direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Oliehandel Anton van Megen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Zijkanaal G verbindt het Noordzeekanaal met de rivier De Zaan. Aan de westzijde van dit kanaal loopt de Havenstraat. Ter hoogte van huisnummer 109 R ligt het bunkerstation van Oliehandel Anton van Megen. Dit station bestaat uit enkele afgemeerde schepen, waaronder het bunkerstation waar binnenvaartschepen (zowel beroeps- als pleziervaart) kunnen bunkeren.

In het geldende bestemmingsplan "Havenstraat - Hemkade" (vastgesteld op 28 mei 2019) is het bunkerstation met een voorlopige bestemming bestemd, gericht op een toekomstige verplaatsing van de Oliehandel. De voorlopige bestemming vervalt na 10 jaar of eerder bij een duurzame beëindiging. De bestemming ter plaatse is dan 'Water - 1'. Binnen deze bestemming is de bedrijfsvoering van de Oliehandel niet meer rechtstreeks geborgd.

Deze voorlopige bestemming is opgenomen, omdat het bunkerstation niet paste in de ambitie voor het Hembrugterrein dat de komende jaren zal transformeren naar een woon-werkgebied, en omdat verplaatsing op korte termijn niet mogelijk was. De eigenaar wil het bedrijf graag duurzaam voortzetten. Daarom zijn haalbaarheidsstudies uitgevoerd naar mogelijke locaties voor het bedrijf.

Uit deze haalbaarheidsstudies naar alternatieve locaties is gebleken dat een aanpassing van het bunkerstation op de huidige locatie toch het meest haalbaar blijkt. Daarom is besloten het bunkerstation op deze locatie te behouden en een definitieve status (permanente bestemming) te geven. Op 17 december 2020 is de raad akkoord gegaan met dit voorkeursscenario. De bedrijfsvoering wordt zodanig aangepast dat geluids- en verkeersoverlast zoveel mogelijk worden beperkt en de kade een meer open en toegankelijkere uitstraling krijgt. Ook wordt het bunkerstation vergroot, deze uitbreiding is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

In haar besluit heeft de raad het college drie randvoorwaarden meegegeven bij de ontwikkeling:

  • de veiligheid van de nieuwe inrichting wordt aangetoond in de daarvoor benodigde rapporten;
  • het aantal tankautobewegingen wordt teruggebracht van 10 naar 1 à max 2 per week;
  • de kade van de Havenstraat meer openbaar en beleefbaar wordt.

Onderhavig bestemmingsplan zorgt voor de juridisch-planologische verankering van het bunkerstation op deze locatie conform de voorwaarden die de raad heeft gesteld in haar besluit d.d. 17 december 2020.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft Oliehandel Anton van Megen aan de Havenstraat 109 R. Het plangebied ligt deels in het Zijkanaal G (Voorzaan). Het plangebied is groter dan het bunkerstation, omdat ook de bij het bunkerschip behorende geluid- en veiligheidszones in het plangebied zijn meegenomen. Deze nieuwe zones moeten immers eveneens met het bestemmingsplan worden geborgd. De zones liggen voor het overgrote deel buiten de inrichtingsgrenzen van het bunkerstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2020)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Havenstraat - Hemkade', vastgesteld op 28 mei 2019. Op de gronden van het bedrijf ligt de bestemming 'Water - Scheepvaartvoorzieningen - Voorlopig'. Daarnaast geldt ter plaatse de bestemming 'Water - 1', 'Verkeer en verblijf' en 'Waterstaat - Waterkering'.

Een klein gedeelte aan de oostzijde van het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Achtersluispolder'. Ter plaatse geldt de bestemming 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Havenstraat - Hemkade' met in rood het plangebied aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Water - Scheepvaartvoorzieningen - Voorlopig' zijn de gronden bestemd voor:

  • a. water(berging), waterstaatkundige werken en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. beroeps- en recreatievaart;
  • c. afmeerlocatie voor de in- en verkoop van vaartuigen kleiner dan 22 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1';
  • d. een bunkerstation, met ondergeschikte detailhandel en maximaal drie bij de inrichting behorende leurboten, ten behoeve van de scheepvaart ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2';

met de daarbij behorende:

  • e. steigers en andere werken ten behoeve van waterrecreatie en beroepsmatig varen;
  • f. kaden;
  • g. op- en overslag, palen, laad- en losplaatsen en andere oevervoorzieningen;
  • h. scheepvaartverkeerstekens en andere nautische verkeersvoorzieningen;
  • i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Deze voorlopige bestemming geldt voor een periode van maximaal 10 jaar vanaf het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De voorlopige bestemming vervalt in ieder geval op het moment dat de bedrijfsactiviteiten feitelijk en duurzaam zijn beëindigd. Vanaf dat moment zijn de gronden bestemd als 'Water - 1' en is de bedrijfsvoering van de Oliehandel niet meer rechtstreeks geborgd (deze kan uitsluitend onder het overgangsrecht worden voortgezet).

Tot slot gelden aan de westzijde van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 1', 'geluidzone - industrie 2' en de 'wetgevingszone - wet geluidhinder'. Deze gelden ter plaatse zonder enkelbestemming.

1.4 Verbrede reikwijdte en optimale leefomgevingskwaliteit

Voor het bestemmingsplan maakt de gemeente Zaanstad gebruik van de volgende onderdelen uit de Crisis- en herstelwet:

  • planperiode 20 jaar;
  • vaststelling hogere waarden (uitsluitend voor de bedrijfswoningen en zonder toepassing van de Zeehavennorm).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het plan beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Oliehandel Anton van Megen B.V. is een bedrijf dat in hoofdzaak brandstoffen, smeermiddelen en scheepsbenodigdheden voor de binnenvaart levert. Om de brandstoffen en overige artikelen te kunnen ontvangen, op te slaan en af te kunnen leveren aan de schepen beschikt Van Megen over een bunkerstation aan de Havenstraat in Zaandam. Een bunkerstation is een drijvend tankstation voor de binnenvaart (zowel voor beroeps- als recreatievaart). Belangrijk onderdeel van het bunkerstation is het bunkerschip. Hierin wordt brandstof opgeslagen en gedistribueerd. Schepen leggen hierbij aan. Leurboten zijn bij een bunkerstation behorende vrij varende boten, die varende schepen bevoorraden.

De huidige inrichting bestaat uit meerdere (drijvende) objecten zoals het bunkerschip "Voorzaan", een winkel-ponton, een GTL-ponton, een waterboot (een schip dat water levert aan binnenvaartschepen), een werksteiger met opslagcontainers, en drie leurboten.

Het bunkerstation is voorzien van een winkel met artikelen voor de scheepvaart. Ook bevindt zich op het bunkerschip (De Voorzaan) een bedrijfswoning. Het bunkerschip wordt door middel van een brede steiger verbonden met de kade. Op deze steiger staan containers ten behoeve van opslag voor het bunkerstation. Daarnaast bevinden zich binnen de inrichting twee museale schepen, de Albatros en Adjudant. Deze zijn toegankelijk via een losse steiger aan de zuidzijde van het bunkerstation.

Ten noorden van de huidige inrichting ligt een verkoophaven van de Firma Produo. Deze is in onderstaande figuur aan de linkerzijde aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige indeling bunkerstation met links de huidige verkoophaven van Firma Produo

Laden en lossen

In de huidige situatie zijn een tankwagen met benzine (1 keer in de twee weken), een tankwagen met diesel (één keer per twee weken) en tankwagens met gasolie (8 keer per week) vergund. De tank- en/of vrachtwagens die komen leveren, maken gebruik van de keerlus en rijden achteruit het terrein van de inrichting op. Voor de overige goederen geldt dat de vrachtwagens in de huidige situatie zo veel als mogelijk op eigen terrein parkeren, de motor uitschakelen en de goederen lossen.

