Plan: | Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0043-2001 |
De innovatieve bedrijvencampus TU Delft Campus Zuid biedt voor Delft mogelijkheden om de positie als kennisstad te versterken. De diversiteit die polycentrische regio’s in potentie bieden, kan keuzemogelijkheden bieden voor het internationale bedrijfsleven om het vestigingsmilieu te kiezen dat het beste bij de betreffende sector en functie past. Versterking van de eigen identiteit en uitbouwen van de eigen kracht moet dan voor de verschillende steden voorop staan.
De gemeente Delft heeft in samenwerking met de Technische Universiteit Delft het voornemen om TU Delft Campus Zuid verder te ontwikkelen. Hoofdzaak daarbij is het faciliteren en versterken van onderwijs, onderzoek en sport.
De ontwikkeling van voorheen het sciencepark Technopolis (nu Campus Zuid) heeft tot doel de economische structuur van de stad te versterken en sluit aan bij het profiel Delft Kennisstad. Het versterken van samenwerkingsrelaties met het bedrijfsleven in het R&D-segment is daarnaast van grote waarde voor de Technische Universiteit Delft. TU Delft Campus Zuid heeft een totaal ontwikkelvolume van ongeveer 360.000 m² bvo, waarvan 56.200 m² bvo in de eerste fase.
De ontwikkeling van Campus Zuid zal via uitnodigingsplanologie tot stand komen. Vandaar dat de gemeente op 11 oktober 2016 het project (toen nog Technopolis geheten) heeft aangemeld voor de 15e (nu 16e) tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bij het toenmalig ministerie van IenM (nu BZK). De realisering van Campus Zuid is een complex gebiedsontwikkelingsproject met een lange looptijd en een aantal grondeigenaren. De gedachte was toen dat de huidige regeling voor kostenverhaal uit de Wet ruimtelijke ordening bij dergelijke plannen niet goed toepasbaar is. Door de aanmelding als experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet is het mogelijk al te anticiperen op de komende Omgevingswet met de nieuwe methode voor kostenverhaal (zie verder hoofdstuk 9). Daarnaast is door deze aanmelding de bestemmingsplanperiode geen 10 jaar, maar 20 jaar ('verbrede reikwijdte'). Het nieuwe instrument van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte (het plan) sluit goed aan bij de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van Campus Zuid. Er zijn gewenste richtingen aangegeven maar er is geen concreet eindbeeld. De ontwikkeling kent een zeer lange doorlooptijd waarbij ruimte nodig is om in de loop van die ontwikkeling accenten te kunnen verleggen of meer flexibiliteit te krijgen. Ook sluit het plan goed aan op de huidige praktijk van Campus Zuid waarbij de gemeente planologische ruimte biedt voor private initiatieven.
De planologische ontwikkeling van TU Delft Campus Zuid is gebaseerd op de Notitie Beeldkwaliteit TU Delft Campus Zuid van augustus 2020. De Notitie Beeldkwaliteit TU Delft Campus Zuid is opgesteld in aanvulling op het stedenbouwkundig plan TU Delft Campus Zuid van maart 2020.
Aan de hand hiervan is in april 2022 een voorontwerp Crisis- en herstelwet (Chw) omgevingsplan 'TU Delft Campus Zuid' opgesteld en naar de relevante vooroverlegpartners en stakeholders van TU Delft Campus Zuid verzonden. Het voornemen was de vigerende bestemmingsplannen 'Technopolis' en 'Technopolis - Clusters en Kamers' te actualiseren. Hiermee zou de ruimtelijke hoofdstructuur van het gehele plangebied -met uitzondering van het grondgebied van Deltares- en de daaraan gekoppelde kwaliteiten in één keer actueel inzichtelijk worden gemaakt
Na het vooroverleg bleek dit voornemen te ambitieus. In overleg met TU Delft is gekozen om het Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid voor een deel planologisch doorgang te laten vinden.
Het plan benoemt de eerste fase van de ambities. Deze zijn vervolgens vertaald in planregels, waaraan nieuwe initiatieven zullen worden getoetst. Die regels zijn er om de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen en te verbeteren, maar ook om de rechtszekerheid van bestaande gebruikers en direct betrokkenen te bewaken.
Het plangebied ligt in het zuidoosten van de stad Delft. Het bestemmingsplan regelt de mogelijkheden voor de invulling van het gebied dat wordt begrensd door de Molengraaffsingel/Anthony Fokkerweg (parallel Kruithuisweg), Rotterdamseweg, Heertjeslaan, Huismansingel, van Amstelpark, Molengraaffsingel (parallel A13) en de kavel ten oosten van Deltares ten behoeve van sportvoorzieningen en een ruimtereservering voor HOV ten zuiden van de Heertjeslaan en parallel aan de A13.
Afbeelding 1: ligging en begrenzing plangebied
De geldende bestemmingsplannen zijn:
Hoofdstuk 2 omvat de gebiedsvisie, de afweging van de ruimtelijk relevante aspecten, die hebben geleid tot de ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied.
Hoofdstuk 3 beschrijft het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied.
In hoofdstuk 4 'Functies' worden de verschillende ruimtelijk relevante aspecten binnen het plangebied behandeld. Per aspect worden de huidige situatie, het beleidskader en de gewenste ontwikkeling beschreven. Elk aspect wordt, indien relevant, afgesloten met de consequenties die de gewenste ontwikkeling heeft voor de juridische regeling in het plan.
Hoofdstuk 5, omgevingsaspecten, behandelt de verschillende milieuaspecten. Tevens wordt beschreven hoe bij de planontwikkeling van Campus Zuid en in het plan omgegaan wordt met eventuele milieubelemmeringen.
In hoofdstuk 6, infrastructuur, wordt de ontsluiting van en in het plangebied toegelicht.
Hoofdstuk 7, juridische planbeschrijving, licht de juridische vertaling van de ruimtelijk relevante aspecten van de ontwikkeling van TU Delft Campus Zuid toe, waaronder de gekozen planvorm.
De hoofdstukken 4 tot en met 7 vormen de bouwstenen voor de gebiedsvisie (hoofdstuk 2).
Hoofdstuk 8 vormt de handhavingsparagraaf van voorliggend plan en beschrijft de wijze waarop de regels gehandhaafd zullen worden. De paragraaf beperkt zich tot handhaving van aspecten die niet binnen andere regimes vallen.
In hoofdstuk 9 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
In hoofdstuk 10 maatschappelijke uitvoerbaarheid, worden de resultaten van de inspraak en gevoerd vooroverleg weergegeven. De beantwoording van de inspraak en overlegreacties is in dit hoofdstuk opgenomen.
De Technische Universiteit Delft is een belangrijke motor achter de ontwikkeling van de kenniseconomie en werkgelegenheid in Delft. De gemeente en universiteit werken samen om dit zogenaamde ecosysteem van kennis en innovatie verder te versterken. De ontwikkeling van TU Delft Campus Zuid biedt hier fysieke ruimte voor door kennisintensieve bedrijven een vestigingsplaats te kunnen bieden dicht bij de wetenschappelijke kennis die bij de TU Delft en de andere gevestigde kennisinstituten aanwezig is. De TU Delft campus is onderdeel van het Innovatiedistrict Delft. De gemeente werkt samen met de TU Delft, bedrijvenkring Schieoevers, Provincie Zuid-Holland en Metropoolregio Rotterdam Den Haag aan de ontwikkeling van Schieoevers en TU Delft campus tot Innovatiedistrict Delft: een samenhangend, aantrekkelijk stadsdeel met ruimte voor maak- en kennisbedrijven, onderwijs, onderzoek, woningen, voorzieningen, verblijfsplekken en stadsnatuur.
TU Delft Campus Zuid is ca. 110 ha groot en in omvang vergelijkbaar met de historische binnenstad van Delft. Hiervan is nog ca. 50 ha beschikbaar voor ontwikkeling. Het is daarmee een van de grootste ontwikkelgebieden in Delft. Zoals beschreven in de Campusvisie 2040 (TU Delft, 2023) is in het gebied ruimte voor vernieuwing en groei van de TU Delft en voor bedrijven die samenwerken met de TU om een versnelling aan te brengen in de uitwerking van innovaties naar maatschappij. Daarnaast is er ook ruimte voor een aantal stedelijke voorzieningen zoals sportparken en studentenhuisvesting.
Dit bestemmingsplan maakt de eerste fase van concrete ontwikkelingen op Campus Zuid planologisch mogelijk. Het betreft een beperkt deel van de ontwikkeling van Campus Zuid, te weten de doorontwikkeling van het academisch cluster in het Kluyvergebied, de ontwikkeling van een bedrijvencluster (omgeving van Yes!Delft) en de ontwikkeling van een nieuw sportpark en openbare ruimte. Na de realisatie van deze eerste fase volgt op termijn een herziening van het omgevingsplan voor het overige deel van Campus Zuid om de in de campusvisie beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
Afbeelding 2: Ligging van Campus Zuid in Delft.
TU Delft Campus Zuid vormt een belangrijke innovatiehub in de regio en één van de motoren van de vernieuwende regionale economie. De campus heeft een belangrijke plek in het economisch beleid van de provincie en de Metropoolregio. Een belangrijk regionaal samenwerkingsverband is de Leiden-Delft-Erasmus alliantie, van de drie universiteiten en twee medische centra in Zuid-Holland. Het protonentherapiecentrum HollandPTC is een voorbeeld van een instelling die vanuit deze alliantie is opgericht en is gevestigd op TU Delft Campus Zuid.
Waar het gebied vanaf de eerste planvorming in 2000 gezien werd als een ten zuiden van de universiteitscampus gelegen sciencepark (een 'Technopolis') wordt het gebied inmiddels beschouwd als een volwaardig onderdeel van de TU Delft Campus. Het gebied is daarnaast onderdeel van het Innovatiedistrict Delft, waarin Schieoevers en TU Delft campus worden ontwikkeld tot een aantrekkelijk stadsdeel waar innovaties bedacht én gemaakt kunnen worden.
TU Delft Campus Zuid ligt in een veenpolderlandschap. De oorspronkelijke polderverkaveling onder het gebied bestond uit smalle, lange kavels in oost-westrichting. Min of meer haaks hierop loopt de Schie als afwateringskanaal naar de Maas. De naoorlogse universiteitscampus heeft een orthogonale structuur die de richting volgt van het oorspronkelijke polderlandschap rond de Jaffalaan. In de polderverkaveling zat ten zuiden van de huidige sportparken een hoekverdraaiing. Met de groei van de TU naar het zuiden toe is de polderrichting uit het noordelijk deel aangehouden, ook belangrijke routes zoals de Schoemakerstraat en de Mekelweg volgen deze richting. Bij de Karitaatmolensloot, die de zuidrand van het gebied markeert, is de oorspronkelijke polderrichting nog herkenbaar.
Afbeelding 3: Historische kaart van Delft omstreeks 1900 waarop de polderverkaveling nog duidelijk zichtbaar is. In rood de contouren van Campus Zuid. Bron: Topotijdreis.nl
Op het terrein ten zuiden van de Kruithuisweg werden al vanaf de jaren zestig universiteitsgebouwen gevestigd, zoals de faculteit Lucht- en ruimtevaart aan de Kluyverweg, het reactorinstituut aan de Mekelweg en de faculteit Geodesie aan de Thijsseweg (nu Metrology Tower).
In 1973 werd het terrein van het Waterloopkundig Laboratorium geopend, het tegenwoordige kennisinstituut Deltares.Dit terrein valt buiten het plangebied van de gebiedsontwikkeling. Zowel het reactorinstituut als Deltares worden omgeven door brede waterpartijen en vormen eigen entiteiten op de campus. In de noordoosthoek van TU Delft Campus Zuid zijn omstreeks het jaar 2000 enkele bedrijven gevestigd aan de Cyclotronweg. Deze bedrijven hebben weinig relatie met de overige functies in het gebied.
In de periode 2005-2021 hebben verschillende bedrijven zich gevestigd op TU Delft Campus Zuid. Het gaat dan om de incubator YES!Delft, gebouw voor scale ups NextDelft, Exact, bedrijfsverzamelgebouw Radex, 3M, Holland PTC, Datacentergroup,Applikon, ABB, Oldelft en TNO. VSL heeft zich gevestigd in het voormalige faculteitsgebouw van Geodesie. Deltares heeft vernieuwd en uitgebreid en onder andere de Deltagoot gerealiseerd. Aan de Mekelweg is een nieuwe faculteit (Applied Sciences) gebouwd. Er zijn diverse plannen in voorbereiding voor nieuwe onderzoeks- en onderwijsgebouwen en bedrijfsbebouwing.
De Huismansingel, Heertjeslaan en Molengraafsingel zijn als nieuwe infrastructuur aangelegd. Zij vormen de belangrijkste ontsluiting voor de auto. De Kluyverweg is afgesloten voor auto's en heringericht als park, het Kluyverpark. Langs dit park is het nieuwe faculteitsgebouw voor Applied Sciences gebouwd. Ook is hier een parkeergebouw gerealiseerd. In het zogenaamde Kluyvergebied wordt rondom het Kluyverpark het academisch cluster uitgebouwd met nieuwe onderwijsgebouwen, laboratoria en bijbehorende voorzieningen.
Afbeelding 4: luchtfoto huidige situatie TU Delft Campus Zuid (luchtfoto 2021)
De universiteitscampus is een plek die uitnodigt tot ontmoeting waardoor kruisbestuiving kan plaatsvinden tussen studenten, wetenschappers, werknemers van bedrijven en bezoekers. Omdat de TU Delft campus bijna 3 km lang is, wordt er gewerkt met clusters. Binnen de clusters staat de voetganger centraal en tussen de clusters en tussen campus en stad is de fiets het belangrijkste vervoermiddel.
De ontwikkeling van TU Delft Campus Zuid is erop gericht dat het gebied een volwaardig onderdeel wordt van de universiteitscampus en de stad met een academisch cluster, diverse bedrijfsclusters en een aantal stedelijke voorzieningen zoals sportparken en studentenhuisvesting. Het gebouwen en openbare ruimte in het gebied krijgen de daarbij passende hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit en uitstraling, zowel in de tijdelijke situatie als in de eindsituatie. Het gebied ligt aan de zuidelijke stadsrand van Delft en vormt daarmee de overgang tussen stad en buitengebied. De verbinding met het aangrenzende landschap en het versterken van (ecologische) groen blauwe structuren is daarom een belangrijk thema.
In 2019 is een (nieuw) stedenbouwkundig plan gemaakt door bureau PosadMaxwan voor de terreinen die in eigendom zijn van de TU Delft en de gemeente. Dit plan is een belangrijke onderlegger voor het omgevingsplan. De belangrijkste uitgangspunten voor de stedenbouwkundige opzet van die terreinen zijn:
Afbeelding 5: de maximale bouwhoogtes per functie in het plangebied, inclusief de hoogteaccenten met een wijzigingsprocedure.
Afbeelding 6: Luchtfoto met een illustratieve plankaart van het stedenbouwkundig plan van PosadMaxwan.
Campusvisie 2040
In 2023 heeft TU Delft Campusvisie 2040 opgesteld om het lange termijnperspectief voor de ontwikkeling van de campus te schetsen. De campusvisie geeft aan dat de campus in Delft in 2040 een mondiaal voorbeeld van een leefbare en duurzame campus die goed verbonden is met de directe omgeving, de stad Delft en de regio. Het wordt een multifunctioneel gebied waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. In de Campusvisie wordt Campus Zuid geduid als 'een high-tech campus, waar innovatieve bedrijvigheid en wetenschappelijk onderzoek en onderwijs samenkomen. Anderzijds is Campus-Zuid een polderlandschap waarin vernieuwende waterretentie-oplossingen in combinatie met natuurontwikkeling zichtbaar zijn'. Het geschetste toekomstbeeld ligt in het verlengde van het stedenbouwkundige plan uit 2019 maar bevat ook nieuwe elementen zoals het toevoegen van woningen en voorzieningen en een sterkere nadruk op het realiseren van plekken in de openbare ruimte waar interactie en ontmoeting plaats kan vinden. Ook legt de Campusvisie nog meer nadruk op de uitwerking van landschappelijke structuren en thema's als klimaatadaptatie en biodiversiteit. Deze nieuwe elementen en accenten zullen hun weerslag krijgen in de latere fasen van de gebiedsontwikkeling, die volgen na de realisatie van de onderdelen uit dit omgevingsplan. Om de ambities van de Campusvisie te concretiseren zal het overkoepelende stedenbouwkundige kader worden herijkt en vertaald worden in een kwaliteitskader (beeldkwaliteitsplan).
De ontwikkeling van TU Delft Campus Zuid bestrijkt naar verwachting een lange periode van vele jaren. Dit omgevingsplan betreft een deel van de eerste fase van de totaal te ontwikkelingen 250.000 m2 bvo en biedt ruimte aan een mix van academische voorzieningen (onderwijsgebouwen en onderzoeksfaciliteiten) en bedrijfsruimten voor innovatieve high tech bedrijven en draagt daarmee bij aan de ambities van Innovatiedistrict Delft en TU Delft Campusvisie 2040. De looptijd van de ontwikkeling en de bijzondere programma's vragen om een planopzet met veel flexibiliteit en aanpassingsmogelijkheden. Het plan legt daarom alleen de hoofdstructuur en belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten vast. De verschillende clusters kunnen vervolgens op basis van de op dat moment actuele vraag en inzichten ontwikkeld worden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, in overeenstemming met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en de staatssecretarissen van IenW, VWS en Defensie, de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de regelgeving voordat de Omgevingswet in werking trad. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geldt deze omgevingsvisie als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de NOVI.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.
Conclusie
Het Barro heeft geen directe gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) per 1 oktober 2012 voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling bevat. Deze plicht is vervat in artikel 3.1.6 Bro.
De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleinschalige ontwikkelingen. De grens van een stedelijke ontwikkeling is voor woningbouw gelegen op 12 woningen, zo blijkt uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3). De grens voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij commerciële en maatschappelijke voorzieningen is gelegen bij 500 m2.
De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op 55.700 m2 bvo kennisintensieve bedrijfsdoeleinden en onderwijsdoeleinden, alsmede 500 m2 bvo sport als harde plancapaciteit. De plancapaciteit van de functies onderwijsdoeleinden', 'kennisintensieve bedrijvigheid' en 'reguliere bedrijvigheid' is berekend op basis van de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen Technopolis en Clusters en Kamers. De plancapaciteit is onderverdeeld in harde capaciteit en zachte capaciteit (wijzigingsbevoegdheden). De uitkomst is vergeleken met de mogelijkheden in dit plan.
De behoefte van deze ontwikkeling wordt in deze toelichting aan de hand van de vereisten van de ladder duurzame verstedelijking onderbouwd.
Door DNS is de plancapaciteit berekend voor het gehele plangebied Campus Zuid (zie bijlage 1 Plancapaciteit). De plancapaciteit van de functies onderwijsdoeleinden', 'kennisintensieve bedrijvigheid' en 'reguliere bedrijvigheid' is berekend op basis van de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen Technopolis en Clusters en Kamers. De plancapaciteit is onderverdeeld in harde capaciteit en zachte capaciteit (wijzigingsbevoegdheden). De uitkomst is vergeleken met de mogelijkheden die het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Campus Zuid bevat.
Bij het onderzoek van DNS is uitgegaan van een ontwikkeling die betrekking heeft op 200.000 m2 bvo kennisintensieve bedrijfsdoeleinden en 50.000 m2 bvo onderwijsdoeleinden als harde plancapaciteit. Daarnaast werd in het onderzoek nog uitgegaan van de ontwikkeling van maximaal 1000 woningen binnen een gemengde functie. Binnen het aangepaste plangebied is echter maximaal 55.700 m2 bvo ontwikkelruimte voor kennisintensieve bedrijfsdoeleinden en onderwijsdoeleinden en maximaal 500 m2 bvo voor sport. Er is dus geen planologische mogelijkheid voor wonen binnen dit aangepast plangebied.
Conclusie
De conclusie is dat de harde én de zachte plancapaciteit in de vigerende bestemmingsplannen groter is dan wat het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt. Dit geldt zowel voor de functie 'onderwijsdoeleinden' als de functie 'kennisintensieve bedrijvigheid'. Er zal zodoende sprake zijn van een afname aan plancapaciteit door het nieuwe bestemmingsplan Campus Zuid. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is verder niet nodig.
De provincie heeft haar beleid eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn eruit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota’s. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken. De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
Het provinciaal ruimtelijk beoordelingskader is vastgelegd in het Omgevingsbeleid, bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland, het Programma ruimte en de Omgevingsverordening Zuid-Holland, zoals vastgesteld op 20 februari 2019 en op 1 april 2019 in werking getreden. In de visie, het Programma ruimte en de verordening zijn beleid respectievelijk regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale ruimtelijke belangen. Daarnaast zijn in het provinciaal Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
In de omgevingsvisie wordt Campus Zuid (nog in de oude benaming als sciencepark Technopolis) aangemerkt als de ruggengraat van een samenhangende kennisas in een hoogstedelijke zone rond de lijn Leiden-Dordrecht. Deze locaties onderscheiden zich door een sterke concentratie van kennisintensieve bedrijvigheid rondom een universiteit, kennisinstituut en/of Research & Development bedrijf en een hoge mate van inhoudelijke, organisatorische en fysieke verbondenheid.
Afbeelding 6: uit de Omgevingsvisie mbt de Hoogstedelijke zone waar Campus Zuid onderdeel van is (plangebied zwart omrand aangegeven).
De provincie hanteert daarnaast een kantorenstructuur die recht doet aan de eigenschappen van een bepaalde locatie. Zo geeft de provincie meer ruimte voor uitbreiding voor de toplocaties, beperkte uitbreiding voor kleinschalige en lokale vraag en streeft naar het terugdringen van overaanbod en plancapaciteit op locaties met (sub)regionale reikwijdte. Voor uitzonderingskantoren die geen onderdeel uitmaken van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk) of locaties zoals Erasmus Hoboken (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag), wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke bestemming/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming, maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorziet sluiten bij deze uitgangspunten aan.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt, vanwege de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan voor 1 januari 2024, uitgegaan van de provinciale instructieregels, zoals opgenomen in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland d.d. 1 april 2023.
Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in de Omgevingsvisie en deels in het Programma Ruimte. De Omgevingsverordening is vastgesteld voor een juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor omgevingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen.
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.
Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:
a. een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
b. hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:
1. Inpassing.
Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
2.Aanpassing.
Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerp optimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
3.Transformatie.
Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. In de meest verregaande vorm van transformatie is van de huidige identiteit niets meer zichtbaar. In alle gevallen is het belangrijk om aansluiting te zoeken bij structuren en patronen aan de rand van de omgeving, bijvoorbeeld een bosrand, waterloop of woonlint. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassing – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.
Afbeelding 7: Uitsnede uit kwaliteitskaart (plangebied is in geel weergegeven)
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorziet sluiten aan bij de ruimtelijke ontwikkelingen van de Verordening.
Het Omgevingsprogramma betreft de beleidsuitwerking van de Omgevingsvisie. Bestaande (sectorale) programma’, zoals programma Ruimte en andere beleidsuitwerkingen zijn hierin samengevoegd. Het Omgevingsprogramma omvat de maatregelen waarmee Gedeputeerde Staten invulling geven aan de ambities en beleidskeuzes die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen. De beleidskeuzes in de Omgevingsvisie betreffen de bevoegdheid van Provinciale Staten, de maatregelen in het Omgevingsprogramma van Gedeputeerde Staten.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is onderdeel van het aantonen van een goede ruimtelijke ordening. De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder opgenomen in haar Verordening ruimte als een instrument dat ingezet wordt voor zorgvuldig ruimtegebruik en om het provinciaal belang bij toepassing van deze Ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie ook de mogelijkheid om enkele begrippen die op meerdere manieren voor uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. In de Visie Ruimte en Mobiliteit (2014) zijn 5 hoofddoelen benoemd:
• Beter benutten van de schaarse ruimte.
• Bundeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
• Versterken agglomeratiekracht.
• Behoud kwaliteit landelijk gebied.
• Behouden en verbeteren ruimtelijke kwaliteit
De Ladder draagt bij aan het behalen van deze 5 hoofddoelen.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD, maar dit moet wel goed onderzocht en gemotiveerd worden. De Ladder bevat hiervoor het handelingskader. De Ladder zoals opgenomen in de Verordening ruimte heeft daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het plan maar ook voor de inhoud. Conform de verordening ruimte van de provincie:
• dient de behoefte aan het plan te worden aangetoond, én regionaal te zijn afgestemd. De behoefte is aangetoond indien een ontwikkeling binnen de regionale visie valt;
• wordt allereerst gekeken of 'bestaand verstedelijkt gebied' kan worden benut alvorens men naar locaties hierbuiten kijkt.
Conclusie
Aan beide wordt met dit plan voldaan: de behoefte is aangetoond op basis van regionaal afgestemde prognoses en daarnaast valt de ontwikkeling binnen 'bestaand verstedelijkt gebied' en 'Bestaand Stads en Dorpsgebied (BSD)'. De beoogde ontwikkeling voldoet derhalve tevens aan de provinciale Ladder.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. De negen gemeenten van Haaglanden spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. Het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft het RSP samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten.
In economische zin kiest het RSP voor het uitbouwen van de vier sterke peilers van de regio te weten recht, vrede en veiligheid, kennis, innovatie en technologie, Greenport Westland-Oostland en toerisme. De doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex Delft speelt daarin voor de Delftse economie een belangrijke rol. Het bieden van voldoende (kwalitatieve) ruimte, het verbeteren van de bereikbaarheid, beschikbaar hebben van voldoende geschikte woningen, een gevarieerd aanbod culturele- en vrijetijdsvoorzieningen en het investeren in samenwerking tussen overheden, onderwijs en bedrijven zijn randvoorwaarden waaronder de ambities vervuld kunnen worden.
Daarnaast zet het RSP in op behoud, versterking en verbetering van de kwaliteit van toeristische trekkers (kust, historische binnensteden, cultuurhistorie, parken en landgoederen, waterwegen, leisurevoorzieningen). Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met het Structuurplan.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: Delfland) de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Voorheen heette dit een waterbeheerplan en lag de wettelijke plicht in de Waterwet. Deze gaat op in de Omgevingswet en dan heet het een waterbeheerprogramma. Het is de zesde in de reeks, vandaar de afkorting WBP6. Het programma beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Watertoets
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.
De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.
Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,
bijvoorbeeld:
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 5.12 Water.
Op 15 juli 2021 heeft de raad de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. In deze visie staat wat voor stad Delft in de toekomst wil zijn. De gemeente geeft in deze visie de gewenste ontwikkeling weer van de leefomgeving binnen de gemeente. Dit is de omgeving waarin de Delftenaar woont, werkt en zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De omgevingsvisie is de eerste stap van de invoering van de Omgevingswet in Delft. De omgevingsvisie Delft 2040 vervangt de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.
De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken, worden behouden door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad. Samengevat gaat de Omgevingsvisie uit van het volgende:
Conclusie
Deze planontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en hetgeen de gemeente in de toekomst wil bereiken.
Op 1 november 2016 hebben de bestuurders van de TU Delft en de gemeente Delft het 'Convenant 2016-2026 TU Delft en gemeente Delft' ondertekend voor de verdere ontwikkeling van campus en stad.
Het doel van de samenwerking is het vormen van een sterke combinatie van stad en universiteit die internationaal concurrerend is. Het convenant is uitgewerkt in drie thema's:
Conclusie
Deze planontwikkeling sluit aan bij de thema's van het Convenant. .
In de Kadernota is een aantal opgaven geformuleerd. De volgende heeft mede ook betrekking op de ontwikkelingen in dit plangebied:
Delft heeft een unieke en innovatieve economie met de TU Delft Campus en de Biotech Campus. Tegelijkertijd zien we dat de inwoners van Delft te weinig profiteren van deze innovaties, dat de groei van de werkgelegenheid in Delft achterblijft en dat betaalbare bedrijfsruimte schaars is. Wij zien kansen om kennis, innovatie en ondernemerschap beter te laten renderen voor alle inwoners in Delft, de regio en de rest van Nederland.
