direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Foreestweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0049-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Het voornemen is om de bestaande supermarkt (PLUS) aan de Van Foreestweg uit te breiden. Gelijktijdig zal ook de bevoorrading overdekt worden. De uitbreiding past niet binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan zorgt voor een actueel juridisch planologisch kader.

1.2 Begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Prinses Beatrixlaan (respectievelijk Persijnlaan) aan de oostzijde, de Van Foreestweg aan de zuidzijde en de Van Adrichemstraat aan de noordzijde. De westzijde wordt begrensd door de huidige bebouwing.

Voor het bepalen van de plangrens dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening een "logische plangrens gekozen te worden. In dit geval is er voor gekozen om het gehele pand van de supermarkt, inclusief de naastgelegen openbare ruimte mee te nemen in dit plan. Reden hiervoor is dat zowel de supermarkt wijzigt, als ook de verkeerstructuur en parkeervoorzieningen. Bovenstaande grens is deels gebaseerd op kadastrale grenzen waarbinnen de wijzigingen worden doorgevoerd.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Op de locatie van het winkelcentrum aan de Van Foreestweg is het bestemmingsplan Noordwest 3 van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 21 april 2011.

1.4 Coördinatie

Op dit bestemmingsplan is de gemeentelijke coördinatieregeling (Artikel 3.30 Wro) van toepassing. Het gaat om coördinatie van de bestemmingsplanprocedure, procedure voor de omgevingsvergunning en verkeersbesluiten en besluiten om de openbare weg aan de openbaarheid te onttrekken. Aldus besloten in de raadsvergadering van 1 juni 2017.

De coördinatieregeling is in het leven geroepen om de besluitvorming te versnellen en de centrale functie van het bestemmingsplan te versterken. Er vindt alleen procedurele coördinatie plaats. De afzonderlijke bestuursorganen blijven bevoegd gezag om de vereiste besluiten te nemen. Indien de coördinatieregeling van toepassing wordt verklaard op het project, dan zal de aanvraag omgevingsvergunning de bestemmingplanprocedure gaan volgen.

1.5 Opbouw plan

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de planbeschrijving gegeven, hierbij wordt eerst ingegaan op de bestaande (stedenbouwkundige) situatie en vervolgens op de toekomstige situatie. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten waarbij wordt bekeken of dit plan gevolgen heeft op het milieu. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de planregels geïnterpreteerd moeten worden. Hoofdstuk 6 gaat over handhaving en in hoofdstuk 7 volgt tot slot de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande (stedenbouwkundige) situatie

De supermarkt maakt deel uit van het winkelcentrum van de Kuyperwijk, een wijk uit midden jaren '50 van de vorige eeuw. Het ontwerp is van de architect - stedenbouwkundige S.J. van Embden, de oprichter van het bekende bureau OD 205. De ruimtelijk begrensde Kuyperwijk is als een 'lob' aan de stad toegevoegd, in één keer ontworpen in 1954/55 en vrijwel ongewijzigd uitgevoerd in het decennium daarop. De wijk is gedeeld in vier buurten die de begrenzing van de wijk volgen. Door de afgeknotte ruitvorm van het terrein kon een schegvormig centraal park in de wijk gemaakt worden in noord-zuid richting. In de andere richting is de wijk in het midden doorsneden door een brede en centrale toegangsweg, de Van Foreestweg, waarlangs de winkels liggen. Dit is een duidelijke kern van de wijk met gemengde winkel- en woonbebouwing.

De PLUS maakt deel uit van het winkelgebied Van Foreestweg. Door de breedte van de Van Foreestweg is de afstand tussen de winkels ten noorden en ten zuiden van de weg aanzienlijk, te veel om gemakkelijk als één winkelcentrum te functioneren. De gemeente en vastgoedeigenaren hebben enkele jaren geleden onderzocht of er mogelijkheden waren om tot een concentratie van winkelvoorzieningen in het noordelijk deel te komen en het zuidelijk te laten 'verkleuren' naar dienstverlening. Op dit moment wordt die koers niet meer actief gevolgd. Uitgangspunt is een upgrading van het noordelijke winkelgebied, te beginnen met een uitbreiding van de PLUS. Indien dit een succes wordt, kan dat uiteindelijk leiden tot een gewenste concentratie van winkelvoorzieningen in het noordelijk deel en verdere verkleuring van het zuidelijke gedeelte.

Ruimtelijke opzet

Het 'stempelblok' waar de PLUS deel van uitmaakt is opgebouwd uit gebouwen van verschillende hoogtes, 4, 5 en 12 bouwlagen. De hoogbouw speelt een rol in de stedenbouwkundige opzet van de gehele wijk, in een samenspel met verschillende flatgebouwen van gelijke hoogte. De Vermeertoren heeft daar recentelijk een hoger accent aan toegevoegd.

De vier lagen hoge begeleiding langs de Van Foreestweg is één laag hoger omgezet bij de centrale scheg, de 'terp' van de wijk. De hoogbouw met daaronder de PLUS staat los, gescheiden door de Van Kinschotstraat, maar is duidelijk deel van dezelfde stempel. Het winkelcentrum omsluit een achtergebied, waar later de Apostolische kerk is gebouwd.

2.2 Toekomstige situatie

Een belangrijke verandering in de toekomstige situatie is het verbinden van twee bouwblokken aan de Van Foreestweg. Deze verbinding ontstaat door de vergroting van de supermarkt over de begane grond. Hiermee wordt een meer aanééngesloten winkelgebied gecreëerd. Dit zorgt voor een aantrekkelijker winkelgebied wat de kwaliteit van de omgeving ten goede komt. Aan de gemeentelijke wens om dit gebied meer een geheel te maken, wordt tegemoet gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 verbinding gebouwen

Een andere verandering in de nieuwe situatie is het weghalen van de éénrichtingsfunctie aan de Persijnlaan. In de nieuwe situatie wordt het ook voor gemotoriseerd verkeer mogelijk gemaakt om direct de Van Foreestweg te bereiken. Hiermee wordt het gemotoriseerd verkeer in de wijk zelf beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 impressie van Persijnlaan in noordelijke richting

Afbeelding 2.3 geeft in lichtgrijs het bestaande gebouw weer. In grijsblauw is de vergroting van de supermarkt door middel van nieuwbouw weergegeven. Gearceerd is de vergroting van de supermarkt binnen het reeds bestaande gebouw aangegeven. Van de bestaande supermarkt wordt het noordelijk deel afgesplitst en dit wordt weer een zelfstandige (winkel)ruimte.

Bij de aansluiting van de bouwblokken wordt een nieuwe (winkel)ruimte gecreëerd en wordt de bestaande winkelruimte waar tegenaan gebouwd wordt beperkt vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0004.jpg"

Afbeelding 2.3 indeling ruimtes

In de toekomstige situatie zal het laden en lossen van de supermarkt inpandig plaats vinden; op tekening is dit met een oranje vlak weergegeven. Het uitrijden van de bevoorradingsauto's gebeurt op dezelfde wijze als bestaand (Van Adrichemstraat, Van der Lelijstraat), zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 routing vrachtverkeer

Deze route zal ook als aanrijroute benut worden. Het magazijn van de supermarkt, dat zich in de kelder bevindt, wordt ook vergroot. Dit is in figuur 2.5 tekening weergegeven.

Het zelfstandige kantoor op de eerste verdieping blijft gehandhaafd; de entree wordt verplaatst van de Van Foreestweg naar de Persijnlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0006.jpg"

Afbeelding 2.5 indeling kelder

De openbare ruimte rondom het gebouw, waarin onder meer de supermarkt gevestigd is, wordt heringericht. De eerder genoemde nieuwe verbinding tussen de Persijnlaan en de Van Foreestweg wordt vormgegeven als fietsstraat. Hiermee wordt benadrukt dat de auto hier te gast is.

