direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0043-2001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het Chw omgevingsplan 'TU Delft Campus Zuid' van de gemeente Delft;

1.2 Chw omgevingsplan

het experiment vanuit de Crisis- en herstelwet anticiperend op het omgevingsplan als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0503.BP0043-2001;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.6 balkon

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het aangrenzend hoofdgebouw;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.9 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen en/of opslaan van producten zoals genoemd in de Lijst van bedrijfstypen, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca;

1.10 bedrijvencampus

een hoogwaardig ruimtelijk en parkachtig, voor een ieder openbaar toegankelijk terrein voor research en development, kennisintensieve ondernemingen in de proces- en productinnovatie en kennisinstellingen, onderzoekscentra of onderwijsvoorziening gelieerd aan de kennisintensieve ondernemingen in de proces- en productinnovatie, waarbij men gebruik kan maken van bestaande en nieuw te ontwikkelen faciliteiten van de betrokken partijen en ontmoetingsruimten. Het is gericht op open innovatie en symbiose c.q. samenwerking tussen de bedrijven en voorzieningen in -of direct gerelateerd aan- de TU Delft Campus;

1.11 bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van verschillende bedrijven, waarbij eventueel faciliteiten, zoals onder meer ICT-voorzieningen, parkeervoorzieningen, vergaderruimtes, flexplekken etc. gedeeld kunnen worden en waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van een bedrijf;

1.12 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het plan;

1.13 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie zoals parkeren, groen, water en ontsluitingswegen;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag

een tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen dan wel een tussen vloer en een plat dak, voor verblijf geschikt, deel van een gebouw met uitsluiting van een kap;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 burgemeester en wethouders

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

1.25 bvo (brutovloeroppervlak)

het totale gebouwde vloeroppervlak, exclusief parkeren;

1.26 campusterrein

een aaneengesloten stuk grond, dat wordt gebruikt ten behoeve van en/of behoort bij de bedrijvencampus

1.27 consumentenvuurwerk

vuurwerk voor particulier gebruik;

1.28 dakterras

een buitenruimte, gelegen op een hoofdgebouw of op een aan- of uitbouw voorzien van een scheiding;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met rechtstreeks contact met het publiek, zoals kapsalons en reisbureaus;

1.31 dove gevel

een gevel die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 1b lid 4 van de Wet geluidhinder;

1.32 ecologische voorzieningen

in ieder geval faunaroosters, ecoduikers etc.

1.33 ecologische zone

natuur met de mogelijkheid van migratie van dieren en planten;

1.34 functiegrens

de grens van een functievlak;

1.35 functiegebonden kantoor

kantoor gerelateerd aan ter plaatse gevestigde kennisintensieve ondernemingen en/ of kennisinstellingen;

1.36 functievlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie;

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidgevoelige objecten

gebouwen en terreinen waaraan de regels van de wet bijzondere bescherming bieden door middel van normstelling met betrekking tot de aanvaardbare geluidsbelasting.

1.39 geluidwerende voorzieningen

maatregel in de vorm van een geluidswal en/of geluidscherm waardoor de (geprojecteerde) geluidgevoelige objecten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan wel aan de (maximaal) vastgestelde hogere grenswaarden.

1.40 geluidzone industrieterrein Wet geluidhinder

de ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' bestaande geluidszone rond een industrieterrein, zoals bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder;

1.41 gemakswinkel

winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen;

1.42 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit;

1.43 groenvoorziening

ruimte in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenstroken en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

1.44 groepsrisico

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het groepsrisico kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds;

1.45 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.46 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is

1.47 Hoogheemraadschap

het Hoogheemraadschap van Delfland

1.48 hoogteaccent

een incidenteel gebouw of beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte ten opzichte van de direct omliggende bebouwing;

1.49 horeca

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing ;

1.50 hotel

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bieden van overnachtingsgelegenheid waarbij het verstrekken van drank en etenswaren hoofdzakelijk functieondersteunend is;

1.51 huishouden

een persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen;

1.52 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd;

1.53 kantoor

een bedrijf dat niet of slechts in ondergeschikte mate op het publiek gericht is en dat zich richt op administratieve, adviserende of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;

1.54 kennisintensieve ondernemingen

bedrijven, instellingen en instituten (in)direct gerelateerd aan de TU Delft Campus, die uitsluitend of in hoofdzaak hoogwaardig onderzoek verrichten en/of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen, onderzoeken, vervaardigen, testen, evalueren of anderzins bewerken of verwerken;

1.55 kennisintensieve ondernemingen in de proces- en productinnovatie

Kennisintensieve ondernemingen (in)direct gerelateerd aan de TU Delft Campus, die onderzoek en ontwikkeling verrichten in de sectoren medische technologie en industriële biotechnologie, hightech mechatronicabedrijven, kleinere systeembedrijven en specialistische kennistoeleveranciers;

1.56 klimaatadaptief

een vorm van duurzaam ontwikkelen waarbij zodanig gebouwd en ingericht wordt dat een bouwwerk of inrichting tijdig en effectief kunnen worden aangepast aan het actuele of verwachte klimaat met als doel het beperken van schade door klimaatverandering;

1.57 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;

1.58 kunstwerken

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.59 kwetsbaar object

een object zoals omschreven in artikel 1 lid 1 onder l van de Bevi;

1.60 Lijst van Bedrijfstypen

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp plan en opgenomen in Lijst van bedrijfstypen behorende bij deze regels;

1.61 maatschappeljike voorzieningen

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, openbare dienstverlening en verenigingsleven met uitsluiting van uitvaart/begraafplaatsen, gevangeniswezen en defensie/militaire zaken.

