 en 5) ligt de geluidbelasting op de meest belaste gevels boven de maximale ontheffingswaarde. Dat geldt ook voor de zuidzijde van blok 1 (grachtenwoningen). In het achterliggende gebied wordt door de afschermende bebouwing en de wal op de onderste bouwlagen de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Op de hoger gelegen bouwlagen i de geluidbelasting door het verkeer op de A13 op de meest belaste gevels wel hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Een aanzienlijk deel van de woningen beschikt niet over een geluidsluwe zijde. Daarbij gaat het niet alleen om de woningen in de woontoren, maar ook onder andere ook om een deel van de woningen binnen de bouwblokken 4a, 5a en 1. Voor een gedetailleerd overzicht van de berekeningsresultaten wordt verwezen naar het onderzoek in bijlage 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0012.png"

Figuur 4.2 Overzicht bouwblokken

Bron- en overdrachtsmaatregelen

In het akoestisch onderzoek is een analyse opgenomen van de mogelijke bron- en overdrachtmaatregelen (geluidreducerend asfalt, schermen en gebouwgebonden maatregelen). Geconcludeerd wordt dat geluidsreducerende maatregelen aan de bron of in de overdracht niet voldoende effect sorteren, het geluid niet terug brengen tot de voorkeursgrenswaarden, dan wel bezwaren ontmoeten van civieltechnische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Daarnaast ontmoeten gebouwgebonden afschermende maatregelen bezwaren van architectuur en beeldkwaliteit, bouwkosten, bruikbaarheid, (spui)ventilatie, daglichttoetreding, bewassing en warmteaccumulatie.

Interim Stad- en Milieubenadering

Het plan leent zich gezien de locatie, de optredende belastingen en de beperkte mogelijkheden voor bron- en overdrachtsmaatregelen, als ook vanwege de beperkingen aan gebouwgebonden geluidafschermende maatregelen voor een Stad en Milieubenadering, waarbij voor een deel van de woningen hogere waarden worden vastgesteld middels een Stap 3-besluit. Het voornemen tot het nemen van een Stap 3-besluit is door burgemeester en wethouders gemeld bij gedeputeerde staten. Met de meldining in bijlage 5 heeft de gemeente Delft invulling gegeven aan de formele verplichting op grond van artikel 11 van de Interimwet stad-en-milieubenadering. In de rapportage in bijlage 8 is gemotiveerd op welke wijze de verschillende stappen zorgvuldig zijn doorlopen. Onderdeel daarvan is een toolbox waarin per akoestische woningcategorie de prestatie eisen zijn vastgelegd. Afhankelijk van de hoogte van de geluidbelasting in relatie tot de maximale grenswaarde en de aanwezigheid van een geluidluwe zijde, valt iedere woningen binnen het plan binnen 1 van de beschreven categorieën. Per woningcategorie is vastgelegd welke prestatie-eisen gelden. Van deze eisen is aangegeven in welk kader ze worden getroffen. Hetzij in het kader van stap 2 (maatregelen om te voldoen aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid), dan wel in het kader van stap 3 (compenserende maatregelen gekoppeld aan het Stap 3-besluit op grond van de Interimwet Stad & Milieubenadering). Door de te treffen maatregelen binnen stap 1 en stap 2 blijft het aantal woningen waarvoor met een Stap 3-besluit wordt afgeweken van de maximale ontheffingswaarde zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder zo beperkt mogelijk. Zo worden ter plaatse van de woontoren maatregelen getroffen in de vorm van dove gevels onderbroken door geheel afsluitbare loggia’s, waardoor de woontoren kan worden gerealiseerd binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Afwijking van de wettelijke grenswaarden is wel aan de orde voor de bouwblokken 1, 3, 4a, 4b en 5. In het Stap 3-besluit wordt uitgegaan van een reëel maximum voor het aantal woningen met een geluidbelasting (A13) hoger dan 53 dB. Compenserende maatregelen zijn hogere eisen (ten opzichte van Bouwbesluit 2012) ten aanzien van de karakteristieke geluidwering, luchtgeluidisolatie en contactgeluidisolatie.

Aan de hand van het voorlopig ontwerp is voor representatieve woningen een voorbeeld uitwerking opgenomen om aan te tonen op welke wijze aan de prestatie-eisen kan worden voldaan. Andere uitwerkingen zijn toegestaan mits het resultaat gelijkwaardig is aan de beschreven prestatie-eis. De toolbox is onderdeel van het hogere waardenbesluit en Stap 3-besluit. In de planregels is geborgd dat wordt wordt voldaan aan de prestatie eisen zoals vastgelegd in de toolbox.

Conclusie

Ter plaatse van de toekomstige woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde door het verkeer op de A13 en de Oostpoortweg. Ook wordt ten gevolge van de A13 de maximale ontheffingswaarde overschreden. De Interimwet Stad- en Milieubenadering biedt bij een dergelijke overschrijding uitkomst. In de onderbouwing van het Stap 3-besluit is toegelicht op welke wijze de stappen uit de stad- en milieubenadering op zorgvuldige wijze zijn doorlopen. Voor een deel van de woningen zal met een Stap 3-besluit worden afgeweken van de maximale ontheffingswaarde voor de A13. Voor een deel van de woningen kan worden volstaan met een reguliere hogere waarde. Onderdeel van de te nemen besluiten is een toolbox waarin per akoestische woningcategorie de prestatie eisen zijn vastgelegd. Met de te treffen maatregelen is voor alle woningcategorieën sprake van een aanvaardbare akoestisch situatie. In de planregels is geborgd dat wordt wordt voldaan aan de prestatie eisen zoals vastgelegd in de toolbox.

4.5 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en er op een goede manier wordt aangesloten op het verkeersnetwerk. Hiertoe is het project ingevoerd in het gemeentelijk verkeersmodel.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen 2018, gemeente Delft). Voor de juiste parkeernorm wordt een ligging in het overloopgebied van de binnenstad (schil binnenstad) aangehouden, de omgeving heeft een zeer sterk stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Staalweg. Deze gebiedsontsluitingsweg (nu nog 50 km/uur) sluit aan de zuidzijde aan op het kruispunt met de Oostpoortweg. Vanaf dit kruispunt leidt de Oostpoortweg in oostelijke richting naar de op- en afrit van de A13. In westelijke richting kan de binnenstad van Delft worden bereikt. Aan de noordzijde van het plangebied gaat de Staalweg over in de Van Lodensteynstraat, welke de wijk Vrijenban verder bereikbaar maakt. Gezien de ligging op zeer korte afstand van de op- en afrit van de A13 is de bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer zeer goed.

Met de voorgenomen ontwikkeling zijn wijzigingen aan de bestaande infrastructuur beoogd. Zo wordt de Staalweg verlegd ('recht getrokken') en afgewaardeerd tot erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Dit om de Staalweg minder aantrekkelijk te maken voor sluipverkeer en de uitstraling van een straat in woongebied te geven. De Staalweg wordt op een goede en verkeersveilige manier aangesloten op de Oostpoortweg.

Langzaam verkeer

Langs de Oostpoortweg is aan de noordzijde een vrijliggend tweerichtingsfietspad aanwezig. Hier langs ligt tevens een voetpad. Op de overige ontsluitingswegen (waaronder de Staalweg) deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. In noordoostelijke richting vormen onder andere de Van Lodensteynstraat, Maria Duystlaan Koepoortbrug en Nieuwe Langendijk een directe fietsverbinding met de binnenstad van Delft.

Openbaar vervoer

Langs de Oostpoortweg ligt op minder dan 100 meter loopafstand van de aansluiting met de Staalweg de bushalte Poortcenter. Bij deze halte halteert bus 63 in de richting van IKEA en station Delft. Verder ligt station Delft op fietsafstand (circa 2 km) van het plangebied. Hier vertrekken intercity's met als bestemming Amsterdam Centraal, Den Haag Centraal, Rotterdam Centraal en Dordrecht evenals stoptreinen in de richtingen van Den Haag Centraal of Dordrecht.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

De beoogde ontwikkeling heeft invloed op de hoeveelheid verkeersbewegingen van de ontwikkellocatie en op het omliggende verkeersnet.

De verkeersgeneratie van het plan is bepaald aan de hand van de planologische mogelijkheden die worden geboden. Daarbij is uitgegaan van met maximale aantal woningen en de maximale omvang aan voorzieningen. In de verkeersstudie (bijlage 11) is de te verwachten verkeersgeneratie in beeld gebracht. Aangezien de verkeersgeneratie van woningen sterk afhangt van de omvang en prijsklasse is daarbij rekening gehouden met de ruimtelijke mogelijkheden en de actuele stand van zaken van het ontwerp. Het beoogde programma genereert in totaal 1.878 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

In de verkeersstudie zijn zowel de wijzigingen aan de bestaande infrastructuur (verleggen ofwel 'recht trekken' Staalweg en verlagen van de maximum snelheid op de Staalweg naar 30 km/uur) als de toename van verkeer op de locatie meegenomen. Uit de verkeersstudie volgt dat de wijzigingen effect hebben op de bestaande verkeersafwikkeling op het kruispunt van de Staalweg met de Oostpoortweg. Deze effecten zijn in de studie inzichtelijk gemaakt. Om de verkeersafwikkeling ook in de toekomstige situatie in goede banen te kunnen leiden, heeft ARUP een (globaal) voorstel gemaakt voor een aanpassing van het kruispunt aan de zijde van het plangebied. Dit voorstel gaat o.a. uit van het rechttrekken van de Staalweg en het verlengen van het rechtsafvak op de Staalweg. Uit de toetsing blijkt namelijk dat het de toename van het verkeer goed verwerkt kan worden op het kruispunt in de huidige verkeersregeling als het rechtsafvak op de Staalweg lang genoeg is. Door de ontwikkeling is het echter ook noodzakelijk om aanpassingen te maken op de andere takken van het kruispunt, zodat alle verkeersdeelnemers in alle richtingen het kruispunt op een goede en verkeersveilige manier kunnen passeren. Deze aanpassingen worden in de vervolgfase nader uitgewerkt in een ontwerp van het kruispunt Staalweg – Oostpoortweg.

Aansluiting A13

In de verkeersstudie (bijlage 11) is ook de verkeersafwikkeling van De Staal getoetst. In deze studie is inzichtelijk gemaakt wat de effecten van de toename van het verkeer op de A13 zijn. Voor de aansluiting met de A13 is geconstateerd dat in het derde kwartier van de ochtendspits, het relatief druk is op de afrit van de A13 vanuit de richting Den Haag. Er is echter niet geconstateerd dat verkeer een cyclus moet wachten en er ontstaat daarom ook geen terugslag op de A13 als gevolg daarvan.

