| Plan: | van der Goesstraat - van Schuijlenburchstraat |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0064-2001 |
Vidomes heeft het voornemen om voor de vier woonblokken aan Van der Goesstraat en Schuijlenburchstraat de 86 bestaande maisonnettewoningen te slopen en daarvoor in de plaats 91 nieuwe woningen te realiseren. Aangezien de nieuwbouw woningen niet passen in het vigerend bestemmingsplan Noordwest deelgebied 3, is een herziening van het vigerend plan noodzakelijk.
De Van der Goesstraat en de Van Schuijlenburchstraat liggen in het zuidoostelijk kwadrant van de Kuyperwijk. Deze wijk is vanaf omstreeks 1955 gebouwd in het noordwesten van Delft. Het plangebied wordt verder noordelijk begrenst door de Sasboutstraat en zuidelijk door de Vallensisstraat.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan Noordwest deelgebied 3 uit 2011 van toepassing. Op het perceel van Vidomes zijn drie bestemmingen van toepassing, namelijk 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Archeologie'.
Op het perceel zijn vier bouwvlakken aangegeven waarbinnen de bestemming wonen is toegestaan. De bouwvlakken zijn afgestemd op de bestaande woonblokken en hebben een daarmee corresponderende bouwdiepte van ca 8 m, exclusief galerijen, balkons, bordessen en trappenhuizen. De woningen zelf zijn slechts 7,50 m diep (de binnenmaat). De maximaal toegestane bouwhoogte van de 4 bouwvlakken is 4 bouwlagen, waarboven een kap is toegestaan.
Voor de straatgevels van de 4 bouwblokken is de bestemming Tuin opgenomen. Hier mogen erkers, entrees, luifels en fietsenstallingen worden gebouwd. Het binnenterrein heeft de bestemming Groen, dit correspondeert met het semi openbare karakter. Gebouwen zijn niet toegestaan op deze gronden, met uitzondering van fietsenstallingen.
Afbeelding 1: Plan geprojecteerd op de verbeelding van bestemmingsplan Noordwest, deelgebied 3
Hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting, de gebiedsvisie, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In Hoofdstuk 4 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 5, 'Omgevingsaspecten en onderzoek', beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in relatie tot het plangebied. In Hoofdstuk 7 wordt tot slot de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
De Kuyperwijk is opgebouwd rond de centrale toegangsweg in oost-westelijke richting , de Van Foreestweg, waaraan zich ook voorzieningen bevinden. Haaks daarop is een groene scheg het ordenend element waaromheen de woonblokken gegroepeerd zijn. Daarmee bestaat de wijk uit vier buurten, die weer ieder een groene ruimte in de vorm van een 'speelweide' bevatten. Deze oorspronkelijke opzet van de Kuyperwijk is nog grotendeels intact.
Het plangebied bevindt zich tussen de voornoemde 'scheg' en een speelveld in het zuidoostelijke buurtje binnen de Kuyperwijk.
De Kuyperwijk als geheel heeft een divers woningaanbod. Binnen de portiek etageblokken en maisonnetteblokken is echter wel sprake van zogenaamd 'kwetsbaar bezit'. Er bevinden zich veel (te) kleine woningen die zowel technisch als kwalitatief 'verouderd' genoemd kunnen worden.
De vier maisonette blokken van Vidomes bevinden zich tussen de centrale groene wig (Van Schuijlenburchstraat) en een speelveld (Van der Goesstraat) in het zuidoostelijke buurtje binnen de Kuyperwijk. De vier blokken kennen een strokenverkaveling, alle entrees zijn aan de oostzijde, de balkons en buitenruimtes aan de westzijde gesitueerd. Daardoor zijn er ook aan de groene collectieve binnenhoven entrees en zijn aan de Van Schuijlenburchstraat balkons te vinden.
Met name aan de westzijde van de blokken hebben bewoners tuinen in gebruik genomen, al dan niet met toestemming van Vidomes. Aan de van Schuijlenburchstraat heeft dit op de begane grond geleid tot een erg rommelig beeld, onder andere door het plaatsen van ongewenste schuttingen van verschillende materialen en afmetingen direct aan de straat. Ook in de tuinen grenzend aan het binnenterrein zijn vaak rommelig en niet eenduidig van afmeting of inrichting.
De bouwblokken zelf bestaan uit twee maisonnettes boven elkaar, met een opgetilde begane grond. De trapbordesjes bij de entrees van de onderste maisonnettes leveren een ruimtelijk interessant beeld. Het woningtype is door de opgetilde entree maar ook de steile interne trap niet levensloopbestendig te maken. De bovenste maisonnettes worden ontsloten door een galerij, via een trappenhuis zonder lift.
De vier woonblokken van Vidomes liggen op een locatie met een relatief goede autobereikbaarheid. De A4 is snel te bereiken via de Van Foreestweg en de Prinses Beatrixlaan. Openbaar vervoer is ook op relatief korte afstand aanwezig, bijvoorbeeld op de Van Almondestraat, waar buslijn 61 een halte heeft.
In de huidige situatie wordt er door de bewoners in de omgeving geparkeerd. Er zijn geen parkeerplaatsen op eigen terrein.
Het voorgenomen nieuwbouwplan bestaat uit de bouw van twee appartementenblokken en twee blokken grondgebonden eengezinswoningen. Omdat de voornoemde groene scheg als ordenend element fungeert en een behoorlijk grote maat heeft, is het wenselijk de scheg met een wand te begeleiden. De appartementengebouwen vormen die wand. De hoogte is met vijf bouwlagen een halve laag hoger dan de te amoveren maisonnetteblokken. De bovenste laag krijgt aan de zijde van het binnengebied een setback, daar komen kleinere woningen of studio's, mede geschikt voor bijzondere doelgroepen. In principe is het systeem van strokenverkaveling gehandhaafd en worden de appartementen ontsloten via galerijen aan het binnenterrein. De woningen op de begane grond zijn gedraaid zodat zij een eigen voordeur aan de straat krijgen en een privétuin in het binnengebied. Zo wordt voorkomen dat aan de Van Schuijlenburchstraat een dode gevel met alleen bergingen en achterzijden ontstaat.
Aan de zijde van de speelweide worden twee rijen grondgebonden woningen gerealiseerd, met aan het binnenterrein tuinen.
De twee nieuw te realiseren appartementengebouwen zijn met een diepte van 12 m exclusief balkons en galerijen, aanzienlijk dieper dan de bestaande blokken. Daarmee steken deze bouwwerken buiten de in het huidige bestemmingsplan toegestane bouwvlakdiepte van 8 m. De twee gebouwen zijn onderling verbonden via galerijen waardoor feitelijk een doorlopend bouwvlak ontstaat in plaats van de twee losse bouwvlakken.
Ook de twee rijen grondgebonden eengezinswoningen zijn met een diepte van ca 9,40 m dieper dan in het huidige bestemmingsplan toegestaan. Daarnaast is een van de twee blokken meer dan 2 meter langer dan de bestaande bebouwing. Verder wordt een groot gedeelte van het binnenterrein in de toekomst privétuin, met de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak.
Met het project wordt een eenzijdige en verouderde woningvoorraad vervangen voor een divers aanbod, terwijl de belangrijkste elementen van de stedenbouwkundige structuur gehandhaafd blijven. Het project voorziet in een divers aanbod van verschillende woningtypes en –groottes en biedt zo de kans bij te dragen aan de ambities uit de Woonvisie. Hiermee worden kansen vergroot op het mogelijk maken van doorstroming en een wooncarrière en levert het een bijdrage aan een grotere verscheidenheid aan woningen. Door technisch en kwalitatief verouderde woningen te vervangen door ongeveer een gelijk aantal nieuwe woningen wordt daarnaast de sociale woningvoorraad kwalitatief en kwantitatief op peil gehouden of verbeterd.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Bedrijf - Nutsvoorziening
De twee nutsvoorzieningen in het plangebied zijn als zodanig bestemd.
Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag beperkt worden gebouwd, met uitzondering van de opslag voor containers.
Wonen
De woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tenslotte is het voetpad als verbinding tussen Van der Goesstraat en Van Schuijlenburchstraat op de verbeelding aangeduid.
Overige bestemmingen
Waarde - Archeologie
De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor het gehele plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met uitzondering van projecten kleiner of gelijk aan 100 m2, of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. Daarnaast zijn de parkeerregels voor het plangebied beschreven met een dynamische verwijzing naar het huidig parkeerbeleid.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen dit plan kan worden door het bevoegd gezag kan worden gewijzigd.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
De ruimtelijke opzet geeft aan wat de ruimtelijke relevante structuur is van het plangebied. Aandacht wordt besteed aan de belangrijke hoofdstructuren zoals ontsluiting, water- en groen- structuur, de morfologie, rooilijnen, bouwblokken en bouwhoogten. Het belang van eventuele voorzetting van ruimtelijke structuren en de consequenties daarvan voor bijvoorbeeld rooilijnen en bouwhoogten wordt in dit hoofdstuk gemotiveerd. Dit hoofdstuk zal voor een deel overlappen met Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten en onderzoek. Overlappingen kunnen beperkt worden door alleen in te gaan op datgene wat ruimtelijke relevant is.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte en de daarbij horende Verordening Ruimte 2014 zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel en bevat flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. De VRM beoogt duidelijkheid te geven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
De provincie hanteert vier 'rode draden' die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen maar om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. Bij de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' gaat het om een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie streeft naar een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangegeven met de aanduiding 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Als richtpunten voor steden geeft de VRM onder meer het volgende aan:
"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."