Rondom het gebouw wordt een aantal parkeerplaatsen toegevoegd. Dit betreft zowel extra parkeerplaatsen vanwege de vergroting als de compensatie van parkeerplaatsen die zich in de bestaande situatie op de plek van de vergroting bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0007.jpg"

Afbeelding 2.6 impressie zuidgevel nieuwe situatie

2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking en distributieve toets

Door Bureau Stedelijke Planning is een distributieve toets en effecten onderzoek (d.d 1 december 2016) uitgevoerd. In dit onderzoek wordt zowel kwalitatief als kwantitatief beoordeeld of er behoefte is aan de voorgenomen uitbreiding. Hieronder wordt kort ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking welke in het onderzoek is opgenomen. Het volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd. De systematiek van de treden is losgelaten en er dient aangetoond te worden dat dat er met de ontwikkeling voorzien wordt in een behoefte. Het onderzoek is voor 1 juli 2017 uitgevoerd en gaat derhalve nog uit van treden. De conclusies wijzigen niet als gevolg van de wetswijziging.

Trede 1: Is er een actuele behoefte aan de uitbreiding van PLUS op de Van Foreestweg in Delft?

Een uitbreiding van de PLUS supermarkt op de Van Foreestweg in Delft kan goed gemotiveerd worden op grond van de actuele behoefte (zoals blijkt uit paragraaf 2.1 en 2.2 van het onderzoek). Zo is de huidige supermarktdekking in Delft laag in vergelijking met Nederland. Dit geldt tevens als de supermarktdichtheid wordt vergeleken met die van vijf benchmarksteden. Ook distributieplanologisch is er ruimte voor de uitbreiding. De uitbreiding van PLUS is in alle opzichten verantwoord te noemen.

Trede 2: Is (een deel van) de behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio, door transformatie of herstructurering hiervan?

De uitbreiding van de supermarkt zal plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied, binnen een door de gemeente aangewezen buurtwinkelconcentratie. Hiermee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder.

Aangezien de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied wordt opgevangen, hoeft er geen toetsing aan de derde trede plaats te vinden.

Distributieve toets

De distributieve toets laat op meerdere geografische schaalniveaus zien dat de uitbreiding van PLUS Van Foreestweg verantwoord is en dat het voldoet aan een behoefte. Die behoefte is zowel kwantitatief als kwalitatief. Kwantitatief geldt dat de supermarktdichtheid in de gemeente met 211 m² wvo per 1.000 inwoners ruim beneden het Nederlands gemiddelde van 238 m² wvo per 1.000 inwoners ligt en ook ruim beneden het gemiddelde van de benchmarksteden (236 m² wvo per 1.000 inwoners). Ook de distributieve berekening laat zien dat er voldoende ruimte is voor uitbreiding van het supermarktaanbod (op zowel gemeentelijk niveau, als op het niveau van het verzorgingsgebied). Met het huidige inwoneraantal is dit op het niveau van de gemeente Delft circa 4.900 m² wvo, en door de verwachte bevolkingsgroei zal die ruimte stijgen naar circa 6.800 m² wvo in 2025.

Voor het verzorgingsgebied is dit met het huidige inwoneraantal circa 3.000 m² wvo en ook hier zal dit stijgen in 2025 tot circa 4.700 m² wvo. Bovenop de harde planvoorraad is er voldoende ruimte voor uitbreiding van PLUS met circa 425 m2 wvo. Het is ook passend deze uitbreiding te realiseren in een gebied waar het bevolkingsdraagvlak nog substantieel groeit.

Ook kwalitatief kan de uitbreiding van de supermarkt een verantwoorde uitbreiding genoemd worden. PLUS Van Foreestweg functioneert goed en het verzorgingsgebied van de supermarkt is de laatste jaren sterk in inwoneraantal gegroeid. Ook de komende jaren neemt het inwoneraantal nog toe. Daarbij draagt een sterke en moderne supermarkt bij aan een goed functionerend winkelcentrum West. Dit is zowel voor de leefbaarheid van de wijk als voor de gehele gemeente van belang. Tot slot voldoet de huidige maat van de winkel niet aan de moderne maatstaven waarbij schaalvergroting van supermarkten de trend is. Uitbreiding naar een moderne maatvoering draagt bij aan versterking van de lokale detailhandelsstructuur.

De uitbreiding van PLUS Van Foreestweg gaat gepaard met een netto toename van het supermarktwinkelvloeroppervlak van circa 425 m² wvo (van 878 naar circa 1.300 m² wvo). De verdringingseffecten worden op maximaal 0,8% van de omzetclaim van het huidige supermarktaanbod in Delft geschat. Dit is aanvaardbaar. Tot overcapaciteit, oplopende leegstand of aantasting van het woon- en leefklimaat en het ondernemersklimaat zal de ontwikkeling niet leiden, ook niet in het verzorgingsgebied van de supermarkt. De omzetclaim van de uitbreiding zal ook voor Den Hoorn en Rijswijk Zuid niet tot uitval van gevestigde supermarkten leiden. De omzet zal vooral afkomstig zijn van de huidige en nieuwe inwoners van het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Provincie

3.2.1 Provinciale Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) 2014

Op 9 juli 2014 is de Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) door de Provinciale Staten vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM worden de Provinciale Structuurvisie (2010) en de herzieningen daarvan en de Verordening Ruimte (2010) en de herzieningen daarvan ingetrokken. De VRM, is net als de Verordening en het Programma op 1 augustus 2014 inwerking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0008.png"

Afbeelding 3.1: Ruimtelijke hoofdstructuur uit VRM

Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als gebied van stedelijke agglomeratie en hoogstedelijke zone. De focus ligt in dit gebied op het verder ontwikkelen van een intensief gebruikt, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig gebied. Daarnaast wordt er gestreefd om beter aan te sluiten op de maatschappelijke wensen ten aanzien van woningbouw, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Er moeten kansen gecreëerd worden voor een gevarieerde en innovatieve economie.

Ook de aanduiding "beter benutten van bebouwde ruimte" is van toepassing binnen dit plangebied. Hiervoor geldt dat de provincie inzet op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Voor dergelijke locaties geldt dat binnen de bebouwde ruimte er een invulling gegeven zal worden aan de door de provincie gestelde opgave voor dit gebied. Een dergelijke regeling is vergelijkbaar met wat voorheen in de Provinciale Verordening als gebied dat als rode contour is aangemerkt.

3.2.2 Programma Ruimte

Het Programma Ruimte is parallel aan de VRM, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. Dit programma kent, net als de VRM, de status van structuurvisie. Beiden zijn vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk provinciaal beleid.

De vier rode draden die beschreven zijn in de VRM en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma Ruimte. Het gaat om:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Op grond van het programma ruimte moet het winkelcentrum aangemerkt worden te behoren tot de categorie ‘Overige centra’. Voor deze categorie centra kan eventuele beperkte groei van het winkeloppervlak aan de orde zijn om de dynamiek in de dagelijkse sector te faciliteren. Beperkte groei van het aanbod in de overige centra is ook mogelijk indien dit aanbod geen gelijke tred houdt met een sterke bevolkingsgroei die recent heeft plaatsgevonden of aanstaande is.

De beoogde uitbreiding van de Plus voorziet in het faciliteren van gewenste dynamiek in de dagelijkse sector. Met de uitbreiding kan de Plus kan het aanbod weer voldoen aan de wensen die de hedendaagse consument stelt aan een moderne supermarkt. Daarnaast is er sprake (geweest) van substantiële bevolkingsgroei in het omliggende verzorgingsgebied (o.a. de woonwijk Harnaschpolder). De distributieve toets toont aan dat van toename van leegstand bij aanbod elders als gevolg van de beperkte uitbreiding geen sprake is.

3.2.3 Verordening Ruimte

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld voor een juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is 'ja, mits'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.

De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart (artikel 2.2.1 Verordening ruimte).

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale regelgeving.