Conclusie

De nieuwe verkeerssituatie die ontstaat in het kader van de ontwikkeling van De Staal levert een goede ontsluiting op van de wijk. De verkeersgeneratie van het nieuwe programma heeft geen negatieve effecten op de doorstroming op aansluitende wegen. Ook is geen sprake van zogenaamde 'terugslag"op de A13. Wel moet nog rekening gehouden worden met aanpassingen aan het kruispunt Staalweg - Oostpoortweg om alle verkeersstromen (voetganger, gemotoriseerd verkeer) op een goede, verkeersveilige manier in te richten.

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2018. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen voor zowel auto's als fietsen. Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt dat het parkeren op eigen ontwikkellocatie wordt opgevangen.

Het bestemmingsplan biedt ruimte om binnen de verschillende bestemmingen de benodigde parkeervoorzieningen te realiseren. Daarnaast is in de planregels ook de borging opgenomen dat daadwerkelijk wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt het bouwplan getoetst en beoordeeld aan de hand van de in de Algemene Regels opgenomen parkeerbepaling (artikel 12.2). In deze bepaling wordt verwezen naar de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2018. De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Het plangebied is onderdeel van de stedelijke zone 'schil binnenstad'. Het parkeerbeleid biedt ruimte om met het toepassen van dubbelgebruik een reductie op het aantal te realiseren parkeerplaatsen toe te passen. Getoetst zal worden of het bouwplan aan de geldende parkeernormen binnen deze zone voldoet. Het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de toetsing aan de normen uit het gemeentelijke beleid vraagt om maatwerk dat pas kan worden geleverd op het moment dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend.

Om inzicht te geven in het benodigde aantal parkeerplaatsen en daarmee de uitvoerbaarheid van het plan is de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling berekend uitgaande van de huidige stand van het ontwerp. De parkeerbalans in 4.4 geeft inzicht in de wijze waarop de parkeerbehoefte van het plan op basis van het ontwerp dat ten grondslag heeft gelegen aan dit bestemmingsplan wordt ingevuld. Daarbij is uitgegaan van de gemeentelijke parkeernormen voor de beoogde woningbouwcategoriën en andere functies. In de tabel hieronder is dit in overzicht aangegeven voor zowel bewoners en werknemers als voor bezoekers. De getallen zijn afgerond op (hele) parkeerplaatsen. Zoals hiervoor al gesteld zal dit bij omgevingsvergunning (opnieuw) worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0013.png"

Figuur 4.4: Parkeerbalans o.b.v. voorbeeldverkaveling

Resultaten parkeerbalans

Totaal is (normatief) sprake van 426 parkeerplaatsen en 19 parkeerplaatsen te compenseren (dit zijn parkeerplaatsen die vervallen in huidige openbaar gebied door de nieuwbouw en niet toe te rekenen waren aan de functies die door de ontwikkeling verdwijnen.)

De parkeerplaatsen worden verspreid binnen het plangebied gerealiseerd met grofweg de volgende indeling:

  • onder de woningen in het carré van het Grachteneiland komen circa 50 parkeerplaatsen;
  • in het openbaar gebied van het Grachteneiland en de Nieuwe Staalweg is daarnaast ruimte voor voldoende (openbare) parkeerplaatsen;
  • er komt een tweelaagse parkeergarage aan de Nieuwe Staalweg voor het herbergen van het merendeel van de parkeerbehoefte;
  • gestreefd wordt naar een parkeerbalans met dubbelgebruik voor bewoners en bezoekers van de woningen en commerciële ruimten, ter optimalisering van de normatieve parkeerbehoefte.
  • Zo mogelijk worden aanvullend mobiliteitsmaatregelen ingezet passend bij het gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld deelmobiliteit.

Voor de woningen en commerciële ruimten, waarvan de parkeerbehoefte inpandig op eigen terrein wordt opgelost, worden geen bewoners- of bezoekersparkeervergunningen verstrekt voor parkeren in de openbare ruimte Voor wat betreft het fietsparkeren is het uitgangspunt dat bewoners en werknemers inpandig fietsen kunnen stallen door voldoende fietsparkeervoorzieningen te realiseren en dat fietsparkeervoorzieningen voor bezoekers worden geconcentreerd in de openbare ruimte.

Conclusie

Het plangebied is goed ontsloten voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer. Vanwege de toename van verkeer binnen het plangebied wordt het kruispunt van de Staalweg met de Oostpoortweg aangepast op basis van nog op te stellen Definitief Ontwerp. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte. Uit een analyse op basis van de actuele stand van het ontwerp blijkt ook dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij de verdere uitwerking van het plan worden de opties voor deelmobiliteit nader onderzocht.

4.6 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor de overige stoffen wordt in Nederland over het algemeen ruimschoots aan de geldende grenswaarden voldaan. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm dient te worden aangetoond het project niet leidt tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden, danwel dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt' aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen of kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Planbijdrage

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 346 woningen en maximaal 6.350 m2 aan werk gerelateerde functies. Deze combinatie van functies valt niet direct onder een van de categorieën die op grond van het Besluit niet in betekenende mate is vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden. In de verkeersstudie in bijlage 11 is de verkeersgeneratie van het beoogde programma bepaald. Deze bedraagt 1.878 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is geen rekening gehouden met de verkeersgeneratie door de voormalige activiteiten binnen het plangebied. Op basis van de NIBM-tool (versie 2020) is bepaald wat de maximale bijdrage van deze verkeersgeneratie is aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het zal een aantal jaren duren voordat het maximale programma is gerealiseerd en daadwerkelijk sprake zal zijn van een verkeersgeneratie van 1.878 mvt/etmaal. Er is rekening gehouden met een klein aandeel vrachtverkeer, voor de commerciële functies en bijvoorbeeld bevoorrading van de horecagelegenheid die het plan mogelijk maakt. Bij het toepassen van de NIBM-tool is uitgegaan van 2023 als maatgevend jaar. In de verdere toekomst zal de planbijdrage lager zijn omdat de NIBM-tool uitgaat van het schoner worden van het autoverkeer waardoor de emissie per auto lager is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0014.jpg"

Figuur 4.5 NIBM-tool (versie 2020)

Uit de resultaten blijkt dat de maximale bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide 1,20 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof 0,29 µg/m³. Daarbij draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.

De mogelijke gevolgen van het plan voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden komen aan de orde in paragraaf 4.11.

Luchtkwaliteit binnen plangebied

Verder blijkt uit de gegevens die beschikbaar zijn via de NSL-monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, dat de concentraties langs de ontsluitende Oostpoortweg en de A13 in 2020 ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden zijn gelegen. ter plaatse van het toetspunt ter hoogte van het plangebied (zie figuur 4.5) bedraagt de concentratie NO2 24 µg/m3 (grenswaarde 40 µg/m³). De concentratie PM10 19 µg/m³ (grenswaarde 40 µg/m³) en de concentratie PM2.5 11 µg/m³ (grenswaarde 25 µg/m3). Ook het aantal dagen per jaar dat de concentratie PM10 boven de 50 µg / m³ ligt, is met 7 dagen ruimschoots lager dan de wettelijk toegestane 35 dagen.

Met name de concentraties fijn stof zijn van belang met het oog op de mogelijke gezondheidseffecten. De advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie ligt voor PM10 op 20 µg/m³ en voor PM2.5 op 10 µg/m³. In 2020 liggen de concentraties PM2.5 ter hoogte van De Staal nog net boven de advieswaarde, maar in 2030 zijn de concentraties volgens de monitoringstool lager dan de advieswaarde. De optredende concentraties worden vrijwel volledig bepaald door de achtergrondconcentraties en slechts zeer beperkt beïnvloed door het verkeer op de A13. Binnen het plangebied is sprake van een aanvaardbare luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0015.png"

Figuur 4.5 Maatgevend punt monitoringstool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het plan leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Daarnaast is binnen het plangebied sprake van aanvaardbare concentraties luchtverontreinigende stoffen.

4.7 Milieuzonering bedrijven

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Bedrijven in de omgeving

In de beoogde situatie worden maximaal 346 woningen, werk- en kantoorruimten en commerciële functies gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn woningen, kantoren en detailhandel gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'. De dichtstbijzijnde kantoren (kantoorgebouw La Connexion) liggen op een afstand van 10 meter en vallen onder milieucategorie 1. In een gemengd gebied mogen bedrijven met milieucategorie 1 aan woningen grenzen. De beoogde ontwikkeling leidt daarom niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijvigheid.

Functies binnen het plangebied

Tot 2016 was binnen het plangebied de gemeentewerf gevestigd. Met dit nieuwe bestemmingsplan komt de vigerende bedrijfsbestemming te vervallen. Het bestemmingsplan De Staal biedt binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Woongebied' niet alleen ruimte voor woningbouw maar ook voor andere functies. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn de mogelijkheden ruimer dan binnen de bestemming 'Wonen'. Het gaat om bedrijven, dienstverlenende functies en maatschappelijke voorzieningen. Bedrijven zijn tot maximaal categorie 2 uit Lijst van bedrijfstypen toegestaan. Het gaat om lichte, kleinschalige bedrijvigheid met een beperkte milieu-uitstraling. De bedrijfsactiviteiten zoals die mogelijk binnen het plan zijn voorzien zullen uitsluitend inpandig en hoofdzakelijk tijdens de dagperiode plaatsvinden. Het betreft activiteiten die in een gemengd gebied direct naast of onder woningen mogelijk zijn zonder dat ongewenste situaties ontstaan.Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn daarnaast beperkt horeca-activiteiten toegestaan tot maximaal categorie 1b uit de Lijst van Horeca-activiteiten. Ook dit betreft vormen van horeca met een beperkte milieu-uitstraling, die in een gemengd gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven of instellingen aanwezig zijn die door de transformatie in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Door uitplaatsing van de gemeentewerf verbetert het woon- en leefklimaat in de woonbuurt ten westen en noorden van het plangebied.

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig. Wel is op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Noordoost' een straalpad door het plangebied aangegeven met hoogtebeperkingen van 69 meter (zuidelijke gedeelte) respectievelijk 70 meter (noordelijke gedeelte). KPN Mobiel heeft echter aangegeven dat dit straalpad niet meer van kracht is. Het recht hierop is afgeschaft zodat voor het plangebied niet langer hoogtebeperkingen vanwege straalpaden gelden.

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een ondergrondse hoogspanningsverbinding. De belangen, verbonden aan deze leiding, zijn in de regels beschermd via de bestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Op grond van deze bestemming is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen (veiligheid) van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen zijn met een externe werking op het plangebied en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt via het spoor, het water of door buisleidingen. Wel vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via Rijksweg A13. Deze transportroute ligt op circa 70 meter ten oosten van het plangebied. De A13 heeft een invloedsgebied van 4.000 meter.