De sloop/nieuwbouw van de woningen in een bestaande stedelijke omgeving en het daarop gebaseerde bestemmingsplan sluiten bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid aan.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is ‘ja, mits’. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.
De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen:
1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en
2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.
Het plan sluit aan op de omliggende stad en creëert een type woning, die gelet op de bebouwingsstructuur, beoogde functionele opzet als een hoogwaardige toevoeging van de bestaande situatie in de Kuyperwijk kan worden beschouwd.
De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. In paragraaf 5.10 Ladder voor duurzame verstedelijking is hierop verder ingegaan.
In de Ruimtelijke Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030. Het plangebied is hierin aangeduid als 'Parkstad'.
Afbeelding 3: Uitsnede uit de Ruimtelijke Structuurvisie
In de structuurvisie is over Kuyperwijk en nieuwe woningen bouwen het volgende opgemerkt:
"De Bomenwijk en Kuyperwijk zijn resultaten van de eerste naoorlogse wijken, gebouwd volgens de wijkgedachte."
(Structuurvisie, p. 24)
"Om iedereen aan zijn woonvoorkeur te kunnen laten voldoen, is het dan ook nodig om een deel van de bestaande woningvoorraad in verschillende delen van de stad aan te passen aan de eisen van deze tijd. Sloop en nieuwbouw zijn daarbij alleen aan de orde als dit tot een duidelijke kwaliteitsverbetering van de buurt leidt en bijdraagt aan het behoud of verbetering van de sociale en economische samenhang van de buurt of wijk."
(Structuurvisie, p. 73)
De ontwikkeling waarin het bestemmingsplan voorziet sluit aan bij de uitgangspunten van de Ruimtelijke Structuurvisie van Delft.
De gemeenteraad van Delft heeft op 1 december 2016 ingestemd met de Woonvisie 2016-2023.
Daarin is de ambitie verwoord om uit te groeien tot een internationale solidaire kennisstad met een onderscheidend stedelijk profiel binnen de regio. Delft wil aantrekkelijke woonruimte kunnen bieden aan enerzijds medewerkers van Delftse kennisbedrijven en anderzijds is Delft ook een solidaire kennisstad; een stad van mensen die bij elkaar horen en elkaar steunen met voldoende en kwalitatief goede woningen; vooral voor ouderen en zorgafhankelijke doelgroepen. Delft streeft naar een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van de stad en de regio.
In de Woonvisie wordt geconcludeerd dat het aanbod van woningen in Delft onvoldoende aansluit op de vraag. Er zijn meer goedkope woningen dan de doelgroep die erop is aangewezen. Gezien de behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad.
Daarnaast is er sprake van verouderde sociale voorraad. Dat betreffen vooral portieketagewoningen en maisonnettewoningen zonder lift, met een oppervlakte onder de 75m2, energie labels E, F, G en een WOZ- waarde lager dan € 130.000 (zie: Woonvisie 2016-2023; pag. 44). Er zijn kwalitatief goede nieuwe sociale woningen gewenst om doorstromen mogelijk te maken, zodat schuifruimte ontstaat om de kwalitatief en technisch verouderde woningen aan te kunnen pakken. Tevens zijn er sociale woningen nodig voor gezinnen.
In het verlengde van de Woonvisie is de kwaliteitswaaier ontwikkeld. Uit die waaier draagt het project van Vidomes bij aan de volgende doelen:
Afbeelding 4: Delftse Waaier, uit Woonvisie Delft 2016-2023
Veerkrachtige leefbare wijk:
Toekomstgericht woonaanbod:
Innovatie en duurzaamheid:
Ruimtelijke kwaliteit:
In de Woonvisie 2016 – 2023 wordt voorgesteld om de Kuyperwijk via een gebiedsgerichte aanpak te transformeren. De gemeente wil dit samen met de bewoners en organisaties aanpakken. De aanpak richt zich vooral op een kwalitatieve verbetering van het verouderde sociale woningbezit, een upgrading van het winkelaanbod en toevoeging van woningen in het middel dure segment. Belangrijk criterium is niet alleen de instroom van nieuwe draagkrachtige wijkbewoners, maar ook perspectief voor de bewoners die al woonachtig zijn in de wijk. Dit kan door toevoeging van ruime gezinswoningen of levensloopbestendige woningen (rollator-toe- en doorgankelijk) voor ouderen. Het toevoegen van waarde – bijvoorbeeld op het gebied van leefbaarheid of duurzaamheid – is cruciaal.
In 2012 is de nota 'Kansen voor de Delftse woningmarkt, de uitvoeringsagenda voor Wonen en Bouwen in Delft Kennisstad anno 2012' vastgesteld en werd in het verlengde hiervan de Nota Toetsingskader voor de woningbouw opgesteld. In de uitvoeringsagenda is beoordeeld of de beleidsuitgangspunten uit de Woonvisie nog actueel waren of naar aanleiding van de crisis op de woningmarkt moesten worden bijgesteld. Uit de uitvoeringsagenda bleek dat het realiseren van de woningbouwopgave trager verliep omdat de woningmarkt 'op slot zat' maar dat de woningbehoefte op de langere termijn niet was gewijzigd. In de uitvoeringsagenda is er daarom voor gekozen om de ambities uit de Woonvisie te handhaven en om het woningbouwtempo af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen (marktabsorptie). Omdat dosering en prioritering noodzakelijk bleken werd een Nota Toetsingskader met kwantitatieve en kwalitatieve normen opgesteld. Met het toetsingskader konden vooral de plannen doorgaan die een kwalitatieve meerwaarde zouden opleveren voor de stad.
Omdat de woningmarkt herstellende was besloten College en Raad eind 2015 het toetsingskader in de toen geldende vorm niet meer te hanteren. Voor de komende jaren blijft het doel: het ontwikkelen van woningen en woonmilieus passend bij de woonbehoefte en bij de economische ontwikkeling van Delft zoals verwoord in de Woonvisie, andere gemeentelijke visiedocumenten en ook op basis van de herstelplannen voor Delft. Zaken als verdichting aan de boulevards, hergebruik of transformatie, tegengaan van verpaupering, duurzaamheid, vraaggericht bouwen, woningen voor kenniswerkers en doorstromers, levensloopbestendigheid en een meerwaarde voor de wijk zijn en blijven de gewenste kwaliteiten.
Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten uit het gemeentelijk woonbeleid.
In 2005 is het Lokaal Verkeer en Vervoerplan Delft (LVVP) vastgesteld en in 2011 is deze geactualiseerd. In het LVVP is het verkeersbeleid voor de middellange termijn vastgelegd, waarbij het accent is gelegd op:
Een belangrijk onderdeel van het LVVP is de categorisering van wegtypen in het Delftse wegennet. Autoverkeer dient via de juiste wegen op de stroomwegen te kunnen komen. Dit zijn voor Delft rijksweg A4, rijksweg A13, de provinciale weg Kruithuisweg en de Prinses Beatrixlaan. Vanuit het plangebied is de Prinses Beatrixlaan goed te bereiken via de Van der Lelijstraat en Van Foreestweg. In het LVVP is geen specifieke opgave geformuleerd voor de Kuyperwijk. In dit kader wordt ook verwezen naar paragraaf 5.9.
Het beleid voor fietsverkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II 2005-2010 uit 2005 (FAP II) en geactualiseerd in 2011. Doel van het FAP II is het stimuleren van fietsgebruik en daarmee een bijdrage te leveren aan een bereikbare stad. Voor de herontwikkeling is de ligging ten opzichte van het daarin vastgestelde fietsnetwerk van belang. Het fijnmazige fietsnetwerk van Delft ontsluit het plangebied goed. In het FAP II zijn geen knelpunten benoemd die van invloed zijn op de herontwikkeling.
In de Strategische Agenda Mobiliteit (SAM, 2013) zijn nieuwe accenten gelegd in het bestaande mobiliteitsbeleid (LVVP en FAP II) om zo maximaal bij te dragen aan de Delftse kenniseconomie en aan een sterke samenleving. De SAM geeft de prioriteiten aan de nog uit te voeren (grote) projecten en opgaven in Delft om zo een goede bereikbaarheid te waarborgen en bij te dragen aan de uitbouw van de kwaliteit van de stad. Het SAM draagt daarmee bij aan een verdere verbetering van de bereikbaarheid van Delft en het plangebied.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft heeft op 24 april 2018 de nota Parkeernormen 2018 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).
Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben (de juiste parkeerder op de juiste plaats) en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de openbare ruimte, waar al veel functies beslag op leggen, en tegelijk ook mogelijkheden creëren voor nieuwe functies om de stad te blijven ontwikkelen en leefbaar te houden. Door het vastleggen van parkeernormen wordt getoetst of een functie in een gebied past en wordt er voor gezorgd dat niet alleen de eerste gebruiker, maar ook toekomstige gebruikers voldoende parkeergelegenheid hebben. De parkeernormen bieden ook een handvat voor gemeente en ontwikkelaars. Iedereen kan hiermee zien welke ontwikkelingen binnen een bepaald gebied mogelijk zijn en daar met de planvorming al rekening mee houden.
In de nota Parkeernormen 2018 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies. Voor sommige functies zijn deze kencijfers toegepast op de Delftse situatie, onder andere gebaseerd op autobezit en autogebruik. Typisch voor de Delftse situatie is bijv. dat de parkeernorm in het zgn. 'autoluwplusgebied' op 0 is gezet, omdat de gemeente in dit gebied geen auto's willen. En in de binnenstad geldt een lagere parkeernorm dan aan de randen, omdat men de binnenstad met andere vervoersmiddelen ook goed kan bereiken.
De nota Parkeernormen 2018 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat voorkomen wordt dat parkeeroverlast niet alleen de eerste gebruiker maar ook de volgende gebruikers in de omgeving wordt voorkomen. Bouwplannen en functiewijzigingen dienen getoetst te worden aan de Nota Parkeernormen 2018.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
Binnen het totale plangebied zal ca 115 m. infiltratieriool 250 mm worden aangebracht. De bergende constructie zal een hoogte hebben van 70 cm. In totaliteit is de oppervlakte van de waterberging ca. 360 m2. Berging zal zijn 360 m2 x 0,70 m.= 252 m3. Vanuit referentiegetallen wordt uitgegaaan van een totaal aan holle ruimte (inclusief buis) van ca. 45%. De netto berging zou hiermee uitkomen op 11340 m3. De hoogte is bepaald met de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland. In dit bestemmingsplan is de bestemming Water niet opgenomen. Dit is verder toegelicht in paragraaf 5.13 Water.
De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen.
Deze bergingsopgave zal in overleg met gemeente Delft en Hoogheemraadschap van Delfland worden ingevuld door het toepassen van een waterbergende constructie in de vorm van infiltratiekratten of Hydrorock systeem binnen het plangebied.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Afbeelding 5: Uitsnede van stedelijk ecologische hoofdstructuur
De wijk is opgebouwd rond de centrale toegangsweg in oost-westelijke richting , de Van Foreestweg, waaraan zich ook voorzieningen bevinden. Haaks daarop is een groene scheg het ordenend element waaromheen de woningen gegroepeerd zijn. Daarmee bestaat de wijk uit vier buurten, die weer ieder een groene ruimte in de vorm van een 'speelweide' bevatten. In de hoofdopzet had iedere speelweide een school of andere maatschappelijke voorziening.
De vier woningblokken van Vidomes bevinden zich tussen de voornoemde 'scheg' en een speelveld in het zuidoostelijke buurtje binnen de Kuyperwijk. De blokken kennen een strokenverkaveling, alle entrees zijn aan de oostzijde, de balkons en buitenruimtes aan de westzijde gesitueerd. Daardoor zijn er ook aan de groene binnenhoven entrees en zijn aan de Van Schuijlenburchstraat balkons te vinden.
Het groengebied in het noorden en zuiden van het plangebied krijgt de bestemming Groen. Binnen de bestemming Wonen zijn groenvoorzieningen toegestaan.
Het toepassen van groen zoals groene daken (bijvoorbeeld op schuren) wordt gestimuleerd. Het groennetwerk op wijkniveau vormt een aantrekkelijk leefklimaat voor de nieuwe ontwikkeling maar blijft ook voor de bestaande bebouwing in de omgeving behouden. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Nota Groen en wordt invulling gegeven aan groen op sociaal, fysisch en ecologisch perspectief.
Om de risico's en kosten bij de afweging van onderhoud of nieuwbouw voor het wooncomplex in kaart te brengen, heeft Vidomes archeologisch onderzoek laten uitvoeren in de vorm van bureau- en verkennend booronderzoek (Penning, B., 2017: Van der Goesstraat/Van Schuijlenburchstraat, gemeente Delft. Een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek, Delftse Archeologische Notitie 124) .
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er een middelhoge verwachting geldt voor vindplaatsen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Uit het booronderzoek is echter gebleken dat er in het plangebied geen archeologische vindplaats aanwezig is.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
De nieuwe bebouwing wordt maximaal vijf bouwlagen hoog. De bestaande bebouwing is vier bouwlagen op een plint van 1, 20 meter. Door de ligging van de bouwblokken valt bovendien vooral schaduwwerking te verwachten op het perceel van Vidomes. In dat geval kan daarom worden afgezien van een bezonningonderzoek.
Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Naar aanleiding van herontwikkeling van de locatie en voorgenomen nieuwbouw is een verkennend en aanvullend Bodemonderzoek d.d. 7 juni 2018 op de locatie Van der Goesstraat 1 t/m 41 en 1-1 t/m 41-1 en van Schuijlenburchstraat 2 t/m 44 en 2-1 t/m 44-1 in Delft.
Het doel van het onderzoek is te bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde herontwikkeling. Het onderzoek wordt voor sloop van de bebouwing uitgevoerd en heeft alleen betrekking op het buitenterrein. Het onderzoek is gefaseerd uitgevoerd waarbij tijdens de eerste fase de algemene bodemkwaliteit in beeld is gebracht. Tijdens de volgende fases is aanvullend onderzocht bij gedempte sloten en de twee traforuimten. De omvang van de sterke verontreiniging met PAK bij de noordelijke trafo is uiteindelijk afgeperkt. Inpandig heeft geen onderzoek plaatsgevonden. Dit kan pas na sloop van de bebouwing. Naar verwachting zal de bodemkwaliteit onder de bebouwing niet afwijken ten opzichte van de bodemkwaliteit rondom de bebouwing.
Grond
Zuidelijk deel locatie
Het mengmonster van de kleibovengrond met een zeer lichte bijmenging aan baksteen is licht verontreinigd met cadmium, PAK en minerale olie. De zandondergrond met zwakke bijmengingen aan baksteen en puin (boring 03) is licht verontreinigd met PAK. Het mengmonster van de zintuiglijk onverdachte zandondergrond is niet verontreinigd.
Noordelijk deel locatie
Plaatselijk is tijdens de tweede fase in boring M44 (zintuiglijk schoon) nabij de trafo is een sterke PAK-verontreiniging in de bovengrond aangetoond. Deze PAK-verontreiniging is niet ingekaderd.
Overig
Voor het overige is de zandige bovengrond met een zeer lichte bijmenging aan baksteen en plaatselijk lichte bijmenging aan metselpuin, licht verontreinigd met PCB en/of PAK. De zintuiglijk onverdachte zandbovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, PAK en PCB. In het vermoedelijke dempingsmateriaal ter plaatse van boring 04 (0,4-0,8 m-mv, zwakke bijmengingen aan kooldeeltjes, asfalt, glas, porselein, klinkers, baksteen) zijn lichte verontreinigingen met kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie aangetoond.
De grond blijkt tot een diepte van 1 m-mv gemiddeld genomen licht verontreinigd. Bij een indicatieve toets aan de maximale waarden voor wonen en industrie blijkt dat de grond niet overal voldoet aan de Maximale waarden voor wonen. Namelijk, de bovengrond van de gehele onderzoekslocatie en het dempingsmateriaal ter plaatse van boring 04 zijn indicatief als klasse Industrie beoordeeld.
Grondwater
Er zijn geen verontreinigingen in het grondwater aangetoond.
Asbest
Op het maaiveld en in de grond zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De zwak baksteen- en koolhoudende kleibovengrond van het zuidelijke deel en de zwak baksteen- en metselpuinhoudende bovengrond van het noordelijke deel zijn uitgespreid, visueel geïnspecteerd en bemonsterd (fractie < 20 mm). Tevens is de ondergrond met bijmengingen aan baksteen, puin, slakken, kool, asfalt e.d. in het noordelijke en zuidelijke deel van de locatie bemonsterd (traject 0,4-1,0 m-mv, betreft indicatieve analyse aangezien deze laag met een edelmanboor is bemonsterd). In geen van de monsters is asbest boven de detectielimiet aangetoond. De aanwezigheid van respirabele vezel(s) is na een SEM-analyse niet bevestigd.
De hypothese onverdacht is onjuist gebleken. Plaatselijk is in zintuiglijk schone grond een geïsoleerde en kleine spot met sterke PAK-verontreiniging aangetoond. Deze spot heeft een zeer beperkte omvang. Derhalve is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor het overige zijn in de grond licht verhoogde gehaltes aan enkele zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie aangetoond. De gehaltes overschrijden de Achtergrondwaarde, er zijn geen ernstige verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is niet verontreinigd.
De hypothese verdacht ten aanzien van asbest is niet bevestigd, in de verdachte lagen (toplaag en ondergrond met bodemvreemde bijmengingen) is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) nabij de noordelijke trafo niet toepasbaar. Voor de overige delen van de onderzoekslocatie voldoet de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) en plaatselijk de ondergrond (0,4-0,8 m-mv, boring 04) aan kwaliteitsklasse Industrie. De rest van de ondergrond voldoet aan klasse Wonen / Achtergrondwaarde. Bij afvoer van de klasse Industrie grond is deze niet zondermeer herbruikbaar. Afhankelijk van de toekomstige situatie kan het tevens nodig zijn om een grondverbetering uit te voeren. Dit ook vanwege de aanwezige bodemvreemde bijmengingen.
