Plan: | Chw Bestemmingsplan Rijnhaven-Oost 2021 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | Chw Bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.OPrijnhavenoost21-VA02 |
Voor het gebied Rijnhaven Oost geldt het bestemmingsplan ‘Omgevingsplan Rijnhaven-Oost’ met verbrede reikwijdte op basis van de Crisis- en herstelwet. Het bestemmingsplan maakt transformatie van het bedrijventerrein naar een gemengd gebied met wonen, werken, bedrijvigheid en diverse andere voorzieningen mogelijk. In het plan uit 2018 blijft bestaande bedrijvigheid toegestaan. Dit betekent dat er rekening gehouden dient te worden met de milieubelasting van deze bedrijven vooral in de vorm van geluids- en geurcontouren. De aanwezigheid van de mengvoederfabriek en de zand- en grindhandel in het gebied zorgt er voor dat grote delen van het bedrijventerrein feitelijk niet naar wonen getransformeerd kunnen worden.
Inmiddels heeft de gemeente Alphen aan den Rijn door het Rijk een subsidie Woningbouwimpuls (WBI-subsidie) toegewezen gekregen ten behoeve van de ontwikkeling van het plan Havenfront binnen het plangebied Rijnhaven Oost. Dit plan voorziet in woningbouw op de gronden van onder andere de twee voornoemde bedrijven. De gemeente Alphen aan den Rijn wil met de onderhavige integrale herziening van het bestemmingsplan bedrijven op de gronden binnen het gebied Havenfront niet langer mogelijk maken en uitsluitend nog de gewenste functies (wonen en ondergeschikt daaraan andere voorzieningen) toestaan op de gronden. De in het bestemmingsplan opgenomen geluids- en geurcontouren worden als gevolg daarvan aangepast, zodat er feitelijk meer ruimte ontstaat voor woningbouw binnen de rest van het plangebied. De gemeente is hiertoe in overleg met de grondeigenaren/bedrijven in het gebied.
Daarnaast is vanwege een aantal redenen de huidige regeling niet meer passend bij de gewenste ontwikkeling van het gebied:
Het plangebied van dit bestemmingsplan beslaat het gehele plangebied van het bestemmingsplan ‘Omgevingsplan Rijnhaven-Oost’. Figuur 1.1 geeft het totale plangebied van deze herziening weer.
De westelijke plangrens voor bestemmingsplan Rijnhaven Oost ligt op de westelijke oever van het Rijnhavenbekken. Aan de zuidzijde wordt Rijnhaven Oost begrensd door de Eikenlaan. Aan de oostkant kent het een duidelijke begrenzing door de Prinses Margrietlaan, Stuyvesantlaan, het Heempad en de Van Foreestlaan. De noordgrens wordt gevormd door de Hoorn.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron:ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Omgevingsplan Rijnhaven-Oost'. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 november 2017. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vervolgens het bestemmingsplan op 13 december 2018 opnieuw in gewijzigde vorm vastgesteld. Vervolgens is naar aanleiding van de einduitspraak an de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingplan aangepast. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 juli 2019. Dat bestemmingsplan is opgesteld om Rijnhaven Oost te ontwikkelen tot een gemengd woon- werkmilieu met een maximum aantal woningen van 1120. In dit bestemmingsplan is voorzien in een juridische regeling in de vorm van een globaal eindplan om een flexibele transformatie naar een intensief stedelijk en duurzaam woon- werk- en recreatiegebied mogelijk te maken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 december 2023 uitspraak gedaan (202202939/1/R3). Het plan met identificatiecode NL.IMRO.0484.OPrijnhavenoost21-VA01 is daarmee grotendeels onherroepelijk geworden. Eén planonderdeel is vernietigd en de gemeenteraad is opgedragen om dit gebrek te herstellen. Ten uitvoer daarvan heeft de gemeenteraad op 25 januari 2024 een besluit genomen en de voorliggende versie met identificatiecode NL.IMRO.0484.OPrijnhavenoost21-VA02 vastgesteld. Hierin is het raadsbesluit verwerkt.
Deze integrale herziening vormt het juridische kader waarbinnen het plan Havenfront gerealiseerd kan worden en voor het overige sprake kan zijn van de organische ontwikkeling van een gemengd woon-werkgebied. Er worden maximaal 2.000 woningen mogelijk gemaakt in het totale plangebied. Omdat het 'Omgevingsplan Rijnhaven-Oost' op een vernieuwende manier is vormgegeven, is gekozen om qua plansystematiek en digitale vormgeving zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het geldende bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 betreft de inleiding van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 2 wordt het geldende beleidskader uiteengezet en vindt toetsing van de ontwikkeling hieraan plaats. Hoofdstuk 3 is een inventarisatie van de structuren van het plangebied en de ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige visie op het plangebied en de ontwikkeling Havenfront die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een beschrijving van de milieuaspecten en de toetsing aan sectorale wetgeving. In hoofdstuk 6 wordt de waterparagraaf beschreven. Hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving opgenomen, waarin de regels van het bestemmingsplan nader worden beschreven en toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
In het plangebied Rijnhaven Oost is sprake van een grotere gebiedstransformatie, waarbij wordt ingezet op intensivering en functieverbreding met meer woningen. Dit sluit aan bij het principe uit de NOVI om functies niet rigide uit elkaar te houden. Het project is in lijn met de NOVI.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de Rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De NOVI vervangt na inwerkingtreding de SVIR.
Toetsing
Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Toetsing
Het plangebied is indicatie aangemerkt als Romeinse Limes. In Artikel 2.13.4 is vastgelegd dat de kernkwaliteiten in provinciale verordeningen worden uitgewerkt en geobjectiveerd. De kernkwaliteiten mogen niet worden aangetast. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn:
De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
Figuur 2.1 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
De archeologische waarden worden beschermd. Er is geen strijdigheid met de regels in het Barro.
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen.
Toetsing
Het maximale woningaantal is in de huidige regeling begrensd op 1.120 woningen. Inmiddels is door de oplopende woningnood de wens om maximaal 2.000 woningen in het gebied mogelijk te maken. Het toevoegen van 880 woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Alle andere functies zijn al mogelijk op basis van het vigerende plan. Dit zijn geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied.
Gelet op het bovenstaande is hierna de woningbehoefte beschreven. Omdat het toevoegen van meer woningen leidt tot minder ruimte voor bedrijven, is in paragraaf 2.2.2 ook ingegaan op de compensatiebehoefte voor bedrijventerrein.
Beschrijving woningbehoefte
Rijnhaven-Oost kent deels een organische gebiedsontwikkeling. De invulling voor deelgebied Havenfront is bekend en betreft een brede mix aan appartementen, grondgebonden woningen en enkele waterwoningen. De exacte invulling in de rest van het plangebied is afhankelijk van initiatieven.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Alphen aan den Rijn binnen de regio Holland Rijnland.
Woningbehoefteraming (WBR 2021)
De behoefte blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR). Bij de bepaling van de behoefte (gewenste woningvoorraadgroei) wordt gewerkt met twee demografisch gestuurde ramingen: 'binnenlands migratiesaldo nul' (WBR) en 'binnenlands migratiesaldo trendmatig' (TR). De provincie stelt eens in de drie jaren het hoogste aantal woningen per regio vast als standaard voor de onderbouwing van de woningbehoefte.
Uit de actuele provinciale Woningbehoefteraming blijkt dat de woningbehoefte in de regio Holland Rijnland groter is dan in 2019 was berekend. In de periode 2020 - 2030 waren op basis van de Trendraming meer dan 24.000 woningen nodig, waarvan 4.590 in de gemeente Alphen aan den Rijn.
De provincie Zuid-Holland heeft onderzocht hoeveel extra woningen er in Zuid-Holland nodig zijn in de periode 2021 tot en met 2030 om in de verwachte vraag aan woningen te voorzien. Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de regio behoefte is aan 27.450 woningen. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente ook meer woningen nodig zijn. Bovendien is een deel van de behoefte nog niet toebedeeld aan woonregio's.
Figuur 2.2. Gewenste woningvoorraadtoename Holland Rijnland en Alphen aan den Rijn (bron: WBR, 2021)
Er moet ook rekening worden gehouden met planuitval. De provincie gaat ervan uit dat er 30% meer woningen moeten worden gepland om uiteindelijk in 100% van de behoefte te kunnen voorzien.
Woondeal zuidelijke Randstad (2019)
In de Woondeal zuidelijke Randstad is afgesproken dat het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten in de regio samen optrekken om de woningbouwproductie te versnellen. Gezien de hoge woningbehoefte hebben alle gemeenten in de zuidelijke Randstad een woningbouwopgave. Om de druk op de woningmarkt te verminderen, moeten er in de periode tot 2025 100.000 woningen extra bijkomen in de zuidelijke Randstad, oplopend tot 230.000 in 2040.
Regionaal beleid
Met de Regionale Woonagenda Holland Rijnland willen de gemeenten de woningmarkt versterken. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
Bij de Woonagenda is een planlijst opgenomen met het woningbouwprogramma van de regio Holland Rijnland. Met de aanvaarding van de regionale Woonagenda door Gedeputeerde Staten is de behoefte aan en de regionale afstemming van het woningbouwprogramma in de bestemmingsplannen verantwoord.
Over de woningbehoefte, en de invulling ervan, heeft regionale afstemming plaatsgevonden. Hierbij baseert de woonregio zich op de provinciale woningbehoefteprognose, waarbij de regio, conform het uitgangspunt van de provincie, rekening houdt met 30% planuitval.
Op dit moment zijn voor het plangebied 1.838 woningen opgenomen in de regionale planlijst. Dit is exclusief de woningen die al zijn gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland heeft ingestemd met het regionale woningbouwprogramma voor Holland-Rijnland.
De Alphense Woonagenda
De Alphense Woonagenda legt de woonvisie voor de periode tot en met 2025 vast. De Woonagenda bevat zeven woonkwaliteiten die onderscheidend zijn voor prettig wonen in Alphen aan den Rijn; nu en in de toekomst:
De volgende vijf thema's vormen de rode draad bij de uitwerking van de bovenstaande zeven woonkwaliteiten:
Bovenstaande thema's vormen dan ook de speerpunten van de woonvisie van de gemeente Alphen aan den Rijn.
De vijf thema's uit de Alphense Woonagenda zijn uitgangspunt geweest voor de ontwikkeling van het plan Havenfront waarvoor de gemeente inmiddels een subsidie Woningbouwimpuls heeft toegekend gekregen.
Uitgangspunt bij de subsidieaanvraag was dat er 668 woningen gerealiseerd worden in Havenfront:
Buiten het projectgebied Havenfront ontstaat door het wegnemen van de hindercontouren ruimte voor extra woningen. Voor ontwikkeling van deze woningen zet de gemeente in op facilitaire planologie, waarbij de regels uit de Woonagenda en doelgroepenverordening ook van toepassing zijn.
Hiermee kan gesteld worden dat sprake is van de realisatie van een woningvoorraad in het plangebied met toekomstwaarde. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de speerpunten uit de Alphense Woonagenda.
Alphense Woningmarktstrategie 2019-2022
De druk op de woningmarkt loopt snel op, waardoor steeds meer inwoners zichzelf niet meer kunnen redden op de woningmarkt. Mede door een laag inkomen en onvoldoende zelfredzaamheid zijn bepaalde inwoners niet in staat om langer zelfstandig te wonen. De woningmarktstrategie moet een oplossing bieden om weer enige dynamiek op de Alphense woningmarkt te krijgen. In deze strategie wordt door middel van drie lijnen het verschil tussen vraag en aanbod op de korte en lange termijn verkleind:
De woningmarktstrategie is gebaseerd op cijfers uit 2019. Inmiddels zijn er actuelere cijfers voorhanden (Woningmarktverkenning 2020). Daarom zijn deze hierna gehanteerd.
Woningmarktverkenning Alphen aan den Rijn 2020 (maart 2021)
Kwantitatieve behoefte
Om inzicht te geven in de verwachte woningbehoefte maakt de gemeente gebruik van bevolkings- en huishoudensprognoses. De groei van de gemeente Alphen aan den Rijn wordt sterk bepaald door de ontwikkeling van het binnenlands migratiesaldo. In de afgelopen jaren is deze sterk toegenomen en wijkt deze af van de ontwikkeling in de jaren daarvoor. Vanwege de onzekerheden die samenhangen met de ontwikkeling van het migratiesaldo gaat de gemeente uit van drie prognosescenario’s. Hierbij wordt aangesloten bij de twee prognosescenario’s van de provincie Zuid-Holland: de woningbehoefteraming (WBR) en de trendraming (TR). Daarnaast is een aanvullend scenario doorgerekend op basis van de migratieontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar, scenario ‘migratietrend’.
De WBR geldt als absoluut minimum en geeft een indicatie van de opgave om in de eigen behoefte te voorzien. De scenario’s TR en Migratietrend geven de bandbreedte van de verwachte woningbehoefte weer op basis van de huidige marktontwikkelingen. Deze ziet de gemeente dan ook als realistische scenario’s voor de komende jaren.
Afhankelijk van het scenario groeit de bevolking van Alphen aan den Rijn met +7.130 (TR) tot +8.930 (Migratietrend) in de periode tot 2030. Na 2030 blijft in alle scenario’s de bevolking groeien, variërend van +10.930 tot +13.080 personen.
Door de vergijzing verandert de samenstelling van de bevolking. In de komende tien jaar neemt het aantal 65-plussers toe en dan met name de groep van 75 jaar en ouder.
Het aantal huishoudens groeit met +5.010 tot +5.820 in de periode tot 2030. Dit is een jaarlijkse groei van gemiddeld 455 tot 530 huishoudens per jaar. In alle scenario’s blijft het aantal huishoudens groeien tot 2040.
Het scenario Migratietrend is ook indicatief vertaald naar de kernen. Hieruit blijkt dat het aantal huishoudens in de stad Alphen aan den Rijn toeneemt naar 35.460 (een toename van 3.910 huishoudens).
Figuur 2.3. Huishoudensontwikkeling per kern (Bron: Woningmarktverkenning Alphen aan den Rijn 2020)
Kwalitatieve behoefte
Tot 2030 zijn er afhankelijk van het demografische scenario tussen de 1.740 en 2.130 huurwoningen nodig. Hiervan zijn 1.300 tot 1.450 huurwoningen in het sociale prijssegment. De vraag naar vrije sectorhuurwoningen richt zich met name op toevoeging in het prijssegment tussen €730 en circa €900. Circa 80% van de huishoudens op zoek naar een vrije sector huurwoning zoekt in deze prijsklasse. Dit is een segment dat momenteel ontbreekt in Alphen. In absolute zin ligt de gewenste toevoeging in het scenario Migratie op circa 550 woningen in dit segment. De overige 20% zoekt in de prijsklasse boven de € 900.
In dezelfde periode is de behoefte aan koopwoningen geraamd op een toevoeging van ruim 3.270 tot 3.690 woningen.
In de huursector zien we een verschuiving plaatsvinden van grondgebonden (eengezins)woningen naar huurappartementen. De behoefte aan (grotere) eengezinswoningen neemt af door afname van het aantal gezinnen en toename van het aantal kleine (oudere) huishoudens.
De vraag naar appartementen zit zowel in de huur- als de koopsector. Deze vraag is in sterke mate afkomstig van jonge huishoudens en ‘jonge’ senioren. De eerste groep richt zich met name op dit segment vanuit het oogpunt van betaalbaarheid. De tweede groep met name vanuit gemak en comfort.
Er blijft in de komende jaren toevoeging gewenst aan koop rijwoningen. Dit speelt in op de behoefte van tweepersoonshuishoudens die willen doorstromen naar een koopwoning en (jonge) gezinnen. Daarnaast is er in iets mindere mate behoefte aan toevoeging van grotere woningen als twee-onder-een- kap en vrijstaande woningen.
Er is een aanzienlijke vraag naar betaalbare koopwoningen. In totaal geeft circa 18% van de woningzoekenden aan op zoek te zijn naar een koopwoning tot €200.000. De gewenste toevoeging is circa 575 tot 650 woningen.
Figuur 2.4. Kwalitatieve woningbehoefte (Bron: Woningmarktverkenning)
Op basis van de huidige samenstelling van de woningvoorraad in de kernen, de mate van vergrijzing en verhuisbewegingen in de kernen is een inschatting gemaakt van de kwalitatieve behoefte per kern. Dit is in de volgende tabel schematisch weergegeven.
Figuur 2.5. Kwalitatieve woningbehoefte per kern (Bron: Woningmarktverkenning Alphen aan den Rijn 2020)
In de stad Alphen aan den Rijn ligt een relatief brede opgave zowel in kwantiteit als kwaliteit. Het gaat enerzijds om toevoeging van geschikte huurappartementen voor huisvesting van ouderen. Anderzijds is er een aanzienlijke behoefte aan toevoeging van koopwoningen. Het gaat hierbij met name om toevoeging van rijwoningen en twee-onder-eenkapwoningen. Toevoeging van vrije sector huurwoningen lijkt het meest kansrijk in Alphen. Daarnaast is er een relatief grote vraag naar koopappartementen.
Plancapaciteit
Binnen de gemeente is slechts harde plancapaciteit voor 779 woningen. Gelet op de woningbehoefte is het noodzakelijk om zachte plannen om te zetten in harde plancapaciteit, zodat deze woningen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd.
Figuur 2.6 Plancapaciteit (aangeleverd t.b.v. provinciale planmonitor, bron: gemeente)
In de vastgestelde provinciale planmonitor is Rijnhaven-Oost opgenomen met 1.838 woningen. Een deel hiervan is reeds mogelijk in het huidige bestemmingsplan (buiten de geurcontour) en reeds harde plancapaciteit.
Verordening doelgroepen woningbouw Alphen aan den Rijn 2018
Het is zaak om voldoende betaalbare woningen te realiseren, zowel in het koop- als huursegment. De doelgroepenverordening maakt het mogelijk om in bestemmingsplannen een bepaald percentage sociale huur, middeldure huur en goedkope koop vast te leggen. Voor middeldure huurwoningen is ook de maximale huurprijs vastgelegd. De aanvangshuur voor middeldure huurwoningen en de koopprijs van goedkope koopwoningen zijn gebaseerd op wat de doelgroep van dit beleid kan betalen. Sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen moeten gedurende een termijn van 20 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar blijven.
De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.
De provincie heeft in haar visie opgenomen dat vraag en aanbod van woningen kwantitatief en kwalitatief in balans moeten zijn. Met behulp van woonmilieus wordt de (ruimtelijke) kwaliteit van verschillende typen wijken en buurten onderscheiden. Hiermee kunnen gemeenten sturen op de kwaliteit van de nieuw geplande en bestaande woon/leefomgevingen om zo het kwalitatieve aanbod in balans te brengen met de kwalitatieve vraag.
Toetsing
Met de transformatie van een bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied wordt binnenstedelijke ruimte beter benut. Dit geeft invulling aan de visie.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Toetsing artikel 6.9
De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 lid 3 sub 1 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Het plangebied is op de laag van de stedelijke occupatie aangemerkt als 'steden en dorpen'.
Figuur 2.7 Kaart Laag van de stedelijke occupatie
Richtpunten:
Een deel van het plangebied is op de laag van de beleving aangemerkt als Romeinse limes. De Hoorn is aangemerkt als fiets- en wandelroute.
Figuur 2.8 Kaart Laag van de beleving
Richtpunt voor de limes is:
Richtpunten voor fiets- en wandelroutes :
In de plannen wordt rekening gehouden met bovenstaande richtpunten. Gelet op de huidige gebiedsidentiteit is sprake van transformeren. Daarom wordt gewerkt met een integraal ruimtelijk kader in de vorm van het Gebiedsbeleid Rijnhaven Oost.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 2.1.4. De locatie ligt binnen bestaand stadsgebied.
Artikel 6.12 Bedrijven
Toetsing
Figuur 2.9 Bedrijventerreinen (Bron: Programma ruimte)
Compensatie bedrijventerrein
Het terrein is in het Programma ruimte aangemerkt als bedrijventerrein. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 schept de provincie de mogelijkheid van transformatie en functiemenging, om beter te kunnen inspelen op de vraag, onder andere naar gemengde woon-werkmilieus en vestigingsplaatsen voor 'new economy'. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet worden geschaad.
Bij transformatie van terreinen met categorie 3 en hoger dient de gemeente in het bestemmingsplan aan te geven of het, gelet op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, noodzakelijk is binnen de regio te voorzien in compensatie van het bedrijventerrein, en zo ja, waar die compensatie zal plaatsvinden.
Met dit omgevingsplan wordt een verkleuring van Rijnhaven Oost tot nieuw stedelijk woon, werk en verblijfsgebied mogelijk gemaakt. Afhankelijk van de bewegingen in de markt, zal de komende jaren een deel van het bedrijventerreinen dat nu gericht is op bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 een andere functie krijgen. De verkleuring van het gebied vraagt niet om uitbreiding van bedrijventerreinen in de gemeente.
Meer specifiek wordt opgemerkt dat er ten opzichte van het huidige bestemmingsplan twee voor dit aspect relevante wijzigingen worden doorgevoerd. Deze hebben betrekking op het projectgebied Havenfront (HF) en het deelgebied Foreestlaan Zuid (FZ).
Figuur 2.10. Deelgebieden
Voor het deelgebied Havenfront geldt in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Transformatie waarbinnen bedrijven waren toegestaan. Het gebied wordt met het onderhavige bestemmingsplan bestemd voor Wonen waarbij (industriële) bedrijven niet langer zijn toegestaan. Met dit nieuwe bestemmingsplan ontstaat er wel de mogelijkheid van een nieuw woon-werk landschap, waarin kleinschalige kantoren en een gebiedsversterkende mix van dienstverlening en startende ondernemers meer de ruimte krijgt dan voorheen. Dit type werklandschap ontbreekt nu binnen Alphen aan den Rijn, en is daarmee een versterking voor werkgelegenheid en het bevorderen van jong ondernemerschap.
Binnen dit gebied bevinden zich enkele bedrijven met een milieucategorie 3.1 of hoger. De oppervlakte van deze bedrijven samen bedraagt 11.600 m². Voor de oppervlakte van 1 bedrijf, een mengvoederbedrijf met een oppervlakte van 4.250 m² zijn reeds met de provincie Zuid-Holland afspraken gemaakt over compensatie op bedrijventerrein Hoogewaard. Op bedrijventerrein Hoogewaard komt extra bedrijventerrein beschikbaar voor compensatie door middel van het principe 'beter benutten". Uitgegaan wordt van de volgende toename:
Ruimte voor soort bedrijvigheid | Voor uitvoering project | Na uitvoering project | |
Milieuvriendelijke bedrijven (cat. 1-3) | 3 ha | 4 tot 7 ha | |
Milieuhinderlijke bedrijven (cat. 4-6) | 37 ha | 41 tot 45 ha |
Naast de beschikbare m² door middel van het principe 'beter benutten", wordt 2 tot 4 ha extra bedrijventerreinareaal toegevoegd op bedrijventerrein Hoogewaard. Daarnaast is in 2021 ca. 2 hectare toegevoegd en uitgegeven. Het betreft gronden die nu een agrarische bestemming hebben en waar in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar bedrijventerrein op ligt. In de nieuwe gemeentelijke Bedrijventerreinenstrategie is de extra 4 ha bedrijventerrein opgenomen. Het extra bedrijvenareaal is deels bedoeld voor bedrijven in maximaal categorie 3.2 en 4.1. Daarnaast wordt er circa 6,5 ha (maximaal milieucategorie 3.2.) bedrijvenareaal toegevoegd op bedrijventerrein Rijnpark. Ook dit is opgenomen in de nieuwe gemeentelijke Bedrijventerreinenstrategie.
Uit het bovenstaande blijkt dat de volledige oppervlakte van 11.600 m² aan bedrijven die door transformatie van Havenfront naar woongebied, verdwijnt, wordt gecompenseerd door enerzijds 'beter benutten" en anderzijds door de toevoeging van nieuw bedrijvenareaal.
Het deelgebied Foreestlaan Zuid heeft in het huidige bestemmingsplan de functie Transformatie, waarbij Wonen niet is toegestaan. Het uitgangspunt voor het onderhavige bestemmingsplan is dat de activiteit Wonen wordt toegevoegd aan de toegestane functies in dit deelgebied. De mogelijkheid om een bedrijf te exploiteren binnen dit gebied blijft ook bestaan. In het deelgebied zijn drie bedrijven aanwezig met een milieucategorie 3.1 of hoger met een gezamenlijke totale oppervlakte van circa 3.100 m². Voor het huidige bestemmingsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat voor de gebieden met de Transformatiefunctie, waar Wonen is toegestaan, geen compensatie benodigd is. Analoog aan die redenering is ook voor dit gebied geen compensatie benodigd zijn.
Watergebonden bedrijvigheid
Hoewel het in het plangebied aanwezige mengvoederbedrijf al jaren geen watergebonden activiteiten heeft, wordt de bedrijfslocatie vanwege de ligging aan een kade toch als watergebonden beschouwd. Het te verplaatsen mengvoederbedrijf en de zand- en grindhandel (watergebonden bedrijvigheid) betreffen in totaal 0,77 hectare. Compensatie hiervoor kan gevonden worden in de toename van de watergebonden bedrijvigheid in Alphen aan den Rijn met circa 1,9 ha/8 watergebonden bedrijven in de afgelopen jaren, door het beter benutten van bestaande locaties. In het kader van de transformatieopgave van Rijnhaven-Oost zijn namelijk maatregelen getroffen die de toegankelijkheid van de haven hebben verbeterd en er toe hebben geleid dat er meer watergebonden bedrijvigheid/locaties zijn ontwikkeld. Conform de provinciale omgevingsverordening is daarmee gecompenseerd voor de watergebonden bedrijven (0,77 ha) door het beter benutten van bestaande locaties aan het water (1,9 ha) in Alphen aan den Rijn.
Crisis- en herstelwet
Voor zover het bovenstaande ten aanzien van de compensatie van reguliere en watergebonden bedrijfsgronden niet past binnen de regels van dde Omgevingsverordening, wordt opgemerkt dat kan worden afgeweken van de regels in de verordening indien er sprake is van een op grond van de Crisis- en herstelwet aangewezen plangebied en provinciale belangen niet worden geschaad. Het onderhavige bestemmingsplan voldoet hieraan, gelet op de toegekende status op grond van de Crisis- en herstelwet en de hierboven gegeven onderbouwing.
Er zijn goede redenen om met verwijzing naar artikel 6.35 af te wijken. Er is (deels) gekozen voor de optie “beter benutten' waarmee in ruime mate compensatie plaatsvindt. Hiermee worden de provinciale belangen niet onevenredig geschaad. Daarnaast worden meer provinciale belangen gediend met de transformatie (woningbouw/volkshuisvestelijke belangen).
Artikel 6.13 Detailhandel
Toetsing
Uitgangspunt van het provinciaal detailhandelsbeleid is dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken. Buiten de centra kan alleen ruimte worden geboden aan specifieke branches van detailhandel ('perifere detailhandel') of, onder voorwaarden, een aantal vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse goederen. Het bestemmingsplan staat in beginsel geen nieuwe detailhandel toe. Het bestemmingsplan biedt meer flexibiliteit voor reeds aanwezige volumineuze detailhandel in het gebied. De toegestane oppervlakte kan worden uitgewisseld tussen de verschillende deelgebieden. Deze flexibiliteit is nodig om ruimte te kunnen bieden aan de woningbouwopgave in het gebied. Om 2.000 woningen in het gebied te kunnen realiseren in combinatie met de wens om de m2's volumineuze detailhandel voor het plangebied te behouden, is het nodig om de toegestane aantal m2's volumineuze detailhandel te kunnen verschuiven over (delen van het) plangebied. Daarbij is het niet de intentie om het toegestane aantal m2's volumineuze detailhandel te vergroten. Ook is het van belang om het aandeel aanwezige detailhandel in volumineuze woongoederen te beperken. Deze categorie is immers uitsluitend toegestaan op een daarvoor aangewezen PDV-locatie. Hiermee wordt in beperkte mate afgeweken van de provinciale omgevingsverordening, die deze schuifruimte niet biedt, maar betreft het een regeling die passend is binnen de doelstelling van de verordening, omdat het totaal aantal m2's dat is toegestaan niet wordt vergroot. Zowel in artikel 6.34 als 6.35 van de provinciale omgevingsverordening wordt de mogelijkheid geboden voor maatwerk, indien de provinciale belangen niet in het geding zijn. Dat is hier het geval. Daarbij is van belang om te noemen dat gekozen is voor een bestemmingsplan onder de Crisis- en herstelwet, juist om ruimte te bieden aan organische gebiedsontwikkeling, waarbij flexibiliteit van groot belang is, omdat niet op voorhand is te zeggen waar welke functie zal worden gerealiseerd. Met deze flexibiliteit wordt dus optimaal ruimte geboden voor een organische ontwikkeling naar een woon-werkgebied.
In de Transformatievisie Oude Rijnzone wordt de transformatieopgave voor de Oude Rijnzone uitgewerkt. Het gaat daarbij om het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Dit in combinatie met een goed samenhangend infrastructureel en stedelijk netwerk. Dit netwerk strekt zich uit van Woerden in het oosten via Bodegraven en Alphen naar Groenendijk in het westen.
Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers. Dit door het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiervoor zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid en het herstellen van de relaties tussen bebouwing en groen. Hiervoor kunnen kernen zeer beperkt uitbreiden. Een belangrijk deel van de benodigde ruimte wordt echter gevonden in een herschikking van functies. Denk hierbij aan voormalige agrarische bedrijven en het verdwijnen van watergebonden bedrijvigheid.
Om aan de extra vraag naar ruimte in een ander deel van de Rijnstreek te voldoen is ten oosten van Alphen aan den Rijn de contour aangepast. In aansluiting op de overslagterminal en het daar aangrenzende bedrijventerrein kunnen bedrijven worden ondergebracht die ruimte moeten maken voor herstructureringsprojecten elders in de gemeente of de regio.
Toetsing
De beoogde transformatie naar hoogstedelijk wonen is al in 2007 in deze visie vastgelegd.
In navolging van de SER-ladder wordt ingezet op de herstructurering van bedrijventerreinen om de noodzaak voor de aanleg van nieuwe terreinen zoveel mogelijk te beperken. Er worden pas nieuwe terreinen ontwikkeld wanneer met herstructurering en regionale samenwerking onvoldoende vestigingsruimte voor bedrijven kan worden gecreëerd. Ten aanzien van herstructurering van bedrijventerreinen wordt ook aangesloten bij de afspraken zoals die zijn opgenomen in de regionale Samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone.
Toetsing
Het plangebied is aangemerkt als transformatiegebied. Voor de verplaatsingsvraag wordt eerst gekeken naar inbreiding en herstructurering van de andere bestaande terreinen.
Voor Alphen aan den Rijn zijn in deze strategie de volgende punten vastgelegd:
In de strategie is vastgelegd dat Alphen aan den Rijn de bestaande, uitgeefbare bedrijventerreinen (waaronder Hoorn-West) wil behouden ten behoeve van de (huidige en geraamde) ruimtebehoefte van MKB-bedrijvigheid in de gemeente. Ook is in de Holland-Rijnland strategie Steekterpoort II voorzien als grootschalig logistiek bedrijventerrein.
Toetsing
Met de belangrijkste punten uit de Hoofdlijnenstrategie Bedrijventerreinen Holland Rijnland 2019 wordt door de gemeente toegewerkt naar een nieuwe bedrijventerreinenstrategie voor de gemeente Alphen aan den Rijn. Hierin zal de transformatie van Rijhaven Oost uitgangspunt zijn.
Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031 vastgesteld. Voor Rijnhaven Oost is het volgende relevant.
Alphen aan den Rijn is een intense stad met zorgvuldig ingepaste ruimtelijke ontwikkelingen en een diversiteit aan leefstijlen, functies en voorzieningen. De intense stad heeft een regionale functie voor stedelijke voorzieningen. De voorzieningen zijn geconcentreerd in de integrale ontwikkelzone, die loopt van Rijnhaven, via het Bospark, de Stationsomgeving en het Stadshart naar het Zegerslootgebied.
Rijnhaven kent door de combinatie van wonen en werken met een passantenhaven, leisurefaciliteiten en waterrecreatie een attractieve uitstraling. De passantenhaven is een gewild en druk knooppunt in het nautisch netwerk.
De ontwerp-omgevingsvisie zal de structuurvisie (zie paragraaf 2.3.1.) gaan vervangen. In de ontwerp-omgevingsvisie wordt uitgegaan van een levendig gemengd stedelijk gebied voor Rijnhaven.
Aan de basis van de transformatie van Rijnhaven Oost ligt de Rijnhavenwijzer. In dit document schetst de gemeente de kaders en ambities voor het gebied op hoofdlijnen.
Rijnhaven staat aan de vooravond van een ruimtelijke en functionele verandering. Waar nu de nadruk ligt op werken zal de omgeving van de Rijnhaven geleidelijk aan verder transformeren naar een gemengd woonwerkmilieu. Hier is plaats voor nieuwe concepten in werken, wonen, leren en vrijetijdsbesteding. De grootste verandering zal plaatsvinden in Rijnhaven-oost. Een cadeautje hierbij is de bestaande haven, welke in beeld en gebruik de belangrijkste identiteitsdrager van het gebied is. Met een hernieuwd gebruik van de haven door de stad legt Alphen een verbinding tussen de stad en het water.