Wanneer een ontwikkeling betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk binnen 200 meter van een transportroute ligt, dient conform het Besluit externe veiligheid transportroutes Artikel 8.1 inzicht te worden in het groepsrisico. Hiervoor is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd waaruit blijkt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en de hoogte van het groepsrisico door de herontwikkeling met minder dan 10% toeneemt (zie bijlage 12). In dergelijke gevallen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Bij de verantwoording van het groepsrisico dient inzicht te worden gegeven in de mogelijkheden voor rampbestrijding, hulpverlening en het vergroten van de zelfredzaamheid. Het plangebied wordt vanaf twee zijden ontsloten, wat belangrijk is met het oog op de bereikbaarheid bij een eventuele calamiteit. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Haaglanden.

Over de Rijksweg A13 vinden transporten van brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, giftige vloeistoffen en giftige gassen plaats. De ergst denkbare scenario's voor deze transporten zijn:

  • wen BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas (Explosie van de tankwagen);
  • het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof;
  • het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met giftig gas.

Met het oog op de risicosituatie adviseert de Veiligheidsregio de vluchtwegen zodanig te situeren dat het mogelijk is om de gebouwen te ontvluchten via de van de A13 afgekeerde zijde. Ook wordt geadviseerd om bewoners en vaste gebruikers binnen het invloedsgebied te informeren over de verschillende risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen. In het bijzonder voor de beoogde zorgwoningen (waar mensen met een beperkte zelfredzaamheid zullen verblijven) adviseert de Veiligheidsregio om het personeel, de begeleiding en/of BHV-organisatie voor te bereiden op incidenten met gevaarlijke stoffen. Tussen het bouwblok waar de zorgwoningen worden mogelijk gemaakt en de A13 zijn het groene talud en diverse gebouwen voorzien. De daarmee samenhangende afscherming ten opzichte van de risicobron heeft een positief effect op de risicosituatie ter plaatse van het blok waar het bestemmingsplan de zorgwoningen toestaat. In combinatie met de voorgenoemde maatregelen wordt de realisatie van zorgwoningen binnen het invloedsgebied van de A13 aanvaardbaar geacht.

Binnen het hele plangebied dient rekening te worden gehouden met een toxisch scenario. Met het oog daarop adviseert de Veiligheidsregio om de toekomstige gebouwen te voorzien van een ventilatiesysteem dat met en eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Het scenario van een explosie (BLEVE) vormt vooral ter plaatse van de toren een aandachtspunt. Met bouwkundige maatregelen kunnen de effecten van een BLEVE (door overdruk en hittestraling) worden beperkt.

De voorgenoemde maatregelen worden niet vastgelegd in het bestemmingsplan, maar zullen bij de verdere uitwerking van de plannen worden meegenomen. Daarbij zal ook de Veiligheidsregio worden betrokken.

Conclusie

Het plangebied ligt in de nabijheid van Rijksweg A13 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd wat risico's met zich meebrengt. De QRA toont dat het groepsrisico slechts beperkt toeneemt (minder dan 10%) en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Gezien het berekende groepsrisico in combinatie met de voorgenoemde maatregelen gericht op het vergroten van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
  • Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
  • Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.

Het Hoogheemraadschap toetst nieuwe ontwikkelingen aan de provinciale norm voor wateroverlast (T=100 voor stedelijk gebied) en aan het standstillbeginsel (de ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de waterhuishouding)

Gemeentelijk beleid

De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben samen het Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000), opgesteld. Het plan richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Daarmee worden systemen bedoeld waarvan de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse en dat verstoringen in het systeem relatief makkelijk kunnen worden opgevangen.

De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk de Waterstructuurvisie (2005) opgesteld. Het doel van de Waterstructuurvisie is om het watersysteem van Delft over 25 jaar optimaal te laten functioneren. Hierbij wordt uitgegaan van de principes van duurzaam integraal waterbeheer. Daarnaast wordt in de Waterstructuurvisie een betere waterkwaliteit nagestreefd conform de ambities van het waterplan. In de Waterstructuurvisie zijn diverse maatregelen benoemd ter verbetering van de waterhuishouding. Voor het plangebied zijn, rekening houdend met de huidige functies, geen concrete voorstellen gedaan voor uitbreiding van het oppervlaktewater.

Voor een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad heeft gemeente Delft een strategie uitgewerkt, de duurzaamheidsstrategie 'Bouwen aan een duurzaam Delft, strategische keuzes voor 2040'. Deze strategie is vastgesteld door het college en ter kennisgeving aangeboden aan de raad (november 2017). In de duurzaamheidsstrategie worden randvoorwaarden geschetst voor een duurzaam en toekomstbestendig Delft. Voor ruimtelijke ontwikkelingen wordt de strategie vormgegeven aan de hand van 4 pijlers:

  • Groen, blauw & gezond
  • Circulaire economie
  • Klimaatadaptief
  • Delft energieneutraal

Ook heeft de gemeente Delft het convenant Klimaatadaptief bouwen ondertekend.

De gemeentelijke watertaken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater zijn uitgewerkt in het Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP).

Huidige situatie

Het rapport in bijlage 18 vormt de basis voor deze waterparagraaf. Het rapport en (daarmee) deze paragraaf zijn tot stand gekomen in goed overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland.

Het plangebied is gesitueerd langs de afrit Delft (afrit 9) van rijksweg A13 en wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door de Staalweg, aan de westzijde door de wijk Vrijenban en aan de zuidzijde door de Oostpoortweg. Het plangebied is in de huidige situatie geheel verhard.

Bodem en grondwater

Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Delft is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. In de nabije omgeving bestaat de bodem uit klei met homogeen profiel, veen op ongerijpte klei en klei op veen.

Met betrekking tot het grondwater is sprake van grondwatertrap II. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 50 en 80 centimeter onder maaiveld. In de omgeving van de locatie is slechts een langdurig gemeten peilbuis uit het gemeentelijk grondwater meetnet aanwezig. Dit betreft peilbuis 12-1.14 en deze staat ter hoogte van de Van Lodesteynstraat. De gemeten grondwaterstanden variëren hier veelal tussen 1,0 meter -NAP en 1,4 meter -NAP. De ontwateringsdiepte is in de bestaande situatie circa 0,8 meter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

In het rapport in bijlage 18 wordt ingegaan op de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Het plangebied maakt voor een groot deel onderdeel uit van de Bieslandse Bovenpolder. Het waterpeil is vastgesteld op 1,50 meter –NAP. Binnen het noordwestelijke deel van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van 'de Staalhaven. Deze watergang staat in verbinding met de Delftse Schie en maakt onderdeel uit van de Delfslandse Boezem. Het peil van de boezem is 0.43 meter -NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0016.png"

Figuur 4.6 Waterhuishoudkundige situatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De Staalhaven ten noordwesten van het plangebied is aangewezen als KRW-lichaam (Kaderrichtlijn Water). Er bevinden zich geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering (zie figuur 4.7). Regionale waterkeringen bieden bescherming tegen overstroming(en) vanuit boezemwater of binnenboezem. Binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap van Delfland beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Voor werkzaamheden binnen deze zones dient een watervergunning te worden aangevraagd.

Inlaatvoorziening

Middels een inlaatvoorziening (inlaatwerk met leiding) staat de boezem, gereguleerd, in verbinding met de polder. Voor het wijzigen/verplaatsen van de inlaatvoorziening dient een watervergunning te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0017.png"

Figuur 4.7 Zonering waterkering

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk gemengde rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de verlegging van de Staalweg naar het midden van het plangebied als nieuwe ontsluitingsweg en de realisatie van maximaal 346 woningen, gecombineerd met lichte bedrijvigheid en commerciële voorzieningen. De woningen zijn beoogd in de vorm van stadswoningen, grachtenwoningen, appartementen en een woontoren. Mede ten behoeve van het concept 'wonen aan het water' omvat de beoogde ontwikkeling tevens de verlegging van de regionale waterkering en de aanleg van nieuwe watergangen. De nieuwe waterkering zal globaal meelopen met de Nieuwe Staalweg waardoor een deel van de nieuwe bebouwing binnen hetzelfde peil- en beheergebied als de naastgelegen woningen komt te liggen en doorvaart mogelijk wordt.

Bodem en grondwater

De ontwateringsdiepte is in de bestaande situatie circa 0,8 meter onder maaiveld. In de toekomstige situatie zal in het polderdeel van de locatie een vergelijkbare grondwaterstand optreden. Weliswaar wordt de boezem verder landinwaarts verlegd, maar doordat deze een damwandconstructie krijgt zal de invloed van de boezem op de grondwaterstand in de omgeving beperkt zijn. Verder wordt in de toekomstige situatie het maaiveldniveau verhoogd. Het boezemdeel van de ontwikkeling krijgt een drooglegging van circa 0,9 meter. De vloerpeilen liggen 1,1 meter boven boezempeil. Omdat er kruipruimteloos wordt gebouwd wordt hier geen grondwateroverlast verwacht.

Waterkwantiteit

Om de kans op wateroverlast te verkleinen, is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert Hoogheemraadschap van Delfland het 'stand-still' beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem. Gezien het feit dat het plangebied in de huidige situatie geheel verhard is, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een toename van het verhard oppervlak. Met het oog op de waterhuishouding is deze afname aan verhard oppervlak een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie (binnen de Bieslandse Bovenpolder). Daarbij is echter wel van belang dat het plangebied in de huidige situatie deel uit maakt van het poldersysteem van de Bieslandse Bovenpoldervan Delfgauw. Met de verlegging van de regionale waterkering wordt een gedeelte van het plangebied onderdeel van het boezemgebied en daarmee van het boezemsysteem waartoe ook de binnenstad van Delft behoort. Dit maakt dat nieuw land wordt toegevoegd aan de boezem, waardoor compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. In het rapport in bijlage 18 is ingegaan op de gevolgen van de beoogde ingrepen voor het verhard oppervlak. Op boezemniveau is sprake van een toename aan verhard oppervlak. Binnen het plan wordt voldoende berging gerealiseerd, door middel van het graven van water en aanvullende vasthoudmaatregelen, om deze toename te compenseren. De precieze invulling van de compensatie wordt bepaald in overleg met Hoogheemraadschap van Delfland. Verder dient, conform de Keur van Hoogheemraadschap van Delfland, voor het graven van nieuwe watergangen een watervergunning te worden aangevraagd.

Waterkwaliteit

De Staalhaven ten noordwesten van het plangebied is aangewezen als KRW-lichaam (Kaderrichtlijn Water). Zowel bij de inrichting van het gebied en de bebouwing als bij de inrichting van het watersysteem wordt rekening gehouden met het aspect waterkwaliteit. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit negatief wordt beïnvloed worden geen uitlogende materialen toegepast in het plan. Op boezemniveau worden daarnaast natuurvriendelijke oevers gerealiseerd aan de zuidkant van het plan nabij de Oostpoortweg. Ten slotte worden door afkoppelen van verharde oppervlakken van de gemengde riolering bestaande gemengde overstorten beperkt.

Waterveiligheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een vervangende regionale waterkering. De ligging en de technisch uitvoering van de vervangende waterkering is in overleg met Delfland tot stand gekomen. Ten behoeve van de verlegging dient een watervergunning te worden aangevraagd. De oude waterkering wordt verlegd in overeenstemming met de gesprekken die gevoerd zijn met het Hoogheemraadschap. De nieuwe waterkering is vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan. In de planregels is een voorwaardelijke bepaling opgenomen waarmee is geborgd dat de bouwwerkzaamheden pas van start mogen nadat de waterkering is verlegd.

Het vloerpeil van de woningen in het deel boezemland van het projectgebied ligt circa 1,1 meter boven boezempeil. Het maaiveld komt gemiddeld 0,9 meter boven boezempeil te liggen. Op gebied van waterveiligheid is de inrichting met deze hoogtes dusdanig dat geen overlast op kan treden. In omliggend gebied zijn de maaiveldpeilen en vloerpeilen lager dan in het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw noodzakelijk een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Hemelwater wordt vertraagd afgevoerd naar het oppervlakte water overeenkomstig de volgende voorkeursvolgorde:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Voor de verwerking van hemelwater wordt in het gehele plan de voorkeursvolgorde aangehouden. In het rapport in bijlage 18 is uitgewerkt op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en hoe wordt voldaan aan de geldende normen en randvoorwaarden.

Klimaatadaptatie

Vergroening van de leefomgeving is één van de belangrijkste oplossingen voor het tegengaan van de opwarming van de stad. In het plangebied, aan de zijde van de rijksweg A13, wordt een brede groenstrook/talud voorzien welke wordt ingericht met een diversiteit aan grassen en beplanting. Naast het positieve effect tegen het opwarmen van de stad houdt de groenstrook ook hemelwater vast. Daarvoor zullen ook specifieke voorzieningen worden gerealiseerd onder het groene talud. Met vasthoudmaatregelen wordt invulling gegeven aan klimaatadaptief bouwen.

Conclusie

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling dient op basis van de Keur van Hoogheemraadschap van Delfland een watervergunning te worden aangevraagd. Er vinden diverse veranderingen aan het watersysteem plaats, die in nauw overleg met Hoogheemraadschap van Delfland zijn onderzocht en vormgegeven. In de regels van het bestemmingsplan zijn diverse zaken zoals de verlegging van de waterkering, de benodigde waterberging en het vasthouden van water in het plangebied geborgd.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan

4.11 Flora en fauna

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen ligt op circa 11 km ten westen van het plangebied. Het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland bevindt zich op circa 1,6 km van het plangebied. In figuur 4.7 is de ligging ten opzichte van deze gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0019.png"

Figuur 4.7 Plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.

De realisatie van het project en de toename van verkeer in de toekomstige situatie (zie paragraaf 4.5) zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Om deze reden is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Het in het onderzoek gehanteerde uitgangspunt van gasloos bouwen, ook van de niet woonfuncties, is verankerd in de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 17. Uit de resultaten blijkt dat de ontwikkeling van De Staal in de gebruiksfase niet leidt tot een depositietoename op verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000. Zeker als bij de realisatie wordt gekozen voor de inzet van recent (schoon) materieel, kan ook in de realisatiefase een depositiebijdrage worden uitgesloten. Daarbij is overigens uitgegaan van een hoog gemiddeld aantal draaiuren van zware machines gedurende de hele bouwperiode.

Soortenbescherming

Door Bureau Mertens is in april 2018 een quickscan beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd (zie bijlage 13). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat, in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels, het noodzakelijk is om groen te rooien en het omvormen van de opstallen buiten het broedseizoen uit te voeren en/ of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen. Dit kan bijvoorbeeld door vogelverschrikkers te gebruiken. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Daarnaast foerageren er mogelijk vleermuizen binnen en in de omgeving van het plangebied. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. De aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) kan niet worden uitgesloten. Effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten.

Deze gerichte veldinventarisatie is uitgevoerd in de periode mei 2019 tot en met augustus 2019. Uit de resultaten van het onderzoek (zie bijlage 14) komt naar voren dat in en direct rond het gebied gewone dwergvleermuizen foerageren. Er zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze vleermuissoorten er blijven foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Negatieve effecten op de vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Afhankelijk van het moment dat omgevingsvergunningen voor bouwen worden aangevraagd zal mogelijk nog aanvullend onderzoek nodig zijn om (wederom) aan te tonen dan ook dan geen negatieve effecten aan de orde zijn.

Aanvullend op het voorgenoemde onderzoek uit 2019 is met het oog op de sloop de opstallen aan de Staalweg specifiek onderzoek uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van open stootvoegen die in beginsel geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen (bijlage 21). In het onderzoek is ook een populier aan de oostzijde van de Staalweg meegenomen. Er zijn geen aanwijzingen van het voorkomen van vleermuizen vastgesteld. Ook hiervoor geldt dat afhankelijk van het moment van de daadwerkelijke sloop een actualisatie van het onderzoek noodzakelijk kan zijn.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en effecten op beschermde planten- en dierensoorten worden uitgesloten. Een gerichte veldinventarisatie heeft voor de sloop van de bestaande bebouwing uitgewezen dat er geen sprake is van verblijfplaatsen voor vleermuizen.

4.12 Conventionele explosieven

Toetsingskader

Delen van de gemeente Delft zijn verdacht op het aantreffen van niet-gesprongen explosieven. Indien er werkzaamheden plaatsvinden in deze gebieden, wordt geadviseerd om vervolgstappen te ondernemen in de explosievenopsporing. Hiervoor zijn drie mogelijkheden:

  • 1. Het laten uitvoeren van een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) voor het verdacht gebied. In de PRA wordt vastgesteld waar en welke (grond)werkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen de grenzen van het verdachte gebied alsmede tot welke diepte de (water)bodem geroerd is geweest. Het uiteindelijke doel van de PRA is om te bepalen of het verdacht gebied door naoorlogse werkzaamheden of voor de uitvoer van de geplande werkzaamheden (nog) verdacht is.
  • 2. Het laten uitvoeren van detectiewerkzaamheden.
  • 3. Indien mogelijk kunnen de voorgenomen werkzaamheden worden verplaatst en uitgevoerd buiten de op Niet-gesprongen explosieven verdachte gebieden.

Voor de overige delen in de gemeente Delft geldt dat er geen/onvoldoende aanwijzigingen zijn aangetroffen dat er oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waardoor Niet-gesprongen explosieven in/op de (water)bodem zijn achtergebleven. Deze gebieden zijn onverdacht op het aantreffen van Niet-gesprongen explosieven.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied bevindt zich in een gebied onverdacht op het aantreffen van conventionele explosieven. Dit betekent dat alle werkzaamheden op deze locatie op een reguliere wijze kunnen worden uitgevoerd.

4.13 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Binnen het plangebied zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Omdat deze onderzoeken op onderdelen verouderd zijn en daarnaast delen van het plangebied niet of onvoldoende zijn onderzocht, is in het kader van het bestemmingsplan in 2020 een nieuw gebiedsdekkend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksgebied is groter dan het bestemmingsplangebied (zie figuur 4.8). Het betreft een verkennend en nader bodemonderzoek, inclusief verkennend onderzoek naar asbest en PFAS in de grond. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Deze paragraaf geeft een samenvattend overzicht van de resultaten en conclusies.

Resultaten vooronderzoek

Uit het vooronderzoek is het volgende gebleken:

  • de onderzoekslocatie is verdacht voor diffuse (lichte) bodemverontreiniging met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB in de toplaag van de bodem;
  • de locatie is verdacht voor lokale verontreiniging met zware metalen in de ondergrond;
  • de locatie is verdacht voor lokale verontreiniging met minerale olie in de ondergrond;
  • de locatie is (beperkt) verdacht voor verontreiniging met asbest in de (puinhoudende) toplaag van de bodem;
  • de locatie is (beperkt) verdacht voor verontreiniging met PFAS in de bovengrond.

Resultaten verkennend en nader onderzoek

Diffuse verontreinigingen

De bovengrond is over het algemeen ten hoogste licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB. De inpandige zandige toplaag en de zintuigelijk meest verdachte zandige ondergrond zijn eveneens ten hoogste licht verontreinigd. De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese verdacht voor diffuse lichte bodemverontreiniging. Omdat maximaal lichte verontreinigingen in de grond zijn vastgesteld zijn sanerende maatregelen of een nader onderzoek niet nodig.

Lokale verontreinigingen

In de lokaal op de onderzoekslocatie aanwezige kleiige ondergrond met brokken puin is sprake van matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen (koper, lood en zink). Er dient nader onderzoek te worden uitgevoerd om de ernst en omvang van deze verontreinigingen vast te stellen.

Nader bodemonderzoek spot 3 (zware metalen)

Wat betreft het nader onderzoek naar spot 3 bevestigen de resultaten de onderzoekshypothese verwacht wordt een omvang >25 m3 met sterke verontreiniging met zware metalen in de ondergrond. De omvang van de verontreiniging is nog niet vastgesteld. Wat betreft de maximale diepte van de sterke verontreiniging wordt de onderzoekshypothese niet bevestigd: de sterke verontreiniging is op de maximaal onderzochte diepte nog aanwezig. Er is aanvullend nader onderzoek nodig om de omvang van de verontreiniging in horizontale en verticale zin vast te stellen.

Nader bodemonderzoek spot 4 (minerale olie)

Wat betreft het nader onderzoek naar spot 4 bevestigen de resultaten de onderzoekshypothese verwacht wordt een kleine spot (<25 m3) met sterke verontreiniging met minerale olie in de ondergrond. In het onderzoek zijn geen sterk verhoogde gehalten aan minerale olie vastgesteld rond en ter plaatse van de in voorgaand vastgestelde sterke verontreiniging met minerale olie in de ondergrond. Er is geen verder onderzoek nodig.

Asbest in grond

Uit de resultaten van het asbestonderzoek is gebleken dat in de actuele contactzone (in het onderzoek is de bovenste 1,0 meter van de bodem beschouwd) over het algemeen geen sprake is van verontreiniging met asbest. In één mengmonster is in de bovengrond een zeer licht verhoogd gehalte aan asbest vastgesteld als gevolg van de aanwezigheid van twee asbest deeltjes in de fijne fractie. De vastgestelde concentratie is ruimschoots lager dan de helft van de interventiewaarde, zodat er geen nader onderzoek asbest hoeft te worden uitgevoerd. De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese verdacht voor verontreiniging met asbest in de grond. Aangezien ten hoogste een zeer licht verhoogd gehalte aan asbest is vastgesteld, is geen nader asbest onderzoek nodig.

PFAS in grond

De resultaten bevestigen de onderzoekshypothese verdacht voor verontreiniging met PFAS in de bovengrond. Afgezien van het noordoostelijke terreindeel en de bermen aan de buitenrand van de onderzoekslocatie, is in de bovengrond maximaal sprake van zeer licht verhoogde gehalten (die bovendien ruimschoots onder de maximale waarden voor Wonen/industrie liggen). In de ondergrond is maximaal sprake van zeer licht verhoogde gehalten, die ruimschoots onder de maximale waarden voor Landbouw/natuur (en daarmee automatisch ook voor Wonen/Industrie) liggen.