1.62 natuurvriendelijke oevers

Een oeverconstructie met een geleidelijke overgang tussen water en land, die uitgaat van een andere constructievorm dan door middel van een damwand, namelijk het minder steil aanleggen van een talud waardoor voorkomen wordt dat een beschoeiing moet worden aangebracht. Eventueel is er voldoende ruimte om plasbermen aan te leggen en rietcultuur te bevorderen;

1.63 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.64 ondergeschikte horeca

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie;

1.65 ondergeschikte detailhandel

een niet zelfstandige detailhandelfunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie;

1.66 ondersteunende horeca

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie dan wel op zichzelf ondersteunend aan (een van) de hoofdfuncties van de (bedrijven)campus;

1.67 open innovatie

het combineren van interne en externe bronnen en faciliteiten voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten;

1.68 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.69 parkeerhub

een al dan niet gebouwde parkeervoorziening, die naast het regulier parkeren van motorvoertuigen bij voorkeur ook is ingesteld op de toekomst van elektrisch rijden/fietsen en autonoom vervoer, en volledig toepasbaar voor nieuwe concepten zoals (logistieke) deeldiensten en de daarbij behorende in- en uitritten;

1.70 parkeervoorziengen

voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten;

1.71 peil
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.72 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken;

1.73 research en development

bedrijfsactiviteiten die bestaan uit het doen van onderzoek naar, eventueel het op kleine schaal produceren en het ontwikkelen van nieuwe (innovatieve) ideeën, goederen en processen;

1.74 risicovolle activiteiten

activiteiten die, als inrichting beschouwd, zijn aangewezen in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.75 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.76 staat van horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;

1.77 terreineenheid

een aaneengesloten stuk grond, dat wordt gebruikt ten behoeve van en/of behoort bij een bedrijf;

1.78 trillinggevoelige objecten

een met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-trillinggevoelig object' op de verbeelding weergegeven gebouw of zone voor een gebouw, dat bijzondere bescherming tegen trillingen van buitenaf behoeft, vanwege onderzoeks- en laboratoriumruimten waar onder een VC-E of VC-F laboratorium, waar apparatuur en instrumenten worden gebruikt die verstoord kunnen worden onder invloed van trillingen;

1.79 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.80 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.);

1.81 zakelijke dienstverlening

verlenen van diensten op administratief, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied gerelateerd aan ter plaatse gevestigde kennisintensieve ondernemingen en/ of kennisinstellingen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, installaties, schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m.;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de hoogte van een voorziening voor betreding van een dakterras

de hoogte van een voorziening voor betreding van een dakterras wordt gemeten vanaf de bovenkant van de bebouwing waarop de voorziening is geplaatst.

Artikel 3 Doelen

Het omgevingsplan is met het oog op duurzame ontwikkeling gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit,
  • b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, en
  • c. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van hoofdzakelijk kennisintensieve, technologische en/of innovatieve functies.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

Artikel 4 Gebiedsbeschrijving en bouwstenen

  • 1. Voor het plangebied gelden de in artikel 5 genoemde kwalitatieve en kwantitatieve algemene normen, gericht op het verkrijgen van een goede omgevingskwaliteit.
  • 2. In de concretiserende bouwstenen, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 worden deze normen waar nodig nader uitgewerkt in concrete normen en voorwaarden per functie, waarbij ook onderlinge relaties worden gelegd tussen de functies.
  • 3. In de afwijkende bouwstenen, zoals opgenomen in de artikelen 7.3.5, 8.2.4, 8.3.5 en 30 wordt het mogelijk gemaakt af te wijken van de algemene normen, onder voorwaarden:
    • a. die garanderen dat sprake blijft van een goede omgevingskwaliteit.
    • b. dat er (behoudens vrachtverkeer) geen activiteiten worden toegelaten die relevante laagfrequente trillingen (1-5 Hz) veroorzaken, zoals slagschaar, knipschaar, trekbank, vliegsimulator, vermoeiingsbank en vallend puin, zand of grind, tenzij aangetoond wordt middels representatieve metingen en/of berekeningen dat de beoogde activiteiten en de beoogde opstelling van de betreffende trillingbron zodanig wordt uitgevoerd dat de overdracht van trillingen naar de trillinggevoelige objecten in voldoende mate wordt gereduceerd tot een niveau waarbij geen overschrijding van de genoemde grenswaarden optreedt.
  • 4. Binnen het plangebied is maximaal een gemakswinkel met een omvang van maximaal 200 m2 bvo (brutovloeroppervlak) toegestaan.

Artikel 5 Kwaliteitseisen voor het gebied

  • 1. Hoofddoelstelling van het plan is om een ruimtelijk en functioneel kader te geven voor een planperiode van 20 jaar voor ontwikkelings- en beheerfase van TU Delft Campus Zuid ten behoeve van het (hoofdzakelijk) kennisintensieve, technologische en/of innovatieve karakter van het gebied. Deze hoofddoelstelling is onder te verdelen in verschillende doelstellingen:
    • a. In deze planperiode wordt bij recht op de gronden met de functies 'Campus' en 'Gemengd-1'' zoals bedoeld in artikel 7 en 8, maximaal 56.200 m2 bvo (brutovloeroppervlak) toegevoegd.
    • b. TU Delft Campus Zuid is opgezet als een vrij compact en efficiënt ingericht campusterrein, in overwegende mate gelegen binnen ecologische randen. De ecologie wordt binnen het campusterrein versterkt door het ondersteunen van de belangrijkste lijnen in het gebied met groen en water en door de aanleg van groen- en waterzones tussen en rondom de bedrijven.
    • c. Binnen de bouwvlakken wordt het bouwprogramma zodanig geordend dat een maximum aan uitwisseling en synergie bereikt wordt. Gebouwen en kavelinrichting dienen van hoge kwaliteit te zijn met een sterke samenhang tussen het ontwerp van de openbare ruimte, de inrichting van de kavels en het ontwerp van de gebouwen.
    • d. Met het oog op een duurzame ontwikkeling dienen gebouwen klimaatadaptief en natuurinclusief te worden gebouwd, met inachtneming van de beleidsregels uit het kader 'Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 september 2021 en 'Beleidsregel klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering', zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 27 september 2022. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt bij de toetsing uitgegaan van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
    • e. Alle hoofd- en afgeleide bedrijfsactiviteiten inclusief opslag en parkeren vinden zo veel mogelijk inpandig plaats, waar mogelijk gebundeld voor meerdere bedrijven.
    • f. Om de ontwikkeling en beheer in goede banen te leiden, is voor TU Delft Campus Zuid een parkmanagementorganisatie opgezet, waarin in ieder geval exploitanten en andere direct belanghebbenden in het gebied en de gemeente zijn vertegenwoordigd.