We werken langjarig samen om Delft-Zuidoost te ontwikkelen tot een aantrekkelijke plek om te wonen, werken, ontmoeten, leren en ondernemen. We werken een visie uit voor de Vulcanusweg, SchieoeversZuid en de Rotterdamseweg om te zien hoe deze plekken kunnen bijdragen aan de sociale samenhang en groeikansen in de stad. Aan de noordkant van de stad zetten we in op de ontwikkeling van de Biotech Campus. Ook daar staat de verbinding met de stad en het onderwijs centraal. We zien kansen voor groei van de werkgelegenheid voor zowel praktisch geschoolden als wetenschappelijk opgeleiden.
Om het innovatiedistrict te ontwikkelen, moeten we investeren. Voor deze ontwikkeling reserveren wij € 8 miljoen om in de komende jaren samen verder te bouwen. Ook hier zijn aanvullende middelen nodig om onze doelen te bereiken. We trekken samen op met partners in de stad bij het indienen van aanvragen bij het Rijk, zoals voor de regiodeal en voor talentontwikkeling en innovatie.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorziet sluiten bij deze opgaven aan.
Delft Energieneutraal 2050
Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:
Warmteplan Delft 2021
In december 2021 heeft de gemeenteraad van Delft de Transitievisie Warmte (Warmteplan Delft 2021) vastgesteld. Het Warmteplan is een visie document en geeft voor de bestaande bebouwde omgeving een eerste inzicht in de mogelijkheden voor aardgasvrij verwarmen per buurt. Per CBS buurt is door CE Delft met behulp van het model CEGOIA het warmte alternatief met de laagste nationale kosten berekend. Het CEGOIA-model berekent de nationale kosten van duurzame warmteopties. Dit is een eerste modelmatige benadering op basis van kentallen. Op basis van deze modelberekeningen komt voor dit plangebied een warmtenet als voorkeurstechniek voor de bestaande situatie naar voren. De warmtetechniek voor de bestaande bebouwing van een buurt is niet per se de meest logische oplossing voor de nieuwbouw in diezelfde buurt. Voor de nieuwbouw ontwikkelingen in dit plangebied zijn - gelet op de grootschalige bebouwing en de gefaseerde uitgifte van gronden - bodemenergie systemen het meest geëigende en duurzame alternatief voor verwarming zonder aardgas.
Besluit bodemenergiesystemen
De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015. De 'hardware' die bodemenergie mogelijk maakt dient in beginsel weggewerkt te worden op eigen terrein en niet in de openbare ruimte.
Visie op weg naar een circulair Delft in 2050
Met een groeiende wereldbevolking en consumptie per persoon groeit ook het belang om grip te krijgen op alle producten en grondstoffen die we gebruiken. Er moet minder of anders gebruik gemaakt worden van de voorraden en natuurlijke hulpbronnen die we tot onze beschikking hebben. Daarom is het van belang dat ook in Delft wordt toegewerkt naar een circulaire economie. Een circulaire economie is een economisch systeem van gesloten kringlopen, waarin grondstoffen, onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen en hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt.
De belangrijkste ambitie is een 100% circulaire economie in 2050, gelijk aan de landelijke ambitie uit het Rijksbreed programma Circulaire Economie. In deze visie is de ambitie uiteengezet in ambities per 'prioritaire keten'. Dit gaat om Bouw, Biomassa & voedsel, Kunststoffen, Maakindustrie en Consumptiegoederen.
Beleid duurzaam bouwen
Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.
De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.
De gemeentelijke GPR-ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling worden in een privaatrechtelijke overeenkomst vastgelegd.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten aan bij het Warmteplan. De ambities voor energietransitie en duurzaam bouwen zijn uitgewerkt in 5.5.
Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen
Op 30 september 2021 is de nota Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen door de gemeenteraad vastgesteld. Om de kwaliteit van de stedelijke omgeving te behouden en te versterken is een integrale aanpak op het gebied van leefbaarheid, gezondheid, economie en natuur noodzakelijk, dat moet leiden tot een natuurinclusieve stad. Een natuurinclusieve stad is een dynamische groene, gezonde en levendige stad voor mens, dier en plant. Om natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in Delft vorm te geven is gekozen om een concreet kader te ontwikkelen voor natuurinclusief bouwen en ontwikkelen in samenhang met klimaatadaptieve maatregelen. Overigens blijft de wet Natuurbescherming met inbegrip van de zorgplicht gelden voor elk project.
De natuurinclusieve maatregelen gelden zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. De maatregelen kunnen worden door vertaald naar diverse schaalniveaus en elementen.
Er is onderscheid gemaakt in:
Klimaatadaptatie
In 2019 is de Klimaatadaptatie Strategie vastgesteld door de gemeenteraad. De strategie is vooral een visie op Klimaatadaptatie in Delft. De strategie uit 2019 gaat over heel Delft en over alle domeinen, dus zowel over de openbare ruimte als over private percelen (inclusief bebouwing).
In de Delftse strategie zijn de volgende 2 inhoudelijke speerpunten geformuleerd:
Om kwetsbaarheden bij die weersextremen in Delft in beeld te brengen heeft de gemeente in 2019 verschillende stresstesten uitgevoerd, volgens het Deltabesluit Ruimtelijke Adaptatie. Deze stresstesten vormden een belangrijke basis voor het gesprek over welke knelpunten voor Delft te verwachten zijn en hoe er daarmee om te gaan (risicodialoog). In 2025 zullen nieuwe stresstesten worden uitgevoerd en risicodialogen gevoerd, wat mogelijk kan leiden tot een actualisatie van de adaptatiestrategie uit 2019.
In 2018 heeft Delft het Convenant Klimaatadaptieve Bouwen getekend. Partners in het convenant zijn onder andere de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland, de meeste gemeenten, maatschappelijk organisaties en projectontwikkelaars. Op basis van de gemeentelijke klimaatadaptatiestrategie (2019) en het provinciale convenant (2018) heeft de gemeente Delft de ambities en regels voor klimaatadaptief bouwen uitgewerkt in de 'Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' (2022).
Daarmee is het beleidsthema klimaatadaptatie voor nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering in het beleid van de gemeente Delft verankerd. Het doel van de beleidsregel is het verminderen van (1) wateroverlast, (2) hittestress, (3) droogte en (4) bodemdaling en daarnaast het vergroten van de biodiversiteit (5). Onderdeel (6) “overstromingen” is niet nader uitgewerkt in de beleidsregel want dit is belegd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
Beleidsregel klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering (2022)
De beleidsregel vormt een concretisering en uitwerking van zowel de gemeentelijke Klimaatadaptatie Strategie als het provinciale Convenant Klimaatadaptief Bouwen voor de Delftse situatie.
Als gevolg van klimaatverandering neemt de kans op extremen in neerslag, droogte en hitte ook in Delft toe en zijn er ook effecten op biodiversiteit, bodemdaling en grondwaterstanden.
Bij de beschrijving van de ambities en eisen is de thematische indeling uit het convenant Klimaat Adaptief Bouwen aangehouden:
1. Extreme neerslag,
2. Droogte,
3. Hitte
4. Bodemdaling.
Het thema Biodiversiteit uit het convenant is voor Delft in een apart beleidsdocument uitgewerkt (Nota Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen, zie paragraaf 3.5.4 en 5.1), dat in 2021 door het college en de gemeenteraad is vastgesteld.
Conclusie
De toetsing aan het convenant met betrekking tot het watersysteem vindt plaats in paragraaf 5.12. Het thema Overstroming uit het convenant is geïntegreerd in het thema Wateroverlast (zie ook paragraaf 5.12).Op de overige aspecten binnen klimaatadaptatie en de ambities voor natuurinclusief bouwen wordt ingegaan in paragraaf 5.1.
Een belangrijk onderdeel in het gemeentelijke monumentenbeleid zoals opgenomen in de beleidsnota Monumentenbeleid 2007-2017 is het in de ruimtelijke planvorming benoemen en waar mogelijk beschermen van cultuurhistorische waarden: van gebouwen, objecten en (deel)structuren. Het beleid voor de periode vanaf 2017 moet nog opgesteld worden, maar zal wat betreft ruimtelijke ordeningsaspecten zoveel mogelijk het huidige beleid voortzetten. Wel is er op 19 november 2020 een Erfgoednota 2020-2030 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin staan vier programmalijnen centraal: (1) De Delftse collectie: basis op orde Programma
(2) Delfts erfgoed van en voor iedereen Programma
(3) Erfgoed als pijler bij gebiedsontwikkeling en
(4) Monumenten duurzaam ontwikkeld.
Hiervoor stelt de gemeente onder andere gebiedsvisies op waarin inzichtelijk is welke cultuurhistorische waarden op een plek leidend zijn.
De toetsing met betrekking tot cultuurhistorie wordt gedaan in paragraaf Hoofdstuk 7 Cultuurhistorie.
Conclusie
Deze planontwikkeling past binnen het beleid.
In de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continu is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.
Inzet van deze Visie Openbare Ruimte Delft is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de VORD.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien er gecompenseerd wordt, staat in de plantoelichting hoe en waar dit gebeurt. Als besloten wordt niet te compenseren, wordt toegelicht waarom dat niet gebeurt.
Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten bij deze Nota aan.
De Nota bouwhoogten van oktober 2005 bevat een analyse en onderbouwing van de maximaal toelaatbare bouwhoogten in Delft. Daarbij is rekening gehouden met onder andere het stadsbeeld van Delft en het zicht op de kerktorens in de historische binnenstad. De nota is niet bedoeld als absolute norm voor hoogbouw, maar als leidraad bij het ontwikkelen van hoogbouw in Delft. Indien in een gebied nieuwe bebouwing wordt voorgesteld die hoger is dan 40 meter, is nader onderzoek naar de wenselijkheid en effecten van deze hoogbouw voorwaarde. Op basis van de criteria uit de nota en criteria zoals is opgenomen in het plan in artikel 31 is het planologisch mogelijk de bestaande maximale bouwhoogte te wijzigen naar maximaal 40 meter en in bepaalde gevallen zelfs naar maximaal 70 meter.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten bij deze Nota aan.
De gemeente Delft gaat terughoudend om met detailhandelsontwikkelingen buiten de hoofdstructuur. Dit wordt uitgewerkt in de Nota Detailhandel 2012-2020 die nog steeds de beleidslijn vormt voor de hoofdwinkelstructuur (Centrum, In de Hoven, Leeuw&stein). Daarnaast is er in 2021 een 'Beleidslijn Wijkcentra Delft' vastgesteld. Hierin worden zes uitgangspunten vastgesteld voor de wijkcentra in Delft.
Een beperkte toevoeging van (kleinschalige) detailhandel kan in dit gebied een bijdrage leveren aan de verlevendiging van de TU Campus en versterking van de ontwikkeling van de TU Delft Campus Zuid. Slechts in uitzonderingsgevallen staan we nieuwe detailhandel toe, onder voorwaarden en mondjesmaat. Hoofdstuk 2 Inhoudelijke bepalingen, Lid 3 van de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland biedt mogelijkheden om in bepaalde gevallen nieuwe detailhandel buiten de bestaande centra te faciliteren. Het gaat daarbij - met relevantie voor het onderhavige plan - onder meer om:
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten bij deze Nota aan.
De horecasector is een belangrijk onderdeel van het geheel aan voorzieningen. Ze is er in de eerste plaats voor de inwoners, maar ook voor bezoekers zoals toeristen, zakenmensen en winkelend publiek dat van buiten de stad komt. Zonder horeca zou het verblijfsklimaat sterk aan kwaliteit inboeten. Een goed ontwikkelde horecasector staat garant voor levendigheid en verblijfskwaliteit.
In 2017 werd ervan uitgegaan dat de Delftse hotelmarkt in de periode van 2016 tot 2021 met ongeveer dertig procent (225) kamers kon groeien. Omdat een uitbreiding met 400 kamers (vooral in de Spoorzone) werd voorzien, wordt met de realisatie van die initiatieven de beschikbare marktruimte al ver overstegen. Dat leidde tot een terughoudende beleidslijn in 2021. De nieuwe beleidsregels komen erop neer dat er pas na 2027 marktruimte ontstaat voor toevoeging van hotelkamers (zie verder paragraaf 4.3).
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten bij deze Horecanota aan.
Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de ruimtelijk-economische visie (REV) Delft 2030 "Ondernemen en werken in Delft" en is op 8 maart 2018 door de raad vastgesteld. Op verschillende economische deelonderwerpen is richtinggevend beleid ontwikkeld, waaronder voor toerisme, binnenstad en detailhandel.
De REV zet in op een toename van de werkgelegenheid en bedrijfsruimte in de komende jaren. Het is namelijk van vitaal belang dat in een groeiende stad als Delft (meer woningen en inwoners) de werkgelegenheid en ruimte voor werk meegroeit. Technologische ontwikkelingen zorgen tevens voor een verschuiving van taken en competenties. Het is essentieel dat mensen die de arbeidsmarkt betreden, beschikken over de vaardigheden om nieuwe technologie te ontwikkelen, te beheren of toe te passen. Daarnaast heeft Delft met toonaangevende kennisinstellingen, technisch talent en een grote concentratie van startups en scale-ups een uitstekende uitgangspositie om haar rol en positie als kennisstad verder te versterken, regionaal en nationaal. Tenslotte zijn er kansen voor het verzilveren van het lokale arbeids- en ondernemerspotentieel. Dat betekent enerzijds de huidige bedrijven koesteren en anderzijds dat er groeiruimte nodig is voor onder andere de technologische bedrijven die de stad zelf voortbrengt.
De gemeente Delft zet in op het realiseren van 10.000 extra banen in de periode 2018-2040. Hiervoor is onder meer circa 100.000m2 aan extra bedrijfsruimte nodig, met name voor de innovatieve maakindustrie. Het beter benutten van bestaande ruimte en het kiezen voor bedrijvigheid die past bij het DNA en het karakter van de stad, biedt een stevige basis voor deze groei. Investeren in goed onderwijs, gemeentelijke dienstverlening, bereikbaarheid en een vernieuwd woningaanbod is daarbij eveneens van vitaal belang. Daarnaast vergt het blijvende aandacht en sturing om ervoor te zorgen dat iedereen die kan werken, ook kan blijven meedoen – en hiervoor wordt gefaciliteerd. Goede afstemming en aansluiting tussen bedrijfsleven, onderwijs en arbeidsmarkt is daarbij een essentiële schakel.
In het begin van 2024 is het actieprogramma REV 2024-2026 vastgesteld, als vervolg op het voorgaande actieprogramma. Het actieprogramma houdt vast aan de doelstellingen uit de REV de hierboven benoemd zijn. Uit cijfers blijkt dat Delft op koers ligt voor de doelstelling met betrekking tot het aantal extra banen, maar dat de ontwikkeling van extra bedrijfsruimte achterblijft. Dit bevestigt het belang van de realisatie van extra bedrijfsruimte in komende jaren. Tevens wordt komende jaren in samenwerking met TU Delft, Bedrijvenkring Schieoevers, MRDH en Provincie Zuid-Holland gewerkt aan de ontwikkeling van Innovatiedistrict Delft. Dit proces gaat naar verwachting een flinke impuls geven aan het versterken van het ecosysteem in Delft op en rond de TU Delft Campus en Schieoevers. Ook de ontwikkelingen rondom de Biotech Campus op het DSM-terrein dragen bij aan het versterken van het kennisecosysteem. De komende jaren zal er dan ook intensief worden ingezet op versterking van het Innovatiedistrict Delft (inclusief TU Delft Campus en de Biotech Campus) als kloppend hart van onze kennisintensieve economie. De ontwikkeling van het zuidelijke deel van TU Delft Campus is daar een belangrijk onderdeel van.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten aan bij het economisch beleid.
Dit actieprogramma volgt op de ruimtelijk-economische visie Delft 2030 en is in november 2019 door het college vastgesteld. Het actieprogramma omvat de concrete acties die zijn uitgevoerd en nog worden uitgevoerd om de hoofddoelstellingen uit de ruimtelijk-economische visie te realiseren. Specifiek voor dit plangebied is een aantal doelen beschreven, zoals:
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorziet sluiten bij deze doelen van het Actieprogramma aan.
Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het MPD. Dit mobiliteitsprogramma is vastgesteld in 2021. Het mobiliteitsbeleid zet in op een mobiliteitstransitie: we willen het mobiliteitssysteem veranderen, zodat Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft, terwijl de stad op een gezonde manier kan doorgroeien.
Belangrijke pijlers van het mobiliteitsbeleid zijn:
Bij de verdere uitwerking is het niet mogelijk of nodig om overal in de stad dezelfde maatregelen te nemen. We kiezen voor maatwerkoplossingen: de plek in de stad bepaalt de mobiliteitsaanpak.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorziet sluiten bij dit Mobiliteitsprogramma aan.
Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat bouwontwikkelingen toegankelijk en bereikbaar zijn, zonder dat er te veel autoparkeerplaatsen worden aangelegd. In de nota Parkeernormen 2023 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies. In delen van Delft zijn parkeernormen vastgesteld die lager zijn dan de landelijke kencijfers. Zo zet Delft parkeernormen in om actieve en schone vormen van mobiliteit te stimuleren en het aantal (rijdende) auto's in de stad te beperken. De nota Parkeernormen 2023 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.
Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen getoetst worden aan de Nota Parkeernormen 2023 en aan de hand daarvan zal worden bepaald hoeveel auto- en fietsparkeerplaatsen er per ontwikkeling nodig en mogelijk zijn.
Conclusie
De Nota is voor het plangebied van toepassing.
Om de wateropgave op een goede wijze in Delft vorm te geven, is de Waterstructuurvisie opgesteld. De Waterstructuurvisie geeft aan waar de benodigde waterberging kan worden gerealiseerd zodat de algehele waterhuishouding verbetert. Dat betekent dat niet bij alle ontwikkelingen in de praktijk oppervlaktewater moet worden gerealiseerd, en dat bij sommige ontwikkelingen meer oppervlaktewater moet worden gerealiseerd dan theoretisch bepaald. In de visie worden kansen gesignaleerd voor nieuwe verbindingen en ecologische zones ter plaatse van het kabeldistrict en de gebieden direct ten noorden en zuiden hiervan.
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het vigerende waterbeleid in paragraaf 5.12 Water.
Conclusie
Deze planontwikkeling past binnen de visie.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de 'natuurlijke' karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
In het Waterplan Delft werken gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland samen aan een duurzaam stedelijk waterbeheer in Delft. Om dit te bereiken hebben beide partijen een watersysteemanalyse uitgevoerd. Op basis van de watersysteemanalyse zijn maatregelen geformuleerd om knelpunten op te lossen en waterplan doelstellingen in te vullen in samenhang met het waterbeleid 21ste eeuw en het rioleringsbeleid. In het Waterplan hebben Gemeente en Hoogheemraadschap de intentie uitgesproken om voor bestaande wateropgaven mee te liften met ruimtelijke ontwikkelingen.
Conclusie
Het Waterplan is op het plangebied van toepassing.
Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast beschrijft het gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) hoe we de aankomende jaren (vanaf 2022 tot en met 2026) invulling zullen geven aan onze watertaken en hoe dit bijdraagt aan onze ambities. Daarmee geeft het vGRP ook een onderbouwing van de rioolheffing.
Afvalwaterzorgplicht
De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Traditioneel doet de gemeente dit door het aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel. Dat stelsel vervoert, in tegenstelling tot de decentrale voorzieningen, afvalwater van huishoudens en bedrijfspanden naar de waterzuivering. De laatste jaren is er ook aandacht voor decentrale waterzuivering, waarbij afvalwater lokaal gezuiverd en hergebruikt of geloosd wordt.
Hemelwaterzorgplicht
De gemeente is verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (regen, sneeuw en hagel) dat op openbaar terrein terecht komt. Op particulier terrein is primair de eigenaar verantwoordelijk voor de verwerking en vertraagde afvoer van hemelwater. Er zijn verschillende manieren waarop gemeentes invulling geven aan deze inspanningsverplichting. Afkoppelen is niet altijd wenselijk, zo zijn gebieden met een beperkte waterbergingscapaciteit in principe niet geschikt voor afkoppelen aangezien bij afkoppelen de afvoer naar het oppervlaktewater toeneemt. Uitgangspunt is het gescheiden inzamelen en afvoeren van hemelwater. Het hemelwater gescheiden van de vuile afvalwaterstroom verwerken is een meer duurzame invulling van de zorgplicht dan gemengd inzamelen. Het gemengd inzamelen en verwerken van hemelwater en vuilwater is een erfenis uit het verleden die vooral in de oudere delen van de stad nog vaak voorkomt. Nadeel van gemengde verwerking is dat schone waterstromen vuil worden en dat de kans groter is dat de openbare ruimte en inwoners met vuil afvalwater in aanraking komen.
De gemeente anticipeert op klimaatveranderingen zodat het risico op wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk wordt beperkt. Het rioleringsstelsel is en wordt ontworpen om bij normale neerslag het water te kunnen afvoeren. Hiertoe wordt de landelijke richtlijn aangehouden voor de berekening van benodigde capaciteit. Bij extreme buien kan wateroverlast ontstaan. Dit betekent dat er mogelijk een aantal keren per jaar enige tijd water op straat blijft staan.
Grondwaterzorgplicht
De verantwoordelijkheden van de gemeente op het gebied van grondwater zijn genuanceerder dan de andere twee zorgplichten: er geldt een inspanningsverplichting ('zoveel mogelijk') in plaats van de resultaatverplichting (afvalwater) of de inspanningsverplichting (hemelwater) wanneer perceeleigenaren hemelwater redelijkerwijs niet kúnnen afvoeren naar het oppervlaktewater of de bodem (hemelwaterzorgplicht). In het kort stelt de grondwaterzorgplicht de gemeente niet verantwoordelijk voor de grondwaterstand. De perceeleigenaar is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwaterlast op eigen terrein. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Wel is de gemeente in sommige gevallen verantwoordelijk voor het zo veel mogelijk beperken van structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast (te hoge) of -onderlast (te lage grondwaterstand). De gemeente is verplicht haar grondwaterzorgplicht na te komen om structurele nadelige gevolgen van grondwateroverlast zo veel als mogelijk te beperken. Zij kan hierop worden aangesproken.
Conclusie
Het Plan is op het plangebied van toepassing.
In het kader van ruimtelijke plannen of reconstructies van geluidbronnen wordt onderzocht wat de geluidsbelasting aan de gevels van de aanwezige geluidsgevoelige functies is. Als in de Wet geluidhinder (Wgh) opgenomen voorkeursgrenswaarden worden overschreden, maar de uiterste toegestane grenswaarde niet en maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig zijn of deze overwegende bezwaren ontmoeten, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere waarde. Voorwaarde is wel dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. In het rapport 'beleid hogere waarden wet geluidhinder' (geactualiseerd april 2013) is het gemeentelijk beleid opgenomen met betrekking tot deze hogere waarden.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten bij het Beleid aan.
In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifiek beleid vastgelegd in de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018.
De gemeente Delft wil duurzaam omgaan met licht vervuilde grond door meer en betere toepassingsmogelijkheden te creëren zonder risico’s voor mens en milieu. Op deze wijze wordt bij ontwikkelingen bijgedragen aan een toekomstgericht en duurzaam Delft. Het verlopen van overgangsregelingen voor Bodemkwaliteitskaarten, een toename van onderzoeksgegevens en inzicht in de bodemkwaliteit bood aanleiding het duurzaam bodembeleid te herzien. Deze Nota Bodem geeft aan hoe vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Delft mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures gelden. De beoogde effecten van de Nota zijn het behalen van milieuvoordeel door het toepassen van regionale circulariteit, klimaatmitigatie en het creëren van een bodem die een gezonde leefomgeving voor mens en dier biedt. Daarnaast zijn financieel voordeel, kortere doorlooptijden en het vergroten van aanbod en toepassingsmogelijkheden van grond beoogde effecten. Deze worden behaald doordat:
Gemeentelijk beleid
Als de landelijke generieke regels voor het toepassen van grond in Delft worden toegepast, blijken de volgende knelpunten op te treden:
Deze knelpunten zijn in deze Nota Bodem opgelost met eigen gebiedsspecifiek beleid. Randvoorwaarde hierbij is dat er geen risico’s optreden voor mens en milieu. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. Het gaat zowel om strenger beleid als soepeler beleid, dan de generieke normen en uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast wil de gemeente meer werk-met-werk maken.
Het gebiedsspecifiek beleid bestaat uit:
Daarnaast is in de Nota opgenomen hoe moet worden omgegaan met diverse specifieke of afwijkende situatie die kunnen voorkomen bij grondverzet. Verder gaat deze Nota in op veiligheid, bouwen en bouwstoffen, de procedures rondom grondverzet en wordt beknopt de toezicht en handhaving van grondstromen beschreven. De Nota is in werking getreden op 13 oktober 2018. Het aspect 'bodem' komt aan de orde in hoofdstuk 5.3,
Conclusie
De ontwikkelingen waarin het plan voorzien sluiten bij de Nota aan.
Het Campus Zuid-gebied dat voorheen werd aangeduid als TU Delft Science Park maakt onderdeel uit van de universitaire campus. Op Campus Zuid komen onderwijs, onderzoek en valorisatie samen. Daarnaast biedt het een plek voor kennisintensieve bedrijvigheid met een sterke oriëntatie op technologische innovatie.
Ruim 200 nationale en internationale bedrijven zijn er gehuisvest. In de periode 2005-2023 hebben verschillende bedrijven zich gevestigd op TU Delft Campus Zuid. Het gaat dan om de incubator YES!Delft, gebouw voor scale ups NextDelft, Exact, bedrijfsverzamelgebouw Radex, 3M, Holland PTC, Datacentergroup,Applikon, ABB, Oldelft, Alfarim en TNO. Metrology Tower heeft zich gevestigd in het voormalige faculteitsgebouw van Geodesie.
Op dit moment is er geen sprake van gevestigde detailhandel dan wel zelfstandige horeca in het onderhavige gebied.
Met dit plan wordt beoogd de volgende ontwikkelingen planologisch mogelijik te maken:
Delft heeft de ambitie uitgesproken om zich door te ontwikkelen van kennisstad tot stad van technologie en innovatie (Ruimtelijk Economische Visie Delft 2030). Dit door –naast de inzet op toerisme- het beleid en investeringen op ruimtelijk economisch vlak te concentreren rondom de sectoren technologie en toerisme. Voortbouwend op de Delftse parels waaronder de levendige historische binnenstad en het unieke ecosysteem van op technologie gerichte onderwijsinstellingen, onderzoeksinstituten en bedrijvigheid.
Het onderhavige terrein maakt deel uit van een bredere regionale context van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en de provincie Zuid-Holland. De MRDH heeft zich als doelstelling opgelegd om meer werkgelegenheid, hogere economische groei en behoud van de internationale concurrentiepositie te bewerkstelligen. De economische trends vormen vervolgens de context waarin werkzaamheden uitgevoerd wordt. Deze vijf trends zijn metropoolvorming, het toenemend belang van kennisontwikkeling in de economie, de opkomst van de nieuwe maakindustrie, ecologisering van de economie en het toenemende belang van aantrekkelijk stedelijk leven voor de economie. De MRDH streeft naar het realiseren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat, met focus op het voorzieningenniveau, binnen en buiten het stedelijk gebied. Binnen de verdere ontwikkeling en integratie van de MRDH wordt het van toenemend belang dat sub regio's en conurbaties zich differentiëren en op basis van specifieke eigen kracht het geheel der regiodelen versterken. Zo ontstaan ruimtelijk economische clusters die innovatie en werkgelegenheid bevorderen. De specifieke unieke toegevoegde economische waarde die Delft voor de regio heeft bestaat uit het sterke cluster van technologie georiënteerde kennis-/onderzoeksinstellingen en aanverwante bedrijvigheid. De vele innovaties en bedrijven die hieruit voortvloeien zijn van grote betekenis voor de werkgelegenheid en het (internationale) vestigingsklimaat in de regio. Uiteindelijk moet het gebied, als onderdeel van de campus, verder uitgroeien tot het concentratiepunt van op technologie en innovatie georiënteerd(e) onderwijs, kennisinstituten en aanverwante bedrijvigheid in Delft en de regio.