In twee mengmonsters van de bovengrond (samengesteld met monsters van het noordoostelijke terreindeel van 'De Staal' en met monsters uit de bermen aan de buitenrand van de onderzoekslocatie) is een gehalte aan PFOS groter dan klasse Wonen/Industrie vastgesteld. Indien ter plaatse van de aangetroffen verontreinigingen afvoer van grond gaat plaatsvinden, moet er rekening mee worden gehouden dat deze grond niet elders hergebruikt kan worden en dus moet worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Afhankelijk van de hoeveelheid grondverzet is mogelijk aanvullend onderzoek nodig.

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De herkomst hiervan is niet bekend. Aangezien het gaat om een lichte verontreiniging is geen nader onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0020.png"

Figuur 4.8 Onderzoekslocatie met boringen en spots met verontreinigingen

Conclusie

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit binnen grote delen van het plangebied voldoende is voor de beoogde bestemmingen. Op een aantal locatie is nader bodemonderzoek noodzakelijk. Het betreft:

  • nader bodemonderzoek uit te voeren naar de matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen (koper, lood en zink) in de lokaal aanwezige kleiige ondergrond met brokken puin (boringen 51 en B3) om de ernst en omvang van deze verontreinigingen vast te stellen;
  • aanvullend nader onderzoek ter plaatse van spot 3 (zware metalen) naar de horizontale en verticale omvang van deze verontreiniging;
  • Indien ter plaatse van het noordoostelijke terreindeel of de bermen aan de buitenrand van het terrein afvoer van grond gaat plaatsvinden moet er rekening mee worden gehouden dat deze grond niet elders hergebruikt kan worden en dus moet worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Afhankelijk van de hoeveelheid grondverzet is mogelijk aanvullend onderzoek nodig om te bepalen hoeveel grond in potentie niet herbruikbaar is.

Op basis van de resultaten van het aanvullend onderzoek zullen de vervolgstappen worden bepaald. Zo nodig zullen saneringsmaatregelen worden getroffen zodat de bodem geschikt is voor de beoogde functies. Met het oog op de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is van belang dat rekening wordt gehouden met de eventuele daarmee samenhangende kosten. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.14 Archeologie

Toetsingskader

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

De gemeente Delft beschikt over een eigen archeologische beleidsadvieskaart. Een uitsnede van deze kaart is in figuur 4.9 weergegeven. Deze kaart toont op welke locaties archeologische resten kunnen worden verwacht en koppelt deze aan vrijstellingsgrenzen. Wettelijk gezien geldt landelijk een vrijstellingsgrens van 100 m2, gemeentes mogen echter zowel naar beneden als naar boven afwijken van deze grens, mits dat goed onderbouwd wordt. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0021.jpg"

Figuur 4.9 Uitsnede van de Archeologische verwachtings- en beleidskaart (bron: Gemeente Delft)

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek tot bodemingrepen met een oppervlakte van 200 m2 en een diepte van 40 cm.

Onderzoek

Omdat de onderzoeksgrenzen worden overschreden is in opdracht van de gemeente Delft voor het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15, Delftse Archeologische Notitie 78). Op basis van dit onderzoek is geadviseerd om voor de zone waarin vanaf 1550 het gemeentelijke recycledepot heeft gelegen een booronderzoek uit te laten voeren. Voor de rest van het terrein is geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Een verkennend booronderzoek is uitgevoerd voor de depotzone (zie figuur 4.10). Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek (zie bijlage 16, Delftse Archeologische Notitie 83) wordt geadviseerd bij bodemingrepen dieper dan 1,10 m -NAP het plan opnieuw voor te leggen aan het bevoegd gezag. Indien vervolgonderzoek wordt vereist, zal dat in eerste instantie plaatsvinden in de vorm van inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Ook bij de aanleg van water en het plaatsen van ondergrondse vuilcontainers dient rekening te worden gehouden met eventuele archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0022.png"

Figuur 4.10 Ligging plangebied verkennend booronderzoek

Conclusie

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de archeologische dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek, geldt voor deze gronden een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen die zich beperken tot -1,10 m -NAP (circa 1,60 m -maaiveld ten tijde van het uitgevoerde onderzoek). Het (gedeeltelijk) doorschuiven van de archeologische onderzoeksverplichting naar de vergunningfase staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Aanvullend onderzoek zal worden uitgevoerd bij aanvraag omgevingsvergunning.

4.15 Cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten of cultuurhistorisch waardevolle panden aanwezig. Wel ligt het plangebied in de relatieve nabijheid van de historische binnenstad van Delft. De historische binnenstad is op 11 september 1978 door het Rijk definitief aangewezen als beschermd stadsgezicht. De contour van het beschermde gebied is door het Rijk vastgesteld en viel in principe samen met de ligging van de middeleeuwse omwalling. Het van rijkswege beschermde gebied is in 2011 uitgebreid.


De aanwijzing als beschermd stadsgezicht heeft voornamelijk consequenties voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied zelf. Dit is in de betreffende bestemmingsplannen geregeld. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waardering van het gebied en wil het toekomstig functioneren daarvan veiligstellen. Omdat het plangebied op relatief korte afstand is gelegen, kan een 70 m hoge woontoren worden gezien als een mogelijke verstoring van de cultuurhistorische kwaliteiten. De mogelijkheden voor hoogbouw in de verschillende gebieden rond de historische binnenstad van Delft zijn onderzocht in de Beleidsnota bouwhoogten Delft (zie paragraaf 3.4). Hierin wordt geconcludeerd dat hoogbouw tot de mogelijkheden behoort onder voorbehoud van het opstellen van een Hoogbouw Effectrapportage. Hieraan is invulling gegeven met de notities in bijlage 1, 2 en 3 van deze toelichting.

4.16 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 346 woningen met maximaal 6.350 m2 aan commerciële functies. Daarmee worden de drempelwaarden niet overschreden. Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, waarin is nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De m.e.r.-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 19 .

Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Op onderdelen zijn er wel maatregelen noodzakelijk :

  • Wegverkeerslawaai: Vanwege de optredende geluidbelastingen door het wegverkeer zijn maatregelen noodzakelijk om te komen tot een aanvaardbare akoestische situatie. Onderdeel van het hogere waardenbesluit en het Stap 3-besluit is een toolbox waarin per akoestische woningcategorie de prestatie eisen zijn vastgelegd. Afhankelijk van de hoogte van de geluidbelasting in relatie tot de maximale grenswaarde en de aanwezigheid van een geluidluwe zijde, valt iedere woningen binnen het plan binnen één van de beschreven categorieën. Per woningcategorie is vastgelegd welke prestatie-eisen gelden. Van deze eisen is aangegeven in welk kader ze worden getroffen. Hetzij in het kader van stap 2 (maatregelen om te voldoen aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid), dan wel in het kader van stap 3 (compenserende maatregelen gekoppeld aan het Stap 3-besluit op grond van de Interimwet Stad & Milieubenadering). Compenserende maatregelen zijn hogere eisen (ten opzichte van Bouwbesluit 2012) ten aanzien van het binnenniveau, luchtgeluidisolatie en contactgeluidisolatie. Andere uitwerkingen zijn toegestaan mits het resultaat gelijkwaardig is aan de beschreven prestatie-eis. In de planregels is geborgd dat wordt voldaan aan de prestatie eisen zoals vastgelegd in de toolbox. Met de te treffen maatregelen is voor alle woningcategorieën sprake van een aanvaardbare akoestisch situatie.
  • Externe veiligheid: nabij het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de A13. In lijn met het advies van de Veiligheidsregio zullen maatregelen worden getroffen die zijn gericht op het vergroten van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een eventuele calamiteit. De gebouwen zullen worden voorzien van het ventilatiesysteem dat met en eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Vluchtwegen worden zodanig te situeren dat het mogelijk is om de gebouwen te ontvluchten van de A13 afgekeerde zijde. Verder zullen toekomstige bewoners en gebruikers worden geadviseerd hoe te handelen bij een incident met gevaarlijke stoffen.
  • Bodemkwaliteit: binnen het plangebied is sprake van bodemverontreinigingen. Op basis van de resultaten van het nog uit te voeren nader bodemonderzoek zullen waar nodig maatregelen worden getroffen zodat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmeringen oplevert voor de beoogde herontwikkeling.

Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft het bevoegd gezag op basis van de informatie uit de m.e.r.-beoordelingsnotitie en rekening houdend met de te treffen maatregelen, besloten om in het kader van het bestemmingsplan voor De Staal geen m.e.r.-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan biedt een redelijk flexibel kader waarbinnen nog verschillende invullingen, uitvoeringen en inrichtingen mogelijk zijn. Zo is de exacte vorm van de bebouwing niet vastgelegd. zodat bij uitwerking van de bouwplannen nog kan worden ingespeeld op marktontwikkelingen en wensen van toekomstige bewoners. Van belang is echter ook dat het bestemmingsplan voldoende zekerheid moet bieden voor de omgeving. Daarom zijn in het bestemmingsplan wel de maximale grenzen aangegeven waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden. Binnen de bouwvlakken zijn de bouwmogelijkheden flexibel. Naar buiten toe biedt het nieuwe bestemmingsplan zekerheid.

Op de verbeelding (de plankaart) zijn de bouwvlakken aangegeven waarbinnen mag worden gebouwd. De afstand tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw ligt daardoor vast. Daarnaast is de maximale bouwhoogte vastgelegd. De maximale bouwmogelijkheden liggen daardoor vast. Dat geldt ook voor de gebruiksmogelijkheden. Naast wonen gaat het onder meer om bedrijvigheid, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en horeca.

Voor de functie wonen is een maximum aantal woningen vastgelegd (totaal maximaal 346 inclusief 2 groepswoningen voor begeleid wonen). De optelsom van het maximale aantal woningen binnen de verschillende bouwvlakken is echter groter. Dit is gedaan ten behoeve van de flexibiliteit in het woningbouwprogramma. Zo kunnen woningaantallen binnen de verschillende bouwvlakken worden uitgewisseld zolang het totale aantal woningen niet boven de 346 uitkomt. Voor andere functies is een maximum oppervlak opgenomen, dat deels ook is verdeeld over verschillende bouwvlakken.

5.2 Opzet regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Gemengd

De bestemming 'Gemengd' geldt voor het gedeelte van het plangebied waar het multifunctionele gebouw is beoogd. Ter plaatse van deze bestemming zijn woningen, bedrijven, dienstverlenende functies en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het grote groene talud maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Hier zal sprake zijn van een groen landschap dat grotendeels wordt "ondersteund"door gebouwde voorzieningen. Hiervoor is ook een specifieke regeling opgenomen.