Het proces van transformatie zal een geleidelijk verloop kennen, waarin oud en nieuw naast elkaar moeten kunnen functioneren, en waarin ruimte is voor spontaniteit en plannen ondernemers of eigenaren. Rijnhaven vraagt van de bestaande en nieuwe gebruikers een pioniersgeest, die niet bang is voor dynamiek en rauwe randjes bedrijfsterrein, waar het spannend en avontuurlijk kan zijn.
Deze beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen a/d Rijn 2010-2020 is niet meer up to date. De gemeente Alphen aan den Rijn werkt aan een nieuwe lokale bedrijventerreinenstrategie voor de gemeente. Deze strategie wordt eind 2021 in de raad behandeld. Deze beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen a/d Rijn 2010-2020 is niet meer up to date. De nieuwe lokale bedrijventerreinenstrategie zal voortbouwen op de Hoofdlijnenstrategie Bedrijventerreinen Holland Rijnland 2019. In deze regionale bedrijventerreinenstrategie is ook strategie voor de Rijnstreek inclusief Alphen aan den Rijn opgenomen en beschreven.
Alphen aan den Rijn beschikt op hoofdlijnen over een vrij heldere retailstructuur met het recreatieve Stadshart, vier boodschappencentra en twee concentraties van grootschalige detailhandel. De winkelgebieden hebben een verschillend verzorgingsniveau.
De uitbreidingsruimte in winkelvoorzieningen is in Alphen aan den Rijn gering, wat betekent dat er per situatie bekeken moet worden of nieuwe winkelplannen toegestaan kunnen worden. Door middel van de detailhandelsvisie kunnen nieuwe winkelplannen worden beoordeeld op hun effecten en de mate waarin zij de bestaande winkelstructuur beïnvloeden. Het doel hierbij is om de bestaande structuur intact te laten en waar mogelijk aan te vullen of te versterken.
Internet(detailhandel)
De detailhandel verandert snel. Het winkelgedrag wordt complexer en de consument steeds kritischer. De consument wil op elk gewenst moment en via elk gewenst kanaal (of een combinatie van kanalen) toegang hebben tot zijn favoriete merken en producten. Er is sprake van een verschuiving in aankoopkanaal: van traditionele winkel naar internetwinkel. Naast de opkomst van internet zijn vergrijzing, schaalvergroting en brancheverbreding de belangrijkste trends.
De gemeente Alphen aan den Rijn wil inspelen op deze trends en een duurzaam ruimtelijk beleid inzetten waarbij niet louter bestaande centra worden beschermd, maar vooral ruimte bieden aan de veranderende consumentenvraag.
Tegelijkertijd zien we bedrijventerreinen verkleuren: enerzijds minder industrie en nijverheid, anderzijds meer bedrijven met 'kantoorachtige' werkzaamheden. Het onderscheid tussen bedrijventerreinen en het overige stedelijk gebied wordt steeds kleiner. Naast bedrijfsruimte, verkleuren bedrijventerreinen met kantoren en detailhandel. Landelijk en ook in Alphen aan den Rijn is het uitgangspunt dat detailhandel niet op een bedrijventerrein thuis hoort. Aan dit principe wordt niet getornd, maar de groei van het aantal internetwinkels en afhaalpunten is goed te zien.
Internetwinkels kunnen worden uitgesplitst naar publiekgericht en niet-publieksgericht. Dit laatste mag overal binnen het plangebied. Dit gold ook altijd al voor de traditionele postorderbedrijven die tegenwoordig eigenlijk nog uitsluitend via internet hun goederen aanbieden.
Volumineuze detailhandel
De gemeente wil de Alphense detailhandelsstructuur behouden en versterken. De detailhandel die nu is gevestigd op Rijnhaven-Oost wil men blijvend de ruimte geven. Er is echter geen plaats voor uitbreiding van overige (volumineuze) detailhandel. Een uitzondering op deze hoofdregel wordt gevormd door de mogelijkheid om in het omgevingsplan de 1000 m² die in het huidige bedoeld was voor watergebonden volumineuze detailhandel te voegen bij de totale toegestane bestaande volumineuze detailhandel. Deze mogelijkheid wordt in het plan geboden vanwege de kansen die dit biedt voor het gebied vanwege de geschiktheid van het gebied voor dergelijke detailhandel.
Voor het overige is in Rijnhaven Oost uitsluitend watersportgebonden detailhandel toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m², een buurt- of gemakswinkel van maximaal 50m2 en de bestaande aanwezige perifere (niet-volumineuze) detailhandel.
Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn' vastgesteld. Het hoofddoel van dit gemeentelijke EV-beleid is het vaststellen van concrete kaders waardoor in Alphen aan den Rijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningverlening op een verantwoorde manier wordt omgegaan met externe veiligheid. Met het EV-beleid geeft Alphen aan den Rijn verdere invulling aan de ambitie om een duurzaam veilige gemeente te zijn, waar mensen kunnen wonen, werken en leven zonder onnodig of onwetend aan externe veiligheidsrisico's te worden blootgesteld.
De 'Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn' kent een gebiedsgerichte aanpak. Hierin is voor het bedrijventerrein Rijnhaven Oost het volgende kader opgenomen (paragraaf 4.2.3):
Rijnhaven Oost
|
||||||||
Profiel | Gemengd gebied (wonen/bedrijven/recreatie/innovatieve projecten) | |||||||
Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan | Nee, uitgesloten middels omgevingsplan Geen risicovolle bedrijven aanwezig | |||||||
Ruimtelijke ontwikkelingen | Kwetsbare objecten toegestaan Functies voor niet of verminderd zelfredzame personen toegestaan In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3 | |||||||
Tabel 1: Planologisch kader uit EV beleid Alphen aan den Rijn
De volgende maatregelen zijn relevant in het kader van externe veiligheid:
"Alphen aan den Rijn duurzaam bereikbaar"
De visie beschrijft het wensbeeld van de toekomstige verkeersstructuur in de stad Alphen aan den Rijn. Het is een uitwerking van het door de gemeenteraad gekozen scenario Stadsring (Scenario 2).
Met het vaststellen van de visie wordt de opgave voor de toekomstige verkeersstructuur voor het stedelijke gebied van Alphen aan den Rijn duidelijk. Voor de realisering van de visie zal een verdere uitwerking plaatsvinden in een Realisatiestrategie met aandacht voor de fasering en uitvoerbaarheid van de maatregelen, de budgettaire mogelijkheden en de kansen, die zich voordoen bij herstructurering, vernieuwingsprojecten en onderhoud.
De visie is gebaseerd op het scenario Stadsring. Hierin leidt een geheel aan maatregelen waaronder de rondweg het autoverkeer meer en eerder naar de randen van de stad en wordt het fietsgebruik bevordert op de korte verplaatsingen. De concurrentiepositie van de fiets ten opzichte van de auto neemt toe.
Algemene structuur
Door Rijnhaven-Oost lopen de Eikenlaan en Hoorn als centrale oost-west gerichte verkeersassen. Het gebied kent ook twee noord-zuid gerichte assen, te weten de Prinses Margrietlaan en van Foreestlaan.
Over de gehele lengte van het bedrijfsterrein Rijnhaven loopt aan de zuidkant een spoorlijn annex groenestrook. Deze scheidt het bedrijfsterrein Rijnhaven en Molenwetering van elkaar. Aan de noordkant loopt over de gehele lengte van het bedrijfsterrein de Oude Rijn. Deze scheidt het bedrijfsterrein Rijnhaven van de polder Gnephoek.
Auto
Het bedrijfsterrein heeft door zijn ligging in nabijheid van de N11 een goede ontsluiting op het regionale en landelijke wegennet.
De belangrijkste infrastructurele ontwikkelingen in het gebied zullen zich de komende jaren afspelen rondom de Leidse Schouw en Maximabrug. Hier zijn een ongelijkvloerse spoorwegkruising, een ongelijkvloerse kruising met de N11 en een oeververbinding over de Oude Rijn wenselijk. Dit om:
Rijnhaven krijgt hierbij via de Genielaan een directe aansluiting op de Maximabrug.
De Eikenlaan is een belangrijke in- en uitgaande route voor het centrum en omliggende woonwijken in Alphen a/d Rijn. Hiernaast is het de ontsluitingsweg voor het gehele bedrijfsterrein. Een goede doorstroming is dan ook erg belangrijk. De laatste jaren is de doorstroming van het autoverkeer op de Eikenlaan echter afgenomen en de verkeersonveiligheid toegenomen. Dit door de vele in- en uitritten van bedrijven direct op de Eikenlaan en de afwezigheid van een middenberm. Het afslaande verkeer naar bedrijven zorgt voor een onrustig verkeersbeeld op de Eikenlaan. Onverwacht en plotseling remmen voor afslaande voertuigen naar de ter weerszijde gelegen bedrijven en zijwegen zorgt voor onoverzichtelijke en onveilige situaties. Dit is ook het geval als een vrachtwagen op de Eikenlaan manoeuvreert om achteruit een inrit in te steken naar een bedrijf. De toenemende intensiteit op de Eikenlaan maakt dat het oprijden van de weg vanaf de bedrijven lastiger wordt. Hierdoor zal de automobilist geneigd zijn om ook de relatief kleine ruimtes tussen (vracht)auto's proberen te gebruiken om de Eikenlaan op te draaien. Dit zorgt voor verkeersonveiligheid. Daarom zal de komende jaren naar een in- en uitritsaneringsprogramma worden gekeken. Waar mogelijk worden in- en uitritten gecombineerd en verplaatst naar een zijstraat. Hierdoor kan de doorstroming en verkeersveiligheid op de Eikenlaan bij een nog steeds groeiende verkeersstroom worden verbeterd.
In Rijnhaven-Oost wordt de openbare weg op meerdere locaties als parkeerplaats gebruikt. Dit zorgt voor een slechte doorstroming, verkeersonveiligheid en een mindere ruimtelijk kwaliteit. Parkeren op eigen terrein is daarom in de huidige situatie en bij nieuwe ontwikkelingen van groot belang.
Openbaar vervoer
Het bedrijfsterrein wordt ontsloten door openbaar vervoer. Er rijden drie lijndiensten over het bedrijfsterrein. Er rijdt een stadsdienst twee keer per uur via de Baronie, van Foreestlaan, Hoorn, Ondernemingsweg, Vennootsweg, Eikenlaan, Distributieweg, Handelsweg en H.A. Lorentzweg. Bij de Baronie en op de van Foreestlaan zijn haltes aanwezig. Vanwege het beperkte aantal beschikbare dienstregelingsuren volgt deze bus de belangrijkste vervoersrichtingen. In de ochtend is de route station, Rijnhaven, Molenwetering, Kerk en Zanen, station. In de middag wordt deze route omgekeerd gereden. Via de Eikenlaan, de centrale weg van het bedrijfsterrein Rijnhaven rijdt de streekbus Alphen aan den Rijn-Hazerswoude Rijndijk-Hazerswoude-Dorp-Benthuizen-Zoetermeer. Tenslotte rijdt via de Hoorn een zogenaamde Qliner de route Alphen aan den Rijn-Hazerswoude Rijndijk-Hazerswoude-Dorp-Benthuizen-Zoetermeer-Voorburg-Den Haag Centraal.
Fiets- en voetpaden
De Hoorn en Eikenlaan zijn een van de hoofdfietsroutes in Alphen a/d Rijn. Deze paden verbinden het centrum via het bedrijventerrein met het buitengebied.
Buiten het plangebied ligt de wetering langs het Weteringpad. Deze werkt, naast de spoorlijn, als een barrière tussen de woonwijk Kerk en Zanen en de bedrijfsterreinen Molenwetering en Rijnhaven. Om de bereikbaarheid van werkgelegenheidslocaties sterk te verbeteren wordt de komende jaren een fiets- en voetgangersbrug aangelegd tussen het Weteringpad ter hoogte van de Zuiderkeerkring en J. Keplerweg. Om vervolgens via de Lorentzweg naar Rijnhaven te fietsen.
In de Woonagenda "Alphen ademt woonkwaliteit" is een brede en uitnodigende visie op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. Deze agenda kent vijf speerpunten:
Deze speerpunten vormen tezamen de toekomstbestendige woonkwaliteit, die in de gemeente wordt nagestreefd. In het uitvoeringsprogramma zijn doelen en actiepunten benoemd om te komen tot deze woonkwaliteit. Het uitvoeren van genoemde acties leidt tot zichtbare resultaten met betrekking tot woonkwaliteit op locaties in de gemeente.
Rijnhaven heeft de potentie om een van de onderscheidende attractieve plekken met een duidelijk herkenbare identiteit te worden. Een identiteit van gemengd stedelijk gebied. In de Woonagenda is Rijnhaven aangewezen als onderdeel van de ontwikkelzone waar een stedelijk woonmilieu, vooral gericht op kapitaalkrachtige huishoudens, wordt gerealiseerd. Initiatiefnemers verrassen de gemeente met hun bijdrage aan de stedelijke woonkwaliteit van de identiteit van de intense stad. De gemeente gaat met initiatiefnemers in dialoog om te kijken in welke mate hun initiatieven bijdragen aan de ambities ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en woonkwaliteit. Authentieke, energiezuinige en levensloopbestendige nieuwbouw, die door de flexibele indeling eenvoudig aanpasbaar is voor verschillende generaties en (gecombineerde) functies, maakt dat Rijnhaven een woongebied met toekomstwaarde wordt.
Sinds het vaststellen van de vorige woonvisie in 2016 is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen. Alphenaren komen moeilijker aan een woning. Zeker voor huishoudens met een laag of middeninkomen is dit het geval. Ook is veel regelgeving veranderd, en heeft de gemeente meer verantwoordelijkheid gekregen voor nieuwe doelgroepen. Kortom, het is tijd voor een nieuwe Visie om deze nieuwe realiteit een plek te geven in het lokale beleid. Een visie die uitgaat van de gedachte dat een combinatie van meerdere ingrepen nodig is om de woningmarktproblematiek te verlichten zodat het voor iedereen goed wonen is in Alphen aan den Rijn.
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie en bevat daarom een deel 'visievorming'. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt in beleid. Het gaat hierin om de volgende thema's
1. Voldoende bereikbare woningen.
2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.
De woonvisie is daarnaast vooral actiegericht met concrete opgaven voor de komende jaren (looptijd tot en met 2025, met een doorkijk naar 2030). Aan deze opgaven is in de woonvisie een uitvoeringsprogramma gekoppeld.
In het omgevingsplan is via de planregels en het gebiedsbeleid een relatie gelegd met de Woonvisie ten aanzien van het thema Voldoende bereikbare woningen.
Bedrijventerrein Rijnhaven is één van de eerste planmatig ontwikkelde bedrijventerreinen van Alphen aan den Rijn en heeft een markante haven. Het gebied ligt centraal in de stad. De gemeente wil dat het gebied een aantrekkelijk en goed functionerend deel van de stad wordt. Rijnhaven-Oost is sterk versnipperd en verouderd. De haven wordt momenteel vrijwel niet meer gebruikt. Voor dit gebied is doorontwikkeling naar een voor Alphen uniek gemengd woon- en werkgebied aan de haven voorgestaan. Aandachtspunten zijn onder meer uitstraling op ooghoogte, individualiteit en geleding per pand.
Herontwikkelingsprojecten vereisen een bijzondere inzet. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dit is het geval indien sprake is van een functiewijziging, zoals bijvoorbeeld nieuwe woon- en werkgebieden in agrarisch gebied, waarbij de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het betreffende gebied niet toereikend zijn voor een goede beoordeling. Dergelijke welstandscriteria kunnen niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, aan ten grondslag ligt.
Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten kan een onderdeel zijn van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden in dat geval opgesteld door de gemeente of in overleg met de commissie. De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota, waarbij de inspraak gekoppeld kan worden aan de inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
De gemeente maakt daarnaast gebruik van stedenbouwkundige plannen of beeldkwaliteitsplannen om sturing te geven aan veranderingen.
In het omgevingsplan is in de planregels aangegeven dat een hoogwaardige beeldkwaliteit dient te worden bereikt bij het uiterlijk van de bebouwing in relatie tot het openbaar gebied. In het Gebiedsbeleid is aangegeven hoe deze regel geïnterpreteerd dient te worden.
Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het duurzaamheidsprogramma 2021-2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 23 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
Met dit programma geeft Gemeente Alphen aan den Rijn invulling aan haar opgave Duurzaamheid en Klimaat. De stip op de horizon is om in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig te zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. Hoe ze dit bereiken heeft de gemeente uitgewerkt in ambities tot 2030, gewenste resultaten tot 2025 en een concreet uitvoeringsprogramma 2021-2023. Elke twee jaar actualiseert de gemeente dit uitvoeringsprogramma, zodat ingespeeld kan worden op technologische ontwikkelingen en initiatieven uit de samenleving. Op die manier blijft het programma flexibel en kunnen de leerervaring direct weer ingezet worden. Dit Duurzaamheidsprogramma schept de voorwaarden om samen met inwoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties gemeente Alphen aan den Rijn duurzamer te maken.
Het nieuwe Duurzaamheidsprogramma bestaat dan ook uit drie centrale thema's, namelijk:
Uit het duurzaamheidsbeleid kunnen onder meer de volgende relevante ambities worden afgeleid:
De beleidsnota Geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn is een uitwerking van het geurhinderbeleid van het Rijk, dat is uitgewerkt in de Nederlandse emissie Richtlijn Lucht en Bijzondere regelingen voor bepaalde bedrijfstakken. Daarnaast is de beleidsnota Geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn gebaseerd op het beleid ten aanzien van industriële geurhinder van de provincie Zuid-Holland. Uitgangspunt is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder. Een onderdeel van het Rijksbeleid is dat lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken, zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. De beleidsnota Geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn is enerzijds gericht op het verlenen van milieuvergunningen voor bedrijven waarvoor burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn het bevoegd gezag zijn. Anderzijds geeft het invulling aan de beleidsruimte die het bevoegd gezag heeft bij ruimtelijke ordening.
Het beleidskader legt de systematiek vast waarmee de grenzen van hinder en ernstige hinder worden bepaald. Verder gaat de systematiek in op het vastleggen van het acceptabel hinderniveau. Beide zijn van belang bij de toepassing van het beleid industriële geurhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen.
In de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan komen de verschillende milieuaspecten, waaronder geur, aan de orde. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waar geurhinder een rol speelt, moeten op gemeentelijk niveau afwegingen worden gemaakt. De geurcontouren zijn daarbij van belang. In gebieden waar wel geurhinder, maar geen ernstige geurhinder optreedt (het afwegingsgebied voor een acceptabel hinderniveau), is het op grond van het Alphense beleid voor industriële geurhinder mogelijk om gevoelige objecten toe te voegen. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet opnieuw een afweging in dat kader plaatsvinden, waarbij het beleid industriële geurhinder, als leidraad geldt.
Ontginningsstructuur
Voordat sprake was van Rijnhaven, werd het landschap gedomineerd door eeuwenoude 'slagen', langwerpige percelen haaks op de oude Rijn. Alleen de Oude Rijn zelf en het naastgelegen jaagpad (de Hoorn) vormde een oost-west verbinding van belang. Door de scherpe bocht in de Oude Rijn ter plaatse van Oudshoorn maakt ook het slagenlandschap hier een verdraaiing, wat geresulteerd heeft in een waaiervormig patroon. Deze verdraaiing in het slagenpatroon is in de bebouwingsstructuur nog steeds waarneembaar. Verder landinwaarts vorm(d)en de Rietveldse-, (Molen-), Zaanse- en Alphense wetering in feite de echo van de oude Rijn, die alle kavelslootjes koppelden en de afwatering naar de Oude Rijn verzorg(d)en. Tussen deze weteringen en de Oude Rijn in werd in 1878 min of meer parallel hieraan, de spoorlijn Leiden-Utrecht geopend.
De aanleg van Rijnhaven in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw is voor een groot deel gebaseerd op dit onderliggend landschap, waarbij slim gebruik is gemaakt van de water- en spoorverbindingen met het achterland. Vanuit de Oude Rijn is een havenbekken zuidwaarts gegraven, terwijl vanuit de spoorlijn een aantal stamspoorlijnen noordwaarts is aangelegd. Daarbij is de noord-zuid richting van het onderliggende slagenlandschap bewust of onbewust gevolgd. De lange lijnen haaks op de Oude Rijn zijn nog steeds dominant, met als meest in het oog springende structuurdrager uiteraard de haven. Gevolg hiervan is dat de ruimtelijke relatie in de oost-west richting (in aansluiting op het stadscentrum) nog steeds moeizaam is.
Verkeersstructuur
De Leidse Schouw vormt de belangrijkste externe ontsluiting van bedrijventerrein Rijnhaven met de huidige N11. Van hieruit wordt via Eikenlaan en Hoorn het plangebied Rijnhaven-Oost ontsloten. Beide wegen hebben hiermee een dubbelfunctie, omdat zij zowel individuele (bedrijfs)kavels ontsluiten, maar ook een doorgaande verkeersfunctie hebben richting centrum en Alphen- noord/N207. Om de functie van invalsweg voor de Eikenlaan wat te ontmoedigen is recent de pr. Margrietlaan/Rijnhavenkade verlegd over de Moerbeilaan, en is de Eikenlaan ter plaatse van de Baronie voor doorgaand verkeer gesloten. De ruimtelijke aansluiting van Rijnhaven-oost op de bestaande woonstad is er door het vele haakse bochtenwerk voor de automobilist niet overzichtelijker op geworden. Juist hierdoor is de Rijnhavenkade echter verkeerluw geworden, waarmee de kansen voor transformatie naar een leefbaar waterfront significant vergroot zijn. Tussen Moerbeilaan en de Hoorn ligt de Van Foreestlaan, een noord-zuidlaan met eveneens een belangrijke stroomfunctie. Energieweg, Nijverheidsstraat en Rijnhavenkade hebben een meer lokale erftoegangsfunctie. De Rijnhavenkade loopt naar het noorden toe niet door richting de Oude Rijn, het grootse deel van deze oever is in particulier bezit. Reden hiervoor was voorheen het faciliteren van de watergebonden bedrijvigheid.
De belangrijkste autoverkeerswegen worden geflankeerd door vrijliggende fietspaden. Geheel gescheiden van de auto-infrastructuur is er dan nog een tweetal langzaam verkeer verbindingen (Heempad en de fiets/voetgangerspassage ingeklemd door de Baronie). Deze zorgen voor de nodige aanhechting van het plangebied op de Zeeheldenbuurt en de bestaande woonstad.
Het water, dat Rijnhaven zijn naam geeft, wordt nog maar door een beperkt aantal bedrijven gebruikt. Aan de Rijnhavenkade is een openbare loswal gesitueerd.
Water- en groenstructuur
Rijnhaven Oost wordt ruimtelijk gedomineerd door het water van de haven zelf. Het is daarmee de centrale identiteitsdrager van het gebied. Een binnenstedelijke open waterpartij van circa 80 meter breed en 700 meter lang, is uniek in de stad en wijde omgeving. Haaks hierop vormt de Oude Rijn de noordgrens van het plangebied. Via de smalle toegang door de Rijnhavenbrug wordt de verbinding gemaakt met het landelijke vaarwegennetwerk, waaronder de staande mastenroute, en het Hollands plassengebied in de directe omgeving. Structureel groen wordt voornamelijk gevormd door groenbermen met laanbomen langs de Van Foreestlaan, Eikenlaan en Hoorn. Daarnaast is aan weerszijden van de Rijnhavenbrug sprake van een beperkte (informele) groene verblijfsplek aan het water. Het Heempad is een groencorridor ten zuiden van Avifauna, die vanuit Rijnhaven aansluiting geeft op de groenzone langs de Stuyvesantlaan. Tezamen met vogelpark Avifauna zorgt dit voor een flinke groene buffer tussen Rijnhaven en de woonwijk ten oosten daarvan.
Bebouwingsstructuur
Rijnhaven Oost kent een mix aan korrelgroottes (de gemiddelde grootte van een bebouwingseenheid) die -afgezet tegen bijvoorbeeld Rijnhaven-midden- relatief kleinschalig is. De wat grotere bebouwingseenheden bevinden zich op de noord- en zuidkop van de Energieweg, waar grotere bedrijfsverzamelgebouwen staan. Over het algemeen volgt de bebouwing de rooilijn. Slechts enkele panden zijn wat terug gelegen ten opzichte van de straat. Omdat dit duidelijk een achterkant is, is het beeld van de bebouwingslijn vanaf het water een stuk meer gefragmenteerd. De oeverlijn is hier tevens waterkering. Dit brengt beperkingen met zich mee, waardoor er over het algemeen nog een flinke onbebouwde ruimte tot aan het water is.
Bebouwing kenmerkt zich overwegend door één of tweelaagse bedrijfspanden met platte daken, maar een enkele keer komen ook loodsen met flauwe zadeldaken voor. De ouderdom van de bebouwing wisselt. Met name langs de Energieweg wordt de bebouwing wat sleets, alhoewel plaatselijk ook geïnvesteerd is in nieuwe bedrijfspanden. De veevoedersilo van Van der Bijl, de televisietoren en (nieuwbouw rondom) de Baronie, doorbreken het beeld van de gemiddelde twee-laagse bouwhoogte.
Het gebied rondom de Rijnhaven is van oudsher een werklandschap. Ver vóór de ontginning van de achterliggende polder werd er al gehandeld en gewerkt op de oevers van de Oude Rijn. De relatie met het water was daarbij van groot belang. Vanaf de jaren '50/ '60 is dit pre-industriële landschap uitgebreid door de aanleg van de Rijnhaven. Geleidelijk is het industrieterrein in westelijke richting verder uitgebreid. Op het gehele bedrijventerrein Rijnhaven (inclusief plangebied Rijnhaven-oost) zijn circa 180 bedrijven gevestigd. Er werken in dit gebied zo'n 3.200 mensen. Ruim 60% van de werknemers woont in Alphen aan den Rijn of in de directe omgeving. Daarmee heeft het terrein een belangrijke lokale werkgelegenheidsfunctie. Op Rijnhaven is relatief veel groothandel en volumineuze detailhandel gevestigd. Andere branches zijn de zakelijke dienstverlening, industrie, bouw en transport.
De kleinschalige bedrijvigheid bevindt zich vooral in het zuidelijke en oostelijke deel van het bedrijventerrein, ten oosten van de haven: het onderhavige plangebied Rijnhaven Oost. Zij zijn gevestigd in deels verouderd vastgoed, panden uit de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw. Het watergebonden karakter daarvan is nog maar zeer gering. De openbare loswal van de haven wordt nog incidenteel gebruikt. Op Rijnhaven Oost zijn onder andere gevestigd een zand- en grindhandel, selfstorage, houtafbouwbedrijven, keukenbouwers, autobandencentrum, papierrecycling, (deels leegstaande) kantoren, etc. Maar ook meer publieksgerichte bedrijvigheid en/of aanverwante detailhandel is hier al aanwezig, zoals volumineuze interieurzaken, doe-het zelf handels en een kringloopwinkel. Met name door dit soort functies krijgt Rijnhaven Oost bij steeds meer Alphenaren bekendheid. Ook liggen verspreid in het gebied een aantal bedrijfswoningen. De verkleuring van monofunctioneel werkgebied tot een meer gemengd gebied is dus al ingezet. Meest sprekende voorbeeld hiervan is de transformatie van de Baronie tot woongebied, kantoren en wijkwinkelcentrum.
Rijnhaven Oost en directe omgeving is een dynamisch gebied met vele ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen delen van het plangebied heeft reeds een transformatie plaatsgevonden, zoals het tot woon-werk-winkelgebied getransformeerde deelgebied Baronie. Ook zijn met het oog op de beoogde functiewijzigingen enkele milieuhinder gevende bedrijven verplaatst. Ook in de omgeving van het plangebied hebben er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed (kunnen) zijn voor de ontwikkelingen binnen het plangebied, zoals de aanleg van de Maximabrug en de verhoging van de Rijnhavenbrug (teneinde de haven beter geschikt te maken voor de recreatiesector). De vaststelling van het naastgelegen bestemmingsplan 'Rijnhaven 2015' heeft ertoe bijgedragen dat er in Rijnhaven Oost meer milieugevoelige (woon)functies mogelijk zijn, door onder meer de hoogste bedrijfscategorieën naar beneden toe bij te stellen.
Het ontwikkelperspectief van Rijnhaven Oost kent haar oorsprong in de Transformatievisie Oude Rijnzone 2020 uit 2007, de Visie op Rijnhaven, de Rijnhavenwijzer, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2012 en in de Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031. Dit is vervolgens verwerkt in het bestemmingsplan 'Omgevingsplan Rijnhaven-Oost’. Inmiddels heeft het Rijk ook een subsidie Woningbouwimpuls toegekend om het deelgebied Havenfront te transformeren naar woongebied. De voorwaarden bij deze subsidie zijn leidend bij de herziening van het bestemmingsplan.
Rijnhaven-oost is aan het veranderen. Waar nu de nadruk nog hoofdzakelijk ligt op werken, zal de omgeving van de Rijnhaven geleidelijk aan verder transformeren naar een gemengd woon(werk)milieu. Hier is plaats voor nieuwe concepten in werken, wonen, en vrijetijdsbesteding. De functie wonen gaat in Rijnhaven-oost echter een hoofdrol spelen. De verkleuring naar wonen sluit hierdoor op logische wijze aan op de bestaande woonstad en de Baronie.
Behoudens het plan Havenfront (zie paragraaf 4.5.) kent het transformatieproces een geleidelijk verloop, oud en nieuw zullen naast elkaar bestaan en er is daardoor ook ruimte voor tijdelijk en wisselend gebruik. In de lijn van de gedachte van de organische ontwikkeling is er geen strak vooraf gedefinieerd programma in vaste mengverhoudingen. Het gebied moet immers kunnen mee-ademen met de tijd en de dan geldende markt- en programmavraag. De voorwaarden voor een duurzame ruimtelijke structuur en een flexibele programmatische invulling daarvan, is daarom des te belangrijker. Met ruimtelijk-stedenbouwkundige spelregels wordt hierop geanticipeerd.
Rijnhaven-oost staat aan de vooravond van een ruimtelijke en functionele verandering. Waar nu de nadruk nog ligt op werken zal de omgeving van de Rijnhaven geleidelijk aan verder transformeren naar een gemengd woonwerkmilieu. Hier is plaats voor nieuwe concepten in werken, wonen, en vrijetijdsbesteding. Een ontwikkeling overigens, die nu al gaande is, zoals bijvoorbeeld in de Baronie.
Een troefkaart daarbij is de bestaande haven, welke in beeld en gebruik de belangrijkste identiteitsdrager van het gebied is. Met een hernieuwd gebruik van de haven door de stad legt Alphen een verbinding tussen de stad en het water. De haven wordt van de stad en is zichtbaar en beschikbaar voor bedrijven, de watersport en de bewoners. Maar ook bezoekers van buiten de stad weten de Rijnhaven straks beter te vinden, al dan niet aangetrokken door de nabijheid van Avifauna of door een nieuwe recreatiehaven. Watersporters, passanten en omliggende bedrijven veroorzaken een dynamiek die de inwoners en gebruikers van het gebied aanspreekt.
Als centraal motto geldt daarbij 'Rijnhaven vermaakt'. Dit vermaken slaat terug op het idee dat het gebied geleidelijk wordt 'vermaakt': er ontstaat iets nieuws met gebruikmaking van bestaande structuren en gebouwen. Daarnaast slaat het terug op het karakter als werkgebied, waarin –naast de bestaande bedrijvigheid- plaats is voor (de doorontwikkeling van) kleinschalige bedrijven die producten (ver)maken: ambachtelijke bedrijvigheid. Aan dit soort bedrijven kleeft de mogelijkheid van ondergeschikte en productie gebonden verkoop, die op zich een bezoekmotief kunnen vormen. Verder is het gebied erop gericht om mensen te vermaken: dit betekent dat functies als cultuur, ontspanning, ondergeschikte en specifieke detailhandel, horeca en recreatie aanwezig zijn, en ook dat het een levendig gebied is waar wat te beleven valt.
De functie wonen gaat in Rijnhaven-oost een nadrukkelijke rol spelen. Met de woonfunctie krijgt het gebied betekenis als leefomgeving, en wordt het gebied verder uit de anonimiteit gehaald. Bewoners zullen zich het gebied mentaal gaan toe-eigenen wat bijdraagt aan de sociale veiligheid.
Ook worden functies toegelaten in de sfeer van maatschappelijke functies en dienstverlening. Deze lijken op het eerste gezicht niet direct een specifieke bijdrage te leveren aan het ontwikkelperspectief, maar zij kunnen wel voorzien in een bepaalde economische of maatschappelijke behoefte, van belang voor een goede leefomgeving.
Om dit allemaal mogelijk te maken voorziet het omgevingsplan voor een deel van het plangebied in de (verzamel)functie 'Transformatie', die een veelheid van eerder genoemde activiteiten toelaat die in Rijnhaven Oost grotendeels heel goed met elkaar kunnen samengaan. Middels beleidsregels (zie Gebiedsbeleid) en bijbehorende activiteitentabel wordt echter wel een nuancering gemaakt: daar waar functies elkaar slecht verdragen of waar programmatische accenten gewenst zijn, gelden nadere voorwaarden of beperkingen. Aan het deelgebied Havenfront is de functie 'Wonen' toebedeeld, aangezien hier de nadruk op wonen ligt en het exploiteren van bedrijven niet langer gewenst is.