De bestaande functies en voorzieningen zijn grosso modo onderverdeeld in drie zones en bestemd overeenkomstig het huidige gebruik;
In het gehele plangebied zijn vrijwel alle activiteiten in de milieucategorieën 1, 2 en 3.1 met recht toegestaan. Bij de functie Campus tot en met milieucategorie 3.2.
Het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen is gedecentraliseerd naar de provincie. Voor zover het om (binnen)regionale vraagstukken gaat, is hiervoor – binnen de kaders van de provinciale verordening Ruimte – beleid op metropoolregio niveau geformuleerd. Door het locatiebeleid te decentraliseren kan in de afweging regionaal maatwerk worden geregeld.
De ontwikkeling van nieuwe kantoorgebouwen en bedrijventerreinen dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragrafen 3.1.3 en 3.2.3). Overheden moeten op grond van de Ladder voor alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren dat er behoefte bestaat aan de ontwikkeling en dat deze behoefte niet op bestaande locaties of in bestaand vastgoed opgevangen kan worden. De Ladder speelt daarmee een toenemende rol in ruimtelijk beleid, specifiek in hoe om te gaan met het kwantitatief en kwalitatief in evenwicht brengen van vraag en aanbod.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn met een goed woon-, werk- en leefklimaat. Voor een goede kantorenmarkt is het noodzakelijk dat vraag en aanbod van kantoren kwalitatief en kwantitatief in balans is, er voldoende ruimte is voor kantoorwerkgelegenheid op de juiste plekken. Dit vraagt aan de ene kant om een aantal sterke kantorenclusters en aan de andere kant ook (beperkte) ruimte voor kleine kantoren met een lokale reikwijdte. Het huidige kantorenbeleid is dan ook gericht op het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren.
In de Omgevingsvisie en het Programma ruimte heeft de provincie dit uitgewerkt in een kantorenstructuur. Daarbij is onderscheid gemaakt in locaties met (inter)nationale reikwijdte, provinciale reikwijdte, regionale reikwijdte en lokale reikwijdte. Ook is daarbij aangegeven welke strategie daarbij hoort. Daarnaast worden ook nog bijzondere locaties onderscheiden, zoals scienceparken en de Internationale zone in Den Haag.
Uitgangspunt is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen:
- Locaties met een (inter)nationale reikwijdte: grootstedelijke toplocaties/centrumlocaties;
- Locaties met een provinciale reikwijdte: OV-knooppuntlocaties en centrum/(intercity)stationslocaties;
- Bijzondere locaties zoals opgenomen in het programma Ruimte
Binnen de bijzondere locaties zijn kantoren toelaatbaar voor zover passend bij het profiel van deze locaties. Op bestuurlijk niveau kunnen hierover nadere afspraken worden gemaakt zo staat beschreven in meest recente herziening van het programma ruimte en mobiliteit van de provincie Zuid-Holland.
Bijzondere locaties
Voor uitzonderingskantoren die geen onderdeel uitmaken van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties als BioScience Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk)) of locaties zoals Erasmus Hoboken (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag), wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke bestemming/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur.
De meeste kantorenlocaties zijn gelegen bij een station. De begrenzing van de locaties bij de provinciale verordening behorende kaart is veelal aangegeven door middel van een cirkel. De cirkel geeft de invloedssfeer aan van het station en is indicatief. In het bestemmingsplan kan dit exact worden begrensd op basis van logische loop- en fietsroutes en natransport met ov vanaf het station. De bijzondere locaties kennen een exacte begrenzing. Deze zijn dus niet via een cirkel aangeduid, maar door een gedetailleerde begrenzing van het gebied.
Regionaal beleid
Met het regionale kantorenbeleid wordt gestuurd op het kwalitatief versterken van bestaande voorraad en het onttrekken van incourant aanbod en plancapaciteit. Vigerend beleid: Agenda Kantoren MRDH 2015-2025, Strategie werklocaties MRDH 2019-2030. Vanuit de regio gelden drie strategische opgaven: 1. Versterken grootstedelijke toplocaties,
2. Optimaliseren van snelweglocaties OV-knooppunten,
3. Herbestemmen van incourante locaties.
Regionale afspraak is om tot bijna een 1.000.000 m2 kantoorruimte te reduceren in 2023 door bestaande meters te verdunnen en plancapaciteit te verlagen (ten opzichte van januari 2017). Dit gebeurt grotendeels buiten de grootstedelijke toplocaties (Den Haag Beatrixkwartier / Rotterdam Central Business District) en verdunnen geldt voor locaties langs snelwegen en op monofunctionele bedrijventerreinen. Gemeenten dienen in 2020 eigen kantorenvisies op te stellen om inzichtelijk te maken hoe ze om denken te gaan met hun locaties, voorraad en plancapaciteit.
Regionale opgave voor Delft
Voor Delft geldt de regionale afspraak dat we in de periode 2019-2022, 8.076 m2 uit de kantorenvoorraad hebben gehaald (o.b.v. voorraad 2017 van 256.817 m2), waarvan 4.300 m2 uit Spoorzone en 3.776 m2 uit Delftse Poort. Daarnaast moet de totale plancapaciteit met 97.000 m2 verlaagd worden. Dit laatste is mede gebaseerd op de plancapaciteit die nog in het oude bestemmingsplan voor Schieoevers stond. TU Delft Campus staat in de regionale strategie werklocaties vermeld als bijzondere locatie die niet concurreert met andere kantorenlocaties gegeven de specifieke doelgroep die ze bedient. RHDHV past binnen de TU Delft Campus als uitzonderingslocatie.
Voor TU Delft Campus Zuid geldt dat de locatie specifiek is gericht op technologische (onderzoeks)bedrijven en -organisaties.
In algemene zin geldt dat Delft zich sterk maakt voor vitale winkel- en werklocaties, een levendige binnenstad, en een even zo levendige campus, die alle bijdragen aan de leefbaarheid en het verblijfsklimaat van de stad. De ruimtelijke impact hiervan is de Delftse inzet om:
Dit om de vele innovatieve bedrijven die Delft voortbrengt, ook in de stad te kunnen laten doorgroeien. De ruimtelijke koers impliceert het sturen op ruimtelijke ontwikkelingen en gericht investeren in de fysieke- en kennisinfrastructuur, in co-creatie met provincie, regiogemeenten en private partners.
De lokale beleidslijn ten aanzien van kantoren ligt besloten in de ruimtelijk economische visie Delft 2030. Deze beleidslijn ligt in verlengde van regionaal/provinciaal beleid. Delft zet hiermee in op vernieuwing en verduurzaming van de kantorenvoorraad. Substantiële nieuwe kantoorontwikkelingen (1000m2+) worden hoofdzakelijk geconcentreerd rondom de stationsgebieden (primair Nieuw Delft, secundair station Delft Campus). De TU Delft Campus heeft hierbij een status aparte, zowel op lokaal als op regionaal niveau omdat het een specifiek vestigingsmilieu biedt, een sciencepark label heeft, een hele specifieke doelgroep bedient en daarmee buiten de voorraadramingen en sturingsmaatregelen valt.
In het ruimtelijk economisch beleid van de regio en de gemeente neemt het doorontwikkelen van de kenniseconomie in Delft een belangrijke plaats in. TU Delft Campus Zuid wordt in dit verband als een belangrijk brandpunt gezien voor zich nieuw te vestigen of verder te ontwikkelen kennisintensieve (technologische) bedrijvigheid. Het plan dient de vestiging van deze bedrijvigheid te faciliteren. Hoewel kennisintensieve bedrijvigheid onder meer een kantoorachtige verschijningsvorm kent, zijn zelfstandige kantoren zonder een technologische kennisintensieve component in hun bedrijfsvoering in het plangebied niet gewenst. Vandaar dat alleen functiegebonden kantoren planologisch mogelijk gemaakt.
Om de mogelijkheden van innovatie te stimuleren, wordt in een aantal functies in dit plangebied planologisch de mogelijkheid van een zgn. Living Lab gefaciliteerd. In de planregels is dit omschreven als: 'het testen, toepassen en tonen van technologische innovaties'. Aan de hand van de volgende voorbeelden is verduidelijkt wat zoal onder een zgn. Living Lab kan worden verstaan.
Het plan biedt maximale mogelijkheden voor de vestiging van kennisintensieve bedrijvigheid en bij een aantal functies ook de mogelijkheid van een zgn. Living Lab. Het biedt echter geen ruimte aan zelfstandige kantoren, alleen functiegebonden kantoren worden planologisch mogelijk gemaakt.
Hotels
In 2017 werd een beleidslijn voor hotels opgesteld. Op basis van de geprognosticeerde ontwikkeling van de vraag (zowel toeristisch als zakelijk) werd in 2017 berekend dat de omvang van de Delftse hotelmarkt in de periode van 2016 tot 2021 met ongeveer dertig procent (225 kamers) kon groeien. Omdat een uitbreiding met 400 kamers (vooral in de Spoorzone) werd voorzien, wordt met de realisatie van die initiatieven de beschikbare marktruimte al ver overschreden. Dit leidde tot een terughoudende beleidslijn in 2021. De nieuwe beleidsregels zijn vastgesteld op basis van een marktanalyse die in 2020 is uitgevoerd. Er wordt niet langer gesteld dat de Delftse hotelmarkt ruimte biedt voor een forse groei van het aantal kamers in de stad. Integendeel. De volgende uitgangspunten voor hotelontwikkeling worden tot eind 2027 gehanteerd:
Voorwaarden horeca
In dit plan wordt zowel ondergeschikte als ondersteunende horeca planologisch mogelijk gemaakt. Ondergeschikte horeca is een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie en kan binnen de functies Campus, Gemengd - 1 en Sport.
Ondersteunende horeca is een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie dan wel op zichzelf ondersteunend aan (een van) de hoofdfuncties van de (bedrijven)campus. Het verschil met ondergeschikte horeca zit in de nuance dat ondersteunende horeca hoofdzakelijk gericht is op de bedrijvencampus in plaats van dat deze ondergeschikt is aan een bepaald hoofdgebouw. Ondersteunende horeca is dus gebiedsondersteunend aan de bedrijvencampus. Ondersteunende horeca wordt dan ook planologisch mogelijk gemaakt binnen de functies Campus en Gemengd-1 onder de volgende voorwaarden:
Voor zowel het uitoefenen van ondergeschikte horeca als ondersteunende horeca geldt dat het bvo gebruikt ten behoeve van die functie(s) niet meer mag bedragen dan 15% van het totale bvo van de hoofdfunctie(s) met een maximum bvo van 250 m².
Het provinciale beleid ten aanzien van de detailhandel is verwoord in de provinciale Omgevingsvisie en verankerd in de Omgevingsverordening. Middels de uitvoeringsprogramma's Ruimte en Mobiliteit stelt de provincie Zuid-Holland richtlijnen op, waar de gemeenten zich aan moeten houden op het gebied van ruimtelijke ordening en het uitgeven van winkelvloeroppervlak. Als een gemeente nieuwe detailhandelsontwikkelingen wil vastleggen in een bestemmingsplan, is daarvoor een goede motivering en onderbouwing nodig. De gemeente heeft de plicht om de actuele regionale behoefte aan de nieuwe detailhandel aan te tonen en de (regionale) ruimtelijke effecten van uitbreidingsplannen op andere winkelgebieden in kaart te brengen. Ook moet de gemeente met buurgemeenten afstemming realiseren. De in 2015 ingestelde onafhankelijke Adviescommissie Detailhandel toetst of de gemeentelijke plannen voor nieuwbouw op een juiste manier zijn gemotiveerd en of de eventuele regionale vraag deugdelijk is onderbouwd. Binnen deze kaders hebben de gemeenten speelruimte om hun eigen detailhandelsbeleid op te stellen.
Het provinciale beleid heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijk gebonden winkelcentra. Detailhandel op bedrijventerreinen wordt zoveel mogelijk geweerd. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde 'perifere detailhandel') die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra.
Artikel 6.13 van de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland biedt mogelijkheden om in bepaalde gevallen nieuwe detailhandel buiten bestaande centra te faciliteren. Het gaat daarbij - met relevantie voor het onderhavige plan- onder meer om:
Kleinschalige detailhandel
Lid 4 uit dezelfde Omgevingsverordening stelt daarbij de volgende voorwaarden;
Dit plan biedt alleen de planologische mogeljkheid aan ondergeschikte detailhandel, mits dat het bvo gebruik per bedrijf ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en niet meer bedraagt dan 200 m2.
Het regionale detailhandelsbeleid is vervat binnen de Agenda Detailhandel MRDH 2016-2021. Regionaal detailhandelsbeleid zorgt ervoor dat ontwikkelingen binnen de regio op elkaar zijn afgestemd en bijdragen aan een gezonde winkelstructuur met een goed vestigingsklimaat voor ondernemers en een goed voorzieningenniveau voor de consument. Het regionale detailhandelsbeleid binnen de MRDH is dan ook gericht op het voorzien in de ruimtebehoefte van (potentiële) detailhandelsgebruikers op de schaal van de MRDH als geheel, door het realiseren van de juiste hoeveelheid en kwaliteit op de juiste plaats.
Belangrijk uitgangspunt hierbij is het versterken van de bestaande identiteit en de positionering van de winkelgebieden ten opzichte van elkaar. Dit betekent de juiste functie op de juiste plek voor de consument, waarbij wordt gestreefd naar onderscheid en complementariteit van winkelgebieden om zo de (boven)regionale aantrekkingskracht te versterken.
Alle plannen van meer dan 2.000 m2 in bedoelde bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m2 worden getoetst en afgestemd binnen de MRDH. Inzake detailhandelsinitiatieven heeft de MRDH een adviserende functie richting de provincie. De provincie vraagt aan gemeenten om ontwikkelingen regionaal af te stemmen.
Het Delftse detailhandelsbeleid is gebaseerd op de lokale Nota Detailhandel 2012-2020. Dit door de raad vastgestelde beleid vormt tevens de basis voor het onderdeel detailhandel binnen de ruimtelijk economische visie Delft 2030. De gemeente kiest voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur waarbinnen drie 'parels' (Historische binnenstad als belevingcentrum, In de Hoven als volwaardig stadsdeelcentrum, en Leeuw & Stein als locatie voor perifere detailhandel) de hoofdstructuur bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een aantal buurtwinkelcentra. In 2021 is aanvullend een 'Beleidslijn Wijkcentra Delft' is vastgesteld. Op basis van een rapport van BSP zijn er zes uitgangspunten vastgesteld voor de wijkcentra in Delft.
Inzetten op concentratie van aanbod van detailhandel impliceert dat de gemeente met het oog op de toekomst inzet qua beleid en investeringen concentreert op de drie parels en een beperkt aantal in het rapport benoemde buurtwinkelcentra. In algemene zin geldt dat slechts beperkte uitbreiding van winkelvloeroppervlak mogelijk wordt gemaakt en dat deze uitbreiding zich in principe beperkt tot de 'parels' en de genoemde wijkcentra.
Het onderbrengen van een gemakswinkel of (zelfstandige) horecavoorziening op een werklocatie of campusterrein kan een meerwaarde hebben voor het gebied en haar gebruikers. Het uitgangspunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het betreffende gebied. Voorwaarde is dat op de werk-/campuslocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is voor een duurzame (i.e. bestendige) exploitatie en voor zover de vestiging van dergelijke functies ruimtelijk inpasbaar en getoetst aan zijn hiervoor genoemde voorwaarden. De gemeente Delft gaat terughoudend om met detailhandelsontwikkelingen buiten de hoofdstructuur. Slechts onder voorwaarden wordt nieuwe (ondersteunende) detailhandel toegestaan.
De bestaande situatie kent in het plangebied nog geen sport(voorzieningen).
De gemeente voert al geruime tijd gesprekken met de sportverenigingen (huurders van gemeentelijke sportvoorzieningen) en de TU Delft over mogelijke verplaatsing van de sportaccommodaties. De hockeyvereniging en honk- en softbalvereniging aan de Kruithuisweg kampen met een capaciteitstekort. Om dit op te lossen is de gemeente gestart met de voorbereidingen voor het uitplaatsen van de honk- en softbalvereniging naar een nieuwe locatie binnen het plangebied aan de Thijsseweg.
Ten aanzien van de bestaande situatie wordt in dit plan ruimte gecreëerd ten behoeve van sport. Het gaat daarbij om:
Het gebied Campus Zuid is ca. 110 ha groot en is in omvang vergelijkbaar met de historische binnenstad van Delft. Campus Zuid ligt in een veenpolderlandschap. De oorspronkelijke polderverkaveling onder het gebied bestond uit smalle, lange kavels in oost-westrichting. Min of meer haaks hierop liep en loopt de Schie als afwateringskanaal naar de Maas.
De naoorlogse universiteitscampus heeft een orthogonale structuur die de richting volgt van het oorspronkelijke polderlandschap rond de Jaffalaan. In de polderverkaveling zat ten zuiden van de huidige sportparken een hoekverdraaiing. Met de groei van de TU naar het zuiden toe is de polderrichting uit het noordelijk deel aangehouden, ook belangrijke routes zoals de Schoemakerstraat en de Mekelweg volgen deze richting. Bij de Karitaatmolensloot, die de zuidrand van het gebied markeert, is de oorspronkelijke polderrichting nog herkenbaar.
Afbeelding 9: Historische kaart van Delft waarop de polderverkaveling nog duidelijk zichtbaar is. In geel de contouren van Campus Zuid. Bron: Kadaster / Topotijdreis
De universiteitscampus is een plek die uitnodigt tot ontmoeting waardoor kruisbestuiving kan plaatsvinden tussen studenten, wetenschappers, werknemers van bedrijven en bezoekers. Omdat de TU Delft campus bijna 3 km lang is, wordt er gewerkt met clusters. Binnen de clusters staat de voetganger centraal, tussen de clusters en tussen campus en stad is de fiets het belangrijkste vervoermiddel. Campus Zuid is een volwaardig onderdeel van de universiteitscampus met een academisch cluster, diverse bedrijfsclusters en een aantal stedelijke voorzieningen zoals sportparken en studentenhuisvesting. Het gebied ligt aan de zuidelijke stadsrand van Delft en vormt daarmee de overgang tussen stad en buitengebied.
In 2019 is een (nieuw) stedenbouwkundig plan gemaakt door bureau PosadMaxwan voor de terreinen die in eigendom zijn van de TU Delft en de gemeente.
Het stedenbouwkundig plan van PosadMaxwan is een belangrijke onderlegger voor het plan. De belangrijkste uitgangspunten voor de stedenbouwkundige opzet zijn:
De gemeente zet in op het vergroten van de kansen voor flora en fauna door het uitwerken van een kader voor natuurinclusieve maatregelen in en aan gebouwen en de directe omgeving van deze gebouwen. Het doel is de stad te vergroenen en klimaatadaptief te maken.
Om een gezonde, toekomst-bestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in de ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem.
Om biodiversiteit in de stad te versterken moet bij elk project en/of gebiedsontwikkeling een onderbouwing worden aangeleverd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de eisen die voor de desbetreffende ontwikkeling worden gesteld. Een puntensysteem vormt de basis voor toepassingen op alle (nieuw)bouwprojecten, gebiedsontwikkelingen en renovatieprojecten binnen de gemeente Delft. Het kan daarbij gaan om een grootschalige stedenbouwkundige herstructurering, het realiseren van een woongebouw of brug of het renoveren van een gebouw.
Het puntensysteem is in het kader van natuurinclusief bouwen uitgewerkt. Het maakt duidelijk welk type maatregelen gewenst is binnen de ruimtelijke context in de huidige situatie en de mogelijkheden van de nieuwbouw en renovatie. Dit puntensysteem biedt richting en houvast, maar tegelijkertijd moet er ruimte zijn/blijven voor de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars. Om die reden is in de planregels nog de mogelijkheid gegeven voor de ontwikkelende partij of initiatiefnemer om op vergelijkbare wijze tot eenzelfde resultaat te komen.
Het kader natuurinclusief bouwen dat onlangs is vastgesteld in de gemeenteraad met in de kern van dit kader een puntensysteem waarin voor verschillende maatregelen punten zijn opgenomen. Bij elk bouwproject moet een minimum aantal punten gehaald worden door het nemen van maatregelen uit de lijst. Ontwikkelaars kunnen ook zelf maatregelen aandragen die opgenomen kunnen worden op deze lijst. Het aantal punten dat gehaald moet worden is afhankelijk van de grootte van het project. Indien ontwikkelaars zelf maatregelen aandragen is advies vanuit de gemeente nodig om te bepalen of de maatregelen zinvol zijn en, zo ja, hoeveel punten de maatregelen 'waard zijn'. Zo ontstaat een flexibel kader dat de ambitie voor natuurinclusief bouwen concretiseert.
In de regels van het bestemmingsplan wordt het puntensysteem uit het beleidskader natuurinclusief bouwen voorgeschreven.
Het kader natuurinclusief bouwen maakt onderscheid in kleine, middelgrote en grote projecten en heeft daarnaast de categorie gebiedsontwikkeling. Onderstaande tabellen laten zien in welke categorie een project valt en geven aan hoeveel punten gehaald moeten worden.
Afbeelding 10: Categorieën projecten. Bron: Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen, Kader voor ontwikkelingen
Afbeelding 11: Te behalen aantal punten per categorie project. Bron: Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen, Kader voor ontwikkelingen
Het puntensysteem uit het Kader Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen is dynamisch verankerd in de regels van het onderhavige bestemmingsplan. Dit wordt toegepast bij de verdere uitwerking van de deelgebieden. De maatregelen voor duurzaam en natuurinclusief bouwen worden dus uitgewerkt bij het bouwplan.
De aarde warmt op en het klimaat verandert. De kans op extremen in neerslag, droogte en hitte neemt ook in Delft toe en dit heeft effect op biodiversiteit, bodemdaling en grondwaterstanden. Delft moet zich voorbereiden op de risico's van het veranderende klimaat en hierop de omgeving aanpassen. Dit heet klimaatadaptatie. In 2050 moet Delft waterrobuust en klimaatbestendig ingericht zijn.
Op basis van de gemeentelijke klimaatadaptatiestrategie en het provinciale convenant zijn de gewenste maatregelen voor nieuwbouw in de gemeente Delft uitgewerkt in de Beleidsregel Klimaatadaptief bouwen (zie ook toelichting in paragraaf 3.5.5). Daarbij is een integratie van de verschillende klimaatthema's noodzakelijk om te komen tot een klimaatadaptieve stad. De Delftse beleidsregels gaan in op thema's en de onderlinge raakvlakken. Hierbij worden algemene ambities toegelicht, de uitgangspunten die gewenst zijn en de randvoorwaarden, die de harde (minimale) eisen vormen. De beleidsregels zijn in 2022 vastgesteld door het college van B&W. Daarmee zijn deze beleidsregels van toepassing op alle nieuwbouwontwikkelingen, gebiedsontwikkelingen en herstructurering, vergelijkbaar met verschillende andere beleidseisen.
Bij de plantoetsing wordt door de ontwikkelende partij aangetoond op welke wijze aan de beleidsregels invulling is gegeven. Deze worden door de gemeente beoordeeld, in samenhang met andere eisen. Bij afwijking van de eisen moet dit worden gemotiveerd en aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd.
Een toekomstbestendige stad is ook een klimaatadaptieve stad. Natuurinclusieve maatregelen zoals vergroening en watergerichte maatregelen dragen ook bij aan het klimaatadaptief maken van de stad. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend (zie ook de toelichting in paragraaf 3.5.5). Om de warmte-accumulatie in de stad te beperken wordt ernaar gestreefd zo min mogelijk oppervlak te verharden (zowel op percelen van derden als in de openbare ruimte) en zoveel mogelijk water op te nemen en door een groene inrichting te laten verdampen. Verdamping kan en mag ook op andere manier, maar die van groen heeft een meerwaarde bijvoorbeeld voor de biodiversiteit en het opnemen van CO2. Om groen ook in de drogere zomerperiode te kunnen laten functioneren is voldoende watervoorraad nodig (spons).
De stad als spons heeft als hoofddoel om het regenwater op te vangen waar het valt en daar ook vast te houden, zodat het door middel van verdamping (meestal en bij voorkeur door planten) wordt teruggegeven. Dit beperkt het watertekort bij droogte en gaat door verdamping hittestress tegen. Daarnaast is meer groen ook van belang voor de gewenste biodiversiteit.
Het is van belang dat de nieuwbouw ontwikkeling (met inbegrip van de inrichting van het onbebouwde deel van een perceel) hieraan een bijdrage levert. Voor het bouwproject gelden op het gebied van klimaatadaptatie de volgende drie ambities:
De maatregelen voor klimaatadaptief bouwen worden uitgewerkt bij de bouwplannen. De borging van de waterberging vindt plaats via de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De klimaatadaptieve ambities worden meegenomen in het nog op te stellen inrichtingsplan en de bouwplannen voor de verschillende deelgebieden.
De aspecten klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Het plangebied voor het project Delft Campus Zuid ligt in de oksel van de N470 Kruithuisweg en de A13. Deze wegen zorgen mogelijk voor een verhoogde milieubelasting.
Omdat men in een stad als Delft verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk) wil behouden, is Delft in 8 verschillende gebiedstypen ingedeeld. Het plangebied is ingedeeld in het zogenaamde gebiedstype “bedrijventerrein 2”.
In dit gebiedstype kunnen zich bedrijven vestigen die te veel hinder veroorzaken om zich in een woonwijk te vestigen, maar niet zodanig dat ze zijn aangewezen op een traditioneel bedrijventerrein. In deze gebieden kunnen zich verschillende type bedrijven zoals innovatieve bedrijven etc. vestigen. Daarnaast kunnen zich bedrijven vestigen die gerelateerd zijn aan de kennisstadstrategie. Dat betekent dat in de bedrijfsvoering relatief veel aandacht voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe producten of methoden is, er sprake is van het toepassen van nieuwe technologieën, er sprake is van een relatief hoog aandeel van nieuwe producten of diensten in de omzet, er in het totale werknemersbestand een relatief hoog aandeel bestaat van hoger opgeleid personeel en/of er structurele samenwerking met instellingen van hoger onderwijs of met gespecialiseerde onderzoeksinstellingen is.
Om de (on)mogelijkheden binnen het plangebied inzichtelijk te maken is onderzoek uitgevoerd naar bedrijven- en milieuzonering. Onderstaand worden de uitgangspunten en uitkomsten van het onderzoek Bedrijven - en milieuzonering (zie bijlage 2 Bedrijven- en milieuzonering) uiteengezet.
Voor het onderzoek wordt uitgegaan van de bestaande VNG-handreiking 'Bedrijven- en milieuzonering (editie 2009). De VNG-handreiking 'Bedrijven- en milieuzonering' geeft adviesafstanden voor de thema's geur, geluid, stof en gevaar afhankelijk van de gebiedskenmerken. Op basis van het meest belastende thema zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën.
Het plangebied voor het project Delft Campus Zuid wordt getypeerd als gemengd gebied, aangezien er sprake is van een grote diversiteit aan functies, zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving. Zo zijn binnen het plangebied functies voorzien als bedrijvigheid en onderwijs. Daarnaast ligt het plangebied in de oksel van de N470 Kruithuisweg en de A13. Deze wegen zorgen mogelijk voor een verhoogde milieubelasting.
De analyse bestaat uit twee delen; allereerst wordt gekeken naar de effecten van de omgeving op het plangebied. Vervolgens wordt gekeken naar de effecten van de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied op de omgeving.