3.3 Gemeente

3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

Met deze Structuurvisie zet de gemeente de koers uit voor het ruimtelijk ordeningsbeleid in de komende decennia. De Structuurvisie is niet bedoeld als blauwdruk voor de toekomst. De gemeente Delft wil met de Structuurvisie een inspiratiebron bieden voor het nemen van nieuwe initiatieven en het inpassen van toekomstige ontwikkelingen in de stad. Tegelijkertijd geeft de Structuurvisie de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij het nemen van beslissingen over de verdere ontwikkeling van de stad. De Structuurvisie vormt daarmee het toetsingskader voor het initiëren, beoordelen afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De Structuurvisie is voor de Gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisie opgenomen. Daarmee is het winkelgebied aan de Van Foreestweg aangewezen als winkelgebied. De ontwikkeling is dan ook in lijn met de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0009.jpg"

Afbeelding 3.2 uitsnede structuurvisie

3.3.2 Visie Openbare Ruimte Delft (2009)

In de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.

Inzet van deze Visie Openbare Ruimte Delft is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de VORD.

3.3.3 Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. In het plangebied worden extra bomen aangeplant en is voorzien in een groen dak. Er wordt voldaan aan de Nota Groen.

3.3.4 De economie van Delft: op weg naar 2015

Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota "De economie van Delft: op weg naar 2015". Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.

In het plangebied worden geen kantoren of bedrijven uitgebreid. Enkel de detailhandel zal uitgebreid worden. Voor het bestemmingsplan vormt "De economie van Delft: op weg naar 2015" geen belemmering.

3.3.5 Nota detailhandel Delft 2012-2020

De nota detailhandel schetst een beeld van drie 'parels' die de structuur van het Delftse detailhandelsapparaat definiëren. Binnenstad, In de Hoven en de PDV locatie Leeuw & Stein zijn essentiële winkelgebieden die de kwaliteit van het aanbod aan voorzieningen en daarmee mede de woonaantrekkelijkheid van Delft bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een fijnmazig netwerk van buurtwinkelcentra.

Buurtcentra met een goed toekomstperspectief krijgen mogelijkheden tot aanpassing/uitbreiding. Buurtwinkelcentra waar een goed perspectief ontbreekt, kunnen door blijven functioneren maar zullen dat moeten doen binnen de huidige (fysieke) winkelcontouren. Met het oogmerk om leegstand te voorkomen kunnen ook andere functies in de buurtwinkelcentra en winkelstrips een plaats innemen.

Winkelcentrum West/Van Foreestweg wordt aangemerkt als een buurtwinkelcentrum met een goed toekomstperspectief. De beoogde beperkte uitbreiding van de Plus past daarmee binnen de kaders van de nota detailhandel.

3.3.6 Nota Parkeernormen 2013

De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).

Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.

In de nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.

De nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.

Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen getoetst worden aan de Nota Parkeernormen 2013 en aan de hand daarvan zal worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen er per ontwikkeling nodig zal zijn. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren. Hieruit komt naar voren dat voldaan wordt aan de Nota Parkeernormen 2013.

3.3.7 Beleid Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheersplan 2016-2021

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.

Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Het is niet nodig om voor de realisatie van dit plan een watervergunning aan te vragen.

Watertoets

Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de resultaten van de watertoets.

3.3.8 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

In het Waterplan Delft werken gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland samen aan een duurzaam stedelijk waterbeheer in Delft. Om dit te bereiken hebben beide partijen een watersysteemanalyse en watergebiedsstudies uitgevoerd. Op basis van de watersysteemanalyse en watergebiedsstrudies zijn maatregelen geformuleerd om knelpunten op te lossen en waterplan doelstellingen in te vullen in samenhang met het waterbeleid 21ste eeuw en het rioleringsbeleid. Dit plan is in lijn met het beleid.

3.3.9 Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP)

In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) (verlengd tot en met 2016) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast. In dit plan is geen sprake van een overlastgevoelige locatie. Op het moment van schrijven wordt er gewerkt aan een nieuw GRP. Het GRP staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.10 Nota bodembeheer 2009

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009. Het aspect 'bodem' komt aan de orde in hoofdstuk 6.4. Er zijn daarbij geen beleidsknelpunten geconstateerd.

3.3.11 Delft energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Het plan is in lijn met het beleid.

3.3.12 Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan. In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op duurzaam bouwen. Het plan is in lijn met het beleid.

3.3.13 Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen. Het plan is in lijn met het beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden en monumenten aanwezig.

4.2 Archeologie

4.2.1 Wettelijk kader

Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

4.2.2 Onderzoek

Door ADC ArcheoProjecten is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (met kernmerk: ADC Rapport 4291, d.d. 5 april 2017).

Op basis van het bureauonderzoek had het plangebied een hoge verwachting voor de Romeinse tijd tot Late Middeleeuwen. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van een zij-geul van de Gantel in het plangebied. Bewoning in de Nieuwe tijd wordt op basis van studie van historische kaarten niet verwacht. Het plangebied lag destijds in de Voordijkshoornsche polder en het landgebruik was voornamelijk weidegrond. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Het plangebied bestaat uit een getijdenzij-geul van het Gantelsysteem. De diepere geulvulling bestaat uit kalkrijk siltige, licht humeuze klei met vele zandlaagjes. Deze geulvulling is afgedekt door een dunne veraarde veenlaag. Deze afdekkende veenlaag is de zogenoemde “Woudlaag”. Hier overheen is nog een dunne laatmiddeleeuwse kleilaag gesedimenteerd die deel uitmaakt van een vaak vergraven Warmoezerijgrond. Aan het oppervlak bevind zich een circa 120 cm dikke recente ophogingslaag uit het eind van de 20e eeuw.

Uit de drie dieper doorgezette boringen in en direct om het plangebied komt het beeld naar voren van een mogelijk intact gebleven vroegmiddeleeuwse woudlaag op intacte Romeinse geulafzettingen van de Gantel. Dit Romeinse niveau heeft een hoge archeologische verwachting en bevat een Romeinse scherf. De intactheid van dit niveau valt moeilijk te bepalen vanwege de vele puinlagen binnen het plangebied en de mogelijke verstoringen door buizen, rioleringen en kabels en andere graafwerkzaamheden.

Op basis van het verkennend booronderzoek blijkt dat in de ondergrond een niveau aanwezig is met een archeologische verwachting. De feitelijke verstoring van dit niveau betreft enkel twee relatief kleine ontgravingen die samen een oppervlak hebben van circa 50m2. De omvang van de graafwerkzaamheden is daarmee veel kleiner dan de minimale omvang waarvoor een onderzoekplicht geldt (100m2). In overleg met de bevoegde overheid wordt daarom geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de geplande ontwikkeling.

Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.2.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 vorm-vrije m.e.r.beoordeling

Onder de drempelwaarden, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. moet voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten beoordeeld moet worden of een MER nodig is. Hierbij geldt de vergewisplicht: het bevoegde gezag moet zich ervan vergewissen dat er geen belangrijke milieugevolgen zijn op grond waarvan een MER nodig is. De m.e.r.-beoordeling van activiteiten onder de drempelwaarde is vormvrij en kan in het moederbesluit, bijvoorbeeld een bestemmingplan, worden opgenomen.

Conclusie

Gezien de zeer beperkte omvang van dit project, de ligging in stedelijk gebied en de hierna beschreven milieuaspecten is het uitgesloten dat dit project belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk.

4.4 Water

Vanuit het GRP en waterplan zijn in het plangebied geen directe knelpunten bekend in het watersysteem/keten.

Het hoogheemraadschap van Delfland hanteert bij nieuwe ontwikkelingen de rekentool 'watersleutel' in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen, de gemeente Delft conformeert zich aan dit beleid. Met de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak feitelijk niet toe, hierdoor is er vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland geen wateropgave. Echter bij nieuwe gebiedsontwikkelingen zijn er wel kansen voor het afkoppelen van regenwater (o.a. toepassen groene daken), scheiden afvalstromen, oplossen polderopgave en klimaatbestendig inrichten van buitenruimte.