Het onderzoek heeft alleen betrekking op het onbebouwd terrein. Bij sloop en nieuwbouw kan nog bodemonderzoek onder de aanwezige bebouwing nodig zijn, om de kwaliteit van de grond daar te bepalen. De resultaten van het bovenbeschreven onderzoek geven echter geen aanleiding om onder de bebouwing (ernstige) verontreiniging te verwachten.
De relevante natuurwet- en regelgeving voor dit voornemen bestaat uit de Wet natuurbescherming (Wnb) en de bescherming van natuurgebieden op provinciaal niveau op basis van de provinciale Verordening Ruimte.
Voor het voornemen is in 2016 een toetsing aan de aanwezige beschermde soorten uitgevoerd in het rapport met de titel 'Soortgerichte onderzoeken Van der Goesstraat en Van Schuijlenburchstraat in Delft' (rapport met kenmerk R005-1239840JNA-ibs-V02-NL, d.d. 7 oktober 2016) als onderdeel van het Defintief activiteitenplan Van der Goesstraat en Van Schuijlenburchstraat in Delft met kenmerk L0001-1262537VJW-V01-kmi-NL1 (zie bijlage 2 van de Natuurtoets van 28 januari 2019). Uit dit document blijkt het plangebied uitsluitend potentieel geschikt is voor vaste verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen. Overige beschermde soorten worden uitgesloten vanwege de ligging van het plangebied in een stedelijke omgeving en de verspreiding van beschermde soorten in Nederland.
In de periode van april – september 2016 zijn bij meerdere veldbezoeken (overdag en 's nachts) onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van bovengenoemde beschermde soorten op basis van de daarvoor vigerende protocollen:
Op basis van dit onderzoek is het voorkomen van vaste verblijfplaatsen van de huismus en gierzwaluw in en nabij het plangebied uitgesloten. Negatieve effecten op deze soorten zijn daarom uitgesloten. Het onderzoek toont daarnaast het voorkomen van de volgende verblijfplaatsen van vleermuizen aan:
Een ontheffing van de Wnb is nodig om overtreding van deze wet te voorkomen bij het voornemen, omdat bij het voornemen de vaste verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis worden aangetast.
Deze ontheffing, met kenmerk ODH-2018-00128561, is door het bevoegd gezag Omgevingsdienst Haaglanden op 18 oktober 2018 verleend (zie bijlage 2 van de Natuurtoets). Die ontheffing is voor de geplande sloop van het complex en nieuwbouw op de locatie. Een belangrijk onderdeel van mitigerende en compenserende maatregelen betreffen het plaatsen van vleermuiskasten (zie bijlage 4 van de Natuurtoets). Voorafgaande en tijdens de werkzaamheden worden in totaal 20 vleermuiskasten opgehangen in een straal van 100 tot maximaal 200 meter van het plangebied. Deze kasten zijn specifiek ontworpen voor de functies die worden aangetast.
Voor de beoogde sloop en nieuwbouw op de locatie is een ontheffing in het kader van de Wnb verkregen van de Omgevingsdienst Haaglanden Het voornemen tot sloop- en nieuwbouw is in het kader van de Wnb uitvoerbaar.
Delft wil in 2050 een energieneutrale stad zijn, waarbij er geen CO2-emissies meer afkomstig zijn van fossiele energiebronnen. Om dit te realiseren heeft de gemeente de volgende uitgangspunten voor nieuwbouw ontwikkelingen opgesteld:
De ontwikkellocatie ligt in de nabijheid van het aardgasvrije Harnaschpolder, oftewel in de nabijheid van een warmtenet. Het warmtenet Harnaschpolder heeft echter geen capaciteit voor dit project, maar wordt gebruik gemaakt van eigen bronnen (WKO installatie).
Toetsing op het aspect duurzaamheid vindt plaats bij de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning omvat op het gebied van duurzaamheid het volgende:
Het aspect energie en duurzaam bouwen vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In de QuickScan Externe veiligheid van 7 december 2018 is door adviesbureau Tauw het plangebied nader bekeken en geïnventariseerd of er risicovolle activiteiten rondom de locatie plaatsvinden. Alle activiteiten zijn hierbij meegenomen: inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes (weg, spoor, water) en buisleidingen. Voor alle aanwezige onderdelen is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico beoordeeld. Ten aanzien van de risicobronnen is in kaart gebracht of zij een effect hebben in het plangebied en welk effect dit is. Indien blijkt dat omliggende risicobronnen een effect op de externe veiligheid kunnen hebben in het plangebied, dan wordt per risico aangegeven welke maatregelen getroffen kunnen worden om de veiligheid in het plangebied te verhogen. Hierbij is tevens aandacht besteed aan de Brzo-inrichting in de nabijheid.
Op basis van de wetgeving is een inventarisatie gemaakt van risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied. Vanwege de gebouwfunctie van woningen is er sprake van kwetsbare objecten. Dit betekent dat er geen PR 10-6-contouren over de planlocatie mogen liggen. In afbeelding 6 is de risicokaart in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 6: Risicobronnen rondom het plangebied (paars gearceerd). Rood: Bevi-inrichtingen, rode stippellijn: buisleidingen, zwart: 10-6-contour, blauw: invloedsgebied DSM. Bron: www.risicokaart.nl
In de directe nabije omgeving van de planlocatie bevinden zich enkele inrichtingen die onder het Bevi vallen. De meest nabijgelegen inrichting betreft een lage drempel Brzo-inrichting, namelijk DSM Anti-Infectives (hierna: DSM) op 450 meter ten noorden van het plangebied. Met behulp van de risicokaart is zichtbaar dat de PR 10-6-contouren van deze inrichting slechts van geringe afstand zijn en niet in de buurt komen van het plangebied. Het invloedsgebied van DSM reikt 1.500 meter ver. Het maatgevende scenario hiervoor is een loodsbrand met toxische wolk (NO2). Deze toxische wolk kan tot over het plangebied reiken, waardoor sprake is van een mogelijk effect op het plangebied. Een mogelijke maatregel die getroffen kan worden om deze effecten te beperken heeft betrekking op de ventilatie van gebouwen binnen het invloedsgebied. Bij een incident waar schadelijke stoffen kunnen vrijkomen, kan in een gebouw met mechanische ventilatie een voorziening worden aangebracht waarmee het ventilatiesysteem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld. Op deze wijze worden schadelijke effecten voor mensen binnen de woningen in het plangebied beperkt.
Ten noorden van het plangebied is op een afstand van 650 meter Vuurwerkhandel Groenrijk 't Haantje gelegen. Op een afstand van 1.250 meter ten noordoosten is een gasontvangststation gelegen. Ten zuidwesten van het plangebied ligt Benfried B.V. op een afstand van 1.750 meter. Gelet op de PR 10-6 contouren en de invloedgebieden van deze overige inrichtingen, hebben zij geen invloed op de externe veiligheid in het plangebied.
Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van DSM wordt hieronder een extra beschouwing gegeven over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico hiervan. Het plaatsgebonden risico zegt feitelijk iets over de impact (grootte en reikwijdte) van een dergelijke calamiteit. Het plaatsgebonden risico is verder niet afhankelijk van de aanwezige personen in de omgeving, maar zegt alleen iets over de mogelijke risico's voor deze personen. Het plaatsgebonden risico is enkel afhankelijk van DSM. Bij een ruimtelijk besluit moet getoetst worden of het plan buiten de PR 10-6 van DSM ligt. De bepalende PR is die op basis van de vigerende vergunning. De planlocatie ligt hier buiten. De geplande wijziging in het plangebied met betrekking tot de sloop en nieuwbouw van woning is verder onafhankelijk van het plaatsgebonden risico. Dit wil zeggen dat er geen extra risico's worden geïntroduceerd als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied.
Het groepsrisico zegt iets over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Hierbij is het aantal personen dat totaal aanwezig is in een bepaald gebied relevant.
In het geval van een calamiteit bij DSM kunnen personen aanwezig in het invloedsgebied (1.500 meter) mogelijk komen te overlijden. In het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van DSM is reeds het groepsrisico berekend, en hieronder weergegeven.
Afbeelding 7: Groepsrisico DSM in Delft (bron: www.risicokaart.nl)
De wijziging waar het om draait is het verschil in het aantal personen. Het aantal woningen zal stijgen van 86 naar 91. Dit betekent een stijging van 5 woningen, op basis van de handreiking verantwoording groepsrisico, wordt een gemiddelde van 2,4 personen per woning gerekend. Dit resulteert dus in een stijging van 12 personen. Het gebied ligt buiten de PR 10-6 en 10-7 contour van DSM, maar binnen de 10-8 contour.