Effecten omgeving plangebied
De contouren van het omliggende gebied overlappen het plangebied aan de westzijde. Het gaat om de contouren van het bedrijventerrein Schieoevers Zuid. Het ontwikkelen van gevoelige functies aan deze zijde van het plangebied is hierdoor niet direct mogelijk. Aan de westzijde van het plangebied is echter ruimte voor onderwijsfuncties opgenomen. Het vigerende bestemmingsplan maakt zowel bedrijvigheid als onderwijs mogelijk binnen dit gebied, aangezien de functie van het gebied aangeduid is als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - onderwijs en onderzoek'. In de voorgenomen plannen krijgt het gebied de bestemming campus, waarbinnen eveneens ruimte is voor onderwijs en onderzoek. Hoewel er in de voorgenomen ontwikkeling een bedrijfscategorie 3.2 is toegekend aan dit gebied, blijft onderwijs een gevoelige functie. Bij de inrichting van het plangebied moet daarom rekening worden gehouden met het exact situeren van de onderwijsgebouwen ten opzichte van de bedrijvigheid.
Aan de overige zijden van het plangebied vindt geen overlap van contouren met het plangebied plaats. Wel ligt de contour van het zuidelijke gebied met categorie 3.1 dicht tegen het gebied met de bestemming campus (categorie 3.2) aan. Zoals hierboven beschreven blijft onderwijs, ondanks de hogere categorie, een gevoelige functie en wordt aanbevolen om met de exacte indeling van het gebied rekening te houden met de omliggende bedrijvigheid.
Afbeelding 12: Milieucontouren plangebied en omgeving
Effect ontwikkelingen plangebied
De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen effect op de omgeving rond het plangebied. Omliggende gevoelige bestemmingen vallen buiten de geldende milieucontouren.
Afbeelding 13: Milieucategorieën in het plangebied
Uit de resultaten blijkt dat het gebied voor onderwijsfuncties aan de westzijde overlapt wordt door contouren van bedrijventerrein Schieoevers Zuid. Aangezien aan dit gebied de functie 'campus' en een relatief hoge categorie (3.2) is toegekend, geldt dat dit niet direct een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Geadviseerd wordt om in de verdere inrichting en uitwerking van het plan rekening te houden met de geldende richtafstanden.
De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen effect op de omgeving rond het plangebied. De richtafstanden overschrijden geen gevoelige functies.
Campus Zuid bestaat uit verschillende (lege) kavels (plots) die (her)ontwikkeld kunnen worden. Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze beschrijft de algemene bodemkwaliteit. De kaart maakt deel uit van de (Concept) Nota Duurzaam bodembeheer Gemeente Delft 2018.
Het plangebied valt in deze bodemkwaliteitskaart in de zones:
De bodemkwaliteit van het plangebied is bijna geheel in kaart gebracht. Een deel van het gebied is ooit opgehoogd met grond of zand. In het kader van het plan zijn onderzoeken uitgevoerd om een meer recent beeld van de bodemkwaliteit te schetsen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren). In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.
Afbeelding 14: Verspreiding PFAS/PFOS bovengrond TU Campus Zuid
Ten behoeve van het plan is voor PFAS redelijkerwijs in kaart gebracht wat de bodemkwaliteit is. De bodemkwaliteit voldoet voor >95% aan de hergebruiksnormen. Bovendien liggen de normen overal onder de risiconormen voor onaanvaardbare risico's. Bij actualisatie van het onderzoek naar aanleiding van het wijzigen van het plangebied op 21 maart 2023 (zie bijlage 3 Bodemonderzoek), is ten aanzien van PFAS geconcludeerd dat de bodem van de onderzoekslocatie diffuus verdacht is voor PFAS.
Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd. Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het plan.
Campus Zuid is een wetenschapspark gelegen binnen de gemeente Delft. Het park is voor een groot deel nog in aanbouw. De bedrijven die op Campus Zuid staan (of komen te staan) hebben veelal binding met de TU Delft. Campus Zuid is ca.110 ha groot en in omvang vergelijkbaar met de historische binnenstad van Delft. Hiervan is nog ca. 50 ha beschikbaar voor ontwikkeling.
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw vindt in het plangebied een transformatie plaats van polder naar campus. Ook rondom het plangebied vinden volop ontwikkelingen plaats waardoor het karakter van het plangebied als leefgebied voor planten en dieren steeds verder verandert. Enkele relevante veranderingen zijn de ontwikkeling van infrastructuur (A13), de verstedelijking en ontwikkeling van bedrijventerreinen aan de zuidrand van Delft en ontwikkelingen in het buitengebied zelf zoals de intensivering van landbouw, aanleg van parken, veranderingen in peilbeheer en waterkwaliteit.
Binnen Campus Zuid terrein is veel afwisselend groen en water aanwezig. De groene zones van het plangebied bestaan voornamelijk uit kleine bosschages, bomenrijen, grote en kleine waterpartijen, open grasvlakten en oeverzones. Binnen Campus Zuid terrein staan verschillende rijen van populier, plataan, es, linde, eik, conifeer, gewone esdoorn en beuk. Daarnaast staan er ook meerdere solitaire bomen en is er diversiteit aan jonge en oude bomen aanwezig binnen het plangebied. Ook heeft het terrein relatief veel oppervlaktewater en enkele weilanden die worden begraasd door geiten, schapen en pony's. Aan de zuidkant van het bedrijf Deltares is, net buiten het plangebied, een manege gevestigd. Langs de noordkant van het Campus Zuid terrein liggen verschillende sportvelden. Deze sportvelden zijn omringd door populierenrijen en een watergang. In het plan Technopolis is een aantal groen- en waterstructuren bestemd als ecologische zone: Mekelweg, zone ten noorden van de Watermanweg/Antonie Fockerweg, groene zone langs de Rotterdamse weg, Thijssevaart, Karitaatmolensloot en A13, zoals in afbeelding 13 is weergegeven.
In de huidige situatie is het plangebied ook volop in transformatie. Er zijn delen die al jarenlang bebouwd zijn voor onderzoeksinstituten of onderwijsinstellingen en er zijn bedrijven en sportterreinen. In deze gebieden hebben zich typische planten en diersoorten van stad en park gevestigd. Binnen deze gebieden vinden wel regelmatig aanpassingen en verbouwingen plaats. Zo zijn in 2018 sommige beschoeide oevers vervangen door natuurvriendelijke oevers. Delen rond de Huijsmansingel en Heertjeslaan zijn de afgelopen jaren opgehoogd maar zijn deels nog niet bebouwd. Hier heeft zich een nieuwe vegetatie ontwikkeld met bijbehorende fauna. Vooral aan de zuid- en oostzijde zijn ook nog delen waar het oorspronkelijke maaiveld redelijk intact is en liggen weilanden of is bosopslag.
Afbeelding 15: het ecologische raster van Campus Zuid
Het plan dient te worden getoetst aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect ecologie. Het betreft de Wet natuurbescherming, provinciale wetgeving (Natuurnetwerk Nederland) en het gemeentelijk beleid (Nota Groen 2012-2020 en Bomenverordening Delft 2013).Ter toetsing aan de bovengenoemde wet- en regelgeving is een Eco-effectscan uitgevoerd (zie bijlage 5 Eco-effectscan) en bij de toelichting van het plan toegevoegd.
Verder heeft in november 2021 (zie bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek Thijsseweg) nog een natuurwaardenonderzoek aan de Thijsseweg plaatsgevonden. Dit onderzoek is in de gewijzigd plangebied nog actueel voor de verhuizing van BlueBirds.
Op 1 november 2023 heeft een onderzoek voor het plangebied plaatsgevonden (zie bijlage 8 Wnb onderzoek). In dit rapport wordt ingegaan op het voorkomen van beschermde soorten in en vlak bij het plangebied en in hoeverre de uitvoering van het plan past binnen de kaders van de Wet natuurbescherming (Wnb). In de volgende hoofdstukken worden per beschermde soortgroep en beschermde gebieden de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken samengevat en beschreven wat de impact van het plan is.
Algemeen
Het plan bouwt voort op eerdere plannen en voorziet in een verdergaande ontwikkeling en bebouwing van het plangebied. De hoofdstructuur voor percelen, ecologische structuur en infrastructuur blijft gelijk. Het plan houdt nadrukkelijk rekening met doorlopende ecologische structuren (waterpartijen met brede natuurlijke oevers, boomsingels) die het gebied toegankelijk houden of maken voor veel diersoorten. Op veel plaatsen blijven waterlopen en partijen hetzelfde, op een paar andere plaatsen worden deze lokaal verandert. Slechts enkele sloten worden gedempt en er zal netto meer oppervlaktewater voor terugkomen en eventuele leefgebieden van zwaarder beschermde soorten zullen gecompenseerd worden.
In de gebiedsvisie van PosadMaxwan (2019) voor de terreinen van de TU is het versterken van de groene en blauwe structuur een belangrijke drager van het gebied. Hierdoor ontstaan uitstekende vliegroutes voor vleermuizen en wordt de geschiktheid van het gebied als foerageergebied duidelijk versterkt.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt ruim 12 kilometer verwijderd van de meest nabije Natura2000-gebieden (Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapenveld). Hierdoor kunnen effecten van de uitvoering van het plan en het functioneren van de daardoor toegestane activiteiten geheel uitgesloten worden met betrekking tot directe effecten zoals vernietiging of verstoring door geluid, trillingen, licht, veranderingen in waterstand- en stromingen etc.
Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of andere beschermde gebieden. Het plangebied is gelegen op circa 1,6 kilometer van een gebied dat onderdeel is van het NNN. Het betreft de Ackerdijkse plassen. Het gebied is gelegen ten zuidoosten van het plangebied. Ook de overige aangewezen NNN gebieden in de nabije omgeving van het plangebied liggen op een afstand van circa 1 kilometer. Tussen het nabijgelegen NNN en het plangebied is waarschijnlijk uitwisseling van diersoorten, waarbij met name moet worden gedacht aan mobiele soorten zoals middelgrote zoogdieren en vogels met een groot leefgebied. Het plangebied kan hierbij de functie hebben als deel van het foerageergebied en het NNN als vaste verblijfplaats/broedbiotoop, of andersom. Directe effecten van de geplande werkzaamheden op beschermde gebieden zijn echter uit te sluiten. Negatieve effecten op het NNN van het realiseren van ontwikkelingen die door het plan mogelijk gemaakt worden, kunnen daarom uitgesloten worden.
In het plan TU Delft Campus Zuid is reeds invulling gegeven aan de vanuit de Groennota gewenste ecologische structuren. Deze structuren hebben ook de functie 'groen' en dienen ook op die wijze ingericht te worden. Indien door een ontwikkeling groen in omvang en/of kwaliteit achteruitgaat of zelfs verdwijnt, is het uitgangspunt dat dit gecompenseerd dient te worden, in de vorm van nieuw groen, verhoging van de kwaliteit van het groen of in de vorm van een bijdrage in de Ecologiereserve (financiële compensatie). Voor de bepaling van de invulling van de compensatieplicht is o.a. van belang de bijdrage en waarde van groen in de stedelijke structuur te bepalen en ook de functie van het groen speelt een rol. Tenslotte dienen eventueel te kappen bomen vanaf een bepaalde omvang gecompenseerd te worden.
Beschermde soorten
De informatie in deze paragraaf is afkomstig van Vos (2017) (zie bijlage 6 Tijdelijke natuur), aangevuld met informatie uit de Quickscans voor deelgebieden (de Wilde, 2018 en 2019) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) (geconsulteerd op 6 mei 2020).
Uit dit bronnenonderzoek blijkt dat er in het plangebied en omgeving geen waarnemingen zijn van beschermde soorten ongewervelden (NDFF). In 2021 zijn tijdens het onderzoek van Bureau Stadsnatuur (2021) enkele exemplaren van de platte schijfhoren op een locatie in de Thijssevaart aangetroffen. Het is daarom niet uitgesloten dat ook op andere geschikte plekken in de waterlopen exemplaren van deze zwaarder beschermde soort voorkomen. Indien in het kader van het bestemmingsplan ingrepen in de watergangen plaatsvinden, dient aanvullend getoetst te worden op het voorkomen van deze soort en indien aanwezig zullen maatregelen en/of een ontheffing van toepassing kunnen zijn.
Het plangebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten planten, amfibieën, reptielen, vissen, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nestplaats. Het plangebied bevat voor deze soorten (in potentie) geschikt habitat, zoals bebouwing, bosjes, braakliggende velden en open water. De functie van het plangebied voor deze soorten wordt besproken in de volgende paragrafen.
De Wnb geeft bescherming aan alle in Nederland voorkomende planten en diersoorten. Daarom dient bij activiteiten met al deze soorten rekening gehouden te worden en onnodige verstoring of schade dient vermeden te worden. Dit wordt de zorgplicht genoemd. Daarnaast zijn er zwaarder beschermde soorten waarvoor verstoren of doden alleen met een ontheffing mogelijk is. In de volgende paragrafen wordt vooral ingegaan op deze zwaarder beschermde soorten. Bij de uitvoering dient echter te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht voor alle overige dieren en planten.
Vaatplanten
In de NDFF zijn geen beschermde planten aangetroffen uit het plangebied en de omgeving daarvan. Wel zijn een paar Rode Lijstsoorten gevonden (gele kornoelje, kamgras, kleine ratelaar, kluwenklokje en korenbloem). Deze zijn niet beschermd onder de Wnb in Zuid-Holland. Het komt overigens regelmatig voor dat dergelijke wat zeldzamere soorten aangetroffen worden nadat ze gezaaid zijn omdat ze in zaadmengsels voor bloemrijke bermen opgenomen zijn.
In het kader van de zorgplicht kan voor de aanwezige wat zeldzamere planten per situatie overwogen worden deze te verplaatsen als daarvoor geschikte locaties beschikbaar zijn. Omdat de aanwezigheid van deze soorten in de tijd nog flink kan veranderen zal dit per te ontwikkelen locatie nader overwogen worden. Daarbij zal informatie over ervaring met verplanten van de betreffende soorten meegenomen worden in de afwegingen.
Vissen
In de ruime omgeving is het voorkomen van de grote modderkruiper bekend (Vos, 2017). De habitat in het zuidoostelijk deel van het plangebied is geschikt voor deze vissoort door de aanwezigheid van ondiepe sloten met watervegetatie en een extensief beheer. Er zijn verbindingswateren aanwezig tussen het plangebied en de vindplaats van de grote modderkruiper. Aanvullend onderzoek met DNA heeft de grote modderkruiper niet aangetoond in het plangebied. Verder is de kleine modderkruiper als enige toentertijd beschermde vissoort aangetroffen in het plangebied zelf. Deze vissoort is inmiddels onder de Wnb niet meer beschermd en zal daarom niet verder worden behandeld.
Vogels
In de NDFF zijn waarnemingen van tientallen soorten vogels opgenomen die hier de afgelopen 5 jaar zijn waargenomen. Regelmatig betreft dit ook broedvogels. Tijdens veldbezoek in 2016, 2018 en 2019 zijn verschillende soorten broedvogels waargenomen die te verwachten zijn op de overgang van stedelijk naar agrarisch gebied zoals o.a. de torenvalk, zwarte kraai, houtduif, winterkoning, meerkoet, wilde eend, fuut en krakeend. Voor deze soorten heeft het plangebied de functie van broed- en foerageergebied.
Daarnaast zijn wintergasten waargenomen zoals de smient en het goudhaantje. Voor deze wintergasten heeft het plangebied alleen een functie als overwinterings- of foerageergebied. Verder zijn ook andere soorten waargenomen waarvan verschillende mogelijk in het plangebied broeden zoals scholekster, koolmees, pimpelmees, kuifeend, wintertaling, aalscholver, Nijlgans en grote Canadese gans. In bomen aan de Thijsseweg zijn gaten in bomen gevonden. Er zijn waarnemingen uit het plangebied bekend van zowel grote bonte specht als de groene specht. De nesten van deze soorten zijn niet jaarrond beschermd.
Het werkelijke aantal vogelsoorten dat voorkomt is natuurlijk groter. Daarom zal per te ontwikkelen locatie nader onderzoek gedaan moeten worden voordat daar activiteiten plaatsvinden om overtreding van de Wnb te voorkomen of gewerkt moeten worden volgens het ecologisch werkprotocol.
Vogels met jaarrond beschermde nestplaats
Er komen thans geen jaarrond beschermde nesten voor in het plangebied. In en rond het plangebied worden regelmatig vogelsoorten waargenomen die jaarrond beschermde nesten hebben en in het plangebied zijn geschikte bomen en gebouwen waar nesten gebouwd zouden kunnen worden door verschillende van deze soorten. Het is daarom niet uit te sluiten dat zich gedurende de planperiode van het plan vogels met jaarrond beschermde nesten zullen vestigen in het plangebied. Vernielen of beschadigen van nest-, rust en slaapplaatsen (Wnb art. 3.1.2) of opzettelijk verstoring (Wnb art. 3.1.4) is niet toegestaan.
Voordat bomen gekapt of gebouwen gesloopt worden moet daarom onderzocht worden of daardoor geen jaarrond beschermde nesten verstoord of vernietigd worden. Indien geen nesten aangetroffen worden (en ook geen andere overtredingen plaatsvinden) kunnen de werkzaamheden zonder ontheffing uitgevoerd worden. Aangezien op de meeste bouwpercelen geen gebouwen staan die gesloopt hoeven worden en ook geen bomen staan die geschikt zijn voor vogels met jaarrond beschermde nesten zal dit voor de meeste percelen zeker geen knelpunt zijn.
Worden wel nesten aangetroffen dan is een ontheffing in het kader van de Wnb nodig en zullen mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen moeten worden voordat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. Door bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met kwetsbare periodes en/of te zorgen voor alternatieve broedlocaties is de verwachting dat ook in deze gevallen het werkzaamheden veelal voortgang kunnen vinden.
Overige broedvogels
Op veel plaatsen in het plangebied komen tijdens het broedseizoen broedvogels voor. Broedvogels mogen niet verstoord worden en de nesten niet beschadigd. Hiervoor is in de praktijk geen ontheffing mogelijk. Door het treffen van maatregelen kunnen overtredingen van de Wnb voorkomen worden. De voornaamste maatregelen zijn om voor de sloop van gebouwen nogmaals te controleren op de aanwezigheid van (jaarrond) beschermde nesten en de bouwlocatie voor aanvang van het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedvogels en de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren. In de praktijk kan door een juiste planning van de werkzaamheden voorkomen worden dat broedvogels verstoord worden. Daardoor zijn alle in het plan toegestane ontwikkelingen mogelijk zonder broedvogels te verstoren.
Grondgebonden zoogdieren
Op veel plaatsen in het plangebied komen grondgebonden zoogdieren voor. Voor de meeste daarvan geldt een vrijstelling, maar moet in het kader van de zorgplicht wel gezorgd worden dat onnodige verstoring vermeden wordt.
Voor de waterspitsmuis geldt dat vernielen of beschadigen van verblijfplaatsen (Wnb art. 3.10.1b) niet zonder ontheffing is toegestaan. Werkzaamheden aan sloten en oevers in het leefgebied van de waterspitsmuis zorgen mogelijk voor (tijdelijke) aantasting van leefgebied en overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb ten aanzien van de waterspitsmuis. Voor die gevallen zal een ontheffing nodig zijn. Aan de ontheffing zullen voorwaarden verbonden worden ten aanzien van het voorkomen of mitigeren van effecten en het compenseren van het eventuele verlies van leefgebied.
Het voornaamste risico vanuit het bestemmingsplan voor de waterspitsmuis betreft waarschijnlijk tijdelijke verstoring van de oeverzones als daar bouw- en aanlegwerkzaamheden plaatsvinden. De waterspitsmuis gebruikt meestal maar een zeer smalle strook langs de oever (ordegrootte 1-3 meters) waar verblijfplaatsen zijn, jongen geboren worden en waar prooien opgegeten worden. De soort kan incidenteel ook op veel grotere afstanden van de oever worden gevonden, vooral als jonge dieren op zoek gaan naar een eigen leefgebied. De waterspitsmuis heeft meestal een territorium langs één oever (of twee oevers bij smalle waterlopen, maar dat is hier niet het geval) van enkele tientallen tot honderden meters. De meest kwetsbare periode is de voorplantingsperiode. Deze loopt van april tot september, door het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden buiten deze periode (daarmee wordt gelijk ook het broedseizoen van vogels vermeden), worden effecten in deze meest kwetsbare periode vermeden. De dieren zijn echter het hele jaar actief dus moet het leefgebied altijd ontzien worden. Als er langs de betreffende oevers niet in het water zelf gewerkt wordt, is het belangrijkste mogelijke knelpunt de omgang met het landleefgebied. De waterspitsmuizen gebruiken vooral de dichtbegroeide zone vlak langs het water, zeker als deze zoals op veel plaatsen in het plangebied vrij steil oploopt naar hogere gronden. Daarom hoeft alleen de zone dicht langs het water vrijgewaard te worden van ingrepen. In de praktijk werkt een duidelijke afrastering van het niet te betreden gebied goed om verstoring ook daadwerkelijk te beperken.
Om te voorkomen dat de waterkwaliteit negatieve effecten ondervindt, moet voorkomen worden dat vervuild water afstroomt naar het oppervlaktewater waar de waterspitsmuis haar territorium heeft. Dit hoort ook vanuit de waterwet en de watertoets nageleefd te worden dus geeft geen aanvullende eisen vanuit de Wnb. Binnen het bestemmingsplan is al rekening gehouden met het behoud van watergangen en oevers en, in geval van dempen of verplaatsen van watergangen, het realiseren van de compenserende maatregelen die mede ten goede komen aan de waterspitsmuis.
Het voorkomen van de beschermde waterspitsmuis zal het uitvoeren van het plan dus niet in de weg staan. Wel zullen tijdig mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen moeten worden indien werkzaamheden aan oevers of watergangen plaatsvinden. In die gevallen zal ook een ontheffing nodig zijn.
Vleermuizen
Het plangebied wordt door enkele soorten vleermuizen in meer of mindere mate gebruikt als foerageergebied. Er zijn geen verblijfplaatsen bekend en onderzochte gebouwen en bomen lijken niet of nauwelijks geschikt of niet gebruikt te worden als verblijfplaatsen. Dat neemt niet weg dat het niet is uitgesloten dat sommige gebouwen en/of bomen thans of in de toekomst wel gebruikt worden als verblijfplaats. Door het kappen van deze bomen of slopen van gebouwen kunnen eventuele verblijfplaatsen verstoord of vernield worden.
Voordat bomen gekapt of gebouwen gesloopt worden moet daarom nader onderzocht worden of deze geschikt zijn als mogelijke verblijfplaats en daardoor geen verblijfplaatsen verstoord of vernietigd worden. Indien geen verblijfplaatsen aangetroffen worden of de bomen/gebouwen daarvoor niet geschikt blijken (en ook geen andere overtredingen plaatsvinden) kunnen de werkzaamheden zonder ontheffing uitgevoerd worden. Aangezien op de meeste bouwpercelen geen gebouwen staan die gesloopt hoeven te worden en ook geen bomen staan die geschikt zijn voor verblijfplaatsen, zal dit voor de meeste percelen geen knelpunt zijn.
Amfibieën
Er zijn geen waarnemingen bekend in de NDFF van beschermde amfibieën in het plangebied en de directe omgeving. De meeste amfibieën zijn niet erg mobiel en doordat het plangebied aan meerdere kanten voor amfibieën moeilijk te nemen barrières heeft zoals de A13, de Kruithuisweg en de Schie is het ook niet aannemelijk dat zij het plangebied op afzienbare tijd zullen gaan bereiken. De enige uitzondering hierop is de rugstreeppad. Als er geschikte voortplantingswateren ontstaan in het plangebied, zoals diepe bandensporen of plassen op een bouwlocatie, kan de rugstreeppad vanuit de omgeving het gebied snel koloniseren. Door het treffen van relatief eenvoudige maatregelen kan voorkomen worden dat tijdelijke poelen ontstaan en wordt voorkomen dat deze soort hinder ondervindt van de werkzaamheden.
Er zijn in de NDFF enkele waarnemingen gevonden van de algemene soorten groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen uit de Wnb in de Provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten is de zorgplicht van toepassing.
Reptielen
Er zijn geen reptielen bekend of aangetroffen in het plangebied of de directe omgeving daarvan. Het plangebied heeft ook geen geschikte habitats voor de meeste in Nederland voorkomende reptielen, met uitzondering van de ringslang. De habitat in het plangebied is wel geschikt voor de ringslang, omdat er ondiepe sloten met flauwe oevers, oevervegetatie en prooidieren (amfibieën en vissen) aanwezig zijn. Ook deze soort is echter niet bekend uit de NDFF. De ringslang is een heel herkenbare soort die overdag ook goed zichtbaar is. Als deze soort ergens voorkomt waar mensen komen of wonen, worden er vrijwel altijd waarnemingen gemeld. Daarom geldt voor de ringslang meestal dat als er geen waarnemingen zijn, de soort daar ook niet voorkomt. Er is geen populatie ringslangen aanwezig in de regio (RAVON.nl), dus kan uitgesloten worden dat er in het plangebied een populatie ringslangen voorkomt.
Vissen
Uit de landelijke verspreidingsgegevens worden (strikt) beschermde vissen van de Habitatrichtlijn Bijlage IV niet binnen het stedelijk gebied van Delft verwacht. Uit het oriënterend onderzoek komt naar voren dat binnen het plangebied geen geschikt leefgebied is aangetroffen voor (strikt) beschermde vissen zoals de grote modderkruiper. De aanwezigheid van beschermde vissen is hierdoor redelijkerwijs uitgesloten. Er is geen sprake van een nadere toetsing aan de Wet Natuurbescherming.
Overige beschermde soorten
De aanwezigheid van de platte schijfhoren in het zuidoostelijke deel van het plangebied vereist een ontheffing bij werkzaamheden waarbij watergangen gedempt worden of wanneer de oevers of de waterkwaliteit negatief beïnvloed kan worden. Er zijn goede mitigerende en compenserende maatregelen voor deze soort mogelijk door er vooral voor te zorgen dat bestaande watergangen met de juiste kwaliteit behouden blijven en indien dat niet mogelijk blijkt, tijdig te zorgen voor een vervangend leefgebied en door in het juiste seizoen een deel van het slib en de waterplanten van de oude locatie, met de daarin aanwezige platte schijfhorens, te verplaatsen naar de nieuwe locatie.
Conclusies beschermde gebieden
Natura 2000 | INN | Overige gebiedsbescherming | |
Aanwezig in plangebied | Nee | Nee | Nee |
Aanwezig binnen invloedsfeer (externe werking) | Nee | Nee | Nee |
Vervolgstappen vereist | Nee | Nee | Nee |
Is het plan uitvoerbaar in het kader van gebiedsbescherming | Ja | Ja | Ja |
Afbeelding 16: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming
Conclusies beschermde soorten
Essentieel leefgebied in plangebied? | Is er sprake van een overtreding? | Is een ontheffing noodzakelijk voor het bestemmings- plan? | Is het plan uitvoerbaar? | |
Jaarrond beschermde soorten | Nee | Nee | Nee | Ja, mits ook voor aanvang van de daadwerkelijke ontwikkelingen opnieuw gecontroleerd wordt of in aan te tasten bomen of gebouwen inmiddels geen nesten aanwezig zijn. |
Algemene broedvogels | Ja, verschillende nestgelegenheden verspreid over het plangebied | Nee, mits mitigerende maatregelen worden getroffen | Nee | Ja, mits broedvogels niet verstoord worden |
Vleermuizen | Nee, het gebied wordt zeker gebruikt voor vliegroutes en foerageergebied, maar deze zijn niet als essentieel te beschouwen. Er zijn geen verblijfplaatsen bekend in het plangebied | Nee | Nee | Ja, mits ook voor aanvang van de daadwerkelijke ontwikkelingen opnieuw gecontroleerd wordt of in aan te tasten bomen of gebouwen inmiddels geen verblijfplaatsen aanwezig zijn. |
Waterspitsmuis | Ja, verschillende waterlopen met onbeschoeide oevers | Nee, tenzij actueel of potentieel geschikt leefgebied aangetast wordt | Nee, tenzij er ingrepen in het leefgebied plaatsvinden | Ja, mits buiten geschikt leefgebied en indien in geschikt leefgebied dan met mitigerende en compenserende maatregelen |
Platte Schijfhoren | Ja, in ieder geval in de Thijssevaart en verder waarschijnljik niet, maar dit is nog niet overal onderzocht | Nee, tenzij actueel of potentieel geschikt leefgebied aangetast wordt | Nee, tenzij er ingrepen in het leefgebied plaatsvinden | Ja, mits buiten geschikt leefgebied en indien in geschikt leefgebied dan met mitigerende en compenserende maatregelen |
Overige diersoorten | Het plangebied is leefgebied voor algemene soorten zoogdieren, amfibieën en ongewervelden | Nee, mits de zorgplicht in acht genomen wordt | Nee | Ja, mits de zorgplicht in acht genomen wordt |
Afbeelding 17: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortenbescherming
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Eindconclusie
Vanuit de Wet natuurbescherming voor zowel gebiedsbescherming als soortbescherming zijn geen knelpunten gevonden die het uitvoeren van het bestemmingsplan in de weg staan. Wel zullen soms maatregelen en een ontheffingsaanvraag aan de orde kunnen zijn om overtreden van de wet te voorkomen bij het realiseren van voorgenomen ontwikkelingen.