Hoofdstuk 3 Toedeling van functies

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Bedrijf' is de volgende activiteit toegestaan:

  • a. een nutsvoorziening;

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

6.2 Randvoorwaarden bouwen
6.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan is aangegeven.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende maximale bouwhoogtes:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Bouwhoogte  
Lichtmasten   15 m  
Andere masten en technische installaties   15 m  
Vlaggenmasten   9 m  
Erf- en terreinafscheiding   2 m  
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4 m  

Artikel 7 Campus

7.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Campus' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. gebouwen en terreinen ten behoeve van wetenschappelijk onderwijs en/of beroepsonderwijs, -onderzoek en valorisatie, met bijbehorende voorzieningen;
  • b. kennisintensieve ondernemingen ten dienste van de bedrijvencampus;
  • c. kennisintensieve ondernemingen in de proces- en productinnovatie;
  • d. kennisinstellingen en onderzoekscentra gelieerd aan de bedrijven genoemd in onder b en/of c;
  • e. onderwijsvoorzieningen gelieerd aan de bedrijven genoemd onder b en/of c;
  • f. het testen, toepassen en tonen van technologische innovaties;
  • g. bedrijfsverzamelgebouw ten dienste van de bedrijvencampus;
  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-trillinggevoelig object' is een VC-E of VC-F laboratorium toegestaan;
  • i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – onderzoeksreactor' is een onderzoeksinstituut toegestaan met nucliaire onderzoeksreactor;
  • j. maatschappeljike voorzieningen;
  • k. logistieke dienstverlening;
  • l. gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen ten dienste van de voornoemde activiteiten en met de volgende doeleinden:

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • m. parkeerhub;
  • n. gebouwde parkeervoorziening;
  • o. (gebouwde) fietsenstallingen;
  • p. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • q. bruggen;
  • r. voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie;
  • s. geluidwerende voorzieningen;
  • t. kunstobjecten;
  • u. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen;
  • v. bijbehorende voorzieningen.
7.2 Randvoorwaarden bouwen
7.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan 10 m.;
  • c. de bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' en maximum bebouwingspercentage (%)'; niet meer bedragen dan is aangegeven;
7.2.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het bebouwen van de gronden is uitsluitend toegestaan, mits in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren. In afwijking van 27.1 onder a wordt hieraan voldaan door het afnemen van parkeerplaatsen in door de TU Delft te realiseren parkeerfaciliteiten, zoals een parkeerhub of een gebouwde parkeervoorziening.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan erf- en terreinafscheidingen is 4 m.
7.3 Randvoorwaarden gebruik
7.3.1 Voorwaardelijke verplichting living lab
  • a. Activiteiten zoals genoemd onder lid 7.1 onder f zijn toelaatbaar, mits niet strijdig met de doelen als genoemd in artikel 3.
7.3.2 Voorwaardelijke verplichting geluid
  • a. Een nieuwe omgevingsvergunning voor geluidgevoelige functies, kan slechts worden gebruikt als is aangetoond dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder dan wel vastgestelde hogere waarden.
7.3.3 Ondersteunende horeca
  • a. De in lid 7.1 onder l genoemde activiteit is toegestaan voor horeca-activiteiten
    • 1. primair gericht op de (bedrijven)campus;
    • 2. waarbij niet tot nauwelijks gemotoriseerde verkeersaantrekkende werking van uitgaat;
    • 3. zowel inpandig als onderdeel van een mixed use gebouw dan wel in de vorm van een paviljoen;
    • 4. indien inpandig, bedragen de horeca-activiteiten niet meer dan 25% van het totale bvo (brutovloeroppervlak) van het betreffende gebouw;
    • 5. indien in een gebouw in de vorm van een paviljoen, is de maximale bouwhoogte 5 m.
7.3.4 Milieucategorie
  • a. De in lid 7.1 genoemde activiteiten zijn toegestaan voor bedrijven die in Bijlage 3 Lijst van bedrijfstypen zijn aangeduid en behorende tot de categorieën 1 t/m 3.2;
  • b. In afwijking van lid 7.3.4 onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – onderzoeksreactor' een onderzoeksreactor van ten hoogste milieucategorie 5 toegestaan;
  • c. In afwijking van lid 7.3.4 onder a is de in lid 7.1 onder l genoemde activiteit toegestaan voor horeca-activiteiten zoals opgenomen in de categorieën 1a, 1b en 2 in Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten.
7.3.5 Afwijken gebruik
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.4 onder a om bedrijven uit categorie 4.1 van de Lijst van bedrijfstypen, dan wel bedrijven mogelijk te maken die niet zijn genoemd in Bijlage 3 Lijst van bedrijfstypen;
  • b. Het bevoegd gezag past de in lid 7.3.5 onder a bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot maximaal categorie 3.2 en indien de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, levendigheid, economisch functioneren en in hoeverre sprake is van relevante trillingactiviteiten.
7.3.6 Gebruiksverbod

Niet toegestaan zijn:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • b. bedrijfsmatige activiteiten die een seriematige productie van goederen omvatten;
  • c. opslag buiten bouwwerken, voor zover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot (natuurvriendelijke) oevers en wegen met bijbehorende paden en bermen;
  • d. energie-intensieve bedrijven zoals raffinaderijen, energiesector, afvalverbranding centrales en chemische industrie;
  • e. het toepassen van installaties/processen waarbij verbranding anders dan ondergeschikt door (butaan)gas plaatsvindt;
  • f. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • g. seksinrichtingen;
  • h. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel, mits dat het bvo gebruik per bedrijf ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en niet meer bedraagt dan 25 m2.