Deze 12 personen bevinden zich op een afstand van ongeveer 450 meter van de inrichting. DSM heeft een invloedsgebied van 1.500 meter (bron: www.risicokaart.nl). Het totale invloedsgebied van DSM bevat 43.400 personen in de nacht periode en 51.500 personen in de dagperiode (bron: BAG populatieservice). Dit betekent dat de het aantal aanwezige in het invloedsgebied door de ontwikkeling met 0,03% stijgt. Op basis van expert judgement stelt adviesbureau Tauw dat deze stijging, binnen het PR 10-8 gebied, geen berekenbare verhoging oplevert van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft daarmee onder de oriëntatiewaarde.
Conform het Bevi (artikel 12 en 13) dient het groepsrisico van DSM verantwoord te worden voor het plan (ongeacht of er wel of geen sprake is van een toename van het groepsrisico). Deze verantwoording is weergegeven in bijlage 2 van de QuickScan Externe veiligheid. Een voorgestelde maatregel van de Veiligheidsregio is de gebouwen te voorzien van afschakelbare ventilatie. Dit wordt voor dit project toegepast.
Tenslotte heeft conform artikel 13 lid 2 Bevi een overleg plaatsgevonden tussen bevoegd gezag en het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een inrichting die mede bepalend is voor de hoogte van het groepsrisico in het gebied waarop dat besluit betrekking heeft, te weten de gemeente met DCMR en de provincie Zuid-Holland. Hierin is het groepsrisico uitvoerig besproken. Bij dit overleg zijn geen belemmeringen geconstateerd voor dit project aan de Van der Goesstraat – Van Schuijlenburchstraat.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig, zoals een lagedrempel Brzo-inrichting, een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg en verschillende buisleidingen.
Voor de gewenste ontwikkeling is de inrichting DSM relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het plaatsgebonden risico van de inrichting vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Tevens ligt het groepsrisico ook door deze ontwikkeling net onder de oriëntatiewaarde. Ondanks dat de ontwikkeling geen invloed heeft op het groepsrisico, stelt het Bevi dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan het groepsrisico verantwoord moet worden. Verder heeft een overleg met DCMR en de provincie Zuid-Holland plaatsgevonden in het kader van artikel 13 lid 2 Bevi.
Binnen het plangebied zijn enkel effecten te verwachten vanuit DSM. Het gaat hier om het scenario van een loodsbrand met vrijkomen van een toxische wolk (NO2). Deze toxische wolk kan tot over het plangebied reiken. Als maatregel om deze effecten te beperken komt in de nieuwbouwwoningen de mogelijkheid het mechanische ventilatiesysteem handmatig af te schakelen.
Voor de variant met nieuwbouw is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd. De te projecteren grondgebonden woningen en appartementen komen te liggen binnen de geluidszone van de Prinses Beatrixlaan en de Van Foreestweg/Ruys de Beerenbrouckstraat. Op grond van de Wet geluidhinder moet onderzoek plaatsvinden naar de toekomstige geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen.
Op enkele wegen rondom de nieuwbouw geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze wegen vallen buiten de reikwijdte van de Wet geluidhinder. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het echter van belang dat in het onderzoek ook rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen. Van belang zijn met name de Van Schuijlenburchstraat, Van der Goesstraat, Van der Lelijstraat, Van Kinschotstraat en Sasboutstraat. Het ligt voor de hand dat de geluidsbelasting ten gevolge van de (niet-gezoneerde) parallelbaan van de Van Foreestweg samen met de geluidsbelasting ten gevolge van de (gezoneerde) hoofdrijbaan wordt berekend en beoordeeld (één bron).
Het plangebied ligt buiten de geluidzone van bedrijventerrein Delft Noord. Op 19 april 2017 heeft adviesbureau Tauw een quickscan ten behoeve van de geluidbelasting ten gevolge van de Pr. Beatrixlaan, Van Foreestweg en de omliggende 30 km/uur wegen. De conclusie uit deze quickscan luidt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer over de Pr. Beatrixlaan mogelijk de voorkeurswaarde wel overschrijdt, echter de maximale waarde niet. Uitgaande dat bij nadere detaillering van het model de geluidbelasting niet hoger wordt dan 53 dB excl. aftrek/51 dB incl. aftrek, resulteert dat met de standaard geluidwering van de gevel conform het bouwbesluit (20 dB(A)) kan worden volstaan.
De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen is wel hoger dan de voorkeurswaarde, echter gezien de geringe overschrijding van 3 dB is het niet wenselijk extra maatregelen te treffen. Nu treedt bij het hanteren van de standaard geluidwering van 20 dB(A) een hoger geluidniveau op van 33+3= 36 dB(A). Hierbij geldt wel dat uitgegaan is van een etmaalintensiteit van 500 mvt/etm, wat mogelijk hoger is dan de werkelijke etmaalintensiteit. Tevens betreft het vervangende nieuwbouw, waardoor de verwachting is dat de geluidwering van de gevel ten opzichte van de huidige geluidwering hoger is.
Vandaar dat op 4 december 2018 een (nader aangepast) Akoestisch rapport wegverkeerslawaai heeft plaatsgevonden.
DSM is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Delf-Noord. De meest actuele geluidzone van het gezoneerde industrieterrein is opgenomen in het Bestemmingsplan Van Foreestweg. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 24-04-2018.
Afbeelding 8: Weergave DSM, geluidzone (oranje lijn) en plangebied (bron ruimtelijkeplannen.nl)
Uit afbeelding 8 blijkt dat het bouwplan buiten de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein ligt. Dit betekent dat de geluidbelasting in het plangebied niet boven de 50 dB(A) etmaalwaarde zal liggen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn het optredende geluidniveaus in het plangebied ten gevolge van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein in kaart gebracht middels een rapport Industrielawaai DSM op 30 januari 2019.
De Omgevingsdienst Haaglanden is zonebeheerder van het gezoneerde industrieterrein. Het zonebeheersmodel “Vergunningsmodel DSM Calve mei 2011 versie juni 2012” is gebruikt om de optredende geluidniveaus in het plangebied te berekenen. In het rekenmodel is de bebouwing in zuidwestelijke richting tot en met het bouwplan toegevoegd en is de geluidbelasting op het nieuwbouwplan berekend. Voor het toevoegen van de bebouwing is gebruik gemaakt van de actuele gegevens uit het BAG en de AHN2.
In het plangebied zijn per bouwlaag toetspunten ingevoerd. Hierbij is voor de ligging van de nieuwbouw uitgegaan van het definitieve ontwerp van 15 maart 2018 (DO gevels en doorsneden). Dit is vergelijkbaar met de ligging van de bebouwingsvlakken in het in het bestemmingsplan. Voor de beoordelingshoogte is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
Bij het westelijke bouwblok in het plangebied is bij de berekening uitgegaan van de maximale bebouwingshoogte van 16, 50 meter (appartementen) (hoogte van het ontwerp bestemmingsplan) en het oostelijke bouwblok een maximale bebouwingshoogte van 11 meter (eensgezinswoningen). Voor de maximale beoordelingshoogte is uitgegaan van 1,5 meter onder de maximale bebouwingshoogte, omdat de bovenste verdieping circa 3 meter onder de maximale bebouwingshoogte kan komen te liggen. Als standaard bodemfactor is in het zonemodel 1,0 (akoestisch zacht) gehanteerd. In de berekeningen is echter uitgegaan van de worstcase situatie waarbij een akoestisch hard bodemgebied (0,0) onder de toegevoegde bebouwing is gemodelleerd. In de bijlage bij het rapport Industrielawaai zijn de rekenresultaten op de toetspunten opgenomen. De invoergegevens van nieuwe gebouwen in het plangebied en de toetspunten zijn opgenomen in bijlage 1 van dit zelfde rapport. De invoergegevens van het zonemodel zijn niet opgenomen in de bijlage omdat deze is aangeleverd door de omgevingsdienst. De berekeningen zijn uitgevoerd in Geomilieu versie 4.41.
De rekenresultaten zijn opgenomen in bijlage 2 van het rapport Industrielawaai. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt op het bouwblok met een maximale bebouwingshoogte van 16, 50 meter en dat de geluidbelasting maximaal 46 dB(A) bedraagt op het bouwblok met een maximale bebouwingshoogte van 11 meter. De maximale bebouwingshoogtes in het bestemmingsplan vormen daarmee geen belemmering voor (de ontwikkelingsmogelijkheden van) DSM omdat de geluidbelasting buiten de zonegrens niet hoger is dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
Het plangebied wordt getypeerd als gemengd gebied. Bij de gebiedstypering 'gemengd gebied' uit de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” horen richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (50 dB(A) etmaalwaarde). De berekende geluidniveaus voldoen aan deze richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde en daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Tenslotte bevinden zich tussen het plangebied en DSM meerdere woonbestemmingen. De woningen in het plangebied zullen daardoor niet maatgevend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van DSM.
Op basis van wegverkeersonderzoek komen de volgende conclusies naar voren:
Op basis van het rapport Industrielawaai komen de volgende conclusies naar voren:
Voor ruimtelijke ontwikkelingen rond het bedrijventerrein van DSM heeft de provincie Zuid-Holland vastgelegd dat er géén nieuwe geurgevoelige objecten binnen de contour van 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde mogen komen te liggen. Op 6 december 2018 heeft adviesbureau Tauw een rapport met betrekking tot Geur opgesteld.