Het plangebied ligt hoofdzakelijk binnen het grondgebied van de TU Delft. Alle TU Delft eigen gebouwen zijn aangesloten op het eigen netwerk voor gas en elektriciteit van de TU Delft. Alle gebouwen van externen sluiten aan op Stedin. Bij de uitbreiding van de elektriciteitsnetten komen deze in handen van de lokale netbeheer Stedin. Het gasnet wordt niet uitgebreid; alles sluit in het vervolg aan op WKO voor warmte. De TU Delft heeft in het oostelijke deel van het plangebied al een aantal open bodemenergiesystemen gerealiseerd en er meerdere vergund gekregen door de provincie Zuid-Holland. Een aantal van de bronnen ligt buiten dit plangebied. Het plangebied ligt in een interferentiegebied vastgesteld via de 'Verordening gesloten bodemenergiesystemen Gemeente Delft 2015'. In interferentiegebieden geldt een vergunningplicht voor open èn gesloten systemen, ongeacht het vermogen.
Om op gebouwniveau invulling te geven aan de Delftse duurzaamheidsambities:
Voor een optimale energieprestatie geldt dat een combinatie van maatregelen op proces-, gebouw- en gebiedsniveau nodig zijn. Op gebiedsniveau is bodemenergie een optimale oplossing, die ook past bij de realisatie van kantoren en onderwijsgebouwen. Om optimaal gebruik van de ondergrond te regelen en andere belangen te borgen dient aanleg en gebruik plaats te vinden conform de regelgeving uit de verordening en de bijbehorende beleidsregel.
Voor maatregelen op proces- en gebouwniveau worden, op een andere wijze dan via het bestemmingsplan, prestatieafspraken gemaakt.
Voor het plangebied gelden de doelstellingen uit het gemeentelijk klimaatbeleid, het warmteplan, het duurzaam bouwen beleid en de wettelijke regelgeving op gebied van bodemenergiesystemen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag en transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (zoals LPG en ammoniak). In het kader van de herziening van het plan dient een risicobeoordeling ten aanzien van het aspect externe veiligheid te worden opgesteld. Hiervoor is op 20 oktober 2021 het onderzoek TU Delft Campus Zuid Externe Veiligheid (hierna te noemen: Onderzoek EV) (zie bijlage 9 Externe veiligheid) gedaan. Naar aanleiding van het gewijzigd plangebied is dit onderzoek in een oplegnotitie op 20 juni 2023 geactualiseerd.
In het plangebied en in de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), die relevant zijn voor het plangebied. Uit het onderzoek EV blijkt dat het gaat om:
De exacte invloed van de bedrijven op de externe veiligheidssituatie van het plangebied staan verder uitgewerkt in het ''Onderzoek EV''.
Binnen 200 meter van het plangebied zijn geen spoorlijnen aanwezig. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen per spoor is gelegen op een afstand van ruim 6.500 meter ten zuidoosten van het plangebied. Gezien de grote afstand tot het plangebied vormt het transport van gevaarlijke stoffen per spoor geen belemmering met betrekking tot externe veiligheid.
In het Basisnet Water is de Schie aangeduid als zogenaamde 'groene vaarweg' (categorie scheepvaart zonder frequent vervoer) en is daarmee niet relevant voor externe veiligheid. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen over water is gelegen op een afstand van bijna 9.500 meter ten zuiden van het plangebied. Gezien de grote afstand tot het plangebied vormt het transport van gevaarlijke stoffen over water geen belemmering met betrekking tot externe veiligheid.
Het plangebied ligt direct naast de Rijksweg A13 en N470 (Kruithuisweg), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Uit het eerdergenoemde Onderzoek EV blijkt dat het transport over de A13 en N470 invloed heeft op het plangebied. De transport intensiteiten van deze wegen zijn te lezen in het Onderzoek EV.
Uit het eerdergenoemde Onderzoek EV blijkt dat er zich in het plangebied geen risicorelevante buisleidingen bevinden met een invloed op het plangebied. Op ongeveer 400 meter ten westen van het plangebied loopt wel een buisleiding voor het transport van stikstof met het kenmerk W-521-37. Stikstof betreft geen gevaarlijke stof die relevant is met betrekking tot externe veiligheid. Op ongeveer 650 meter ten westen van het plangebied loopt een buisleiding voor het transport van aardgas met het kenmerk W-521-02. Met 1 % letaliteitafstand (140 meter) valt de aardgas buisleiding buiten het bereik van het plangebied, waardoor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen niet relevant is voor de ruimtelijke ontwikkeling binnen Campus Zuid.
Externe veiligheid is terug te vinden in beleidsdocumenten en regelgeving zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, etc. Op grond van deze besluiten moet bij het vaststellen van een plan als het onderhavige, worden getoetst op externe veiligheid.
Ten eerste moet worden getoetst aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) voor kwetsbare objecten. Dit zijn objecten met beperkt zelfredzame personen of met grote aantallen personen, zoals scholen, woningen, ziekenhuizen, grote kantoren, etc. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich onbeschermd in de buurt van een risicobron bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met die risicobron. Het Bevi bepaalt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van een kwetsbaar object niet meer mag bedragen dan één op de miljoen per jaar. Het plaatsgebonden risico bepaalt de minimale afstand tussen een risicobron en een kwetsbaar object.
Ten tweede moet het zogenaamde groepsrisico worden beschouwd binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen komt te overlijden ten gevolge van een incident met de risicobron. Anders dan bij het plaatsgebonden risico het geval is, geldt voor het groepsrisico geen grens- of richtwaarde. Wel is in het Bevi de zogenaamde oriëntatiewaarde bepaald, waarmee het berekende groepsrisico moet worden vergeleken. De oriëntatiewaarde geeft dus aan wanneer het groepsrisico een relevante waarde heeft, maar geldt niet als norm. Elke verandering van het groepsrisico dient verantwoord te worden door het bevoegd gezag.
Risicovolle inrichtingen
Uit het Onderzoek EV blijkt dat Reactor Instituut Delft, MPM International Oil Company, Composite Distributiecentrum Pijnacker (CDP) en TU Delft Logistiek en Milieu relevant zijn voor dit plan.
De relevante risicovolle inrichtingen volgens Bevi zijn nader beschouwd. Voor het RID, het CDP en TU Logisitiek en Milieu geldt dat ze bij nadere beschouwing geen relevant risico of belemmering vormen voor het plangebied Campus Zuid. Voor MPM International Oil Company is dit wel het geval.
Het plaatsgebonden risico van de opslagen van MPM is, conform het Revi, vastgesteld op een contour van 20 meter. Het invloedsgebied bedraagt 350 meter vanaf beide loodsen. Het plangebied Campus Zuid ligt op grotere afstand dan 20 meter vanaf de opslagen van MPM, tevens blijft deze 20 meter binnen de terreingrens van MPM. Er is dan ook geen knelpunt in relatie tot het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van MPM van een cirkel met een straal van circa 350 meter. Doordat de verwachte populatie binnen dit invloedsgebied zal toenemen als gevolg van de geplande ontwikkeling, zal naar verwachting het groepsrisico hoger worden. MPM is daarmee als inrichting wel relevant voor de externe veiligheid in het kader van de planontwikkeling. Ten behoeve van het besluit om het plan te herzien, is daarom, conform artikel 13 van het Bevi, een verantwoording van het groepsrisico aan de orde. Er wordt een besluit genomen die het mogelijk maakt om (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
Bepaling Groepsrisico
Een belangrijk onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico is de vaststelling van de personendichtheid en de hoogte van het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie. Conform de beschikking van november 2011, wordt het groepsrisico in de huidige situatie acceptabel geacht en ligt deze beneden de oriëntatiewaarde. Zowel in de huidige situatie als in de beoogde ontwikkeling van de planlocatie geldt een lagere personendichtheid dan 230 personen per hectare voor het plangebied Campus Zuid. De conclusie van de beschikking van november 2011, gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan, blijft dan ook staan.
Transport gevaarlijke stoffen over weg
Uit het Onderzoek EV blijkt daarnaast ook dat voor de Rijksweg A13 en N470 het groepsrisico berekend moet worden. Hiervoor zijn de wegen in het Onderzoek EV nader beschouwd. Uit deze beschouwing blijkt dat het plaatsgebonden risico van de A13 en N470 geen risico vormen voor het plangebied.
Voor het groepsrisico is met RBM II een berekening gedaan om het groepsrisico te bepalen. Voor de A13 geldt dat de toename van het groepsrisico door de beoogde ontwikkeling 2 % bedraagt. Het groepsrisico is gelegen boven 10 % van de oriëntatiewaarde, echter dit was al zo in de huidige situatie. Er kan worden geconcludeerd dat er geen belemmering is voor de beoogde ontwikkeling van de planlocatie. Voor de N470 geldt dat de toename van het groepsrisico door de beoogde ontwikkelingen 1,1 % bedraagt. Het groepsrisico is gelegen boven 10 % van de oriëntatiewaarde, echter dit was al zo in de huidige situatie. Er kan worden geconcludeerd dat er geen belemmering is voor de beoogde ontwikkeling van de planlocatie.
De geplande ontwikkeling in dit plan zorgt voor een vergroting van het aantal personen in het plangebied (als gevolg van een hoger bebouwingspercentage) ten opzichte van het oude bestemmingsplan. Dit heeft een negatieve invloed op het groepsrisico veroorzaakt door risicovolle inrichtingen (zoals MPM International Oil Company) en het transport van gevaarlijke stoffen (zoals over de Rijksweg A13 en N470). Deze negatieve invloed vormt -gelet op de bepaling van het groepsrisico- echter geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de planlocatie.
In het kader van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen voor de locatie TU Delft Campus Zuid zijn de externe veiligheidsrisico’s voor de gemeente Delft geïnventariseerd. Voor alle mogelijke risicobronnen die relevant zijn voor de externe veiligheid is bekeken of deze invloed kunnen hebben op het plangebied en of deze nader moeten worden onderzocht.
Het plangebied grenst aan de A13 en de N470. Over beide wegen worden gevaarlijke stoffen zoals GF3 (LPG) vervoerd. Op basis van het Bevi dient voor de A13 het groepsrisico (GR) als gevolg van de beoogde ontwikkeling van de planlocatie te worden bepaald. Dit gebeurt door middel van een berekening met het programma RBM II. De risico’s van het transport over de N470 zijn eveneens beoordeeld op basis van een berekening met het programma RBM II.
Uit beide berekeningen kwam naar voren dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Dit geldt voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De stijging van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van de planlocatie ligt rond de 1 % en is daarmee zeer beperkt en ligt onder de grens van de beschikking uit 2011.
Naast de aanwezigheid van een tweetal transportroutes met gevaarlijke stoffen, zijn er binnen en buiten het plan een aantal inrichtingen aanwezig waar het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) op van toepassing zijn.
Vanuit het Bevi moet voor inrichtingen het PR en het GR worden bepaald wanneer het plangebied (gedeeltelijk) binnen het invloedsgebied van de inrichting ligt.
Uit de nadere beschouwing van de bedrijven volgt dat alleen MPM International Oil Company een extern veiligheidsrisico oplevert dat relevant is voor de planlocatie. In de huidige situatie wordt het groepsrisico van MPM acceptabel geacht en deze ligt beneden de oriëntatiewaarde. De ‘Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico’ geeft een maximaal toelaatbare personendichtheid binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor de betreffende opslagen bij MPM, geldt hier een personendichtheid van 230 personen per hectare. Zowel in de huidige situatie als in de beoogde ontwikkeling van de planlocatie geldt een lagere personendichtheid dan 230 personen per hectare voor het plangebied TU Delft Campus Zuid. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie het groepsrisico als gevolg van de activiteiten bij MPM onder de oriëntatiewaarde ligt.
Er zijn geen belemmeringen gevonden in het kader van externe veiligheid die van invloed zijn op de realisatie van de TU Delft Campus Zuid.
Het plangebied betreft Campus Zuid. Het plangebied is een ontwikkellocatie waarop zich nu diverse gebouwen bevinden en tevens grote delen braakliggend terrein. Er bevinden zich geen woningen in het plangebied, maar wel andere geluidsgevoelige functies. In hoofdzaak betreffen dat onderwijsgebouwen. Campus Zuid wordt begrensd door de rijksweg A13, de provinciale weg N470 (Kruithuisweg) en de Rotterdamseweg. De ontsluiting van het gebied verloopt in hoofdzaak via de Schoemakerstraat naar de N470.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzones van diverse lokale wegen, een trambaan, de Rijksweg A13, de provinciale weg N470 (Kruithuisweg) en het geluidgezoneerde industrieterrein Schieoevers. In het kader van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting te worden berekend en getoetst aan de grenswaarden.
Op plannen waarin nieuwe geluidsgevoelige functies worden mogelijk gemaakt is de Wet geluidhinder van toepassing. Indien het noodzakelijk is voor het plan hogere waarden te verlenen is eveneens het beleid hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Delft van toepassing.
Op 13 oktober 2023 (zie bijlage 10 Akoestisch onderzoek) is door Tauw het Akoestisch Onderzoek afgerond ten behoeve van de ontwikkeling van Delft Campus Zuid in voorbereiding op een benodigd plan.
Het doel van het akoestisch onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de rooilijnen van de enkelbestemming Campus, waarbinnen de onderwijsfuncties zijn voorzien, om eventuele knelpunten ten aanzien van de wettelijke grenswaarden voor geluid inzichtelijk te maken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een berekening gemaakt van de geluidbelasting vanwege het verkeer op de relevante 30 km/uur wegen en zijn de gecumuleerde geluidbelastingen inzichtelijk gemaakt. Om de berekende geluidbelasting vanwege het verkeer op 30 km/uur wegen te kunnen beoordelen, is aansluiting gezocht bij de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.
De ontwikkeling van het terrein bestaat uit het toevoegen van maximaal 56.200 m2 bvo aan bebouwing. Door Tauw is onderzoek verricht om uit te wijzen of er met de beoogde functies voldaan kan worden aan de Wet geluidhinder.
Op basis van het akoestisch onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Het plangebied betreft Campus Zuid. Het plangebied is een ontwikkellocatie waarop zich nu diverse gebouwen bevinden en tevens grote delen braakliggend terrein. Er bevinden zich geluidsgevoelige functies, te weten onderwijsgebouwen. Campus Zuid wordt begrensd door de rijksweg A13, de provinciale weg N470 (Kruithuisweg) en de Rotterdamse weg. De ontsluiting van het gebied verloopt in hoofdzaak via de Schoemakerstraat naar de N470.
De luchtkwaliteitsnormen worden nergens in het plangebied overschreden.
Bij het vaststellen van een nieuwe plan waarin nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de Wet milieubeheer, luchtkwaliteitseisen van toepassing. In het Onderzoek Luchtkwaliteit van Tauw d.d. 13 oktober 2023 (zie bijlage 11 Luchtkwaliteitsonderzoek) is de voor luchtkwaliteit relevante stoffen NO2, PM10 en PM2,5 de jaargemiddelde concentratie berekend op een groot aantal receptorpunten.
De berekende jaargemiddelde concentratie is het totaal van de achtergrondconcentratie (welke standaard in het rekenmodel Geomilieu is opgenomen) plus de bijdrage van de in het model opgenomen bronnen. Dit is voor het plan Delft Campus Zuid al het wegverkeer op wegen binnen het modelgebied. Het verschil in concentratieniveaus tussen de beoogde situatie en de autonome situatie (de situatie met en zonder realisatie van de nieuwbouw) is het planeffect. De totale concentratieniveaus zijn getoetst aan de wettelijke grenswaarden en het planeffect wordt getoetst aan de NIBM grens (Niet In Betekende Mate). De NIBM grens bedraagt 3 % van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Dit komt overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentratie van 1,2 ìg/m³.
De ontwikkeling van het terrein bestaat uit het toevoegen van maximaal 56.200 m² bvo aan bebouwing.
Zowel in de autonome situatie als de beoogde situatie liggen de concentratieniveaus voor zichtjaar 2030 voor de componenten NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de wettelijke grenswaarden.
De ontwikkeling van Delft Campus Zuid is daarmee inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit op basis van artikel 5.16 lid 1a van de Wet luchtkwaliteit.
De toename in jaargemiddelde concentratieniveaus (het planeffect) blijft voor zowel NO2, PM10 als PM2,5 ruim onder de NIBM grens van ruim 1,2 ìg/m³.
Het doorlopen een m.e.r. procedure is daarmee voor het aspect luchtkwaliteit niet nodig.
Na realisatie van activiteiten of projecten, en/of tijdens de bouwwerkzaamheden, kunnen er bronnen zijn die stikstofoxiden (NOx) en/of ammoniak (NH3) emitteren. De stikstofoxiden en ammoniak in de lucht komen uiteindelijk weer op de grond terecht. Dit heet stikstofdepositie. Vooral in natuurgebieden kan stikstofdepositie een probleem zijn, omdat hierdoor de bodem rijk wordt aan voedingsstoffen waardoor de biodiversiteit afneemt. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, dit zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus.
Een bestuursorgaan stelt een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Daarom dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
Wanneer blijkt dat een plan meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een of meerdere voor stikstofdepositie gevoelige hexagonen in een (naderend) overbelaste situatie, dan is er sprake van een in potentie significant effect en kan het plan niet zondermeer worden vastgesteld. In een ecologische voortoets of passende beoordeling kan dan onderzocht worden of effecten daadwerkelijk op gaan treden als gevolg van het plan en of deze de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten.
Afbeelding 18: Plangebied tov Natura 2000 gebieden
Voor plan TU Delft Campus Zuid is op 13 november 2023 het onderzoek '' Stikstofdepositie-onderzoek plan Delft Campus Zuid'' uitgevoerd door Tauw (zie bijlage 12 Stikstofdepositie-onderoek).
Er zijn in dit onderzoek twee berekeningen uitgevoerd om de stikstofdepositiebijdrage van het plan op de Natura 2000-gebieden in kaart te brengen:
De werkzaamheden in de aanlegfase betreft de realisatie van nieuwbouw. Er worden geen gebouwen gesloopt. Er zullen daarnaast slechts beperkt infrastructurele aanpassingen verricht worden; dit is alleen nodig voor het Kluyvergebied.
De bouwwerkzaamheden in het plangebied worden uitgevoerd binnen de bestemmingsplanperiode (zijnde 20 jaar vanwege de verbrede reikwijdte). Op dit moment wordt ingeschat dat het grootste deel van de werkzaamheden in de eerste 5 tot 10 jaar zal plaatsvinden. Voor de AERIUS berekeningen is veiligheidshalve aangehouden dat maximaal 30% van de emissies plaatsvindt gedurende de maatgevende periode van 12 maanden. Als rekenjaar in AERIUS is 2024 aangehouden voor de aanlegfase en 2040 voor de gebruiksfase.
Bij de gebruiksfase is het van belang dat de gemeente het plangebied zo duurzaam mogelijk wil inrichten. Dat houdt in dat de nieuwe panden niet zullen worden aangesloten op het gasnet ten behoeve van verwarming van het pand. Alle nieuwe panden zullen worden aangesloten op een WKO. Bestaande panden in het plangebied zijn wel op het gasnet aangesloten, met dien verstande dat alle recent ontwikkelde gebouwen zoals NEXT, ABB, Applikon en TNO reeds zijn aangesloten op een WKO. Daarnaast zullen enkele van deze bestaande gebouwen in de toekomst met geothermie verwarmd worden. Met het wegvallen van deze emissies door gasstook kan intern gesaldeerd worden. Daarnaast is in het kader van duurzaamheid het beleid voor bedrijven om elektrische werktuigen te gebruiken. Elektrische werktuigen emitteren geen stikstof en zijn om die reden niet opgenomen in dit onderzoek.
De wens is om de ontwikkeling van het terrein mogelijk te maken met het toevoegen van maximaal 56.200 m2 bvo aan bebouwing, waaronder kennisintensieve bedrijven. Er zullen daarnaast slechts beperkt infrastructurele aanpassingen verricht worden; dit is alleen nodig voor het Kluyvergebied.
De bijdrage aan de stikstofdepositie van het plan Delft Campus Zuid is berekend met de vigerende versie van het rekeninstrument AERIUS Calculator (versie 2023.0.1).
AERIUS Calculator berekent voor de aanlegfase een maximale stikstofdepositiebijdrage op omliggende Natura 2000-gebieden van 0,00 mol/ha/jaar. Ook voor de gebruiksfase (zichtjaar 2040) wordt een maximale stikstofdepositiebijdrage op omliggende Natura 2000-gebieden van 0,00 mol/ha/jaar berekend, zowel met als zonder saldering (interne saldering) met de reductie in gasverbruik doordat enkele panden worden aangesloten op geothermie. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van het plan.
Binnen het plangebied zijn meerdere bestaande trillinggevoelige objecten aanwezig. Deze zijn in onderstaande afbeelding gemarkeerd.
Afbeelding 19: Trilling gevoelige locaties bestaand
Specifiek gaat het om de volgende objecten.
Trilling gevoelige objecten in ontwikkeling
Niet alleen worden bestaande gebouwen en gebouwdelen aangewezen als trillinggevoelige objecten, de TU Delft reserveert een zone rondom de bestaande gebouwen voor toekomstige ontwikkelingen en benoemt deze zone als trillinggevoelig object in ontwikkeling.
Deze zone is geselecteerd op basis van een onderzoek naar vlekken binnen het plangebied waar de trillingniveaus laag zijn, uitgaande van de geplande infrastructuur en aanwezige trillingbronnen en met een afsluiting van een bestaande doodlopende weg.
Uit deze studie volgt dat verschillende locaties binnen het plangebied geschikt kunnen zijn om trillinggevoelige apparatuur op te stellen, uitgaande van een functioneel gebouwontwerp met bijzondere vloerconstructie en fundatie.
Afbeelding 20: Trillinggevoelige locaties potentieel in ontwikkeling
Specifiek gaat het om de volgende zones.
Deze zones of kavels worden gereserveerd als potentieel zoekgebied voor functies waarvoor behoefte is aan een trillingarme vloer of werkomgeving en in overleg met TU Delft zijn de zones of kavels aangewezen waar mogelijk een toekomstig trillinggevoelig object wordt geprojecteerd.
Op 13 juli 2020 is ten behoeve van het plan TU Delft Campus Zuid, het rapport ''Zonering trillingbronnen in relatie tot trillinggevoelige objecten'' opgesteld (zie bijlage 13 Trillingenonderzoek). In dit rapport is een kader gegeven waarmee het plan wordt ingevuld met betrekking tot trillingen en worden richtlijnen gegeven voor verdere ontwikkeling van het gebied.
Daarbij wordt achtereenvolgens een toelichting gegeven op het volgende:
Bij de zonering van de toelaatbare trillingbronnen binnen het plangebied wordt onderscheid gemaakt tussen de trillingbronnen die invloed kunnen hebben op de achtergrondtrillingniveaus:
Zoneringskaart trillingsbronnen
Om voor de ontwikkeling van het plangebied tot een handzaam toetskader te komen, is voor het plangebied aangegeven welke soort trillingbronnen mogelijk zijn in relatie tot de afstand tot de trillinggevoelige objecten. Met behulp van vibratie-isolijnen wordt aangegeven welke trillingbronniveaus binnen deze zonering mogen optreden, waarbij geen overschrijdingen van de trillingeisen op de vloeren worden veroorzaakt.
De trillingkaarten bieden een richtlijn om in een vroeg stadium een inschatting van de haalbaarheid te maken, maar bij verdere uitwerking en engineering van de plannen moet met aandacht bekeken worden of de werkelijk te plaatsen trillingbronnen daadwerkelijk niet meer trillingen veroorzaken dan toegestaan.
Afbeelding 21: Laagfrequente trillingsbronnen
Afbeelding 22: Middenfrequente trillingsbronnen
Afbeelding 23: Hoogfrequente bronnen
BenW kunnen een trillingonderzoek verlangen, indien het redelijke vermoeden bestaat dat niet kan worden voldaan aan de toelaatbare trillingniveaus ter plaatse van de trillingarme vloeren binnen de in de tabel genoemde trillinggevoelige objecten, met dien verstande dat wordt getoetst in de aangegeven frequentiegebieden.
Het onderzoek betreft een modelberekening, voorafgaand aan verlening van de omgevingsvergunning cq realisatie van de activiteit. Dit betreft derhalve een preventieve toets in verband met voorgenomen nieuwe activiteiten binnen de aanduiding.
De nadere eis geldt alleen indien de beheerder van de trillinggevoelige objecten de beschikking geeft over de overdrachtsdempingen, die nodig zijn om de modelberekeningen uit te kunnen voeren of de gelegenheid geeft deze trillingoverdracht te meten.
Het bevoegd gezag is belast met toezicht en handhaving. In het geval dat er een redelijk vermoeden bestaat dat door een activiteit binnen de aanduiding de toelaatbare trillingniveaus worden overschreden, kan het bevoegd gezag besluiten trillingmetingen uit te (laten) voeren. Handhaving op overschrijding van de toegelaten trillingniveaus zal niet plaatsvinden indien de beheerder van de trillinggevoelige objecten geen toestemming geeft deze metingen uit te voeren, ter plaatste van de betreffende trillingarme vloeren.
Uit Hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en het Besluit m.e.r. volgt dat voor activiteiten die belangrijke nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben, er een procedure in het kader van de milieueffectrapportage (m.e.r.) moet worden doorlopen. Zo kan het milieubelang volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming.
In onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. staan de activiteiten vermeld die direct m.e.r.-plichtig zijn. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Als een project onder onderdeel D valt dient een m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden om te onderzoeken of belangrijke nadele milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hierbij moet getoetst worden aan de richtlijnen in bijlage III van de Europese Richtlijn milieueffectrapportage met de volgende drie criteria:
1. Kenmerken van de activiteit
2. Plaats van de activiteit
3. Kenmerken van het potentiële effect
M.e.r.-plichtig vanuit Besluit-m.e.r.
Voor de ontwikkelingen van de Campus Zuid is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. De voorgenomen activiteiten zijn opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r., zie Tabel 1-1.
Er kan een plan-m.e.r.-plicht voor het nieuwe bestemmingsplan bestaan als dat plan het kader vormt voor de mogelijke oprichting, wijziging en/of uitbreiding van installaties die zijn genoemd in onderdeel C en/of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarbij de drempelwaarde(n) in kolom 2 worden overschreden. De plan-m.e.r.-plicht kan voorkomen worden door het opnemen van een specifieke planregel waarmee wordt verzekerd dat het bestemmingsplan geen kader biedt voor formele m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Wel kan het bestemmingsplan dan nog voorzien in activiteiten die voldoen aan de omschrijving in kolom 1 van een activiteit op onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Om die reden geldt er een vormvrije plan-m.e.r.-beoordelingsplicht voor het nieuwe bestemmingsplan.