Artikel 8 Gemengd - 1

8.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Gemengd - 1' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • k. parkeerhub;
  • l. gebouwde parkeervoorziening;
  • m. (gebouwde) fietsenstallingen;
  • n. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • o. bruggen;
  • p. voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie;
  • q. geluidwerende voorzieningen;
  • r. kunstobjecten;
  • s. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen;
  • t. bijbehorende voorzieningen.
8.2 Randvoorwaarden bouwen
8.2.1 Bouwwerken
  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. De onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan 10 m.;
  • c. De bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' en maximum bebouwingspercentage (%)'; niet meer bedragen dan is aangegeven.
8.2.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. Het bebouwen van de gronden is uitsluitend toegestaan, mits in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren. In afwijking van 27.1 onder a wordt hieraan voldaan door het afnemen van parkeerplaatsen in door de TU Delft te realiseren parkeerfaciliteiten, zoals een parkeerhub of een gebouwde parkeervoorziening.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan erf- en terreinafscheidingen is 4 m.
8.2.4 Afwijken bouwen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in leden 8.1 onder s jo 8.2.3 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 m, mits deze
    • 1. vanuit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn;
    • 2. minimaal 5 m vanaf openbaar toegankelijk gebied worden gepositioneerd dan wel de afscheiding niet wordt gecombineerd met een landschappelijke erfscheiding (zoals een sloot).
8.3 Randvoorwaarden gebruik
8.3.1 Voorwaardelijke verplichting living lab
  • a. Activiteiten zoals genoemd onder lid 8.1 onder g zijn toelaatbaar, mits niet strijdig met de doelen als genoemd in artikel 3.
8.3.2 Voorwaardelijke verplichting geluid
  • a. Een nieuwe omgevingsvergunning voor geluidgevoelige functies, kan slechts worden gebruikt als is aangetoond dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder dan wel vastgestelde hogere waarden.
8.3.3 Ondersteunende horeca
  • a. De in lid 8.1 onder j genoemde activiteit is toegestaan voor horeca-activiteiten
    • 1. primair gericht op de (bedrijven)campus;
    • 2. waarbij niet tot nauwelijks gemotoriseerde verkeersaantrekkende werking van uitgaat;
    • 3. zowel inpandig als onderdeel van een mixed use gebouw dan wel in de vorm van een paviljoen;
    • 4. indien inpandig, bedragen de horeca-activiteiten niet meer dan 25% van het totale bvo (brutovloeroppervlak) van het betreffende gebouw;
    • 5. indien in een gebouw in de vorm van een paviljoen, is de maximale bouwhoogte 5 m.
8.3.4 Milieucategorie
8.3.5 Afwijken gebruik
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3.4 onder a om bedrijven uit categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfstypen, dan wel bedrijven mogelijk te maken die niet zijn genoemd in Bijlage 3 Lijst van bedrijfstypen;
  • b. Het bevoegd gezag past de in lid 8.3.5 onder a bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend toe indien deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot maximaal categorie 3.1 en indien de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, levendigheid, economisch functioneren en in hoeverre sprake is van relevante trillingactiviteiten.
  • c. In afwijking van lid 8.3.6 onder a, kan onder de volgende voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend voor een risicovolle inrichting:
    • 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen binnen de grenzen van de functie 'Gemengd - 1';
    • 2. binnen het functievlak met de functie 'Gemengd - 1' bevinden zich binnen de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico geen kwetsbare objecten;
    • 3. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning dient het groepsrisico te zijn verantwoord.
8.3.6 Gebruiksverbod

Niet toegestaan zijn:

  • a. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • b. bedrijfsmatige activiteiten die een seriematige productie van goederen omvatten;
  • c. bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 3 Lijst van bedrijfstypen voor het aspect "geur" een afstandsmaat van meer dan 30 m is aangegeven;
  • d. bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende  Bijlage 3 Lijst van bedrijfstypen voor het aspect "geluid" een afstandsmaat van meer dan 30 m is aangegeven;
  • e. opslag buiten bouwwerken, voor zover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot (natuurvriendelijke) oevers en wegen met bijbehorende paden en bermen;
  • f. energie-intensieve bedrijven zoals raffinaderijen, energiesector, afvalverbranding centrales en chemische industrie;
  • g. het toepassen van installaties/processen waarbij verbranding anders dan ondergeschikt door (butaan)gas plaatsvindt;
  • h. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • i. seksinrichtingen;
  • j. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel, mits dat het bvo gebruik per bedrijf ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en niet meer bedraagt dan 25 m2.

Artikel 9 Groen

9.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Groen' zijn de volgende voorzieningen toegestaan:

met daarbij behorende voorzieningen, zoals

  • i. fietsenstallingen;
  • j. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • k. kunstwerken, zoals bruggen;
  • l. voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie;
  • m. geluidwerende voorzieningen;
  • n. kunstobjecten;
  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen.
9.2 Randvoorwaarden bouwen
9.2.1 Bouwwerken

gebouwen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-(H)OV-verbinding" voor één personeelsgebouw van maximaal 30 m2 oppervlakte en maximaal 3 m hoog.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepaling:

  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan erf- en terreinafscheidingen is 4 m.;
9.2.3 Afwijken bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van een gebouwde fietsenstalling, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de (ecologische) groenstructuur;
  • c. de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit;
  • d. de verkeersafwikkeling ter plaatse;
  • e. en de woon- en leefsituatie.
9.3 Randvoorwaarde aanleg
9.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van inritten en ontsluitingswegen.
9.3.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het bevoegd gezag past de in lid 9.3.1 onder a bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend toe indien deze de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet onevenredig nadelig beïnvloedt. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, stedenbouwkundige inpassing, levendigheid en economisch functioneren.

Artikel 10 Groen - 1

10.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Groen - 1' zijn de volgende voorzieningen toegestaan:

met daarbij behorende voorzieningen, zoals

  • h. fietsenstallingen;
  • i. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • j. kunstwerken, zoals bruggen;
  • k. voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie;
  • l. geluidwerende voorzieningen;
  • m. kunstobjecten;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen.
10.2 Randvoorwaarden bouwen
10.2.1 Bouwwerken

Gebouwen zijn niet toegestaan.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepaling:

  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan erf- en terreinafscheidingen is 4 m.
10.2.3 Afwijken bouwen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 voor het bouwen van een gebouwde fietsenstalling, dan wel een paviljoen;
  • b. een paviljoen is toegestaan met een maximum bvo van 75 m2 en een hoogte van maximaal 5 m.;
  • c. de afwijking voor zowel het bouwen van een gebouwde fietsenstalling als een paviljoen wordt toegestaan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. de (ecologische) groenstructuur;
    • 3. de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit;
    • 4. de verkeersafwikkeling ter plaatse;
    • 5. en de woon- en leefsituatie.
10.3 Randvoorwaarden aanleg
10.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van inritten en ontsluitingswegen.
10.3.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bevoegd gezag past de in lid 10.3.1 onder a bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend toe indien deze de kwaliteit van de fysieke leefomgeving niet onevenredig nadelig beïnvloedt. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, stedenbouwkundige inpassing, levendigheid en economisch functioneren.