Afbeelding 10 geeft de toetsingswaarden uit het provinciaal geurbeleid weer (Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland, 16 november 2010). Op basis hiervan kan voor voorliggende situatie het beoordelingskader afgeleid worden.
Afbeelding 9: Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland, 2010
Bij de Ernstige Hindergrens (5 ouE/m3) wordt op voorhand aangenomen dat de geurhinder voor geurgevoelige objecten onacceptabel is. Het is dus niet toegestaan om met een bestemmingsplan voor gronden binnen de Ernstige Hindergrens te voorzien in nieuwe geurgevoelige objecten. Voor zover het geurgevoelige objecten binnen de Ernstige Hindergrens zijn gelegen, bestaat er voor de gemeenteraad geen beleidsvrijheid en zijn de mogelijkheden voor het nieuwe bestemmingsplan dus zeer beperkt.
Voor het gebied tussen de Hindergrens (0,5 ouE/m3) en de Ernstige Hindergrens (5 ouE/m3) heeft de gemeenteraad beleidsvrijheid om te bepalen of sprake is van een aanvaardbare geurbelasting. De gemeenteraad zal op basis van een belangenafweging moeten vaststellen of de geurhinder die zal ondervonden acceptabel wordt geacht. Bij deze belangenafweging moet in ieder geval rekening worden gehouden met twee variabelen, namelijk enerzijds de leefomgevingskwaliteit (redelijk of matig) en anderzijds het type geurgevoelige bestemmingen dat wordt toegestaan.
In het bestemmingsplan Delft Bedrijventerreinen Noord, kenmerk NL.IMRO.0503.BP0013-2002, vastgesteld op 26 maart 2015, zijn geurcontouren behorende bij de in 2001 vergunde situatie tezamen met de fictieve toekomstige uitbreidingen opnieuw berekend en vastgelegd.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de bedrijven DSM en Calvé, gemengd gebied met bedrijven etc. De geurcontouren in het bestemmingsplan zijn berekend op basis van de informatie uit de milieuvergunning uit 2000 en de geplande bronnen in de toekomst (sproeidroger, vergisting, nieuwe proeffabriek en tweede ZOR-f). De contouren berekend ten behoeve van het bestemmingsplan worden hieronder weergegeven.
Afbeelding 10: Geurcontouren
5.8.2.2 Van der Goesstraat-Van Schuijlenburgstraat
Er is onderzocht of de vastgelegde geurcontouren het plangebied overlappen. Onderstaande figuur geeft de geurcontouren op RD-coördinaten gelegd en wordt de contour van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 11: geurcontouren en plangebied (geel omkaderd)
Afbeelding 11 toont aan dat de 1,5 ouE/m3 en de 2,5 ouE/m3 (98-percentiel) het plangebied niet overlapt. Dit betekent ook dat de Ernstige hindergrens van 5 ouE/m3 het plangebied niet zal overlappen. Gezien de resultaten geprojecteerd op het plangebied zal de geurhinder verwaarloosbaar (0,5 ouE/m3) zijn of in ieder geval in het gebied tussen de Hindergrens (0,5 ouE/m3) en de Ernstige Hindergrens (5 ouE/m3) liggen, waar de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft om te bepalen of sprake is van een aanvaardbare geurbelasting. Opgemerkt dient te worden dat in de huidige situatie op de locatie van het plangebied ook woningen zijn gelegen.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Van der Goesstraat - Van Schuijlenburchstraat.
Het sloop/nieuwbouwproject kan invloed hebben op de verkeersafwikkeling en het parkeren in de omgeving. Op eigen terrein is geen ruimte voor realisatie van extra parkeerruimte. Voor eventuele extra parkeerbehoefte van het plan zal daarom in de buitenruimte capaciteit gevonden moeten worden.
De toename van verkeer als gevolg van het plan is zeer klein; het aantal woningen neemt toe van 86 naar 91. De effecten van het plan op de verkeersafwikkeling in de omgeving is daardoor nihil te noemen. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig.
Voor fietsparkeren dient te worden aangesloten bij de Nota Parkeernormen 2018 en het Bouwbesluit 2012. Uitgangspunt voor woonfuncties is dat fietsparkeren op eigen terrein plaatsvindt.
Parkeren
De ontwikkeling moet voldoen aan de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Delft. In deze nota is opgenomen dat er in het geval van sloop/nieuwbouw niet hoeft te worden gecompenseerd voor eventuele tekorten uit het verleden. Echter, de huidige parkeerdruk in de huidige omgeving mag niet nadelig worden beïnvloed. Hierdoor dient in de bestaande en toekomstige situatie te worden berekend wat de parkeerbehoefte is, waarna een normatieve vergelijking gemaakt moet worden op verschillende momenten in de week. Als uit deze normatieve vergelijking blijkt dat er een tekort is, dan dient deze in eerste instantie op eigen terrein te worden opgelost. Indien het niet mogelijk is dit op eigen terrein op te lossen, dient aangetoond te worden op welke wijze aan de Nota Parkeernormen 2018 kan worden voldaan.
In het kader van de planontwikkeling is een normatieve analyse uitgevoerd naar de extra parkeerbehoefte van het plan. Hieruit is gebleken dat er behoefte is aan acht extra parkeerplaatsen. Aangetoond is dat deze niet binnen het plan kunnen worden opgelost. Om aan de Nota Parkeernormen 2018 te voldoen, worden in het openbare gebied rondom de ontwikkeling acht extra parkeerplaatsen gerealiseerd, zoals weergegeven in afbeelding 8.
Afbeelding 12: situatietekening met de acht extra parkeerplaatsen in openbaar gebied
Het aspect infrastructuur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Voordat gestart wordt met het onderbouwen van de behoefte aan de hand van de Ladder, moet allereerst sprake zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 1 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:540) volgt dat als ten opzichte van het huidig bestemmingsplan net iets anders wordt mogelijk gemaakt met een nieuw besluit, maar per saldo er eigenlijk niet meer of iets nieuws wordt mogelijk gemaakt, dan dus geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die aan de Ladder moet worden getoetst.
Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dit geval wordt deze behoefte onderbouwd met de motivatie vanuit de Woonvisie die in paragraaf 4.3.2.1 is opgenomen.
Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In het luchtkwaliteitsonderzoek van 30 maart 2018 heeft adviesbureau Tauw onderzocht of de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is in het kader van de Wet luchtkwaliteit (luchtkwaliteitseisen, titel 5.2 van de Wet milieubeheer).
De Europese regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is in Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer, ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd. In de 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen dat een besluit inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit, als tenminste aan één van de volgende vier gronden wordt voldaan (artikel 5.16 lid 1):
Het bouwplan aan de van der Goesstraat en de van Schuijlenburchstraat is volgens het Luchtkwaliteitsonderzoek niet aangemerkt als IBM-project in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In bijlage 3A van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) is aangegeven dat een woningbouwlocatie voldoet aan het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM), wanneer:
In het kader van voorliggend plan worden 86 woningen gesloopt en 91 woningen nieuw gebouwd. Aangezien er sprake is van een vrijwel gelijkblijvend aantal woningen ten opzichte van de uitgangssituatie, kan de ontwikkeling aan de van der Goesstraat en de van Schuijlenburchstraat op voorhand aangemerkt worden als een ontwikkeling die Niet In Betekenende Mate (NIBM) bijdraagt.
Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op de situaties die vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn. De effecten op de luchtkwaliteit dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening door bestuurders te worden afgewogen. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van de planontwikkeling in beeld gebracht.
De beoogde planontwikkeling van Vidomes richt zich op de realisatie van in totaal 91 nieuwbouw- woningen. Ten opzichte van de huidige situatie met 86 woningen is er in de aangevraagde situatie sprake van een netto toename van slechts vijf woningen. Daarmee kan vanuit de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) vastgesteld worden dat de planontwikkeling voldoet aan het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM). Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit wordt daarmee beschouwd als 'niet in betekende mate' en is daarmee vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit wettelijk inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens bepaald dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 nu en in de nabije toekomst niet overschreden worden ten gevolge van de planontwikkeling. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ook wettelijk inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1a van de Wet milieubeheer.
In de nieuwe situatie worden net als in de bestaande situatie woningen gerealiseerd. Rondom het plangebied ligt een aantal bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied ligt buiten de zonering behorende bij de toegestane milieucategorieën binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd' in de nabije omgeving.
Rondom het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 10 meter een tweetal bestemmingsvlakken behorende bij de bestemming 'Maatschappelijk', op ongeveer 20 meter van het plangebied ligt nog eens een bestemmingsvlak 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bedrijfsactiviteiten mogelijk behorende bij de categorieën 1 en 2 van de Lijst met Bedrijfstypen. De grootst aan te houden afstand tot aan woningen behorende bij categorie 2-bedrijfstypen is 30 meter.
Binnen deze vlakken zijn momenteel een basisschool met peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf.