Het transformatieproces kent (behoudens het deelgebied Havenfront) een geleidelijk verloop, oud en nieuw zullen naast elkaar bestaan en er is daardoor ook ruimte voor tijdelijk en wisselend gebruik. In de lijn van de gedachte van de organische ontwikkeling is er geen strak vooraf gedefinieerd programma in vaste mengverhoudingen. Het gebied moet immers kunnen mee-ademen met de tijd en de dan geldende markt- en programmavraag. De voorwaarden voor een duurzame ruimtelijke structuur en een flexibele programmatische invulling daarvan, is daarom des te belangrijk. Met ruimtelijk-stedenbouwkundige spelregels (zie ook Gebiedsbeleid) wordt hierop geanticipeerd.
In het Gebiedsbeleid wordt de afweging en achtergrond ten aanzien van de functionele invulling afzonderlijk toegelicht.
In de Rijnhavenwijzer is een ruimtelijk perspectief geschetst, zoals het nieuwe Rijnhaven Oost er in de toekomst mogelijk zou kunnen komen uit te zien. Dit perspectief is echter geen blauwdruk, de exacte invulling en programmering van het plangebied kan variëren en kent geen vast eindbeeld. Dit omgevingsplan wil dan ook relatief terughoudend zijn in het nauwgezet regisseren van het beeld. Voor het deelgebied Havenfront wordt parallel aan dit bestemmingsplan wel gewerkt aan een stedenbouwkundig plan. In paragraaf 4.5. wordt nader ingegaan op het deelgebied Havenfront.
Verder wordt met ruimtelijke beleidsregels en de gebiedsbeleidkaart (zie Gebiedsbeleid) een aantal ruimtelijke essenties voor ruimtelijke kwaliteit vastgelegd, als ruimtelijke kader waarin de woningbouwontwikkeling en functiemenging plaats kan hebben. De ruimtelijke beleidsregels zijn vrijwel onafhankelijk van de functionele invulling, als ware het een 'programmaloos' plan.
De uitnodiging om te transformeren en te investeren in de vorm van 'beloningsplanologie' staat daarbij centraal. Een eerste stimulans is de mogelijkheid tot programmaverbreding, een mogelijkheid die waarde creëert. Als tegenprestatie geldt dat een plan moet voldoen aan een aantal verplichtende (generieke) ruimtelijke voorwaarden. Ook zijn er meer specifieke (plaatsgebonden) ruimtelijke voorwaarden voor transformatie benoemd. Deze kunnen zowel verplichtend als facultatief van aard zijn. Hier tegenover staan extra ruimtelijke 'beloningen': door aan een aantal verplichte of gewenste ruimtelijke voorwaarden te voldoen, kunnen extra bouwmogelijkheden in de vorm van een groter bouwvlak, grotere dichtheid of grotere bouwhoogte 'verdiend' worden. Ruimtelijke en functionele waarde-creatie voor het individuele perceel wordt op deze wijze vertaald naar meerwaarde en ruimtelijke kwaliteit voor het collectief.
De huidige ruimtelijke structuur kent van zichzelf een helder stratenweefsel, met afmetingen van de bouwvelden die zich dankbaar lenen voor transformatie in heldere bouwblokken. Het water is een unieke troefkaart als drager voor gebruiks- en belevingskwaliteit, en vormt een natuurlijke afscheiding van het monofunctionele bedrijventerrein op Rijnhaven-midden. Op sommige punten behoeft het bestaande raamwerk echter aanvullingen. Door enkele oost-westverbindingen te realiseren, wordt het plangebied beter aangehaakt op het centrum, en gaat het een volwaardig onderdeel uitmaken van het stedelijk weefsel. Belangrijke nieuw te realiseren ruimtelijke relaties zijn onder meer de verbinding van de Baronie met het water van de Rijnhaven, en de verbinding tussen de Zeeheldenbuurt (van Nesstraat) en de Nijverheidsweg/Rijnhavenkade. Essentieel is ook het geleidelijk openbaar maken van de oostelijke, nu nog private oever van de Rijnhaven. 'De Rijnhaven voor de stad', betekent immers ook dat de oever en het water collectief beleefbaar moet zijn. Vice versa gaat ook de haven zelf als collectief ontvangst- en verblijfsgebied gelden voor de watersport. Een openbare kade biedt een nieuw adres voor nieuwe functies, waarmee de huidige achterkantbeleving vanaf het water ten goede wordt gekeerd in een meer representatieve voorkant.
Ook op wat lager schaalniveau zijn doorsteken in de bouwblokken wenselijk, om daarmee de langgerekte bouwvlakken fijnmaziger te maken, looplijnen kleiner te maken, en om de kwaliteiten van het water verder de wijk in te trekken.
Ter plaatse van deelgebied Baroniehaven en de Jachthaven ontmoeten de verschillende grotere structuurdragers elkaar in het 'Havenplein', als ruimtelijk brandpunt van de wijk. Een terug gelegen rooilijn maakt hier een goede op de middag- en avondzon gelegen, collectieve plek van betekenis mogelijk. Plein en recreatiehaven, (drijvende) horeca en eventueel stadsstrand versterken hier elkaar.
Voor de invulling van de bouwvelden wordt uitgegaan van gesloten bouwblokken, waarbij de openbare ruimte zoveel mogelijk wordt begeleid door relatief aaneengesloten straatwanden. Hiermee worden besloten, stedelijke ruimtes gestimuleerd. Alleen aan de Oude Rijnoever wordt gestreefd naar een meer open bebouwingsstructuur, refererend aan het buitenplaatsenmilieu zoals dat vanouds ook langs de Oude Rijn was te vinden. Het water van de Oude Rijn blijft daarbij te ervaren.
Voor het gebouwd programma wordt minder gedacht in vormen (zoals traditioneel in goot- en nokhoogtes, kapvormen en/of gebouw typologieën) maar meer in dichtheden. De dichtheid wordt uitgedrukt in indexen, die de verhoudingen tussen het bouwvlak, footprint en aantal vierkante meter vloeroppervlak aangeeft. Voor sommige deelgebieden is opvoering van de dichtheid mogelijk, als voldaan wordt aan een aantal ruimtelijke wensen of verplichtingen. Voor het water geldt uiteraard, dat de dichtheid aan eventuele gebouwen en drijvende objecten ondergeschikt moeten zijn aan de kwaliteit van de beleving van het water. Dit wordt geregeld in het gebiedsbeleid, dat dient ter concretisering en interpretatie van de algemene regels die hierover in de planregels zijn opgenomen.
De gemiddelde toegestane bouwhoogte gaat uit van ca. 3 á 4 bouwlagen. Daarboven is over een beperkt deel van het totale programma een grotere hoogte tot 45 meter mogelijk. Ook daarvoor geldt, dat aan een aantal ruimtelijke wensen of verplichtingen voldaan moet worden. De zendmast torent boven alles uit: een belangrijk ijkpunt, waardoor iedereen in de wijde omtrek altijd weet waar de Rijnhaven is.
Geconcludeerd is al dat het programma (de functionele invulling) zich vooraf moeilijk laat voorspellen en dat Rijnhaven Oost moet kunnen mee-ademen met de tijd. De gebouwde omgeving moet hier mee kunnen omgaan en een zekere flexibiliteit kennen. Vandaar dat er –in geval van transformatie- aangrenzend aan alle relevante openbare ruimtes een verhoogde plint en een vrij indeelbare plattegrond wordt gevraagd op de begane grondverdieping, ongeacht de functie die erin gehuisvest is. De ruimtelijke bouwvorm van de gebouwplint en functionele invulling zijn dus van elkaar gescheiden. De voorwaarden voor een wisselende programmatische invulling worden hiermee voor de lange termijn duurzaam gewaarborgd.
Wat uitstraling en beeldkwaliteit betreft wordt er in Rijnhaven Oost geen specifieke architectonische stijl nagestreefd. De identiteit van het gebied wordt immers vooral gemaakt door de situering rondom de Rijnhaven en het (wisselend) gemengd gebruik, waarin oud en nieuw naast elkaar kunnen bestaan. Hierbij past geen uitgewerkt en concreet architectonisch eindbeeld. Heel belangrijk is echter het stimuleren van de interactie tussen het gebouwd programma en de openbaar gebied. Deze 'sociale belevingswaarde' is een ruimtelijk relevant motief, die ongeacht de functionele invulling van belang is voor een aantrekkelijk verblijfsgebied. Zoals het complete gebied uit de anonimiteit wordt gehaald, zal ook op gebouwniveau een herkenbaar en uitnodigend gebaar worden gemaakt naar de openbare ruimte, middels voorkanten, adressen en de 'etalagefunctie'.
In de ruimtelijk-stedenbouwkundige beleidsregels wordt de afweging en achtergrond van deze regels afzonderlijk toegelicht.
Het deelgebied 'Havenfront' betreft vrijwel de gehele strook langs de Rijnhaven. Deze strook is opgespannen tussen de Nijverheidsweg in het zuiden en de Hoorn in het noorden. Ook de percelen van de huidige bouwmarkt, de escaperoom en een keukenspeciaalzaak (ten oosten van de Energieweg) zijn in het deelgebied opgenomen. Het totale exploitatiegebied van Havenfront is daarmee ca. 4,6 ha groot en er worden minimaal 668 woningen gerealiseerd.
Binnen 'Havenfront' zijn meerdere deelgebieden te onderscheiden. Kern van de voorgenomen ontwikkeling draait om Mijlpaal 30 fase 1. Binnen dit plandeel zijn momenteel nog twee bedrijven met een hindercontour (geur en geluid) gevestigd, waardoor een groot deel van het Rijnhaven Oost gebied 'op slot' zit. Ongeveer 1.200 woningen kunnen door de aanwezigheid van een mengvoerderbedrijf (geurcontour) en een zand- en grindhandel (geluidscontour) niet ontwikkeld en gebouwd worden. Met name de geurcontour van het mengvoerderbedrijf maakt woningbouw voor een groot deel onmogelijk. De geluidscontour van de Zand- en Grindhandel is belemmerend voor woningbouwontwikkeling dichtbij dit bedrijf. Op wat meer afstand van de Zand- en Grindhandel heeft de geluidscontour vooral effect op de leefkwaliteit van de woonomgeving. De ontwikkeling van Mijlpaal 30 fase 1 omvat de verplaatsing van beide bedrijven. De gemeente is in gesprek en voert onderhandelingen met beide bedrijven. De gemeente is voornemens om binnen vijf jaar een aanvang te maken met de (bouw)werkzaamheden. De inzet van de gemeente is er daarom op gericht om de gronden van genoemde bedrijven op kortst mogelijke termijn te verwerven. Er wordt getracht deze gronden minnelijk te verwerven. Omdat het kunnen beschikken over deze locaties en het wegnemen van de hindercontouren van groot belang is voor het ontwikkelen van het deelgebied Havenfront en het mogelijk maken van woningbouw in een groot deel van het resterende plangebied, zal de gemeente in het uiterste geval dat niet op een minnelijke manier tot overeenstemming wordt gekomen met deze bedrijven, overgaan tot onteigening. Vanwege de uitgebreide doorlooptijd van een onteigeningsprocedure en het tijdig kunnen beschikken over de benodigde gronden zijn daarom parallel aan het minnelijke traject ook de voorbereidingen voor deze procedure al gestart.
Figuur 4.1 Plan Havenfront (bron: Gemeente Alphen aan den Rijn) *de planning is indicatief.
Parallel aan dit bestemmingsplan wordt een stedenbouwkundig plan voor Havenfront opgesteld. De ruimtelijke randvoorwaarden zoals gesteld in het Gebiedsbeleid zijn uitgangspunt. De in de vorige versie van het beleid opgenomen 'beloningen' in ruil voor de gewenste doelstellingen zijn verzilverd. Zo zijn onder meer veel woningen in de goedkope en sociale sector opgenomen, en is de Rijnhavenoever openbaar toegankelijk gemaakt. Dit gaf recht op een extra hoge bebouwingsdichtheid met een floor space index (fsi, gerekend over het bouwvlak) van maximaal 2,5.
(Woningbouw)programma
De ontwikkeling van projectgebied Havenfront biedt ruimte aan minimaal 668 woningen. Het programma, dat als uitgangspunt voor de subsidieaanvraag Woningbouwimpuls heeft gediend, is als volgt opgebouwd:
Dit programma wordt in zowel gestapelde als in grondgebonden wijze, niet zijnde vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen, gerealiseerd. De appartementen worden levensloopgeschikt gebouwd en de ligging nabij de voorzieningen (winkelcentrum Baronie) leent zich uitstekend voor zelfstandig wonende senioren. De betaalbare appartementen bieden kansen voor starters en jonge gezinnen die aan het begin van hun wooncarrière staan.
De grondgebonden woningen zijn aantrekkelijk voor gezinnen die voorkeur hebben voor wonen in een omgeving met een stedelijk karakter, maar toch willen beschikken over een eigen (terras)tuin. Scholen liggen op loopafstand in de aangrenzende Zeeheldenbuurt.
Voor het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' wordt nadrukkelijk gebruik gemaakt van de experimenteerregeling van de Crisis en herstelwet (Chw).
Crisis en herstelwet
Het omgevingsplan voor Rijnhaven Oost betreft een nieuwe, op de Omgevingswet vooruitlopende, manier om een bestemmingsplan op te stellen. Omdat het gebied van Rijnhaven Oost is aangewezen als pilot project in het kader van de Crisis- en Herstelwet kan de gemeente Alphen aan den Rijn inspelen op de nieuwe Omgevingswet door aan de slag te gaan met een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Voor het aspect 'Bedrijvigheid' betekent dit dat de voor dit aspect gebruikelijke VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' niet wordt gebruikt om bedrijfsvestiging te toetsen. Derhalve is het gebruikelijke wettelijk kader voor de inpassing van bedrijvigheid binnen dit omgevingsplan achterwege gelaten.
Voor de toetsing van de mogelijkheid van nieuwe bedrijfsvestiging, maar ook voor de mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van emissienormen die getoetst worden op de perceelgrens. Voor het aspect geluid wordt hiermee invulling gegeven aan artikel 2.19 Activiteitenbesluit. Dit artikel is nog niet in werking getreden, maar mag op grond van artikel 7c lid 11 van het invoeringsbesluit van de Chw gebruikt worden als ware het wel in werking getreden.
Voor het hinderaspect geur wordt aangesloten bij het reeds bestaande gemeentelijke beleid voor dit aspect.
Voor gevaar wordt de nieuwvestiging van risicovolle bedrijven middels de regels tegengegaan en wordt voor het overige aangesloten bij het Activiteitenbesluit.
Voor het hinderaspect stof wordt volledig aangesloten bij het Activiteitenbesluit.
Huidige situatie
Binnen het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd. Het betreft bedrijven in milieucategorie 1 tot en met 4.1. Het betreffen onder andere aannemersbedrijven, autoreparatiebedrijven, transportbedrijven, bouwmarkten, groothandelsbedrijven, verhuurbedrijven en dergelijke. Ook is er binnen het plangebied een mengveevoederbedrijf en een zand- en grindhandel gevestigd. De meeste bedrijven vallen onder milieucategorie 1 en 2, een aantal bedrijven valt onder milieucategorie 3.1 t/m 4.1.
Toekomstige situatie
Havenfront
Binnen het 'Havenfront' zijn momenteel nog twee bedrijven met een hindercontour (geur en geluid) gevestigd, waardoor een groot deel van het Rijnhaven Oost gebied 'op slot' zit. Het aanwezige mengvoederbedrijf en de zand- en grindhandel vormen een belemmering voor de beoogde herontwikkeling van het gebied. Met name de geurcontour van het mengvoerderbedrijf maakt woningbouw voor een groot deel onmogelijk. De geluidscontour van de Zand- en Grindhandel is belemmerend voor woningbouwontwikkeling dichtbij dit bedrijf. Op wat meer afstand van de Zand- en Grindhandel heeft de geluidscontour vooral effect op de leefkwaliteit van de woonomgeving. De ontwikkeling van Mijlpaal 30 fase 1 omvat de verplaatsing van beide bedrijven. De gemeente voert onderhandelingen met beide bedrijven. Met de integrale herziening van het omgevingsplan Rijnhaven Oost krijgt het Havenfront de functie Wonen (geel weergegeven op figuur 5.1). Daarbinnen zijn onder andere horeca, maatschappelijke dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Het betreft activiteiten die in een gemengd gebied op korte afstand van (of direct onder) woningen mogelijk zijn, zonder dat hindersituaties ontstaan. De bestaande bedrijven binnen het 'Havenfront' zijn binnen de functie Wonen niet langer toegestaan. Omdat de genoemde bedrijven -op grond van het overgangsrecht- nog enige tijd aanwezig kunnen zijn, is in de regels van dit bestemmingsplan bepaald dat de ingebruikname van gevoelige functies binnen de invloedsfeer van de twee bedrijven uitsluitend is toegestaan indien de bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk zijn gestaakt. tenzij aangetoond is dat de bedrijfsvoering van de bedrijven niet wordt belemmerd door de ingebruikname van de geluids- en/of geurgevoelige objecten en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de geluids- en/of geurgevoelige objecten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien één van de bedrijven niet meer in werking is of de bedrijfsactiviteiten zijn gewijzigd. Voor de begrenzing van de zone met tijdelijke beperkingen zijn de vigerende hindercontouren (geur en geluid) als uitgangspunt gehanteerd.
Figuur 5.1: Uitsnede verbeelding omgevingsplan
Transformatiegebied
De overige delen van het plangebied behouden (zoals opgenomen in het in 2019 vastgestelde omgevingsplan) de functie transformatie (oranje weergegeven op figuur 5.1). Binnen het gebied zijn diverse functies toegestaan zoals bedrijven, wonen, detailhandel, horeca, cultuur en maatschappelijk. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid wordt getoetst aan de hand van emissienormen die zijn opgenomen in de regels van het plan. Binnen het transformatiegebied zijn de bestaande bedrijven toegestaan en is waar nodig een passende regeling opgenomen (maatwerk). Onder voorwaarden is transformatie naar andere functies mogelijk, waaronder wonen. In de planregels is geborgd dat transformatie geen onevenredige beperkingen oplevert voor de omliggende bedrijven en dat ter plaatse van nieuwe gevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat wordt hieronder nader toegelicht.
Geluid
Voor geluid is ter invulling van artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit een set van toetsingswaarden ter plaatse van de perceelgrens opgenomen, dit ter vervanging van de toetsingswaarden uit artikel 2.17 van het Activiteitbesluit. Bij de bepaling van de niveaus is het uitgangspunt geweest dat het transformatiegebied een gemengd gebied wordt, waarbij wonen en bedrijven naast elkaar zijn toegestaan. De toekomstige woningen en de (bestaande) bedrijven krijgen hiermee een op de omgeving aangepast toetsingskader. De verwachting is dat de bestaande bedrijven (met uitzondering van de bedrijven waarvoor een maatwerkoplossing is opgenomen) hieraan kunnen voldoen. Bepalend hierbij is de erfgrens met het naastgelegen perceel waar een andere activiteit op kan worden toegestaan.
Geur
Met het beëindigen van de activiteiten van Van der Bijl Mengvoeders (Energieweg 27) zijn binnen het plangebied geen bestaande geurhinderlijke inrichtingen meer aanwezig. Voor toekomstige activiteiten wordt in het omgevingsplan aangesloten bij het Alphense geurbeleid (Beleidsnota Geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn), dat betekent:
Type 1 bestemmingen zijn onder andere woonwijken, ziekenhuizen, verblijfsrecreatie, scholen en dagverblijven.
Type 2 bestemmingen zijn onder andere bedrijfswoningen, verspreid liggende woningen, dagrecreatie, kantoren en detailhandel.
Gevaar
Ten behoeve van het hinderaspect gevaar zijn regels opgenomen in het plan die het vestigen van Externe Veiliheidsrelevante bedrijven uitsluiten.
Stof
Ten aanzien van het hinderaspect 'stof' is geconcludeerd dat er geen aanvullende regelingen noodzakelijk zijn op grond van dit omgevingsplan, het Activiteitenbesluit regelt het voorkomen van stofhinder voldoende, ook binnen een gemengd gebied.
Bestaande bedrijven binnen het transformatiegebied
Bestaande bedrijven (welke met de realisatie van het plan Havenfront niet worden beëindigd) in het plangebied die op dit moment niet aan de in de regels opgenomen emissienormen voldoen zijn met naam en aangepaste normen in de regels van het omgevingsplan opgenomen. Het gaat feitelijk nog om slechts één bedrijf.
Naam | Adres | SBI-code 2008 | omschrijving | ||
Gromax B.V. | Van Foreestlaan 7 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen |
Tabel 2: bestaande bedrijven
De aanwezigheid van dit bedrijf heeft tot gevolg dat gevoelige functies (zoals wonen) niet zonder meer mogelijk zijn. Dit volgt uit de regels. De ontwikkeling van gevoelige functies nabij dit bedrijf is slechts mogelijk indien uit milieuonderzoek blijkt dat aan de imissienormen uit de regels van dit plan kan worden voldaan. De vigerende rechten van het bestaande bedrijf worden gerespecteerd.
Zendmast
Binnen het plangebied staat de straalverbindingstoren van Cellnex Netherlands B.V. (Energieweg 4). In de toren is een datacentrum gevestigd. De straling door de telecommunicatietoren kan in potentie leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Op basis van de informatie van het Antennebureau (het voorlichtingsbureau van de Rijksoverheid over antennes voor draadloze en mobiele communicatie) wordt hieronder ingegaan op de mogelijke gezondheidseffecten en de geldende limieten.
De elektromagnetische straling van antennes kunnen een opwarmend effect hebben op het lichaam. Andere effecten op de gezondheid zijn niet aangetoond. Sommige mensen melden wel klachten over de gezondheid zoals hoofdpijn, slapeloosheid en duizeligheid. Nederland hanteert, net als de meeste andere Europese landen, de blootstellingslimieten van de ‘International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection’ (ICNIRP). De ene frequentie kan ons lichaam sneller opwarmen dan de andere. Daarom verschillen de limieten per frequentieband. Lage frequenties zorgen voor meer opwarming van het menselijk lichaam dan hoge frequenties. Daarom zijn de limieten voor lage frequenties strenger dan de limieten voor hogere frequentiebanden. De strengste blootstellingslimiet is 28 volt per meter (V/m). Deze limiet geldt voor antennes van radio, televisie en hulpverleningsdiensten (C2000). Deze antennes zenden met een frequentie van 10 tot 400 MHz. De limieten voor antennes voor mobiele communicatie lopen op tot 61 V/m. Het lichaam mag niet worden blootgesteld aan hogere veldsterkten dan de genoemde limieten.
Uit beschikbare informatie (in het kader van de vigerende vergunning van de toren) blijkt dat de veldsterktes in de omgeving van de toren vrijwel overal ruim onder de voorgenoemde limiet van 28 volt per meter (V/m) zijn gelegen. Alleen op grotere hoogte (100 - 130 m) is op korte afstand van de antenne sprake van een veldsterkte boven de 28 V/m. Gezien de maximale bouwhoogtes in het bestemmingsplan zal ter plaatse van de toekomstige woningen in geen gevel sprake zijn van een overschrijding van de limiet.
Figuur 5.2 Veldsterkte contouren in het verticale vlak
Industrieterrein Oude Rijn
Aan de westzijde van het plangebied is industrieterrein Oude Rijn gelegen. Voor dit gebied is op 19 februari 2015 het bestemmingsplan Rijnhaven 2015 vastgesteld. Bij de milieuzonering van dit gebied is reeds rekening gehouden met de transformatie van Rijnhaven Oost. De bedrijven op het industrieterrein Rijnhaven leveren geen belemmering op voor het plan. Omgekeerd ontstaan er door transformatie van Rijnhaven Oost geen belemmeringen voor de bedrijven op industrieterrein Rijnhaven.
Overige omliggende bedrijven (buiten het industrieterrein Oude Rijn)
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende bedrijven, welke invloed hebben op het plangebied. Ten opzichte van deze bedrijven wordt het plangebied aangemerkt als gemengd gebied wat betekent dat de richtafstand met een afstandsstap verlaagd mag worden.
Naam | Adres | SBI-code 2008 | Omschrijving |
Milieucate- gorie |
Richtafstand gemengd gebied | Werkelijke afstand plangebied | |||||
Vogelpark H.C.R. Avifauna B.V. | Hoorn 65 | 91041 | dierentuinen | 3.2 | 50 m | 0 m | |||||
Zwembad De Hoorn | Van Foreestlaan 4 | 931 1 | Zwembaden- overdekt | 3.1 | 30 m | 25 m | |||||
Schouten Oliehandel | Gnephoek 4 | 46712.1 | Groothandel in vloeibare brandstoffen < 100.000 m3 | 4.1 | 100 (gevaar) | 78 m |
Tabel 3: omliggende bedrijven
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er niet wordt voldaan aan de richtafstanden. Dit betekent dat er bij de ontwikkeling van gevoelige functies nader onderzoek moet plaatsvinden naar de maatgevende milieuaspecten. Hieronder wordt per bedrijf ingegaan op de situatie.
Vogelpark H.C.R. Avifauna B.V.
Maatgevende milieuaspecten voor het vogelpark zijn geur (50 m) en geluid (30 m).
Geur
De revisievergunning van 15 juli 2009 bevat geen specifieke voorschriften met betrekking tot geurhinder. In de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voor dierentuinen voor geur als richtafstand 100 m gegeven tot een rustige woonwijk. Het gaat op basis van de vergunde situatie uitsluitend om het houden van vogels. Een zonering van 100 m voor geur zoals bij dierentuinen is daarmee een te ruime eis. Bij dierentuinen is immers sprake van een (grote) variatie aan dieren, waaronder ook veel grotere 'geurveroorzakers' dan vogels. Een afstand van 50 meter is passender voor een vogelpark. Daarbij kan een vergelijking worden gemaakt met kinderboerderijen (geiten, schapen, kippen, konijnen e.d.) waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Voor bijvoorbeeld een manege geldt een richtafstand van 50 meter.
In dit geval is sprake van een gemengd gebied: een gebied met matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven (omschrijving in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering). In Rijnhaven Oost is in de nieuwe situatie sprake van functiemenging waarbij naast woningen ook andere functies voorkomen zoals winkels, bedrijven, kantoren, dienstverlening, cultuur en ontspanning etc. Dit betekent dat de hiervoor genoemde afstand van 50 m die passend is voor een vogelpark als het onderhavige kan worden verlaagd tot 30 m (30 m voor wat betreft geur en 10 meter voor wat betreft geluid). Dit betreft een richtafstand waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken c.q. die gemotiveerd kan worden toegepast. Deze richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming van Avifauna (Recreatieve doeleinden - dierenpark) en de uiterste situering van de gevel van een gevoelige functie die ingevolge dit omgevingsplan mogelijk is.
De verblijven van de vogels zijn feitelijk (en overeenkomstig de vergunde situatie) op een afstand van meer dan 50 meter vanaf de grens van het plangebied van het omgevingsplan gevestigd. De kleinste afstand tussen de bouwvlakken waarbinnen de vogelverblijven ingevolge het bestemmingsplan 'Alphen-West' (dat geldt voor Avifauna) mogen worden gesitueerd enerzijds, en de bouwvlakken van onderhavig omgevingsplan anderzijds bedraagt op een enkele plek minder dan 30 meter. Vanuit het onbebouwde gedeelte van Avifauna wordt geen geurhinder veroorzaakt. Voor Avifauna levert de ontwikkeling binnen het omgevingsplan geen (onevenredige) extra of nieuwe belemmeringen op. Daarbij wordt overwogen dat in de huidige situatie op grond van het vigerende bestemmingsplan ook al sprake is of kan zijn van geurgevoelige objecten (ruimten waar langdurig mensen verblijven). Het omgevingsplan maakt in die zin geen nieuwe situatie mogelijk. Aan de zuidoostzijde van Avifauna zijn voorts ook al woningen op korte afstand gelegen.
Geluid
De belangrijkste geluidbronnen op het terrein van Avifauna zijn de vogels, de omroepinstallatie tijdens demonstraties en de speeltuin (stemgeluid). Indien er woningen of andere geluidgevoelige functies worden gerealiseerd binnen Rijnhaven Oost moet rekening worden gehouden met deze geluidbronnen. Ten aanzien van de vogelverblijven wordt in de vergunde situatie geen overlast buiten het terrein van de inrichting ter plaatse van het plangebied verwacht.
De omroepinstallatie bevindt zich op voldoende afstand van het plangebied. Uit een indicatieve berekening blijkt dat op circa 30 meter afstand het equivalente geluidniveau ten gevolge van de omroepinstallatie bij demonstraties minder dan 50 dB(A) zal bedragen. Hierdoor sluit het geluidsniveau ten gevolge van de omroepinstallatie aan bij de regels van het omgevingsplan.
De speeltuin bevindt zich helemaal aan de westzijde van het terrein van Avifauna, grenzend aan de Van Foreestlaan. De Omgevingsdienst heeft de equivalente geluidcontouren voor stemgeluid in beeld gebracht. De contouren zijn op 1,8 meter hoogte berekend omdat alleen in de dagperiode activiteiten plaatsvinden. Contouren van piekgeluiden zijn niet relevant omdat deze (piek 70 dB(A)-contour) niet verder dan de Van Foreestlaan reiken. Stemgeluiden als gevolg van Avifauna, met name afkomstig van de speeltuin, verspreid zich over de deelgebieden Van Foreestlaan Noord en met name het Havenfront. Bij woningbouwontwikkelingen binnen deze deelgebieden moet rekening worden gehouden met het stemgeluid van Avifauna, zoals weergegeven in 5.3. Gezien het karakter van het gebied en de reeds aanwezige geluidbelasting door de tussengelegen weg wordt een geluidbelasting tot maximaal 55 dB(A) ter plaatse van de toekomstige woningen aanvaardbaar geacht. De 55 dB(A)-contour is opgenomen op de verbeelding. In de planregels zijn voorwaarden verbonden aan het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone (vergelijkbaar met de voorwaarden voor het bouwen binnen de geluidzones van de bedrijven binnen het plangebied).
Figuur 5.3: stemgeluid speeltuin Avifauna
Zwembad De Hoorn
Voor het zwembad is het maatgevende milieuaspect geluid. De Omgevingsdienst heeft een indicatieve berekening gemaakt voor stemgeluid ten gevolge van het zwembad. Gezien het karakter van het gebied en de reeds aanwezige geluidbelasting door de tussengelegen weg wordt een geluidbelasting tot maximaal 55 dB(A) ter plaatse van de toekomstige woningen aanvaardbaar geacht. Uit figuur 5.4 blijkt de geluidbelasting ter plaatse van de geprojecteerde geluidgevoelige objecten nergens hoger is dan 55 dB(A).
Figuur 5.4: stemgeluid ten gevolge van zwembad (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, dagperiode)
Schouten oliehandel, Gnephoek 4
Geluid
De revisievergunning van Schouten oliehandel, kenmerk V2013/254 d.d. 12 mei 2015 beperkt het geluidsniveau van de inrichting bij de dichtstbijzijnde woning aan de Hoorn, nummer 198. Tijdens de representatieve bedrijfssituatie liggen zowel het equivalente geluidsniveau als de piekgeluiden bij die woning tenminste 10 dB onder de voor deze inrichting toelaatbare waarden. Hiermee zal de inrichting geen ontoelaatbare hinder veroorzaken bij nieuwe woningen en niet worden beperkt door nieuwe woningen in het plangebied.
Ten hoogste 1 maal per week mag in de dagperiode gedurende hoogstens 4 uur een tankboot worden gelost. Het dan optredende equivalente geluidsniveau van 55 dB(A) is bij de Hoorn 198 duidelijk merkbaar. Het lossen van de tankboot is in de revisievergunning gemotiveerd toegelaten. Deze motivering blijft in stand wanneer er enkele woningen in het plangebied worden toegevoegd.
Externe Veiligheid
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Schouten Olie B.V. en dit bedrijf levert dus geen beperking op voor het plangebied.
Invloed plan op omliggende woonwijken
Binnen het plangebied zijn bedrijfsfuncties toegelaten. Deze kunnen invloed hebben op de omliggende woonwijken.
Rustige woonwijken
De woonwijk 'Bomenbuurt', 'Zeeheldenbuurt' en omgeving ten zuidoosten van het bedrijventerrein worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. De afstand van de woonwijk tot de grens van het plangebied is ca. 25 meter. In de omgeving van de woonwijk bevinden zich alleen lichte bedrijvigheid. Deze bedrijven leveren geen belemmering op voor de woonwijk. Indien nieuwe bedrijven zich vestigen dan moeten zij rekening houden met de bestaande woonwijken.
Lintbebouwing Oude Rijn
Voor de woningen gelegen in de lintbebouwing langs de Oude Rijn wordt uitgegaan van omgevingstype 'gemengd gebied'. In dit gebied zijn behalve vrijstaande woningen ook bedrijven gelegen. De afstand van het plangebied tot aan de lintbebouwing aan de overzijde van de Oude Rijn is ruim 100 meter. Gelet op deze ruime afstand en het feit dat het plan geen nieuwe zware bedrijvigheid mogelijk maakt levert het plan geen belemmering op voor de lintbebouwing.