Artikel 11 Sport

11.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Sport' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. sport- en speelterreinen en -voorzieningen;
  • b. paramedische zorg of alternatieve beweegzorg;
  • c. ondergeschikte horeca.

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • d. (gebouwde) fietsenstallingen;
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • f. bruggen;
  • g. voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. kunstobjecten;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. bijbehorende voorzieningen.
11.2 Randvoorwaarden bouwen
11.2.1 Bouwwerken
  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, waaronder begrepen sporthallen, zorgruimtes, dug-outs, clubgebouwen, kleed-, sanitaire en kantineruimten.
  • b. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' en maximum bebouwingspercentage (%)'; niet meer bedragen dan is aangegeven;
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Bouwhoogte  
Lichtmasten   25 m  
Ballenvangers en andere technische installaties   15 m  
Vlaggenmasten   9 m  
Luifels en pergola's   4 m  
Erf- en terreinafscheidingen   2 m  
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4 m  
11.2.3 Afwijken bouwen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 m, mits deze
    • 1. vanuit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn;
    • 2. niet worden gecombineerd met een landschappelijke erfscheiding (zoals een sloot).
11.3 Randvoorwaarden gebruik
11.3.1 Milieucategorie

Artikel 12 Verkeer

12.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Verkeer' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. hoofdrijbanen;
  • b. een (hoogwaardig) openbaar vervoer verbinding inclusief bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-(H)OV-verbinding";

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • c. parkeerhub;
  • d. (gebouwde) fietsenstallingen;
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • f. bruggen;
  • g. voorzieningen voor het opwekken van (duurzame) energie;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. kunstobjecten;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen;
  • k. bijbehorende voorzieningen.
12.2 Randvoorwaarden bouwen

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepalingen:

12.2.1 Bouwwerken
  • a. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan erf- en terreinafscheidingen is 4 m.
12.3 Randvoorwaarden aanleg
12.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of aanpassen -anders dan herstelwerkzaamheden- van openbare wegen;
  • b. het aanleggen of aanpassen -anders dan herstelwerkzaamheden- van trambanen;
  • c. het aanleggen of aanpassen -anders dan herstelwerkzaamheden- van ondergrondse vuilcontainers.
12.3.2 Afwijken van verbod
  • 1. Met een omgevingsvergunning kan van het bepaalde van lid 12.3.1 onder a, b en c worden afgeweken. De vergunning voor openbare wegen kan worden verleend indien:
  • a. de nieuwe of aan te passen delen van wegen worden voorzien van asfalt en worden uitgevoerd zonder drempels;
  • b. in de rijbanen van wegen putten zo worden geprojecteerd en gedimensioneerd dat voertuigen niet over putten hoeven te rijden.
  • 2. De omgevingsvergunning kan tevens worden verleend indien:
  • a. wordt aangetoond, dat wordt voldaan aan de in onderstaande tabel opgenomen toelaatbare trillingsniveaus. De toelaatbare trillingsniveaus gelden ter plaatse van de trillingarme vloeren in de genoemde trillinggevoelige objecten;
  • b. de beheerder van de trillinggevoelige objecten niet de beschikking geeft over de trillingoverdracht van maaiveld naar vloerveld in tertsbanden, die nodig is om de modelberekeningen uit te kunnen voeren en evenmin de gelegenheid biedt om de trillingsoverdracht van maaiveld naar vloerveld middels metingen te bepalen;
  • c. als op basis van een prognoseberekening kan worden geconcludeerd dat het trillingniveau in de bodem op 2 m. afstand voor de gevel van het object het toelaatbaar trillingniveau niet overschrijdt.

Trillinggevoelig object   Trillingcriteria   Frequentiegebied   Toelaatbaar trillingniveau   Analyse  
RID datacenter   VC-B   5 – 80 Hz   88 dB/ 25 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
RID versnellerlab   VC-D   5 – 80 Hz   76 dB/ 6,3 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Holland PTC   VC-B   5 – 80 Hz   88 dB/ 25 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
TNW Zuid   VC-F   5 – 80 Hz   64 dB/ 1,56 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Metrology Tower   VSL   5 – 30 Hz


30 – 200 Hz  
0,07 µm


0,01 m/s2  
verplaatsing, peak-peak-waarde per tertsband
versnelling, peak-peak-waarde per tertsband  
Zone 1   VC-F   5 – 80 Hz   64 dB/ 1,56 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Zone 2   VC-E   5 – 80 Hz   70 dB/ 3,1 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Zone 3   VC-D   5 – 80 Hz   76 dB/ 6,3 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  

Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer

13.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Verkeer - Wegverkeer' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. hoofdrijbanen;

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepaling:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan met een maximum bouwhoogte van 15 m;

Artikel 14 Water

14.1 Functietoedeling

Ter plaatse van de functie 'Water' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. water

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • b. de waterhuishouding in samenhang met waterrecreatie;
  • c. natuurvriendelijke oevers;
  • d. kunstwerken, zoals duikers en bruggen;
  • e. bijbehorende voorzieningen, zoals kades, steigers, taluds en beschoeiingen.
14.2 Randvoorwaarde bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de regels van artikel 26 en de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  • b. steigers ten behoeve van de toegang tot naastgelegen gronden mogen een maximale bouwhoogte van 4 m en een minimale bouwhoogte van 0,2 m ten opzichte van het waterpeil hebben;

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning

15.1 Functietoedeling

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede toegestaan voor:

15.2 Randvoorwaarden bouwen
15.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende functie(s) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie 'Leiding - Hoogspanning' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de hoogspanningsverbinding wordt gerealiseerd ter plaatse van het figuur 'hartlijn leiding-hoogspanning' en heeft een breedte van 5 m. aan weerszijden van de hartlijn.
15.2.2 Afwijken bouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende functie(s) toegelaten bouwwerken worden gebouwd, mits

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding en
  • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de netbeheerder.
15.3 Randvoorwaarden aanleg
15.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 15.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
15.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
15.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 15.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de netbeheerder.