Het multifunctionele gebouw is in eerste instantie bedoeld voor bedrijfsateliers: vernieuwende en ambitieuze bedrijven van beperkte omvang, vaak in de beginfase en veelal gericht op (creatieve) zakelijke dienstverlening en nieuwe opkomende technologieën. Deze bedrijfsateliers passen binnen de categorieën 1 en 2 uit de Lijst van bedrijfstypen die binnen de bestemming 'Gemengd' zijn toegestaan. Voor deze functies geldt een maximale oppervlaktemaat van 3.700 m2. Het totaal aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer dan 346 bedragen wat betekent dat wanneer er bijvoorbeeld meer woningen binnen blok 6 komen, binnen andere bouwvlakken met de bestemming 'Woongebied' minder woningen gerealiseerd kunnen worden.

Naast de genoemde functies is binnen blok 6 een parkeergarage toegestaan alsmede zaken als afvalvoorzieningen, groen en water. Met specifieke aanduidingen wordt verder geregeld dat delen van de bebouwing worden afgedekt met een groen dak/talud en dat op enkele locaties geen woningen zijn toegelaten.

De maximaal toelaatbare bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding opgenomen.

In deze bestemming en in de bestemming 'Woongebied' worden de relevante regels vanuit het Stap-3 Besluit Interimwet Stad- & Milieubenadering ook opgenomen, zodat de compenserende maatregelen uit de Interimwet geborgd zijn in het bestemmingsplan. Daarnaast bevat deze bestemming regels ten aanzien van gasloos bouwen voor niet-woonfuncties

Groen

De groenvoorziening inclusief de bermsloot aan de oostzijde van het plangebied langs de afrit van de A13 heeft de bestemming 'Groen' gekregen.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op de verkeersruimte in het gebied. De benodigde verkeersruimte ligt overigens deels ook binnen de bestemmingen 'Woongebied' en 'Gemengd'

Water en waterberging

Structuurbepalend water binnen het plangebied is voorzien van de bestemming 'Water'. Dit betreft de gracht rond blok 1 en 2 die in verbinding staat met de Delftse Schie.

Daarnaast zijn in artikel 12.4 Waterberging specifieke regels opgenomen vanwege de klimaatopgave.Ter toelichting het onderstaande:

Ten aanzien van de klimaatopgave dient in het plangebied compenserende waterberging te worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze dient effectief beschikbaar te zijn en blijven. Voor een uitgebreide uitleg van mogelijkheden kan worden verwezen naar de 'richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces' van het Hoogheemraadschap van Delfland. Te vinden via richtlijn-vasthoudmaatregelen (hhdelfland.nl).

Bij voorkeur vindt compensatie plaats door het realiseren van extra oppervlaktewater. Indien het voor een ontwikkeling niet mogelijk is om compensatie in oppervlaktewater te realiseren, kan ook worden gekozen voor het treffen van vasthoudmaatregelen ter compensatie van versnelde afvoer van hemelwater. Het principe is daarbij vasthouden- bergen- afvoeren. Toename van verhard oppervlak zorgt ervoor dat regenwater minder gemakkelijk in de bodem kan infiltreren en versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of rioolstelsel. In combinatie met toenemende extreme neerslag door klimaatverandering kan dit voor overlast zorgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0023.png"

Indien wordt gekozen voor het treffen van vasthoudmaatregelen is het belangrijk dat deze goed functioneert en ook op lange termijn betrouwbaar is. De maatregelen dienen dus effectief te zijn en blijven. In de specifieke gebruiksregel is gekozen voor de term effectief beschikbaar, omdat er meerdere mogelijkheden zijn voor het treffen van vasthoudmaatregelen. Om te bewerkstelligen dat vasthoudmaatregelen worden getroffen die functioneel en effectief zijn en voldoen aan de huidige maar ook de toekomstige richtlijnen van het hoogheemraadschap, is voor een flexibele maar dekkende term gekozen.

Een aantal relevante voorwaarden hierbij is o.a.:

  • De waterberging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal 48 uur weer beschikbaar
  • Het in stand houden van bergingscapaciteit op lange termijn (beheer en onderhoud).
  • De bergingscapaciteit moet het hele jaar door beschikbaar zijn met uitzondering van de ledigingstijd
  • Minimaal het te compenseren oppervlak voert hemelwater af via de voorziening

Voorbeelden van maatregelen zijn; aanleg van groene daken of kratten die een overschot aan hemelwater opvangen. Het idee is en blijft; water vasthouden/ bergen/ afvoeren. Uiteraard zijn meerdere maatregelen mogelijk, mits de essentie en het doel van vasthoudmaatregelen in acht worden genomen.

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is van toepassing op de ontwikkeling van een groot deel van de geplande woningen. De blokken 1 (grachtenwoningen) en 2 (herenhuizen) zijn het meest flexibel bestemd door het opnemen van een groot bouwvlak met bebouwingspercentage en maximale hoogtemaat. Het bieden van flexibiliteit is hier mogelijk door de grotere afstand tot omliggende bebouwing en de Staalweg door het water waarmee beide blokken worden omringd. In de bestemming is ook wegverkeer toegestaan om de woningen te ontsluiten en de aansluiting op de omringende wegen mogelijk te maken.

De overige bouwvlakken zijn veelal strakker rond de beoogde bebouwing getrokken met een flexibiliteitsmarge van 1-2 meter. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak en binnen de op de verbeelding aangegeven hoogtematen toegestaan. Buiten het bouwvlak mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. De ruimte buiten het bouwvlak kan worden benut voor bijbehorende voorzieningen zoals verblijfs- en verkeersvoorzieningen, groen en water.

Het maximum aantal woningen is zowel vastgelegd binnen de bouwvlakken als binnen het totale plangebied. Ten behoeve van de flexibiliteit is de optelsom van het maximum aantal woningen binnen de verschillende bouwvlakken groter dan het maximum aantal woningen voor het totale plangebied. Binnen het totale plangebied zijn maximaal 346 woningen, waaronder twee groeps(zorg)woningen met maximaal 8 eenheden toegestaan.

Binnen enkele bouwblokken zijn ook andere functies toegestaan. Deze zijn aangeduid met de functieaanduidingen. Op de eerste twee bouwlagen van de toren zijn bedrijven, dienstverlening, kantoren en/of horeca toegestaan. De maximale oppervlakte van deze functies bedraagt 2.500 m2 waarbij de maximale bedrijfsvloeroppervlakte kantoren 1.000 m2 mag bedragen en de maximale bedrijfsvloeroppervlakte aan horeca 300 m2. Ter plaatse van blok 3 zijn maatschappelijke functies, en op de eerste bouwlaag toegestaan. De oppervlakte van deze functies is voor blok 3 gelimiteerd tot 150 m2. Daarnaast zijn binnen blok 3 ook zorgwoningen met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Dit kunnen ook groepswoningen zijn, waar onder begeleiding en met gemeenschappelijke voorzieningen wordt gewoond.

De maximaal toelaatbare bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding opgenomen.

In deze bestemming en in de bestemming 'Gemengd' worden de relevante regels vanuit het Stap-3 Besluit Interimwet Stad- & Milieubenadering ook opgenomen, zodat de compenserende maatregelen uit de Interimwet geborgd zijn in het bestemmingsplan. Daarnaast bevat deze bestemming regels ten aanzien van gasloos bouwen voor niet-woonfuncties

Leiding - Hoogspanning

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een ondergrondse hoogspanningsverbinding. De belangen, verbonden aan deze leiding, zijn in de regels beschermd via de bestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Op grond van deze bestemming is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen (veiligheid) van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

Waarde - Archeologie

Deze bestemming is toegekend aan het hele plangebied. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast is voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Een archeologisch rapport is in de regeling opgenomen als indieningsvereiste bij de aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen dan wel aanleggen. Overigens is voor een deel van de gronden dit onderzoek al (volledig) uitgevoerd, maar dit zal bij omgevingsvergunning worden bekrachtigd.

Waterstaat - Waterkering

In het plangebied komt een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.

Aangezien het plan voorziet in een verlegging van de waterkering is het nieuwe tracé ook vastgelegd op de verbeelding en geborgd via de regels.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

In de algemene bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen en laden en lossen.

Ten aanzien van de klimaatopgave is, zoals hiervoor onder Water aangegeven, in de algemene bouwregels een voorwaardelijke verpichting opgenomen ten aanzien van de instandhouding en compensatie van de waterberging in het plangebied.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 13.1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 13.2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden.

Slotregel

Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor particuliere ontwikkelingen. De projecten richten zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de verkoop /verhuur van woningen en bedrijfsruimten. In de exploitatie is tevens rekening gehouden met de kosten voor bodemsanering. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Dit geldt ook voor eventuele planschade. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat deze kosten voor rekening komen van de ontwikkelaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier zijn doorlopen.

Participatie

Door de initiatiefnemer is gesproken met alle partijen die momenteel in het plangebied zijn gevestigd. Daarnaast is door de initiatiefnemer op 8 juli 2020 een inloopdag en -avond georganiseerd voor buurtbewoners. De geïnteresseerden zijn tijdens deze bijeenkomst geïnformeerd over de plannen voor de beoogde ontwikkeling. Naar aanleiding van de participatie is er een nieuwsbrief aan de geïnteresseerden toegestuurd. Deze is opgenomen als bijlage 20.

Vooroverleg

Voorafgaand aan het wettelijk vooroverleg is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente Delft. De uitkomsten hiervan hebben op een aantal punten geleid tot wijzigingen in het plan. Het concept-ontwerp bestemmingsplan is gestuurd naar de volgende overlegpartners:

1. Rijkswaterstaat;

2. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

3. Provincie Zuid-Holland;

4. Veiligheidsregio Haaglanden;

5. GGD Haaglanden;

6. Hoogheemraadschap van Delfland;

7. Gemeentebestuur Pijnacker-Nootdorp

8. KPN;

9. Evides Waterbedrijf;

10. Tennet Zuid-Holland;

11. Nederlandse Gasunie;

12. Stedin;

13. Pipeline Control;

14. Stichting DUWO;

15. Vidomes;

16. Woonbron Delft;

17. Vestia Delft;

18. MKB Delft;

19. VNO-NCW Delft;

20. KHN Delft;

21. BOB Delft.

De volgende instanties hebben niet gereageerd op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

1. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

2. Vestia Delft;

3. Evides Waterbdrijf;

4. Steding;

5. Stichting DUWO;

6. Vidomes;

7. Woonbron Delft;

8. MKB Delft;

9. VNO-NCW Delft;

10. KHN Delft;

11. BOB Delft;

12. Gemeentebestuur Pijnacker-Nootdorp.

De volgende instanties hebben een reacties gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan:

1. Rijkswaterstaat;

2. Provincie Zuid-Holland;

3. Hoogheemraadschap Delfland;

4. KPN

5. Tennet Zuid-Holland;

6. Nederlandse Gasunie;

7. Pipeline Control;

8. Veiligheidsregio Haaglanden;

9. GGD Haaglanden.

De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

1. Rijkswaterstaat

Samenvatting

1.1. Mobiliteit

Rijkswaterstaat verlangt dat bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen een analyse wordt opgesteld van de verkeersintensiteiten waarbij de verkeerseffecten van het plan op de (aansluiting van) rijksweg ‘A13’ in beeld worden gebracht. De ontwikkelingen die uw plan mogelijk maakt, vallen hieronder. Daarom dient de genoemde analyse aanwezig te zijn, maar deze ontbreekt.