In Delft komen hoge grondwaterstanden voor en in verband met de voorgenomen reductie van de grondwateronttrekking Delft Noord dient rekening gehouden te worden met een stijging van de grondwaterstand met 25-50 cm. Bij de ontwikkeling van de locatie dient rekening gehouden te worden met hoge grondwaterstanden en dienen indien nodig maatregelen genomen te worden om grondwateroverlast in het plangebied of in de omgeving te voorkomen. Dit kan mogelijk gecombineerd worden met de waterbergende maatregelen, zoals groene daken. Momenteel wordt nog onderzocht welke maatregelen het meest effectief zijn in het kader van het voorkomen van grondwateroverlast. Indien nodig wordt dit nader met het Hoogheemraadschap afgestemd.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wettelijk kader

Sinds 1 april 2002 is de Flora en faunawet van kracht. Met deze wet zou de Europese regelgeving (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) voor wat betreft de soortbescherming voldoende overgezet zijn in nationale wetgeving. In 2005 is een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB besluit 501 Flora en faunwet) in werking getreden die alle beschermde soorten indeelt in drie beschermingscategorieën (tabellen). Bij beschermde soorten gaat de wet uit van het uitgangspunt "nee, tenzij "(LNV, 2005). Uitgangspunt is te toetsen of de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op die beschermde soorten. Uit de praktijk blijkt dit in veel gevallen van toepassing te zijn. De wet heeft niet ten doel individuen van soorten te beschermen maar is gericht op het niet in gevaar brengen van het voortbestaan van de soort in ons land. In 2017 is de Flora en faunawet vervangen door de Wet natuurbescherming.

Verder geldt voor alle werkzaamheden de zorgplicht, die stelt dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor alle in het wild levende planten en dieren. Deze fatsoeneis is voor iedereen van toepassing.

4.5.2 Onderzoek

Door Van der Goes en Groot is een ecologisch onderzoek uitgevoerd d.d 10 november 2016. Hieronder wordt een korte samenvatting van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

Gebiedsbescherming

Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is op voorhand uit te sluiten dat het project negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zal hebben.

Soortenbescherming

Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten vogels en (kleine) zoogdieren.

Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over populaties in de omgeving, kunnen van de (kleine) zoogdieren (behalve vleermuizen!) alleen licht beschermde soorten aanwezig zijn. Dergelijke soorten werden niet waargenomen tijdens de quickscan maar kunnen wel voorkomen.

Voor de verwachte licht beschermde soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Een ontheffing is dan niet nodig. Wel geldt de wettelijke zorgplicht.

In het plangebied werden diverse niet jaarrond beschermde vogels gezien, sommige met nestindicerend gedrag, hetgeen kan duiden op broeden. Voor de aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli. De nesten van verwilderde duiven in de flatgebouwen zijn niet beschermd onder de Wet natuurbescherming omdat deze soort wordt gezien als gedomesticeerd.

Aanbevolen wordt, als werkzaamheden (gedeeltelijk) plaatsvinden binnen het broedseizoen om potentiele nestplaatsen van niet jaarrond beschermde soorten, zoals schoorstenen, voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te maken voor vestigende vogels, bijvoorbeeld door deze dicht te maken met gaas. Als geen broedende vogels (nesten) aanwezig zijn in de bebouwing, kunnen geen verbodsbepalingen worden overtreden en is derhalve geen ontheffing nodig.

Er kunnen geen jaarrond beschermde vogels (cat. 1 t/m 4) voorkomen in het plangebied.

In het plangebied kunnen verblijvende vleermuissoorten voorkomen. Omdat meerdere plekken met potentie werden gezien in het gebouw, is niet precies duidelijk waar verblijfplaatsen zich kunnen bevinden. Omdat niet is uitgesloten dat een negatief effect op zal treden door geplande werkzaamheden, is derhalve vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen noodzakelijk om dit precies uit te zoeken. Hieronder worden de conclusies van dit aanvullende vleermuisonderzoek weergegeven.

Voor de mogelijk aanwezige foeragerende algemene vleermuizen zoals Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis of Laatvlieger in het plangebied, is geen negatief effect mogelijk van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van het foerageergebied. Daarnaast is foerageergebied niet wettelijk beschermd.

Aanvullend vleermuizenonderzoek

Door Van der Goes en Groot is een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd, met kenmerk 2016-25 d.d 16 november 2016. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergegeven.

Er werden geen aanwijzingen gevonden voor verblijvende vleermuizen in de uit te breiden supermarkt.

Voor de vastgestelde aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied, er relatief kleine aantallen werden vastgesteld en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. Tevens wordt het in het onderzoek vastgestelde foerageergebied niet in betekenende mate beïnvloed door de plannen.

Er werden geen essentiële vliegroutes waargenomen in het plangebied, wel werden een aantal hoofdvliegrichtingen buiten het plangebied gezien, deze zullen niet veranderen door de plannen.

Omdat geen verblijfplaats of ander functioneel en essentieel gebruik door vleermuizen in het door de plannen te beïnvloeden gebouw werd vastgesteld, hoeft voor het uitvoeren hiervan geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden verkregen. De ontwikkelingen hebben geen significant negatieve gevoglen voor flora en fauna.

4.5.3 Conclusie

Het onderwerp ecologie zorgt niet voor belemmeringen van de voorgenomen ontwikkelingen.

4.6 Bodem

4.6.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).

In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.

4.6.2 Onderzoek

Door Geofox Lexmond is in augustus 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, met kenmerk: 20151136_a1RAP. Hieronder wordt een korte samenvatting van het onderzoek opgenomen, het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.

Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn in de boven- en ondergrond bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van beton, grind en puin. Daarnaast is bij boring 8 een matige oliewater reactie waargenomen. In de mengmonsters van de bovengrond zijn gehalten zink en PCB aangetoond die hoger zijn dan de desbetreffende achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn gehalten kwik, lood en PCB aangetoond die hoger zijn dan de achtergrondwaarden. In mengmonster 8C (zintuiglijk matig olie-waterreactie) is alleen minerale olie aangetoond in een gehalte boven de desbetreffende achtergrondwaarde. In het grondwater van peilbuis 2 zijn concentraties van barium en tetrachlooretheen aangetoond boven de desbetreffende streefwaarde.

De hypothese “verdacht” is niet verworpen, echter zijn de concentraties van de aangetroffen parameters dusdanig laag dat er geen aanvullend onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. De actuele bodemkwaliteit is hiermee voldoende vastgesteld. Uit het bodemonderzoek blijkt dat grond voldoende schoon is en een omgevingsvergunning aangevraagd kan worden.

Ondanks dat de bodemkwaliteit voldoende is, is er reeds een nader verkennende bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd door Geofoxx d.d. 7 september 2016 met kenmerk: 20160159_a2RAP (Bijlage 8). Hieruit komen de volgende conclusies naar voren.

Actualisering bodem boring 5 (CSO 2010)

Door het aanwezige funderingsmateriaal was het, ondanks diverse pogingen) niet mogelijk om handmatig een boring te plaatsen nabij boring 5. In het onderzoek van CSO is ter plaatse slechts een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen (bij zintuiglijk ‘schone’ bodemlaag), de olieverontreiniging aan de noord-oostzijde van het gebouw is afgebakend ter hoogte van de gevel. Op basis van deze combinatie is ervoor gekozen geen nader onderzoek uit te voeren naar minerale olie ter plaatse van boring 5.

Actualisering bodem peilbuis 8 (Geofoxx 2015)

Ter plaatse van boring 17 is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond welke zich tot één grondlaag beperkt. In het grondwater is geen verhoogde concentratie minerale olie aangetroffen. Er is geen sprake van een (potentieel) geval van ernstige bodemverontreiniging.