Artikel 16 Leiding - Riool

16.1 Functietoedeling

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede toegestaan voor:

16.2 Randvoorwaarden bouwen
16.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende functie(s) geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie 'Leiding - Riool mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de rioolwaterpersleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van het figuur 'hartlijn leiding-riool' en heeft een breedte van 5 m. aan weerszijden van de hartlijn.
16.2.2 Afwijken bouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende functie(s) toegelaten bouwwerken worden gebouwd, mits

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding en
  • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
16.3 Randvoorwaarden aanleg
16.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 16.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
16.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 16.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan , en/of
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
16.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 16.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de rioolwaterpersleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 17 Leiding - Water

17.1 Functietoedeling

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede toegestaan voor:

17.2 Randvoorwaarden bouwen
17.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende functie(s), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie 'Leiding - Water' mogen worden gebouwd.
  • b. De hartlijn van de watertransportleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van het figuur 'hartlijn leiding-water' en heeft een breedte van 14 m. aan weerszijden van de hartlijn.
17.2.2 Afwijken bouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende functie(s) toegelaten bouwwerken worden gebouwd , mits

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding en
  • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in lid 17.1 aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
17.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 17.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
17.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 17.3 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de watertransportleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 18 Waarde - Archeologie

18.1 Functietoedeling

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede toegestaan voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

18.2 Randvoorwaarden bouwen

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende functie(s) gelden de volgende bouwregels:

  • a. Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  • b. Indien uit het in lid 18.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Progamma van Eisen dat is goedgekeurd door bevoegd gezag;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De verplichting als bedoeld in lid 18.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. één of meerdere bouwwerken ten behoeve waarvan bodemverstoringen in een gebied van maximaal 100 m2 optreden en/of tot maximaal 40 cm –maaiveld worden uitgevoerd;
    • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • d. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 18.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorwaarden zijn verbonden als bedoeld in 18.2 onder b, zijn 18.2 onder c sub 1 en 18.2 onder c sub 2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Artikel 18.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
18.3 Randvoorwaarden aanleg
18.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 40 cm –maaiveld , waartoe wordt gerekend het saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
18.3.2 Uitzondering verbod

Het verbod als bedoeld in lid 18.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • d. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;
  • e. betrekking hebben op een project met een oppervlakte die maximaal 100 m2 en/of diepte van maximaal 40 cm –maaiveld .
18.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 18.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het bevoegd gezag inzake archeologie.
18.3.4 Archeologisch onderzoek

Alvorens een vergunning als bedoeld in lid 18.3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager bij de gemeente advies worden ingewonnen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is op grond waarvan door het bevoegd gezag kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.

18.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 18.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.3.1:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door bevoegd gezag;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de functie 'Waarde-Archeologie' ter plaatse geheel of gedeeltelijk te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het plan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Functietoedeling

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede toegestaan voor:

  • a. waterkering;
  • b. kernzone van de waterkering;
  • c. beschermingszone van de waterkering;
  • d. bijbehorende voorzieningen.
19.2 Randvoorwaarden bouwen
19.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. In afwijking van het bepaalde in de regels voor de andere daar voorkomende functie(s), geldt dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie 'Waterstaat - Waterkering' mogen worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
19.2.2 Afwijken bouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.1 onder a en onder b en toestaan dat de door de regels van de andere daar voorkomende functie(s) toegelaten bouwwerken worden gebouwd, mits

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering en
  • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 4 Gebiedsaanduidingen

Artikel 20 geluidzone - industrie

20.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen functies, tevens aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai en mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

20.2 Randvoorwaarden bouwen

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie is de gebruikname van geluidgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder uitsluitend toegestaan indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 21 overige zone - trillingzone

21.1 Aanduidingsregels
  • a. Op de gronden gelegen binnen de aanduiding overige zone - trillingzone geldt dat, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke functies, de trillingniveaus veroorzaakt door de in een inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in een inrichting verrichte werkzaamheden, activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in onmiddelijke nabijheid van de inrichting, voldoen aan de in onderstaande tabel opgenomen toelaatbare trilingsniveaus.
  • b. De toelaatbare trillingniveaus gelden ter plaatse van de trillingarme vloeren in de genoemde trillinggevoelige objecten:
Trillinggevoelig object   Trillingcriteria   Frequentiegebied   Toelaatbaar trillingniveau   Analyse  
RID datacenter   VC-B   5 – 80 Hz   88 dB/ 25 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
RID versnellerlab   VC-D   5 – 80 Hz   76 dB/ 6,3 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Holland PTC   VC-B   5 – 80 Hz   88 dB/ 25 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
TNW Zuid   VC-F   5 – 80 Hz   64 dB/ 1,56 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Metrology Tower   VSL   5 – 30 Hz


30 – 200 Hz  
0,07 µm


0,01 m/s2  
verplaatsing, peak-peak-waarde per tertsband
versnelling, peak-peak-waarde per tertsband  
Zone 1   VC-F   5 – 80 Hz   64 dB/ 1,56 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Zone 2   VC-E   5 – 80 Hz   70 dB/ 3,1 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  
Zone 3   VC-D   5 – 80 Hz   76 dB/ 6,3 µm/s   snelheid, rms-waarde per tertsband  

  • c. De waarden voor de trillingniveaus gelden niet:
    • 1. in geval van calamiteiten en noodsituaties, of oefeningen en trainingen die bedoeld zijn om voorbereid te zijn op dergelijke calamiteiten of noodsituaties;
    • 2. voor trillingbronnen die sporadisch optreden (niet vaker dan 1 keer per maand gedurende niet meer dan 2 uur), zoals bijvoorbeeld het periodiek testen van installaties en toestellen, mits dit geschiedt volgens een vaste jaarplanning die vooraf aan de gebruikers van de trillinggevoelige objecten ter beschikking is gesteld.
21.2 Nadere eis
  • a. burgemeester en wethouders kunnen een trillingonderzoek verlangen, indien het redelijke vermoeden bestaat dat in de in artikel 21.1 aangegeven frequentiegebieden niet kan worden voldaan aan de toelaatbare trillingniveaus ter plaatse van de trillingarme vloeren binnen de in de tabel genoemde trillinggevoelige objecten;
  • b. Het onderzoek betreft een modelberekening, voorafgaand aan verlening omgevingsvergunning voor bouwen cq realisatie van de activiteit. Dit betreft derhalve een preventieve toets in verband met voorgenomen nieuwe activiteiten binnen de aanduiding;
  • c. De nadere eis geldt alleen indien de beheerder van de trillinggevoelige objecten de beschikking geeft over de trillingoverdracht van maaiveld naar vloerveld, in tertsen, die nodig zijn om de modelberekeningen uit te kunnen voeren óf de gelegenheid biedt om de trillingoverdracht van maaiveld naar vloerveld middels metingen te bepalen.
21.3 Controlemetingen