Ik verzoek u een mobiliteitsparagraaf op te nemen in uw bestemmingsplan waarin u inzicht geeft in: de mobiliteit die wordt gegenereerd, de gevolgen voor de rijkswegen, de ontsluiting (openbaar vervoer, wegen), de consequenties van de verkeerstoename op de aansluitingen van de rijkswegen, de te treffen maatregelen om de bereikbaarheid te garanderen en om bereikbaarheidsproblemen in de omgeving te beheersen en de financiële haalbaarheid van die maatregelen en hoe de realisering hiervan is geborgd.

Bovendien gaat de verkeersanalyse (bijlage 10) uit van 282 woningen, dit strookt niet met het akoestisch onderzoek waarin maximaal 330 woningen worden toegestaan.

Antwoord
Conform het verzoek van de Rijkswaterstaat is het onderzoek aangepast en is mobiliteitsparagraaf aangevuld.

Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van de toelichting.

1.2. Geluid

Samenvatting
Ik verzoek u om met Rijkswaterstaat in overleg te treden inzake het opstellen van de nadere onderbouwing voor het Stap-3 besluit en andere afstemming.

Antwoord
Het Stap3 besluit kent een afzonderlijk traject. In het kader van dat project heeft er in september een overleg plaatsgevonden met de betrokken partners, waaronder Rijkswaterstaat, om het plan toe te lichten. Tijdens dit overleg heeft de Rijkswaterstaat de gemeente gewezen op de aanpak met betrekking tot verhogen en verlengen van de geluidschermen langs de A13 in het kader van de uitvoering van MJPG-maatregelen (MeerJarenPlanGeluid). Naar aanleiding hiervan is de ontwikkelaar gevraagd om in gesprek te gaan met de Rijkswaterstaat en onderzoek te doen naar mogelijke mee-koppelmaatregelen.

Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

2. Provincie Zuid-Holland

Samenvatting
De provincie heeft verzocht het concept-ontwerpbestemmingsplan te willen ontvangen. De provincie was in de veronderstelling dat de bestemming ‘ commercieel’ betrekking had op ‘detailhandel’. Dat is niet het geval. Geen andere opmerkingen op het plan ontvangen.

Antwoord
Ter kennisname aangenomen, zonder deze van een nadere reactie te voorzien.

Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3. Hoogheemraadschap Delfland (HHD)

HHD heeft een informele reactie ingediend die als een formele reactie wordt meegenomen.

3.1. Watercompensatie

Samenvatting
HHD geeft aan de ontwikkeling resulteert in een waterbergingsopgave van 683 m3/ha plangebied. Delfland heeft de voorkeur voor compensatie in oppervlaktewater, maar voor de extra opgave vanuit klimaatadaptatie zijn vasthoudmaatregelen bespreekbaar. Aanleg en instandhouding van vasthoudmaatregelen moet in de planregels worden geborgd.

Antwoord
Aanleg en instandhouding van vasthoudmaatregelen is geborgd in de planregels, zie hiervoor artikel 12.4.

Conclusie
Conform het verzoek van HHD wordt de waterbergingsopgaven 683 m3/ ha plangebied. Daarnaast wordt de aanleg en instandhouding van vasthoudmaatregelen in de planregels geborgd.

3.2. Verleggen waterkering

Samenvatting
Het plan kan doorgang vinden mits de regionale waterkering wordt verlegd conform de nog te verkrijgen watervergunning. Mocht er onverhoopt een verandering in plannen plaatsvinden dan dient de dubbelbestemming waterstaat waterkering op de verbeelding te worden aangepast. De legger en de keur van Delfland zijn hierbij leidend, werken in de leggerzonering is niet toegestaan zonder watervergunning.

Antwoord
Ter kennisname aangenomen.

Conclusie
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.3. Waterkwaliteit

Samenvatting
Het creëren van natuurvriendelijke oevers is wel wenselijk en kan bijdragen aan de omgevingskwaliteit. Er bestaat echter in dit gebied een risico op instroom en ophoping van kroos vanuit de Schie. Delfland adviseert om maatregelen te onderzoeken om instroom van kroos te beperken.

Antwoord
Op advies van het HHD is gekeken naar mogelijkheden om instroom van kroos te voorkomen. Een drijfbalk lijkt is in dit geval de meest voor de hand liggende oplossing. Dit is een drijvende balk die het drijvende vuil en kroos tegenhoudt. De keerzijde is echter dat het niet helpt tegen kroos achter het balk. Bovendien blokkeert een dergelijke balk de vaarroute naar de Staalhaven. Naar aanleiding hiervan is contact geweest met HHD om dit nader te bespreken. Geconstateerd is dat een drijfbalk geen optimale oplossing biedt. Het HHD heeft bevestigd dat een maatregel als een drijfbalk geen oplossing is en dat er weinig te doen is aan kroos. Dit is een groter aandachtspunt dan alleen bij deze ontwikkeling en dé oplossing hiervoor is er niet.

Conclusie
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.4. Tekstueel

Samenvatting
Tot slot heeft Delfland tekstuele opmerkingen geplaatst.

Antwoord
Conform het voorstel worden de tekstuele opmerkingen overgenomen.

Conclusie
De reactie heef wel geleid tot aanpassing van het plan

4. KPN

Samenvatting
KPN heeft aangegeven dat het plan consequenties kan hebben voor de huidige infrastructuur van KPN, ook voor de omliggende woningen en bedrijven. KPN stelt voor om in gesprek te blijven over de nadere uitwerking van het plan.

KPN verzoekt om voor de planontwikkelingen gegevens op te vragen bij de KLIC om de aanwezige kabels en leidingen in de ondergrond in beeld te brengen.

Antwoord
De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor het bouwrijp maken van het plangebied. Het is dan ook aan de ontwikkelaar om het gesprek aan te gaan met KPN.

KPN heeft te kennen gegeven dat er geen straalpaden meet van kracht zijn en dat er vrij kan worden gebouwd.

Conclusie
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan en leidt ook niet tot onuitvoerbaarheid van het plan.

5. Tennet

5.1 belemmerde strook

Samenvatting
Het is niet goed te bepalen of de belemmerde strook juist is opgenomen. Het is onduidelijk of de

sloot ten oosten van het plangebied behouden blijft of gedempt gaat worden.

Antwoord
De betreffende sloot ten oosten van het plangebied wordt aan die zijde niet gedempt. Het geen betekent dat daar ook niet zal worden gebouwd. De belemmerde strook van 7 meter wordt in acht genomen en is dan ook juist opgenomen op de verbeelding. De verbeelding is echter wel aangepast. De functieaanduiding specifieke vorm van groen-talud is duidelijke aangegeven.

Conclusie
De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

5.2 bestemming ‘ groen’

Samenvatting
Daarnaast geeft Tennet aan dat de regels met betrekking tot de bestemming ‘ groen ’ een talud van 6 meter hoog toestaan, oplopend vanaf het kabelbed. Volgens Tennet kan dit van invloed zijn op de zetting van de grond, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de levensduur en everingszekerheid van de kabels. Daarnaast wordt ook de bereikbaarheid bemoeilijkt.

Antwoord
Ten aanzien van de bestemming ‘ groen’ en het toegestane talud geldt dat de ontwikkelaar voor nadere afstemming contact heeft gehad met Tennet. Dit uitvoering van het talud zal – indien nodig- worden voorgelegd aan Tennet. De aanduiding is verplaatst tot aan de westzijde van de sloot en de kabel ligt aan de oostzijde daarvan.

Conclusie
De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

6. Nederlandse Gasunie

Samenvatting
Het plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen zoals bepaald in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hieruit is gebleken dat het plangebied buiten het 1% letaliteitsgrens van de dichts bij gelegen leiding valt. Deze leiding heeft dan ook geen invloed op de verdere planontwikkeling.

Antwoord
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie
De reactie leidt niet tot aanpassing van het plan.

7. Pipeline Control

Samenvatting
Binnen het plangebied liggen geen kabels en/of leidingen welke in het beheer is van Pipeline.

Antwoord
De reactie is ter kennisgeving aangenomen.

Conclusie
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

8. Veiligheidsregio Haaglanden

Samenvatting
Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A13 is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Gezien de afstand van deze risicobron tot het plangebied wordt als gevolg van de ontwikkeling een geringe toename van het groepsrisico (van 0,531 naar 0,566) verwacht.

De Veiligheidsregio adviseert om in de objecten een voorziening te plaatsen zodat de ventilatie met en eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Daarnaast adviseert de Veiligheidsregio een vluchtweg te realiseren vanuit de objecten richting de omgeving in een afgekeerde zijde van de A13. Verder adviseert de Veiligheidsregio om het personeel, de begeleiding en/of BHV-organisatie voor te bereiden op incidenten met gevaarlijke stoffen. Tot slot adviseert de Veiligheidsregio om bewoners en vaste gebruikers binnen het invloedsgebied te informeren over de verschillende risico’s en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen.

Antwoord
Het plan is aangevuld met de verantwoording van het groepsrisico in de toelichting van het BP? Voor het overige geldt dat de reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De adviezen van de Veiligheidsregio hebben geen betrekking op het bestemmingsplan, maar op maatregelen die bij e bouw kunnen worden getroffen (ventilatievoorzieningen en het informeren van bewoners). Conform het advies van de Veiligheidsregio worden de maatregelen die niet passen binnen het estemmingsplan doorgezet naar andere afdelingen binnen de gemeente zodat deze maatregelen binnen andere ruimtelijke procedures of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd.

Conclusie
Deze reactie leidt tot aanvulling van het plan met betrekking tot verantwoording van het groepsrisico.

9. GGD Haaglanden

De locatie
De GGD adviseert deze locatie niet te bestemmen voor woningbouw. De gemeente Delft onderschrijft de argumenten die de GGD geeft, zowel voor als tegen het gebruik van deze locatie. De gemeente maakt daarin echter een andere afweging. Doorslaggevend is de enorme behoefte aan nieuwe woningen in de Delft en de regio en de wens het groene buitengebied daarbij zoveel mogelijk te ontzien.

9.1 Toelichting

Samenvatting
GGD Haaglanden vraagt aandacht voor het aspect windhinder. Het is onduidelijk hoe het realiseren van een acceptabel windklimaat in het plan wordt geregeld.

Antwoord
In het kader van het plan is er een windhinderonderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat er geen sprake is van windgevaar dan wel gevaarlijke situaties. In het grootste deel van het gebied is het windklimaat goed (klasse A comfortabel), dat geldt zeker voor de verblijfsgebieden.