Afperking bodem rondom peilbuis 17 (oostelijke tankput) (CSO 2010)

In de grond rondom peilbuis 17 is geen verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen. In 2010 is bij peilbuis 17 in de grond (3,0 m-mv tot 3,5 m-mv) een (zeer) sterk verhoogd gehalte aan minerale olie in de grond vastgesteld, en een licht verhoogde concentratie in het grondwater. Hierbij lijkt echter sprake van een lichte oliesoort (bijvoorbeeld dieselolie). In onderhavig onderzoek is in het grondwater, met uitzondering van peilbuis 203, geen verhoogde concentratie aan minerale olie vastgesteld. In het grondwater uit peilbuis 203 is een sterk verhoogde concentratie aan minerale olie vastgesteld. Uit de oliefractieverdeling en oliechromatogram (zie analyserapport bijlage 3.1) blijkt dat sprake is van een vluchtige oliesoort. In de grondlaag rondom het peilfilterniveau (monster 203H) is geen verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen. Op basis van de wisselende aanwezige oliesoorten kan worden aangenomen dat de verontreinigingen in de bodem bij 17 en 203 niet met elkaar in verband staan. Hierbij kan worden afgeleid dat de sterke verontreiniging met minerale olie in de grond bij peilbuis 17 een lokale spot (< 25 m3) betreft. Bij peilbuis 203 is sprake van een niet eerder op de locatie aangetroffen oliesoort. Op basis van het gegeven dat in de grond geen sprake is van een verhoogd gehalte minerale olie lijkt er slechts sprake van een puntverontreiniging. Op basis van het gegeven dat er op deze locatie geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden (of op een ander “natuurlijk moment’), werkzaamheden die in het grondwater gaan plaatsvinden en/of bemalingswerkzaamheden, is er geen aanleiding tot nader bodemonderzoek of aanvullende maatregelen. Ook werkzaamheden in het kader van kabels en leidingen (mits boven grondwaterstand aan te leggen) leveren geen problemen op met betrekking tot de geconstateerde lokale verontreinigingsspots.

Verkennend asbest in grond onderzoek

In de bodem ter plaatse van RE B en RE C is geen bodemvreemde bijmenging waargenomen. Er is geen sprake is van een eventuele verontreiniging van de bodem (fijne fractie <16 mm) met asbest ter plaatse van RE B en RE C.

4.6.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit zal deze ontwikkelingen niet in de weg staan.

4.7 Milieuzonering bedrijven

4.7.1 Inleiding

In een stad als Delft zijn verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk). Voor de indeling in milieucategorieën is het type gebied van belang. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in een gebiedstype gemengd gebied en woongebied. Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', versie 2009 (hierna:VNG-publicatie).

Categorie   Richtafstand rustige woonwijk (m)   Richtafstand gemengd gebied (m)  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  

4.7.2 Onderzoek

Een supermarkt valt in categorie 1 en is goed verenigbaar met gevoelige functies als wonen. Er is dan ook geen reden om onderzoek te doen naar het aspect bedrijven en milieuzonering. Daarnaast is een supermarkt geen gevoelige bestemming en zorgt dit ook niet voor belemmeringen.

4.7.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering lijdt niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Verkeer

Door verkeerskundig adviesbureau ARUP is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige situatie ter plaatse van PLUS. Door de uitbreiding van de PLUS is het noodzakelijk de bestaande verkeersstructuur aan te passen. Op basis van het concept ontwerp van PLUS is door ARUP op 17 maart 2017 een verkeersonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek zijn diverse aanbevelingen gedaan die door de gemeente en de PLUS ter harte zijn genomen. Daartoe is een aangepast ontwerp opgesteld. Ook dit ontwerp is nogmaals voor advies naar ARUP gezonden, waarop door Arup is gereageerd met een notitie met eindconclusie (d.d. 8 juni 2017). Het onderzoek en de notitie van Arup zijn beiden opgenomen in Bijlage 9.

Verkeersafwikkeling

Om te bepalen hoe het verkeer het beste afgewikkeld kan worden is eerst berekend wat de toename van het verkeer gaat zijn als gevolg van de uitbreiding. Op basis van de richtlijnen zoals die door het CROW (nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) worden gehanteerd is berekend dat er circa 400 mvt/etmaal extra gegenereerd worden als gevolg van de uitbreiding. Dit is naar verwachting een worst-case scenario. Op basis van de uitgangspunten van PLUS en een onderzoek van SOAB (onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van mobiliteit) is de verwachte toename van het verkeer lager. Er is echter gerekend met de richtlijnen van het CROW. Er zijn voor de bepaling van de verkeersafwikkeling twee scenario's gesimuleerd; een volledige ontsluiting via de Van Schuijlenburchstraat en een nieuwe ontsluiting waarbij de Persijnlaan wordt doorgetrokken tot aan de Van Foreestweg. Uit dit onderzoek blijkt dat de toevoeging van de uitbreiding van de PLUS geen significante verslechtering oplevert van de verkeersafwikkeling. Ook kan het verkeer ter plaatse in beide varianten goed afgewikkeld worden. Er is uiteindelijk gekozen voor de variant met een nieuwe ontsluiting waarbij er vanaf de Persijnlaan een nieuwe directe ontsluiting ontstaat richting de Van Foreestweg. Er is gekozen voor deze variant zodat er zo min mogelijk verkeersbewegingen door de wijk plaatsvinden. In de Persijnlaan bevinden zich ondergrondse containers. Met de gekozen variant hoeft de vuilniswagen geen achteruit rijdende beweging meer te maken. Dit is in de bestaande situatie en met de andere variant wel het geval. Het beperken van verkeersbewegingen in de woonwijk en het voorkomen van achteruit rijdende bewegingen van de vuilniswagen komt de verkeersveiligheid ten goede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0010.jpg"

Afbeelding 4.1 huidige routing

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0011.jpg"

Afbeelding 4.2 toekomstige routing

De nieuwe ontsluiting vanaf de Persijnlaan naar de Van Foreestweg wordt ingericht als fietsstraat. Autoverkeer is hier als gast toegestaan en dient rekening te houden met de aanwezigheid van fietsers. Met deze keuze wordt de verkeersveiligheid van de doorgaande fietser geborgd.

De bevoorrading van PLUS vindt inpandig plaats in een shelter aan de achterzijde (noordwestzijde) van het pand. De aan- en afrijroute van dit bevoorradingsverkeer vindt plaats via de Van Schuijlenburgstraat/ Van der Lelijstraat en Van Adrichemstraat waarbij de shelter in de Van Kinschotstraat via een achterwaartse beweging bereikt wordt. Op deze locatie is het aantal voetgangers- en fietsbewegingen beperkt en daarmee wat de verkeersveiligheid acceptabel te noemen. Om de verkeersveiligheid te optimaliseren zal PLUS met haar personeel de achteruitgaande beweging begeleiden.

Alle aanbevelingen die uit het verkeerskundige onderzoek naar voren komen, worden in acht genomen. Voor zover mogelijk zijn deze in het bestemmingsplan vastgelegd (zoals het aanleggen van de fietsstraat) en deels komen deze aanbevelingen terug in de verkeersbesluiten dan wel omgevingsvergunning.

Parkeren

Als gevolg van de uitbreiding van het plan zullen de parkeerplaatsen in de Van Kinschotstraat vervallen. Uit de eerder uitgevoerde tellingen blijkt dat het gaat om 17 parkeerplaatsen die vervallen. Deze parkeerplaatsen bevinden zich deels op het terrein dat momenteel wordt gebruikt voor laden en lossen en zijn strikt genomen geen parkeerplaatsen. Uit verkeerstellingen blijkt dat hier op de maatgevende momenten wel voertuigen geparkeerd staan. Om de parkeerdruk in de omgeving niet te laten toenemen wordt dit oneigenlijk gebruik ook in de toekomstige situatie gecompenseerd in het plan.

Daarnaast zullen er nieuwe parkeerplaatsen nodig zijn als gevolg van de ontwikkeling. Voor de extra parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding van de supermarkt mag er een reductiefactor worden toegepast op de parkeernorm. (Gebaseerd op bijlage 4 van de Nota Parkeernormen Delft 2013). De extra parkeerbehoefte wordt als volgt berekend: (maximum aantal m2 bvo bestaand versus uitbreiding / totaal aantal m2 bvo toekomstige situatie) * (uitbreiding in m2 bvo / 100 m2) * parkeernorm. In totaal is er een behoefte van 19 parkeerplaatsen als gevolg van deze ontwikkeling.