In het geval dat er een redelijk vermoeden bestaat dat door een activiteit binnen de aanduiding de toelaatbare trillingniveaus worden overschreden, kan het bevoegd gezag besluiten trillingmetingen uit te (laten) voeren. Handhaving op overschrijding van de toegelaten trillingniveaus zal niet plaatsvinden indien de beheerder van de trillinggevoelige objecten geen toestemming geeft deze metingen uit te voeren, ter plaatse van de betreffende trillingarme vloeren.

21.4 Schakelbepaling
  • a. Voor zover deze aanduiding is gelegen op gronden die niet voorzien zijn van de functies zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 van dit plan, gelden de regels van dit artikel aanvullend op:
    • 1. de planregels (bestemmingen en aanduidingen) en verbeelding, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Technopolis met planidentificatienummer' NL.IMRO.05030000.17-, met dien verstande dat het bestemmingsplan 'Technopolis' – zoals hierboven aangehaald – en de daarvan onderdeel uitmakende planregels (bestemmingen en aanduidingen) en verbeelding, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, voor het overige ongewijzigd van toepassing blijft;
    • 2. de planregels (bestemmingen en aanduidingen) en verbeelding, zoals opgenomen in het bestemmingsplan ''Technopolis Clusters en kamers' met planidentificatienummer NL.IMRO.0503.BP0019-2001, met dien verstande dat het bestemmingsplan 'Technopolis Clusters en Kamers' – zoals hierboven aangehaald – en de daarvan onderdeel uitmakende planregels (bestemmingen en aanduidingen) en verbeelding, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.3, voor het overige ongewijzigd van toepassing blijft;

Hoofdstuk 5 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Voorrangsregeling dubbelfunctie

Voorzover dubbelfuncties geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

Artikel 24 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan met het oog op de kwaliteitseisen voor het gebied, zoals genoemd in artikel 5 maatwerkvoorschriften stellen voor activiteiten genoemd in hoofdstuk 3 met betrekking tot onder andere:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de externe veiligheid (voorkoming en bestrijding van calamiteiten);
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • e. het woon- en leefklimaat;

mits dit noodzakelijk is voor een goede invulling van het gebied overeenkomstig de kwaliteitseisen voor het gebied, zoals genoemd in artikel 5 en mits hierdoor geen sprake is van onevenredige schending van belangen.

Artikel 25 Voorwaardelijke verplichting

  • a. Op gronden binnen het peilgebied ZPD25 wordt alleen aan het functioneren van het toekomstige systeem getoetst, zonder hierbij vast te houden aan het standstill-beginsel. Bij de toetsing of het toekomstige systeem voldoet aan de verschillende normeringen van de gemeente en het Hoogheemraadschap Delfland, wordt rekening gehouden met:
    • 1. het hydraulisch functioneren oppervlaktewatersysteem;
    • 2. het inundatierisico, inclusief de klimaatstresstest uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie;
    • 3. de riolering.

Artikel 26 Algemene bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en het bepaalde in hoofdstukken 3 en 4 van deze regels met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. met het oog op een duurzame ontwikkeling dienen gebouwen klimaatadaptief en natuurinclusief te worden gebouwd, met inachtneming van de beleidsregels uit de 'beleidskader Natuurinclusief bouwen en Ontwikkelen', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 september 2021 en 'Beleidsregel klimaatadaptief bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering', zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 27 september 2022. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt bij de toetsing uitgegaan van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  • c. Met inachtneming van de artikelen 15 tot en met 19 en voor zover deze geen belemmering vormen, is het mogelijk ten behoeve van een gebouwde parkeervoorziening of fietsenstalling ondergronds te bouwen.
  • d. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een hoogte tussen de 30 en 40 m verleend kan worden, dient door de aanvrager een windhinderonderzoek en een bezonningsonderzoek te worden overgelegd, waaruit blijkt dat:
    • 1. ten aanzien van wind voldaan wordt aan tenminste een matig windklimaat, zoals beschreven in NEN 8100;
    • 2. ten aanzien van bezonning voldaan wordt aan tenminste 2 uur zon per dag per woning in de periode van 21 april tot 21 augustus, met dien verstande dat als niet voldaan wordt aan de norm mitigerende maatregelen verplicht worden gesteld.
  • e. Het bevoegd gezag kan ter voorkoming van onevenredige windhinder en/of windgevaar en schaduwhinder nadere eisen stellen met betrekking tot de plaatsing, indeling en vormgeving van gebouwen met een hoogte van 30 meter of meer ter voorkoming of beperking van windhinder en/of schaduwhinder indien het onderzoek, zoals bedoeld onder d daartoe aanleiding geeft;
  • f. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag -tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', in hoofdstuk 3 of in de overige regels anders is bepaald - maximaal bedragen:
    Bouwhoogte  
  Van erf- en terreinafscheidingen niet grenzend aan openbaar toegankelijk gebied   2 m  
  Van voorzieningen voor de betreding van een dakterras   1,5 m  
  Van licht- en andere masten   15 m  
  Van geluidsschermen   8 m  
  Van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4 m  

Artikel 27 Parkeerregeling

27.1 Algemene parkeerregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang en de gebruiksfunctie van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, en deze parkeerruimte in stand wordt gehouden.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang en de gebruiksfunctie van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van fietsen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, en deze parkeerruimte in stand wordt gehouden.
27.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 27.1 onder b geldt niet voor een gebouw voor een woonfunctie, niet-zijnde een woonfunctie voor studenten of een woonfunctie voor zorg.