Conclusie
De reactie leidt niet tot aanpassing van het plan

9.2 Klimaatadaptatie

Samenvatting
Daarnaast vraagt GGD Haaglanden aandacht voor klimaatadaptatie. In het plan wordt hier weinig aandacht aan besteed.

Antwoord
Het gebied is op dit moment voor het grootste gedeelte verhard, alleen langs de Staalweg zijn op dit moment bomen aanwezig. In het gebied wordt nieuw oppervlaktewater gerealiseerd dat in verbinding staat met de boezem. Dit water zal voor verkoeling in het gebied zorgen. Ook de groene wal langs de A13 zal een verkoelend effect hebben. Ten opzichte van de bestaande situatie zal er verbetering optreden. Dit is vooral voor de bestaande woningen in de omgeving relevant. Met de ontwikkelaar worden gesprekken gevoerd voor het toepassen van maatregelen op woningniveau zoals groene daken, gevelgroen en daktuinen.

Conclusie
De reactie leidt tot aanpassing van de toelichting

9.3 Geluid

Tot slot verzoekt GGD om onderstaande passage met betrekking tot het aspect geluid toe te voegen.

‘ Geluid is na luchtverontreiniging de milieufactor met de tweede grootste ziektelast in Nederland. De belangrijkste gezondheidseffecten van blootstelling aan geluid in de woonomgeving zijn (ernstige) hinder en (ernstige) slaapverstoring. Hinder kan al optreden vanaf geluidsniveaus van 40 dB en is ook afhankelijk van het soort geluid en de context van het geluid. Bij een geluidbelasting van meer dan 60 dB neemt het risico op hart- en vaatziekten aantoonbar toe. Blootstelling aan geluid kan ook leiden tot een verminderd prestatievermogen en leerproblemen bij kinderen. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in een recent advies sterk aanbevolen om geluidniveaus als gevolg van wegverkeer terug te brengen tot beneden 53 dB.’

In aanvulling daarop verzoeken wij om in de rapportage de volgende aspecten toe te voegen:

  • Neem ook de cumulatieve geluidbelasting op in de tabellen,
  • Besteed ook expliciet aandacht aan de nachtelijke geluidbelasting (Lnight) vanuit de verschillende bronnen, i.v.m. slaapverstoring.

Antwoord

Het vertrekpunt bij projecten in de gemeente Delft is voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Gezien het feit dat de gemeente Delft, in navolging van de provincie, de afweging heeft gemaakt binnenstedelijk te verdichten is het onvermijdelijk dat op geluidbelaste locaties gebouwd wordt. De Staal is één van deze locaties. Om de geluidsbelasting te beperken is onder andere de wal parallel aan de A13 opgenomen. Bij de geluidsbelasting zoals die nu is opgenomen in het voorontwerp is nog geen rekening gehouden met maatregelen bij de ontvanger. De reden hiervoor is da deze maatregelen momenteel worden uitgewerkt. Te denken aan bijvoorbeeld een vliesgevels, loggia’s, dove gevels, suskasten etc. Voor de toren is al een pakket maatregelen ontwikkeld dat de geluidsbelasting fors reduceert. Ook voor de overige woningen in het gebied wordt onderzocht welke maatregelen op woningniveau genomen kunnen worden om de geluidsbelasting bij de te openen delen te beperken. Doel hiervan is dat bij elke woning bij een aantal (slaap-) kamers een raam (of ander geveldeel) geopend kan worden waarbij de geluidsbelasting aan de voorkeursgrenswaarde voldoet. In de nadere uitwerking zal de geluidsbelasting en de te nemen maatregelen uitgebreid worden toegelicht.

Gezien de ligging van het plangebied en daarmee de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de A13 kan niet worden voldaan aan de wettelijke grenswaarde voor wegverkeerslawaai zoals vastgelegd in de Wet Geluidhinder. Dit volgt uit het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van deze ontwikkeling is uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan is in het kader van de Wet geluidhinder onderzoek gedaan naar geluidreducerende maatregelen en de effecten daarvan. Gebleken is dat het niet mogelijk om de gewenste ontwikkeling met toepassing van geluidreducerende maatregelen zodanig te reduceren dat wordt voldaan aan de Wgh. De Interimwet Stad- en Milieubenadering biedt onder voorwaarden mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke grenswaarden. In dat kader is nader onderzoek gedaan naar maatregelen. In het Stap 3 besluit worden de onderzochte oplossingen en de effecten nader toegelicht. Te denken aan bijvoorbeeld de indeling van woningen; om deze zo veel mogelijk aan de minder belaste zijde te realiseren dan wel maatregelen met betrekking tot geluidwering of compenserende maatregelen zodat sprake is van een aanvaardbare akoestische situatie.

Al vanaf het begin is geluid een aandachtspunt; in de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de akoestische situatie zodat een deel van de woningen beschikt over een geluidluwe gevel. Daarnaast zal op gebouw- en woningniveau maatregelen worden getroffen om geluidhinder te beperken.

Ten aanzien van de overige twee punten:

  • De gecumuleerde geluidsbelasting is opgenomen in de tabellen
  • Een regulier Wgh-onderzoek is niet geschikt voor het aspect de nachtelijke geluidbelasting (Lnight) vanuit de verschillende bronnen. Dit zou meer een geschikte exercitie kunnen zijn voor bijvoorbeeld een Milieueffectrapportage.

Conclusie
De reactie heeft geleid tot aanpassing van de toelichting.

9.4 Regels

Samenvatting
GGD Haaglanden doet onderstaande voorstellen om in de planregels op te nemen:

  • 1. Vestiging van scholen en voorzieningen voor kinderopvang uit te sluiten vanwege de afstand van de locatie tot de A13;
  • 2. Binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla rondom een ondergrondse hoogspanningsverbindingen zijn geen gevoelige activiteiten toegestaan;
  • 3. Bij de aanleg van nieuwe en het verleggen van bestaande ondergrondse hoogspanningsverbindingen wordt ervoor zorg gedragen dat binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla geen gevoelige activiteiten zijn gelegen.
  • 4. Het opnemen van een beperking van het maximaal percentage verharding van percelen.

Antwoord

  • 1. De gemeente Delft De gemeente Delft is zich bewust van het Besluit gevoelige bestemmingen waarop de reactie is gebaseerd. De ontwikkeling bevindt zich binnen 300 meter van de Rijksweg A13 en binnen 50 meter van de grote doorgaande weg Oostpoortweg. Conform het Besluit gevoelige bestemmingen is bij het ontbreken van een (dreigende) normoverschrijding geen sprake van een bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Uit het luchtkwaliteitsonderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een dreigende normoverschrijding. Daarmee is er ook geen sprake van een bouwverbod voor gevoelige bestemmingen. Conform het advies van GGD Haaglanden wordt het vestigen van scholen en voorzieningen voor kinderopvang uitgesloten in het plan.
  • 2. De GGD Haaglanden refereert in haar reactie op het concept voorontwerp bestemmingsplan aan het advies van de Gezondheidsraad (2018). In de periode 2018/2019 is het voorzorgbeleid voor magneetvelden als gevolg van bovengrondse hoogspanningsleidingen geëvalueerd door het ministerie van EZK (Economische Zaken en Klimaat), samen met de ministeries van IenW (Infrastructuur en Waterstaat), BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties), gemeenten, provincies en netbeheerders. Op basis van uitgevoerde onderzoeken is in juni 2019 door Co Verdaas een advies (Advies Voorzorgbeleid Hoogspanning & Gezondheid) opgesteld over het voorzorgbeleid. Dit advies is gevoegd bij de Kamerbrief van 1 oktober 2019 DGKE/19215327 van Minister Wiebes aan de Tweede Kamer.
  • 3.
    Het advies van Co Verdaas benoemt specifiek dat de waarde van 0,4 microtesla geen te hanteren waarde is. Over de exacte afstand van de 0,4 microtesla bij ondergrondse leidingen bestaan verschillende, slechts indicatieve inzichten. Conform het advies van Co Verdaas draagt het schrappen van deze waarde bij aan een redelijke en proportionele afwegingen per situatie. De inzet moet zich richten op ALARA (As Low As Reasonable Archievable, ofwel redelijke, haalbare maatregelen die er zo optimaal mogelijk aan bijdragen de magneetveldsterkte op plaatsen waar mensen verblijven zo klein mogelijk te maken).
    Vaststelling van deze ALARA maatregelen gebeurt in overleg met stakeholders en zou in 2020 moeten plaatsvinden en vervolgens via een Ministeriele Regeling gekoppeld en geborgd moeten worden in de Omgevingswet. Deze maatregelen zijn thans is ontwikkeling.

    De RIVM-rapportage ‘ Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen’ (RIVM 2009, rapport 609300011/2009; A. Dusseldorp, M.J.M. Pruppers, J.F.B. Bolte, A.E.M. Franssen, N.M. van Kuijeren), geeft (beperkte) informatie over de te hanteren afstand tot een ondergrondse leiding.

    In dit rapport staan resultaten van verkennende metingen die uitgevoerd zijn aan een vier 150 kV ondergrondse kabels in Nederland. De gemeten afstanden voor de veldsterkte van 0,4 microtesla ten op zichte van de ondergrondse 150 kV kabel zijn 6 meter (bij een vermogen van 280 MVA), 15 meter (bij 200 MVA) en 25 meter (bij 535 MVA).
    Volgens de webkaart hoogspanningesnet.com heeft de ondergrondse hoogspanningskabel bij de Staal een vermogen van 300 MVA. Naar verwachting zal de afstand waarop de (conform de GGD te hanteren waarde van ) 0,4 microtesla kan optreden, kleiner dan 20 meter zijn. Ondanks dat er geen wettelijke eis is, wordt het vestigen van scholen en kinderdagverblijven uitgesloten. Dit sluit aan bij het voorzorgprincipe. Het advies van de GGD wordt hiermee vertaald naar een concrete regel met betrekking tot gevoelige bestemmingen voor kinderen. Dit is tevens conform de gedachte achter de- eerder genoemde- Kamerbrief van 1 oktober 2019.

    Bron: webkaart.hogspanningsnet.com, geraadpleegd op 26 oktober 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0072-2001_0024.png"3. Zie antwoord op punt 2.

  • 4. Volgens de gemeente Delft is het niet noodzakelijk om een beperking van het maximaal percentage verharding van de percelen op te nemen in het bestemmingsplan. Eventuele gevolgen van klimaatverandering zijn ondervangen in de planregels door een voorwaardelijke verplichting op te nemen.

Conclusie
De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

Zienswijze

Na het wettelijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan en het Stap 3 besluit gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Binnen deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen die deel uitmaakt van het bestemmingplan. Naar aanleiding van één van de zienswijzen is de hoogteregeling op de verbeelding deels aangepast.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Een overzicht van de wijzigingen is gevoegd bij het raadsbesluit.

Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.