Adviesbureau Tauw heeft op 12 februari 2019 een onderzoek Milieuzonering bedrijven verricht voor het project Van der Goesstraat en Van Schuijlenburchstraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwbouw ten gevolge van de spelende kinderen op het buitenspeelplein van de basisschool met peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld. De basisschool met peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf vallen onder werkingssfeer van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit milieubeheer). In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn in de artikelen 2.17 en 2.18 voorschriften verbonden ten aanzien van geluid. Verder is aangesloten bij de gebiedstypering 'gemengd gebied' uit de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.
In hoofdstukken 4 en 5 van het akoestisch onderzoek Milieuzonering bedrijven zijn de gehanteerde uitgangspunten en rekenmethode beschreven.
Basisschool met peuterspeelzaal
De geluidbelasting op de voorgevels van de woningen aan de Van der Goesstraat aan de zuidoostzijde bedraagt maximaal 64 dB(A). In vergelijking tot de grenswaarden in het Activiteitenbesluit en de richtwaarde voor gemengd gebied, is de geluidbelasting aanzienlijk hoger dan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode en de richtwaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied. De geluidbelasting op de achtergevels van de woningen aan de Van der Goesstraat bedraagt maximaal 50 dB(A) met uitzondering van een enkel beoordelingspunt op de eerste verdieping waar de geluidbelasting 51 dB(A) bedraagt. Daarmee is sprake van een geluidluwe gevel voor de bebouwing aan de Van der Goesstraat.
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk omdat door bronmaatregelen de bedrijfsvoering van het kinderdagverblijf wordt beperkt en het plaatsen van schermen is niet wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt.
Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen, worden de geluidgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de woningen aan de Van der Goesstraat gerealiseerd dan wel als dit niet mogelijk is voldoende gevelwering toegepast, zodat een binnenniveau van 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
Op de achtergevels van de bebouwing aan de Van Schuijlenburchstraat (dit is gevel die aan de zijde van de basisschool ligt) bedraagt de geluidbelasting maximaal 57 dB(A). In vergelijking tot de grenswaarden in het Activiteitenbesluit en de richtwaarde voor gemengd gebied, is de geluidbelasting hoger dan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode en de richtwaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied. De geluidbelasting op de voorgevels van de woningen aan de Van Schuijlenburchstraat bedraagt maximaal 42 dB(A). Daarmee is sprake van een geluidluwe gevel voor de bebouwing aan de Van Schuijlenburchstraat. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen, worden de geluidgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de woningen aan de Van der Goesstraat gerealiseerd dan wel als dit niet mogelijk is voldoende gevelwering toegepast, zodat een binnenniveau van 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
Het maximale geluidsniveau als gevolg van de basisschool met de peuterspeelzaal op de voorgevel van de bebouwing aan de Van der Goesstraat is maximaal 80 dB(A) en bij de bebouwing aan de Van Schuijlenburgstraat maximaal 70 dB(A) op de kopsekant van het bouwblok en 69 dB(A) op de achtergevel. Het maximale geluidsniveau op de voorgevel van de bebouwing aan de Van der Goesstraat is hoger dan de grens- en richtwaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en bij de gebiedstypering ‘gemengd gebied’. Deze grenswaarde is niet van toepassing op het stemgeluid, maar geeft wel een indicatie van de mogelijke hinderbeleving. De richtwaarde geldt wel voor stemgeluid en wordt overschreden. Een overzicht van alle resultaten ten gevolge van de basisschool en de peuterspeelzaal zijn opgenomen bij bijlage 3 van het rapport Milieuzonering bedrijven.
Kinderdagverblijf
De geluidbelasting op de voorgevels van de woningen aan de Van der Goesstraat aan de noordoostzijde bedraagt maximaal 61 dB(A). In vergelijking tot de grenswaarden in het Activiteitenbesluit en de richtwaarde voor gemengd gebied, is de geluidbelasting aanzienlijk hoger dan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode en de richtwaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied. De geluidbelasting op de achtergevels van de woningen aan de Van der Goesstraat bedraagt maximaal 38 dB(A). Daarmee is sprake van een geluidluwe gevel voor de bebouwing aan de Van der Goesstraat.
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk omdat door bronmaatregelen de bedrijfsvoering van het kinderdagverblijf wordt beperkt en het plaatsen van schermen is niet wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt.
Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen, worden de geluidgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de woningen aan de Van der Goesstraat gerealiseerd dan wel als dit niet mogelijk is voldoende gevelwering toegepast, zodat een binnenniveau van 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
Op de achtergevels van de bebouwing aan de Van Schuijlenburchstraat (dit is gevel die aan de zijde van het kinderdagverblijf ligt) bedraagt de geluidbelasting maximaal 45 dB(A). In vergelijking tot de grenswaarden in het Activiteitenbesluit en de richtwaarde voor gemengd gebied, is de geluidbelasting lager dan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode en de richtwaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied. Bij de bebouwing aan de Van Schuijlenburchstraat is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het geluid van het kinderdagverblijf.
Het maximale geluidsniveau als gevolg van het kinderdagverblijf op de voorgevel van de bebouwing aan de Van der Goesstraat is maximaal 81 dB(A) en bij de bebouwing aan de Van Schuijlenburgstraat maximaal 63 dB(A) op de achtergevel. Het maximale geluidsniveau op de voorgevel van de bebouwing aan de Van der Goesstraat is hoger dan de grens- en richtwaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en bij de gebiedstypering ‘gemengd gebied’. Deze grenswaarde is niet van toepassing op het stemgeluid maar geeft wel een indicatie van de mogelijke hinderbeleving. De richtwaarde geldt wel voor stemgeluid en wordt overschreden. Een overzicht van alle resultaten ten gevolge van de basisschool en de peuterspeelzaal zijn opgenomen bij bijlage 3 van het rapport Milieuzonering bedrijven.
Beperking bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden
De geluidbelasting van de basisschool met peuterspeelzaal en de geluidbelasting van het kinderdagverblijf wijzigt bij de vervangende nieuwbouw niet ten opzichte van de geluidbelasting bij de bestaande bebouwing. Dit betekent dat de basisschool en het kinderdagverblijf niet in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden zullen worden beperkt.
Cumulatie basisschool met peuterspeelzaal en kinderdagverblijf
De maximale waarde van de geluidbelasting neemt niet toe als gevolg van de cumulatie van het geluid van de basisschool met peuterspeelzaal en het geluid van het kinderdagverblijf. Ook is er nog steeds sprake van een geluidluwe gevel. De cumulatie heeft met name invloed op de eengezinswoningen aan de van der Goesstraat die tussen het kinderdagverblijf en de basisschool met peuterspeelzaal ligt en leidt tot een verhoging van maximaal 3 dB van de geluidbelasting bij deze eengezinswoningen.
Bij de nieuwe eengezinswoningen aan de Van der Goesstraat is sprake van geluidluwe gevels en liggen de geluidgevoelige ruimten deels aan de achterzijde van de eengezinswoningen. Uit indicatieve berekeningen blijkt dat de gevelwering op de begane grond ongeveer 34 dB bedraagt. Het binnenniveau in de woonkamer met keuken is in dat geval ongeveer 64-34=30 dB(A). Er wordt in de woonkamer met keuken ruimschoots voldaan aan de binnenniveau eis van 35 dB(A). Op de verdieping ligt de grote hoofdslaapkamer aan de achterzijde en aan de voorzijde bevinden zich twee kleine slaapkamers. Uit indicatieve berekeningen blijkt dat de gevelwering van de grote slaapkamer ongeveer 43 dB bedraagt en van de kleine slaapkamers ongeveer 28 dB. In de grote slaapkamer aan de achterzijde zal het binnenniveau ongeveer 51-43 = 8 dB(A) bedragen. Er wordt in de grote hoofdslaapkamer ruimschoots voldaan aan de binnenniveau eis van 35 dB(A). In de kleine slaapkamers aan de voorzijde zal het binnenniveau ongeveer 64-28=36 dB(A) bedragen. Er wordt in de kleine slaapkamers net niet voldaan aan de binnenniveau eis van 35 dB(A).
Het geluid van de basisschool met kinderdagverblijf is echter alleen in de dagperiode aanwezig. Aangezien de bewoners over het algemeen niet in de dagperiode slapen, wordt niet verwacht dat het net niet voldoen aan de binnenniveau eis zal leiden tot een onaanvaardbare situatie. Bewoners die bijvoorbeeld ’s nachts werken en overdag slapen kunnen dit in de grote hoofdslaapkamer aan de achterzijde doen. Het is ook aannemelijk dat dit in de praktijk zal gebeuren, omdat de grote hoofdslaapkamer door volwassenen zal worden gebruikt en de kleine slaapkamers aan de voorzijde niet.
Indirecte hinder
Uit de berekening van het wegverkeer over de Van der Goesstraat volgt een geluidbelasting van 46 dB(A). Aangezien niet al het verkeer over deze weg kan worden toegeschreven aan de inrichting, zal de geluidbelasting ten gevolge van de indirecte hinder lager zijn dan 46 dB(A) en wordt ruim aan de richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie voldaan. De indirecte hinder vormt hiermee geen belemmering voor het realiseren van de vervangende nieuwbouw.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
De geluidbelasting bij de nieuwbouw wijzigt niet ten opzichte van de geluidbelasting bij de huidige bebouwing. Ook het aantal eengezinswoningen en appartementen met een hogere geluidbelasting neemt niet of nauwelijks toe. Verder heeft de nieuwbouw een geluidluwe gevel dat in het hogere waarden beleid Wet geluidhinder van de gemeente Delft is opgenomen als eis voor een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk.
In het rapport Milieuzonering bedrijven is uitgegaan van het slechtste scenario ten aanzien van het bronvermogen van de spelende kinderen en het aantal spelende kinderen. In de praktijk wordt verwacht dat de geluidbelasting lager zal liggen. Geadviseerd wordt om de geluidgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de eengezinswoningen aan de Van der Goesstraat te realiseren. Als dat niet mogelijk is, wordt voldoende gevelwering toegepast zodat een acceptabel binnenniveau wordt gewaarborgd. Op basis van een eerder uitgevoerd gevelweringsonderzoek voor wegverkeerlawaai is het de verwachting dat de gevelwering van de nieuwe, goed geïsoleerde, eengezinswoningen en appartementen voldoende bescherming biedt tegen het geluid van de basisschool met peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het is niet de bedoeling dat met de watertoets nieuw beleid gemaakt wordt. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten zowel oppervlakte- als grondwater, wateroverlast veroorzaakt door neerslag of grondwater, waterkwaliteit, verzilting en verdroging. De watertoets is een proces op zich en vervangt geen vergunning-, privaatrechtelijke en andere procedures. Deze worden indien nodig dus apart gevolgd.
Voor deze watertoets is gebruik gemaakt van de volgende beleidsstukken: het Nationaal Waterplan van de rijksoverheid, de omgevingsvisie van de provincie Zuid Holland, het WaterBeheerPlan 2016-2021, de Keur en Nota Waterkeringen deel 2 beleidsregels van Hoogheemraadschap van Delfland (HH Delfland), de Waterwet en het Nationaal bestuursakkoord Water.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (geen verdere achteruitgang in de huidige (referentiejaar 2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in het Nationaal Waterplan:
De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater.
De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.
Op gemeentelijk niveau zijn het Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000), het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-202 en de afkoppel- en grondwatervisie gemeente Delft de vigerende beleidskaders.
Het aantal woningen neemt als gevolg van de sloop-nieuwbouw toe van 86 naar 91 woningen. Vandaar dat adviesbureau Tauw op 6 juni 2018 een Watertoets op waterkwantiteit en -kwaliteit heeft verricht.Op p. 8 van de watertoets staan de afspraken die gemaakt zijn met het Hoogheemraadschap van Delfland over de uitgangspunten betreffende de waterhuishouding binnen het plangebied beschreven:
Afvoer hemelwater middels waterbergende constructie
Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak in het plangebied. In de huidige situatie is 3335 m2 verhard. In de toekomstige situatie (als gevolg van het realiseren van eengezinswoningen met een groter oppervlak dan huidig) is dit 4693 m2. Op basis van de ingevulde watersleutel dient – als gevolg van de toename van het verhard oppervlak – 103 m3 of 206 m2 wateroppervlak te worden gerealiseerd. Uit de afspraken met het Hoogheemraadschap van Delfland is in dit geval het aantal m3 waterberging leidend in plaats van de hoeveelheid m2, omdat hier gekozen is voor een waterbergende constructie (infiltratiekrattten of Hydrorock systeem). Specifieke keuze dient nog gemaakt te worden. Beide systemen hebben een bergend vermogen van 100%. Rondom de waterbergende constructie zal een geotextiel worden aangebracht welke intreding van vervuiling voorkomt. Op dakafvoeren en straatkolken zal een bladscheider worden aangebracht. De bergende constructie zal een hoogte hebben van 30 tot 60 cm. In totaliteit zal de oppervlakte van de waterberging hierop worden afgestemd. De netto berging zal met dit toe te passen systeem tenminste uitkomen op 103 m3. Een en ander zal, na de keuze toe te passen systeem, door middel van een berekening worden aangetoond.
Om het water vast te houden binnen het plangebied en langzaam te infiltreren zal de laatste kolk (HWA put) uitgevoerd worden als overstortput. Deze wijze van waterberging is met het Hoogheemraadschap van Delfland voorbesproken. Op de constructie worden de bergingen van de woningen en het achterpad aangesloten. In bijlage 1 en 2 van de Watertoets is een tekening respectievelijk een notitie opgenomen met de waterberging.
Als gevolg van de sloop-nieuwbouw neemt het aantal woningen toe van 86 naar 91 woningen. Vanuit het watersysteem is de toename in verhard oppervlak bepalend en resulteert (middels de watersleutelberekening van Hoogheemraadschap Delfland) in een wateropgave van 103 m3 waterberging.
In overleg met de waterbeheerder zijn de mogelijkheden besproken voor het toepassen van een waterbergende constructie in de vorm van infiltratiekratten of Hydrorock systeem binnen het plangebied. De waterbeheerder is akkoord met een van deze maatregelen, goed passend binnen de voorkeursvolgorde voor watercompensatie. De berging zal gerealiseerd worden door middel van een grindkoffer onder de achterpaden. Op verzoek van de waterbeheerder zal de bergingskoffer worden aangesloten op de gemeentelijke riolering met een ledigingstijd van 48 uur. Er wordt minimaal 103 m3 waterberging gerealiseerd, daarmee wordt voldaan aan de wateropgave. Om dit planologisch te borgen, is het ook als Voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. De gehele voorziening zal in beheer en onderhoud komen bij Vidomes.
Toezicht en handhaving kan door betrokkenen als onprettig worden ervaren. De gemeente doet dit omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's wil de gemeente beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze naar voren worden gebracht. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de eventuele zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen op het concept ontwerp bestemmingsplan:
De overige vooroverlegpartners hebben niet gereageerd op het concept ontwerp bestemmingsplan.
De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. Provincie Zuid-Holland
1.1 Samenvatting
Het plan is conform het provinciale beoordelingskader, zoals is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte 2014.
Antwoord
De reactie is voor kennisgeving aangenomen.
Conclusie
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
2. Veiligheidsregio Haaglanden
2.1 Samenvatting
Risicobronnen
Het plangebied ligt op circa 650 meter ten zuidwesten van DSM Gist B.V. en op circa 2300 meter ten westen van de Rijksweg A13. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige vloeistoffen of giftige gassen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de DSM Gist B.V. en de Rijksweg A13, zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkelingen niet significant toe- of afnemen.
Geadviseerde maatregelen en Restrisico
Gezien de afstand van deze risicobronnen tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:
1) Afschakelbare ventilatie (deze maatregel wordt in het bestemmingsplan reeds benoemd);
2) Risicocommunicatie.
Antwoord
De reactie is voor kennisgeving aangenomen en is intern met de betrokken afdelingen gedeeld.
Conclusie
De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
3. Hoogheemraadschap van Delfland
1.1 Samenvatting
Het wordt in de waterparagraaf niet geheel duidelijk op welke wijze de huidige en toekomstige verharding is bepaald om de watersleutel met een compensatieopgave van 103 m3 te bepalen.
Verder wordt verzocht om de compensatieopgave, die wordt gerealiseerd in vasthoudmaatregelen, in de waterparagraaf nader aan te tonen.
Antwoord
De gemaakte afspraken over de compensatieopgave, evenals hoe de afvoer hemelwater middels de waterbergende constructie wordt vastgehouden waren reeds in de Watertoets van adviesbureau Tauw op 6 juni 2018 als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Nu zijn deze ook (meer) expliciet in de waterparagraaf in paragraaf 5.13.2 opgenomen.
Volledigheidshalve wordt verder nog gewezen op de waarborg die in de regels is opgenomen door de compensatieopgave van (tenminste) 103 m3 als een voorwaardelijke verplichting in artikel 5.3.3 op te nemen.
Conclusie
De reactie heeft geleid tot aanpassing (van de toelichting) van het plan.
Artikel 13 lid 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) beschrijft het volgende: 'Alvorens het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in het eerste lid vaststelt, voert dat bevoegd gezag overleg met het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een inrichting die mede bepalend is voor de hoogte van het groepsrisico in het gebied waarop dat besluit betrekking heeft.'
In het kader van het vooroverleg ex artikel 13 lid 2 heeft op 29 november 2018 een overleg plaatsgevonden tussen het bevoegd gezag en het bestuursorgaan, te weten de gemeente met DCMR en de provincie Zuid-Holland. Hierin is het groepsrisico uitvoerig besproken. Bij dit overleg zijn geen belemmeringen geconstateerd voor dit project aan de Van der Goesstraat – Van Schuijlenburchstraat. Een Verslag artikel 13 lid 2 Bevi is als bijlage toegevoegd.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.
De bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt vallen onder "de bouw van een of meer woningen" in de zin van artikel 6.2.1 onder a Bro. Voor het plan bestaat daarom in beginsel een verplichting tot kostenverhaal. Een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk omdat de kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Het kostenverhaal is verzekerd door de anterieure overeenkomst tussen de gemeente Delft en Vidomes.