27.3 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.1:

  • a. indien het voldoen aan het bepaalde in lid 27.1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien en deze in stand wordt gehouden.
27.4 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 27.3 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. de woon- en leefsituatie.
27.5 Beleidsregels Nota Parkeernormen 2023

Het bevoegd gezag past het bepaalde in de leden 27.1, 27.3 en 27.4 toe met inachtneming van de beleidsregels uit de Nota parkeernormen 2023. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt bij de toetsing uitgegaan van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 28 Laden en lossen van goederen

 

28.1 Laden en lossen van goederen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang en de gebruiksfunctie van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen op het eigen terrein en deze laad- en losruimte in stand wordt gehouden.

28.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.1:

  • a. indien het voldoen aan het bepaalde in lid 1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; en/of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien en deze in stand wordt gehouden.
28.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in lid 28.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de openbare ruimte;
  • b. de parkeersituatie;
  • c. de woon- en leefsituatie.
28.4 Beleidsregels Nota Parkeernormen 2023

Het bevoegd gezag past het bepaalde in de leden 28.1, 28.2 en 28.3 toe met inachtneming van de beleidsregels uit de Nota parkeernormen 2023. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt bij de toetsing uitgegaan van de nieuwe of gewijzigde beleidsregels, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 29 Algemene gebruiksregels

29.1 Gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:

  • a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  • b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  • c. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
29.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 29.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de functie en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin, bagger en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de functie;
  • c. het uitoefenen van ondergeschikte horeca en ondersteunende horeca waaronder wordt verstaan dat het bvo gebruikt ten behoeve van die functie(s) niet meer mag bedragen dan 15% van het totale bvo van de hoofdfunctie(s) met een maximum bvo van 250 m²;
  • d. het uitoefenen van ondergeschikte detailhandel waaronder wordt verstaan dat het bvo gebruikt ten behoeve van die functie niet meer mag bedragen dan 15% van het totale bvo van de hoofdfunctie met een maximum bvo van 200 m²;
  • e. hetgeen in de artikelen 7.3.6 onder d en e en 8.3.6 onder f en g, is opgenomen, mits uit een stikstofdepositieplan blijkt dat de stikfstofemissie in de gebruiksfase onder de dan geldende wetgevingsnorm blijft.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

30.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 3 terzake reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% waarbij geldt dat de hoogtematen met maximaal 1 m mogen worden verhoogd;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde functiegrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • d. overschrijding van aangegeven grenzen van bouwvlakken, door luifels, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
  • e. het bouwen en gebruiken van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m3;
  • f. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen, waarbij geldt dat de hoogtematen van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 7 m mag bedragen;
  • g. overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van sirenemasten, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m,
30.2 Voorwaarden afwijken

Van de in lid 30.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. de verkeersafwikkeling ter plaatse;
  • d. en de woon- en leefsituatie.

Artikel 31 Wijzigingsregels

31.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid tbv overschrijding van functiegrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen functies te wijzigen ten behoeve van overschrijding van functiesgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van functies of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het functievlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

31.2 wetgevingzone - 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 2 (gebiedsbeschrijving) en met toepassing van Artikel 32 (procedurebepalingen), de maximale bouwhoogte bij de activiteiten zoals bedoeld in artikel 7 te wijzigen naar maximaal 70 m., onder de volgende voorwaarden:

  • 1. nieuwe hoogbouw houdt rekening met het bestaande silhouet van de TU- campus en concurreert niet met al aanwezige hoogteaccenten;
  • 2. er is ruimte voor maximaal twee hoogteaccenten met een maximale bouwhoogte van 70 m.;
  • 3. het gebouw vormt een waardevolle markering of oriëntatiepunt in het gebied.
  • 4. bestaande zichtlijnen vanaf snelweg A13 op de toren van de Nieuwe Kerk, worden vrijgehouden;
  • 5. hoogbouw ligt altijd in de tweede linie, op minimaal 100 m vanaf de rand van de weg, ten opzichte van de Rotterdamseweg;
  • 6. het hoogteaccent is altijd onderdeel van een groter bouwblok;
  • 7. het programma en de vormgeving van de begane grondlaag dragen bij aan de levendigheid op straatniveau;
  • 8. via onderzoek wordt onderbouwd dat er sprake blijft van een goed verblijfsklimaat in de directe omgeving, ten aanzien van hoogbouw, privacy, bezonning, uitzicht en windhinder.
31.3 wetgevingzone - 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 2 (gebiedsbeschrijving) en met toepassing van Artikel 32 (procedurebepalingen), de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte te wijzigen naar maximaal 40 m., onder de volgende voorwaarden:

  • 1. nieuwe hoogbouw houdt rekening met het bestaande silhouet van de TU- campus en concurreert niet met al aanwezige hoogteaccenten;
  • 2. het gebouw vormt een waardevolle markering of oriëntatiepunt in het gebied.
  • 3. bestaande zichtlijnen vanaf snelweg A13 op de toren van de Nieuwe Kerk, worden vrijgehouden;
  • 4. hoogbouw ligt altijd in de tweede linie, op minimaal 100 m vanaf de rand van de weg, ten opzichte van de Rotterdamseweg;
  • 5. het hoogteaccent is altijd onderdeel van een groter bouwblok;
  • 6. het programma en de vormgeving van de begane grondlaag dragen bij aan de levendigheid op straatniveau;
  • 7. via onderzoek wordt onderbouwd dat er sprake blijft van een goed verblijfsklimaat in de directe omgeving, ten aanzien van privacy, bezonning, uitzicht en windhinder.
31.4 Bevoegdheid vaststellen exploitatieplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij het wijzigen van een functie, een exploitatieplan of een daarmee vergelijkbaar publiekrechtelijk instrument voor kostenverhaal vast te stellen, dan wel te besluiten om in afwijking hiervan bij een besluit tot vaststelling van een wijziging geen exploitatieplan of een daarmee vergelijkbaar publiekrechtelijk instrument voor kostenverhaal vast te stellen.

Artikel 32 Procedurebepalingen

Bij het toepassen van wijzigingsbevoegdheden wordt de volgende procedure in acht genomen:

  • a. het voornemen van burgemeester en wethouders om toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid ligt met bijbehorende stukken, als ontwerp-besluit, gedurende zes weken ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
33.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Chw omgevingsplan TU Delft Campus Zuid