De vormvrije-m.e.r.-beoordeling voor het bestemmingsplan is uitgevoerd door RHDHV. De beoordeling op 30 oktober 2023 is als Bijlage 14 bij de toelichting gevoegd en maakt deel uit van de plantoelichting.
De ontwikkeling van het terrein bestaat uit het toevoegen van 56.200 m2 aan bebouwing. Het betreft de volgende ontwikkelingen:
Daarnaast wordt een viertal ontwikkelingen mogelijk gemaakt welke een verwaarloosbare verkeersaantrekkende werking hebben:
In het bestemmingsplan wordt een reservering gemaakt voor het doortrekken van tramlijn 19. Dit is een van de mogelijkheden om Campus Zuid bereikbaar te houden met het openbaar vervoer.
In de beoordeling zijn de de milieueffecten van de beoogde ontwikkeling beoordeeld aan de hand van de criteria uit bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Uit de beoordeling blijkt dat de ontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben die een milieueffectrapport noodzakelijk maken.
Uit de beoordeling blijkt dat de ontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben die een milieueffectrapport noodzakelijk maken. Gelet hierop is er geen verplichting om een milieueffectrapport op te stellen.
Onderstaande afbeelding toont de grenzen van het peilgebied, van de vigerende bestemmingsplangebieden en van het omgevingsplangebied ter plaatse van Campus Zuid.
Alle wijzigingen in het landgebruik en de daarbij horende effecten vinden plaats binnen de bestemmingsplangebieden NL.IMRO.0503.BP0019 en NL.IMRO.05030000.17-. Daarnaast vinden alle wijzigingen plaats binnen het peilgebied met codering ZPD25. Om deze reden zijn enkel de invloeden op het watersysteem van de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit peilgebied getoetst en beschreven in de waterparagraaf. Voor eventuele toekomstige ontwikkelingen in de omringende peilgebieden binnen het omgevingsplangebied dient een afzonderlijke watertoets te worden uitgevoerd. Bij verdere toename van verharding dient dan compensatie plaats te vinden conform de dan geldende uitgangspunten voor het standstill-beginsel.
Afbeelding 24: Gebiedsgrenzen Campus Zuid
Aangezien het plangebied zich binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland bevindt, is voor de toetsing de 'Handreiking Watertoets voor Gemeenten' d.d. 8 oktober 2018 van het Hoogheemraadschap van Delfland gevolgd. De Handreiking watertoets geeft inzicht in hoe Delfland de watertoets procedureel en inhoudelijk invult.
Zoals beschreven in deze handreiking berust voor de verschillende onderdelen van de waterhuishouding de Watertoets op twee uitgangspunten:
Binnen deze waterpargaraaf zijn de onderstaande onderdelen kwalitatief getoetst aan deze uitgangspunten:
Echter, in samenspraak met Delfland en de gemeente Delft zijn niet alle onderdelen van de waterhuishouding getoetst aan het standstill-beginsel, wat een uitzondering betreft van de normale manier van toetsing. Hier is voor gekozen omdat er in de afgelopen jaren al veel wijzigingen in het watersysteem zijn doorgevoerd. Daarnaast betreft het te toetsen gebied een afzonderlijk peilvak, zonder directe invloed op omliggende peilvakken.
Er is daarom bepaald dat alleen het functioneren van het toekomstige systeem dient te worden getoetst, zonder hierbij vast te houden aan het standstill-beginsel. Voor de volgende onderdelen is gekeken of het toekomstige systeem voldoet aan de verschillende normeringen van de gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland:
In de waterparagraaf TU Campus Zuid RHDHV zijn de voorgenomen activiteiten geplaatst tegen de achtergrond van de vigerende wetgeving en het vigerend beleid. Hier is een overzicht gegeven van het huidige beleid en regelgeving op Europees, Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk niveau en op het niveau van het Hoogheemraadschap Delfland, voor zover van invloed op de voorgenomen activiteit.
Vervolgens is onderzoek gedaan naar de effecten van de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met het plan. De methodiek van de uitgevoerde analyses van de effecten op het watersysteem zijn uiteengezet in onderstaande tabel en hierop volgend de conclusies .
Criterium | Wijze van beoordelen | Methode |
Hydraulisch functioneren oppervlaktewatersysteem | Hydraulische stationaire toetsing watersysteem aan normering Hoogheemraadschap van Delfland | Hydrodynamische doorrekening watersysteem |
Inundatierisico | * Toetsing bergingsvermogen oppervlaktewatersysteem aan provinciale normering. * Toetsing bergingsvermogen oppervlaktewatersysteem aan klimaatbuien (gestandaardiseerde stresstest) |
Hydrodynamische doorrekening watersysteem |
Grondwater | Toe- /afname grondwaterstand | Kwalitatief |
Waterveiligheid | Inschatting effecten wijziging landgebruik op aanwezige waterbouwkundige kunstwerken en waterkeringen | Kwalitatief |
Riolering | Toetsing riolering aan gemeentelijke (=TU Delft) normeringen | Hydrodynamische doorrekening watersysteem |
Waterkwaliteit | Inschatting effecten wijziging landgebruik op oppervlaktewaterkwaliteit | Kwalitatief |
Afbeelding 25: De methodiek van de uitgevoerde analyses van de effecten op het watersysteem
Per uitgevoerde criterium volgen hieronder kort de conclusies. De uitgebreide analyse is na te lezen in bijlage 15 Waterparagraaf.
Hydraulisch functioneren oppervlaktewatersysteem
Er zijn geen knelpunten bepaald op basis van de hydraulische stationaire toetsing
Inundatierisico
De toetsing aan de provinciale Omgevingsverordening is leidend voor de bepaling van knelpunten bij de dynamische toetsing op berging. Er ontstaat bij de doorrekening enige inundatie van openbaar groen in de zuidoostelijke hoek van het peilgebied. Echter, deze inundatie valt ruim onder de toegestane norm van inundatie voor openbaar groen (<5%). Er vindt in de toekomstige situatie geen inundatie van de verhoogde infrastructuur of bebouwing plaats. Er zijn om deze reden bij deze toetsing geen knelpunten vastgesteld
Grondwater
De ingrepen hebben geen negatief effect op de grondwaterhuishouding.
Waterveiligheid
De ingrepen hebben geen effect op de waterveiligheid
Riolering
Binnen het plangebied bevinden zich drie bemalingsgebieden, namelijk Technopolis, TU Zuid en VSL. De ontwikkelingen leiden tot meer locaties met water-op-straat. Dit kan naar verwachting voorkomen worden door het hemelwater afkomstig van de daken en terreinen van de nieuwbouwlocaties niet via de regenwaterriolering af te voeren maar rechtstreeks naar het oppervlaktewater af te voeren.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit wordt niet negatief beïnvloed door riool overstorten, afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater moet indien noodzakelijk geacht voorzien zijn van een zuiverende voorziening. De waterkwaliteit van KRW-waterlichaam NL15_04 wordt niet of zeer beperkt negatief beïnvloed door de ontwikkelingen.
Watertoets
In deze paragraaf zijn de resultaten van de uitgevoerde watertoets besproken, evenals de conclusies van de effecten van de stedelijke ontwikkelingen op de verschillende aspecten van de waterhuishouding.
In het kader van de watertoets is het plan besproken met het Hoogheemraadschap van Delfland en akkoord bevonden.
In het plangebied Campus Zuid vindt stedelijke ontwikkeling plaats. In deze waterparagraaf is uiteengezet wat de invloed is van deze stedelijke ontwikkeling op de verschillende aspecten van waterhuishouding.
De toekomstige invulling van het watersysteem is getoetst aan de vigerende normeringen voor het hydraulisch functioneren en voor het risico op inundatie (en dus niet aan het standstill-principe). Uit beide toetsingen volgt dat er in de toekomstige situatie géén knelpunten voor de normeringen naar voren komen.
De maximaal gemodelleerde peilstijgingen zijn als volgt:
In het waterhuishoudkundig plan is een aantal aanbevelingen voor aanpassingen aan het watersysteem aangegeven. De afvoerstructuurplannen van de drie bemalingsgebieden van de riolering zijn getoetst aan de normeringen van de TU Delft. De ruimtelijke ontwikkelingen leiden logischerwijs tot meer locaties met water op straat, maar de beschikbare berging in het oppervlaktewatersysteem laat toe dat delen van het verhard oppervlak direct afwateren op het oppervlaktewatersysteem, waardoor het aantal situaties met water op straat beperkt plaatsvinden.
Er worden ten opzichte van de huidige situatie door de stedelijke ontwikkelingen geen (of zéér beperkt en lokale) effecten verwacht op de grondwaterstand, de waterveiligheid of de (grond)waterkwaliteit. Er wordt voor deze onderdelen in de toekomstige waterhuishouding dus voldaan aan het stand-still beginsel wat stelt dat negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen.
De hoofdfietsroutes in het plangebied zijn de Rotterdamseweg, de Mekelweg en de Schoemakerstraat. De overige wegen binnen het plangebied vormen de verbinding tussen de hoofdfietsroutes en de eindbestemming.
Het openbaar vervoer (OV) in het plangebied betreft vervoer per bus. Onderstaande afbeelding geeft de OV-routes binnen het plangebied weer.
Afbeelding 26: OV-routes voor Campus Zuid in 2022 (bron: lijnennetkaart EBS Delft 2022)
Door het studiegebied loopt buslijn 40 Station Delft - Rotterdam Centraal. De frequenties bedragen in de ochtendspits 4 keer per uur, in de avondspits 3 keer per uur en in de daluren 2 keer per uur. Daarnaast loopt buslijn 174 Station Delft – Rotterdam Noord door het studiegebied met een frequentie van 2 keer per uur in alle dagdelen.
Buslijn 69 is een stadsbuslijn die rijdt tussen de TU Campus Zuid (halte Technopolis) en station Delft. Deze buslijn rijdt tot 18:15 uur vier keer per uur. Daarna wordt hier een halfuursdienst gereden.
De huidige ontsluiting van Campus Zuid vindt voornamelijk plaats via de Schoemakerstraat (voor verkeer vanuit Delft) en via de N470 (vanuit de A4 en A13) naar de Huismansingel. Een tweede ontsluiting loopt via de Rotterdamseweg.
De capaciteit op het wegvak van de Huismansingel tussen de Molengraaffsingel en de N470 wordt in de loop van 2024 uitgebreid. Hiervoor zijn drie argumenten. In de eerste plaats wordt door het plaatsen van verkeerslichten de oversteekbaarheid verbeterd. Dit draagt bij aan de verbetering van de verkeersveiligheid op de Huismansingel en toeleidende wegen. In de tweede plaats is de capaciteit in de huidige situatie al beperkt en dit leidt tot wachtrijen bij de kruispunten. Ten derde wordt hiermee voorgesorteerd op de toename van verkeer als gevolg van de verdere ontwikkeling van Campus Zuid dat ook via het huidig plan kan plaats vinden.
Met de reconstructie van het kruispunt Huismansingel / Molengraaffsingel naar een kruispunt met verkeerslichten komen op de toeleidende wegen opstelvakken voor de verschillende richtingen. Door de korte afstand tot het kruispunt met de N470 is het noodzakelijk om de aansluitingen van de Uytenboogaartsingel en de Cyclotronweg met de Huismansingel op te heffen voor gemotoriseerd verkeer. De Uytenboogaartsingel krijgt een aansluiting vanaf de Watermanweg en de Cyclotronweg wordt ter hoogte van YES!Delft aangesloten op de Molengraaffsingel.
Afbeelding 27: schematische weergave van aanpassingen op en rond het kruispunt Huismansingel / Molengraaffsingel
Gezien de functies in het gebied is er vooral behoefte aan parkeren overdag. Het parkeren in het plangebied gebeurt op eigen terrein, op maaiveld of in gebouwde voorzieningen.
In januari 2021 is het Mobiliteitsprogramma Delft 2040 (MPD) vastgesteld. Kern van dit beleid is dat Delft de groei van de stad de ruimte wil geven en tegelijkertijd de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de duurzaamheid wil vergroten. Hiervoor wordt in het MPD ingezet op een mobiliteitstransitie. Door meer in te zetten op voetgangers en fietsers en minder op autoritten en parkeren kan de groei van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen worden gefaciliteerd en tegelijkertijd worden bijgedragen aan een prettige en duurzame leefomgeving met ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen in de openbare ruimte.
Om dit te bereiken is in het MPD een prioriteit in vervoerwijzen opgenomen en een hiërarchie in netwerken. Samen met het feit dat vrijwel iedereen zijn reis begint en eindigt als voetganger is in het MPD gekozen voor de volgende prioriteitsvolgorde in vervoerwijzen:
De prioriteitsvolgorde is niet overal in de stad op eenzelfde manier toe te passen. Op sommige plekken is een (door)stroomfunctie belangrijk om de bereikbaarheid op peil te houden. Daarom is er een hiërarchie in netwerken in het MPD opgenomen, bestaande uit:
Door steeds de prioriteitsvolgorde en de hiërarchie in netwerken tegen elkaar af te zetten, kan per locatie en situatie worden bepaald welke route en welke vervoerwijze prioriteit krijgt.
De TU Delft heeft voor Campus Zuid een stedenbouwkundig plan opgesteld. In dit plan wordt aangesloten op de visie Mobiliteit en Bereikbaarheid van de TU Delft. De TU Delft wil gebruikers stimuleren om ook andere vervoersmiddelen dan de auto te gebruiken. Op Campus Zuid betekent dat onder andere dat wordt ingezet op het verbeteren van een robuuste fietsinfrastructuur van hoge kwaliteit die aansluit op regionale fietsroutes van en naar de stad. Daarnaast wordt gewenst reisgedrag gefaciliteerd door entrees van gebouwen en parkeergarages aan langzaam verkeerroutes te situeren. Tegelijkertijd wordt veelvuldig autogebruik ontmoedigd door kritisch te kijken naar de parkeerbehoeftes van bedrijven en door inzet van mobiliteitsmanagement en innovaties.
Het beleid van de TU Delft en het gemeentelijk beleid sluiten goed op elkaar aan. In beide gevallen wordt veel ruimte geboden aan voetgangers en fietsers en wordt het autogebruik kritisch benaderd. Het verschil in beide plannen zit vooral in het schaalniveau. In het stedenbouwkundig plan van de TU Delft is voor Campus Zuid een fijnmazig netwerk voor de verschillende modaliteiten opgenomen. In het MPD is het mobiliteitsbeleid voor de hele stad opgenomen. Door het hogere schaalniveau en de in hiërarchie in netwerken zijn de routes minder fijnmazig.
In onderstaande paragrafen worden de netwerken voor de verschillende modaliteiten vanuit het MPD beschreven. Dat zijn de netwerken die zijn vastgesteld door de gemeenteraad bij besluitvorming over het MPD.
Gezien de ligging van Campus Zuid ten opzichte van woongebieden en de twee treinstations van Delft is het niet waarschijnlijk dat reizigers de hele route van herkomst naar bestemming als voetganger afleggen. De meeste reizigers zullen vooral het eerste c.q. laatste deel van de reis op Campus Zuid te voet afleggen vanaf een bushalte, een fietsenstalling of parkeerplaats. In Campus Zuid is daarom geen hoofdnet of kwaliteitsnet voor voetgangers gedefinieerd. Het hele plangebied is aangewezen als basisnet.
Voor fietsverkeer is er een kwaliteitsnet gedefinieerd bestaande uit de Schoemakerstraat / Huismansingel, Rotterdamseweg en de Heertjeslaan. Dit zijn de oranje lijnen op afbeelding 24. Daarnaast is de route Watermanweg/ Anthony Fokkerweg aangewezen als oost-west verbinding op het kwaliteitsnet. Deze route maakt onderdeel uit van de ladderstructuur tussen de Rotterdamseweg en de Huismansingel en krijgt daarnaast een meerwaarde als hoogwaardige fietsroute zodar via een extra brug over de Schie ten zuiden van de Kruithuisweg een rechtstreekse verbinding ontstaat met station Delft Campus.
De Mekelweg is onderdeel van het hoofdnet (blauw op onderstaande afbeelding). Als verdere uitwerking van de planstudie naar de Metropolitane Fietsroute Delft - Rotterdam Alexander (MFR) is er voor gekozen om het tracé niet over de Rotterdamseweg te laten lopen, maar over de Mekelweg. De MFR loop daarmee over het terrein van Campus Zuid en Campus Midden tot aan de Gelatinebrug. Daarnaast wordt een doortrekking van de Leeghwaterstraat (ten noorden van de N470) naar Campus Zuid als kansrijke route gezien op het hoofdnet bij een verdere verdichting van het fietsnetwerk (blauwe stippellijn).
Afbeelding 28: fietsnetwerk
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is als vervoersautoriteit de concessieverlener voor het openbaar vervoer in de regio. Jaarlijks wordt in overleg tussen de vervoerders, de wegbeheerders en de MRDH een vervoerplan opgesteld voor het daaropvolgende kalenderjaar. Alle partijen brengen daarbij wensen in met het doel het openbaar vervoer te verbeteren. Het gaat dan niet alleen om wensen met betrekking tot bijvoorbeeld extra haltes of hogere frequenties, maar ook om maatregelen die bijdragen aan de kostenefficiency van het openbaar vervoer. In samenspraak tussen de drie partijen wordt bepaald welke wensen worden gehonoreerd.
Vanuit de gemeente Delft zullen we in deze gesprekken altijd het belang van de reiziger voorop stellen met als doel het openbaar vervoer een bijdrage te laten leveren aan de mobiliteitsambities van de gemeente Delft. De invloed van de gemeente Delft is echter beperkt en niet alle wensen zullen worden geïmplementeerd in nieuwe vervoersplannen.
Het toekomstige netwerk voor het openbaar vervoer bestaat uit de buslijnen 40 en 174, zoals deze in paragraaf 6.1.1.2 is toegelicht. Tramlijn 19, die op dit moment een eindhalte heeft bij station Delft, wordt doorgetrokken naar een nieuw eindpunt ten noorden van de Kruithuisweg. Zodra de tram tot dit nieuwe eindpunt gaat rijden, wordt buslijn 69 opgeheven. Gemeente Delft en TU Delft onderzoeken hoe Campus Zuid bereikbaar kan blijven met openbaar vervoer. Voor de lange termijn blijft een verlenging van tramlijn 19 naar Campus Zuid tot de mogelijkheden behoren.
Voor het autonetwerk zijn er in de hiërarchie vier lagen. De gebiedsontsluitingswegen met een maximum snelheid van 50 km/u vormen het kwaliteitsnet. Het Delftse hoofdnet bestaat uit wijkontsluitingswegen. Dit zijn wegen met een maximum snelheid van 50 km/u, maar die een dusdanig wegontwerp hebben dat over het algemeen maximaal 40 km/u wordt gereden. Het basisnet bestaat uit alle overige wegen. Ten slotte zijn er metropolitane verbindingswegen. Dit zijn de rijks- en provinciale wegen en deze hebben de hoogste prioriteit als het gaat om doorstroming.
In de hierna volgende afbeelding is het autonetwerk voor Campus Zuid weergegeven. De Rotterdamseweg is ingetekend als wijkontsluitingsweg (groen). De Heertjeslaan en de Huismansingel zijn onderdeel van het kwaliteitsnet (blauw). In het oranje zijn de metropolitaanse verbindingswegen N470 (provinciale weg) en de A13 (rijksweg) ingetekend. De overige wegen in het gebied vormen het basisnet.
Afbeelding 29: autonetwerk
Ten aanzien van parkeren is voor heel Delft de Facetherziening Parkeren het vigerende beleid. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2023 (zie paragraaf 3.5.15).
In het parkeerbeleid legt de gemeente vast welke visie zij heeft op het parkeren en op welke wijze initiatieven worden getoetst ten aanzien van de parkeeroplossing. In het stedenbouwkundig plan voor Campus Zuid heeft de TU Delft daarnaast opgenomen op welke wijze zij invulling wil geven aan de parkeeroplossing. Naast een kritische houding ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen dat een initiatiefnemer wil realiseren, neemt de TU in de uitgifteovereenkomsten ook op dat voor het parkeren de verplichting geldt om parkeerplaatsen af te nemen in centraal gelegen gebouwde parkeervoorzieningen. Vooruitlopend op de realisatie van de parkeergebouwen kunnen dit ook centraal gelegen tijdelijke parkeervoorzieningen op maaiveld zijn. Eigen parkeerplaatsen op maaiveld, met uitzondering van enkele gehandicaptenparkeerplaatsen, worden niet toegestaan. Op deze manier wil de TU Delft het gebruik van andere vervoersmodaliteiten stimuleren.
In 2016 heeft Goudappel Coffeng in opdracht van de gemeente Delft een onderzoek laten uitvoeren naar ontwikkelmogelijkheden voor Campus Zuid. In dat onderzoek zijn de effecten onderzocht voor het autoverkeer van een toevoeging van 90.000 m2 bruto vloeroppervlak, 180.000 m2 en 500.000 m2. Om tot 500.000 m2 te kunnen ontwikkelen, waren grootschalige verkeerstechnische ingrepen nodig waarbij grote onzekerheden waren ten aanzien van de verkeersveiligheid voor fietsers. Bij een ontwikkeling van 180.000 m2 waren minder ingrijpende maatregelen nodig en deze hadden geen nadelig effect op de verkeersveiligheid. Op basis van deze uitkomsten is gekozen voor een ontwikkeling van 180.000 m2 bruto vloeroppervlak, waarbij de bijbehorende verkeerstechnische maatregelen als randvoorwaarde zijn opgenomen. Dit betreft, naast de aanpassing van het kruispunt Huismansingel / Molengraaffsingel zoals is toegelicht in paragraaf 6.1.1.3 de volgende maatregelen:
Afbeelding 30: schematische weergave dynamische rijstrookindeling
De marge tussen 180.000 m2 en 500.000 m2 is groot en in 2018 ontstond behoefte om nauwkeuriger te bepalen hoeveel vierkante meter vloeroppervlak gerealiseerd kan worden waarbij de hiervoor genoemde verkeerstechnische maatregelen het uitgangspunt vormen en geen aanvullende maatregelen nodig zijn. Hiervoor is een verdiepende studie uitgevoerd met als resultaat dat een uitbreiding met 250.000 m2 mogelijk is.
In 2021 is besloten om het verkeersonderzoek te herijken (zie bijlage 16 Verkeersonderzoek). In de eerste plaats werd dit ingegeven door een belangrijke beleidswijziging met betrekking tot de bereikbaarheid van Campus Zuid. In de oorspronkelijke plannen lag het eindpunt van tramlijn 19 aan de Heertjeslaan. Door het risico op nadelige effecten van trillingen of elektromagnetische straling op onderzoeksfaciliteiten op Campus Zuid is besloten om het eindpunt van de tram te verplaatsen naar een locatie ten noorden van de Kruithuisweg.
Deze beslissing heeft gevolgen voor de bereikbaarheid van Campus Zuid per openbaar vervoer. Als dit leidt tot minder OV-reizigers, heeft dit tot gevolg dat er meer reizigers per fiets of per auto naar de campus komen. Met de herijking kon worden bepaald of het besluit over de tramlijn effecten heeft op de verkeersafwikkeling en eventueel gevolgen heeft voor het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak dat op Campus Zuid kan worden gerealiseerd. Het uitgangspunt bij deze herijking is nog steeds het pakket aan verkeerstechnische maatregelen zoals in paragraaf 6.1.4.1 is beschreven.
Een bijkomend voordeel van deze herijking is dat de studies uit 2016 en 2018 zijn uitgevoerd op basis van het Delftse verkeersmodel. Dit is een etmaalmodel voor gemotoriseerd verkeer en kent geen varianten voor de ochtend- en de avondspits. Spitsmodellen moeten handmatig worden gereconstrueerd uit het etmaalmodel. Na 2018 is Delft overgestapt op het regionale verkeersmodel van de MRDH. Dit is een multimodaal model waarin ook het fietsnetwerk en het OV-netwerk is opgenomen.
Dit MRDH-model sluit beter aan op de ambities die Delft heeft neergelegd in het MPD en laat ook de effecten van het mobiliteitsbeleid op het fietsnetwerk en het OV-gebruik zien. Daarnaast heeft het regionale model de beschikking over spitsmodellen, zodat de effecten op het netwerk tijdens de spitsperioden nauwkeuriger in beeld kunnen worden gebracht.
Uit de herijking is gebleken dat er weliswaar verschuivingen zijn tussen de verschillende vervoersvormen, maar dat dit geen nadelig effect heeft op de verkeersafwikkeling. Met de vastgestelde verkeerstechnische maatregelen kan het verkeer, bij een toevoeging van 250.000 m2 bruto vloeroppervlak op Campus Zuid, nog steeds goed worden afgewikkeld.
De TU Delft heeft in samenwerking met de gemeente in 2022 besloten tot een scopewijziging van de ontwikkeling op Campus Zuid. In de nieuwe situatie bestrijkt het bestemmingsplan Campus Zuid een kleiner gebied. Het bestemmingsplan regelt alleen nog de mogelijkheden voor de invulling van het gebied dat wordt begrensd door de Molengraaffsingel/Anthony Fokkerweg (parallel Kruithuisweg), Rotterdamseweg, Heertjeslaan, Huismansingel, van Amstelpark, Molengraaffsingel (parallel A13), de kavel ten oosten van Deltares ten behoeve van sportvoorzieningen en een ruimtereservering voor HOV ten zuiden van de Heertjeslaan en parallel aan de A13.
Het plan voorziet in de ontwikkeling van 55.700 m2 bvo bedrijfsruimte (in plaats van 250.000m2) en 500 m2 sportvoorzieningen. Woningbouw is niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Alle verkeerskundige uitgangspunten, zoals de ontsluiting voor fiets, openbaar vervoer en auto, en de verkeerstechnische maatregelen zijn ongewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan.
De gewijzigde scope heeft alleen betrekking op de ruimtelijke ontwikkeling. De ontsluiting voor het gebied wijzigt niet in het nieuwe bestemmingsplan; het netwerk voor gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en openbaar vervoer is gelijk aan het oorspronkelijke plan.
Ten opzichte van de autonome situatie in 2040 leidt het bestemmingsplan tot een verschil in intensiteit tussen de -1% en 2% op de Kruithuisweg en het Kruithuisplein. Op de Huismansingel en de Heertjeslaan is het verschil groter (tot maximaal 30%). Het verschil in percentages wordt veroorzaakt doordat de intensiteiten op de wegen op Campus Zuid voornamelijk bestemmingsverkeer betreft en nu laag zijn. De ruimtelijke ontwikkeling heeft grote invloed op de intensiteiten op deze wegen. De Kruithuisweg en het Kruithuisplein ontsluiten een veel groter gebied en wordt daarnaast gebruikt door doorgaand verkeer. De toename van verkeer ten opzichte van de huidige intensiteiten is dan marginaal.
In onderstaande tabel zijn de intensiteiten in 2040 uit het oorspronkelijke plan (toevoeging 250.000 m2) en de intensiteiten van het huidige plan (toevoeging 55.700 m2) naast elkaar gezet. De nummers verwijzen naar figuur 3.1 van het verkeerskundig onderzoek uit 2021 (Bijlage 16). In de laatste kolom is de procentuele afname ten opzichte van het oorspronkelijke plan weergegeven.