Op basis van tellingen in het gebied (het beschouwde gebied betreft de Van Adrichemstraat tussen de Van Kinschotstraat en de Persijnlaan en de Van Kinschotstraat en Persijnlaan tussen de Van Adrichemstraat en de Van Foreestweg in) zijn er momenteel 71 parkeerplaatsen beschikbaar, waarvan er op het drukste moment 68 worden gebruikt. Dit is inclusief de niet formele parkeerplaatsen op de bestaande Laad & Losvoorziening. Als daarbij de nieuwe behoefte (19 parkeerplaatsen) wordt opgeteld is er sprake van een totaalbehoefte van 90 parkeerplaatsen. In totaal zijn in het plangebied in de nieuwe situatie 96 parkeerplaatsen aanwezig. Van 5 parkeerplaatsen in de Van Adrichemstraat kan gesteld worden dat deze in de huidige situatie ook al aanwezig zijn zodat het feitelijk gaat om verplaatsing van parkeren op de rijbaan naar formele parkeervakken hetgeen de doorstroming ten goede komt. Na aftrek van deze 5 parkeerplaatsen zijn in de nieuwe situatie nog 91 parkeerplaatsen aanwezig. Daarmee worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.9 Geluid

4.9.1 Wettelijk kader

Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h.wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijstroken van de weg. De zonebreedte wordt gemeten uit de kant van de weg.

Hogere waarden beleid

De gemeente Delft heeft beleid hogere grenswaarden vastgesteld in het document 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder', gemeente Delft, april 2013. In dit beleid is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststelt. Aanvullend op de Wet geluidhinder zijn in dit beleid eisen opgenomen ten aanzien van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Deze eisen zijn afhankelijk van de hoogte van de optredende geluidsbelasting. Het beleid is opgebouwd uit twee pijlers:

  • 1. de wettelijk vereiste afweging van mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting;
  • 2. gemeentelijke handvatten en eisen aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Wat betreft de tweede pijler geldt een aantal specifieke eisen bij het vaststellen van hogere waarden. Belangrijk daarbij is dat woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen altijd een geluidsluwe zijde dienen te hebben. Het gemeentelijk beleid bepaalt dat onder een geluidluwe zijde het volgende wordt verstaan:

  • de geluidsbelasting op de geluidluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB (exclusief correctie conform artikel 110g Wgh);
  • indien de gecumuleerde geluidsbelasting op de hoogstbelaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting op de geluidluwe zijde maximaal 55 dB (exclusief correctie conform artikel 110g Wgh);
  • de gevel achter een vliesgevel kan beschouwd worden als een geluidsluwe gevel.

Verder geldt dat elke woning tenminste een slaapkamer moet bevatten die niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten of de helft van het oppervlak van alle geluidsgevoelige ruimtes samen niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde gesitueerd.

Binnen het geluidbeleid zijn uitzonderingen opgenomen. Zo kan bij eenzijdig georienteerde woningen of vergelijkbare bouwtypen afgeweken worden van de eis van een geluidsluwe zijde.

4.9.2 Onderzoek

Door Alcedo is akoestisch onderzoek uitgevoerd (met kenmerk: 20165647.R01.V03 d.d. 20 maart 2017). Hieronder worden de onderzoeksresultaten beschreven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de bedrijfsvoering, literatuurgegevens en Alcedo-expertise. Aan de hand van de verkregen gegevens is een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidsniveaus zijn berekend.

De geluidsniveaus ten gevolge van de inrichting zijn bepaald conform de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999”.

De berekende geluidsniveaus worden getoetst aan de geluidsvoorschriften uit het ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ (verder te noemen: het Activiteitenbesluit). Het inrichtingsgebonden verkeer (indirecte hinder) is beoordeeld conform de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996. Op grond van onderhavig onderzoek blijkt het volgende:

Toetsing Activiteitenbesluit

Er wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de optredende maximale geluidsniveaus inzichtelijk gemaakt die conform het Activiteitenbesluit niet beoordeeld hoeven te worden. In de dagperiode treden er relatief hoge maximale geluidsniveaus niveaus op ten gevolge van het legen van de afvalcontainer en het optrekken en afremmen van de vrachtwagens voor de aan- en afvoer. In de praktijk blijken overschrijdingen van de maximale geluidsniveaus door laad- en losactiviteiten gedurende de dagperiode in het algemeen niet tot hinder te leiden. Daarom hoeven deze conform het Activiteitenbesluit niet beoordeeld te worden. In deze situatie is het niet mogelijk om maatregelen te treffen waarmee de optredende pieken bij de omliggende appartementen verlaagd worden. Het is niet mogelijk om via een andere route bij de laad-/loslocatie te komen. Doordat het laden en lossen in de nieuwe situatie inpandig plaatsvindt, is er sprake van een verbetering van de geluidssituatie ten opzichte van de huidige situatie, waarbij het laden en lossen buiten plaatsvindt. De optredende maximale geluidsniveaus als gevolg van het legen van de afvalcontainer en het optrekken en afremmen van vrachtwagens worden gezien het voorgaande toelaatbaar geacht.

Het maximale geluidsniveau ten gevolge van dichtslaande autoportieren bedraagt in de dag- en avondperiode ter plaatse van woningen ten hoogste 67 dB(A). Hiermee wordt in de dagperiode voldaan aan het geluidsvoorschrift uit het Activiteitenbesluit. In de avondperiode wordt het geluidsvoorschrift uit het Activiteitenbesluit met ten hoogste 2 dB(A) overschreden. Deze overschrijding treedt op ter plaatse van de oostgevel van de appartementen op de 3e en 4e verdieping gelegen boven de PLUS. Voor in- en aanpandige woningen geldt in de woning het geluidsvoorschrift van 50 dB(A) in de avondperiode voor het maximale geluidsniveau. Bij een geluidswering van de gevel van minimaal 17 dB(A), wordt wel voldaan aan dit ten hoogste toelaatbaar maximale geluidsniveau in de woning van 50 dB(A). Aangezien bij slecht tot matig geïsoleerde huizen een geluidswering van minimaal 18 dB(A) wordt behaald, wordt een geluidsniveau van 67 dB(A) op de gevel toelaatbaar geacht. Gezien het bouwjaar van de woningen mag aangenomen worden dat een geluidwering van de gevel van 17 dB(A) goed haalbaar is.

Equivalente geluidsniveaus ten gevolge van inrichtingsgebonden verkeer.

Voor het inrichtingsgebonden verkeer keer zijn 2 varianten mogelijk:

  • 1. Hierbij vertrekt het bezoekende autoverkeer via de doorgetrokken Persijnlaan-zuid;
  • 2. Hierbij wordt de bestaande, voor autoverkeer doodlopende situatie gehandhaafd. Het verkeer zal hierbij tweemaal de Persijnlaan en Van Adrichemstraat passeren.

In de dag- en avondperiode wordt bij beide varianten de voorkeursgrenswaarde voor het equivalente geluidsniveau ten gevolge van inrichtingsgebonden verkeer overschreden. De maximale grenswaarde van 65 dB(A)-etmaalwaarde wordt niet overschreden. Indien gekozen wordt voor variant 1 dient de geluidswering van de woningen minimaal 18 dB(A) te bedragen om te voldoen aan de maximaal toelaatbare grenswaarde voor het binnenniveau van 35 dB(A)-etmaalwaarde. Bij slecht tot matig geïsoleerde huizen wordt deze geluidswering behaald. Op basis hiervan wordt dit equivalente geluidsniveau ten gevolge van inrichtingsgebonden verkeer toelaatbaar geacht.

Indien gekozen wordt voor variant 2 dient de geluidswering van een aantal woningen minimaal 19, 20 of 21 dB(A) te bedragen om te voldoen aan de maximaal toelaatbare grenswaarde voor het binnenniveau van 35 dB(A)-etmaalwaarde. Gezien het bouwjaar van de appartementen kan op voorhand niet aangenomen worden dat hieraan voldaan wordt. Voor de betreffende woningen zal de geluidswering van de gevels onderzocht moeten worden. Vanuit akoestisch oogpunt heeft variant 1 de voorkeur. In deze situatie is nader onderzoek naar de geluidswering van de gevels van de appartementen niet nodig.

4.9.3 Conclusie

Er is gekozen voor variant 1. Het aspect geluid zorgt dan ook niet voor knelpunten.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Bestaande situatie

Wet milieubeheer

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • 1. wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
  • 2. een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • 4. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:

  • 1. AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • 2. Regeling projectsaldering 2007;
  • 3. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • 4. Besluit Gevoelige bestemmingen.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.