Nieuwe bedrijven
Indien nieuwe bedrijven zich vestigen zullen zij rekening moeten houden met de bestaande woonwijken. Om te voorkomen dat er nieuwe knelpunten ontstaan binnen het plangebied, zijn in het omgevingsplan regels opgenomen waaraan moet worden voldaan bij nieuwvestiging. In paragraaf 5.3 Geluid wordt hierop nader ingegaan, hier naar wordt kortheidshalve verwezen.
Met de herziening van het omgevingsplan Rijnhaven Oost wordt aan het Havenfront de functie 'wonen' toegekend. Daarbinnen zijn (naast woningen) onder andere horeca, maatschappelijke dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Het betreft activiteiten die in een gemengd gebied op korte afstand van (of direct onder) woningen mogelijk zijn, zonder dat hindersituaties ontstaan. De bestaande bedrijven binnen het 'Havenfront' zijn binnen de functie Wonen niet langer toegestaan.
De overige delen van het plangebied behouden de functie 'transformatie'. In het plangebied liggen diverse bedrijven met een milieu-invloed die buiten de perceelsgrenzen van de inrichting komt. Voor deze bestaande bedrijven zijn de huidige vergunde rechten overgenomen in bedrijfsspecifieke regels voor geur en geluid. Tevens zijn de geur en geluidcontouren opgenomen op de verbeelding en kunnen binnen deze contouren niet zondermeer gevoelige functies worden opgericht. Onder voorwaarden is transformatie naar andere functies mogelijk, waaronder wonen. In de planregels is geborgd dat transformatie geen onevenredige beperkingen oplevert voor de omliggende bedrijven en dat ter plaatse van nieuwe gevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Buiten het plangebied liggen twee bedrijven die invloed hebben op de ontwikkeling van gevoelige functies in Rijnhaven Oost, namelijk Zwembad De Hoorn en Vogelpark Avifauna. In het ontwerpbestemmingsplan zal op basis van de stedenbouwkundige uitgangspunten voor het Havenfront inzicht worden gegeven in de optredende geluidbelastingen op de gevels van de toekomstige woningen. Waar relevant wordt ingegaan op de maatregelen die worden getroffen om hindersituaties en/of beperkingen voor de bedrijven als gevolg van de woningbouw te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen gelden ander normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de woningwet of Wet milieubeheer. Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers.
Ten behoeve van de herstructurering van het bedrijventerrein Rijnhaven is het van belang inzicht te hebben in de mogelijke aanwezigheid en/of het risico tot aanwezigheid van bodemverontreiniging. De Omgevingsdienst Midden-Holland beschikt over een bodeminformatiesysteem, waarin bodemkwaliteitsgegevens en gegevens over het historische gebruik van de percelen zijn opgenomen. Wanneer een locatie is gesaneerd en de evaluatie door het bevoegd gezag is goedgekeurd is dat voor het toenmalige gebruik. Voor een bestemming die gevoeliger ligt, kan aanvullend onderzoek of een aanvullende sanering nodig zijn.
Lintbebouwing Hoorn
In de oud-stedelijke lintbebouwing langs de Hoorn kan het gehalte van met name zware metalen en of PAK variëren van licht tot sterk verontreinigd zonder dat er een verband hoeft te bestaan met de (historische) bedrijfsactiviteiten.
Rijnhaven Oost
Binnen het ontwikkelingsgebied Rijnhaven Oost zijn in het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst Midden-Holland ongeveer 19 locaties bekend (zie bijlage Informatie bodem). Bij 11 locaties is bekend dat er met betrekking tot het aspect bodemverontreiniging nog vervolgacties nodig zijn. Deze acties variëren van het uitvoeren van onderzoek op basis van historische gegevens, het laten uitvoeren van nader onderzoek, tot monitoring van uitgevoerde saneringen.
Indien er ontwikkelingen plaatsvinden zoals functiewijzigingen en/of bouwactiviteiten moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Alleen als uit bodemonderzoek blijkt dat het gaat om een geval van ernstige verontreiniging die spoedeisend is, zijn vervolgstappen noodzakelijk (sanering) ook als er (voorlopig) geen ontwikkeling plaatsvindt. Dergelijke locaties zijn niet bekend binnen het plangebied Rijnhaven Oost.
Op locaties waar in het verleden geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden is de verwachting dat de bodemkwaliteit van de boven- en de ondergrond schoon tot licht verontreinigd is (bron: Bodembeheersplan Alphen aan den Rijn, d.d. februari 2006, kenmerk 151051 opgesteld door Oranjewoud BV (geldig tot februari 2011).
Nijverheidsweg
Op de Nijverheidsweg hebben, voor zover bekend, geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. In 2005 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op Nijverheidsweg 2. Uit dit onderzoek blijken geen bijzonderheden die aanleiding geven tot een nader onderzoek. Ten tijde van het locatiebezoek zijn er ook geen bodembedreigende activiteiten geconstateerd.
Eikenlaan 20
De locatie Eikenlaan 20 is gelegen buiten het plangebied Rijnhaven Oost. Op het perceel is de Firma Biesterfeld gevestigd geweest. Dit is een bedrijf waar de afgelopen tientallen jaren opslag en distributie van chemicaliën heeft plaatsgevonden. Op het terrein is de grond en het grondwater sterk verontreinigd tot ver voorbij de perceelgrenzen.
De provincie Zuid-Holland heeft ingestemd met een saneringsplan en is van mening dat sanerende maatregelen niet nodig zijn voor het diepere grondwater en dat deze op termijn door middel van afbraak zal verminderen. Naar aanleiding van het saneren en opvolgende monitorngscampagne is een eindsituatie onderzoek opgesteld om de mate en omvang van de restverontreiniging in minerale in kaart te brengen. Uit de monitoringscampagne blijkt dat de restverontreiniging gelijk is gebleven of licht is verbeterd afhankelijk van de exacte locatie. Het blijkt dat de verontreinigingscontour het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied overlapt.
Bij nieuwbouw bestaat de mogelijkheid dat grondwaterbemaling wordt toegepast. De grondwaterbemaling moet zodanig plaatsvinden dat de aanwezige grondwaterverontreiniging niet negatief wordt beïnvloed.
Bij een substantiële grondwateronttrekking zal de indiener bij de Omgevingsdienst Haaglanden (bevoegd gezag) een vergunning aanvragen. Hierbij dient de indiener ook rekening te houden met de zorgplicht. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.
Voor het plan Havenfront is in april 2021 vooronderzoek uitgevoerd op basis van de NEN 5725:2017 (zie bijlage 6 Historisch bodemonderzoek). Het onderzochte gebied betreft de Energieweg en een aantal aanliggende percelen. In onderstaand figuur is inzichtelijk gemaakt welk gebied onderzocht is.
Figuur 5.5 Onderzoeksgebied vooronderzoek Havenfront
Het onderzochte gebied en omgeving kende lange tijd uitsluitend een agrarische functie. Rond 1959 is de Van Foreestlaan aangelegd. Omstreeks 1969 is de Rijnhaven gecreëerd en tegelijkertijd is de Energieweg aan de Oostzijde van Rijnhaven aangelegd en bebouwd. Vanaf dit moment werd het plangebied gebruikt voor huisvesting en industriële doeleinden. Rond 1981 was ook de Westzijde van de Rijnhaven volledig bebouwd.
Omstreeks 1988 heeft er een ontwikkeling plaats gevonden met de gebouwen ter hoogte van Energieweg 14. Tevens is er een sloot gedempt ter hoogte van de Van Foreestlaan 8. Rond 2004 zijn tanks ter hoogte van Energieweg 31 niet meer op kaartmateriaal weergegeven. Vervolgens heeft er omstreeks 2009 een ontwikkeling plaats gevonden met de gebouwen ter hoogte van Energieweg 14. Rond 2013 is er een gebouw net buiten het plangebied ter hoogte van de Energieweg 12 gesloopt en herbouwd. Dit heeft omstreeks 2020 wederom plaatsgevonden met een gebouw ter hoogte van Energieweg 1, wederom net buiten het plangebied.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied in het algemeen sprake is van maximaal licht verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden voor de parameters zware metalen en PAK.
Daarnaast zijn binnen het plangebied verdachte deellocatie gedefinieerd waar mogelijk sprake zou kunnen zijn van een bodemverontreiniging. Deze locaties inclusief aanbevelingen zijn weergegeven in tabel 6b.
Op basis van het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst wordt geconcludeerd dat voor een aantal locaties binnen het plangebied Rijnhaven gegevens van de bodemkwaliteit beschikbaar zijn. Bij een aantal locaties staat er nog een nadere actie in de vorm van een nader onderzoek en/of een sanering open. Deze acties worden genomen indien er ontwikkelingen in het gebied plaatsvinden zoals functiewijzigingen naar een gevoeliger gebruik of bouwactiviteiten. Daarnaast beschikt de Omgevingsdienst voor een aantal locaties enkel over historische informatie waaruit blijkt dat er mogelijk bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. In deze gevallen kan er dus sprake zijn van een bodemverontreiniging. Voorafgaand aan herontwikkeling van deze locaties moet (nader) onderzoek uitwijzen in welke mate deze locaties verontreinigd zijn en of er nadere maatregelen in de vorm van sanering noodzakelijk is.
Rijnhavenkade
Rijnhavenkade | 1982 ± Het oprichten van en in werking houden van een inrichting voor poedercoating en metaalvoorbehandeling Er is bij de Omgevingsdienst Midden-Holland een bodemonderzoek bekend (1999), waarbij als advies wordt gegeven nader onderzoek te doen naar de aangetroffen kwikverontreiniging. Momenteel zijn er diverse bedrijven op het perceel actief o.a. de Leen Bakker. |
Rijnhavenkade | n 1976 is een dieselpompinstallatie opgericht voor een textielverwerkend bedrijf. Onbekend is of de tank nog aanwezig is. Er is/zijn geen bodemonderzoek(en) bekend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland |
Tabel 4: Rijnhavenkade
Prinses Margrietlaan
Prinses Margrietlaan 1 |
In 1992 is op dit perceel een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd. In 1996 een zogenaamd nulonderzoek. Locatie is licht verontreinigd met Zn en PAK. |
Prinses Margrietlaan 10 |
In 1999 is in verband met een transactie een NVN onderzoek uitgevoerd. Arseen is boven de interventiewaarde. |
Prinses Margrietlaan 12 |
In 1994 een NVN onderzoek uitgevoerd. Grond ernstig verontreinigd met minerale olie. Nader onderzoek nodig ten behoeve van het bepalen van de omvang. |
Tabel 5: Prinses Margrietlaan
Energieweg
Energieweg 2-4 | In 1994 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. |
Energieweg 6 | Buitenterrein is ernstig verontreinigd met Nikkel, matig met Chroom, Koper en Zink. 1999 is een inventariserend onderzoek gedaan naar ondergrondse tanks. In 2007 is de nulsituatie vastgelegd. Tanks zijn gesaneerd. De algehele bodemkwaliteit is nog onvoldoende bekend. |
Tabel 6a: Energieweg
Locatie | Actie | Analyse | ||||||||||||||
Energieweg 3 | Verkennend onderzoek | NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 5-9 | Nader onderzoek | Minerale olie, Aceton | ||||||||||||||
Energieweg 6 | Verificatie verontreinigingssituatie ter plaats van het wegtracé |
Minerale olie | ||||||||||||||
Energieweg 12 | Verificatie verontreinigingssituatie ter plaats van het wegtracé |
Minerale olie | ||||||||||||||
Energieweg 13 | Gezien ouderdom onderzoek verificatie onderzoek |
NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 15 | Verkennend onderzoek | NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 16-18 | Verkennend onderzoek of rapport moet beschikbaar komen. |
NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 29 | Geen acties. Bij graafwerkzaamheden rekening houden met aanwezige verontreiniging. |
- | ||||||||||||||
Energieweg 31 | Geen acties. Bij graafwerkzaamheden rekening houden met aanwezige verontreiniging. |
- | ||||||||||||||
Energieweg 37-69 Bedrijfs- en kantorencomplex “Rijnpoort” | ||||||||||||||||
Energieweg 39 | Verkennend onderzoek | NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 41 | Verkennend onderzoek | NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 49 | Verkennend onderzoek | NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 59 | Verkennend onderzoek | NEN gr, NEN gw | ||||||||||||||
Energieweg 65 | Geen acties | - | ||||||||||||||
Hoorn 198 | Geen acties | - | ||||||||||||||
Van Foreestlaan 15 | Saneringsplan opstellen | |||||||||||||||
Van Foreestlaan 17 | Activiteiten > 5m-mv, rekening houden met mogelijk aanwezige verontreiniging. |
NEN gr, NEN gw |
Tabel 6b: Onderzoeksstrategie Energieweg Havenfront
1) NEN gr (grond) analyse op: droge stof, organische stof, lutum, zware metalen (barium, cadmium,
kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), polychloorbifenylen (PCB) en minerale olie.
2) NEN gw (grondwater) analyse op: zware metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood,
molybdeen, nikkel en zink), vluchtige aromatische koolwaterstoffen (BTEX, inclusief naftaleen), vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen en minerale olie. En (i.v.m. eventuele grondwaterbemaling); ijzer (Fe totaal) en onopgeloste bestanddelen.
Van Foreestlaan
Van Foreestlaan 4-6 | In 1996 een NVN onderzoek uitgevoerd. Geconstateerd is een sterk verhoogd gehalte aan Lood. |
Van Foreestlaan 7 | In 1980 is een vergunning verleend voor het stallen en repareren van wegenbouwmachines. Er zijn geen bodemonderzoek-gegevens bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekend. Gelet op het terreingebruik worden verontreiniging van zware metalen, PAK en minerale olie niet uitgesloten. |
Van Foreestlaan 11 | In 1986 is er een autoverhuur en herstel-inrichting opgericht. In 2000 is ten behoeve van een transactie een bodemonderzoek uitgevoerd waarbij geen bijzonderheden zijn aangetroffen. |
Van Foreestlaan 15 | In 1960 is ter plaatse een verffabriek opgericht die in loop der jaren is uitgebreid. In 2008 is ten behoeve van een bouwvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit bodemonderzoek blijkt een sterk verhoogd gehalte aan PCB. Momenteel staat het pand leeg en wordt nieuwbouw te koop aangeboden. Nader onderzoek nodig naar de omvang. |
Van Foreestlaan 17 | In 1959 is een benzine-, superbenzine- en autogasoliepompinstallatie met een herstel- inrichting opgericht. Door de jaren heen zijn er diverse aanpassingen gedaan. De locatie is in de jaren '90 gesaneerd. Er loopt een monitoring op de restverontreiniging. De inrichting is nog in gebruik door Texaco. |
Tabel 7: Van Foreestlaan
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteiten. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteiten mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
Om de effecten van de transformatie inzichtelijk te maken zijn met het verkeersmodel RVMH 3.2 modelberekeningen uitgevoerd. De uitvoer van deze berekeningen is gebruikt om een uitspraak te doen over de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op het omliggende verkeersnetwerk. De resultaten zijn ook gebruikt als input voor de milieuberekeningen.
Om een uitspraak te doen over de effecten op verkeer is in eerste instantie gekeken naar de autonome situatie in 2030. Vervolgens is het bestemmingsplan in het model ingevoerd om te kijken wat het effect hiervan is. Daarbij is gebruik gemaakt van sociaal-economische gegevens (aantallen woningen, kantoren, horeca en andere functies)
Omdat het een deels flexibel bestemmingsplan is, is op voorhand niet precies te zeggen wat de exacte omvang en invulling gaat zijn. Om toch een uitspraak te kunnen doen over de verwachte gevolgen voor de verkeersstromen is een 'realistisch worst-case' programma ingevoerd in het model. Op die manier zijn uitspraken die gedaan worden op basis van de output van de modelberekeningen over de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid, maar ook geluid, lucht en stikstof voldoende robuust.
Gemotoriseerd verkeer
De Van Foreestlaan is een belangrijke ontsluitingsweg voor het plangebied. Aan de noordzijde sluit de Van Foreestlaan aan op de Hoorn. Vanaf daar kan het verkeer in oostelijke richting ontsluiten via de Prins Bernhardlaan en Eisenhowerlaan naar de N207 en in westelijke richting via de Leidse Schouw naar de N11. In het zuidelijk deel van het plangebied ligt de Eikenlaan die vanaf de rotonde Van Foreestlaan - Prinses Margrietlaan in zuidelijke richting loopt en vervolgens naar het westen uitbuigt. Verder is er nog de Prinses Margrietlaan die vanaf de rotonde met de Van Foreestlaan naar het oosten gaat om verderop aan te sluiten op de Prinses Irenelaan. Deze maken onderdeel uit van de ontsluiting van het centrum De Prinses Irenelaan sluit vervolgens aan op de Prins Bernhardlaan waar het verkeer in noordelijke en zuidoostelijke richting naar de N207 kan rijden. De Van Foreestlaan, Eikenlaan en de Prinses Magrietlaan hebben vooral een gebiedsontsluitende functie. Langs deze wegen zijn enkele vrachtwagenparkeerplaatsen aanwezig. De overige wegen in het plangebied zijn de Energieweg, de Nijverheidsweg en de Rijnhavenkade. Aan deze wegen zijn veel bestemmingen gelegen. Hier vindt dan ook relatief veel verkeersuitwisseling tussen de aanliggende bedrijven en de openbare weg plaats. Parkeren vindt hier plaats langs de rijbaan. Alle wegen in het plangebied hebben op dit moment een 50 km/u regime.
figuur 5.6 verkeersstructuur plangebied bestaande situatie
Fiets en voetgangers
Langs de Van Foreestlaan, Prinses Margrietlaan en de Eikenlaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Op de overige wegen in het plangebied delen fietsers de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Voetgangers kunnen op een paar locaties gebruik maken van trottoirs, maar over het algemeen zijn er weinig voorzieningen voor voetgangers aanwezig.
Openbaar Vervoer
Er lopen momenteel drie buslijnen door het gebied. Vanaf de rotonde Hoorn – Van Foreestlaan gaat het om lijn 1 en 2 in de richting van de Prinses Margrietlaan en Prinses Irenelaan. Lijn 165 maakt gebruik van de Eikenlaan en Prinses Margrietlaan. Lijnen 1 en 2 maken onderdeel uit van de stadslijn en verbinden het gebied met de belangrijkste bestemmingen in Alphen aan den Rijn waaronder het treinstation. Lijn 165 betreft een regionale buslijn die Alphen aan den Rijn met omliggende kernen als Koudekerk aan den Rijn en Hazerswoude dorp en Zoetermeer verbindt.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal de maximum snelheid op een aantal wegen in het plangebied worden aangepast. Het gaat hierbij om de wegen Prinses Margrietlaan ten westen van de Van Foreestlaan, de Energieweg, de Nijverheidsweg en de Rijnhavenkade. Op dit moment ligt de maximum snelheid op deze wegen nog op 50 km/u. In de toekomst gaat deze naar 30 km/u en worden het erftoegangswegen. Om te voldoen aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig en de toekomstige functie en het gebruik van de weg met elkaar in overeenstemming te brengen, wordt een herinrichting van deze wegen tot erftoegangswegen als uitgangspunt gesteld.
Het plan voorziet verder in een mogelijke nieuwe verbinding tussen de Energieweg en de Prinses Margrietlaan. Daarmee zal de Rijnhavenkade en de aansluiting van de Nijverheidsweg op de Van Foreestweg verkeersluw worden gemaakt.
figuur 5.7: toekomstige maximum snelheid wegen plangebied.
Autonome situatie
Uit de modelberekeningen blijkt dat als gevolg van de autonome groei van het verkeer tussen 2018 (basisjaar) en 2030 het over de gehele linie drukker wordt op de wegen in Alphen aan den Rijn. In het plangebied wordt het iets drukker op de Van Foreestlaan. Op het noordelijk deel ter hoogte van de aansluiting met de Hoorn gaat de intensiteit van 7.050 mvt/etmaal (2018) naar 8.150 mvt/etmaal (2030). Op het zuidelijk deel van de Van Foreestlaan neemt de intensiteit eveneens beperkt toe van 6.600 mvt/etmaal (2018) naar 7.510 mvt/etmaal (2030). Aan de randen van het plangebied wordt het vooral drukker op de Hoorn ter hoogte van de oostelijke en westelijke tak van de rotonde met de Van Foreestlaan. Op de westelijke tak neemt de intensiteit toe naar 15.910 mvt/etmaal in 2030. Op de oostelijke tak neemt de intensiteit toe tot 22.510 mvt/etmaal in 2030. Verder is er een flinke toename van het verkeer te zien op de Leidse Schouw. Hier gaat de intensiteit van 18.740 (2018) mvt/etmaal naar 22.340 mvt/etmaal (2030).
Een mogelijke bypass die de Maximabrug met de Burgemeester Bruins Slotsingel moet verbinden, bevindt zich nog in de onderzoeksfase. De realisatie van deze bypass kan ertoe leiden dat de verkeersintensiteit op de Hoorn zal afnemen en daarmee de belasting op de rotonde Hoorn - Van Foreestlaan ook afneemt. Omdat de realisatie van de bypass op dit moment onderzocht wordt en nog niet is vastgesteld, is deze niet meegenomen als autonome ontwikkeling in de uitgevoerde modelberekeningen. Het verwachte verlagende effect hiervan op de verkeersintensiteit van de Hoorn en daarmee op de belasting van de rotonde Hoorn - Van Foreestlaan, is dan ook niet zichtbaar in de uitgevoerde modelberekeningen.
Plansituatie
Na realisatie van het plan neemt de intensiteit op het noordelijk deel van de Van Foreestlaan verder toe tot 11.710 mvt/etmaal. De intensiteit op het zuidelijk deel van de Van Foreestlaan neemt verder toe tot 8.860 mvt/etmaal. Verder is een flinke toename van verkeer te zien op de Energieweg noord tussen de autonome en plansituatie. Tenslotte neemt het verkeer op de Prinses Margrietlaan Oost toe tussen de autonome en plansituatie.
Buiten het plangebied is er een verdere toename van het verkeer waarneembaar op de Leidse Schouw en De Hoorn ter hoogt van de Rijnhavenbrug en de Hoorn (oostelijke richting) in de richting van de Prins Bernhardlaan.
wegvak | 2018 (huidig) | 2030 (autonoom) | 2030 (plan) | ||
Rijhavenbrug (Hoorn west) | 14.200 | 15.910 | 17.170 | ||
Hoorn (oostellijke richting) | 20.150 | 22.510 | 24.320 | ||
Prins Bernhardlaan | 15.860 | 13.650 | 13.890 | ||
Foreestlaan Noord | 7.050 | 8.150 | 11.710 | ||
Energieweg Noord | 490 | 620 | 2.770 | ||
Energieweg Zuid | 370 | 350 | 2.040 | ||
Foreestlaan Zuid | 6.600 | 7.510 | 8.860 | ||
Prinses Margrietlaan | 260 | 410 | 2000 | ||
Prinses Margrietlaan Oost | 7.950 | 7.700 | 10.690 | ||
Prinses Irenelaan | 9.110 | 7.020 | 8.460 | ||
Prinses Beatrixlaan | 5.610 | 4.500 | 6.080 | ||
Eikenlaan Rijnhavenkade | 8.710 | 9.160 | 10.470 | ||
Leidse Schouw | 18.740 | 22.340 | 23.850 |
tabel 8 : intensiteiten per etmaal (werkdag) 2018 en 2030 autonoom en plan
Met de modelberekeningen zoals beschreven in paragraaf 5.3.2. is naast een uitspraak over de huidige en toekomstige intensiteiten (autonoom en plansituatie), ook een uitspraak gedaan over de verkeersafwikkeling en het effect van het plan hierop. Kruispunten en rotondes zijn vaak maatgevend wanneer een uitspraak gedaan moet worden over de verkeersafwikkeling. Om te bepalen wat de effecten van het plan zijn op die verkeersafwikkeling, is gekeken naar de verzadigingsgraad (I/C verhouding) van een aantal kruispunten en rotondes in en nabij het plangebied. De modelberekeningen geven voor alle omliggende kruispunten deze verzadigingsgraden. Na analyse van de verzadigingsgraden blijkt dat de verkeersafwikkeling op een aantal kruispunten tegen de maximale verzadigingsgraad aan zit, waardoor deze kruispunten op sommige momenten te maken hebben met een verslechterde verkeersafwikkeling. Ook blijkt uit de modelberekeningen dat van een verslechterde verkeersafwikkeling op deze kruispunten in de autonome situatie ook al sprake is. Er kan daarmee worden gesteld dat het plan geen positief effect heeft op de al verslechterde verkeersafwikkeling in de toekomst.
Hieronder volgt een beschrijving van de verkeersafwikkeling op de belangrijkste kruispunten en routes die een relatie hebben met het plan.
Rotonde Van Foreestlaan – Hoorn
De modelberekeningen laten zien dat de verzadigingsgraad in zowel de autonome als de plansituatie op deze rotonde tegen de grenzen van een acceptabele verkeersafwikkeling aanlopen. In een kruispuntanalyse, die is uitgevoerd door de gemeente, is nader op de verkeersafwikkeling op deze rotonde ingegaan. Hiervoor is een memo opgesteld “Analyse rotonde Foreestlaan – Hoorn ten behoeve van voorbereiding bestemmingsplan” (mei 2021, bijlage 1). Uit de kruispuntanalyse komt naar voren dat de huidige enkelstrooksrotonde in zowel de autonome als de plansituatie niet toereikend is om de verkeersstromen in de toekomst te kunnen verwerken. Aangegeven wordt dat een uitbreiding van de capaciteit van de rotonde noodzakelijk is. Daarbij moet gedacht worden aan het realiseren van een meerstrooksrotonde. Tevens worden eventuele netwerk maatregelen voorgesteld die bijdragen aan een ontlasting van de oost-west verbinding via de Hoorn, die daarmee bijdragen aan een verbetering van de verkeersafwikkeling op de rotonde. De verkeersafwikkeling op de rotonde leidt in de autonome situatie al tot knelpunten. In beginsel is de ontwikkeling van het plan hier niet de oorzaak van, wel is het zo dat de ontwikkeling van het plan de verkeersafwikkeling verder verslechterd, waardoor de noodzaak tot het nemen van maatregelen wordt vergroot.
Eisenhowerlaan
Uit de modelberekeningen komt naar voren dat de verkeersintensiteiten op de Eisenhowerlaan in de toekomst met en zonder de plansituatie hoog zijn. Dit leidt tijdens spitsuren tot een verminderde doorstroming. Gezien de importantie van deze interne verbinding voor zowel openbaar vervoer, autoverkeer als langzaam verkeer, dient nader onderzocht te worden welke maatregelen mogelijk zijn om hier de afwikkeling te verbeteren. Binnen de bestaande wegcontouren is niet alles mogelijk; er dient daarbij een afweging gemaakt te worden in de prioritering van modaliteiten. Naast mogelijke lokale maatregelen, moet ook de samenhang met de overkoepelende omgevingsvisie bezien worden. Op het gebied van mobiliteit wordt hierin een nieuwe westelijke ringstructuur geschetst als een mogelijke ontwikkelrichting, dit zou tot forse vermindering van de intensiteiten op de Hoorn en Eisenhowerlaan kunnen leiden. Nader onderzoek dient gedaan te worden naar eventuele passende lokale en/of overstijgende maatregelen.
Kruispunten Hoorn – Bernhardlaan en Hoorn - Emmalaan
Uit de modelberekeningen is geen verslechtering van de verkeersafwikkeling zichtbaar wanneer de autonome en plansituatie met elkaar vergeleken worden. Uit een analyse van de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau, waarbij onder andere ook de invloed van voetgangers is meegenomen blijkt dat de avondspits het drukst is. De bijdrage van het plan op deze kruispunten zorgt weliswaar voor een vermindering van de verkeersafwikkeling, maar leidt niet tot een onacceptabele situatie.
Eventuele verbetering van de verkeersafwikkeling op deze kruispunten zijn fysiek niet mogelijk. Wel treedt er een verbetering op indien de verkeersintensiteit op de Hoorn wordt verlaagd. Dit zou bereikt kunnen worden met de aanleg van de eerder genoemde nieuwe westelijke ringstructuur.
Kruispunten Leidse Schouw richting N11
Na het doorrekenen van het plan met het verkeersmodel blijkt dat al in de autonome situatie de verkeersafwikkeling op de kruispunten met de Leidse Schouw tegen de grenzen van een acceptabele afwikkeling aanlopen. De bijdrage van het plan leidt niet tot een verbetering, maar ook niet tot een verslechtering.
In het kader van een studie naar de ontwikkeling van bedrijventerrein Hoorn-West, die vergelijkbare verkeersstromen kent, zijn reeds aanbevelingen gedaan om op een aantal kruispunten op de Leidse Schouw richting N11 verbeteringen uit te voeren ten behoeve van de verkeersafwikkeling. In die studie worden de volgende maatregelen voorgesteld om de verkeersafwikkeling op de kruispunten met de Leidse Schouw te verbeteren.
Rotonde Prinses Margietlaan – Van Foreestlaan
De verwachte verzadigingsgraad op deze rotonde in de toekomst is voor zowel de autonome als de plansituatie relatief laag. Het drukste moment zoals berekent in de modelberekeningen is de avondspits. In de plansituatie bedraagt deze 0,42 in de autonome situatie (toekomstige situatie zonder plan) is deze 0,35. Voor een rotonde geldt een maximale verzadigingsgraad van 0,80 als indicator voor een acceptabele verkeersafwikkeling. Verzadigingsgraden die lager zijn dan 0,80 kennen daarbij een acceptabele verkeersafwikkeling. In de berekende verzadigingsgarden in de autonome en plansituatie is het verstorende effect van fietsers in de voorrang op de verkeersafwikkeling niet meegenomen, maar de rotonde heeft nog dermate veel restcapaciteit (0,80- 0,42), dat dit geen aanleiding is om aan te nemen dat verkeersafwikkeling op deze rotonde in de autonome en plansituatie leidt tot knelpunten.
Bij de realisatie van de nieuwe verbinding tussen de Energieweg en de Prinses Margrietlaan zal er meer verkeer de rotonde benaderen vanuit westelijke richting. Daar staat tegenover dat er minder verkeer vanuit het noorden op de rotonde komt af gereden vanwege de afsluiting van de Nijverheidsweg. Per saldo leidt de verkeersafwikkeling op de rotonde bij een eventuele realisatie van de nieuwe verbinding dan ook niet tot andere inzichten met betrekking tot de verkeersafwikkeling op de rotonde.
Met de uitkomsten van de modelberekeningen kan ook een uitspraak gedaan over de effecten van het plan op de verkeersveiligheid voor de wegen in en nabij het plangebied. Met de toekomstige transformatie van bedrijven naar wonen en verblijven zal in de uiteindelijke planvorming nadrukkelijk aandacht moeten zijn voor fietsers en voetgangers. Om deze kwetsbare groep verkeersdeelnemers te beschermen is het noodzakelijk de wegen in het plangebied in te richten conform Duurzaam Veilig. Daarbij dient aandacht te zijn voor het feit dat het een flexibel plan betreft waarbij bedrijvigheid en wonen naast elkaar kunnen bestaan en er dus in de keuze voor het wegontwerp afwegingen gemaakt moeten worden tussen bereikbaarheid van de bedrijven enerzijds en de verkeersveiligheid van de voetgangers en fietsers anderzijds.
Verder zal de verkeersintensiteit op de Van Foreestlaan in de plansituatie toenemen tot circa 12.000 (Foreestlaan Noord) motorvoertuigen per etmaal. Wetende dat er in de plansituatie veel bewoners de Van Foreestlaan te voet of per fiets zullen oversteken, zijn op de Van Foreestlaan op een aantal locaties oversteekvoorzieningen nodig. Gezien de hoge intensiteit van het autoverkeer betekent dit dat de oversteekvoorzieningen moeten worden uitgevoerd met een middengeleider, zodat fietsers en voetgangers de oversteek in twee fasen kunnen maken. De realisatie van middengeleiders kan worden gecombineerd met een uitbuiging van de rijbaan, hetgeen een verlagend effect heeft op de gereden snelheid op de Van Foreestlaan. Dit komt de verkeersveiligheid nog meer ten goede.
Tot slot moet worden opgemerkt dat de nabijgelegen kruising Eikenlaan-Magazijnweg aandacht behoeft ten aanzien van verkeersveiligheid. Uit de evaluatie van het verkeersveiligheidsplan 2020 blijkt dat dit kruispunt op basis van de CROSS-analyse het één na gevaarlijkste kruispunt is van Alphen aan den Rijn, vooral door de combinatie met hoog gemeten snelheden. Hoewel uit de modelberekeningen blijkt dat dit kruispunt beperkt extra belast wordt als gevolg van de planontwikkeling, behoeft deze de aandacht zoals geschetst in het verkeersveiligheidsplan.
De parkeerbehoefte van het plan kan binnen het plangebied worden opgevangen waarbij voldaan wordt aan het 'Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn'.
Vrachtwagenparkeren
Met de transformatie van bedrijven naar wonen zal de mogelijkheid voor grote voertuigen om te parkeren binnen het plangebied sterk afnemen of mogelijk volledig komen te vervallen. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar alternatieve locaties voor het vrachtwagenparkeren.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) worden bij de voorbereiding van het ontwerpen c.q. wijzigen van een bestemmingsplan voor zover van toepassing de volgende geluidhinderaspecten beschouwd:
Spoorweglawaai en luchtverkeerslawaai zijn voor het plangebied Rijnhaven Oost niet van toepassing en worden daarom verder buiten beschouwing gelaten.
De grenswaarden met betrekking tot de (maximaal) toelaatbare hoeveelheid geluid afkomstig van een weg of industrieterrein zijn opgenomen in de Wgh en het daarbij behorende Besluit geluidhinder.
De Wgh is alleen van toepassing binnen een conform deze wet geldende geluidszone (onderzoekszone).
De grenswaarden bestaan uit de ten hoogste toelaatbare waarde (voorheen beter bekend als voorkeursgrenswaarde) en de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh. De grenswaarden zijn van toepassing op de gevels van woningen, andere geluidgevoelige bestemmingen gebouwen (o.a. kinderdagverblijven, onderwijsgebouwenscholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidgevoelige terreinen (woonwagenstandplaats, ligplaatsenstandplaats) en afhankelijk van het gebruik voor een terrein behorende bij een ander gezondheidszorggebouw).
Op grond van de Wgh dient bij nieuwbouwplannen of fysieke wijzigingen aan wegen het geluid ten gevolge van (deze) relevante wegen te worden onderzocht. Er wordt in eerste instantie getoetst aan de geldende voorkeursgrenswaarde (ten hoogste toelaatbare waarde). Voor wegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB (artikel 82 Wgh).
De maximaal toegestane hogere waarde (ontheffingswaarde) voor het wegverkeer is afhankelijk van de situatie (stedelijk of buitenstedelijk) en het soort weg. Daardoor is de normstelling binnen en buiten de bebouwde kom en voor snelwegen en overige wegen anders. Over het algemeen is de maximaal toegestane hogere waarde voor het wegverkeer voor wegen in het binnenstedelijk gebied 63 dB, tenzij dat gebieden binnen de zone van een rijksweg zijn. In dat geval wordt getoetst aan de maximaal toegestane hogere waarde voor wegen in het buitengebied zijnde (53 dB(A)).
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de volgende wegen:
De breedte van de geluidzone van bovenstaande wegen bedraagt 200 meter vanaf de as van de weg. Het plangebied is daarmee gelegen binnen de zone van de genoemde wegen.
Resultaten onderzoek
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor nieuwe woningen. Om deze reden is een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het betreft een actualisatie van het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het in 2019 vastgestelde plan, afgestemd op de meest actuele verkeersprognoses en rekening houdend met de nieuwe uitgangspunten ten aanzien van programma en maximale planologische mogelijkheden. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. De wegen in en rond het plangebied leiden tot geluidbelastingen boven de voorkeursgrenswaarde. De benodigde hogere waarden zijn vastgelegd op de verbeelding en de planregels. Aan de hogere waarden zijn tevens de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid gekoppeld.
Alleen binnen het gebied Rijnoever ligt de geluidbelasting (ten gevolge van het verkeer op de Hoorn) zonder maatregelen boven de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Met geluidreducerend asfalt kan de geluidbelasting worden teruggebracht tot 63 dB. Als dat niet mogelijk of doelmatig is, dan kunnen de eventuele woningen op deze locaties worden gerealiseerd met toepassing van dove gevels.
Industrieterrein Oude Rijn
Volgens de Wgh dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen.
Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. De regels en normen die gelden voor industrielawaai zijn opgenomen in de Wgh en gelden binnen de wettelijk vastgestelde zone van een gezoneerd industrieterrein.
Op grond van artikel 44 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde (ten hoogst toelaatbare waarde) bij nieuwe woningen binnen de zone van het industrieterrein 50 dB(A). De maximale hogere waarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A) overeenkomstig artikel 45 van de Wgh. Voor aanwezige woningen geldt een maximum van 60 dB(A).
De geluidzone rond industrieterrein Oude Rijn (voorheen Rijnhaven e.o.) is bij Koninklijk Besluit van 1 oktober 1991, nummer 91.008626, in gevolge de wet vastgesteld. Het bedrijventerrein Rijnhaven Oost maakte in het verleden deel uit van het industrieterrein Oude Rijn. Met het in 2019 vastgestelde omgevingsplan is het gebied Rijnhaven Oost met het oog op de gewenste transformatie onttrokken aan het gezoneerde industrieterrein (dezoneren). In 2014 is een onderzoek uitgevoerd door de Omgevingsdienst West-Holland naar de geluidbelasting vanwege het verkleinde industrieterrein Oude Rijn. Dit onderzoek heeft kenmerk 2015138584 d.d. 3 december 2012. Op basis van dit onderzoek is het facetbestemmingsplan 'Geluidzone Oude Rijn' vastgesteld. Dit facetbestemmingsplan geeft de grenzen en de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein aan (rode lijn op onderstaande figuur).
Figuur 5.8: Ligging zonegrens industrieterrein Oude Rijn over het plangebied Rijnhaven Oost (bron: facetbestemmingsplan)
Met uitzondering van de locaties Baronie, Harmonie en een gedeelte van Rijnoever ligt het plangebied binnen de gewijzigde zonegrens. Nieuwbouw op deze locaties is alleen mogelijk als de geluidbelasting als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Oude Rijn niet hoger is dan 55 dB(A), zodat een hogere waarde kan worden verleend. Binnen delen van het gebied Havenfront ligt de geluidbelasting boven de 55 dB(A). Wanneer woningen worden gerealiseerd op de meest belaste locaties zullen gebouwgebonden maatregelen moeten worden getroffen ter plaatse van de gevels met geluidbelastingen boven de maximale ontheffingswaarde (zoals dove gevels of vliesgevels). Binnen de andere deelgebieden wordt de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) niet overschreden. In de planregels is vastgelegd dat de woningen bij een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)) moeten beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Bestaande (bedrijfs)woningen in het plangebied krijgen een beschermde status die deze woningen voorheen niet hadden omdat ze op een gezoneerd industrieterrein lagen. Voor deze bestaande woningen kan een hogere waarde worden vastgesteld, de geluidbelasting overschrijdt de grenswaarde voor bestaande bebouwing van 60 dB(A) niet. Het hogere waarden besluit voor de nieuwe en bestaande woningen maakt deel uit van het voorliggende experiment Omgevingsplan.
Overige omliggende bedrijven (buiten het industrieterrein Oude Rijn)
De in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven, welke invloed hebben op het plangebied zijn voor het aspect geluid al behandeld in paragraaf 5.1. Daar wordt kortheidshalve naar verwezen.
Akoestische randvoorwaarden voor de transformatie
Binnen het gebied biedt het omgevingsplan ruimte aan diverse functies toegestaan zoals bedrijven, wonen, detailhandel, horeca, cultuur en maatschappelijk. Om de beoogde transformatie mogelijk te maken krijgt het Havenfront de functie 'wonen' en de overige delen van het plangebied de functie 'transformatie'. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid wordt getoetst aan de hand van emissienormen die zijn opgenomen in de regels van het plan. De toelaatbaarheid van woningen wordt getoetst aan de hand van immissienormen.
Voor het Omgevingsplan Rijnhaven-Oost is gebruik gemaakt van het nog niet algemeen in werking zijnde artikel 2.19 Activiteitenbesluit. Dit is mogelijk omdat het Omgevingsplan Rijnhaven Oost is opgesteld op basis van artikel 7c van de Crisis- en herstelwet.
Ter invulling van artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit is in het Omgevingsplan Rijnhaven Oost een set van toetsingswaarden ter plaatse van de perceelgrens opgenomen, waaraan bedrijven dienen te voldoen. Tevens zijn aangepaste toetsingswaarden op de gevels van nieuwe woningen opgenomen in de regels van het Omgevingsplan. Deze waarden zijn ter vervanging van de in artikel 2.17 van het Activiteitbesluit opgenomen waarden op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Bij de bepaling van de niveaus is het uitgangspunt geweest dat het transformatiegebied een gemengd gebied wordt, waarbij wonen en bedrijven naast elkaar zijn toegestaan. De toekomstige woningen en de (bestaande) bedrijven krijgen hiermee een op de omgeving aangepast toetsingskader. De verwachting is dat de bestaande bedrijven (met uitzondering van de bedrijven waarvoor een maatwerkoplossing is opgenomen) hieraan kunnen voldoen. Bepalend hierbij is de erfgrens met het naastgelegen perceel waar een andere activiteit op kan worden toegestaan, niet zijnde een perceel met de aanduiding verkeersdoeleinden/ verblijfsdoeleinden. De gevolgen van deze voorschriften voor de bestaande en toekomstige inrichtingen, huidige en toekomstige bewoners en overige belanghebbenden worden hieronder besproken.
Nieuwe bedrijven
Indien nieuwe bedrijven zich vestigen zullen zij rekening moeten houden met de bestaande, omliggende, woonwijken, de toelaatbaarheid wordt op de traditionele wijze beoordeeld. Om te voorkomen dat er nieuwe knelpunten ontstaan binnen het plangebied, is in het Omgevingsplan bepaald dat er geen hinder buiten de eigendomsgrens mag ontstaan. Een activiteit die hinder veroorzaakt kan dan ook alleen worden toegelaten als door de bedrijfsactiviteiten geen beperkingen ontstaan voor omliggende gronden. Dit vastgelegd in de regels en in het gebiedsbeleid doormiddel van normen voor op de perceelgrens. Voor nieuwe bedrijven geldt dat voldaan moet worden aan de norm van 60 dB(A) op de perceelgrens (of 55 dB(A) op al aanwezige naastgelegen woningen). Of deze norm eenvoudig haalbaar is, zal van het type bedrijf afhangen. Een goede inrichting van het nieuwe bedrijfsperceel is van belang, vooral voor bedrijven met veel (zware) transportbewegingen en luidruchtige activiteiten. De luidruchtige activiteiten dienen niet direct langs de perceelgrens plaats te vinden. De transformatiedoelstelling voor het gebied impliceert echter al dat 'zware' nieuwe bedrijvigheid in het gebied niet wenselijk is.
Bestaande bedrijven binnen het gebied met functie transformatie
Bedrijven die nu binnen het gebied gevestigd zijn of waarvan de invloed zich uitstrekt tot in het plangebied, hoeven zolang hun bedrijfssituatie of het terrein waar ze gevestigd zijn niet significant wijzigt niet te voldoen aan de geluidvoorschriftgeluidvoorschriften uit het Omgevingsplan maar aan de voorschriften (uit de milieuvergunning of Activiteitenbesluit) waaraan ze moesten voldoen voor het vaststellen van het Omgevingsplan. Hierdoor wordt voorkomen dat bedrijven door het wijzigen van de geluidvoorschriftgeluidvoorschriften ineens niet kunnen voldoen en maatregelen moeten treffen aan installaties of wijzigingen moeten doorvoeren in de bedrijfsactiviteiten.
De vergunde geluidsruimte (milieuvergunning/Activiteitenbesluit) wordt voor bestaande bedrijven niet beperkt. Het gaat hierbij feitelijk nog om slechts een bedrijf.
Naam | Adres | SBI-code 2008 | omschrijving | ||
Gromax B.V. | Van Foreestlaan 7 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen |
Tabel 9: bestaande bedrijven die niet kunnen voldoen aan de regels van het Omgevingsplan
De aanwezigheid van dit bedrijf heeft tot gevolg dat gevoelige functies (zoals wonen) niet zonder meer mogelijk zijn in de nabijheid van deze bedrijven. Dit volgt uit de regels. Bij de ontwikkeling van geluidgevoelige bestemmingen dient hiermee nadrukkelijk rekening te worden gehouden. Ontwikkelingen van gevoelige functies nabij dit bedrijf zijn slechts mogelijk indien uit milieuonderzoek blijkt dat aan de emissienormen uit de regels van dit plan kan worden voldaan.
Significante ontwikkelingen bij dit bedrijf dienen te voldoen aan de nieuwe regels van het Omgevingsplan. Door de dezonering zullen bij de bestaande (bedrijfs)woningen in het plangebied deze toetsingscriteria van toepassing zijn. Dit betekent dat bij vergunningaanvragen ook bij bestaande (bedrijfs)woningen in het plangebied getoetst dient te worden. Dit kan mogelijkerwijs knelpunten opleveren bij de behandeling van vergunningaanvragen op grond van de Wet milieubeheer. Dit is echter een gevolg van het facetbestemmingsplan Oude Rijn, niet van het Omgevingsplan Rijnhaven-Oost.
Inrichtingen die vallen onder het Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit stelt in artikel 2.17 voorwaarden voor het geluidsniveau dat een inrichting mag veroorzaken bij woningen. Met dit artikel wordt geborgd dat bij woningen een voldoende laag geluidsniveau heerst. Voor een gebied in ontwikkeling, zoals het plangebied, leidt dit tot onzekerheid voor inrichtingen die zich vestigen. Wanneer bij de vestiging nog geen woningen nabij liggen heeft een inrichting de mogelijkheid veel geluid te veroorzaken. Later gerealiseerde woningen op korte afstand verlagen de mogelijkheden voor de inrichting.
In dit experiment Omgevingsplan is een andere aanpak gekozen om enerzijds zekerheid voor de inrichtingen te geven en anderzijds te garanderen dat binnen woningen een acceptabel geluidsniveau heerst. Conform artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit blijft het geluidsniveau dat inrichtingen binnen woningen mogen veroorzaken gelijk aan de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde waarde. In tegenstelling tot de gebruikelijke eisen aan de maximale gevelbelasting op gevoelige bestemmingen zoals opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit zijn in dit Omgevingsplan, op grond van de in artikel 2.19 geboden ruimte, maximale waarden voor de geluidbelasting op de perceelgrens opgenomen. Hiermee is voor de inrichting direct duidelijk aan welke voorwaarden moet worden voldaan, onafhankelijk van nog te realiseren woningen. Bij de realisatie van nieuwe woningen is tevens direct duidelijk hoe hoog de geluidisolatie van de woning moet zijn om ook bij een toekomstige vestiging van een inrichting naast de woning toch een acceptabel geluidniveau binnenshuis te garanderen.
Artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit noemt een toelaatbaar binnen niveau van 35 dB(A). In het experiment Omgevingsplan is voor de inrichtingen een geluidsbelasting op de perceelgrens van 60 dB(A) opgenomen. Voor nieuwe woningen is echter een gevelbelasting van 55 dB(A) als maximale belasting opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de gevelwering tenminste 20 dB moet zijn. Dit is een gevelwering die te bereiken is met de normale bouwtechnieken.
Figuur 5.9: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tgv van inrichtingen vallend onder het Activiteitenbesluit
Binnen het zuidelijke deel van het Havenfront is de cumulatieve geluidbelasting door de omliggende bedrijven weliswaar hoger dan 55 dB(A), maar is de geluidbelasting ten gevolge van de individuele bedrijven lager dan de maximale waarde van 55 dB(A) zoals die is vastgelegd in de planregels.
Vergunningplichtige inrichtingen
Voor vergunningplichtige inrichtingen geldt de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De gemeente kan gemotiveerd afwijken van de in de Handreiking opgenomen streefwaarde van 50 dB(A) tot een maximale grenswaarde van 65 dB(A) ter plaatse van geluidgevoelige functies. Voor de vergunningplichtige bedrijven geeft het voorliggende omgevingsplan geen extra beperkingen. Met de integrale herziening van het bestemmingsplan zijn de bestaande vergunningplichte bedrijven binnen het Havenfront niet langer toegestaan. Binnen het gebied met de functie transformatie is slechts één vergunningplichtige inrichting aanwezig. Het betreft de straalverbindingstoren van Netherlands B.V. In de onderstaande figuren is de geluidsuitstraling hiervan weergegeven. Op het maaiveld en net daarboven (1,5 en 5 meter hoog) worden geen relevante geluidbelastingen berekend (geluidbelasting < 50 dB(A)). In de omgeving van de straalverbindingstoren staat het plan onder voorwaarden gebouwen toe tot maximaal 45 meter hoog. Op de maatgevende hoogte van 45 meter is de geluidbelasting op de grens van de inrichting niet hoger dan 55 dB(A). De straalverbindingstoren leidt niet tot geluidbelastingen die een beperking vormen voor de transformatie van omliggende percelen. In de huidige vergunning voor de zendmast is als voorwaarde opgenomen dat de geluidbelasting ter plaatse van woningen en andere geluidgevoelige functies niet hoger mag zijn dan 30 dB(A). Die voorwaarde was gebaseerd op de in de omgeving aanwezige bedrijfswoningen en houdt geen rekening met de beoogde herontwikkeling van het gebied. De vergunning zal worden aangepast en daarmee afgestemd op de geluideisen zoals die zijn vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan.
Figuur 5.10: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau straalverbindingstoren (5 m hoog)
Figuur 5.11: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau straalverbindingstoren (1,5 m hoog)
Figuur 5.12: langtijdgemiddeld beoordelingsniveau straalverbindingstoren (45 m hoog)
Bewoners
De huidige (bedrijfs)woningen waren gelegen op het gezoneerde industrieterrein Oude Rijn en conform het Activiteitenbesluit niet beschermd tegen geluid van bedrijven.
Indien in een milieuvergunning (inrichtingen type C) geluidvoorschriften op één van deze woningen was opgenomen blijven deze voorschriften van kracht.
De geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden niet voor geluidgevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein (artikel 2.17 lid 1 onder g). De woningen waren derhalve niet beschermt tegen hoge geluidniveaus op de gevel ten gevolge van bedrijven type B ongeacht of deze bedrijven op het gezoneerde industrieterrein waren gelegen of er direct buiten. Aangezien de rechten van bestaande bedrijven binnen het plangebied of waarvan de invloed zich uitstrekt tot over het plangebied gehandhaafd blijven veranderd de geluidssituatie voor de woningen niet. Indien er nieuwe bedrijven naast de woning komen zullen deze bedrijven moeten voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Omgevingsplan.
De geluidsbelasting op de gevels van bestaande woningen zal door het Omgevingsplan niet verslechteren en in de toekomst mogelijk verbeteren. In onderstaande tabel zijn de bestaande woningen gelegen binnen het plangebied opgenomen met de heersende geluidsbelasting op de gevel. Het betreft uitsluitend de woningen binnen het gebied met de functie transformatie. De bestaande bedrijfswoningen binnen het gebied met de functie wonen (Havenfront) zullen verdwijnen ten gevolge van de herontwikkeling van het gebied.
Tabel 10: Adressen bestaande woningen en berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus
Ter plaatse van een aantal woningen kan nu nog niet voldaan worden aan de geluidvoorschriften uit het Omgevingsplan. De hoge geluidsniveaus worden bij een drietal woningen aan de Energieweg met name veroorzaakt door de Alphense grindhandel. Bij de overige woningen wordt het geluidsniveau met name veroorzaakt door nabij gelegen bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen. De huidige bedrijven hoeven geen maatregelen te treffen. Op het moment dat er nieuwe bedrijven zich vestigen moeten deze voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Omgevingsplan en daarmee de akoestische situatie bij de woningen verbeteren.
Nieuwe woningen
Ter plaatse van nieuwe woningen mag de gevelbelasting niet meer bedragen dan 55 dB(A), als gevolg van omliggende bedrijven die binnen het plangebied gelegen zijn. Dit heeft tot gevolg dat de gevelwering tenminste 20 dB moet zijn, de binnenwaarde is maximaal 35 dB(A). Een gevelwering van 20 dB is een gevelwering die te bereiken is met de normale bouwtechnieken, gebaseerd op het Bouwbesluit 2012. Deze gevelwaarde ligt 5 dB(A) hoger dan gebruikelijk wordt toegestaan voor bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen. Voor vergunningplichtige bedrijven is 50 dB(A) de streefwaarde voor geluidgevoelige bestemmingen, op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. In de Handreiking wordt voor gemengde gebieden, woonwijken nabij een drukke verkeersweg en woonwijken nabij een gezoneerd industrieterrein voorgesteld dat gemeenten in die gebieden een hogere geluidbelasting, zijnde 55 dB(A) op de gevel van woningen toestaan. Dit sluit aan op de situatie in Rijnhaven Oost, waar transformatie en menging van functies centraal staat voor de ontwikkeling van het gebied. Hiermee is onderbouwd dat een gevelbelasting van 55 dB(A) voor nieuwe woningen in dit gebied acceptabel is.
Tevens is de binnenwaarde gegarandeerd, waardoor een extra isolatie wordt bereikt. Op deze wijze wordt ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd.
Overige belanghebbenden
Indien nieuwe bedrijven zich binnen het plangebied vestigen zullen deze moeten voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Omgevingsplan. Hiermee krijgen de bedrijven een grotere rechtszekerheid dan met de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit, omdat in het gebied een transformatie plaatsvindt naar een gemengd gebied. De geluidvoorschriften uit het Omgevingsplan liggen vast qua locatie of afstand ten opzichte van het bedrijf. De normen uit het Activiteitenbesluit gelden daarentegen op de gevel van geluidgevoelige gebouwen. Dit leidt tot rechtsonzekerheid als er op een later tijdstip geluidgevoelige gebouwen dichter bij de inrichting komen. Met de regels uit het Omgevingsplan is duidelijk waar welk geluidvoorschrift geldt waardoor de geluidsruimte na de bedrijfsvestiging niet beperkt wordt door nieuwe woningen.
Conclusie
In het plangebied liggen diverse bedrijven met een geluidinvloed die buiten de grenzen van de inrichting komt. Om optimaal in te kunnen spelen op de voorgestane wijziging van de aard van het plangebied van een bedrijfsgebied naar een gemengd gebied is -gebruik makend van artikel 2.19 Activiteitenbesluit- een set geluidregels opgenomen in het Omgevingsplan.
Er is een aantal bestaande bedrijven die niet kunnen voldoen aan de regels van het Omgevingsplan, deze bedrijven zijn met passende voorschriften opgenomen in de planregels. Daarnaast dienen de bedrijven te voldoen aan hun milieuvergunning / het Activiteitenbesluit. Significante uitbreiding van deze bedrijven wordt echter wel getoetst aan de algemene regels uit het Omgevingsplan.
Buiten het plangebied liggen twee bedrijven die invloed hebben op de ontwikkeling van gevoelige functies in Rijnhaven Oost, namelijk Zwembad De Hoorn en Vogelpark Avifauna. In het ontwerpbestemmingsplan zal meer gedetailleerd inzicht worden gegeven in de geluidbelastingen ter plaatse van de toekomstige woningen en de eventueel te treffen maatregelen. Uitgangspunt is dat de bestaande bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen spraken is van een aanvaardbare akoestische situatie.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Ter voorbereiding van het Chw-omgevingsplan 'Rijnhaven Oost' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden en/of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek zijn de Risicokaart en de "Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn" betrokken. Dit beleid is 21 april 2016 vastgesteld.
Inrichtingen
Binnen het plangebied zijn geen EV relevante bedrijven gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende EV relevante bedrijven gelegen (zie tabel 11 en figuur 5.13).
ID | Bedrijfsnaam | Adres | Soort bedrijf | Aard risico | PR 10-6 | Invloedsgebied GR (mtr.) | Afstand tot plangebied (mtr.) | ||||||
1. | Schouten Olie B.V. | Gnephoek 4 | Opslag stookolie | plasbrand | n.v.t. | 90 | 150 | ||||||
2. | Kluthe Benelux B.V. | Produktieweg 8 | Opslag | toxisch | 20 | 320 | 250 | ||||||
3. | Mavom B.V. | Handelsweg 6 | Opslag | toxisch | 85 | 675 | 270 | ||||||
4. | Avery Dennison Materials Nederland B.V. | H.A. Lorentzweg 2 | Opslag | toxisch | 30 | 1.700 | 640 | ||||||
5. | Hoogvliet B.V. | Eikenlaan 265 | opslag | toxisch | 30 | 1.670 | 1.190 |
Tabel 11: EV-relevante bedrijven
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Schouten Olie B.V. en dit bedrijf levert dus geen beperking op voor het plangebied.
Figuur 5.13: EV tekening Rijnhaven Oost
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de overige bedrijven. Het groepsrisico in verband met deze bedrijven is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het gaat hier om toxische scenario's. Conform het EV beleid van de gemeente Alphen aan den Rijn kan voor wat betreft de verantwoording van het groepsrisico worden verwezen naar paragraaf 4.3.3. van het EV beleid. In het kader van zelfredzaamheid is het belangrijk om te 'schuilen' om zodoende niet te worden blootgesteld aan toxische (rook)gassen. Voor nieuwe bouwwerken is het van belang dat de mechanische ventilatie zodanig wordt uitgevoerd dat deze met één druk de knop is uit te schakelen.
In het de planregels van het Chw-Omgevingsplan is opgenomen dat nieuwe bedrijven die onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) niet zijn toegestaan.
Transport over de weg
In de omgeving van de het plangebied liggen geen wegen waarover relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport over het spoor
In de nabijheid van het plangebied is geen spoor gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport over het water
De Oude Rijn valt het onder het Basisnet Water als 'groene vaarweg'. Voor 'groene vaarwegen' geldt dat er wat betreft het plaatsgebonden risico er voor ruimtelijke ontwikkelingen geen beperkingen zijn. Er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege nauwelijks merkbare effecten op het groepsrisico. Er geldt ook geen plasbrandaandachtsgebied.
Voor de bevoorrading van Schouten Olie B.V. liggen ter hoogte van het plangebied (aan de overzijde van de Oude Rijn) schepen aangemeerd voor het laden en lossen van brandbare vloeistoffen (dieselolie). Bij het bouwen langs de oever van de Oude Rijn is het aan te bevelen om rekening te houden met mogelijke plasbranden bij een incident.
Transport per buisleiding
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal hogedruk aardgasleidingen (zie figuur 5.13). Aan de hand van de diameter en werkdruk is het invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens) bepaald.
Leiding |
Diameter (inch) |
Druk (bar) |
PR 10-6
(mtr.) |
Invloedsgebied GR (meter) | Afstand tot plangebied (meter) | ||||
W-517-02 | 8 | 40 | 0 | 90 | 520 | ||||
W-517-01 | 12 | 40 | 0 | 140 | 1.500 | ||||
A-515 | 36 | 66 | 0 | 430 | 1.800 |
Tabel 12: Leidinggegevens hogedruk aardgasleidingen
Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van deze hogedruk aardgasleidingen.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen spoor-, vaar(wegen) en buisleidingen gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen met een invloedsgebied dat reikt tot over het plangebied. Het groepsrisico in verband met deze bedrijven is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico zal door de ontwikkelingen binnen het plangebied ook niet significant toenemen.
In het beleid van de gemeente Alphen aan den Rijn is het volgende kader opgenomen voor het bedrijventerrein Rijnhaven Oost (paragraaf 4.2.3).
Rijnhaven Oost | ||||||||
Profiel | Gemengd gebied (wonen/bedrijven/recreatie/innovatieve projecten); | |||||||
Nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan | Nee, uitgesloten middels omgevingsplan Geen risicovolle bedrijven aanwezig |
|||||||
Ruimtelijke ontwikkelingen | Kwetsbare objecten toegestaan Functies voor niet of verminderd zelfredzame personen toegestaan In acht nemen planologische kaders tabel I t/m IV en paragraaf 4.3 |
Tabel 13: Planologisch kader uit EV beleid Alphen aan den Rijn
De volgende maatregelen zijn relevant in het kader van externe veiligheid:
Volgens het provinciaal beleid moet in principe worden voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Overal in het plangebied wordt hieraan voldaan. De provincie Zuid-Holland geeft in haar ''Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (januari 2015) aan dat bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het omgevingsplan voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM). Op basis van de ingediende documenten concludeerd de VRHM dat er ten aanzien van de fysieke veiligheid geen aandachtspunten zijn. Ook vanuit Externe Veiligheid zijn er geen aanvullende aandachtspunten (anders dan hiervoor al beschreven).
Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn hebben kennis genomen van de inhoud van deze paragraaf externe veiligheid en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 14.
Tabel 14 Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken.
Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) – bijvoorbeeld aan de gevels van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, daar waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden – bijvoorbeeld “locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is”.
Middels dit bestemmingsplan worden nieuwe woningen en extra ligplaatsen voor de pleziervaart mogelijk gemaakt. Dit leidt tot extra verkeer op de ontsluitende wegen. In onderstaand figuur zijn deze wegen weergegeven. Langs deze wegen zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen onderzocht op 10 meter van de rand van de weg.
Figuur 5.14 Onderzoeksgebied, ligging wegen en toetspunten
De concentraties voor stikstofdioxide NO2 en fijnstof PM10 zijn berekend voor het jaar 2021. Aangezien de concentraties de komende jaren zullen afnemen is dit jaar maatgevend. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen zijn berekend met het rekenprogramma Geomilieu versie 2020.1, module STACKS. Bij de berekeningen zijn de verkeersgegevens en de modeluitgangspunten gehanteerd zoals genoemd in de verkeersparagraaf.
Resultaten
Uit de resultaten van de berekeningen (bijlage 7) blijkt dat de maximale concentratie voor NO2 22,3 ìg/m³ bedraagt. Deze concentratie ligt ruimschoots onder de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m³. De maximale concentratie voor PM10 bedraagt 18,9 ìg/m³. Ook deze concentratie ligt ver onder de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m³. Eveneens wordt voldaan aan de WHO-advieswaarde van
20 ìg/m³. Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. De concentraties zullen de komende jaren namelijk afnemen.
Zoals voorgaand bepaald liggen de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de wettelijke grenswaarden. De toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen leidt niet tot een overschrijding van grenswaarden. Omdat op 10 meter afstand van de wegen al ruim aan de wettelijke grenswaarden en de WHO-advieswaarde wordt voldaan zijn geen berekeningen meer gedaan aan de gevels van de woningen, in tuinen of nabij de ligplaatsen voor pleziervaart. Hier zullen de concentraties nog lager liggen.
De nieuwe ontwikkelingen leiden tot extra verkeer en daarmee tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De berekende concentraties liggen echter ruim onder de wettelijke grenswaarden. Deze plannen kunnen conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dan ook toelaatbaar worden geacht.
Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het duurzaamheidsprogramma 2021-2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 23 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
Met dit programma geeft Gemeente Alphen aan den Rijn invulling aan haar opgave Duurzaamheid en Klimaat. De stip op de horizon is om in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig te zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. Hoe ze dit bereiken heeft de gemeente uitgewerkt in ambities tot 2030, gewenste resultaten tot 2025 en een concreet uitvoeringsprogramma 2021-2023. Elke twee jaar actualiseert de gemeente dit uitvoeringsprogramma, zodat ingespeeld kan worden op technologische ontwikkelingen en initiatieven uit de samenleving. Op die manier blijft het programma flexibel en kunnen de leerervaring direct weer ingezet worden. Dit Duurzaamheidsprogramma schept de voorwaarden om samen met inwoners, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties gemeente Alphen aan den Rijn duurzamer te maken.
Het nieuwe Duurzaamheidsprogramma bestaat dan ook uit drie centrale thema's, namelijk:
Uit het duurzaamheidsbeleid kunnen onder meer de volgende relevante ambities worden afgeleid:
Duurzame Gebiedsontwikkeling (DGO) heeft als doel om de samenhang tussen de leefomgevingskwaliteit en andere kwaliteiten, zoals bijvoorbeeld de indeling van de openbare ruimte, te benoemen. Gebiedsgericht beleid maakt het mogelijk om, daar waar dit gewenst of nodig is, tot differentiatie in levenskwaliteit te komen. Het motto hierbij is: “de juiste kwaliteit op de juiste plek”. Met DGO-beleid wordt namelijk niet overal dezelfde milieukwaliteit nagestreefd, maar is het kwaliteitsniveau afhankelijk van de situatie in verschillende gebieden, zoals bijvoorbeeld een stadscentrum, een suburbane woonwijk, een bedrijventerrein of een natuurgebied.
Zo worden op een bedrijventerrein bijvoorbeeld veel minder kwaliteitseisen aan de milieuthema's geluid en luchtkwaliteit gesteld, dan in een woonwijk. Maar voor onder andere energiebeheer of duurzaam bouwen kunnen de kwaliteitseisen voor het bedrijventerrein gelijk zijn aan die voor een woonwijk.
Ook de beleving zal per gebied verschillen. Deze eigenschappen bepalen in sterke mate de huidige kwaliteit en de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering in een gebied. Door ambities af te stemmen op de kenmerken van een gebied, kunnen de karakteristieke kwaliteiten van een gebied worden beschermd of verbeterd. Met behulp van DGO-beleid worden milieu/duurzaamheidsvoorwaarden en -ambities voor de ontwikkeling van specifieke gebieden vroegtijdig geformuleerd en kunnen ze gestructureerd en op het juiste moment worden ingebracht bij ruimtelijke planvorming in die gebieden.
Gebiedstypen
Een gebied met een typerende set van ruimtelijk-functionele kenmerken wordt in het algemeen een gebiedstype genoemd. Voorbeelden van gebiedstypen zijn: centrumgebied, woonwijk, bedrijventerrein, buitengebied, enzovoorts.
Aan gebiedstypen kunnen passende (milieu)kwaliteitscriteria worden verbonden. Op deze manier worden ambities voor bijvoorbeeld geluid, luchtkwaliteit, water of energie specifiek afgestemd op de ruimtelijk-functionele kenmerken van gebieden. Door gebruik te maken van gebiedstypen kan de gewenste milieukwaliteit binnen de gemeente op maat worden beschreven en gerealiseerd.
Onderscheid tussen gebieden
Bij het onderscheid tussen gebiedstypen is met name de functie van gebieden van belang. Een industriegebied heeft een andere functie dan een woongebied of een natuurgebied. Maar ook tussen gebieden met eenzelfde soort functie wordt onderscheid gemaakt, bijvoorbeeld tussen woon-werk-gebieden en gebieden uitsluitend bestemd voor wonen. Hiervoor zijn met name de dichtheid, de mate van functiemenging en de gebruiksintensiteit van belang.
Het onderscheid tussen gebiedstypen wordt alleen gemaakt wanneer er wezenlijke verschillen bestaan tussen de gebieden. De algemene karakteristiek van een gebied bepaalt welk gebiedstype dit krijgt. Ook binnen eenzelfde gebiedstype kan variatie in bijvoorbeeld dichtheid bestaan. Waar het om gaat is dat een gebiedstype als geheel de kenmerken heeft die vanuit milieu gezien onderscheidend zijn. De verdeling van het grondgebied van een gemeente in gebiedstypen vindt dan ook niet tot op detailniveau plaats.
In onderstaande figuur is de voorbeeld-gebiedsindeling voor gemeente Alphen aan den Rijn weergegeven. Rijnhaven Oost valt onder het gebiedstype 'Gemengd gebied publieksintensief'.
Centrum stedelijk | Industrie |
![]() In centrum van steden, maar ook centraal gelegen wijken net buiten het centrum. |
![]() Aandeel openbare ruimte is laag en aandeel onverharde ruimte beperkt. Dus een beperkte ruimte voor openbaar groen en water. |
Buiten centrum | Bedrijven |
![]() In de overgangszone tussen het stadshart en de buitenwijk |
![]() Groen en rustig karakter, vanwege het openbaar groen (parken) en de waterpartijen, maar ook door het privé-groen. |
Groen stedelijk | Gemengd gebied publieksintensief |
![]() Overwegend aan de rand van de stad, in de overgangszone naar het buitengebied |
![]() Overwegend in of nabij de rand van de stad bij overgang van wonen naar werken. Menging van wonen en bedrijvigheid |
Centrum dorps | Buitengebied |
![]() Aandeel openbare ruimte laag en aandeel onverharde ruimte beperkt. Dus een beperkte ruimte voor openbaar groen en water. |
![]() Voornamelijk agrarisch buitengebied |
Figuur 5.15: Voorbeeld gebiedsindeling gemeente Alphen aan den Rijn
In de voorgaande paragrafen van het milieuhoofdstuk is duidelijk geworden welke (on)mogelijkheden voor leefbaarheid en duurzaamheid zich voor het industrieterrein voordoen. Duidelijk is welke knelpunten er zijn op het gebied van geluid, geur luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Bij het gebiedstype 'Gemengd gebied publieksintensief' horen ook milieuambities. Deze zijn in tabel 15 opgenomen. Hierbij wordt gewerkt met 3 ambitieniveaus. Per gebiedstype en per milieuaspect zijn drie ambitieniveaus beschreven, die gaan van het minimum niveau tot de maximaal haalbare kwaliteit:
Het wettelijk niveau is het laagste, wettelijk verplichte minimum dat voor een milieuaspect mogelijk is. Het betreft ook de laagste milieuambitie. Waar mogelijk is bij minimale kwaliteit het wettelijk minimum aangehouden. Dit geldt met name voor de 'grijze thema's' zoals geluid, lucht, EV, bodem, geur, enz. Voor thema's waar geen wettelijke minimumkwaliteit is vastgelegd is door middel van workshops met een groot aantal vakspecialisten vastgelegd welke minimumwaarde voor het betreffende thema verdedigbaar is.
Het niveau 'Alphen aan den Rijn' is het milieukwaliteitsniveau dat de gemeente beschouwt als acceptabel en verdedigbaar voor de gemeente. Het betreft een ambitieniveau dat (wezenlijk) hoger ligt dan het wettelijke minimum.
Het hoge ambitieniveau geldt als de nagenoeg meest optimale milieukwaliteit binnen een gebiedstype.
Gebiedstype: Gemengd Gebied publieksintensief |
Kwaliteitsniveau | ||||||||
Thema | Subthema | Indicator | Minimale kwaliteit 1 | Basiskwaliteit | Optimale kwaliteit | ||||
Energie | 1.Energieverbruik | EPC (nieuwbouw) | Beng | Energieneutraal | Nul-op-de-meter | ||||
Energielabel (bestaande bouw) | Label D | Label B | Label A+ | ||||||
2. Opwekking duurzame energie | % duurzame energie | Bestaande bouw 5% Nieuwbouw 20% |
Bestaande bouw 15% Nieuwbouw 50% |
Bestaande bouw 20% Nieuwbouw 100% |
|||||
Materialen | 3. Materiaalgebruik | GPR-score voor materialen | Materiaalscore = 6 | Materiaalscore = 7 | Materiaalscore = 9 | ||||
Afvalinzame- ling |
4. Hoeveelheid restafval | Restafval per inwoner in kg | 165 | 124 | < 100 | ||||
Water | 5. Waterveiligheid | Aantal woningen / utiliteits- gebouwen in risicogebieden |
Alle woningen / utiliteits- gebouwen zijn gebouwd in gebied 'langzaam en ondiep'; Geen maat- regelen aan woning, utiliteits- gebouw of buurt |
50% van de woningen / utiliteits- gebouwen zijn gebouwd in gebied 'blijft droog'. Geen woningen / utiliteits- gebouwen in gebied onveiliger dan 'langzaam en ondiep'. |
Alle woningen / utiliteits- gebouwen zijn gebouwd in gebied 'blijft droog' of 'klimaat- robuust' gebouwd |
||||
6. Hemelwaterafvoer | % afgekoppeld verhard oppervlak | Bestaande bouw: 20% Nieuwbouw: 100% afgekoppeld |
Bestaande bouw: 28% Nieuwbouw: 100% afgekoppeld icm hergebruik of infiltratie |
Bestaande bouw: 35% Nieuwbouw: 100% afgekoppeld icm hergebruik of infiltratie |
|||||
Bodem | 7. Bodemkwaliteit | Bodemfunctie-klasse | Klasse Wonen | Klasse Wonen | Klasse Wonen | ||||
8. Draagkracht van bodem | Zettingsgevoeligheid in klassen | Klasse 6 | Klasse 8 | Klasse 9 | |||||
Groen | 9. Groen in de wijk / het gebied | % groen en inrichting (speciale elementen) | 10% groen waarvan circa 10% met extra kwaliteit | 12,5% groen waarvan circa 15% met extra kwaliteit | 15% groen waarvan circa 20% met extra kwaliteit | ||||
Geluid | 10. Geluidbelasting wegverkeer (cumulatief), spoorwegverkeer en luchtvaart | % geluidbelast oppervlak (dB Lden, cumulatief) | 90% < 60 dB | Minimaal 50% < 53 dB |
Minimaal 50% < 48 dB |
||||
11. Geluidbelasting industrie (cumulatief) | Aantal woningen in geluids- contouren (dB(A) Letm) |
100% van de woningen < 55 Letm dB(A) | 100% van de woningen < 50 Letm dB(A) |
100% van de woningen < 45 Letm dB(A) |
|||||
Lucht | 12. Luchtkwaliteit | % belast oppervlak NO2 | 100% < 40 µg/m³ | 100% < 28 µg/m³ | 100% < 20 µg/m³ | ||||
% belast oppervlak PM10 | 100% < 31,9 µg/m3 | 100% < 25 µg/m³ | 100% < 20 µg/m³ | ||||||
Stikstofdepositie | 13. Uitstoot uitgedrukt in aantal wagens | Ruimte binnen koepel stikstofdepositie | 0 | 100 | 500 | ||||
Externe Veiligheid | 14. PR | Kwetsbare functies in PR-contouren | Geen kwetsbare functies binnen de 10-6-contour | Geen kwetsbare functies binnen de 10-6-contour | Geen kwetsbare functies binnen de 10-7-contour | ||||
Beperkt kwetsbare functies in PR-contouren | Geen beperkt kwetsbare functies binnen de 10-6–contour |
Geen zeer kwetsbare functies binnen de 10-7–contour |
|||||||
Zeer kwetsbare functies in PR-contouren | Geen beperkt kwetsbare functies binnen de 10-7–contour |
Geen zeer kwetsbare functies binnen de 10-8-contour | |||||||
15. Groepsrisico | Hoogte groepsrisico | OW Groepsrisco | 0,3 – 1 * OW | < 0,1 * OW | |||||
Geur | 16. Geurhinder | Aantal woningen in geurcontouren | 100% van de woningen < 2,5 ouE/m³ | 100% van de woningen< 2,5-1,0 5 ouE/m³ | 100% van de woningen < 1,0 ouE/m³ |
||||
Mobiliteit | 17. Bereikbaarheid OV | Afstand tot station | Station op 1 km | Station op 500 m | Station in wijk | ||||
Aantal panden binnen 400 m tot bushalte | Elk pand binnen 400 m van 2 bushaltes | Elk pand binnen 400 m van 2 bushaltes | Elk pand binnen 400 m van 1 bushalte | ||||||
Duurzaam bewust vervoer | 18. Autobezit | Aantal personenwagens per woning | 1,1 | 0,8 | <0,7 | ||||
Lokale werkgelegenheid | 19. Werkplekken binnen het gebied | Aantal werkplekken per 1000 m2 bebouwd oppervlak in de wijk | 1,5 | 2,0 | >2,5 |
Tabel 15: Ambities Gemengd gebied publieksintensief
1: Wanneer de betreffende cel grijs is gearceerd betreft het een minimumwaarde die wettelijk is vastgelegd.
Het instrument DPL
DPL (DuurzaamheidsProfiel van een Locatie) is een computertoepassing dat de duurzaamheid van een wijk of een bedrijventerrein meet. Het instrument is ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van VROM. Duurzaamheid is daarbij aan de hand van de internationaal gebruikte 3 P's: Planet (Milieu), People (leefbaarheid) en Profit (economie), uitgewerkt in 18 aspecten (zie Figuur 5.16). DPL is een Excel programma waar voor ieder aspect gegevens worden ingevoerd. Dit kunnen zowel fysieke als statistische of enquêtegegevens zijn.
Figuur 5.16 DPL's PPP-piramide met de 18 duurzaamheidsaspecten waarvoor een score berekend wordt.
DPL herrekent de invoer automatisch naar makkelijk te interpreteren “rapportcijfers”, waarbij 0 het minst duurzaam is en 10 het meest duurzaam. Vervolgens vergelijkt het programma de prestatie van een wijk met een referentiewijk uit het computerprogramma. De referentiewijk representeert een gemiddelde (niet bestaande) wijk waarin geen duurzame maatregelen zijn getroffen en waarin net wordt voldaan aan de eisen uit wet- en regelgeving. Deze wijken scoren net een 6, ofwel een voldoende.
Verschillende typen wijken bieden verschillende mogelijkheden om de duurzaamheid van een wijk te verbeteren. DPL biedt gemeentelijke projectleiders, projectontwikkelaars en stedenbouwkundigen een heldere taal waarmee de dialoog over duurzame gebiedsontwikkeling op een constructieve manier is te voeren. Tevens worden met DPL afrekenbare doelstellingen geformuleerd en prioriteiten gesteld.
DPL is toegepast in meer dan 40 gemeenten voor circa 120 verschillende wijken.
DPL in Alphen aan den Rijn
Zowel in het Gemeentelijk Milieubeleidsplan 3 (2005-2010) als in de Duurzaamheidagenda (2010-2014) is een prominente rol voor DPL opgenomen. Daarnaast is DPL is in het kader van het ISV-programma in Alphen aan den Rijn gebruikt. In 2008-2009 zijn 20 bestaande wijken geïnventariseerd die gebouwd zijn vóór 1985. Tevens is ook het Alphense duurzaamheidsprofiel (ADP) geïntroduceerd. Het ADP geeft de gemiddelde duurzaamheidsscore van de Alphense wijken aan.
In de onderstaande figuur zijn de ADP-scores (anno 2015) voor de Alphense wijken en kernen weergegeven. De gemiddelde ADP-score bedraagt 6,7. De gemeente heeft zich als doel gesteld dat in 2020 70% van de Alphense wijken en kernen een 7,0 scoren. In 2013 en 2014 is voornoemde inventarisatie geactualiseerd en zijn alle overige wijken en bedrijfsterreinen van de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn geïnventariseerd. Hiermee beschikt de gemeente voor haar bebouwde gebied over actuele duurzaamheidsinformatie.
Toepassing DPL in Alphen aan den Rijn
DPL wordt binnen gemeente Alphen aan den Rijn als plannings-, borgings- en monitoringsinstrument gebruikt. De gemeente is hiermee de eerste gemeente in Nederland die het DPL-instrument in deze brede zin toepast.
Als monitoringsinstrument speelt DPL een rol om de ontwikkeling van wijken te volgen, prioriteiten te stellen of beleidsdoelen op te stellen voor de gehele gemeente. De gemeente wil deze rol versterken en heeft daarom in 2014 besloten opnieuw de prestatie van deze wijken te bepalen en de meting uit te breiden naar de andere wijken van Alphen aan den Rijn en de fusiegemeenten Boskoop en Rijnwoude, die sinds 1 januari 2014 onderdeel uitmaken van Alphen aan den Rijn. Om werkelijke verduurzaming van de buurten voor elkaar te krijgen, moeten de bevindingen uit een dergelijke analyse zijn weg vinden in beleidsvorming en bij ruimtelijke projecten binnen de gemeente. Dit gaat niet vanzelf. Er worden daarom medewerkers van de afdelingen Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling en Projecten van de gemeente opgeleid om DPL toe te passen in hun projecten.
DPL als plannings- en borgingsinstrument
Binnen Alphen aan den Rijn zal de komende jaren nog maar weinig nieuwbouw plaatsvinden, maar des te meer herstructurering en renovatie. Het DPL profiel van de betreffende wijk geeft de sterke en zwakke punten in de huidige situatie weer. Het is de bedoeling om onder meer op basis hiervan duurzaamheidsdoelen te formuleren. Uitgangspunt is dat indicatoren die onvoldoende scoren tenminste verbeteren en, als het even kan, een voldoende behalen. Ook kan DPL worden ingezet bij het zoeken naar kansen voor duurzame verbetering of het vergelijken van planvarianten. De adviezen/wensbeelden worden in contracten/ convenanten/enz. opgenomen (DPL als borgingsinstrument).
DPL-score Rijnhaven-Oost
Rijnhaven-Oost behoorde tot het voormalige bedrijventerrein Rijnhaven en bezat om die reden een DPL-profiel van een bedrijventerrein. Echter, het gebied Rijnhaven-Oost heeft als kenmerk een gemengd gebied en is om die reden opnieuw geïnventariseerd met behulp van het DPL instrument. In de onderstaande tabel zijn de DPL-scores van de nulsituatie van Rijnhaven-Oost weergegeven.
Figuur 5.17: DPL-score nulsituatie Rijnhaven-Oost
Rijnhaven-Oost heeft een totaalscore van 6,3.
Sterke punten zijn:
Zwakke cq aandachtspunten zijn:
Op basis van de in het duurzaamheidsbeleid geformuleerde ambities en de beschikbare nulsituatie van het gebied zijn voor Rijnhaven-Oost in tabel 16 de volgende milieu/duurzaamheidsambities geformuleerd.
Gebiedstype: Gemengd Gebied publieksintensief | Kwaliteitsniveau | ||||||
Thema | Subthema | Minimale kwaliteit | Basiskwaliteit | Optimale kwaliteit | |||
Energie | 1.1. Energieverbruik; bestaande bouw | v | |||||
1.2. Energieverbruik; nieuwbouw | v (tenzij dit aantoonbaar financieel niet haalbaar is dan wel niet in overeenstemming is met eerder gemaakte afspraken) | ||||||
2. Opwekking duurzame energie | v | ||||||
Materialen | 3. Materiaalgebruik | v | |||||
Afvalinzameling | 4. Hoeveelheid restafval | v | |||||
Water | 5. Waterveiligheid | v | |||||
6. Hemelwaterafvoer | v | ||||||
Bodem | 7. Bodemkwaliteit | v | |||||
8. Draagkracht van bodem | v | ||||||
Groen | 9. Groen in de wijk / het gebied | v | |||||
Geluid | 10. Geluidbelasting wegverkeer (cumulatief), spoorwegverkeer en luchtvaart | v | |||||
11. Geluidbelasting industrie (cumulatief) | v | ||||||
Lucht | 12.1. Luchtkwaliteit; NOx | v | |||||
12.2. Luchtkwaliteit; PM10 | v | ||||||
Stikstofdepositie | 13. Uitstoot uitgedrukt in aantal wagens | v | |||||
Externe Veiligheid | 14. PR | v | |||||
15. Groepsrisico | v | ||||||
Geur | 16. Geurhinder | v | |||||
Mobiliteit | 17. Bereikbaarheid OV | v | |||||
Duurzaam bewust vervoer | 18. Autobezit | v | |||||
Lokale werkgelegenheid | 19. Werkplekken binnen het gebied | v |
Tabel 16: Ambities Rijnhaven-Oost
Initiatieven die voor het plangebied worden ontwikkeld zullen worden beoordeeld door een ambtelijk beoordelingsteam voor initiatieven waarin de disciplines stedenbouw, juridisch, milieu, vergunningverlening en accountmanagement vertegenwoordigd zijn. Onderdeel daarvan is een beoordeling op duurzaamheid. Hierbij zijn de thema's en ambities uit tabel III leidend.
Bij grotere initiatieven (meer dan 0,5 ha) zal tevens berekend worden welk effect deze ontwikkeling heeft op de DPL-score van Rijnhaven-Oost. Daarbij geldt als uitgangspunt dat verslechtering van de DPL-score van Rijnhaven-Oost door een initiatief niet mag optreden. In het gebiedsbeleid is dit nader uitgewerkt.
Rijksbeleid
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordeningen enkele andere wetten.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
De aandachtsgebieden op het gebied van archeologie zijn opgenomen in de Verordening Ruimte, die is vastgesteld in 2014. Hierin zijn verschillende zones aangemerkt als provinciaal belang. De Romeinse Limes is er hier één van. Een groot deel van het plangebied valt binnen deze zone (zie kaart 12 van de Verordening Ruimte).
De Romeinse Limes, de noordgrens van het voormalige Romeinse Rijk, houdt zich verborgen in het landschap. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Romeinse Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. Deze hele zone is rijk aan archeologische vindplaatsen en is beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken, wachttorens en scheepswrakken. De Romeinse Limes is opgenomen op de voorlopige lijst van de Werelderfgoedlijst van Unesco.
Voor de Limeszone geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij het uitvoeren van werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² en waarbij de grond dieper wordt geroerd dan 30 centimeter onder het maaiveld. Gemeenten hebben de mogelijkheid af te wijken van deze criteria.
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Alphen aan den Rijn is vastgesteld in verschillende bestemmingsplannen en in de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. In 2014 is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente afgerond (Sueur et al, 2014). De kaarten en het daarmee samenhangende beleid zijn nog niet vastgesteld.
Zowel het oude als het nieuwe beleid is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Alphense bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding "Waarde - Archeologie". Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning voor de activiteit 'uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' (voorheen aanlegvergunning) noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunning een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de afdeling archeologie van de omgevingsdienst.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
Het plangebied ligt in het mondingsgebied van de Oude Rijn. Deze rivier is, met sterk afwisselende periodes van overstromingen en periodes van meer rust, van grote invloed geweest op het landschap en daarmee de bewoningsgeschiedenis. Langs de oevers van de Rijn ontstonden zandige oeverafzettingen die door hun hoogte een gunstige vestigingsplaats waren. De stroomgordel van de Rijn bevindt zich direct ten noorden van het plangebied. Aan weerszijden van de rivieroevers is tussen 4500 en 1200 v. Chr. veen gevormd. In dit achterland ontstond een fijn stelsel van geulen die afwaterden in de Rijn en waarvan de oevers hoger en droger waren dan het omliggende land. Het plangebied ligt op de oevers van de Rijn en was daardoor een gunstige vestigingsplaats. Ook zijn er aanwijzingen dat de Romeinse limesweg door het gebied heen liep. Voor het plangebied geldt daarom een hoge archeologische verwachting. Er is ter hoogte van de Ondernemingsweg een waarneming van de Romeinse limesweg gedaan, die deze verwachting bevestigd. Zie hiervoor 5.18.
Uit historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied lange tijd in gebruik is geweest als weiland/ agrarisch gebied. Langs de Hoorn worden boerderijplaatsen uit de Late Middeleeuwen verwacht en zijn verdwenen en nog aanwezige buitenplaatsen bekend. Vanaf de jaren 1960 is het gebied ontwikkeld als bedrijventerrein. Bij het bouwrijp maken van de voormalige weilanden is het terrein 0,5 tot 1,5 meter opgehoogd. Dit blijkt ook uit de boorstaten van diverse milieukundige bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd in het plangebied. Bij het uitgraven van het water van de Rijnhaven is de bodem verstoord geraakt. Niet uitgesloten kan worden dat ook bij de ontwikkeling van het overige deel van het bedrijventerrein rond de Rijnhaven de bodem (in enige mate) is verstoord.
In het plangebied is tot op heden nauwelijks archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van bestemmingsplan Baronie (2011) is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat op circa 0,5 m-mv een oude akkerlaag aanwezig is. Waarschijnlijk is het bodemprofiel nog intact. Onder de akkerlaag kan daarom sprake zijn van oudere bewoningsniveaus. Ten behoeve van de aanleg van het terrein De Baronie is een dunne ophooglaag aangebracht.
Kok heeft in 2001 een archeologische inventarisatie van gemeente Alphen aan den Rijn gemaakt als aanzet voor het gemeentelijke archeologische beleid. Op basis van deze en nieuwe inzichten is in 2014 de archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. De bepalingen in dit omgevingsplan zijn gebaseerd op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart.
Figuur 5.18a Uitsnede uit Sueur, 2014: Donker en licht roze: hoge archeologische verwachting. De gele lijn betreft de mogelijke loop van de Romeinse limesweg. De Rijnhaven (wit) heeft geen archeologische verwachting.
In april 2021 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van enkele diepgaande verstoringen als gevolg van bodemsaneringen. Ook de bebouwing en nutsvoorzieningen hebben hun sporen nagelaten. Toch kunnen archeologische resten nog aanwezig zijn onder de recente ophooglaag en in de top van de oeverafzettingen. Er zijn daarnaast enkele aanwijzingen voor de aanwezigheid van de Limesweg in het plangebied, die nader onderzocht moeten worden. Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van enkele diepgaande verstoringen als gevolg van bodemsaneringen. Ook de bebouwing en nutsvoorzieningen hebben hun sporen nagelaten. Toch kunnen archeologische resten nog aanwezig zijn onder de recente ophooglaag en in de top van de oeverafzettingen. Er zijn daarnaast enkele aanwijzingen voor de aanwezigheid van de Limesweg in het plangebied, die nader onderzocht moeten worden.
Het omgevingsplan maakt nieuwe activiteiten in het gebied mogelijk. Op het moment van opstellen van dit plan zijn nog geen concrete plannen bekend. Voor de vaststelling van dit omgevingsplan is het niet nodig om archeologisch veldonderzoek uit te voeren. Bij nieuwe ontwikkelingen en de aanvragen van omgevingsvergunningen is dit wel het geval.
In het plangebied ligt een gedeelte van het water Rijnhaven. Dit gebied heeft vanwege de grootschalige verstoring in de jaren 1960 geen archeologische verwachting meer.
Het zuidelijke deel van het plangebied is in voldoende mate onderzocht. Op basis van meerdere onderzoeken blijkt dat sprake is van komafzettingen. Archeologische resten worden hier niet verwacht. In het noordelijke deel (tussen Oude Rijn en Prinses Margrietlaan) is nauwelijks informatie beschikbaar uit archeologisch onderzoek. Een eventueel vervolgonderzoek heeft dan ook vooral betrekking op dit deel van het plangebied. Het gaat hierbij om twee onderzoekszones, namelijk de zone tussen de Hoorn en de Oude Rijn (zone 1). Hier is sprake van een hoge archeologische verwachting op archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. De andere zone (zone 2) heeft betrekking op de periode Bronstijd/IJzertijd - Romeinse Tijd. De Limesweg heeft door het plangebied gelopen. De exacte locatie is niet bekend, maar aangezien bij milieukundig booronderzoek ter hoogte van Energieweg 37-69 grind is aangetroffen kunnen hiervan nog wel resten aanwezig zijn. Op de onderstaande afbeelding is de indeling ook weergegeven.
Figuur 5.18b Advieskaart voor vervolgonderzoek (bron: ODMH)
In zone 1 (tussen Oude Rijn en Hoorn) zijn op dit moment geen herinrichtingswerkzaamheden voorzien. Als dit wel het geval is, zal hier aanvullend bureauonderzoek moeten worden uitgevoerd naar de bestaande opstallen en de gebruikte funderingen. Hiermee kan bepaald worden of deze van invloed zijn geweest op het archeologisch relevante niveau. Booronderzoek is minder geschikt voor het vaststellen van de aanwezigheid van historische funderingen, maar kan wel inzicht geven in de exacte bodemopbouw. Op basis van het aanvullend bureauonderzoek kan worden bepaald welk type vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) van toepassing is.
Zone 2 bestaat uit het terrein tussen de Hoorn en de Prinses Margrietlaan. Hierbinnen ligt ook ontwikkelingsgebied Havenfront. De exacte locatie en ingrepen met betrekking tot dit gebied zijn nog niet bekend. Geadviseerd wordt om hier in eerste instantie een verkennend booronderzoek uit te voeren. Gedacht wordt aan een enkele boorraaien haaks op de Oude Rijn. Enerzijds kan hiermee de bodemopbouw worden bepaald en zo inzicht worden verkregen in het landschap. Anderzijds kan bepaald worden of bewoning mogelijk was en of er bijvoorbeeld nog resten van de Limesweg verwacht kunnen worden.
Op basis van dit booronderzoek kan vervolgens bepaald worden of en welk type vervolgstap uit het proces van de AMZ van toepassing is.
Archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd, wanneer (bouw)werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m² en dieper dan 0,3 meter ( Archeologie 3) of 100m² en dieper dan 0,5 meter ( Archeologie 3a). Er is bij Archeologie 3a gekozen voor een dieptecriterium van 0,5 meter omdat het bedrijventerrein bij aanleg is opgehoogd, maar de hoogte niet overal gelijk is. Indien aangetoond kan worden dat het terrein met meer dan 0,5 meter grond is opgehoogd kan worden afgeweken van de criteria en de onderzoeksplicht.
In alle gevallen geldt verder het volgende:
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met het Archismeldpunt.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
In deze paragraaf is de planologische haalbaarheid van Havenfront in het kader van de natuurwetgeving onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde gebieden en/of beschermde soorten. De rest van het bestemmingsplan Rijnhaven Oost is al onderzocht en beschreven in Chw Omgevingsplan Rijhaven Oost.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Hieronder staat de afstand van het plangebied tot de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden:
Verstorende effecten door het voornemen als gevolg van geluid, trilling, licht en beweging, die bij de bouwactiviteiten plaatsvinden, worden op basis van de onderlinge afstand uitgesloten (ten minste 6 kilometer). De Wilck is een Vogelrichtlijngebied en heeft dus geen stikstofgevoelige kwalificerende habitattypen. Het plangebied voorziet niet in geschikt leefgebied/foerageergebied voor kwalificerende vogelrichtlijnsoorten. Een negatief effect op De Wilck is uitgesloten. Dat geldt ook voor doelsoorten van 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck'. Deze gebieden zijn met betrekking tot de stikstofdepositie niet relevant. Een negatief effect door de uitstoot van stikstof op 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' en 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en eventueel verder gelegen Natura-2000 gebieden kan niet op voorhand worden uitgesloten, voornamelijk als gevolg van de sloop- en herbouwfase alsmede de wijzigingen in de verkeer aantrekkende werking in de toekomstige situatie. Een berekening met AERIUS is nodig om effecten inzichtelijk te maken en te bepalen of een vergunning nodig is. Uit het onderzoek in bijlage 4 blijkt dat tijdens de gebruiksfase (na realisatie van het maximale programma) geen sprake is van een berekende depositietoename binnen Natura 2000-gebieden. In het onderzoek is ook op hoofdlijnen ingegaan op de mogelijke effecten tijdens de realisatiefase. Gezien de beschikbare emissieruimte en de bestaande functies die (onder voorwaarden) kunnen ingezet als salderingsbron is het bestemmingsplan uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Wel zal er kritisch moeten worden gekeken naar de emissies van het in te zetten materieel. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal op basis van de specifieke kenmerken het materieel en de beoogde fasering, in het kader van de benodigde vergunningaanvragen meer gedetailleerd moeten worden aangetoond dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen de maatgevende Natura 2000-gebieden. Tenzij gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling zoals opgenomen in de Stikstofwet die naar verwachting in juli 2021 in werking treedt. In dat geval is onder voorwaarden een tijdelijke toename toegestaan.
NNN
Het plangebied ligt op ongeveer 2 kilometer afstand van het meest nabijgelegen onderdeel van het NNN (zie 5.19). Dit gebied ligt ten zuiden van de N11. Aantasting en/of compensatie voor die provinciaal beschermde gebieden is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies optreedt. Gezien de afstand van het plangebied tot NNN zijn negatieve effecten van het voornemen uitgesloten. De regelgeving het NNN is niet relevant bij dit project.
Weidevogelgebied en Karakteristieke landschapselementen
Het plangebied ligt op ongeveer 350 meter afstand van het meest nabijgelegen onderdeel van het belangrijk weidevogelgebied. Deze gebieden liggen ten noorden van het plangebied. Aantasting en/of compensatie voor die provinciaal beschermde gebieden is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies optreedt. Vanwege het reeds bebouwde karakter van het plangebied én de ligging binnen de bebouwde kom worden negatieve effecten uitgesloten. De regelgeving omtrent belangrijke weidevogelgebieden is niet relevant bij dit project.
Strategische reservering natuur
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van gebieden uit de strategische reservering natuur, zodat er geen verdere toetsing aan het beleid ter bescherming van deze gebieden uitgevoerd hoeft te worden.
Figuur 5.19: NNN (voorheen EHS) en Natura 2000 rondom het plangebied. De afstand tot het Natura 2000-gebied de Wilck bedraagt ongeveer 6 km, de afstand tot Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is circa 7 kilometer. De afstand tot het meest nabijgelegen deel van het NNN bedraagt circa 2 kilometer.
Conclusie gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Gezien de afstand tot deze gebieden is alleen een mogelijke toename in de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen in het bestemmingsplan relevant. Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk waardoor het aantal verkeersbewegingen toeneemt. Als gevolg van verkeersbewegingen ontstaan verbrandingsgasemissies, die stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden kunnen veroorzaken. Aangezien de stikstofemissie van het plangebied over de planperiode niet toeneemt, is er geen toename in de stikstofdepositie. Daarmee is er ook geen significant negatief effect op de stikstofgevoelige gebieden. Er hoeft geen verder onderzoek te worden uitgevoerd.
Overige beschermde gebieden
In het plangebied liggen geen NNN-gebieden, geen ecologische verbindingszones, geen provinciale belangrijke weidevogelgebieden en geen gebieden waarop een strategische reservering natuur rust. Ook zijn binnen het plangebied geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Een planologische belemmering wordt niet verwacht.
Resultaten Soortenbescherming
Voor het gebied Havenfront is een Quickscan ecologie uitgevoerd (ODMH, 05-03-2021, bijlage 2).
Hieronder wordt per soortgroep beschreven welke beschermde soorten verwacht kunnen worden in het plangebied. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de soorten die verwacht kunnen worden op basis van de literatuurstudie.
Vogels
Jaarrond beschermde soorten
Tijdens het locatiebezoek zijn alle bomen en panden gecontroleerd op de geschiktheid voor vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie. Door het stedelijke karakter van het plangebied en het type bebouwing (zonder dakpannendaken) zijn er in het plangebied geen geschikte nestlocaties voor steenuil, kerkuil, huismus en gierzwaluw. In de aanwezige bomen zijn geen nesten aangetroffen die gebruikt kunnen worden door boomvalk, buizerd, havik, ooievaar, ransuil, roek, sperwer of wespendief. Van slechtvalk is bekend dat deze net ten zuidoosten van het plangebied broedt in de TV-toren. Verstoring van de broedlocatie van slechtvalk kan aan de orde zijn bij de realisatie van hoogbouw. Indien van hoogbouw sprake zal zijn dient een nadere toetsing te worden uitgevoerd om te bepalen of de werkzaamheden op hoogte kunnen leiden tot een verstoring van de nestlocatie.
Algemene broedvogels
In het hele plangebied kunnen algemene broedvogels voorkomen, zoals zwarte roodstaart, houtduif, merel, meerkoet, wilde eend, witte kwikstaart en koolmees. Nesten van algemene broedvogels, mits in gebruik, zijn beschermd.
Bij de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met algemene broedvogels. Werkzaamheden waarbij in gebruik zijnde nesten kunnen worden verstoord of vernietigd moeten buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het broedseizoen voor vogels loopt van medio maart tot augustus, Deze periode is indicatief, ook buiten de periode kunnen vogels tot broeden komen en ook dan zijn de nesten beschermd.
Vleermuizen
Op basis van verspreidingsgegevens zijn Gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis, watervleermuis in de omgeving van het plangebied te verwachten (NDFF, Zoogdieratlas Provincie Zuid-Holland, 2012). Hoewel vleermuizen zoogdieren zijn, worden deze vanwege hun afwijkende eigenschappen als afzonderlijke groep behandeld. Vleermuizen zijn afhankelijk van drie functies binnen hun leefgebied: verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. De mogelijke aanwezigheid van deze functies wordt in deze paragraaf behandeld.
Verblijfplaatsen
Binnen het plangebied zijn geen bomen aangetroffen met voor vleermuizen geschikte holtes. Meerdere panden in het plangebied bieden mogelijk wel ruimte voor verblijfplaatsen van enkele te verwachten soorten. Het gaat om mogelijke toegangen tot verblijfplaatsen in spouwmuren via een dakoverstek met ruimte en gaten in de gevel zoals scheuren en open stootvoegen. Hoewel niet alle gebouwen volledige geïnspecteerd konden worden, wordt een aanvullende gebouwinspectie niet noodzakelijk geacht. Vanwege de omvang van het plangebied en de leeftijd en staat van de aanwezige gebouwen hebben veel van de gebouwen atypische en sub-optimale gaten of kieren die kunnen fingeren als bijvoorbeeld een paarverlijfplaats van gewone dwergvleermuis. Het uitvoeren van aanvullend vleermuisonderzoek is noodzakelijk, geadviseerd wordt om gebiedsdekkend vleermuisonderzoek uit te voeren.
Vliegroutes en foerageergebied
Door de beperkte aanwezigheid van opgaand groen en het ontbreken van andere lijnvormige elementen die geschikt kunnen zijn als vliegroutes of foerageergebied binnen het plangebied worden er geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes verwacht in het plangebied. Het havenkanaal direct ten westen van het plangebied kan wel fungeren als vliegroute én foerageergebied en kan van essentieel belang zijn. Aanbevolen wordt vanwege de omvang van het voornemen gedurende het vleermuisonderzoek ook het havenkanaal te onderzoeken.
Grondgebonden zoogdieren
Op basis van verspreidingsgegevens (NDFF, Zoogdieratlas Provincie Zuid-Holland, 2012) kunnen otter en waterspitsmuis voorkomen in of in de omgeving van het plangebied voorkomen. Doordat beide soorten watergebonden zijn is alleen de oeverzone potentieel habitat. De oeverzonde is echter grotendeels beschoeid en het naastliggende water is van onvoldoende kwaliteit (troebel, weinig waterplanten etc). dat het water geen geschikt leefgebied vormt. Verblijfplaatsen in of nabij het plangebied zijn voor otter en waterspitsmuis uitgesloten.
Algemeen voorkomende kleine zoogdieren als konijn, huisspitsmuis, mol en egel (NDFF, Zoogdieratlas Provincie Zuid-Holland 2012) kunnen wel rond het plangebied verblijven. Voor deze soorten geldt alleen de zorgplicht.
Amfibieën en reptielen
Op basis van verspreidingsgegevens en waarnemingen kunnen rugstreeppad en ringslang in of in de omgeving van het plangebied voorkomen (Creemers et al, 2009; Herder et al, 2013; verspreidingsatlas.nl, 2020). In de huidige situatie is voor beide soorten geen geschikt leefgebied aanwezig. Er is in het plangebied geen geschikt (ondiep, helder) voortplantingswater aanwezig voor rugstreeppad. Voor ringslang ontbreekt het eveneens aan voortplantingsglocatie zoals broedhopen of andere ophopingen van organisch materiaal.
Doordat rugstreeppad een pionier soort is, is die in staat is om snel nieuwe geschikte gebieden te koloniseren. Op bouwterreinen ontstaat vaak geschikt leefgebied voor rugstreeppad in de vorm van vergraafbare grond en ondiep water. Een plas water (in een rijspoor) kan al voldoen als voortplantingswater. Rugstreeppad kan het plangebied bereiken vanuit gebieden buiten het plangebied. Het is daarom belangrijk tijdens de uitvoeringsfase maatregelen te nemen om te voorkomen dat rugstreeppadden zich op het terrein vestigen. Dit kan door ervoor te zorgen dat er geen ondiepe plassen kunnen ontstaan. Gebruik bijvoorbeeld rijplaten en vul gaten waarin ondiepe plassen kunnen ontstaan op.
Overige ongewervelden
Diverse vlinders en libellen zijn onder de Wnb beschermd. Ook zijn enkele kevers, weekdieren en een kreeftachtige beschermd. Volgens verspreidingsgegevens (Dijkstra et al. 2002; Bos et al. 2006; EIS-Nederland et al. 2007; Gmelig Meyling & Boesveld, 2011; verspreidingsatlas, 2020) komen in/nabij het plangebied geen beschermde soorten vlinders en libellen voor. Van de overige beschermde ongewervelden soorten zijn er waarnemingen in en nabij het plangebied bekend van platte schijfhoren. Platte schijfhoren is voor zijn voorkomen afhankelijk van betrekkelijk schone, niet te grote wateren met voldoende watervegetatie. Het havenkanaal vormt voor platte schijfhoren geen geschikt habitat. De aanwezigheid van beschermde soorten ongewervelden is daarom uitgesloten.
Conclusie soortenbescherming
Havenfront
Negatieve effecten op (het leefgebied van) vleermuizen kan niet met zekerheid worden uitgesloten. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen te bepalen, tevens wordt geadviseerd het naastgelegen havenkanaal te onderzoeken op de aan- of afwezigheid van vliegroutes en foerageergebied. Het uitgevoerde nadere onderzoek (Tauw, 27-10-2021, bijlage 3) geeft aan dat er in totaal vijf verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen aanwezig zijn in de gebouwen aan de energieweg 5, 7 en 9. het bestemmingsplan is echter redelijkerwijs uitvoerbaar. Het is aannemelijk dat ontheffing verleend kan worden voor de aangetroffen beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen. Er zijn geen kraam- en massawinterverblijfplaatsen aanwezig. De vijf zomerverblijven kunnen gecompenseerd worden door het bieden van (tijdelijke en permanente) alternatieve voorzieningen en door verder mitigerende maatregelen te nemen. Voorwaarde voor het verkrijgen van ontheffing is het aantonen van een wettelijk belang en onderbouwen van een alternatievenafweging. Voor het wettelijke belang dient onderbouwd te worden dat de ontwikkeling in het belang is van bijvoorbeeld: 1) de bescherming van flora en fauna en in stand houden natuurlijke habitats, 2) de volksgezondheid en openbare veiligheid of 3) dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
Van slechtvalk is bekend dat deze in de TV-toren broedt. Verstoring van de broedlocatie van slechtvalk kan aan de orde zijn bij de realisatie van hoogbouw. Indien van hoogbouw sprake zal zijn, dient een nadere toetsing te worden uitgevoerd om te bepalen of de werkzaamheden op hoogte kunnen leiden tot een verstoring van de nestlocatie.
Verder dient tijdens de uitvoeringsfase rekening gehouden te worden met algemene broedvogels en rugstreeppad. Werkzaamheden waarbij in gebruik zijnde nesten kunnen worden verstoord of vernietigd moeten buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het broedseizoen voor vogels loopt van medio maart tot augustus, Deze periode is indicatief, ook buiten de periode kunnen vogels tot broeden komen en ook dan zijn de nesten beschermd.
Doordat rugstreeppad een pionier soort is, is die in staat is om snel nieuwe geschikte gebieden te koloniseren. Op bouwterreinen ontstaat vaak geschikt leefgebied voor rugstreeppad in de vorm van vergraafbare grond en ondiep water. Een plas water (in een rijspoor) kan al voldoen als voortplantingswater. Rugstreeppad kan het plangebied bereiken vanuit gebieden buiten het plangebied. Het is daarom belangrijk tijdens de uitvoeringsfase maatregelen te nemen om te voorkomen dat rugstreeppadden zich op het terrein vestigen. Dit kan door ervoor te zorgen dat er geen ondiepe plassen kunnen ontstaan. Gebruik bijvoorbeeld rijplaten en vul gaten waarin ondiepe plassen kunnen ontstaan op.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt nog steeds de volgende conclusie uit het bestemmingsplan CHW Omgevingsplan Rijnhaven Oost:
Er kan worden geconcludeerd dat enkele beschermde soorten kunnen voorkomen binnen het plangebied. Op dit moment is in veel van de deelplangebieden nog niet duidelijk welke ontwikkelingen gaan plaatsvinden en is dus onduidelijk of- en welke effecten optreden. Voor beschermde vaatplanten, vogels, vleermuizen en vissen moet nader onderzoek naar het voorkomen in een specifieke periode in het jaar worden uitgevoerd. Hiermee moet tijdig gestart worden, circa een jaar voorafgaand aan de sloop/bouw/aanleg werkzaamheden. In verband met de beperkte houdbaarheid van onderzoeksgegevens en de lange looptijd van het bestemmingsplan zijn alleen veldonderzoeken uitgevoerd voor het deelgebied Jachthavenkade (Antea group onderzoek 2015).
In deelgebied Rijnoever is op voorhand al duidelijk dat voor vleermuizen maatregelen nodig zijn om effecten op vleermuizen te voorkomen.
Onderzoeken in andere deelgebieden kunnen eventueel later worden uitgevoerd. Binnen het bestemmingsplan is voldoende flexibiliteit in invulling. Bij deelplannen wordt voldoende financiële ruimte en tijd gereserveerd om goed om te kunnen gaan met eventueel aanwezige verblijfplaatsen en andere onderdelen van het leefgebied van beschermde soorten.
Overigens zal op basis van de zorgplicht genoemd in de wet natuurbescherming bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening wordt gehouden met de aanwezige planten en dieren.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure of een omgevingsvergunningsprocedure.
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Als sprake is van een besluit dan is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig als sprake is van een kaderstellend plan dan geldt een plan-m.e.r.-plicht.
Plan of besluit
Het bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro) neemt een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Voor plannen geldt dat indien een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en), dan is het plan m.e.r.-plichtig.
Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Toetsing aan het Besluit m.e.r.
Het bestemmingsplan omvat activiteiten, die worden genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.. Het vaststellen van het bestemmingsplan is een besluit, zoals genoemd in paragraaf 3.1.
Op basis van de door de gemeente gegeven uitgangspunten is per activiteit getoetst of er een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierna worden deze beschreven.
Categorie | Omschrijving | Drempelwaarde | Voorgenomen activiteit | Conclusie | |||
D.10 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van jachthavens | 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 ha of meer, 100 ligplaatsen of meer, een oppervlakte van 10 ha of meer in gevoelig gebied | Met de herziening worden 90 extra ligplaatsen mogelijk gemaakt (ten opzichte van de 90 ligplaatsen die planologisch reeds toegestaan en gedeeltelijk gerealiseerd zijn). | Vormvrij me.r.-beoordeling | |||
D 11.3 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein | Oppervlakte van 75 ha of meer | Het te herstructureren industrieterrein heeft een oppervlakte van minder dan 75 ha | Vormvrije m.e.r.-beoordeling | |||
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
In Rijnhaven Oost worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt (zoals horeca, detailhandel en wonen). In de beoogde situatie is sprake van maximaal 2.000 woningen. Een aanzienlijk deel van deze woningen is reeds planologisch mogelijk en een deel is/wordt op dit moment al gerealiseerd. Kijkend naar het nog maximaal te realiseren programma zal geen sprake zijn van een overschijding van drempelwaarden. |
Vormvrije m.e.r-beoordeling |
Tabel 17: Relevante delen uit de tabel van deel D, bijlage 1 Besluit milieueffectrapportage
Binnen het plangebied Rijnhaven Oost worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt (zoals horeca, detailhandel, wonen en recreatiehaven), deze activiteiten vallen onder D.10, D.11.2 en D.11.3 van onderdeel D uit bijlage 1 van het Besluit milieueffectrapportage. Op het industrieterrein zijn momenteel geen bedrijven met activiteiten die (afzonderlijk) onder het Besluit m.e.r. vallen.
Op basis van de maximale planologische mogelijkheden kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Beoordeling noodzaak passende beoordeling
Op grond van artikel 19j lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 is een passende beoordeling verplicht in het geval de plannen afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. In het geval een passende beoordeling nodig is, dan is het plan m.e.r.-plichtig.
In paragraaf 5.8 Flora en fauna wordt, inhoudelijk, nader ingegaan op de mogelijke effecten op de Natura 2000 gebieden. Geconcludeerd wordt dat, op grond van de genoemde uitgangspunten er geen significante effecten op de Natura 2000- gebieden De Wilck en Nieuwkoopse Plassen en De Haeck worden verwacht. Voor het plan is daarom geen passende beoordeling nodig.
Toetsing aan de provinciale milieuverordening
Door Provinciale Staten kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. In Zuid-Holland zijn geen activiteiten aangewezen.
In het kader van de integrale herziening van het omgevingsplan Rijnhaven Oost is een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld (bijlage 9). Daarin zijn de milieugevolgen van alle deelontwikkelingen in samenhang beschouwd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU. In deze richtlijn staan drie hoofdcriteria centraal:
Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die aanleiding geven voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Voorafgaand aan het in procedure brengen van de ontwerp-herziening neemt het bevoegd gezag (in dit geval het college van burgemeester en wethouders) een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Landelijk beleid
De basis voor het Rijksbeleid geur vormt de brief van de Minister van VROM van 30 juni 1995. De essentie van deze brief is dat het bevoegd gezag moet vast te stellen welk niveau van geurhinder in een bepaalde situatie acceptabel is, en dat maatregelen ter bestrijding van geuroverlast moeten worden bepaald in overeenstemming met het ALARA-principe. Dit begrip is inmiddels vervangen door het begrip BBT (Beste Beschikbare Technieken). Deze Beste Beschikbare Technieken moeten worden toegepast om een hoog beschermingsniveau te bereiken.
Als instrumentarium voor het bepalen van het acceptabel hinderniveau is in de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) de hindersystematiek geur opgenomen. De NeR is inmiddels opgegaan in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De hindersystematiek leidde in een aantal gevallen tot het toepassen van een Bijzondere regeling geldend voor een bepaalde bedrijfstak. Er was o.a. voor de diervoederindustrie een bijzondere regeling vastgesteld. De hindersystematiek geur is uitgewerkt in de 'Handleiding geur' en in de NTA 9065 'Meten en rekenen geur'.
De kans op geurhinder wordt vaak beoordeeld aan de hand van geurcontouren. Een geurcontour geeft een geurimmissieconcentratie in combinatie met een bepaalde overschrijdingsfrequentie (uitgedrukt als percentielwaarde) weer. De contour van 1 ouE/m³ als 98-percentielwaarde vormt de begrenzing van het gebied waarbinnen een geurconcentratie van 1 ouE/m³ méér dan 2% van de tijd wordt overschreden.
Provinciaal beleid
In november 2010 is het herziene geurbeleid van de Provincie Zuid-Holland door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Als in het plangebied een inrichting is gevestigd, die onder het bevoegd gezag van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland valt, is hierop het provinciaal geurhinderbeleid van toepassing. Voor Rijnhaven Oost is dit niet het geval.
Gemeentelijk beleid
Alphens Geurbeleid
De gemeenteraad heeft op 18 december 2014 de ‘Beleidsnota Geurhinder Alphen aan den Rijn’ vastgesteld. Het beleid geeft een afwegingkader om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. De kern van het geurbeleid is vastgelegd in de volgende beleidsregels:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waar geurhinder een rol speelt, moet een belangenafweging worden gemaakt. In gebieden waar wel geurhinder, maar geen ernstige geurhinder optreedt (het afwegingsgebied voor een acceptabel hinderniveau), is het mogelijk om gevoelige objecten toe te voegen. Dit is beschreven in paragraaf 1.3 van de beleidsnota.
Met het vervallen van de Nederlandse emissierichtlijn lucht is het lokale geurbeleid van de gemeente Alphen aan den Rijn het toetsingskader voor het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau, ook in nieuwe situaties.
Toepassing van het Alphense geurbeleid in ruimtelijke ordening
De beleidsnota beschrijft in hoofdstuk 6 de toepassing van het beleid in de ruimtelijke ordening. Enerzijds wil de gemeente ruimte bieden aan economische ontwikkelingen en daarmee bedrijvigheid. Anderzijds zijn ook gevoelige bestemmingen zoals woningen gewenst. Om voor deze gevoelige bestemmingen een acceptabel woon- en leefklimaat te borgen, wordt - in gebieden waar geurhinder kan optreden - het acceptabel hinderniveau vastgesteld.
Het afwegingsgebied voor het acceptabel geurhinderniveau bevindt zich tussen de hindergrens en de ernstige hindergrens. Voor de bepaling van de hindergrenzen kunnen in ieder geval de volgende objectieve hulpmiddelen worden gebruikt: de hinderenquête (TLO), klachtenregistratie/-analyse en hedonische waarden.
In de onderstaande tabel (tabel 4.3 van de Beleidsnota Geurhinder) zijn de hindergrens en de ernstige hindergrens opgenomen, alsmede de 12%-hindercontour. De leefomgevingskwaliteit tussen de hindergrens en de 12%-hindercontour wordt als redelijk bestempeld. De leefomgevingskwaliteit tussen de 12%-hindercontour en de ernstige hindergrens als matig.
Toepassing van het Alphense geurbeleid in Rijnhaven Oost
De doelstelling is om Rijnhaven Oost te ontwikkelen tot een gemengd woon-/werkmilieu. Met de herstructurering van het bedrijventerrein beoogt de gemeente een kwaliteitsimpuls zodat het gebied in de toekomst voor bestaande en nieuwe gebruikers aantrekkelijk blijft.
Ten behoeve van een integrale afweging van de gewenste kwaliteiten in het toekomstige gemengde gebied Rijnhaven Oost is in paragraaf 5.6.4 van de toelichting op het Omgevingsplan Rijnhaven Oost (Duurzaamheidsambities Rijnhaven Oost) de gewenste kwaliteit van de leefomgeving beschreven voor verschillende thema’s, op basis van de DPL-systematiek. Deze DPL-systematiek bevat een eigen indeling voor de afweging van kwaliteiten; zo is voor ieder thema een minimale, een basis- en een optimale kwaliteit vastgesteld. Voor het thema geur is – als uitwerking van het in het Alphense geurbeleid opgenomen afwegingskader - de basiskwaliteit vastgesteld als aanvaardbaar kwaliteitsniveau voor Rijnhaven Oost. Deze basiskwaliteit uit de DPL-systematiek is gedefinieerd als zijnde C98 tussen 1,0 en 2,5 ouE/m³. Dit sluit nagenoeg geheel aan bij het afwegingskader zoals is opgenomen in het Alphense geurbeleid, waarin voor de C98 een afweging mogelijk is tussen 0,5 en 2,5 ouE/m³.
Nieuwe bedrijven
Voor de vestiging van nieuwe bedrijven in het plangebied Rijnhaven Oost wordt aangesloten bij de in het Alphense geurbeleid opgenomen hoofddoelstelling dat er geen nieuwe geurhindersituaties ontstaan. Daarbij past de in het plan onder 5.2 opgenomen planregel van een maximale geurbelasting van deze bedrijven van 0,5 ouE/m³ bij 98 percentiel op de perceelsgrens van deze nieuwe bedrijven.
Bestaande bedrijven
In het plangebied is in de huidige situatie één geurrelevant bedrijf gevestigd, te weten Van der Bijl Mengvoeders B.V. aan Energieweg 27 en 29 te Alphen aan den Rijn. De geurcontour van het mengvoerderbedrijf vormt een belemmering voor de beoogde transformatie van het gebied. De bestaande activiteiten van Van der Bijl zijn binnen de functie Wonen niet langer toegestaan. Verder zijn er binnen het plangebied geen bestaande geurrelevante bedrijven aanwezig.
Met het niet langer toestaan van de activiteiten van Van der Bijl Mengvoeders (Energieweg 27) hoeft binnen het plangebied niet langer rekening te worden gehouden met geurhinderlijke inrichtingen. Gelet op het voorafgaande wordt het acceptabel geurhinderniveau voor bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied Rijnhaven Oost overeenkomstig beleidsregel 2 van de Beleidsnota Geurhinder Alphen aan den Rijn als volgt vastgesteld.
Type 1 bestemmingen zijn onder andere woonwijken, ziekenhuizen, verblijfsrecreatie, scholen en dagverblijven.
Type 2 bestemmingen zijn onder andere bedrijfswoningen, verspreid liggende woningen, dagrecreatie, kantoren en detailhandel.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:
"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."
De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het NWP 2009-2015 formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat. En water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel is klip en klaar: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft het waterbeleid geformuleerd in het regionaal waterplan 2016-2021. De provincie herziet het regionaal waterplan eens in de 6 jaar. Het regionaal waterplan 2016-2021 is ondergebracht in de provinciale Omgevingsvisie waarin de ruimtelijke component van het waterbeleid beschreven staat. Het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Voor een klein aantal onderdelen blijft het provinciale waterplan 2010-2015 ongewijzigd van kracht.
De speerpunten van het waterbeleid van Rijnland zijn:
(Bron: website Rijnland, pagina https://www.rijnland.net/plannen/watertoetsprocedure/het-waterbeleid, d.d. 14 augustus 2020)
Waterbeheerplan 5 (2016-2021)
Voor de planperiode 2016 - 2021 zal het vijfde waterbeheerplan (WBP5) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities zijn voor de planperiode 2016 - 2021 en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De vier hoofddoelen zijn waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water en waterketen. Voor het thema waterveiligheid is bescherming tegen overstromingen vanuit de zee, de rivieren en het regionale watersysteem het uitgangspunt. Het thema voldoende water is gericht op het passend gebruik van water, niet te veel en niet te weinig. Voor het thema schoon en gezond water streeft het waterschap naar het optimaal gebruik kunnen maken van schoon water door de mens, de natuur en de economie. Het thema waterketen focust zich op het optimaal zuiveren van afvalwater en het hergebruik van grondstoffen.
Keur van Rijnland
Op 13 mei 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen. Hierop kan echter door het waterschap ontheffing worden verleend.
Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024
Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024 vastgesteld als beleidsplan voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Deze drie wettelijke watertaken zijn het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater, het verwerken van hemelwater (neerslagwater), en een zorgplicht voor de grondwaterstand in stedelijk gebied. Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet. Een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft het beleid voor de uitvoering van de drie watertaken die gemeenten volgens de wet hebben.
Alleen de verplichting tot het hebben van een vastgesteld GRP, nu nog opgenomen in de wet Milieubeheer, verdwijnt met invoering van de Omgevingswet. Tot de instrumenten van de Omgevingswet behoort wel de mogelijkheid tot het vaststellen van een programma voor de gemeentelijke watertaken. Dit Gemeentelijk Watertaken Programma is de opvolger van het 'GRP 2016-2020'. Omdat de invoering van de Omgevingswet is uitgesteld naar 1-7-2022, is het tevens de vervanger van het wettelijk verplichte GRP.
Stedelijk afvalwater
Stedelijk afvalwater is huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Dit afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd naar een
rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.
Hemelwaterafvoer
Vanuit de bouwregelgeving zijn ontwikkelaars verplicht om stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden aan te bieden. De initiatiefnemer is nadrukkelijk in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het benutten, dan wel bergen van het eigen hemelwater. Particulieren die niet de mogelijkheid hebben om het hemelwater op het eigen terrein te verwerken, kunnen de afvoer vanaf hun perceel op de gemeentelijke voorziening, indien aanwezig, aansluiten. In nieuwbouwgebieden legt de gemeente daarom altijd een gescheiden rioolstelsel voor afvalwater en hemelwater aan. Hemelwater wordt, daar waar mogelijk, direct door de perceeleigenaar in de bodem of het oppervlaktewater gebracht. Als dat niet mogelijk is, gaat de gemeente over op inzameling. Berging en afvoer vinden zoveel mogelijk lokaal plaats door directe lozing op een waterpartij of infiltratie in de bodem. Als dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt hemelwater in een buizenstelsel over een langere afstand getransporteerd om het elders in het milieu te brengen. Ook bij nieuwe aanleg is het ontwerp en de dimensionering berekend op zwaardere belasting door de klimaatverandering.
Grondwater
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht voor de grondwaterstand in de openbare ruimte. Deze zorgplicht houdt ook in dat de gemeente het eerste aanspreekpunt is bij problemen met de grondwaterstand in het stedelijk gebied.
Het planbied binnen Rijnlands boezem betreft een deel van de Oude Rijn en het oppervlaktewater in de Rijnhaven. Het vastgesteld peil voor Rijnlands boezemwater is N.A.P. -0,62 m.
Volgens de legger van het hoogheemraadschap is de Oude Rijn geclassificeerd als primair water en de Rijnhaven als overig water. Het plangebied binnen de Polder Alpherhoorn ligt in het peilgebied WW-21G met een vastgesteld peil van N.A.P. -1,77 m. De watergangen binnen dit deel van het plangebied zijn geclassificeerd als overig water.
De maaiveldhoogte binnen het plangebied varieert tussen N.A.P. 0,00 en N.A.P. -0,50 m. De dichtstbijzijnde permante grondwaterpeilmeting van de gemeente bevindt zich in de Piet Heinstraat met een hoogst gemeten stand van het grondwaterpeil van N.A.P. -2,17 m. Er zijn binnen het plangebied geen meldingen van grondwateroverlast bekend.
De definitie van stedelijk afvalwater is: 'huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater'. Dit wordt ingezameld en afgevoerd door de gemeentelijke riolering. Binnen het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel voor afvoer van vuil water en hemelwater via dezelfde leidingen. Bij hevige neerslag kan de afvoercapaciteit van een gemengd rioolstelsel overschreden worden en treden overstorten naar het oppervlaktewater in werking. Op de hoek Van Foreestlaan en Prinses Margrietlaan bevindt zich voor dit doel een overstortput.
Het oppervlaktewatersysteem speelt een belangrijke rol in het verwerken (vasthouden, bergen en afvoeren) van hemelwater. Belangrijk daarbij is de mate van versnelde afstroming van hemelwater vanaf verhard oppervlak naar het oppervlaktewatersysteem. Daarom stelt het hoogheemraadschap compensatie-eisen bij toename van verhard oppervlak binnen ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied is in de huidige situatie al volledig verhard, zodat er geen sprake is van een toename aan verhardoppervlak. Volgens de beleidsregels van het hoogheemraadschap is er geen compensatie nodig.
Naast de afmetingen van het verhard oppervlak is ook de wijze van afvoer van het hemelwater van belang. In de huidige situatie wordt veel hemelwater afgevoerd via het gemengde rioolstelsel. In de toekomstige situatie wordt schoon hemelwater, conform gemeentelijk beleid, zoveel mogelijk afgekoppeld en afgevoerd naar dichtstbijzijnde oppervlaktewater. Dit betekent een extra belasting voor de bergings- en afvoercapaciteit van de watergang langs de Van Foreestlaan en de Prinses Margrietlaan. Het oppervlaktewater zal in overleg met en na overeenstemming met de betreffende grondeigena(a)r(en) op een nader te bepalen locatie en wijze worden vergroot.
Het grondwaterpeil geeft in de huidige situatie geen aanleiding tot grondwateroverlast. Het is aannemelijk dat de ontwikkelingen niet zullen leiden tot grondwaterpeilstijgingen. Extra maatregelen ter voorkoming van mogelijke grondwateroverlast in de toekomst zijn niet nodig.
Afvoer van het huishoudelijk afvalwater uit de toekomstige ontwikkelingen kan aangesloten worden op het gemeentelijk rioolstelsel. Hiervoor in een vroeg stadium contact opnemen met rioolbeheer van de gemeente. Hemelwater vanaf daken en verhardingen zoveel mogelijk afkoppelen en afvoeren naar dichtstbijzijnde oppervlaktewater van polder en boezem.
Op afvoer van hemelwater naar boezem zijn de voorwaarden van het hoogheemraadschap van toepassing.
Het omgevingsplan voor Rijnhaven Oost betreft een nieuwe manier, vooruitlopend op de Omgevingswet, om een bestemmingsplan op te stellen. Omdat het gebied van Rijnhaven Oost is aangewezen als pilot project in het kader van de Crisis en Herstelwet kan de gemeente Alphen aan den Rijn vooruitlopen op de nieuwe Omgevingswet door aan de slag te gaan met een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. In de Omgevingswet zal dit voortaan een omgevingsplan gaan heten. De verbrede reikwijdte ziet er onder andere op dat in het plan ook regels die niet strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, maar wel ten behoeve van het bredere 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen worden opgenomen. Verder kunnen de regels van het plan voortaan nader ingevuld kunnen worden met beleidsregels, wat een globalere normstelling mogelijk maakt. Deze constructie biedt daarnaast flexibiliteit omdat de beleidsregels kunnen worden geactualiseerd zonder dat het (gehele) omgevingsplan opnieuw dient te worden vastgesteld.
In dit plan wordt voor de uitleg van de planregels naast de toelichting tevens verwezen naar specifiek opgesteld beleid: Gebiedsbeleid Rijnhaven Oost. Dit beleid maakt geen onderdeel uit van het omgevingsplan maar is een belangrijk instrument om het omgevingsplan toe te kunnen passen.
Tot slot maken bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Het gebiedsbeleid Rijnhaven Oost, bestaande uit beleidsregels, gebiedsbeleidkaart en activiteitentabel, vormt samen met (of beter gezegd: via) de regels en verbeelding van het bestemmingsplan het toetsingskader voor initiatieven. Het zijn de middelen waarmee gekomen kan worden tot de beoordeling of activiteiten of initiatieven passen in Rijnhaven Oost. De uitleg van de bestemmingsplanregels in het bestemmingsplan is dus mede afhankelijk gesteld van dit beleid.
Het beleid kan op grond van het raadsbesluit 26 mei 2016, inhoudende vaststelling van het experiment bestemmingsplan Rijnhaven Oost, samen gelezen met artikel 7c lid 6 jo lid 12 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tiende tranche, worden gewijzigd door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Het Gebiedsbeleid is naar aanleiding van de integrale herziening geactualiseerd.
Activiteitentabel
De activiteitentabel geeft een indicatie over of functies per deelgebied al dan niet toegestaan zijn volgens het ontwikkelperspectief.
Beleidsregels
De beleidsregels beschrijven het doel en het ontwikkelperspectief van het omgevingsplan gebied en houden algemene en specifieke regels in voor het programma, gebruik en (duurzaam) bouwen in het gebied.
Gebiedsbeleidkaart
De gebiedsbeleidkaart geeft een overzicht van de locaties binnen het plangebied met hun verschillende functionele karakters. Ook worden hierop aanwijzingen ten aanzien van het bouwen, zoals bebouwingsmogelijkheden, bouwvlakken, doorsteken en plinten, gegeven.
Op de verbeelding worden de toegelaten functies weergegeven inclusief arceringen met daarbij bepalingen als gebiedsaanduidingen, hogere waarden enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
Door het aanklikken van een willekeurige locatie op de verbeelding (kaartweergave) op ruimtelijkeplannen.nl verschijnen de van toepassing zijnde bepalingen voor deze locatie automatisch. De verbeelding bevat niet meer de gekleurde gebieden waarmee voorheen de toegestane bestemmingen werden weergegeven. De opzet en toegankelijkheid van het bestemmingsplan is dus meer digitaal gericht. De papieren versie bestaat nog wel maar is door de digitalisering anders leesbaar dan een traditioneel bestemmingsplan en minder snel raadpleegbaar. De digitale versie inclusief koppelingen (hyperlinks) is leidend en is de juridisch bindende versie.
Het doel van dit omgevingsplan is, behoudens voor het gebied Havenfront dat de bestemming Wonen krijgt, om een flexibele transformatie naar een gemengd woon-, werk- en recreatiegebied mogelijk te maken, waarin sprake is van een goede omgevingskwaliteit. Het omgevingsplan legt daartoe een uitnodigend kader neer. Dit omgevingsplan heeft niet zonder reden een flexibel karakter. Hieraan ligt een veranderde rolopvatting van de gemeente ten grondslag. In plaats van dat de gemeente zich actief opstelt, gronden in het gebied verwerft en de transformatie zelf ter hand neemt, reikt de gemeente kaders aan en nodigt bewoners, ondernemers en ontwikkelaars uit om investeringen in het gebied te doen. Dit wordt uitnodigingsplanologie genoemd. Hierbij past het niet dat een initiatiefnemer nog een half jaar (of langer) moet wachten op een planologische procedure voordat er gebouwd kan worden. Anders dan bij een traditioneel bestemmingsplan hoeft dit omgevingsplan niet eerst gewijzigd of uitgewerkt te worden voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Tegelijkertijd wil de gemeente wel grip houden op de ontwikkeling van het gebied. Ontwikkelt het zich zoals de gemeente dat op hoofdlijnen voor ogen heeft en is de kwaliteit van de fysieke leefomgeving op orde. Met het oog hierop bevat het plan een aantal randvoorwaarden waaronder de aangeboden activiteiten zijn toegestaan. Samengevat werkt het omgevingsplan volgens het principe ja, mits.
De essentie van de gestelde randvoorwaarden is dat ze toezien op het verdelen van de aanwezige gebruiksruimte in het plangebied. In de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel van de Omgevingswet wordt over gebruiksruimte aangegeven dat het gaat om de juridische ruimte die binnen een gebied aanwezig is voor activiteiten, zonder dat de gestelde doelstellingen in het gedrang komen (blz. 285 MvT Omgevingswet). Dit kan bijvoorbeeld gaan om het aantal vierkante meter brutovloeroppervlakte detailhandel of detailhandel dat in een gebied nog toelaatbaar is, maar ook om de cumulatieve effecten van verschillende naast elkaar gevestigde bedrijven, of de geurbelasting die een bedrijf mag veroorzaken. Met het stellen van randvoorwaarden aan activiteiten wordt verzekerd dat beleidsdoelen voor het gebied kunnen worden gerealiseerd zonder dat gevestigde belangen (zoals bestaande bedrijven en woningen) en het belang van de fysieke leefomgeving in het gedrang komen.
Werking van het systeem
De kern van het omgevingsplan bestaat uit drie artikelen. In artikel 4 wordt de functie 'Transformatie' en in artikel 5 wordt de functie 'Wonen' aan het gebied toegekend en worden met het oog daarop regels (randvoorwaarden) gesteld. In artikel 6 zijn emissienormen opgenomen. In deze drie artikelen worden voor alle van toepassing zijnde onderdelen van de fysieke leefomgeving randvoorwaarden opgenomen. Daarmee wordt de verbrede reikwijdte die artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw biedt optimaal benut.
Regels met betrekking tot de toegedeelde functies
Ter plaatse van de functie 'Transformatie' en 'Wonen' worden diverse activiteiten toegelaten. Ook activiteiten die traditioneel in bestemmingsplannen een functie worden genoemd, zoals wonen, het exploiteren van een bedrijf, of het verrichten van maatschappelijke diensten, zijn als activiteiten gedefinieerd (het uitoefenen van een bepaalde functie). Ook de andere in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo opgenomen activiteiten worden op deze plek (voor zover relevant) in het omgevingsplan toegelaten.
De activiteiten (onderdelen van het eerste lid) hebben een aparte geometrische begrenzing gekregen. Dat is zodanig gedaan dat wordt aangesloten bij het gebiedsbeleid.
De in het plan toegelaten activiteiten moeten bij aanvang en verandering voldoen aan de in het omgevingsplan opgenomen randvoorwaarden. De randvoorwaarden hebben onder andere betrekking op de ontvanger van hinder, zoals geluid, geur en stof. Deze regels hebben een eenmalige werking. Er moet aan worden voldaan op het moment dat een nieuwe activiteit wordt gestart (bijv het bouwen van een woning) of een bestaande activiteit wordt veranderd (bijv. het uitbreiden van een woning). Het gaat veelal (maar niet per definitie) om immissieregels.
Door activiteiten toe te laten en vervolgens over de volledige reikwijdte van de fysieke leefomgeving randvoorwaarden te stellen, wordt bereikt dat de vraag of een activiteit kan worden verricht (de 'of-vraag') en hoe de verschillende activiteiten worden verricht (de 'hoe-vraag') niet meer tegelijkertijd hoeven te worden beantwoord. Daarmee worden onderzoekslasten verlaagd terwijl tegelijkertijd door middel van de planregels is geborgd dat alleen de gewenste gevolgen voor de fysieke leefomgeving optreden (en uiteraard ongewenste effecten worden vermeden) en belangen van bestaande eigenaren worden beschermd. Er is in dit omgevingsplan voor gekozen om, net als dat in een traditioneel bestemmingsplan het geval is, duidelijkheid te bieden over de toegestane activiteiten. Hierover zijn geen open normen opgenomen waarvan de uitleg afhankelijk is van beleidsregels. Een initiatiefnemer weet daarmee op voorhand waar hij aan toe is en kan zonder nadere beoordeling gebruik maken van deze gebruiksregels. De randvoorwaarden waaronder de activiteiten zijn toegestaan (en die zien op de hoe-vraag) bevatten voor enkele thema's wel open normen, onder andere ten aanzien van uitzonderingen op de maximale basis bouwhoogte. Deze regel biedt ruimte voor interpretatie en om die reden heeft de gemeente een beleidsregel opgesteld. Daarmee is voor een initiatiefnemer op voorhand duidelijk aan welke regels moet worden voldaan en wordt de voorspelbaarheid vergroot. Als extra waarborg is in deze planregels tevens vastgelegd dat de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 45 meter mag bedragen. Hiermee biedt deze (bouw)regel flexibiliteit en wordt tegelijkertijd rechtszekerheid geboden in de vorm van een absoluut maximum.
Een groot voordeel ten opzichte van het bestemmingsplan is dat over de volledige breedte van de fysieke leefomgeving regels in het omgevingsplan kunnen worden opgenomen. Dat stelt de gemeente in staat om effectief te reageren op de omgevingsrechtelijke opgave(n) waar het gebied voor staat (het gaat in het gebied vanzelfsprekend niet alleen om ruimtelijke ordening, of alleen om milieu, maar om een integrale opgave). De gemeente stuurt op de beoogde omgevingskwaliteit per deelgebied.
De mate van concreetheid van de randvoorwaarden verschilt per te reguleren aspect. Voor het aspect geluid wordt de randvoorwaarde bijvoorbeeld uitgedrukt in gesloten normen die objectief meetbaar zijn. Bijvoorbeeld: de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object bedraagt niet meer dan 60 dB(A). Een bouwplan voldoet wel of niet aan deze norm. Het omgevingsrecht bevat in algemene zin veel van dergelijke gesloten normen. Er zijn ook randvoorwaarden met een meer open karakter. Bij open normen bestaat behoefte aan een preventieve toets. Dit wil zeggen dat de gemeente voorafgaand aan de start van een activiteit (bijvoorbeeld de bouw van een woning) toetst of aan de betreffende open norm (een abstracte randvoorwaarde) wordt voldaan. Bij gesloten normen bestaat die behoefte niet. Dan heeft een preventieve toets geen toegevoegde waarde.
De regels zijn opgedeeld in drie hoofdstukken met een of meer artikelen:
Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat een verwijzing naar de bijlage behorend bij het omgevingsplan met daarin zowel de begripsbepalingen als de wijze van meten (artikel 1) en de bepaling over de doelstelling van het omgevingsplan (artikel 2).
Hoofdstuk 2: 'Planregels' bevat de toedeling van de functie aan het plangebied en de toegelaten activiteiten. Eerst worden de activiteiten opgesomd (artikel 3.1.1.) en daarna de voorwaarden waaronder die activiteiten al dan niet met een omgevingsvergunning of melding kunnen worden toegelaten (artikelen 3 en 4). Ook is in artikel 5 een zorgplicht opgenomen.
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden, waaronder begrepen de overgangsbepalingen, en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.
In artikel 1 wordt verwezen naar de bijlage waar de begrippen worden omschreven en de wijze van meten is opgenomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven danwel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente en provincie gebruikelijke definities danwel zijn toegesneden op de specifieke situatie.
Er is verder zoveel mogelijk uitgegaan van de begrippen die onder de Omgevingswet worden gehanteerd (omgevingsplan, functie, activiteit).
'Functie' wordt gebruikt voor het voorheen gehanteerde begrip van bestemmingen (onder de Omgevingswet worden functies aan locaties toebedeeld, in plaats van bestemmingen aan gronden gegeven).
'Activiteit': activiteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid en artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wabo.
In artikel 2 wordt de doelstelling van het omgevingsplan beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van de brede reikwijdte van het plan. Tevens omschrijft dit artikel de doelstelling voor het gebied Rijnhaven Oost door een samenvatting van het ontwikkelperspectief voor het gebied. Een perspectief van transformatie van het gebied van bedrijventerrein naar wonen en een flexibele transformatie naar wonen, werken en recreëren voor de rest van het gebied.
In dit artikel wordt geregeld dat de uitleg van de open normen in de planregels verder uitgelegd kunnen worden met beleidsregels.
Artikel 4 Functie transformatie
De functie transformatie herbergt een veelheid van activiteiten. Met het artikel wordt aangegeven welke activiteiten onder welke (rand)voorwaarden mogelijk zijn. Niet alle activiteiten zijn op elke locatie binnen het plangebied mogelijk.
In dit artikellid is aangegeven dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een activiteit als genoemd in artikel 4.1.1 te beginnen of te veranderen (behoudens veranderingen die planologisch niet relevant zijn). Tevens is er een verbod op slopen van beeldbepalende panden en een verbod op aanleggen zonder omgevingsvergunning opgenomen in dit artikellid.
Artikel 4.3 en Artikel 4.4.bevat de randvoorwaarden voor vergunningplichtige gevallen. In artikel 4.3. wordt voor het bouwen verwezen naar de randvoorwaarden in artikel 4.4. In de meeste gevallen zal voor het starten van een activiteit bouwen een reguliere Wabo-procedure doorlopen moet worden. Als sprake is van bouwen in de zin van de Wabo is los van het omgevingsplan een omgevingsvergunning vereist. De proceduretijd hiervan bedraagt 8 weken. De doorlooptijd neemt niet toe als ook een omgevingsvergunning op grond van (artikel 4.2) van het omgevingsplan is vereist. De inschatting is dat dergelijke vergunning snel verleend kan worden, omdat voor (nagenoeg) alle onderwerpen uit artikel 4.3 beleidsregels zijn opgesteld. Een initiatiefnemer weet op voorhand waar hij aan toe is en dit maakt de vergunningverlening voorspelbaar.
Lid 4.4. bevat veel open normen waarvan de uitleg afhankelijk is van beleidsregels. In het plan is (in lijn met de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 9 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2837) vastgelegd dat bij de invulling van deze open normen bij de toepassing van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 4.3 aan de bij het omgevingsplan behorende beleidsregel Gebiedsbeleid Rijnhaven moet worden getoetst en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging.
In dit artikellid zijn ook randvoorwaarden opgenomen waarbij cumulatie een rol speelt. Geluid bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door verschillende bronnen: wegverkeer, industrie, maar ook spoor. Het is niet ondenkbeeldig dat wel aan de normen van de individuele bron wordt voldaan, maar geen sprake is van een acceptabele kwaliteit als deze bronnen bij elkaar op worden geteld. Voor toekomstige bewoners is juist deze integrale beoordeling van belang en met het oog hierop is voor een aantal randvoorwaarden rekening gehouden met cumulatie.
De functie Wonen herbergt naast de activiteit wonen diverse andere activiteiten in de plint. De hoofdfunctie van het gebied is echter het wonen. Binnen de functie Wonen is het exploiteren van een (industrieel) bedrijf geen gewenste activiteit. De bedrijven zijn binnen deze functie dan ook niet langer toegestaan.
Met het artikel wordt aangegeven welke activiteiten onder welke (rand)voorwaarden mogelijk zijn. Niet alle activiteiten zijn op elke locatie binnen het plangebied mogelijk.
In dit artikellid is aangegeven dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een activiteit als genoemd in artikel 5.1.1 te beginnen of te veranderen (behoudens veranderingen die planologisch niet relevant zijn) .
Tevens is er een verbod op aanleggen zonder omgevingsvergunning opgenomen in dit artikellid.
Artikel 5.3 en artikel Artikel 5.4 .bevat de randvoorwaarden voor vergunningplichtige gevallen. Een en ander is op en vergelijkbare wijze als in artikel 4 geregeld.
Anders dan de randvoorwaarden die bij de regels over het toedelen van functies aan locaties zijn opgenomen hebben de emissieregels een voortdurende werking. Een bedrijf kan bijvoorbeeld elk moment worden gecontroleerd en aangesproken op de van toepassing zijnde geluidnormen. Bestaande en nieuwe gevoelige objecten worden hierdoor (permanent) goed beschermd. Deze emissienormen treden in de plaats van de in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen milieucategorieën (zie volgende paragraaf).
In artikel 6.1 is artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit toegepast.
Doel van dit stelsel
Met dit stelsel wordt bereikt dat nieuwe activiteiten (aanvangen en veranderen) alleen toelaatbaar zijn als bestaande activiteiten niet onevenredig worden beperkt (er moet immers aan immissieregels worden voldaan) en vice versa. Als de nieuwe activiteiten eenmaal zijn gerealiseerd worden ze beschermd via permanent werkende emissieregels.
Conversie van bedrijven en milieuzonering naar emissienormen
Aanleiding
In een regulier bestemmingsplan wordt in de bestemmingsomschrijving 'Bedrijf' of 'Bedrijventerrein' vaak gewerkt met een milieucategorie. Bijvoorbeeld bedrijven tot en met categorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Een milieucategorie is een classificatie van de belasting die een (bedrijfs)activiteit kan leggen op het milieu. De classificatie is ontworpen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en bestaat uit zes categorieën: 1 tot en met 6. Hoe hoger de klasse, hoe intensiever de belasting van het milieu. In de laagste categorie zit bijvoorbeeld de woonfunctie. In de hoogste categorie olieraffinaderij of kerncentrale.
Sinds 1986 stelt de VNG een basislijst met bedrijvenactiviteiten samen: de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering ' (hierna: de Handreiking). Deze handreiking wordt elke tien jaar geactualiseerd: 1986, 1998, 2007. In de handreiking is een lijst met ruim 600 verschillende typen bedrijvigheid opgenomen.
Aan de hand van de lijst met milieucategorieën en bedrijfsactiviteiten wordt in het bestemmingsplan een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgesteld. Deze lijst wordt toegevoegd aan de regels van het bestemmingsplan en wordt een bindend document voor burgers en bedrijven. De handhaving van de milieucategorie wordt door de gemeente uitgevoerd. Hoe hoger de milieucategorie, hoe vaker de controle. Vanaf Milieucategorie 4 is het wettelijk verplicht om de naleving één keer per jaar te controleren.
De lijst met milieucategorieën en bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt bij:
Mocht een activiteit niet aan de milieucategorie voldoen dan moeten er compenserende maatregelen worden getroffen om de veroorzaakte milieubelasting te mitigeren (verzachten). De VNG heeft in de handreiking deze toepassingen in concrete praktijkgerichte stappenplannen uitgewerkt.
Beperkingen van bedrijven en milieuzonering
In de VNG lijst wordt uitgegaan van gemiddelde bedrijfssituaties. Dit leidt er bij de toepassing van de lijst toe dat de regels enerzijds onnodig verstarrend werken en anderzijds dat de leefomgeving onvoldoende wordt beschermd. In dit omgevingsplan is daarom voor een andere aanpak gekozen, die recht doet aan de wens om de ruime nog beter te kunnen benutten en gevestigde belangen beter te kunnen beschermen. Het resultaat hiervan is verwerkt in artikel 6 van de planregels.
Werking van het systeem
In de regels wordt niet gewerkt met een staat van bedrijfsactiviteiten en dus met richtafstanden, maar zijn de emissienormen verwerkt waarop de richtafstanden zijn gebaseerd. Naar analogie van de staat van bedrijfsactiviteiten worden normen gesteld voor de volgende thema's:
In het voorheen geldende bestemmingsplan is aan de gronden de bestemming Bedrijf toegekend. Voor de nieuwe regeling vormen huidige gevestigde bedrijven het vertrekpunt. De overgrote meerderheid van deze bedrijven valt onder milieucategorie 3.1 of lager. De doelstelling van het omgevingsplan is om een flexibele transformatie naar een intensief stedelijk woon-, werk- en recreatiegebied mogelijk te maken. Daarmee is het gebied te karakteriseren als een gemengd gebied in de zin van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering. Met dat vertrekpunt zijn de verschillende emissienormen in artikel 6 bepaald.
De opname van emissienormen in het omgevingsplan is mogelijk dankzij de verbrede reikwijdte die artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw biedt.
Artikel 6.1 onderdeel a en b
De geluidsnorm geldt op de perceelgrens of op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. De perceelgrens wordt hierbij gedefinieerd als de grens tussen twee verschillende kadastrale percelen waar een andere activiteit op kan worden toegestaan niet zijnde een perceel met de aanduiding verkeersdoeleinden/ verblijfsdoeleinden. In de meeste situaties zijn er hierdoor 4 verschillende perceelgrenzen te definiëren.
Als op het naastliggende perceel geen geluidgevoelige gebouwen zijn gelegen gelden de geluidvoorschriften op de perceelgrens. Zijn er op het naastgelegen perceel wel geluidgevoelige gebouwen dan gelden aan die zijde van het bedrijf de normen op de gevels van de geluidgevoelige gebouwen. Door een norm op de perceelgrens te leggen als er geen geluidgevoelige gebouwen naast het bedrijf liggen tijdens de vestiging zijn er mogelijkheden voor woningen indien blijkt dat er sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Artikel 6.1 onderdeel c
Dit onderdeel voorkomt dat op het moment dat er in een later stadium geluidsgevoelige gebouwen dichterbij het bedrijf komen te liggen dan tijdens de vestiging bedrijven beperkt worden in hun geluidsruimte en dat ze maatregelen moeten treffen om aan die strengere geluidsvoorschriften te kunnen voldoen. Het is aan de bouwer van de geluidsgevoelige gebouwen om de gebouwen dusdanig te isoleren dat het binnenniveau gegarandeerd wordt. De bouwer van de geluidsgevoelige gebouwen kan met het bedrijf in overleg of het treffen van maatregelen mogelijk is. Waarbij de kosten voor de maatregelen geheel voor de bouwer van de geluidsgevoelige gebouwen komt. De maatregelen kunnen niet afgedwongen worden en de inrichting mag er niet door belemmerd worden.
Artikel 6.1 onderdeel d
Bedrijven die nu binnen het gebied gevestigd zijn of waarvan de invloed zich uitstrekt tot in het plangebied, hoeven zolang hun bedrijfssituatie of het terrein waar ze gevestigd zijn niet significant wijzigt niet te voldoen aan de geluidsvoorschriften uit het omgevingsplan mar aan de voorschriften (uit de milieuvergunning of Activiteitenbesluit) waaraan ze moesten voldoen voor het vaststellen van het omgevingsplan. Hierdoor wordt voorkomen dat bedrijven door het wijzigen van de geluidsvoorschriften ineens niet kunnen voldoen en maatregelen moeten treffen aan installaties of wijzigingen moeten doorvoeren in de bedrijfsactiviteiten.
Artikel 6.1 onderdeel e
De norm is het gemiddelde geluidsniveau over een bepaald oppervlak van de perceelgrens. De lengte van één perceelgrens is de lengte van de grens tussen twee verschillende kadastrale percelen. De hoogte van een vlak is steeds 3 meter uitgaande van 0 tot 3 m, 3 tot 6 m, 6 tot 9 m, 9 tot 12 m, 12 tot 15m.
Artikel 6.1 onderdeel f
Voor toetsing aan de geluideisen uit onderdeel d wordt gerekend op een hoogte van 5 meter boven maaiveld. Dat is ook de hoogte die als uitgangspunt is gehanteerd voor het in beeld brengen van de akoestische situatie van de bestaande bedrijven binnen het plangebied.
Artikel 6.1 onderdeel g
Met het akoestisch onderzoek kan het bedrijf aantonen dat de inrichting kan voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Omgevingsplan. Bij bedrijven met slechts een beperkte bedrijfsactiviteiten kan het opgeven van gedetailleerde bedrijfsactiviteiten voldoende zijn. Dit is bij elk bedrijf een individuele afweging van het bevoegd gezag afhankelijk van de locatie binnen het plangebied en de bedrijfsgegevens.
In de regels is aangegeven dat ten alle tijden het binnenniveau in geluidgevoelige gebouwen gegarandeerd moet worden. Dit kan alleen als de bewoner/eigenaar van het pand medewerking verleend aan een onderzoek naar de geluidswering van de gevel. Indien die medewerking niet verleend wordt vervalt de verplichting om het binnenniveau te garanderen.
De waarden in woningen gelden in geluidgevoelige ruimten en de waarden in andere gevoelige gebouwen gelden in verblijfsruimten. Hiermee wordt aangesloten bij de Handreiking industrielawaai. Als geluidgevoelige ruimten worden aangemerkt: een woonkamer, een slaapkamer en een keuken van ten minste 11 m2. Verblijfsruimten zijn, gelijk als in het Besluit geluidhinder:
Bedacht moet nog worden dat ook in het krachtens de Woningwet vastgestelde Bouwbesluit 2003 eisen zijn gesteld met betrekking tot de geluidswering van verblijfsruimten in woningen en andere geluidgevoelige gebouwen.
Artikel 6.1 onderdeel h en i
Deze regels geven aan hoe de metingen en berekening uitgevoerd moeten worden en hoe met specifieke geluidsbronnen om gegaan moet worden.
Artikel 6.2 Geur
Voor geur is aansluiting gezocht bij het vaststelde gemeentelijke geurbeleid. In dit beleid wordt onderscheid gemaakt tussen type 1, 2 en 3 bestemmingen, naar rato van geurgevoeligheid.
In onderstaande tabel is de niet-limitatieve lijst met geurgevoelige objecten opgenomen.
type 1: meest geurgevoelig | type 2: minder geurgevoelig | type 3: licht geurgevoelig | |
Woonwijk, lintbebouwing, ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden- en verpleegtehuizen, recreatiegebieden (verblijfsrecreatie), Woonwagenterreinen, Woonboten, Asielzoekerscentra, Scholen, Dagverblijven | Bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied, verspreid liggende woningen, recreatiegebieden (dagrecreatie), kantoren, winkels | bedrijfsterreinen en industriegebieden |
Tabel 22: Niet-limitatieve lijst met geurgevoelige objecten
Van deze typen bestemmingen zijn alleen type 1 en 2 relevant voor het plangebied omdat er sprake is van transformatie naar gemengd gebied, voor deze typen bestemmingen zijn normen opgenomen.
Ad 3 Externe veiligheid
Dit is nu gereguleerd door Bevi bedrijven en bedrijven vallend onder het Vuurwerkbesluit uit te sluiten. Voor het overige wordt aangesloten bij het Besluit activiteiten milieubeheer, daarom zijn er verder geen regels over opgesteld.
Ad 4 Stof
Dit is uitputtend geregeld in het Besluit Activiteiten milieubeheer. Om deze reden kunnen er in het omgevingsplan geen regels over worden gesteld.
Artikel 7 Maatwerkvoorschriften
In dit artikel worden de bepalingen over de maatwerkvoorschriften geregeld.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregel
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen om de aanduidingen geluidzone-gezoneerd industrieterrein en geluidszone-industrie te wijzigen indien er wijzigingen zijn m.b.t. het gezoneerde industrieterrein en de bijbehorende zone.
Artikel 9 Zorgplichtbepalingen
Dit betreft de algemene zorgplichtbepaling uit de Omgevingswet.
Artikel 10 Gedoogplichtbepalingen
In dit artikel wordt bepaald welke gedoogplichtbepalingen in het plangebied gelden.
In dit artikel wordt bepaald welke gebodsbepalingen in het plangebied gelden.
In dit artikel wordt bepaald welke absolute verboden in het plangebied gelden.
Artikel 13 Kostenverhaal en locatie-eisen
In dit artikel wordt bepaald dat het mogelijk is te besluiten om de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, uit te stellen tot de concrete omgevingsvergunningaanvraag.
Dit artikel regelt de verplichting van het college van burgemeester en wethouders om via monitoring bij te houden en te beoordelen of aan de in artikel 3.3 en 3.4 genoemde aspecten wordt voldaan. De monitoring is belangrijk. Door monitoring ontstaat inzicht in de beschikbare gebruiksruimte. De monitoring is ook nodig om bijvoorbeeld het publiek te kunnen informeren of waarschuwen.
In dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van inwerkingtreding van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan.
Gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van inwerkingtreding van dit plan plaatsvindt mag, hoewel het afwijkt van het plan, worden gecontinueerd. Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.
In dit artikel is bepaald hoe de regels van dit omgevingsplan dienen te worden aangehaald.
Haalbaarheid initiatieven vanuit de maatschappij beschouwd
Als u een activiteit wilt ondernemen, is het als eerste van belang om te kijken wat de landelijke wetgeving daarover zegt. Het kan zijn dat in landelijke wetgeving regels zijn gesteld en dat een vergunning- of meldingplicht geldt. Dit staat met name in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Vervolgens is het van belang te kijken wat het omgevingsplan daarover zegt. Op grond van het omgevingsplan kan namelijk ook een vergunningplicht gelden. In het omgevingsplan noemen we dit een omgevingsplanactiviteit. Juridisch betreft dit een vergunning op basis van artikel 2.2 Wabo, waarbij voor artikel 2.2 lid 2 Wabo geldt dat het omgevingsplan aangemerkt wordt als een gemeentelijke verordening, of een vergunning op basis van artikel 2.1 lid 1 c Wabo voor het 'binnenplans afwijken'. Daarbij geldt het volgende:
Als zowel op grond van landelijke wetgeving (Wabo) als op grond van het omgevingsplan een omgevingsvergunning is vereist, dan kan worden volstaan met één vergunningaanvraag en één integrale vergunning, overeenkomstig het daarover bepaalde in de Wabo.
Let op: wie eerst komt eerst maalt. Dus als u bijvoorbeeld voornemens bent een activiteit te verrichten die op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig is, moet u onderzoeken (bijvoorbeeld door dit na te vragen bij de gemeente) of inmiddels de mogelijkheden (bijvoorbeeld de totale maximale oppervlakte) niet al zijn opgebruikt. Dat kunt u niet altijd zelf weten, dus het is altijd aan te bevelen om uw voornemen schriftelijk mede te delen. Dan bent u namelijk de eerste als bedoeld in hoofdstuk 2 van het Gebiedsbeleid (algemene regels) en voorkomt u teleurstellingen (activiteit niet toegestaan omdat niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden omdat iemand eerder dan u het voornemen kenbaar heeft gemaakt).
De regels waaraan u moet voldoen als u een activiteit verricht (en daarvoor een vergunning aanvraagt of niet ( afhankelijk van wat het omgevingsplan daarover bepaalt) staan in:
Toetsing door gemeente
Het omgevingsplan geeft regels voor het gebruik van gronden (welke functie mag waar en onder welke voorwaarden) en voor het verrichten van activiteiten. Deze regels worden gesteld vanuit de doelstelling die in artikel 2 is opgenomen. Activiteiten waarover het omgevingsplan regels stelt zijn:
De regels en verbeelding zijn traditioneel bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin, derhalve inclusief de activiteit bouwen, van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Bij dit experiment bestemmingsplan is ook het instrument 'beleid' daartoe geïntroduceerd. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan de regels van het bestemmingsplan en vervolgens mede langs de lat van het gebiedsbeleid Rijnhaven Oost worden gelegd.
Indien een aanvraag binnenkomt dient:
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Voor dit bestemmingsplan geldt op grond van artikel 7c lid 2 Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet een looptijd van 20 jaar zodat niet aan de plicht behoeft te worden voldaan dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitvoerbaarheid binnen tien jaar kan worden gerealiseerd. Tevens geldt op basis van artikel 9 a sub 2o van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet dat kan worden afgeweken van artikel 3.1.6 lid 1 f (neerleggen inzichten over uitvoerbaarheid van het plan). In deze toelichting is niettemin ingegaan op de haalbaarheid van het omgevingsplan.
Grondexploitatiewet en Crisis- en herstelwet
Wet ruimtelijke ordening, Afdeling 6.4 Grondexploitatie, artikel 6.12 lid 1 geeft de verplichting van de gemeenteraad aan om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd (via bijvoorbeeld een anterieure exploitatieovereenkomst) en/of het stellen eisen en regels en/of een fasering noodzakelijk is.
Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, Artikel 7.c lid 10:
“Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan de raad besluiten af te wijken van artikel 6.12, eerste en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.”
Kostenverhaal
De gemeente voert in het gebied Rijnhaven Oost, met uitzondering van een deel van het projectgebied Havenfront, een grotendeels faciliterend grondbeleid. Omdat de gemeente niet zelf de grondexploitatie voert, zullen de door de gemeente gemaakte en nog te maken kosten op de ontwikkelende (markt)partij worden verhaald. Dit zijn enerzijds de directe kosten, zoals plankosten, planschade en investeringen in de openbare ruimte op deelplanniveau, en anderzijds een bijdrage in de gebiedsgerichte kosten op bestemmingsplanniveau.
Via het bestemmingsplan worden diverse bouwmogelijkheden gecreëerd. Hiermee wordt ruimte geboden aan de markt om de beoogde transformatie van Rijnhaven Oost naar een gemengd woon-werkmilieu in te vullen. De ontwikkeling zal hierbij organisch tot stand komen, het bestemmingsplan kent een looptijd van 20 jaar. Vooraf heeft de gemeente al investeringen gedaan (met het oog op woningbouw) door het uitplaatsen van milieubelemmerende bedrijven in en rond het gebied van het omgevingsplan. Ten aanzien van de beoogde transformatie doen zich geen omstandigheden voor die op voorhand aannemelijk maken dat die transformatie niet kan worden uitgevoerd.
Om de beoogde transformatie tot stand te kunnen brengen, zijn naast de diverse bouwplannen ook een aantal gebiedsgerichte investeringen noodzakelijk en/of gewenst. Hieronder vallen onder meer de ophoging van de Rijnhavenbrug, het wegnemen van (milieukundige) belemmeringen en aanpassingen in het openbaar gebied. De kosten van deze gebiedsgerichte investeringen zullen voor een deel moeten worden bekostigd uit de (her)ontwikkelingen in het gebied. Het deel dat niet toerekenbaar c.q. verhaalbaar is, zal door de gemeente worden gedekt vanuit de vanuit het rijk verkregen subsidies en/of de algemene middelen van de gemeente.
Alle vergunning plichtige (her)ontwikkelingen binnen het gebied Rijnhaven-Oost delen, naast hun bijdragen in de directe kosten, mee in de kosten voor de gebiedsgerichte investeringen. De bijdrage voor de gebiedsgerichte investeringen wordt bepaald op basis van een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlak (m² bvo) en wordt, indien nodig, jaarlijks herzien. Deze herziening heeft geen invloed op de op het moment van herziening reeds gemaakte, contractuele afspraken met marktpartijen.
Havenfront
Voor het deelgebied Havenfront geldt dat de gemeente Alphen aan den Rijn samen met marktpartijen BPD en Vink Bouw de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling van (de eerste fase van) Havenfront heeft onderzocht. Voor het vervolg van de realisatie is de gemeente voornemens om met deze partijen een samenwerkingsovereenkomst aan te gaan. De gemeente is voornemens om binnen vijf jaar een aanvang te maken met de (bouw)werkzaamheden. De inzet van de gemeente is er daarom op gericht om de gronden van genoemde bedrijven op kortst mogelijke termijn te verwerven. Er wordt getracht deze gronden minnelijk te verwerven. Omdat het kunnen beschikken over deze locaties en het wegnemen van de hindercontouren van groot belang is voor het ontwikkelen van het deelgebied Havenfront en het mogelijk maken van woningbouw in een groot deel van het resterende plangebied, zal de gemeente in het uiterste geval dat niet op een minnelijke manier tot overeenstemming wordt gekomen met deze bedrijven, overgaan tot onteigening. Vanwege de uitgebreide doorlooptijd van een onteigeningsprocedure en het tijdig kunnen beschikken over de benodigde gronden zijn daarom parallel aan het minnelijke traject ook de voorbereidingen voor deze procedure al gestart
De beoogde transformatie zal voor het grootste deel van het exploitatiegebied door middel van actief grondbeleid tot stand komen. De gemeenteraad heeft hiervoor een grondexploitatie vastgesteld. Het resterend deel komt via facilitair grondbeleid tot ontwikkeling en is vastgelegd in een facilitaire exploitatie. Aangezien de grondexploitatie een financieel tekort kent, is bij het Rijk een subsidieaanvraag ter grootte van € 5.000.000,- in het kader van de woningbouwimpuls ingediend. Deze subsidie is verstrekt. Daarnaast heeft ook de provincie een financiële bijdrage ter grootte van € 950.000,- toegezegd. Het resterende tekort wordt gedekt door de gemeente.
Uitstellen grondexploitatieplicht
Op basis van artikel 7.c lid 10 van het Besluit Crisis- en herstelwet maakt de gemeente gebruik van de mogelijkheid om de exploitatieplanplicht voor het bestemmingplan Rijnhaven-Oost uit te stellen tot moment van omgevingsvergunning. Dit betekent dat indien er op het moment van aanvraag omgevingsvergunning geen anterieure overeenkomst is gesloten met de betreffende grondeigenaar, het college van B&W kan overgaan tot het vaststellen van een exploitatieplan. Uitgangspunt blijft het sluiten van anterieure overeenkomsten. Daarbij is elke initiatiefnemer voor zijn eigen deelgebied verantwoordelijk voor het indienen van een economisch uitvoerbaar bouwplan binnen de kaders van dit bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan is het plan als voorontwerp toegezonden aan de provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap Rijnland, de VRHM, enkele buurgemeenten en een aantal netbeheerders. Alleen door de provincie zijn enkele inhoudelijke opmerkingen gegeven. Na afstemming met de provincie zijn de teksten t.a.v. de compensatie bedrijventerrein en volumineuze detailhandel aangepast.
Daarnaast is de gemeente in gesprek met de bedrijven binnen het deelgebied Havenfront en zijn inwoners en bedrijven geïnformeerd over de integrale herziening middels een Factsheet. Enkele belanghebbenden hebben gereageerd op de Factsheet. Hun vragen en reacties worden beantwoord, maar hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens conform de wettelijke procedure gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de mogelijkheid gesteld een zienswijze in te dienen op het bestemmingsplan. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota Zienswijzen. Verwezen wordt naar bijlage 10.