Nummer | Wegvak | Intensiteiten (mvt/werkdagetmaal) Toevoeging 250.000 m2 |
Intensiteiten (mvt/werkdagetmaal) Toevoeging 55.700 m2 | |
Absoluut | Relatief | |||
1 | Rotterdamseweg (noord) | 3.500 | 3.220 | 92% |
2 | Rotterdamseweg (zuid) | 4.610 | 3.680 | 80% |
3 | Heertjeslaan (west) | 3.780 | 2.730 | 72% |
4 | Heertjeslaan (oost) | 15.400 | 11.000 | 71% |
5 | Huismansingel (noord) | 18.560 | 11.430 | 62% |
6 | Molengraaffsingel | 8.880 | 5.710 | 64% |
7 | Schoemakerstraat (zuid) | 26.870 | 16.980 | 63% |
8 | Schoemakerstraat (Delftechpark) | 20.780 | 17.560 | 85% |
Uit de tabel blijkt dat de intensiteiten naar de Kruithuisweg en het Kruithuisplein in het huidige bestemmingsplan fors lager zijn dan in het oorspronkelijke plan. Daarmee kan de conclusie getrokken worden dat, met een gelijkblijvend netwerk, het verkeer in de toekomstige situatie met dit bestemmingsplan goed afgewikkeld kan worden.
Door het plangebied lopen verschillende ondergrondse hoogspannings-, rioolpers- en waterleidingen. Verder liggen in het plangebied geen kabels en leidingen die een belemmering vormen voor de planvorming van TU Delft Campus Zuid.
Het Uitvoeringsprotocol Kabels en Leidingen Provincie Zuid-Holland 2019 van de Provincie Zuid-Holland is het vastleggen van een nadere invulling van afspraken hoe partijen in het verleggingsproces van de kabels en leidingen met elkaar willen omgaan.
Voor het plangebied worden geen ontwikkelingen verwacht ten aanzien van planologisch relevante kabels en leidingen.
De bestaande planologisch relevante (ondergrondse) hoogspanningsleidingen, telecomverbindingen, waterleidingen en rioolpersleidingen zijn op de verbeelding aangegeven als dubbelfunctie in de regels.
In het kader van de verschillende ontwikkelingen in plangebied TU Delft Campus Zuid is sinds 2004 een groot deel van het onderhavige plangebied archeologisch onderzocht (zie onderstaande afbeelding). Het betreft bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen (IVO-O) en proefsleuven (IVO-P). Tijdens deze onderzoeken bleek in grote delen van het plangebied de bodem reeds te zijn verstoord. Toch werd een grootschalig verkavelingssysteem uit de Romeinse tijd aangetroffen. Dit systeem bestaat uit ten minste twee fasen. Daarnaast zijn off-site structuren uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd aangetroffen in de vorm van verkavelingsgreppels en een afvalkuil. De archeologische resten liggen op een diepte vanaf circa 2 meter –NAP, oftewel circa 30 cm onder het oorspronkelijke maaiveld (voorafgaand aan ophoging en egalisatie).
Het deel van het plangebied waar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden valt uiteen in twee zones die gerelateerd zijn aan de geologische ondergrond. De zuidelijke zone is gelegen op de dekafzettingen van de Gantel Laag. Uit het bovengenoemde archeologisch onderzoek is gebleken dat deze laaggelegen afzettingen in het verleden te nat waren voor bewoning. Er is hier dan ook sprake van een lage tot geen archeologische verwachting.
De noordelijke zone is gelegen op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Deze geulen lagen in het verleden als hoge ruggen in een nat landschap en vormden daarom aantrekkelijke plekken om te gaan wonen tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Voor deze afzettingen is sprake van een hoge archeologische verwachting.
Afbeelding 31: het plangebied met daarop de delen zonder archeologische functie (reeds onderzocht of geen/lage archeologische verwachting) en het gebied waaraan de functie 'Waarde Archeologie' wordt toegekend.
Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het plan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische functie. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de functiezones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Binnen een groot deel van het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht: er heeft reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden, de bodem is in het subrecente verleden verstoord of de ondergrond was in het verleden te nat voor bewoning. Aan deze gebieden wordt geen archeologische functie toegekend.
In de noordelijke helft van het plangebied liggen de geulafzettingen van de Gantel Laag in de ondergrond. Hier is sprake van een archeologische verwachting. Aan de gebieden die nog niet archeologisch zijn onderzocht wordt de functie 'Waarde – Archeologie' toegekend (afbeelding 29). In de Erfgoedwet wordt gesteld dat bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 op voorhand worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Gemeentes mogen echter naar boven en naar beneden afwijken van deze grens, mits dat goed kan worden onderbouwd. Voor dit gebied wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 als passend beschouwd. Daarnaast wordt ook een vrijstelling van 40 cm in diepte gehanteerd.
Concreet betekent dit dat in deze zone bodemingrepen tot 40 cm onder het huidige maaiveld (ongeacht de omvang) en tot 100 m2 (ongeacht de diepte) op voorhand worden vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Werkzaamheden die deze grenzen overschrijden zijn gebonden aan een vergunningenstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van de Erfgoedwet
Daarnaast is te alle tijden, binnen het gehele plangebied, de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW (om praktische redenen, bij de gemeente Midden-Delfland). Indien het bevoegd gezag van mening is dat dit noodzakelijk is, moet er tijd en ruimte geboden worden de resten te onderzoeken, documenteren en eventueel veiligstellen. Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Erfgoedwet en daarmee een strafbaar feit. Consequenties die hieraan verbonden kunnen worden zijn het intrekken van de verleende omgevingsvergunning of het opleggen van een geldboete. Deze meldingsplicht geldt ook in gebieden waar geen archeologische functie van kracht is en ook voor werkzaamheden die binnen de vrijstellingsgrenzen vallen.
Archeologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het plan.
De planologische ontwikkeling van TU Delft Campus Zuid is gebaseerd op de Notitie Beeldkwaliteit TU Delft Campus Zuid van augustus 2020. De Notitie Beeldkwaliteit TU Delft Campus Zuid is opgesteld in aanvulling op het stedenbouwkundig plan TU Delft Campus Zuid van maart 2020.
Aan de hand hiervan is in april 2022 een voorontwerp Crisis- en herstelwet (Chw) omgevingsplan 'TU Delft Campus Zuid' opgesteld en naar de relevante vooroverlegpartners en stakeholders van TU Delft Campus Zuid verzonden. Het voornemen was de vigerende bestemmingsplannen 'Technopolis' en 'Technopolis - Clusters en Kamers' te actualiseren. Hiermee zou de ruimtelijke hoofdstructuur van het gehele plangebied -met uitzondering van het grondgebied van Deltares- en de daaraan gekoppelde kwaliteiten in één keer actueel inzichtelijk worden gemaakt
Na het vooroverleg bleek dit voornemen te ambitieus. In overleg met TU Delft is gekozen om het Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid voor een deel planologisch doorgang te laten vinden.
De Notitie Beeldkwaliteit TU Delft wordt mogelijk op onderdelen in fase 2 van TU Delft Campus Zuid (het zgn. zuidelijk deel) aangepast. Zo is een Campusvisie opgesteld die wordt uitgewerkt in Gebiedsvisies. In de Campusvisie wordt vanuit het perspectief van ecologie en duurzaamheid de bebouwingsstrategie nader verkend. Dit leidt mogelijk tot het anders differentiëren van de verdichting in het gebied. Verder wordt de mogelijkheid voor het ontwikkelen van studentenhuisvesting ook op de TU Delft Campus Zuid nader verkend.
Actualisatie van de eerste fase
Aangezien de ontwikkeling van de eerste fase niet afhankelijk is van de realisatie van de andere ontwikkelingen op TU Delft Campus Zuid en om de voortgang van die fase niet onnodig te frustreren, is in overleg met TU Delft gekozen om voor dit deel wel het Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid planologisch doorgang te laten vinden. Hiermee actualiseert dit omgevingsplan grosso modo alleen het vigerend bestemmingsplan 'Technopolis - Clusters en Kamers'.
Het in dit bestemmingsplan geldend verkavelingsplan bleek in de huidige praktijk moeilijk uitvoerbaar. De combinatie van de vereiste parkeernorm, de vereiste floor-space-index (fsi) en het maximaal bebouwingspercentage en -hoogte leidde tot onmogelijke en/of onhaalbare ontwikkelingen.
Het Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid is in principe een ontwikkelingsgericht plan. Het is er immers op gericht om de gewenste ontwikkeling van dit deel van TU Delft Campus Zuid beter te faciliteren. Aangezien de meeste hierin opgenomen functies ook reeds onderdeel uitmaken van het bestaande bestemmingsplan 'Technopolis - Clusters en Kamers', is daarentegen geen sprake van een compleet nieuw ontwikkelingsgericht bestemmingsplan maar eerder van een actualisatie daarvan. We werken vooral toe naar een globaler bestemmingsplan, met functies in een groter vlak. Met deze flexibiliteit kan beter invulling worden gegeven aan toekomstige behoeftes (organische gebiedsontwikkeling), zonder dat er per sé meer ontwikkelruimte ontstaat.
De gewenste ontwikkelingen c.q. functies worden ingepast binnen de bestaande kaders van milieuwetgeving en het streven naar eenvoud en uniformiteit in de verbeelding en regels. Voor de milieuonderzoeken is aansluiting gezocht bij die van het voorontwerp Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid. Voor zover bij het voorontwerp nog niet onderzocht, is het milieuonderzoek voor dit deelplan nu wel verder verricht.
Na vaststelling van het Chw omgevingsplan 'TU Delft Campus Zuid' kan het academisch deel van Campus Zuid tussen de Anthony Fokkerweg en de Heertjeslaan nader worden ontwikkeld en worden ontwikkelingen zoals Next Delft 2, Alfarim, Fraim en de zgn. sportschuif planologisch mogelijk gemaakt.
Het overige deel van de TU Delft Campus Zuid wordt tenslotte planologisch geactualiseerd na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De verbeelding bij dit omgevingsplan laat zien waar de verschillende functies zijn toegewezen. Daarmee wordt de ruimtelijke toedeling van de verschillende functies inzichtelijk. In de regels is vervolgens, evenals bij een regulier bestemmingsplan, invulling gegeven aan de manier hoe de gronden gebruikt kunnen worden en welke bouwmogelijkheden er zijn. Deze regels zijn in paragraaf 8.3 beschreven.
Naast de functies zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen om specifieke bepalingen ten aanzien van bouwen en gebruik te kunnen geven binnen de genoemde functies en activiteiten. Een aantal aspecten (meer sectorale) heeft een overkoepelende werking en beperken zich niet tot de functiegrenzen (grenzen tussen de onderscheiden functies en activiteiten). De gronden waarvoor deze sectorale aspecten gelden zijn op de verbeelding ook aangewezen.
De verbeelding voldoet aan de vereisten van een objectgerichte vertaling van de regels en is opgesteld conform de vereisten van de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Er is voor dit omgevingsplan en de mogelijkheden van de verbrede reikwijdte geen aanleiding om van deze standaard af te wijken voor de verbeelding en de regels.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het omgevingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Doelen
Het omgevingsplan beschrijft wat met het omgevingsplan beoogd wordt.
Gebiedsbeschrijving en bouwstenen
In dit artikel wordt de werking van de gebiedsbeschrijving en de bouwstenen juridisch vastgelegd. Voor zover gebiedsbeschrijving en bouwstenen niet met elkaar overeen zouden kunnen lijken te komen, geldt dat de concretiserende bouwstenen bepalend zijn: deze bevatten de meest concrete regels. Met de bouwstenen voor afwijking kan worden afgeweken van de concretiserende bouwstenen. Het toetsingskader voor afwijking wordt gevormd door de daarbij genoemde voorwaarden en door de gebiedsbeschrijving. De voorwaarde in artikel 4 lid 3 onder b van de planregels om van de bouwstenen te mogen afwijken mits de activiteit geen laagfrequente trillingen veroorzaakt (1-5 Hz) is ingegeven voor het beschermen van bepaalde gebieden binnen dan wel in de nabijheid van het plangebied van trillinggevoelige objecten. Deze objecten/bedrijven behoeven bijzondere bescherming tegen trillingen van buitenaf, vanwege onderzoeks- en laboratoriumruimten, waar apparatuur en instrumenten worden gebruikt die verstoord kunnen worden onder invloed van trillingen. Het Nationaal Metrologisch Instituut (Metrology Tower) op Campus Zuid is hier een concreet voorbeeld van. Aangezien deze wijze van beschermen momenteel uniek is, is in de planregels alleen toetsbare grenswaarden opgenomen. Bij een wenselijke activiteit die de genoemde grenswaarden overschrijdt, zou mogelijk via een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kunnen worden meegewerkt. Dit vooropgesteld dat die gevraagde activiteit niet leidt tot een beperking van de bescherming van de trillinggevoelige objecten.
Kwaliteitseisen voor het gebied
Dit artikel bevat de kwaliteitseisen voor het gebied. Deze eisen worden nader geconcretiseerd in bouwstenen. Per kwaliteitseis/onderwerp wordt aangegeven in welk artikel of welke artikelen de concretiserende bouwsteen of bouwstenen zijn opgenomen. De kwaliteitseisen vormen ook de basis voor eventueel maatwerk (artikel 24).
Bedrijf
Voor dit deelplan is alleen aan een grote trafostation aan de Anthony Fokkerweg de functie Bedrijf toegekend.
Campus
De functie Campus is hoofdzakelijk bedoeld voor wetenschappelijk onderwijs en/of beroepsonderwijs, - onderzoek en valorisatie enerzijds en kennisintensieve bedrijven ten dienste van de bedrijvencampus anderzijds. Inrichtingen uit milieucategorieën tot en met 3.2 van de Lijst van Bedrijfstypen zijn in het plangebied met recht toegestaan. Daarnaast is het Interfacultair Reactor Instituut Delft met een specifieke functieaanduiding toegestaan.
Verder zijn binnen de functie bepaalde gebieden planologisch aangeduid voor trillinggevoelige bedrijven. Deze bedrijven behoeven bijzondere bescherming tegen trillingen van buitenaf, vanwege onderzoeks- en laboratoriumruimten, waar apparatuur en instrumenten worden gebruikt die verstoord kunnen worden onder invloed van trillingen. Het Nationaal Metrologisch Instituut (Metrology Tower) op Campus Zuid is hier een concreet voorbeeld van.
Om de mogelijkheden van innovatie te stimuleren, wordt planologisch een zgn. Living Lab (zie paragraaf 4.2.2) gefaciliteerd door het testen, toepassen en tonen van technologische innovaties mogelijk te maken.
Om Campus meer te verlevendigen is ondersteunende horeca mogelijk. Dit is ruimer dan ondergeschikte horeca. Niet alleen horeca wordt toegestaan die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, maar ook die op zichzelf ondersteunend is aan (een van) de hoofdfuncties van de (bedrijven)campus of ondersteunend is aan het gebied. Een sprekend voorbeeld hiervan is Coffee & Bikes.
Tenslotte zijn daarbij behorende voorzieningen zoals een parkeerhub, bruggen, water(huishoudkundige voorzieningen), groen en voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie binnen de functie toegelaten. Om het terrein toegankelijk te houden, zijn erfafscheidingen tussen de kavels niet toegestaan.
Gemengd - 1
De functie Gemengd - 1 biedt primair de mogelijkheid voor vestiging van kennisintensieve bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.1 ten dienste van de bedrijvencampus. Het bevoegd gezag kan afwijken van gebruiksregels en een bedrijf toestaan dat is opgenomen in de naast hogere categorie van de LvB dan ter plaatse is toegestaan, indien deze wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van de toegestane categorie.
Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor synergie met daaraan gerelateerde kennisinstellingen, onderzoekscentra en onderwijsinstellingen. Om de mogelijkheden van innovatie voor de komende jaren te stimuleren, wordt planologisch een zgn. Living Lab (zie paragraaf 4.2.2) gefaciliteerd door het testen, toepassen en tonen van technologische innovaties mogelijk te maken.
Verder zijn binnen de functie bepaalde gebieden planologisch aangeduid voor trillinggevoelige bedrijven. Deze bedrijven behoeven bijzondere bescherming tegen trillingen van buitenaf, vanwege onderzoeks- en laboratoriumruimten, waar apparatuur en instrumenten worden gebruikt die verstoord kunnen worden onder invloed van trillingen.
Om Gemengd - 1 meer te verlevendigen is ondersteunende horeca mogelijk. Dit is ruimer dan ondergeschikte horeca. Niet alleen horeca wordt toegestaan die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, maar ook die op zichzelf ondersteunend is aan (een van) de hoofdfuncties van de (bedrijven)campus of ondersteunend is aan het gebied. Een sprekend voorbeeld hiervan is Coffee & Bikes.
Tenslotte zijn daarbij behorende voorzieningen zoals een parkeerhub, bruggen, water(huishoudkundige voorzieningen), groen en voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie binnen de functie toegelaten. Om het terrein toegankelijk te houden, zijn erfafscheidingen in beginsel tussen de kavels niet toegestaan.
Groen
De ecologische verbindingen die over het plangebied lopen zijn als functie groen opgenomen in de verbeelding, inclusief de aangrenzende waterlopen. De ecologische zones zijn bedoeld voor instandhouding en versterking van de ecologische waarden in en rondom het plangebied.
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van fietsenstallingen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke aanduiding van verkeer - (H)OV-verbinding' een personeelsgebouw van maximaal 30 m2 en maximaal 3 m. hoog. Een mogelijke verlenging van een (hoogwaardig) openbaar vervoer verbinding inclusief bijbehorende voorzieningen is daarnaast ook in de functie Groen aangeduid op de verbeelding.
Om de mogelijkheden van innovatie te stimuleren, wordt in de meeste functies in dit plangebied planologisch een zgn. Living Lab gefaciliteerd. Bij de functie groen wordt dit niet op voorhand toegestaan om een open structuur van het plangebied te behouden. Bij een mogelijk wenselijke activiteit die alleen in de functie groen kan worden gerealiseerd, zou via een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kunnen worden meegewerkt. Bij de afweging om aan hieraan mee te kunnen werken zullen aspecten zoals of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, de (ecologische) groenstructuur en de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit worden meegenomen.
Groen-1
Voor het Kluyverpark is functie Groen – 1 toegekend. Het verschil met de functie Groen is de aanvuling ten aanzien van het planologisch mogelijk maken van een paviljoen met een maximum bvo van 75 m2 en een hoogte van maximaal 5 m Daarentegen kent functie Groen - 1 niet de aanduiding 'specifieke aanduiding van verkeer - (H)OV-verbinding'.
Sport
Voor de aannemelijke verplaatsing van de honk- en softbalvereniging naar het meer zuidelijke terrein op TU Delft Campus Zuid tussen Deltares en Metrology Tower, is deze locatie als functie Sport opgenomen. Ook zou een fysiotherapeut of een vergelijkbare therapeut gehuisvest kunnen worden om daar een synergie te bewerkstelligen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan medische fitness, dat wil zeggen fitness met een medische indicatie onder begeleiding van een fysiotherapeut.
Ten behoeve van de bijbehorende bebouwing is een maximale bouwpercentage en een bouwhoogte op de verbeelding opgenomen. Ook hier zijn wegen met bijbehorende paden en bermen, ter ontsluiting van terreinen en -voorzieningen, toegestaan, evenals langzaamverkeersvoorzieningen, watergangen en waterpartijen, groen- parkeer- en overige bijbehorende voorzieningen. Als bebouwing zijn onder meer club-, kleed-, sanitaire en kantineruimten toegestaan.
Tenslotte zijn daarbij behorende voorzieningen zoals (gebouwde) parkeervoorzieningen, bruggen, water(huishoudkundige voorzieningen), groen en voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie binnen de functie toegelaten.
Verkeer
De hoofdstructuur van ontsluitingsroutes is specifiek bestemd. Het betreft alle binnen het plangebied aanwezige wegen met uitzondering van de Kruithuisweg en de A4. Opstelstroken en op- en afritten vallen ook binnen deze functie.
Daarnaast is een (hoogwaardig) openbaar vervoer verbinding en een mogelijke verlenging ter plaatse van de aanduiding ' 'specifieke aanduiding van verkeer - (H)OV-verbinding' naast de functie Groen ook in deze functie toegestaan.
Tenslotte is in samenspraak met de TU Delft een regeling opgenomen om een aantal (potentieel) trillinggevoelige laboratoria, met trillingarme vloeren ten behoeve van het uitvoeren van metingen, planologisch te beschermen tegen trillingen. Uit onderzoek van Peutz (zie bijlage 13 Trillingenonderzoek) blijkt dat binnen het plangebied met name wegen laagfrequente trillingen veroorzaken. Daardoor is verkeer de dominante en bepalende bron. De huidige infrastructuur geeft geen problemen.
Om deze trillinggevoelige objecten te beschermen tegen trillingen, is binnen de functie Verkeer een regeling opgenomen die zich richt op nieuwe infrastructuur en aanpassingen van bestaande infrastructuur binnen het plangebied. De trillingfrequentie van 1 tot 5 Hz wordt privaatrechtelijk ondervangen.
Verkeer-Wegverkeer
Voor de mogelijk verkeerskundige aanpassingen aan en op de Kruithuisweg is de functie Verkeer-Wegverkeer toegekend.
Water
De hoofdstructuur van water is specifiek bestemd. De overige watergangen in het plangebied vallen onder de diverse functies.
Leiding - Water / Leiding - Hoogspanning / Leiding - Riool
In het plangebied ligt een aantal planologisch relevante leidingen te weten watertransportleidingen, hoogspanningsverbindingen (ondergronds) en rioolleidingen. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de functies 'Leiding - Water', 'Leiding - Hoogspanning' en 'Leiding - Riool'. Op grond van deze functies is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen (veiligheid) van de leiding niet onevenredig worden geschaad.
Waarde - Archeologie
De functie 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Per dubbelfunctie is een afwijkingsgrens opgenomen voor oppervlakten waarvoor het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Waterstaat - Waterkering
In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelfunctie 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De waterkering ligt langs de Schie. Ter plaatse van deze waterkering geldt een beschermende functie. Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere voor die gronden geldende functies zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in van het Hoogheemraadschap, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.
Geluidzone-Industrie
Het plangebied valt ten westen deels onder de geluidzone van het geluidgezoneerd bedrijventerrein Schieoevers. Voor de gronden die zijn gelegen tussen het geluidgezoneerd bedrijventerrein Schieoevers en de vastgestelde geluidscontour is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Op gronden met deze aanduiding is geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing toegestaan. Dit met uitzondering van situaties waarbij in het kader van de Wet geluidhinder een hogere waarde voor de geluidgevoelige bebouwing is vastgesteld.
Overige zone-trillingzone
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'zonering trillingen' geldt dat, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke functies, de trillingniveaus veroorzaakt door de in een inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in een inrichting verrichte werkzaamheden, activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in onmiddellijke nabijheid van de inrichting, voldoen aan de in aanduiding opgenomen tabel met toelaatbare trillingniveaus.De trillingfrequentie van 1 tot 5 Hz wordt privaatrechtelijk ondervangen.
Antidubbeltelregel
Deze regel is voor plannen verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling strekt er, volgens de Nota van Toelichting bij het Bro (Staatsblad 2008, 145), toe te voorkomen dat van ruimte die in het plan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw voor een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt.
Voorrangsregeling dubbelfunctie
In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)functies indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)functies en de daarbij gepaard gaande belangen.
Maatwerkvoorschriften
Maatwerkvoorschriften kunnen voor een concreet geval worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in het plan opgenomen regels. Hiermee kan individueel maatwerk worden geleverd. Met dit instrument wordt voorgesorteerd op de mogelijkheden die de Omgevingswet. Zolang de Omgevingswet niet in werking is getreden, zijn maatwerkvoorschriften een synoniem voor nadere eisen in de huidige Wet ruimtelijke ordening.
Voorwaardelijke verplichting
Dit artikel regelt de verplichtingen vanuit het waterhuishoudkundig belang.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Parkeerregeling
Dit artikel bevat regels voor parkeergelegenheid bij het bouwen van gebouwen met een dynamische verwijzing naar het vigerend parkeerbeleid.
Laden en lossen van goederen
Dit artikel bevat regels voor het laden en lossen van goederen met een dynamische verwijzing naar het vigerend parkeerbeleid.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de functies. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van functiegrenzen, een wijzigingsbevoegdheid om onder voorwaarden binnen de functies Campus en Gemengd - 1 gebouwen met maximaal 40 m. respectievelijk 70 m. toe te staan. Tenslotte nog de mogelijkheid voor college om geen exploitatieplan of een daarmee vergelijkbaar publiekrechtelijk instrument voor kostenverhaal vast te stellen. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komen de wijzigingsregels -voor zover niet reeds gebruikt- te vervallen. In dat geval wordt artikel 22.32 van de bruidschat toegepast op deze regels.
Procedurebepalingen
In deze procedurebepalingen wordt de procedure bij het doorlopen van een wijzigingsbevoegdheid beschreven.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het plan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit plan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het plan opgenomen.
Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie, is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in plannen uitgelegd.
Seksinrichtingen
Het gemeentelijke beleid omvat een vrijstellingsbevoegdheid ten aanzien van de vestiging van seksinrichtingen op bedrijventerreinen. Campus Zuid is van dit beleid niet uitgesloten. Met vrijstelling zijn seksinrichtingen in het plangebied onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Binnen het gemeentelijk grondgebied zijn in totaal maximaal twee seksinrichtingen toegestaan, raamprostitutie is uitgesloten.
Toezicht en handhaving is iets dat door betrokkenen als onprettig wordt ervaren. De gemeente doet het omdat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken en leven. Soms kan het gedrag van individuele burgers of bedrijven dit streven bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Deze risico's willen wij beheersbaar houden. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvoor kan en wil inzetten.
De rode draad in het gemeentelijke beleid is dat de inschatting van de risico's voor de gebruikers en voor de leefomgeving doorslaggevend is voor de prioriteiten die gesteld worden bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan onderwerpen en gevallen waarin de risico's van niet-naleving het grootst zijn. De concrete doelstellingen en speerpunten worden elk jaar vastgesteld in een jaarplan.
De gemeente heeft verschillende instrumenten om het naleefgedrag te beïnvloeden en zo nodig naleving af te dwingen. Het begint met heldere regels waar draagvlak voor is en die bekend zijn bij degenen die door de regels worden geraakt. Daarnaast wordt er risicogestuurd toezicht gehouden. Indien toezichtactiviteiten leiden tot de constatering van een illegale situatie, bijvoorbeeld omdat de regels van het plan niet worden nageleefd, dan wordt beslist of en in hoeverre en met toepassing van welke sanctiemiddelen de gemeente zich zal inspannen om de overtreder te dwingen deze illegale situatie op te heffen.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de (regionale) handhavingsstrategie. Uitgangspunt daarbij is de 'beginselplicht tot handhaving'. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit is het echter niet mogelijk - en ook wenselijk - om tegen alle overtredingen handhavend op te treden. Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de overige omstandigheden van het geval zal een passende reactie en aanpak worden bepaald. Dat kan onder meer zijn een legalisatietraject, afzien van handhaving, waarschuwing of het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel.
Bij zeer ernstige overtredingen kan ook sprake zijn van een strafrechtelijk traject. Strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van en gebeurt door het Openbaar Ministerie.
De overheid is verplicht kosten voor aanleg van openbare voorzieningen te verhalen op realisatoren. Ook onder de Aanvullingswet grondeigendom (als onderdeel van de Omgevingswet) blijft dit principe gehandhaafd. Er komt optioneel de mogelijkheid om een financiële bijdrage te verhalen voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet onderdeel zijn van de verhaalbare kosten. Deze mogelijkheid is niet opgenomen in artikel 7v an het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw).
De gemeente heeft op 11 oktober 2016 het project (toen nog Technopolis geheten) aangemeld voor de 15e (nu 16e) tranche van het BuChw bij het toenmalig ministerie van IenM (nu BZK). Hierbij is ingestemd om deel te nemen met het kostenverhaalexperiment artikel 7v BuChw en de langere planperiode van 20 in plaats van 10 jaar ex. artikel 7c BuChw (verbrede reikwijdte). Bij de voorbereiding is van beide artikelen gebruik gemaakt, maar uiteindelijk is vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan met de TU Delft een private overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal is verzekerd.
De belangrijkste initiatiefnemer voor gebiedsontwikkeling is de TU Delft. Zij wil afhankelijk van vraag diverse vastgoedprogramma's realiseren die voor de financiële dekking zorgen voor het kostenverhaal. De TU Delft wil zoveel mogelijk de noodzakelijke aanpassingen van de publieke ruimte zelf (doen) realiseren. De publieke ruimte is het gebied van TU Delft, waarin zich wegen, water en groen bevindt, dat openbaar toegankelijk is, maar wel eigendom van TU Delft. Aanpassingen in deze publieke ruimte en bijbehorende kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer die daarnaast een afdracht doet voor bovenwijkse voorzieningen. In de totstandkoming van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte hebben partijen de conclusie getrokken dat deze methodiek kon worden opgenomen in de private overeenkomst waarin de kostenverhaalsafspraken een plek hebben gekregen. Naast de TU Delft zijn er geen andere initiatiefnemers in het gebied. Er zijn wel andere grondeigenaren, maar op hun gronden zijn voor de komende jaren geen ontwikkelingen voorzien. Zij behouden de planologische rechten die zij ook onder de vigerende bestemmingsplannen hadden.
De gemeente Delft en de TU Delft hebben samen het kostenverhaal overeengekomen door middel van een private overeenkomst. Daarmee geldt dat voor alle relevante en verhaalbare kosten (planontwikkeling, aanpassing binnenplanse kosten en bovenwijkse kosten) er voldoende dekking is voor de kosten. Het kostenverhaal is, ook in deze organische gebiedsontwikkeling verzekerd, al weten partijen niet hoeveel vastgoed er wordt ontwikkeld en wat de investeringen aan het einde van 20 jaar zijn. Wel is duidelijk dat steeds de investeringen in de directe omgeving worden gedekt uit vastgoedontwikkeling en dat er per te realiseren perceel of deelgebied afdracht kan worden gedaan voor de aanleg van bovenwijkse voorzieningen. De investeringen in de bovenwijkse voorzieningen vinden getrapt plaats. Dat kan ook omdat de aanpassing gekoppeld zijn aan de groei van het programma op de Campus. Door groei van uitgifte van percelen en de realisatie van het aantal gebouwen is er financiële dekking om deze investeringen uit te voeren.
Doordat een private overeenkomst kon worden gesloten is het niet nodig gebruik te maken van de financiële en plan-economische regels voor kostenverhaal uit art. 7v. Wel maakt de gemeente gebruik van de regeling van verbrede reikwijdte voor de termijn van de verbrede reikwijdte van 20 jaar. Verder maakt het experiment het ook beter mogelijk om anticiperend op de Omgevingswet dynamische verwijzingen naar gemeentelijk duurzaamheidsbeleid te borgen. Zo is in artikel 5 een dynamische beleidswijziging naar de kaders 'Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen' en 'Beleidsregels klimaatadapatief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' opgenomen.
Tenslotte borgt dit plan in de regels een aantal zones binnen het plangebied dat bijzondere bescherming tegen trillingen van buitenaf behoeft. Dit vanwege onderzoeks- en laboratoriumruimten, waar apparatuur en instrumenten worden gebruikt die verstoord kunnen worden onder invloed van trillingen.
Het proces waarin de campus in Delft zich de komende jaren ontwikkelt, is een spontaan proces waarin bedrijven en organisaties zich vestigen in het gebied en samen werken aan innovatie. In dat proces moeten kantoren en bedrijfsgebouwen worden ontwikkeld, ondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd en moet ontsluiting en parkeren worden gerealiseerd om de functies mogelijk te maken.
Het tempo van de ontwikkeling is afhankelijk van marktvraag, maar ook van de combinaties die de bedrijven zien die zich gevestigd hebben en zij die vestiging overwegen. Een ontwikkelstrategie voor het gebied moet dit dan ook mogelijk maken en hier aansluiten. Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als RO-kader voor organische gebiedsontwikkeling maakt het mogelijk nieuwe vastgoedprogramma's en aanpassing van openbare ruimte samen op te laten gaan. Vanuit de gemeente Delft is hiervoor een proces van experiment ingezet om hier vanuit het kostenverhaal een passende regeling voor mogelijk te maken. Bij de te verhalen kosten speelt de aanpassing van openbare ruimte binnen het plangebied alsook kosten voor planstructuur en bovenwijkse voorzieningen. In het ontwerpproces van planologie en de ontwikkelstrategie (kostenverhaal) bleek dat de initiatiefnemer TU Delft een groot deel van het ontwikkelproces zelf ter hand neemt. Zij koppelt daarbij vastgoedontwikkeling aan aanpassing van infrastructuur, groen en water in de directe omgeving; in dit geval in de publiek toegankelijke ruimte. De kosten die normaal gesproken worden gemaakt voor aanpassing van direct in de omgeving gelegen openbare ruimte worden in dit geval niet gemaakt op openbare ruimte van de gemeente, maar op de gronden in eigendom van de TU Delft (in termen van kostenverhaal, op de eigen kavel). De kwaliteitseisen zijn gelijk aan de normale situatie, aangezien de infrastructuur e.d. openbaar toegankelijk is en daarmee aan de gebruikelijk eisen moet voldoen.
De gemeente zal hierop met haar vigerende beleidskaders toetsen.
De gemeente Delft zal een aantal bovenwijkse investeringen uitvoeren op de momenten dat infrastructuur en andere bovenwijkse structuren moeten worden aangepast door de groei van het programma op de Campus. De planning is volgordelijk en niet een fasering in de tijd. Steeds wanneer een bepaald oppervlakte aan vastgoed is gerealiseerd worden investeringen gedaan.
De gemeente en de TU Delft hebben daarmee de rente- en faseringskosten en de risico's in tijd teruggebracht en hebben investeren en financiële dekking slim aan elkaar gekoppeld. Dat de TU Delft daarmee de meeste investeringen zelf uitvoert, gaandeweg met vastgoedontwikkeling, past goed in een organisch ontwikkelkader. De experimentstatus heeft daarmee zijn waarde bewezen. Dat er over en weer slechts een beperkte hoeveelheid financiële afspraken gemaakt konden worden en dit geregeld is in een private overeenkomst is de resultante van het (zoek)proces.
Op 22 februari 2022 heeft een (digitale) toelichting op het concept plan plaatsgevonden voor de betrokken bedrijven en instellingen van het parkmanagement en BKS. Daar is ook afgesproken dat geïnteresseerde bedrijven het concept plan reeds in het vooroverleg toegezonden krijgen. Dit vooroverleg was van 26 april 2022 tot 7 juni 2022. Vervolgens is in het parkmanagementoverleg op 10 oktober 2023 de laatste stand van zaken met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan toegelicht.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De volgende instanties hebben aangegeven verder geen inhoudelijke reactie te hebben op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
De volgende instanties hebben inhoudelijke reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:
De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
1. (Radex innovation centre)
1.1 Samenvatting
Verzoek om de bestemming onderwijs aan te passen naar kennisintensieve bedrijfsdoeleinden.
Antwoord
Hoewel de functie Campus voor het bedrijf Radex innovation centre dezelfde rechten waarborgt als onder het nu vigerende bestemmingsplan, begrijpen wij vanuit het beeld wel de wens om dit ook meer direct ook tot uiting te brengen. Vandaar wordt de locatie aangepast naar Gemengd-1.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
2. (Evides)
2.1 Samenvatting
Verzoek om bij een aantal locaties het bouwvlak aan te passen om te voorkomen dat boven een waterleiding bebouwd kan worden. De locaties betreffen de volgende: waterleiding van Thijsseweg naar Rotterdamseweg, Kluyverweg en boven de Anthony Fokkerweg.
Antwoord
Na bestudering van de toegevoegde situatietekening, komen wij tot de conclusie dat dit gedeelte van de drinkwaterleiding een relatief kleine waterleiding betreft die de gemeente normaliter niet bestemt. In onze bestemmingsplannen bestemmen we alleen in de volgende gevallen de kabels en leidingen op de verbeelding:
De gemeente heeft met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wel de intentie om met alle betrokken ketenpartners van kabels en leidingen in overleg te gaan om te bespreken of deze lijn van bestemmen met het wijzigen van het omgevingsplan wellicht aangepast dient te worden.
Voor nu volstaat naar onze mening de publiekrechtelijke borging door de verplichte (digitale) KLIC-melding bij graafwerkzaamheden. Daarnaast hebben wij de TU Delft als private grondeigenaar op de hoogte gebracht van de genoemde locaties, zodat hier reeds bij de voorbereiding van (bouw)werkzaamheden rekening mee gehouden kan worden.
2.1 Samenvatting
Verder het verzoek het bouwvlak Gemengd-2 op de hoek van de Molengraafsingel niet over de dubbelbestemming Leiding-Water te laten komen, om hiermee bebouwing boven de leiding te voorkomen.
Antwoord
Het gebied waar dit betrekking op heeft valt niet langer binnen het voorliggend plan. Verder meer algemeen volgt uit artikel 19 van de planregels dat het verboden is om te bouwen (artikel 19.2) dan wel aan te leggen (artikel 19.3), tenzij er schriftelijk akkoord is van in casu Evides. Hiermee is dus geborgd dat niet (dan wel niet zonder afstemming van Evides) boven de leiding kan worden gebouwd.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
3. (Gasunie)
3.1 Samenvatting
Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
4. (Rijkswaterstaat)
4.1 Samenvatting
In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van verkeersgegevens uit een verkeersmodel van Goudappel Coffeng. Voor de rijksweg A13 moet echter gebruik gemaakt worden van de gegevens uit het Geluidregister van Rijkswaterstaat.
Antwoord
Het akoestisch onderzoek is aangepast en voor het nader onderzoek zijn nu tevens de brongegevens A13 uit het landelijk geluidregister (versie 20221220_v2214) gebruikt.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van de bjilage bij het plan.
4.2 Samenvatting
Zijn er ook modelberekeningen uitgevoerd van de referentie en kan aangegeven worden wat de impact van uw plan is op de A13?
Rijkswaterstaat verzoekt de mobiliteitsparagraaf aan te vullen met de effecten op het Hoofdwegennet.
Antwoord
In het ontwerp-bestemmingsplan is hier geen tekst voor opgenomen. In de toelichting bij het bestemmingsplan ligt de focus op het verkeerssysteem binnen het plangebied. De verkeerslichten bij het kruispunt Huismansingel / Molengraaffsingel zorgen voor een gedoseerde toestroom naar verderop gelegen kruispunten.
In onderstaande figuren is de verzadiging van het Kruithuisplein te zien in de autonome situatie (zonder ontwikkeling op Campus Zuid) en in de projectsituatie (inclusief ontwikkeling van 250.000 m2 bvo bedrijfsruimte). In beide gevallen komt de verzadigingsgraad niet boven de 85%. In de ochtendspits is de intensiteit op de afrit naar de Kruithuisweg hoger in de projectsituatie. De dubbele linksaffer naar Campus Zuid, zoals is toegelicht in het bestemmingsplan, zorgt hier echter voor een goede verkeersafwikkeling waardoor geen terugslag ontstaat naar het Kruithuisplein.
Conclusie
Hieruit wordt geconcludeerd dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten op de A13 als gevolg van de ontwikkeling van Campus Zuid. Dit geldt daarmee ook voor de situatie dat er, volgens het huidige plangebied, 56.200 m2 in plaats van 250.000 m2 bvo wordt gerealiseerd.
5. (Veiligheidsregio Haaglanden)
5.1 Samenvatting
De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) heeft het betreffende plangebied geinventariseerd op risicobronnen en effecten, daarbij het Reactor Instituut Delft (RID) in het bijzonder en tenslotte op de risico's voor de omgeving.
Antwoord
We nemen het advies ter harte om in samenwerking met de VRH en andere betrokken partijen, de geinventariseerde risico’s en de gevolgen nader te beschouwen en aan de hand van de geadviseerde maatregelen deze mee te nemen bij de verdere uitwerking van het plangebied.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6. (Provincie Zuid-Holland)
6.1 Samenvatting
De nieuwe (mogelijke) ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt in de regels, gemengde doeleinden en wijzigingsregels, dienen op grond van artikel 6.10 van de verordening nog te worden voorzien van een behoefte onderbouwing (ladder van duurzame verstedelijking).
Antwoord
De mogellijkheid van woningbouw evenals de wijzigingsbevoegdheid voor een congreshotel zijn niet langer in dit aangepaste deelplan opgenomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het eerder uitgevoerde plancapaciteittoets van DNS (zie Bijlage 1 Plancapaciteit). De conclusie uit dit onderzoek luidt dat de harde én de zachte plancapaciteit in de vigerende bestemmingsplannen groter is dan wat het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt. Dit geldt zowel voor de functie 'onderwijsdoeleinden' als de functie 'kennisintensieve bedrijvigheid'.
Er zal zodoende sprake zijn van een afname aan plancapaciteit door het nieuwe bestemmingsplan Campus Zuid. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro, waardoor geen toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig is. Dit is alleen anders als in dit plangebied ook meer dan 12 woningen worden toegestaan, maar dat is met de aanpassing van het plangebied niet meer het geval. De eerdere laddertoets van Stec ten aanzien van de planologische mogelijkheid van woningbouw concludeerde ook reeds dat het gehele plan naast Rijksladder ook aan de provinciale ladder voldoet (zie ook paragrafen 3.1.3 en 3.2.3. Dit gaat dus ook op voor dit aangepaste deelplan.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6.2 Samenvatting
In de toelichting wordt het volgende aangegeven 'In totaal wordt gedacht aan het binnen het plan mogelijk maken van maximaal 1.000 permanente (studenten)woningen. Daarnaast wordt binnen het plangebied de mogelijkheid onderzocht van het tijdelijk realiseren van 500 tot 1000 'studenteneenheden', waarbij studenten tussen haakjes staat. Wij vragen de gemeente toe te lichten of hier ook reguliere woningen komen.
Antwoord
Zoals onder 6.1 beantwoord, maakt dit deelplan woningbouw planologisch niet (meer) mogelijk.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6.3 Samenvatting
Vanwege meerdere bestemmingsplannen (Schieoevers Noord) in het kader van het Innovatie District Delft, zien we graag een nadere toelichting van de effecten van de verkeerstoename op de verkeersafwikkeling en doorstroming op de N470. Naast een kwalitatieve onderbouwing, dat de verkeersafwikkeling via de toekomstige verkeersmaatregelen kan worden afgewikkeld, zien we hiervoor ook graag een kwantitatieve onderbouwing
Antwoord
Voor de beantwoording wordt verwezen naar de beantwoording onder 4.3
Conclusie
Hieruit wordt geconcludeerd dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten op de A13 als gevolg van de ontwikkeling van Campus Zuid. Dit geldt daarmee ook voor de situatie dat er, volgens het huidige plangebied, 56.200 m2 in plaats van 250.000 m2 bvo wordt gerealiseerd.
6.4 Samenvatting
Aandacht wordt gevraagd voor de reservering van financiële middelen voor de beoogde aanpassingen op de kruising Schoemakerstraat en Kruithuisweg.
Antwoord
Met betrekking tot de beoogde aanpassingen aan de infrastructuur, voor zover deze niet op grondgebied van de TU Delft liggen, zijn financiële afspraken vastgelegd tussen gemeente Delft en de TU Delft.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6.5 Samenvatting
Verder wordt aandacht gevraagd voor de bereikbaarheid van het plangebied per openbaar vervoer. Het uitgangspunt om tramlijn 19 niet door te trekken richting Campus Zuid en het wegvallen van buslijn 69 zorgt voor een minder goede ontsluiting dan in de huidige situatie. PZH adviseert om de beschikbare fiets- en voetgangerverbindingen richting station Delft Campus te benutten en om te onderzoeken of een busverbinding naar station Delft Campus mogelijk is.
Antwoord
In het bestemmingsplan is in 6.1.3.2 het gemeentelijk fietsbeleid beschreven. Daarbij gaan we niet uit van het benutten van de bestaande infrastructuur, maar het versterken van het netwerk door dit verder te verdichten. Door de kwaliteit van de bestaande noord-zuidverbindingen te verbeteren en een nieuwe noord-zuidroute toe te voegen, vergroten we de capaciteit van het netwerk. Met een nieuwe fietsverbinding over de Schie ten zuiden van de Kruithuisweg versterken we de oost-westverbinding, waarbij met name de relatie tussen het plangebied en station Delft Campus wordt versterkt.
Ten aanzien van de voetgangersverbinding is het kwaliteitsnet voor voetgangers uit het MobiliteitsProgramma Delft 2040 niet opgenomen in het bestemmingsplan. Deze wordt alsnog toegevoegd.
Bij het besluit om tramlijn 19 niet door te trekken naar Campus Zuid is tevens de afspraak met de TU Delft gemaakt om samen te kijken naar een verbetering van de bereikbaarheid van Campus Zuid, met name gericht op de verbinding naar station Delft Campus. De focus ligt daarbij op een vorm van collectief vervoer en/of een comfortabele invulling van de first/last mile. Dit traject is inmiddels opgestart. Vandaar dat dit plan een (hoogwaardig) openbaar vervoer verbinding nog wel mogelijk maakt.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6.6 Samenvatting
De definitie van ondergeschikte detailhandel in het bestemmingsplan komt niet overeen met hoe kleinschalige en/of ondergeschikte detailhandel in art. 6.13 (nu 7.49) van de verordening wordt omschreven. Verzocht wordt om inzichtelijk te maken hoeveel kleinschalige detailhandel er wordt toegevoegd, te onderbouwen dat dit (qua hoeveelheid) ook kleinschalig is en niet concurrerend met bestaande winkelgebieden.
Antwoord
Binnen de gemeente Delft is de Nota Detailhandel 2012-2020 van toepassing. Dit vastgestelde beleid vormt de basis voor de ontwikkeling van detailhandel binnen de ruimtelijk ontwikkelingen in Delft. De visie voor de detailhandelstructuur berust op onder ander het oppoetsen van parels, te weten
De parels (de binnenstad, In de Hoven en Leeuw en Stein) zijn de winkelgebieden waar de beleidsfocus op wordt gelegd. Buiten deze bestaande winkelgebieden wordt in beginsel geen nieuwe detailhandel toegestaan. Voorts wordt in de Nota Detailhandel verwezen naar de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid – Holland en staat daarin het volgende:
In de Zuid-Hollandse omgevingsverordening (versie 24 juni 2021) staat in artikel 7.49 lid 1 sub b en sub c het volgende:
b. kleinschalige detailhandel:
1° in de vorm van een gemakswinkel;
2° bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, evenals andere locaties
met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties;
c. ondergeschikte detailhandel:
1° in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf
In de toelichting bij artikel 7.49 van de verordening wordt deze vormen van detailhandel als volgt toegelicht:
Kleinschalige en ondergeschikte detailhandel
Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor de vestiging van kleinschalige detailhandel, zoals gemakswinkels. De maximale omvang van kleinschalige detailhandel is niet vastgelegd in de omgevingsverordening, om ruimte te laten voor maatwerk. Als richtsnoer kan 200 m2 worden aangehouden. Ook het aantal vestigingen is afhankelijk van maatwerk en daarom niet vastgelegd in de omgevingsverordening. Op locaties met veel passanten en bezoekers, zoals de grote treinstations, zijn meerdere vestigingen passend. Op andere locaties, zoals een benzinestation, zal het aantal vestigingen in het algemeen beperkt blijven tot één.
Ondergeschikte detailhandel
Als vorm van kleinschalige detailhandel kan ook detailhandel worden toegelaten die ondergeschikt is aan een beroep aan huis of die ondergeschikt is aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, bijvoorbeeld de verkoop van producten bij een kapper of een schoonheidssalon.Detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij productiebedrijven is mogelijk. Dit geldt nadrukkelijk niet voor assemblage- en groothandelsbedrijven. Een importeur die elders geproduceerde fietsen in elkaar zet, wordt dus niet beschouwd als een productiebedrijf.
De hoofdstructuur wordt ondersteund door een aantal buurtwinkelcentra. Inzetten op concentratie van aanbod van detailhandel impliceert dat de gemeente met het oog op de toekomst inzet qua beleid en investeringen concentreert op de drie parels en een beperkt aantal buurtwinkelcentra.
Het voorgaande sluit aan op het beleid van de provincie en daarmee de Omgevingsverordening van de Provincie Zuidholland. Bij de realisatie van de ontwikkeling in Campus Zuid zal de gemeente toezien bovengenoemde uitgangspunten in acht worden genomen zodat de hoofstructuur en buurtwinkelcentra geen nadeel ondervinden.
Het onderbrengen van een gemakswinkel of (zelfstandige) horecavoorziening op een werklocatie of campusterrein kan een meerwaarde hebben voor het gebied en haar gebruikers. Het uitgangspunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het betreffende gebied. Voorwaarde is dat op de werk-/campuslocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is voor een duurzame (i.e. bestendige) exploitatie en voor zover de vestiging van dergelijke functies ruimtelijk inpasbaar en getoetst aan zijn hiervoor genoemde voorwaarden. De gemeente Delft gaat terughoudend om met detailhandelsontwikkelingen buiten de hoofdstructuur. Slechts onder voorwaarden wordt nieuwe (ondersteunende) detailhandel toegestaan. In dit geval 200 m2 per hoofdfunctie Campus en Gemengd 1 en daarmee beperkt. Het voorgaande voldoet aan het beleid van de gemeente en de omgevingsverordening. Bij de realisatie van de ontwikkeling in Campus Zuid zal de gemeente toezien dat bovengenoemde uitgangspunten in acht worden genomen zodat de hoofstructuur en buurtwinkelcentra geen nadeel ondervinden.
In de planregels is de begripsbepaling van ondergeschikte detailhandel aangepast naar:
1.64 ondergeschikte detailhandel
in de vorm van een gemakswinkel, of als ondergeschikte nevenactiviteit van de hoofdfunctie;
Verder zijn in artikel 6.3.6 onder h en 7.3.6 onder j het maximaal aantal m2 bvo beperkt van 200 naar 25 per bedrijf.
Vervolgens is in artikel 28.2 een nieuw lid d toegevoegd:
het uitoefenen van ondergeschikte detailhandel, waaronder wordt verstaan dat het bvo gebruikt ten behoeve van die functie nooit meer mag bedragen dan 15% van het totale bvo van de hoofdfunctie met een maximum bvo van 200 m².
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
6.7 Samenvatting
In het voorliggende bestemmingsplan ontbreekt een berekening (met Aerius) waaruit blijkt of er mogelijk sprake is van significante stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden als gevolg van de functieveranderingen voor de bouwfase én de gebruiksfase.
Antwoord
In het ontwerpbestemmingsplan is nu wel gemotiveerd aangegeven dat er geen sprake is van significante stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden (Zie Bijlage 12 Stikstofdepositie-onderoek).
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
6.8 Samenvatting
De PZH vraagt aandacht voor het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de kwaliteit van het bodem- en grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren en afbouwen van functies in de ondergrond (3D-Ordening). Zeker gezien het voornemen om grootschalig ondergronds én buitendijks te bouwen zijn de kwaliteiten van bodem en ondergrond ter plaatse van essentieel belang bij het bepalen van de (on)mogelijkheden voor realisatie het plan.
Antwoord
De provincie bevordert het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de bodem en de ondergrond. Het gaat hier om het beschermen en beheren van de kwaliteit van het bodem-grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren en afbouwen van functies in de ondergrond. Het gaat daarbij om het optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond en het beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem. Beide aspecten behoren vooral bij de uitvoering van het bouwplan en het latere beheer. In het kader van de ruimtelijke procedure is de bodemkwaliteit (vervuiling) van belang en zijn onderzoeken uitgevoerd. Bodemkwaliteit met betrekking tot de samenstelling van de bodem is aan de orde in het kader van de bouwactiviteiten.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6.9 Samenvatting
Verzocht wordt een toelichting te geven op de klimaatrisico's voor het plangebied en welke maatregelen en/of voorzieningen zijn overwogen en/of genomen, met nadere toelichting op eventuele afwegingen om maatregelen en/of voorzieningen niet te treffen.
Antwoord
Het gemeenteljk beleid is aangevuld met de Beleidsregel klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeilng en herstructurering en het kader Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen. De beleidsregel vormt een concretisering en uitwerking van zowel de gemeentelijke Klimaatadaptatie Strategie als het provinciale Convenant Klimaatadaptief Bouwen voor de Delftse situatie. De gemeente is er zich bewust van dat als gevolg van klimaatverandering de kans op extremen in neerslag, droogte en hitte ook in Delft toeneemt en ook de effecten op biodiversiteit, bodemdaling en grondwaterstanden.
Om natuurinclusief bouwen te borgen, is in Artikel 5 van de planregels een dynamische verwijzing naar het kader Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen opgenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.
6.10 Samenvatting
Het Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid herziet grosso modo het vigerende bestemmingsplan Technopolis Clusters en Kamers. Die kende de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Het plangebied heeft betrekking op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II. Een bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid van art. 6.12 van de verordening kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
Uit de toelichting en de regels horende bij het voorliggende bestemmingsplan wordt niet duidelijk of er qua m²-ers aan bestemming bedrijf of milieucategorie iets veranderd en of er voldoende terugkomt. Er lijken m²-ers te verdwijnen omdat er mogelijk kennis, onderwijs, zelfstandige kantoren, een congreshotel en woningen worden toegevoegd. Daarmee is het dus niet duidelijk of er functies worden toegestaan waardoor compensatie aan de orde is. We vragen de gemeente een toelichting te geven op art. 6.12 van de verordening.
Antwoord
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden uit het bestemmingsplan Technopolis Clusters en Kamers zijn bestemd voor:
Wellswaar kent het ontwerp Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid niet langer de bestemming bedrijventerrein, maar die van Campus en Gemengd-1. Met betrekking tot de hetgeen binnen die twee functies/ bestemmingen mogelijk wordt gemaakt is -ten aanzien van bedrijven en onderwijs- echter geen verschil met de huidige bestemming. Verder is bij Gemengd-1 dezelfde maximale milieucategorie gehanteerd; bij Campus is deze zelfs verhoogt naar een milieucategorie van maximaal 3.2.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6.11 Samenvatting
Daarnaast lezen wij tweemaal een risico (zie onderstreepte tekst) in paragraaf 5.1.4 van de toelichting bij het bestemmingsplan:
Aangezien het in het onderzoek om een zoekgebied voor wonen gaat en de exacte locatie nog niet vast staat, hoeft dit niet direct een belemmering te vormen voor de voorgenomen ontwikkeling
Daarnaast wordt het gebied voor onderwijsfuncties aan de westzijde overlapt door contouren van bedrijventerrein Schieoevers Zuid. Aangezien aan dit gebied de functie 'specifieke vorm van bedrijventerrein - onderwijs en onderzoek' is toegekend, geldt ook hier dat dit niet direct een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wij vragen de gemeente dit te verduidelijken.
Antwoord
Het planologisch mogelijk maken van woningbouw is niet langer opgenomen in dit ontwerpplan. Verder bevat de functie Campus (net als onder het vigerend bestemmingsplan) de mogelijkheid (geluidvoelige) onderwijsgebouwen te realiseren. Daarom dient bij de uitvoering van het plan ook rekening te worden gehouden met de geluidcontour van het bedrijventerrein Schieoevers Zuid, die deels ten westen over de functie Campus loopt en anderzijds met de richtafstanden van de (nieuwe) onderwijsfuncties naar de bestaande bedrijven. Vandaar dat in de toelichting dit als aandachtspunt is vermeld en is geadviseerd om in de verdere inrichting en uitwerking van het plan rekening te houden met de geldende richtafstanden.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
Het plan heeft vanaf 19 december 2023 tot en met 29 januari 2024 ter visie gelegen als ontwerpplan. Gedurende deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen. Vier partijen hebben binnen de gestelde periode een zienswijzen ingediend. Mede naar aanleiding hiervan is conform de Nota zienswijzen en Nota aanpassingen het plan aangepast.