4.10.2 Onderzoek

Door Geofoxx is in februari 2017 een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd, met kenmerk: 20161514. Hieronder is een korte samenvatting van het onderzoek opgenomen. De volledige notitie is opgenomen in Bijlage 3 behorende bij deze toelichting.

Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect ervan relevant is voor de luchtkwaliteit. Daarbij is voor kleinere ruimtelijke- en verkeersplannen een specifieke rekentool ontwikkeld: de NIBM tool. Hiermee kan bepaald worden of er sprake is van een NIBM bijdrage.

Ten aanzien van deze ontwikkelingen is een NIBM toets uitgevoerd met behulp van de tool (versie 14-07-2016). Daarbij is het van belang inzicht te hebben in het aantal extra voertuigbewegingen als gevolg van de ontwikkeling en het aandeel vrachtverkeer daarin.

Personenauto’s

De supermarkt trekt in de huidige situatie gemiddeld 1.900 klanten op een weekdag, waarvan maximaal 45 procent autoklanten. In het meest extreme geval (worst-case scenario) gaat het aantal klanten gelijk op met de toename van het vloeroppervlak (40 procent), worden in de nieuwe situatie 2.660 klanten verwacht. Met een toename van 760 klanten bedraagt het aantal extra voertuigbewegingen 342 voor personenauto’s.

Vrachtverkeer

Het vrachtverkeer neemt in de nieuwe situatie met maximaal 25 procent toe tot 4 grote vrachtwagens. Dit betekent een weekdaggemiddelde van 3,2 vrachtwagens in de oude situatie. Uitgaande van een toename van 0,8 vrachtwagens op een totaal van 342,8 extra voertuigbewegingen (optelling toename personenauto’s en vrachtverkeer) bedraagt het aandeel vrachtverkeer 0,23 procent.

4.10.3 Conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0049-2001_0012.jpg"

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering van het onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie. Hierbij dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico. In de volgende AMvB's en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In dit besluit zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Vuurwerkbesluit. In dit besluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Het Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations en gasdrukmeet- en regelstations.

4.11.2 Onderzoek

Door DGMR is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

DSM Gist

De afstand van de inrichtingsgrens van DSM Gist tot het plangebied bedraagt circa 100 meter. DSM Gist vervaardigt onder andere antibiotica, antischimmelmiddelen en aroma's voor de voedingsmiddelenindustie.

Het plangebied ligt buiten de 10-6/jaar contour en daarmee voldoet het plangebied aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.

De hoogte van het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door brand bij één van de PGS-15 loodsen bij het weertype F1.5. Dit weertype komt alleen in de nacht voor, waardoor de populatie 's nachts maatgevend is voor de hoogte van het groepsrisico. Als gevolg van een brand kan een gifwolk ontstaan.

In de huidige situatie van Plus zijn op drukke momenten 75 klanten en 25 personeelsleden tegelijk aanwezig. Voor de nieuwe situatie wordt een toename van 20-25 % verwacht. Op drukke momenten gaat het dan om 125 personen. Deze momenten treden voornamelijk in de dagperiode op (08.00-18.30u). In de nachtperiode (18.30-08.00) zal er beperkte sprake zijn van een toename, aangezien de supermarkt maar een beperkt deel van deze nachtperiode geopend is.

De hoogte van het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door aanwezigen in de nachtperiode. Omdat het plan voornamelijk leidt tot een beperkte toename van het aantal aanwezigen in de dagperiode, zal het groepsrisico naar verwachting niet significant wijzigen.

Vuurwerkhandel

De afstand van het plangebied tot de vuurwerkhandel bedraagt circa 500 meter. Het betreft handel in vuurwerk voor particulier gebruik. De maximale opslagcapaciteit bedraagt 10.000 kg. Het plangebied ligt buiten het effectgebied van de vuurwerkhandel. Deze risicobron is daarom niet relevant voor dit plan.

Hogedruk aardgasleiding W-514-10

De afstand tussen het plangebied en de hogedruk aardgasleiding bedraagt ten minste 850 meter. Het betreft en leiding met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 8.6 inch. Een dergelijke leiding heeft een invloedsgebied van maximaal 120 meter. Deze risicobron is derhalve niet relevant voor het plan.

4.11.3 Conclusie

De enige relevante risicobron voor het plangebied is het nabijgelegen bedrijf DSM Gist. Uit de beschikbare informatie blijkt dat het plangebied buiten de 10-6/jaar contour ligt. Daarmee voldoet het plan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.

In de huidige situatie is het groepsrisico van DSM Gist hoger dan de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door aanwezigen in de nachtperiode. Omdat het plan voornamelijk leidt tot een beperkte toename van het aantal aanwezigen in de dagperiode, zal het groepsrisico naar verwachting niet significant wijzigen.

Het aspect externe veiligheid zorgt dan ook niet voor knelpunten.

4.12 Energie en duurzaam bouwen

4.12.1 Gewenste ontwikkeling

Om op gebouwniveau invulling te geven aan de Delftse duurzaamheidsambities:

  • wordt de realisatie van energieneutrale gebouwen nagestreefd;
  • worden gebouwen bij voorkeur aangesloten op een collectief warmtesysteem.
4.12.2 Conclusie

Op meerdere schaalniveaus worden in de ontwikkeling maatregelen genomen op het gebied van duurzaamheid en het reduceren van gevolgen voor het milieu.

Een vernieuwde supermarkt met moderne maatvoering betekent dat de bewoners hun wijk niet meer uit hoeven om alle boodschappen te doen. De binding aan de eigen wijk neemt toe, waarmee er ook meer draagvlak komt voor de andere winkeliers. Dit komt de betrokkenheid bij de eigen wijk en de leefbaarheid ten goede. Omdat er betere voorzieningen dichtbij komen zal men eerder de fiets gebruiken of te voet naar de winkels gaan.

In het plan wordt de bevoorrading geheel inpandig opgelost. Dit resulteert in minder geluid voor de direct omwonenden én het ziet er meteen een stuk beter uit dan nu. Ook komt er een directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur, waardoor autoverkeer niet meer tweemaal door de buurt hoeft te rijden. Verder zal het dak van de uitbreiding grotendeels groen zijn (mossedum). Dit biedt, naast waterberging en natuurlijk isolatie en warmtedemping ook een veel fraaier uitzicht voor de vele bewoners, die erop uit gaan kijken.

In het gebouw zelf, de winkelinrichting en installaties worden vele duurzaamheidmaatregelen genomen. De uitgebreide rapportage van Cleanfield geeft hier inzage in Bijlage 10. Om enkele aspecten te noemen:

  • Voor de bouw worden materialen met zo laag mogelijke energiebelasting gebruikt
  • Geen gasaansluiting, geen CV-installatie noodzakelijk
  • De warmte van de koelingen wordt benut voor het verwarmen van delen van de winkel
  • Gebruik van een milieuvriendelijk koelmiddel
  • LED-verlichting met aanwezigheidsdetectie voor alle koel- en vriesmeubelen
  • Speciale ruimte voor de opslag van gescheiden afval

PLUS streeft ernaar de impact van haar bedrijfsvoering op het milieu zoveel mogelijk te beperken. Al jaren op rij weet PLUS de logistieke keten efficiënter en daarmee milieuvriendelijker te maken. Daarom mag PLUS twee sterren Lean & Green voeren. Sinds enkele jaren heeft PLUS 100% groene stroom uit Europese windenergiecentrales voor haar distributiecentra en supermarkten. De CO2-uitstoot van de koelingen van de winkels wordt gecompenseerd. Dit maakt al de winkels klimaatneutraal. Lokaal worden er stappen gezet met de inzet van elektrische bezorgauto's, voorzien van koeling op zonne-energie. Het verduurzamen van afvalmanagement is een belangrijk speerpunt voor PLUS. De gescheiden afvalstromen groeien harder dan het restafval. PLUS moedigt consumenten aan om afval ook te scheiden, door het beschikbaar stellen van steeds meer afvalinzamelpunten en het geven van tips. Door de hernieuwde samenwerking met Voedselbanken Nederland wordt er minder voedsel weggegooid. En zo komt er meer voedsel beschikbaar voor mensen die het hard nodig hebben.