2.2 Beoogde ontwikkeling

Na de participatie die plaatsvond in het kader van de vaststelling van het Omgevingsplan Hembrug e.o. is besloten om de Oliehandel een tijdelijke bestemming toe te kennen.

Tegelijkertijd is door het college onderzocht of er een alternatieve locatie kon worden gevonden voor de Oliehandel. Er zijn locatiestudies uitgevoerd naar de best mogelijke locatie voor de Oliehandel. De voor- en nadelen van een verplaatsing en uitbreiding van de inrichting op de huidige locatie zijn in overweging genomen. Hieruit blijkt dat de huidige locatie met aanpassing van de bedrijfsvoering de voorkeur heeft. De inrichting krijgt daarom in het onderhavige bestemmingsplan een definitieve status (permanente bestemming)

Het plangebied grenst aan het onderdeel 'De Enclave' van het Hembrugterrein. 'De Enclave' wordt ontwikkeld naar een gemengde woon-werklocatie. De uitbreiding van de inrichting mag de ontwikkeling van Hembrugterrein niet beperken. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor het bunkerstation

In de nieuwe situatie wordt aan het bunkerstation het bunkerschip AVO toegevoegd. Naast de bestaande Voorzaan en de 3 leurboten zal het bunkerstation dus uitgebreid worden. Het grotere bunkerstation is een vereiste om gasolie over het water (per tankschip) te kunnen leveren. Daardoor neemt het aantal tankwagens per week af naar maximaal 1 á 2 per week en vermindert de overlast van de zware tankauto's ten opzichte van de huidige situatie. De vergroting van het bunkerstation zorgt niet voor een verandering in het aantal afnemers van brandstof voor de scheepvaart.

Met de komst van het nieuwe bunkerschip (AVO) is het mogelijk om de brandstof die voor beroepsvaart wordt gebruik (gasolie) over het water aan te leveren in plaats van over de weg, middels tankwagens. De opslagcapaciteit is niet direct bepalend voor de marktvraag en het aanbod, maar hangt met name samen met de wijze van bevoorraden. Het grotere bunkerschip biedt dus de kans om het aantal verkeersbewegingen op land te beperken. De brandstof die wordt gebruikt voor de recreatievaart is een andere dan voor de beroepsvaart en kan - gelet op de kleine hoeveelheden - niet per schip worden aangeleverd. Deze brandstof blijft via de weg worden aangevoerd. Er zal een vergunning worden verleend om 1 á 2 keer per week een tankauto te laten bevoorraden.

De overige - museale - schepen hebben een historisch karakter en zullen niet bedrijfsmatig ten behoeve van de inrichting worden gebruikt. De schepen zijn dan ook niet toegankelijk voor bezoekers. Het zijn wel schepen die nog volledig in de vaart zijn. Deze schepen zijn geregeld te vinden op tentoonstellingen, shows, evenementen etc. Wanneer de schepen afgemeerd liggen, zijn ze niet toegankelijk voor publiek. De jachthaven (zie de linkersteiger op figuur 2.1) verdwijnt en maakt plaats voor (een deel van) de historische schepen (zie figuur 2.2). Deze ruimtelijke uitbreiding biedt de kans de schepen wat minder compact neer te leggen. Dit komt de ruimtelijke uitstraling ten goede.

Op het nieuwe bunkerschip AVO zijn twee bedrijfswoningen aanwezig en op de Voorzaan één bedrijfswoning. De bedrijfswoningen zijn benodigd in verband met veiligheid en toezicht. De aanwezigheid van drie bedrijfswoningen garandeert het wettelijke verplichte 24 uurs toezicht.

In onderstaand figuur 2.2 is de beoogde steigerstructuur ingetekend. De afstand tussen de wal en de "Voorzaan" is circa 13, 7 m en de afstand tussen de wal en de "AVO" is circa 16,2 m. Het bestaande bunkerschip de "Voorzaan" komt in de nieuwe situatie iets noordelijker te liggen. Uit de risico analyse (Bijlage 3) blijkt dat voornoemde positionering van de bunkerschepen voldoen aan de veiligheidseisen: "De grenswaarde van het plaatsgebonden risico wordt niet overschreden ter plaatse van kwetsbare objecten, zoals woningen of woon-werkeenheden."

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0004.jpg"

Figuur 2.2: Beoogde indeling

Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is de herinrichting van de faciliteit. De containers ten behoeve van opslag die in de huidige situatie op de steiger staan, worden in de toekomstige situatie op het grotere bunkerschip opgeslagen. De opslagcontainers op de huidige steiger kunnen daarmee komen te vervallen. Deze brede steiger wordt vervangen door twee smalle loopbruggen. Dit zorgt voor een verbetering van de beleving van het water en de openheid van de kade. Tevens verbeteren de zichtlijnen over het water, omdat er in de toekomstige situatie minder schepen per m2 aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.

Toetsing

Op gronden die op basis van het LIB binnen het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid vallen mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt. Bedrijfswoningen worden als geluidsgevoelige functies aangemerkt. Figuur 3.1 geeft dit gebied in het geel weer. Het plangebied ligt niet in het beperkingsgebied van LIB 5. Het LIB heeft dus geen gevolgen voor de ontwikkeling, het is dus niet nodig een nadere afweging te maken ten aanzien van de bedrijfswoningen vanwege het LIB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0005.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede LIB kaart 3 LIB bijlage 3 - Beperking bebouwing (bron: ruimtelijke plannen.nl)

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer integrale keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen

Toetsing

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

De bestaande Oliehandel kan blijven bestaan en het bedrijf duurzaam voortzetten door de uitbreiding van het bunkerstation. Tegelijkertijd wordt daarmee de bestaande verkeers- en geluidsoverlast voor de omliggende bewoners verminderd. Op deze manier wordt een gezonde en veilige fysieke leefomgeving bevordert. De vrije doorvaart voor de scheepvaart wordt niet belemmerd. De belangen zoals genoemd in de NOVI vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat een ontwikkeling met een (extra) ruimtebeslag van minder dan 500 m2 bvo niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling

Toetsing

Het ruimtebeslag van de nieuwe bouwmogelijkheden bedraagt minder dan 500 m2 in totaal. Daarnaast betreft de beoogde ontwikkeling geen zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Gelet hierop is de beoogde ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor een laddertoets noodzakelijk is.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH 2050 (2018)

De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (november 2018) zet nadrukkelijk in op het stimuleren van knooppuntontwikkeling in de stationsgebieden. De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten

Wonen en werken worden zoveel mogelijk binnenstedelijk gerealiseerd en geconcentreerd. De metropool ontwikkelt zich snel. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan lang is gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moet worden ingezet op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samen gaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. De provincie houdt ook een vinger aan de pols voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen moeten bij de vraag blijven aansluiten.

Uitgangspunt is – en daarop zal het verkeers- en vervoersnetwerk worden geoptimaliseerd – dat men zich effectief, veilig en efficiënt kan verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Daarbij heeft men zo veel mogelijk keuzevrijheid in het bepalen van zijn of haar vervoerswijze.

Toetsing

De provinciale Omgevingsvisie staat de ontwikkeling niet in de weg. Verdere vertaling van de omgevingsvisie vindt plaats in de Omgevingsverordening.

3.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Bij de Omgevingsvisie hoort een Provinciale Omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. De Omgevingsverordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.

Industrieterrein van provinciaal belang

Het plangebied valt binnen de milieucontour van een industrieterrein met provinciaal belang. Ontwikkelingen binnen dit gebied zijn mogelijk, indien er geen beperkingen optreden voor de bestaande milieugebruiksruimte voor geluid, geur of omgevingsveiligheid voor bedrijven op het industrieterrein van provinciaal belang. De uitbreiding van de Oliehandel zorgt niet voor een beperking voor de bestaande milieugebruiksruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0006.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 12 Omgevingsverordening NH2020

Industrieterrein van regionaal belang

Een klein deel van het plangebied valt door de op de verbeelding opgenomen aanduidingen binnen kaart 13 onder 'Industrieterreinen van regionaal belang Wet geluidhinder'. De inrichting zelf valt buiten deze zone.

Dit zijn industrieterreinen als bedoeld in artikel 163, tweede lid, van de Wet geluidhinder. Dit heeft geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0007.jpg"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart 13 Omgevingsverordening NH2020

Regionale waterkeringen

Het plangebied bevindt zich binnen een regionale waterkering. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.

In de regels en op de verbeelding is dit opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0008.png"

Figuur 3.3: Uitsnede kaart 29 Omgevingsverordening NH2020

Conclusie

Het beleid uit de Provinciale Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.3.3 Visie Noordzeekanaalgebied 2040 "Duurzame ontwikkeling van een economische motor" (2013)

De visie Noordzeekanaalgebied 2040 richt zich op keuzes die nodig zijn om de belangrijke waarden in het gebied te versterken. De uitdaging is om de schaarse fysieke en milieuruimte in het Noordzeekanaalgebied optimaal in te zetten voor het creëren van de juiste vestigingsvoorwaarden voor bedrijvigheid die economische waarde en werkgelegenheid toevoegt en voor het huisvesten van talent (vanwege het aantrekken van internationaal concurrerend kwalitatief arbeidsaanbod). Daarbij hoort een leefbare omgeving met voldoende groen en recreatieruimte.

Het Noordzeekanaalgebied is onderverdeeld in diverse gebieden. Het Hembrugterrein is hier één van.

Toetsing

Het plangebied valt binnen het Hembrugterrein. Dit terrein is geschikt voor bijzondere woon- en werkmilieus naast de nu aanwezige bedrijven op het gebied van zakelijke dienstverlening en creatieve bedrijvigheid.

Het Hembrugterrein kan geleidelijk transformeren van werk- naar gemengde woonwerkgebieden. Daarbij zal vaak sprake zijn van een tussenfase waarin het oorspronkelijke werkgebied met haven gebonden en industriële bedrijvigheid steeds meer verkleurt naar stedelijk getinte economische activiteiten (handel en dienstverlening, horeca, detailhandel, andere consumentgerichte activiteiten).

Het gebruik van de gronden voor de inrichting vormt geen belemmering voor de transformatie van het Hembrugterrein. De toekomstige woningen van de Enclave tussen de Havenstraat 103 tot en met 114 liggen op voldoende afstand (zie ook Bijlage 2 en Bijlage 3).

3.3.4 Provinciale Woonvisie 2010 - 2020 "Goed wonen in Noord-Holland"

Voor de Metropoolregio (de regio's in Noord-Holland Zuid, aangevuld met het zuidelijk deel van Flevoland), waar Zaanstad deel van uitmaakt, is vastgelegd dat in de periode 2010-2020 netto 100.000 woningen worden toegevoegd, waarvan ongeveer 75.000 voor Noord-Holland Zuid. De ambitie van de Metropoolregio Amsterdam is een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu te bieden, waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de doorontwikkeling van een bestaande inrichting. De realisatie van de drie bedrijfswoningen heeft geen volkshuisvestelijke basis en daarmee geen directe raakvlakken met de Provinciale Woonvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Zichtbaar Zaans - Ruimtelijke structuurvisie 2020 (2012)

De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. Daarvoor zijn vier ruimtelijke opgaven tot 2020 gedefinieerd. Tot 2020 werkt Zaanstad haar ruimtelijke ambities uit aan de hand van vier ruimtelijke ontwikkelopgaven:

  • 1. verbinden (verbeteren van de lokale en regionale bereikbaarheid)
  • 2. intensiveren en transformeren (verstedelijking door middel van slim, veranderend en meervoudig ruimtegebruik);
  • 3. herstructureren en revitaliseren (verbeteren van de kwaliteit van een aantal woonbuurten en bedrijventerreinen);
  • 4. beheren en versterken (op peil houden en verbeteren van het bestaande stedelijke en resterende landelijke gebied).

Toetsing

Het plangebied ligt in het gebied 'Zaan-IJ oevers', waar de gemeente als doelstelling heeft de kwaliteiten van deze oevers beter te benutten. De beoogde ontwikkeling draagt bij een betere beleefbaarheid van de oever door minder verrommeling van de kade en een grotere afstand (13 meter) tussen de kade en het bunkerschip. Door de herindeling bevinden zich in de toekomstige situatie minder schepen per vierkante meter. Dit verbetert de zichtlijnen vanaf de kade over het water en verbetert de beleving.

Gelet hierop is de ontwikkeling in lijn met de Ruimtelijke Structuurvisie.

3.4.2 Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016

Voldoende parkeerruimte is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente stelt daarom als voorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen dat er in afdoende mate in parkeerruimte wordt voorzien. Het parkeerbeleid is uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze nota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen en gebruikswijzigingen toetst op het parkeren van auto’s en fietsen. De Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 vervangt de Parkeernota Zaanstad 2013.

Toetsing

In de regels is een dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid opgenomen. In paragraaf 4.3 wordt het aspect parkeren behandeld.

3.4.3 Ontwikkelingsplan Zaan/IJ (2012)

Zaanstad ziet als opgave voor de toekomst een duurzame en evenwichtige verstedelijking, waaronder de waterfrontontwikkeling van de Zaan- en IJ-oevers van Zaanstad en Amsterdam. De kernbegrippen daarbij zijn intensivering en transformatie. Met 30 kilometer waterfront biedt Zaanstad bijzondere mogelijkheden voor nieuwe karaktervolle woon- en werkgebieden aan het water. De Amsterdamse IJ en Zaanse Zaanoevers vormen het regionale verstedelijkingsproject Zaan/IJ. Totaal gaat het om de bouw van circa 40.000 woningen en het creëren van meer dan 20.000 arbeidsplaatsen. Binnen Zaanstad gaat het om ruimte voor ongeveer 7.000 woningen en 450.000 m2 vloeroppervlak voor bedrijven en voorzieningen.

Het Ontwikkelingsplan is een staalkaart van mogelijke ontwikkelingen langs het totale waterfront van Zaanstad. Het plan maakt de kansen en de belemmeringen zichtbaar en stippelt een ontwikkelingsstrategie uit voor duurzame verstedelijking van de Zaan- en IJ-oevers.

Toetsing

Het plangebied valt onder het gebied Zaanmond in het Hembrugterrein. Vanwege de grote omvang zijn er veel kansen voor dit gebied. Een ontspannen en gefaseerde herontwikkeling van het voormalige artillerieterrein tot industrieel landgoed. Gedacht wordt aan gemengde bestemmingen met op langere termijn ook wonen.

Met de vergroting van het bunkerstation worden de verkeersbewegingen van tankwagens verminderd. Dit is een verbetering voor de aanwezige woonkwaliteit en voor de toekomstige ontwikkeling naar gemengd gebied. Gelet hierop vormt het Ontwikkelingsplan Zaan/IJ geen belemmering voor het onderhavige plan.

3.4.4 Actieplan geluid 2013-2018 en beleidsregel hogere waarden

Het actieplan geluid 2013-2018 en de beleidsregel hogere waarden beschrijven het gemeentelijke beleid ten aanzien van geluid en de wijze waarop de gemeente zich inzet om de geluidsituatie in de gemeente te verbeteren. In de beleidsregel is opgenomen op welke wijze getoetst kan worden of een hogere waarde verleend kan worden. Daarvoor wordt naast de hogere waarde zelf ook rekening gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting.

Toetsing

Binnen het plangebied worden drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Wonen is een geluidsgevoelige functie. In hoofdstuk 4 zijn de bedrijfswoningen daarom akoestisch getoetst.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In dit bestemmingsplan worden twee bunkerschepen, drie 'leurboten' en drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten' (D17.1) en en 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een haven voor de binnenscheepvaart' m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een opslagcapaciteit van 100.000 ton of meer of betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer. De beoogde ontwikkeling heeft een opslagcapaciteit van circa 1.400 ton en heeft betrekking op een oppervlakte van circa 3.404 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

In Bijlage 1 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voldoende parkeerruimte is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente stelt daarom als voorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen dat er in afdoende mate in parkeerruimte wordt voorzien. Het parkeerbeleid is uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze nota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen en gebruikswijzigingen toetst op het parkeren van auto's en fietsen. De Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 vervangt de Parkeernota Zaanstad 2013. In de planregels van onderhavig bestemmingsplan is een dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid opgenomen.

Beoordeling

Verkeer

De Oliehandel is direct ontsloten op de Havenstraat. De verkeersbewegingen ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten nemen niet toe ten opzichte van de huidige situatie. De verkeersbewegingen van de tankwagens nemen af naar maximaal 2 keer per week (ten opzichte van de huidige 10 tankwagenbewegingen per week).

Wel worden drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt (twee op de AVO en één op de Voorzaan). Op basis van de CROW-publicatie 381 wordt worst-case een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/etmaal per woning aangehouden. Voor de twee extra woningen komt dit uit op een toename van de verkeersgeneratie met 25,8 mvt/etmaal. Dit extra verkeer wikkelt zich af via de Havenstraat. Gelet op de geringe toename van het verkeer zal dit niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Op grond van de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 wordt de opgave om parkeerruimte te realiseren alleen bepaald op basis van de toename van de parkeervraag (het zogenaamde principe 'oud voor nieuw'). Oud voor nieuw is alleen van toepassing als er al bestaande vraag is, bijvoorbeeld bij functiewijziging of vervangende nieuwbouw. Het principe van oud voor nieuw houdt ook in dat bestaande parkeerplaatsen die komen te vervallen, worden gecompenseerd. Toepassen van oud voor nieuw wordt altijd toegestaan:

  • Indien de toename van de parkeerdruk kleiner is of gelijk aan drie parkeerplaatsen;
  • Bij verbouwing en/of functiewijziging;
  • Bij een toename van de parkeerdruk van meer dan drie parkeerplaatsen, wanneer de aanvrager aannemelijk maakt – bijvoorbeeld met een parkeertelling – dat de parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de buurt

Er zijn 10 personen in dienst bij de Oliehandel. Overdag zijn er tegelijkertijd maximaal 9 personen bij de Oliehandel aanwezig (1 bewoner van de bedrijfswoningen en 8 overig personeel). In de avond en gedurende de nacht zullen er tegelijkertijd maximaal 5 personen aanwezig zijn (1 bewoner van de bedrijfswoningen en 4 overig personeel). Dit betekent dat er in een worst case scenario - overdag - 11 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn (3 bewoners van de bedrijfswoningen en 8 overig personeel).

Aan de overzijde van de weg bevinden zich 7 parkeerplaatsen. Figuur 4.1 geeft de locatie van de parkeerplaatsen weer. De Oliehandel huurt tevens een stuk grond aan de zuidkant van de toekomstige inrichting (zie ook onderstaande afbeelding). Dit stuk grond heeft volgens de huurovereenkomst een

omvang van circa 54 m2 en kan worden gebruik ten behoeve van parkeren. De breedte van de rijweg inclusief de diepte van de stelconplaten ter hoogte van het stuk grond bedraagt bij elkaar opgeteld circa 10,5 meter. Dit betekent dat de strook grond op grond van de uitvoeringsnota Ruimte voor parkeren 2016 kan worden ingezet voor haaksparkeren. Uitgaande van een diepte van de stelconplaten van circa 5 meter (2,5 plaat), bedraagt de totale breedte van het stuk grond circa 10,8 meter (totaal 54 m2). Op grond van de uitvoeringsnota Ruimte voor parkeren 2016 moet elk parkeervak een breedte hebben van minimaal 2,42 meter. Met 4 parkeerplaatsen komt dat neer op 9,68 meter. Dit past binnen de totale breedte van het stuk grond (10,8 meter).

In totaal zijn er dus 11 parkeerplaatsen aanwezig en daarmee wordt rechtstreeks voorzien in de parkeerbehoefte voor de bewoners en het personeel. In de nabijheid van de nieuwe inrichting (binnen een straal van 250 meter) bevinden zich bovendien voldoende openbare parkeerplaatsen ten behoeve van de ene bezoekersparkeerplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0009.jpg"

Figuur 4.1: Strook parkeerplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0010.jpg"

Figuur 4.2: Locatie parkeerplaatsen zuidkant inrichting

De uitbreiding van het bunkerstation vindt plaats in verband met het vergroten van de opslagcapaciteit van brandstof om dit via het water te kunnen laten aanleveren. De uitbreiding van de inrichting zorgt niet voor extra parkeerbehoefte.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteit & en waterkwaliteitsbeheer.

Toetsingskader

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

Huidige situatie

Het plangebied behoort tot de Noordzeekanaal-, Amsterdam/Rijnkanaal-boezem (NZK/ARK-boezem) en is gelegen in Zijkanaal G.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Het beheerpeil van dit oppervlaktewater is NAP-0,40 m.

Waterkwantiteit

Het plangebied is deels in oppervlaktewater gelegen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich in een beschermings- en kernzone van een regionale waterkering. Voor werkzaamheden binnen een beschermingszone dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van het bestaande bunkerstation. Het bunkerstation zal bestaan uit twee bunkerschepen (AVO en Voorzaan), drie leurboten en drie bedrijfswoningen (2 op de AVO en 1 op de Voorzaan).

Waterkwantiteit

De ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken van een drijvend bunkerstation. Er wordt geen invloed verwacht op de waterkwantiteit. Wel vinden werkzaamheden plaats in het oppervlaktewater, denk hierbij aan het realiseren of verplaatsen van aanlegplaatsen. Omdat er werkzaamheden plaatsvinden in oppervlaktewater, is een watervergunning noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Vanuit de inrichting wordt afvalwater van huishoudelijk aard en niet verontreinigd hemelwater direct geloosd op het oppervlaktewater 'Zijkanaal G'. In beginsel zijn directe lozingen in het oppervlaktewater verboden, tenzij vrijstelling is verleend. De vrijstelling is verleend voor de inrichting, er wordt aan de gestelde eisen voldaan.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling bevindt zich in een beschermings- en kernzone van een regionale waterkering. Voor de werkzaamheden aan de waterkering dient een watervergunning aangevraagd te worden om een negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving uit te sluiten.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het bunkerstation en de bedrijfswoningen worden aangesloten op het riool.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Er vinden werkzaamheden plaats in oppervlaktewater en in de beschermingszone van een regionale waterkering. Om negatieve effecten op het waterhuishoudkundige systeem, oppervlaktewaterkwaliteit en waterveiligheid uit te kunnen sluiten, is het noodzakelijk om aan de eisen van de watervergunning te voldoen.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal - afhankelijk van de aan te vragen activiteit - de

bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".

Onderzoek en conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling worden twee extra meerpalen geplaatst. De overige meerpalen worden verzet. Dit zal geen negatief effect hebben op de bodemkwaliteit. Verder komt er geen contact met de bodem. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Nota archeologie Zaanstad

In de Nota Archeologie Zaanstad 2009 staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan gaat geven. Aan omgevingsvergunningen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen worden ook opgenomen in projectbesluiten en ontheffingen van het bestemmingsplan.

Onderzoek en conclusie

Archeologie

Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan “Havenstraat - Hemkade” door middel van dubbelbestemmingen: ter plaatse van het plangebied gelden de archeologische dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "specifieke vorm van waarde - 4". Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer bodemingrepen dieper reiken dan 80 centimeter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 50 m² hebben.

Bovenstaande dubbelbestemmingsplan zijn in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen. Met de beoogde ontwikkeling vinden er geen bodemingrepen plaats met een oppervlakte groter dan 50 m² waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Binnen en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Geluid

4.7.1 Geluidbelasting als gevolg van industrielawaai

De gemeente heeft laten onderzoeken in hoeverre het bunkerstation akoestisch gezien geschikt is voor bedrijfswoningen. Wonen – ook ten behoeve van het bedrijf - is een geluidsgevoelige functie waarvoor het volgende beoordelingskader geldt. De voorkeurswaarde voor industrielawaai is 50 dB(A), de wettelijke grenswaarde voor industrielawaai is 55 dB(A). Voor nieuwe woningen kan van de voorkeurswaarde middels een hogere waarde worden afgeweken tot aan de grenswaarde van 55 dB(A).

Binnen het plangebied zijn drie nieuwe (bedrijfs)woningen voorzien. Rondom deze woningen zijn twee industrieterreinen aanwezig: 'Achtersluispolder-Westerspoor Zuid' en 'Westpoort'. Uit een akoestische berekening (bijlage 5) blijkt dat de maximale geluidbelasting op de woningen als gevolg van het industrieterrein 'Westpoort' niet hoger is dan de maximaal toe te kennen hogere grenswaarde van 55 dB(A). Voor dit industrieterrein kunnen derhalve hogere waarden worden vastgesteld, hetgeen in de planregels is gebeurd. De maximale geluidbelasting als gevolg van industrieterrein 'Achtersluispolder' bedraagt echter meer dan 55 dB(A), zijnde 57 dB(A). Hiervoor kunnen dus geen hogere waarde worden vastgesteld, althans niet voor die delen van de woningen waar de maximale geluidwaarde van 55 dB(A) wordt overschreden. Voor die delen van de woningen die wel aan de maximale geluidwaarde van 55 dB(A) voldoen, zijn in de planregels hogere waarden vastgesteld.

Gelet op het bovenstaande is in de planregels opgenomen dat de bedrijfswoningen als gevolg van industrielawaai worden uitgevoerd met een dove gevel of een vliesgevel, tenzij is aangetoond dat dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel aan vastgestelde hogere waarden. Onder een dove gevel wordt in dit concrete geval verstaan:

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Onder een vliesgevel (geluidwerend vlies) wordt in dit concrete geval verstaan:

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, en waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

Technische uitvoerbaarheid dove gevels en geluidsluwe zijde of geluidsluw te openen delen.

Omdat er hogere waarden vastgesteld worden voor de drie bedrijfswoningen is het actieplan geluid en de beleidsregel “Hogere waarden Zaanstad" van toepassing.

Op grond van de beleidsregel mag een woning niet meer dan één dove gevel hebben en dient een woning te zijn voorzien van geluidsluwe zijde of een zijde met geluidsluw te openen delen. Uit de berekeningen door Buro Bouwfysica ( Bijlage 5) blijkt dat aan deze eisen kan worden voldaan.

Aan de noordoost georiënteerde gevels van de bedrijfswoningen is het geluid van bedrijventerrein Achtersluispolder bepalend. Dit veroorzaakt op de gevel een niveau van ten hoogste 57 dB(A). Deze gevels moeten als dove gevel worden uitgevoerd of worden voorzien van een vliesgevel.

Aan de zuidwest georiënteerde gevels is het geluid van bedrijventerrein Westpoort bepalend. Dit veroorzaakt op de gevel een niveau van ten hoogste 54 dB(A). De te openen delen in deze gevels moeten geluidsluw worden uitgevoerd om aan de eis van een geluidsluwe zijde te kunnen voldoen. Te openen delen zijn geluidluw tot 50 dB(A). Met b.v. voorzetramen die een geluidreductie van circa 10 dB(A) geven kan dit  gerealiseerd worden.

Gedurende de fase van de omgevingsvergunning zal worden getoetst of hieraan wordt voldaan en of met de geluidwering van de bedrijfswoningen de binnengrenswaarde van 35 dB(A) niet wordt overschreden. Een geluidwering van 22 dB(A) is daarvoor voldoende en uitvoerbaar.

Voor de omgevingsvergunning moet een akoestisch rapport worden ingediend waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de beleidsregel "Hogere waarden Zaanstad" en het Bouwbesluit 2012 voor wat betreft gevelisolatie en spuivereisten.

Conclusie en juridische borging

In de bedrijfswoningen is, met inachtneming van de genoemde maatregelen, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voorts is in de planregels opgenomen dat de bedrijfswoningen uitsluitend kunnen worden gebouwd indien in de geluidgevoelige ruimtes dan wel verblijfsruimtes van de te bouwen bedrijfswoningen een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) – ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van industrieterreinen “Westpoort” en “Achtersluispolder, Westerspoor-Zuid” - wordt gewaarborgd. Dit ongeacht de geluidwaarde(n) op de gevel(s) van de bedrijfswoning(en). Met de combinatie van hogere waarden en voornoemde planregelingen is wat betreft het aspect industrielawaai een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

4.7.2 Wegverkeerslawaai

De Provinciale weg en de dr. J.M. Den Uylweg zijn geen autowegen of autosnelwegen, beide wegen kennen een vrij grote verkeersstroom en een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur. Hierdoor wordt het gebied binnen de geluidszones van deze wegen beschouwd als binnenstedelijk gebied. Voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen deze geluidszones geldt de voorkeurswaarde van 48 dB en een maximale grenswaarde van 63 dB.

Uit een akoestische berekening (bijlage 5) blijkt dat de maximale geluidbelasting op de bedrijfswoningen als gevolg van wegverkeer maximaal 48 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en is wat betreft het aspect wegverkeerslawaai een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

4.7.3 Luchtvaartlawaai

Het luchtvaartlawaai wijzigt niet door het vaststellen van het bestemmingsplan. Er worden bovendien geen woningen toegevoegd binnen de 20 Ke-contour. De geluidbelasting als gevolg van luchtvaartlawaai is in onderstaand figuur inzichtelijk gemaakt. Deze geluidwaarden zijn ondergeschikt aan de geluidbelasting afkomstig van de beide gezoneerde industrieterreinen rondom het bunkerstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0011.png"   Geluidbelasting

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0012.png"
 

Figuur 4.3: Geluidbelasting ten gevolge van luchtvaartverkeer

4.7.4 Cumulatie

Conform artikel 1.5 van het Besluit geluidhinder kan de gemeente alleen hogere waarden vaststellen als cumulatie van verschillende geluidsbronnen niet leidt tot onaanvaardbare geluidbelastingen. Het bevoegd gezag moet definiëren wanneer er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting. In dit geval betreft het de cumulatie van wegverkeer-, industrie en luchtverkeerlawaai. Uit een akoestische berekening (zie bijlage 5) blijkt dat de maximale gecumuleerde geluidbelasting 58 dB(A) bedraagt.

Voor het Hembrugterrein (waar het voorziene bunkerstation onderdeel van uitmaakt) is in het gemeentelijke geluidbeleid (Actieplan omgevingslawaai 2019-2023 en beleidsregel hogere waarde gemeente Zaanstad) een uitzondering gemaakt, waardoor de ruimte bestaat voor een nadere afweging ten aanzien van de geluidsituatie en de aanvaardbaarheid daarvan. Deze nadere afweging is opgenomen in paragraaf 4.9 van de toelichting op het onherroepelijke bestemmingsplan “Havenstraat – Hemkade”. De hoogst berekende cumulatieve geluidbelasting Lcum van ten hoogste 63 dB is daar aanvaardbaar geacht.

Uitgaande van een maximale cumulatiewaarde van 58 dB(A) geldt dit mutatis mutandis voor het onderhavige bestemmingsplan. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.5 Conclusie

De voorziene bedrijfswoningen maken deel uit van de geluidzone rondom industrieterreinen Achtersluispolder en Westpoort. Gebleken is dat de maximale geluidbelasting op de woningen wat betreft het bedrijventerrein Westpoort niet hoger ligt dan de maximaal toe te kennen hogere grenswaarde van 55 dB(A). Voor dit industrieterrein kunnen derhalve hogere waarden worden vastgesteld, hetgeen in de planregels is gebeurd. De maximale geluidbelasting als gevolg van industrieterrein 'Achtersluispolder' bedraagt echter meer dan 55 dB(A). Hiervoor kunnen dus geen hogere waarden worden vastgesteld, althans niet voor die delen van de woningen waar de maximale geluidwaarde van 55 dB(A) wordt overschreden.

Gelet op het bovenstaande is in de planregels opgenomen dat de bedrijfswoningen als gevolg van industrielawaai worden uitgevoerd met een dove gevel of een vliesgevel, tenzij is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel aan vastgestelde hogere waarden. In het hogere waardenbesluit (in de regels van het bestemmingsplan) is de toegewezen hogere waarde voor de woningen beschreven. Deze waarden vallen binnen de maximaal toegestane waarde van 55 dB(A) en de geluidbelasting op de woningen neemt in werkelijkheid niet toe als gevolg van het plan.

Door middel van de genoemde planregelingen wordt geborgd dat de bedrijfswoningen - indien benodigd- worden voorzien van een dove en/of vliesgevel.Voorts is in de planregels geborgd dat in de geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van de bedrijfswoningen sprake moet zijn van een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A). Dit ongeacht de geluidwaarde(n) op de gevel(s) van de bedrijfswoning(en).

Met de combinatie van hogere waarden en voornoemde planregelingen is wat betreft het aspect industrielawaai een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Randvoorwaarden

Hogere waarden

Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van meerdere geluidbronnen. Voor het bepalen van de geluidbelasting is een akoestische berekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (bijlage 5). Uit het onderzoek blijkt dat voor een aantal delen van de voorziene bedrijfswoningen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor deze overschrijding kan een hogere waarde worden vastgesteld.

Wanneer de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan - onder voorwaarden - een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde.

Het industrielawaai is de dominante geluidbron op het plangebied. Het wegverkeerslawaai en het luchtvaartlawaai zijn daaraan ondergeschikt. Gebleken is dat het treffen van maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoet.

De gecumuleerde geluidsbelasting van alle bronsoorten is aanvaardbaar. Voor de woningen kan daarom een hogere waarde voor geluid als gevolg van het industrielawaai worden vastgesteld. Deze hogere waarden worden in de regels van dit bestemmingsplan toegewezen.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0013.png"

Figuur 4.4: Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied rood gemarkeerd

De bedrijfswoningen liggen in het invloedsgebied van het zuidelijke gelegen Noordzeekanaal. Het invloedsgebied van het Noordzeekanaalgebied bedraagt namelijk 1.070 meter en de afstand van het Noordzeekanaal tot het plangebied bedraagt circa 655 meter. Doordat de afstand groter is dan 200 meter, heeft de ontwikkeling geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Door de afstand zullen slechts de gevolgen van een toxische wolk tot het plangebied komen. De effecten van een incident met een brand tot gevolg zullen niet tot het plangebied reiken.

Voorts vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats ten zuiden van het plangebied over het spoortraject Amsterdam Singelgracht - Amsterdam Westhaven. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie D4 en bedraagt meer dan 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich met een afstand van circa 1,7 kilometer in dit invloedsgebied.

Over de noordelijke gelegen N516 worden eveneens gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 355 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van 296 meter. Omdat het plangebied voor alle transportroutes op een grotere afstand dan 200 meter is gelegen, hoeven volgens het Basisnet geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient vanwege de ligging in het invloedsgebied nader te worden ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid in een beknopte verantwoording.

De beoogde ontwikkeling is een relevante risicobron, omdat binnen de inrichting onder andere dieselolie, gasolie, benzine en gasflessen worden opgeslagen. In de VNG-brochure staat voor gevaar een richtafstand van 200 meter opgenomen. Omdat dit echter om algemene afstanden gaat, kan er afgeweken worden wanneer dit nader onderzocht wordt. Om te bepalen wat de externe veiligheidseffecten zijn, is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Deze is toegevoegd in Bijlage 3. Hieruit blijkt het volgende:

  • Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op het bunkerstation.
  • De grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar wordt bepaald door de levering van benzine aan de pleziervaart en ligt enkele meters rond het afleverpunt.
  • De grenswaarde van het plaatsgebonden risico wordt niet overschreden ter plaatse van kwetsbare objecten, zoals woningen of woon-werkeenheden.
  • Het bunkerstation heeft geen groepsrisico.
  • Figuur 4.5 toont het effectgebied, wanneer het zou worden berekend volgens het voorgeschreven stappenplan. Het brandaandachtsgebied ligt ca. 35 m op de oever. Met het brandaandachtsgebied wordt een gebied bedoeld waar bij een incident op het bunkerstation een warmtestraling groter dan 10 kW/m2 kan optreden. Het brandaandachtsgebied is de omhullende contour van de effectgebieden van alle scenario's. Deze afstand wordt bepaald door de overslag van benzine. Binnen het effectgebied liggen geen kwetsbare objecten. De beoogde bedrijfswoningen horen bij de inrichting en kennen daarmee geen beperkingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0014.png"

Figuur 4.5: Brandaandachtsgebied van Megen (10 kW/m2 contour)

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Havenstraat en via het water. De Havenstraat wordt sluit aan op het verdere wegennetwerk van Zaandam. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, zo kan ook te voet naar het zuiden deel van de Havenstraat gevlucht worden. Hierdoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal het bunkerstation worden uitgebreid en worden drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zijn allen zelfredzaam. Mochten er in de bedrijfswoningen kinderen en ouderen aanwezig zijn, dan wordt bij deze groepen ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een explosie zijn miniem doordat bij explosie sprake is van een kortdurend incident. Een explosie kan leiden tot een brand of toxische wolk. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten bij een brand. Als gevolg van een incident bij de beoogde ontwikkeling en op het Noordzeekanaal met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het brandaandachtsgebied is als 'veiligheidszone - brandstofopslag' opgenomen op de verbeelding. Binnen deze zone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Richtlijnen VNG-brochure bedrijven en milieuzonering

In de beoogde situatie worden twee bunkerschepen, drie 'leurboten' en drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie uitgebreid en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk bedrijfs- en woonbestemmingen, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

De beoogde ontwikkeling valt onder de categorie 'groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen met een opslagcapaciteit van minder dan 100.000 m3' uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De bijbehorende milieucategorie betreft 4.1 met een richtafstand van 200 meter voor gevaar en 30 meter voor geur en geluid in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemming bevindt zich op circa 38 meter (de vergunde woningen van de Enclave). Er wordt voldaan aan de richtafstanden voor geur en geluid.

Geluidruimte Activiteitenbesluit

Naast de VNG richtlijnen is er de geluidsruimte op basis van het Activiteitenbesluit. Deze wordt over het algemeen bepaald op basis van de afstand tot de dichtstbijzijnde woning.

Figuur 4.6 geeft de geluidzone van het bedrijf weer. Deze zone is op de verbeelding opgenomen als 'geluidzone - bedrijfshinder'. De grens van de geluidszone is gelegen op een afstand van 50 meter van de inrichting. Binnen deze zone mogen geen nieuw of uitbreiding van bestaande geluidgevoelige objecten worden opgericht tenzij met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat het geluidgevoelige object niet tot gevolg heeft dat de nieuwe inrichting van Oliehandel Anton van Megen niet meer kan voldoen aan:

  • a. de algemene regels over geluidhinder als bedoeld in Afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer; of
  • b. een vastgesteld maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0015.jpg"

Figuur 4.6: Contour geluidzone - bedrijfshinder

Deze zone valt ook (gedeeltelijk) over drie gebouwen van de Enclave heen. Enkele woningen in de Enclave zijn met dove gevels uitgevoerd. Deze gevels hoeven op grond van het Activiteitenbesluit niet te worden getoetst. Op de overige relevante gevels is wel getoetst.

Om te bepalen wat de geluidbelasting is op de gevels van de dichtstbijzijnde (reeds vergunde) woningen binnen bouwplan 'De Enclave' ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2. Bij deze beoordeling is gekeken of aan de normen uit het Activiteitenbesluit c.q. de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening wordt voldaan. Met het voldoen aan deze normen en waarden kan men ook spreken van een goed woon- en leefklimaat.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit ter hoogte van de gebouwen van de Enclave. Hierbij is uitgegaan van de vergunde situatie (de gebouwen zijn (gedeeltelijk) met dove gevels c.q. vliesgevels uitgevoerd). Deze dove c.q. vliesgevels moeten in stand gehouden worden om aan de norm te kunnen blijven voldoen.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen hoogstens 49 dB(A) in de dagperiode, 44 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit (50-45-40 dB(A) in de dag-avond-nachtperiode). De geluidbelasting op de relevante zonebeheerpunten ligt minimaal 15 dB onder de vastgestelde MTG-waarden (Maximaal toelaatbare Geluidsbelasting) op deze punten.

Het maximale geluidniveau (piekniveaus) op de dichtstbijzijnde woningen bedraagt hoogstens 70 dB(A) in de dagperiode en 57 dB(A) in de avond- en nachtperiode bedraagt. Hiermee wordt eveneens aan de geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit (70-65- 60 dB(A) in de dag-avond-nachtperiode) voldaan.

Er kan op de getoetste gevels dus worden voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit voor geluidbelasting. Dat betekent dat ook na de realisatie van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt een goed woon- en leefklimaat binnen de woningen kan worden gegarandeerd.

Ten slotte kan voor wat betreft de indirecte hinder (verkeersaantrekkende werking van de inrichting) worden geconcludeerd dat aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.

Cumulatie geluidbelasting Wet geluidhinder én Activiteitenbesluit

Cumulatie van geluid is in de sectorale milieuwetgeving slechts gedeeltelijk geregeld. Zo bevat de Wet geluidhinder in artikel 110f een regeling voor de toetsing van cumulatieve geluidhinder op het moment dat een hogere waarde is vastgesteld. Dit artikel heeft echter slechts betrekking op de cumulatie van wegverkeerslawaai, spoorlawaai en het geluid van inrichtingen op gezoneerde industrieterreinen. Geluid dat niet onder de werking van de Wet geluidhinder valt, blijft buiten beschouwing.

De goede ruimtelijke ordening vereist echter dat onderzoek wordt gedaan naar de totale geluidbelasting op de relevante geluidsgevoelige gebouwen. Deze geluidbelasting bepaalt immers de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Gelet hierop dient de cumulatieve geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder én het Activiteitenbesluit te worden onderzocht. Vervolgens moet de aanvaardbaarheid van deze cumulatieve geluidbelasting worden onderbouwd.

Om te bepalen wat de cumulatieve geluidbelasting is op de gevels van de relevante, bestaande geluidsgevoelige gebouwen, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 6. Hieruit blijkt dat Oliehandel Van Megen niet significant bijdraagt aan het aanwezige achtergrondgeluid. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale gecumuleerde geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder én het Activiteitenbesluit 60 dB(A) bedraagt, zie ook onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3892BP-0301_0016.png"

Tabel 3.1 Gecumuleerde geluidbelasting (Wgh + Activiteitenbesluit) bestaande geluidsgevoelige gebouwen

Voor het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de dichtstbijzijnde (reeds vergunde, maar nog niet in gebruik genomen) woningen binnen bouwplan 'De Enclave', kan aansluiting worden gezocht bij de besluiten hogere waarden voor de gebouwen M6, M7 respectievelijk A11 d.d. 25 september 2020 (kenmerken O20200598, O20200599 en O20200596). In deze besluiten is de gecumuleerde geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai, spoorlawaai en het geluid van inrichtingen op gezoneerde industrieterreinen) op de gebouwen M6, M7 en A11 berekend, zie ook onderstaande tabel.

Adres   Gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum/LIL,cum (dB(A))  
M6   55  
M7   56  
A11   57  

Tabel 3.2 Gecumuleerde geluidbelasting (Wgh) gebouwen M6, M7 en A11

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder op de gebouwen M6, M7 en A11 lager is dan die op de gebouwen Havenstraat 102 en 103 (59,8 respectievelijk 59,4 dB(A)). In combinatie met het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van M6, M7 en A11 (hoogstens 44 dB(A), zie Bijlage 2), bedraagt de cumulatieve geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder én het Activiteitenbesluit ter hoogte van de gebouwen M6, M7 en A11 derhalve minder dan 60 dB(A).

Voor de verlening van hogere waarden heeft de gemeente in het beleid (Actieplan omgevingslawaai 2019-2023 en beleidsregel hogere waarde gemeente Zaanstad) vastgelegd dat de gecumuleerde geluidbelasting voor de te verlenen hogere waarden niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting plus 3 dB.

Uitgaande van een maximale cumulatiewaarde van 60 dB(A) is deze niet hoger dan de maximale toelaatbare geluidbelasting (60dB(A) voor bestaande woningen) plus 3 dB. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bedrijfswoningen

De bedrijfswoningen zijn gevoelige functies en moeten getoetst worden aan milieubelastende functies in de omgeving.

Aan de overzijde van het water bevindt zich een categorie 5.1 bedrijf 'scheepsbouw- en reparatiebedrijven voor metalen schepen groter of gelijk aan 25 m en/of proefdraaien motoren groter of gelijk aan 1 MW'. Milieucategorie 5.1 heeft een richtafstand van 500 meter voor geluid, 100 meter voor stof en geur en 50 meter voor gevaar. Gelet op de ligging in de geluidzone industrie kan echter worden uitgegaan van een 'gemengd gebied' en betreffen de richtafstanden 200 meter voor geluid, 50 meter voor stof, geur en gevaar. De afstand van het bedrijf tot de bedrijfswoningen bedraagt circa 90 meter. Enkel voor het aspect geluid wordt hier niet aan voldaan. Dit aspect is onderzocht door middel van akoestische berekeningen. Dit is toegelicht in paragraaf 4.7.

Lichthinder

Om de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren, zal de inrichting verlicht zijn. De steigers zullen voorzien zijn van lage verlichting die voor de omgeving geen hinder op zal leveren. Op de kopse kanten van de steigers zal verlichting met bewegingssensor worden geplaatst om veilig af te kunnen meren. Deze verlichting zal dus uitsluitend bij beweging worden geactiveerd en zal zeer plaatselijk zijn, waardoor de omgeving hier geen hinder van zal ondervinden. Aan boord van de bunkerschepen zal alleen aan de waterkant gebruik worden gemaakt van gerichte verlichting die uitsluitend ingeschakeld zal worden op het moment dat er daadwerkelijk verlichting benodigd is. De leurboten zijn voorzien van de minimaal verplicht aanwezige verlichting om in het donker te mogen varen. Deze verlichting zal pas worden ingeschakeld op het moment dat dat wettelijk noodzakelijk is. Op het moment dat vracht- en/of tankwagens komen lossen, zullen de motoren van de voertuigen uit staan en daarmee ook de verlichting.

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect lichthinder geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied bevindt zich op circa 2,29 kilometer afstand van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied IJperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske, circa 2,59 kilometer van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Polder Westzaan en op circa 6,6 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Wormer- en Jiskerveld & Kalverpolder. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN betreft tevens Polder Westzaan.

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Polder Westzaan, Wormer- en Jiskerveld & Kalverpolder en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske voor de aanlegfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr ten gevolge van de ontwikkeling. Een toename van stikstofdepositie op Natura-2000 gebied in de aanleg- en gebruiksfase is derhalve uitgesloten. Het plan is derhalve uitvoerbaar, binnen het kader van de Wet natuurbescherming een vergunning is vereist.

Soortenbescherming

Met de beoogde ontwikkeling vinden geen sloopwerkzaamheden plaats. Effecten op broedvogels, zoogdieren (waaronder vleermuizen), planten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn uitgesloten.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling leidt tot een zeer beperkte toename van het aantal verkeers- of scheepvaartbewegingen met 2 per maand. Dit aantal is dermate beperkt, dat er geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Ter vergelijking, er kunnen dagelijks 150 vrachtwagens toegevoegd worden zonder dat dit leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de toename van 2 scheepsvaartbewegingen per maand is een negatief effect op de luchtkwaliteit dan ook uitgesloten.

Daarnaast worden drie bedrijfswoningen mogelijk gemaakt die verkeer genereren. Het effect van de toename van (afgerond) 26 mvt/etmaal is echter zo gering dat de luchtkwaliteit ter plaatse niet verslechterd. De realisatie van de beoogde ontwikkeling valt onder het besluit Niet In Betekenende Mate.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Dr. J.M. den Uylweg (N516), direct ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat voor de prognose in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020; 26,3 µg/m³ voor NO2, 20,3 µg/m³ voor PM10 en 11,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 8 dagen. Deze concentraties vallen binnen de grenswaarden zoals genoemd in tabel 4.1. Hierdoor is ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De aanpassing in de bedrijfsvoering heeft geen effect op de luchtkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.12 Kabels en leidingen

Toetingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Onderzoek en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante hoogspanningslijnen, buisleidingen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig.

De ontwikkeling vormt zodoende geen belemmering voor het aspect kabels en leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Met dit bestemmingsplan wordt het bunkerstation voorzien van een definitieve bestemming. Als uitgangspunt is de vigerende bestemming genomen. Zo wordt aangesloten op de systematiek van het geldende bestemmingsplan.

5.2 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

Bij 'Verkeer - Verblijfsgebied' gaat het om wegen en gebieden met verblijfsfunctie en ontsluitingswegen. Ook parkeerplaatsen en groenvoorzieningen worden met dit artikel mogelijk gemaakt.

Artikel 4 Water - Scheepvaartvoorzieningen

Het bunkerstation en de bijbehorende schepen zijn bestemd als Water - Scheepvaartvoorzieningen. Binnen deze bestemming is het bunkerstation toegestaan, bestaande uit maximaal twee bunkerschepen en drie leurboten. Op het bunkerstation zijn tevens maximaal drie bedrijfswoningen toegestaan. De bunkerschepen (de AVO en de Voorzaan) worden gezien als een bouwwerk. De positie van de bunkerschepen zijn nader aangeven op de verbeelding met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bunkerstation'.

Artikel 5 Water - 1

Het deel van de Zaan dat buiten het bedrijf valt en onderdeel van de vaarweg is, is bestemd als Water - 1. De zone 'veiligheidszone - brandstofopslag' en de 'geluidzone - bedrijfshinder' vallen buiten de inrichting. Deze worden vergroot ten opzichte van de bestaande situatie. Om deze goed te borgen in het bestemmingsplan, is een deel van het water buiten de inrichting meegenomen in dit bestemmingsplan. deze gronden hebben de bestemming 'Water - 1'.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Binnen het plangebied is de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen ter behoud en bescherming van de archeologische waarden in de gronden. Binnen deze dubbelbestemming is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 4' opgenomen. Binnen deze aanduiding geldt dat archeologisch onderzoek niet nodig is bij werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 of die niet dieper gaan dan 80 cm. Deze regels hebben voorrang op de regels van de andere op de gronden voorkomende bestemmingen. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

Voor de in het plangebied aanwezige regionale waterkering is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de belangen van de waterkering.

5.4 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de verwijzing naar de gemeentelijke beleidsregels waarmee het voldoen aan het parkeerbeleid geborgd is.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat een opsomming van het strijdig gebruik.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - bedrijfshinder

Binnen deze zone mogen ten gevolge van de activiteiten van de oliehandel geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden opgericht of bestaande worden uitgebreid. Dit is wel mogelijk indien met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat (al dan niet met het treffen van maatregelen) voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde.

11.2 geluidzone - industrie

Voor de industrieterreinen Achtersluispolder-Westerspoor Zuid ('geluidszone - industrie 1') en Westpoort ('geluidszone - industrie 2'). Rond deze industrieterreinen, waar zich bedrijven bevinden of zijn toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zijn volgens artikel 41 van de Wgh geluidzones vastgesteld. Buiten de zone mag de geluidbelasting, als gevolg van het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A).

Binnen deze beide geluidszones zijn nieuwe geluidgevoelige objecten en functies van derden slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder.

11.3 Veiligheidszone - brandstofopslag

Rondom het bunkerstation ligt een veiligheidszone. Het is niet toegestaan binnen deze zone kwetsbare objecten en functies van derden te realiseren.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 13 Overige regels

In dit artikel zijn de hogere waarden opgenomen.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 15 Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden. De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft voldoende financiële middelen om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier zijn doorlopen.

Op 16 september 2020 is een bewonersbijeenkomst georganiseerd om het draagvlak te onderzoeken. Hiervoor hadden zich 35 mensen aangemeld onder wie bewoners van de Havenstraat, toekomstige bewoners van de Enclave, belanghebbenden op het Hembrugterrein en raadsleden. Tijdens deze bijeenkomst werden aanwezigen geïnformeerd over de scenariostudie. Vervolgens konden bewoners vragen stellen naar aanleiding van de presentatie. Deze vragen zijn beantwoord en waar nodig is de ontwikkeling nader toegelicht.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties zijn samengevat en toegevoegd in Bijlage 7.

Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De binnengekomen zienswijzen zijn in Bijlage 9 samengevat en van een beantwoording voorzien. Daarnaast zijn enkele ambtshalve aanpassingen verwerkt. Deze aanpassingen zijn aangegeven in Bijlage 8.