PLUS slaagt er continu in de logistieke keten efficiënter en daarmee milieuvriendelijker te maken. In 2014 ontving PLUS daarom als één van de koplopers in duurzame logistiek haar tweede ster Lean & Green van Connekt voor:

  • Het actief bezig zijn met duurzame samenwerking in de logistieke keten en met innovatie op dat gebied;
  • Het met een voldoende hoge mate van nauwkeurigheid de CO2-emissies van hun vervoersprestatie berekenen;
  • Het mogelijk maken van benchmarking;
  • Het tonen van vormbehoud wat betreft CO2-uitstoot.

Als een van de koplopers in duurzame logistiek heeft PLUS een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de derde ster. Dit is de volgende concrete stap in het CO2-besparingstraject van Lean & Green. PLUS gaat er alles aan doen om deze derde ster te realiseren.

Naar aanleiding van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er op het gebied van duurzaamheid geen knelpunten ontstaan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. De gemeente wil graag toekomstbestendig bestemmen. Voor de woonbestemmingen wordt gewerkt met een bouwvlak om het hoofdgebouw en het bepalen van een maximum bouwhoogte. Voor de niet woonbestemmingen wordt zoveel mogelijk getracht om ruime bouwvlakken op te nemen met een maximum bebouwingspercentage. Kleine wijzigingen of locatiewijzigingen die niet leiden tot een groter bebouwingsoppervlak kunnen dan zonder separate ruimtelijke procedure gerealiseerd worden.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Binnen diverse bestemmingen zijn op de verbeelding maximale goot- en bouwhoogten opgenomen. In het SVBP2012 is opgenomen op welke wijze deze maximale goot- en bouwhoogten vastgelegd dienen te worden in de regels. Er dient immers een verwijzing te worden gemaakt vanuit de planregels naar de verbeelding. Op een aantal plaatsen is alleen een maximale bouwhoogte opgenomen, maar op een aantal plaatsen is een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Door de verplichte schrijfwijze die SVBP voorschrijft lijkt het in de regels soms dubbel dat verwezen wordt naar eerst een maximale goot- en bouwhoogte en in de volgende regel enkel naar een maximale bouwhoogte.

Bestemmingen

Artikel 3 Gemengd

Voor wat betreft de opzet van deze bestemming is een op een aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan. Het hoofdgebouw heeft een bouwvlak en diverse maximale bouwhoogten. Daarnaast is een aanduiding laden en lossen opgenomen. Binnen deze zone is enkel laden en lossen toegestaan. Dit zal inpandig gaan gebeuren.

Artikel 4 Groen

Het groen binnen het plangebied ten oosten van de Persijnlaan heeft de bestemming groen. Binnen deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan maar enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer

Conform het vigerende bestemmingsplan zijn de wegen in het plangebied bestemd als verkeer. Binnen deze bestemming is het uitdrukkelijk ook toegestaan parkeervoorzieningen te realiseren.

Overige bestemmingen

Artikel 6 Leiding - Riool

Evenwijdig aan de Persijnlaan ligt een hoge druk rioolleiding. De leiding heeft een beschermingszone van 10 meter. Binnen deze zone is het niet toegestaan om te bouwen, dan wel om werken of werkzaamheden uit te voeren. Dit mag enkel indien de leidingbeheerder hier toestemming voor heeft gegeven. De toestemming wordt alleen gegeven als vaststaat dat de veiligheid van de leiding niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Op grond van archeologisch bureauonderzoek blijkt dat het gebied archeologisch waardevol kan zijn. Werkzaamheden die over een oppervlakte van meer dan 100 m2 gaan, zijn pas toegestaan op het moment dat de archeologische waarden zijn veilig gesteld, dan wel uit onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen waarden aanwezig zijn.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene aanduidingsregels

geluidzone - industrie

Voor een klein deel van het bestemmingsplan geldt de aanduiding geluidzone - industrie. Binnen deze zone is het niet toegestaan nieuwe geluidgevoelige functies toe te staan.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan. Daarnaast is er een derde lid toegevoegd aan de algemene gebruiksregels. Op basis van diverse uitspraken van de Raad van State is gebleken dat in een bestemmingsplan regels ten aanzien van parkeren opgenomen dienen te worden. Naar aanleiding van deze uitspraken is opgenomen dat in het plangebied voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in de Nota parkeernormen 2013 en dat als deze Nota wijzigt gedurende de planperiode van het bestemmingsplan, ook rekening wordt gehouden met de gewijzigde normen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Voorrangsregeling

In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

5.3 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen

Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvan kan en wil inzetten.

De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.

De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.

De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.

Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

7.1.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.1.2 Wat zit er in het plan

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de PLUS supermarkt. Er wordt hier een “bouwplan in de zin van artikel 6.1.2 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.12 Bro” mogelijk gemaakt. Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld, omdat de kosten anderszins verzekerd zijn. Er is namelijk een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarnaast heeft de ontwikkelaar voldoende financiële middelen om het plan te financieren.

7.2 Inspraak en overleg

7.2.1 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid Holland;
  • 1. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 2. Gemeente Midden-Delfland;
  • 3. Gemeente Schiedam;
  • 4. Gemeente Rijswijk;
  • 5. Gemeente Pijnacker-Nootdorp;
  • 6. ProRail;
  • 7. KPN W&O NS Acces Rayon Midden;
  • 8. Tennet Zuid-Nederland;
  • 9. Stedin;
  • 10. Gasunie;
  • 11. Evides Waterbedrijf;
  • 12. VWS Pipeline Control;
  • 13. Veiligheidsregio Haaglanden.

KPN heeft enkel een ontvangstbevestiging gestuurd, maar geen inhoudelijke reactie. Van de volgende partners is wel een reactie ontvangen:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 3. ProRail;
  • 4. Tennet Zuid-Nederland;
  • 5. Gasunie;
  • 6. Veiligheidsregio Haaglanden.

Hieronder wordt per partner een korte samenvatting van de reactie opgenomen en wordt aangegeven op welke wijze de gemeente omgaat met deze reactie.

  • 1. Provincie Zuid-Holland

De reactie van de provincie is kort en bondig. Zij geven aan dat het een prima plan is.

Reactie gemeente: Dit wordt ter kennisgeving aangenomen.

  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat bijna alle aspecten voor een goede waterhuishouding in het plan zijn verwerkt. Zij stelt een tekstuele wijziging van paragraaf 4.4 voor. Daarnaast vraagt het Hoogheemraadschap of het mogelijk is de tekst aan te vullen met de maatregelen om grondwateroverlast tegen te gaan.

Reactie gemeente: De gemeente zal de tekstuele wijziging doorvoeren. Ook wordt de tekst over grondwateroverlast aangevuld. Er zal gezorgd worden dat er geen sprake is van grondwateroverlast.

  • 3. ProRail

ProRail heeft geen aanleiding voor het maken van opmerkingen op dit bestemmingsplan.

Reactie gemeente: Dit wordt ter kennisgeving aangenomen.

  • 4. Tennet Zuid-Nederland

Tennet maakt geen gebruik van de mogelijkheid om opmerkingen op het bestemmingsplan te maken. Er worden geen belangen van Tennet geschaad.

Reactie gemeente: Dit wordt ter kennisgeving aangenomen.

  • 5. Gasunie

Op grond van toetsing door Gasunie komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van haar dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie gemeente: Dit wordt ter kennisgeving aangenomen.

  • 6. Veiligheidsregio Haaglanden

De Veiligheidsregio concludeert dat het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet toeneemt. Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • Afschakelbare ventilatie (effectbeperking);
  • Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid);
  • Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid).

Reactie gemeente: De geadviseerde maatregelen worden met de ontwikkelaar besproken en waar mogelijk toegepast.

7.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft van 16 november 2017 tot en met 27 december 2017 ter visie gelegen als ontwerp bestemmingsplan. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen.