direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Andijk - Cornelis Kuinweg 29 én Gedeputeerde Laanweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.20220754-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Cornelis Kuinweg 29 in Andijk is een bloembollenbedrijf gevestigd. Het bedrijf wil zijn bedrijfsvoering in noordelijke richting uitbreiden.

Voor het bestaande bedrijf is een bouwvlak van circa 4,05 hectare in het bestemmingsplan vastgelegd. Hierin staat alle bebouwing van het bedrijf inclusief de bedrijfswoning. De uitbreiding betreft een vergroting van het totale bouwvlak naar 8,00 hectare.

De gemeenteraad heeft beleid opgesteld voor grootschalige agrarische bedrijven binnen dit gebied. Om mee te kunnen werken met aanvragen van grootschalige agrarische bedrijven en tegelijkertijd iets te doen tegen de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is de regel dat als een initiatiefnemer bebouwingswensen boven de 4 hectare heeft een ander agrarisch bouwperceel in de gemeente gesaneerd moet worden. In dit geval wordt de locatie Gedeputeerde Laanweg 20 hiervoor gebruikt. Het bouwvlak komt hier te vervallen en de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De kas die hier stond is al is al gesloopt. De bedrijfswoning inclusief de mogelijkheid voor 300 m2 bijbehorende gebouwen blijft behouden.

De gewenste situatie is in strijd met het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Daarom is voor de twee locaties dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader, waarbinnen de uitbreiding van het bouwvlak aan de Cornelis Kuinweg 29 te Andijk en de functiewijziging aan Gedeputeerde Laanweg 20 te Andijk mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de bestaande agrarische bedrijfskavel aan de Cornelis Kuinweg 29 in Andijk met het daarbij behorende bouwvlak inclusief de gronden van de beoogde uitbreiding. Verder maakt de bestaande agrarische bedrijfskavel aan de Gedeputeerde Laanweg 20 ook deel uit van het plangebied. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van de plangebieden

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 22 februari 2018. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'.

Figuur 1.2 en 1.3 tonen het plangebied met de geldende bestemmingsplannen.

De agrarische bestemming buiten het bouwvlak voorziet niet in de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen. Het bestemmingsplan biedt bovendien geen afwijkings- en wijzigingsregels om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Verder is het niet mogelijk om de bestaande bedrijfswoning ter hoogte van de Gedeputeerde Laanweg 20 te gebruiken voor reguliere bewoning.

Op het plangebied is verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Hiermee worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Gekozen is om de gewenste ontwikkelingen in een nieuw bestemmingsplan juridisch-planologisch te regelen. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Plangebied locatie Cornelis Kuinweg 20 met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Plangebied locatie Gedeputeerde Laanweg 20 met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de vertaling van de uitgangspunten uit hoofdstuk 2, 3 en 4 naar een juridische regeling. En slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en de ontwikkeling

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling.

2.1 Planbeschrijving

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee locaties. De Cornelis Kuinweg 29 en de Geduputeerde Laanweg 20. Beide bevinden zich in het buitengebied van de gemeente Medemblik.

Cornelis Kuinweg 29

Aan de Cornelis Kuinweg 29 in Andijk is het bloembollenbedrijf Boon & Breg gevestigd. Het bedrijf is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen. De planlocatie ligt in het agrarische productiegebied ten zuiden van de bebouwde kom van Andijk.

De huidige bedrijfsbebouwing heeft een omvang van 4,05 hectare. Dit bestaat uit teeltruimtes, opkweekcellen, verwerkingsruimten, koelruimte en buitenopslag, erf en parkeren, een waterbassin, gebouwen voor huisvesting van arbeidsmigranten en andere bijbehorende functies inclusief een bedrijfswoning.

De gronden ten noorden van de bestaande bebouwing c.q ter hoogte van toekomstige uitbreiding bestaan in de huidige situatie uit akkerbouwgrond. Het plangebied grenst aan de noordkant aan een sloot en een zonnepark, aan de oostkant aan een agrarisch perceel, aan de zuidkant aan de ontsluitingsweg van de Cornelis Kuinweg en aan de westkant wordt het plangebied begrensd door een sloot.

De ontsluiting van het perceel vindt plaats via twee ontsluitingen aan de Cornelis Kuinweg. Rond de woning ligt een tuin. Figuur 2.1 geeft een bovenaanzicht van de bestaande situatie. Figuur 2.2 geeft het vooraanzicht van de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.1. Plangebied locatie Cornelis Kuinweg 29 met de luchtfoto van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0005.png"

Figuur 2.2. Vooraanzicht westkant huidige situatie (bron: Google Streetview)

Gedeputeerde Laanweg 20

Aan de Gedeputeerde Laanweg 20 in Andijk was een het bloembollenbedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is inmiddels beëindigd. De planlocatie ligt in het agrarische productiegebied ten westen van de bebouwde kom van Andijk. Op de locatie staat een bedrijfswoning met bijgebouw en daarachter stond een kas. De kas is inmiddels gesloopt. Figuur 2.3 geeft een bovenaanzicht van de voormalige situatie met daarop de kas weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0006.png"

Figuur 2.3. Plangebied locatie Gedeputeerde Laanweg 20 met de luchtfoto van de voormalige situatie (inmiddels is de kas gesloopt)

2.1.2 Gewenste situatie
2.1.2.1 Noodzaak uitbreiding

De markt in de bollenbroeierij professionaliseert steeds verder. De bedrijven vergroten in schaal en ontwikkelen zich met een focus op een vaste kring van afnemers. Dit biedt continuïteit en meer vastheid in een volatiele markt. Daarnaast biedt het een kans om dichter bij de uiteindelijke consument te staan via bijvoorbeeld "branding" van specifieke producten. Met branding wordt de focus verlegd van een inwisselbaar bulkproduct naar een specifiek product dat niet meer inwisselbaar is. Hierdoor krijgt het bedrijf meer invloed binnen de keten.

In het rapport "Verkenning bollenbroeierij Noord-Holland" wordt onderkend dat de trend is dat de schaalvergroting van deze branche voortzet zonder dat de uiteindelijke totaalproductie in gelijke tred toeneemt. Dit betekent dat grote professionele bedrijven overblijven en de kleinere bedrijven met een laag toekomstperspectief afvallen. De gezonde bedrijven moeten verder kunnen groeien. Dit heeft bovendien een groei van het aantal arbeidsplaatsen tot gevolg.

Deze ontwikkeling is ook voor het bedrijf voorzien. Om aan de (groeiende) vraag te (blijven) voldoen in de productkwaliteit en -kwantiteit die gevraagd wordt, is het noodzakelijk als bedrijf om de productiefaciliteiten te vergroten. Dit betekent een uitbreiding van de opstanden in een gebalanceerde uitbreiding, dus niet alleen verwerkingsruimte of teeltruimte, maar een optimale mix van de diverse bedrijfsonderdelen. Binnen het huidige bouwvlak is hiervoor onvoldoende ruimte.

2.1.2.2 Gefaseerde uitbreiding (Cornelis Kuingweg 29)

Het eindbeeld van het bedrijf is een volledig ingevuld bedrijfsoppervlak van 8 hectare. Dit vindt echter plaats via het organisch uitbreiden van het bedrijf. Dit proces voltrekt zich over meerdere jaren en vindt plaats in 5 fasen. De gewenste uitbreiding is schematisch weergegeven in figuur 2.4.

Ten behoeve van de uitbreiding zijn nieuwe gebouwen nodig voor zowel de bedrijfsvoering als voor de huisvesting van eigen werknemers. De goothoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 8 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 14 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0007.png"

Gewenste fasering uitbreiding

2.1.2.3 Wijzigen naar wonen (Gedeputeerde Laanweg 20)

De locatie aan de Gedeputeerde Laanweg 20 krijgt in de gewenste situatie een woonbestemming. De bestaande kas achterop het erf is imiddels gesloopt. Ook de bestaande schuur wordt gesloopt. Hier komt een nieuwe schuur van circa 300 m2 voor terug. Deze gaat als bijbehorend bouwwerk dienen. De beoogde locatie van de nieuwe schuur is hierna weergeven.

Het saneren van deze locatie is nodig in verband met het kunnen vergroten van het bouwvlak op de locatie aan de Cornelis Kuinweg 29.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0008.png"

2.1.2.4 Landschappelijke inpassing

Het plan stelt de nieuwbouw van bedrijfsgebouwen in het open landelijk gebied voor. Van belang is dat de bebouwing op een verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap.

De nieuwbouw vindt plaats achter de bestaande bebouwing; aan de noordzijde van de bestaande gebouwen. De bebouwing zal qua vormgeving, goot- en nokhoogten en materiaalgebruik aansluiten op de bestaande bebouwing.

Ten behoeve van de planontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt dat is opgenomen in bijlage 1. In het landschappelijk inpassingsplan is uitgegaan van ontwerpuitgangspunten die zijn bepaald op basis van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018, de Handreiking Ruimtelijke inpassing Bollenbroeierij het Grootslag en de analyse van het plangebied. Op basis van deze ontwerpuitgangspunten is een visie opgesteld die is vertaald naar de uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing.

2.1.2.5 Verkeer en parkeren

Op het huidige terrein zijn 37 parkeerplaatsen. Dit is ruim voldoende. Alle voertuigen kunnen op eigen terrein parkeren. Het toekomstige parkeren wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2021 van de gemeente Medemblik, met kenmerk Z-21-149392. In de eindfase zijn 74 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied is hier voldoende ruimte voor.

In de Nota parkeernormen is geen rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen door buitenlandse werknemers die gehuisvest zijn bij de werkplek. Dit terwijl werknemers die bij het bedrijf wonen lopend naar het werk gaan. Oftewel de parkeerplaats die zij gebruiken voor de woonfunctie, gebruiken zij ook als zij werken. 60 van de maximaal 90 werknemers (zie rapport van de stichting Agrarische Beoordelingscommissie van 17 mei 2022) wonen bij het bedrijf. Voor het parkeren van deze werknemers zijn de parkeernormen voor wonen dus maatgevend. Voor 1/3e van de werknemers is de parkeernorm voor werken maatgevend. In de eindsituatie zijn voor de buitenlandse werknemers 42 PP nodig, voor de overige werknemers 32 PP. In totaal komt dat neer op 74 PP.

Tabel 1: Benodigd aantal parkeerplaatsen voor de werknemers (30 van de 90 werknemers) die niet bij het bedrijf wonen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0009.png"

Tabel 2: Benodigd aantal parkeerplaatsen voor tijdelijke werknemers (60 van de 90 werknemers) die bij het bedrijf wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0010.png"

Voor de verkeersgeneratie zijn geen richtlijnen opgenomen voor agrarische bedrijven. Het bedrijf is buiten de bebouwde kom gelegen aan een erftoegangsweg, oftewel een 60km-weg. Dergelijke wegen hebben een capaciteit van 4.000-6.000mvt/etmaal. Deze weg wordt gebruikt voor de ontsluiting van de aan de weg gelegen bedrijven. Het heeft geen doorgaande functie en wordt niet gebruikt als sluiproute.

Als, ruim rekenend, elke werknemer 3 ritten per dag maakt van en naar het bedrijf, en er komen 40 vrachtwagens, tractoren en bedrijfsbusjes, dan zijn dat 350 ritten per dag. Aan deze weg zijn verder nog 2 grotere en 3 kleinere bedrijven. De weg kan de hoeveelheid verkeer ruim aan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft vanuit het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid de uitgangspunten die een directe doorwerking hebben voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het projectgebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

3.1.2 SVIR en Barro

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Conclusie

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en Omgevingsverordening NH2020

Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Omgevingsverordening NH2020.

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. In de visie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  • 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Het perceel valt in gebied vijf 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving'. In Noord-Holland is er voor een natuurlijke en vitaal landelijke omgeving een goede balans nodig tussen de agrifoodsector en de natuur- en watersystemen. De landelijke omgeving in Noord-Holland is van oudsher bepaald door het watersysteem, het landbouwkundig gebruik en de natuurgebieden. De provincie zoekt continu naar de juiste balans tussen een gezonde leefomgeving, een sterke economische ontwikkeling en robuuste natuurlijke systemen. De agrifoodsector geeft steeds vaker invulling aan de gewenste balans. Dit gebeurt door het vergroten en benutten van biodiversiteit (onder andere in de bodem), technologische ontwikkelingen, door natuur onderdeel te laten zijn van de bedrijfsvoering, efficiëntieverbetering en verbetering en vernieuwing van gewassen. Uit oogpunt van het bieden van voedselzekerheid en voedselveiligheid is een verantwoorde voedselproductie een gezamenlijke ambitie van de provincie en de sector. Verantwoord wil zeggen: onder gezonde en gecontroleerde omstandigheden. De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.

Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen.

Artikel 6.38 Zaadveredelingsconcentratiegebied (Cornelis Kuinweg 29)

Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied zaadveredelingsconcentratiegebied voorzien in agrarische bedrijven, waarbij artikel 6.33, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is. Toetsing aan artikel 6.33 volgt hierna.

Artikel 6.33 Agrarische bedrijven (Cornelis Kuinweg 29)

De omgevingsverordening geeft op grond van artikel 6.33, eerste lid, sub c mogelijkheden voor de uitbreiding van het bouwvlak van het bedrijf. Lid c geeft aan dat een van bouwperceel van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Met dit bestemmingsplan wordt een grondgebonden bedrijf met teelondersteunend glas van 8 hectare mogelijk gemaakt. Het bedrijf heeft aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces.

Ook wordt met dit bestemmingsplan de huisvesting van tijdelijke werknemers mogelijk gemaakt. Voorwaarde hierbij is dat de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel, en het een ondergeschikte functie ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft. In dit geval wordt de toekomstige bebouwing alleen mogelijk gemaakt binnen het bouwperceel. Verder is het huisvesten van de 60 beoogde werknemers een ondergeschikt functie ten opzichte van het bedrijf. De Agrarische Beoordelingscommissie geeft aan dat de vermelde aantallen arbeidsmigranten overeen komen met de loonsomgegevens. Momenteel zijn in de drukke maanden tot 90 arbeidsmigranten in dienst, in de rustigste maand daalt dat aantal naar 30. De AB-Commissie zegt hierover dat 'uitbreiding van het bouwvlak van 4 naar 8 hectare alsmede het vergunnen van de verplaatsing c.q. legalisering van de aanwezige huisvestingsvoorziening voor 60 arbeidsmigranten gewenst en noodzakelijk is voor de (toekomstige) agrarische bedrijfsvoering'. Kortom, de huisvesting is nodig voor de eigen werknemers en is daarmee ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering.

Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 6.59 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan deze nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad) een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke kwaliteit. Deze werkt door in de juridische regeling van de omgevingsverordening.

Het plangebied ligt volgens de leidraad in Polder het Grootslag. Hier is het oorspronkelijke karakter van het gebied door de ruilverkaveling verloren gegaan. De verkaveling is verdwenen en het gebied is nu relatief grootschalig van opzet. Veel sloten zijn gedempt en wegen zijn aangelegd om het gebied te ontsluiten. Samen met de nieuwe agrarische bebouwing die in omvang toeneemt, ontstaat een nieuw landschap. Dit oostelijke deel is het minst open ensemble van West-Friesland. Het verloor de grootschalige openheid door de aanleg van woongebieden, bedrijventerreinen en agrarische bebouwing en is nu matig open tot gesloten.

De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis staat in paragraaf 2.1.2.4. Daarnaast geldt dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening dienen te houden met de oorspronkelijke verkavelingsstructuren. De beoogde uitbreiding past binnen de oorspronkelijke verkavelingsstructuur.

Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Zoals beschreven in paragraaf 2.1.2.4 wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van Polder Het Grootslag.

Omzetten agrarisch naar wonen/ artikel 6.10, lid 3 (Gedeputeerde Laanweg 20)

Verder voldoet het initiatief aan artikel 6.10. In lid 3 van dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om een agrarisch bouwperceel naar wonen te wijzigen. Voorwaarde hierbij is dat ter plaatse één bedrijfswoning planologisch is toegestaan. De artikel luidt exact als volgt:

3. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan ook voorzien in functiewijziging van een stedelijke functie of van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

ter plaatse van de bestaande stedelijke functie of agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan;

  • a. de functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;
  • b. de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en
  • c. een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.

In dit geval is in het plangebied aan de Geduputeerde Laanweg 20 een bedrijfswoning toegestaan. De functiewijziging naar een woonfunctie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven ook niet beperken. Ook is hier geen sprake van. Een toelichting hiervan staat in paragraaf 4.1. Tot slot moet de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden worden gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden. In dit geval is de kas al gesloopt. Verder wordt in het bestemmingsplan een passende erfbebouwingsregeling opgesteld die afgestemd is op de huidige bebouwing. De erfbebouwingsregeling houdt in dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste zal 75,00 m² bedragen en bij afwijking het mogelijk is om de oppervlakte te vergroten naar 300 m2. Hierbij geldt wel dat het perceel groter moet zijn dan 750 m2 en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Bij een specifieke aanvraag omgevingsvergunning worden voorwaarden gemotiveerd. Op voorhand worden hierin geen belemmeringen verwacht. De functiewijziging ter hoogte van de Gedeputeerde Laanweg 20 voldoet aan artikel 6.10 lid 3.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurschets Westfriesland; een dijk van een regio

De zeven West-Friese gemeenten, waaronder de gemeente Medemblik, werken nauw samen in de regio West-Friesland. Op verschillende aspecten, waaronder ruimtelijke ordening, worden binnen de regio beleidsafspraken gemaakt. In dat kader is de Structuurschets "West-Friesland, een dijk van een regio" (vastgesteld in 2017) opgesteld. De gemeenten willen ruimte bieden aan initiatieven die de regio versterken. Hiervoor zijn vijf arrangementen geschetst: ze bevatten een samenhangende serie kansen en potenties. Het uitgangspunt is ‘ja, mits...’: de gemeenten bieden ruimte aan goede initiatieven en gaan zich inzetten om deze initiatieven realiteit te laten worden.

Voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling is arrangement (3) 'Agribusiness- landschap' van toepassing. West-Friesland is onderdeel van de Greenport Noord-Holland Noord en wil daarom ruimte bieden aan de agrarische sector. Schaalvergroting, verbreding en innovatie worden daarom geaccommodeerd. Belangrijk daarbij is echter wel de balans met de leefbaarheid, de landschappelijke kwaliteit en het watersysteem.

Conclusie

De verdere schaalvergroting en verbreding van het bedrijf past dan ook binnen de beleidsuitgangspunten van de regionale structuurschets.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het ruimtelijk beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil de komende jaren het vestigen bedrijven in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken. Met de structuurvisie haakt de gemeente aan op de bij 3.3.1 beschreven regionale structuurschets.

Specifiek voor de agribusiness is een speerpunt de schaalvergroting en verbreding van de agrarische sector. Schaalvergroting is in het gebied ten oosten van de Markerwaardweg goed denkbaar, gelet op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur. Dit gebied is in de visie dan ook aangewezen als agrarisch gebied met kassen. Het bedrijf ligt binnen het gebied waar schaalvergroting goed denkbaar is, de beoogde bedrijfsontwikkeling sluit hierbij aan.

Daarnaast wordt bij de bestaande agrarische productiesector in Het Grootslag ingezet op versterking van de aansluiting op en samenwerking met Seedvalley en Agriport. Het plangebied ligt in Het Grootslag, waarin de gemeente ruimte biedt voor productontwikkeling en nieuwe exportmarkten. De uitbreiding van het bedrijf draagt hier in positieve zin aan bij.

3.4.2 Beleid grootschalige agrarische bedrijvigheid

De gemeente heeft beleid vastgesteld (vaststellingdatum 31 januari 2019) met de voorwaarden waaronder grootschalige agrarische bedrijfsontwikkeling mogelijk is. Daarbij is een gebied aangewezen waar ruimte aanwezig is voor agrarische grondgebonden bouwvlakken groter dan 2 hectare. De provinciale Handreiking Ruimtelijke inpassing - Bollenbroeierij het Grootslag is als uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing genomen. Deze is vervolgens verwerkt in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 van de provincie Noord - Holland. Op basis van dit beleid wordt meegewerkt aan onderhavige ontwikkeling.

Op basis van dit beleid is een vergroting van het bouwvlak groter dan 4 hectare toegestaan op voorwaarde dat een ander agrarisch bouwperceel in de gemeente gesaneerd moet worden. Het maakt niet uit of dit bouwperceel binnen of buiten polder het Grootslag ligt, als de saneringslocatie maar gelegen is binnen de gemeente Medemblik. In dit geval wordt het bouwvlak op het perceel aan de Gedupteerde Laanweg 20 gesaneerd.

3.4.3 Duurzaam Medemblik

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.

Medemblik is (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid wordt mede bepaald door duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Medemblik heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst. Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: de dorpskernen worden ingericht zodat het energieverbruik vermindert en de CO2-uitstoot wordt beperkt. De structuurvisie biedt voorstellen om de dorpskernen fysiek en sociaal te verduurzamen.

Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een EPC 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving. De gemeente Medemblik neemt projectontwikkelaars mee in de transitie naar energieneutraal bouwen. Om ontwikkelaars te informeren en te stimuleren zijn diverse opties mogelijk. Op de website van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord staat een aantal links naar websites die de ontwikkelaar of initiatiefnemer helpen bij het maken van hun keuze in duurzaam bouwen.

Het bedrijf heeft verduurzaming hoog in het vaandel staan. Het bedrijf heeft een teeltsysteem waarbij 100% word gerecirculeerd. Tevens is geïnvesteerd in een WKO installatie met bronnen voor warmte en koude opslag. Hierdoor is het gasverbruik genivelleerd. Op termijn wil het bedrijf aardgasloos opereren. Hiervoor is wel meer elektriciteit nodig. Dit wordt in de huidige situatie opgewerkt met circa 2500 zonnepanelen. Verder is het bedrijf aan het inventariseren of het een volgende stap kan maken in bijvoorbeeld de vorm van een accu voor de opslag van stroom. Tevens kan die dan meteen een stabilisator zijn voor het stroomnet in de omgeving. Naast duurzame opwekking is het bedrijf continue de bestaande processen aan het finetunen. Recentelijk hebben is de energiebehoefte van het droogproces ten behoeve van de bollen gehalveerd door implementatie van een nieuw (zelf ontwikkeld) droogproces en software.

3.4.4 Beleidsregels huisvesting buitenlandse werknemers gemeente Medemblik

De gemeente heeft op 9 september 2021 beleid vastgesteld voor de huisvesting van buitenlandse werknemers in zijn gemeente. In het beleid staan voorwaarden die voor alle vormen van huisvesting gelden. Ook staan er voorwaarden in voor huisvesting bij agrarische bedrijven.

Huisvesting bij agrarische bedrijven

Hiermee wordt tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers in een bestaande tweede bedrijfs- woning of in een ander hiervoor bedoeld gebouw binnen het bouwvlak, bij een agrarisch bedrijf bedoeld. Per agrarisch bedrijf is short- en mid-stay huisvesting van maximaal 60 buitenlandse werknemers toegestaan, waarvan maximaal 8 werknemers in een bestaande tweede bedrijfswoning gehuisvest mogen zijn.

Uit de in 2019 uitgevoerde beleidsevaluatie kwam naar voren dat de behoefte aan huisvestingsplekken bij veel agrarische bedrijven groter is, dan op basis van het beleid is toegestaan. Eén van de aanbevelingen uit de evaluatie is om de huisvesting bij agrarische bedrijven te verruimen (50 huisvestingsplekken of meer). Gesprekken die in het kader van het opstellen van dit beleid hebben plaatsgevonden, bevestigen dit beeld. Dit is de reden dat het maximum aantal te huisvesten werknemers in dit beleid is verhoogd naar 60, waarbij het maximum afhankelijk is gesteld van een aantal (ruimtelijke) randvoorwaarden.

De gemeente vraagt, op basis van door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsgegevens, advies van de agrarische beoordelingscommissie. Deze commissie bekijkt de (tijdelijke) arbeidsbehoefte van het betreffende bedrijf, en beoordeelt hoeveel huisvestingsplekken het bedrijf nodig heeft voor het agrarisch,productieproces. De buitenlandse werknemers maken onderdeel uit van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse. De huisvesting is daarmee ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering. Daarnaast zijn de ligging binnen het agrarisch bouwperceel, de landschappelijke inpassing en parkeergelegenheid op eigen terrein van invloed op het aantal huisvestingsplekken. Het maximale aantal te realiseren huisvestingsplekken kan dus per agrarisch bedrijf verschillen.

Met dit bestemmingsplan wordt huisvesting van maximaal 60 buitenlandse werknemers mogelijk gemaakt. De gebouwen worden binnen het bouwvlak mogelijk gemaakt. De buitenlandse werknemers maken deel uit van de agarische bedrijfsvoering ter plaatse. De huisvesting is daarmee ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

“Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“

De definitie van een gemengd gebied is:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“

De achterliggende geluidnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Geluidnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/rustige buitengebied en gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)   Maximale geluidniveaus (LAmax)  
  rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied   rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied  
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)  
45 dB(A)   50 dB(A)   65 dB(A)   70 dB(A)  
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)  
40 dB(A)   45 dB(A)   60 dB(A)   65 dB(A)  
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)  
35 dB(A)   40 dB(A)   55 dB(A)   60 dB(A)  

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

stap 1: indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;

stap 2: indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/65 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);

stap 3: indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

Een akker- of tuinbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt in een "rustige woonomgeving/rustig buitengebied". Gezien de definities kan de omgeving van het bedrijf worden gezien als "Gemengd gebied", zodat de richtafstand met één stap kan worden verlaagd naar 10 meter.

De uitbreiding van het bouwvlak, met de daarbij behorende bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van het agrarisch grondgebonden bedrijf aan de Cornelis Kuinweg 29, vindt plaats op meer dan 10 meter vanaf de bestemmingsgrens tot de meest dichtbij gelegen bedrijfswoning aan de Cornelis Kuinweg 26. De afstand tot het huidige bouwvlak bedraagt al meer dan 30 meter. De uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats achter het reeds bestaande bouwvlak, waarmee de bestaande afstand gehandhaafd blijft. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Andere woningen van derden in de directe omgeving (met bijbehorende bestemmingen) bevinden zich op een afstand van meer dan 10 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Cornelis Kuinweg 29.

De bestemming op de Gedeputeerde Laanweg 20 wordt gewijzigd naar de bestemming Wonen. Aan de Gedeputeerde Laanweg 19 is een tuinbouwbedrijf uit milieucategorie 2 gevestigd. De afstand van de woning tot het bedrijf bedraagt ruim 50 meter. Andere bedrijven, zoals het tuinbouwbedrijf aan de Gerrit de Vriesweg 12, bevinden zich op een afstand van meer dan 30 meter van de woning aan de Gedeputeerde Laanweg 20.

Aanvullend geldt dat het agrarisch bedrijf voor wat betreft geluid (maatgevend aspect bij de milieuzonering) valt onder de werking van het Activiteitenbesluit (agrarisch). De milieuregels uit het Activiteitenbesluit zijn rechtstreeks werkend en gelden zowel voor de bestaande situatie als de nieuwe situatie. De grenswaarde voor agrarische inrichtingen bedraagt 45 dB(A) als etmaalwaarde. Dit is 5 dB lager dan de VNG-richtwaarde voor "Gemengd gebied", zodat er sprake zal zijn van een blijvend goed woon- en leefklimaat, passend bij het gebiedstype.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 53 dB in het buitengebied.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies voorgesteld. Het is daarom niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan geluidszones rondom wegen.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

4.3.1 Digitale watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is de ligging van het plangebied grenzend aan een primaire watergang. Het betreft de watergang langs de oost -en westzijde van het plangebied. Daarnaast raakt het plangebied de kadastrale eigendommen van het HHNK. Het watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 5, dit bevat een automatisch gegenereerd concept-advies. Vervolgens heeft het waterschap op 31 augustus 2022 een wateradvies afgegeven. Zie bijlage 6. Dit wateradvies is in deze paragraaf verwerkt.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2022-2027) opgesteld. In het Waterprogramma 2022-2027 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast is de Keur van toepassing. In de Keur staan de regels die het hoogheemraadschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale en Europese wetgeving en de beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning.

Ten behoeve van gezond water staan regels opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Gezond water is schaars. Daarom is op Europees niveau afgesproken dat de kwaliteit van het grondwater en het water van sloten, plassen en vaarten moet verbeteren. Deze afspraken zijn opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Waterkwantiteit

De initiatiefnemer van het ruimtelijke plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m² geldt het volgende: Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,31 meter, die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een gemaalcapaciteit van 18,3 millimeter per dag, een drooglegging van 1,30 meter, het gebruik van een gescheiden rioolstelsel en als grondsoort klei. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 12% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt.

Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van meer dan 2.000 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan dit leiden tot ongewenste peilstijgingen en zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

Over de uitvoering ten behoeve van de benodigde watercompensatie heeft de ontwikkelaar een overleg gehad met het waterschap. Uitgangspunt is dat er op een juiste wijze wordt gecompenseerd om de versnelde afstroming als gevolg van het toegenomen verhard oppervlak op te kunnen vangen. De erfverharding moet gecompenseerd door vergroten van het oppervlaktewater en de bebouwing mag gecompenseerd worden in een bassin. Dit is een vorm van alternatieve waterberging. Er wordt niet gecompenseerd in vierkante meters, maar in kubieke meters. Nadere informatie over de watercompensatie is opgenomen in bijlage 13. In figuur 4.1 is een overzicht van de huidige en toekomstige verharding te zien. Zoals gezegd wordt er middels een tweetal waterbassins gecompenseerd. Het linker bassin is compensatie voor de gehele bestaande bebouwing, inclusief fase 4 (fase 4 is namelijk herbouw). Het rechter bassin is compensatie voor de gehele nieuwbouw, fase 1, 2, 3 en 5. De compensatieregels voor alternatieve waterberging is als volgt: Per vierkante meter verhardingstoename dient 69 mm berging gecompenseerd te worden te zijn in het plangebied. De compensatie-eis [m3] bedraagt verhardingstoename [m2] * 0.069 [m]. De uitkomst van de rekensom is te vinden in figuur 4.1. Er dient 1.726 m3 gecompenseerd te worden middels een waterbassin. In figuur 4.2 is een doorsnede van het bassin opgenomen inclusief een detail van de overstort (afvoerpijp). Hiermee wordt aangesloten bij de beleidsregels 'Beleidsregels ’Compensatie verhardingstoename’ en ’Alternatieve vormen van waterberging’ van het HHNK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0011.png"

Figuur 4.1 Overzicht bestaande en toekomstige verharding

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0012.png"

Figuur 4.2 Doorsnede bassin en detail overstort

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0013.png"

Figuur 4.3 Locatie waterbassins aan de noordwest kant van het plangebied

Waterkwaliteit

Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden worden. Op het erf worden logiesverblijven achter op het erf gebouwd. Met de ingang van de omgevingswet treedt ook de waterschapsverordening van het waterschap in werking. Hiermee veranderen de regels rondom het gebruik van IBA's bij accomodatievoorzieningen. Lozingen op secundaire en tertaire watergangen zijn niet langer toegestaan, bij primaire watergangen alleen met een ontheffing. Daarom dient voor de nieuwe verblijfsaccomodatie afgevoerd te worden per as (opslaan en afvoeren naar de RWZI). Ook bestaande accommodatie dient over te gaan op deze nieuwe regels, daarvoor geldt een overgangstermijn van twee jaar per 1 januari 2023.

Het uitbreiden van bedrijfsbebouwing duidt er op dat de agrarische bedrijfsactiviteiten op deze locatie worden geïntensiveerd. Het waterschap wijst erop dat deze bedrijfsactiviteiten gebonden zijn aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit. Ervaring van het waterschap is dat door een goede inrichting van het erf veel waterkwaliteitsproblemen kunnen worden voorkomen.

Het hoogheemraadschap heeft als bevoegd gezag ook een toezicht en handhavende taak voor agrarische activiteiten op het erf. Om het belang van een schoon erf te onderstrepen treedt het HHNK met de initiatiefnemer in overleg over de inrichting van het erf. Een toetsing van de inrichting kan desinvesteringen, problemen met de waterkwaliteit en daaruit volgende boetes voor de toekomst wellicht voorkomen.

Het hemelwater kan direct afgekoppeld worden naar de watergangen in de directe omgeving van het plangebied. Nieuwe watergangen of verbreden van watergangen zijn omgevingsvergunningsplichtig en mogen geen schade toebrengen aan het cultuurhistorische verkavelingspatroon. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt hier rekening meegehouden en tevens wordt de benodigde vergunningen hiervoor aangevraagd, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden die hiervoor gelden.

Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Met betrekking tot het afstromend hemelwater raadt HHNK aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Indien uit architectonische overwegingen gekozen wordt voor toepassing van dergelijke materialen kan een zuiverende voorziening noodzakelijk zijn. Van het gebruik van deze materialen is geen sprake.

In het plangebied is reeds een bestaande logiesverblijf aanwezig. Hiervoor is een Melding Activiteitenbesluit nodig. Met de ingang van de omgevingswet treedt ook de waterschapsverordening van het waterschap in werking. Hiermee veranderen de regels rondom het gebruik van IBA's bij accomodatievoorzieningen. Lozingen op secundaire en tertaire watergangen zijn niet langer toegestaan, bij primaire watergangen alleen met een ontheffing. Daarom dient voor de nieuwe verblijfsaccomodatie afgevoerd te worden per as (opslaan en afvoeren naar de RWZI). Ook bestaande accommodatie dient over te gaan op deze nieuwe regels, daarvoor geldt een overgangstermijn van twee jaar per 1 januari 2021. Hier kan uitvoering aangegeven worden. Afvalwater wordt per as afgevoerd.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het perceel voor de uitbreiding betreft gronden die in de huidige situatie agrarisch in gebruik zijn. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning is een bodemonderzoek nodig. Vanwege het agrarische grondgebruik is de verwachting dat de bodem geschikt is voor de toekomstige functie.

Over het algemeen is de grond in het plangebied altijd toepasbaar voor hergebruik. In een geval wordt specifiek hergebruik voor de klasse industrie aangegeven en in een geval voor de klasse wonen. De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (ODNHN) heeft de toetsende en handhavende taak als het gaat om het (her)gebruik van de bodem. Zij zijn hiervoor het bevoegd gezag. De omgevingsdienst heeft daarom een advies gegeven. Verder is voor de ontwikkeling, op de locatie Cornelis Kuinweg 29, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 7 toegevoegd. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Verder blijkt dat de (water) bodem uit de watergang kan worden toegepast op de aangrenzende landbodem. Dit wordt bevestigd in het advies van de ODNHN d.d. 15 december 2022 (zie bijlage 8).

Het advies van de ODNHN is als volgt:

Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de Regio West Friesland (2016) zijn beide locaties ingedeeld in deelgebied B5/O5, “Buitengebied”. De kwaliteit van de boven- en ondergrond op onverdachte locaties is hier gemiddeld gelijk aan klasse Landbouw en Natuur.


Bij een bodemonderzoek uit 1995 op een klein deel van de locatie Cornelis Kuinweg 29 zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen.


In het historisch bodembestand is vermeld dat op beide locaties een ondergrondse dieseltank aanwezig is of is geweest. Verder is nog in het bodemsysteem van de omgevingsdienst vermeld dat bij de Gedeputeerde laanweg 20 een tank illegaal is verwijderd.

Uit bestudering van (historisch) kaartmateriaal op topotijdreis blijkt dat beide locaties gedempte sloten aanwezig zijn. Dergelijke sloten zijn verdachte locatie omdat ze gedempt kunnen zijn met bodemvreemd materiaal. Verder blijkt er bij de Gedeputeerde Laanweg 20 een bijgebouw is afgedekte met asbestverdacht plaatmateriaal. Verder is bij de Gedeputeerde Laanweg 20 ook een kas aanwezig Door voornoemde activiteiten is de bodem verdacht op bestrijdingsmiddelen en asbest.

Ook voor de Gedeputeerde Laanweg 20 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 9 toegevoegd. Er zijn geringe concentraties verontreinigingen aangetroffen. Echter deze zijn dermate gering, dat geen aanleiding is tot het uitvoeren van nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein, de geplande bestemmingswijziging en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.

4.5 Archeologie

Voor het aspect archeologie is de Erfgoedwet van toepassing. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Archeologie West-Friesland heeft voor de gemeente Medemblik een beleidskaart archeologie opgesteld. Op de beleidskaart archeologie zijn de meest recente gegevens verwerkt. De beleidskaart archeologie van de gemeente Medemblik is op 28 februari 2019 vastgesteld.

Ten behoeve de uitbreiding van de bedrijfsruimte op het perceel is Archeologie West-Friesland om advies gevraagd. Het advies is als bijlage 4.5 opgenomen en luidt als volgt:

Het staat in de planning om het agrarisch bouwvlak aan de Cornelis Kuinweg 29 in Andijk te vergroten naar ca. 8 ha. Binnen het nieuwe bouwvlak worden units geplaatst en kassen, een logiesgebouw en bedrijfsruimten gebouwd. De geplande ingrepen zullen de vrijstellingsgrenzen uit het bestemmingsplan (500 m2 met een dieptegrens van 40 cm) en de beleidskaart archeologie (1.000 m2 en 2.500 m2) overschrijden.


Binnen het plangebied Cornelis Kuinweg 29 geldt een lage verwachting voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op basis van de geologische en archeologische bronnen geldt in principe een hoge tot middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Eventueel aanwezige sporen uit de Bronstijd bevinden zich direct onder de bouwvoor. Een deel van het plangebied zal zijn verstoord door de aanleg van de waterleiding. Daarnaast is het bodemarchief mogelijk in zekere mate verstoord geraakt door toedoen van de ruilverkaveling en latere werkzaamheden.

Ter plaatste van de reeds gerealiseerde bedrijfsruimte (fase 0) is de archeologische verwachting naar beneden bijgesteld. Op basis van een veldtoets is geconcludeerd dat hier vanwege te natte omstandigheden waarschijnlijk geen bewoning mogelijk is geweest in de Bronstijd.

Voor de beoogde ontwikkelingen wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Ter hoogte van de te realiseren bedrijfsruimten in fase 4 zijn nu nog schuurkassen aanwezig. Naar verwachting zal de bouw van de schuurkassen de bodem niet ingrijpend hebben verstoord. Aangezien voor de te realiseren bedrijfsruimte nog geen definitief plan beschikbaar is, is het momenteel niet mogelijk een eenduidig advies uit te dragen. De archeologie-vriendelijkheid van het plan kan pas worden beoordeeld als bekend is hoe precies gefundeerd gaat worden en hoe ver de palen uit elkaar komen te staan. Zodra meer gegevens beschikbaar zijn over de bouwplannen, dienen deze te worden voorgelegd aan Archeologie West-Friesland (anne.de.groot@hoorn.nl / c.soonius@hoorn.nl). Hierna zal een aanvullend advies worden opgesteld.

4.6 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Daar de verkavelingsstructuur ongewijzigd blijven, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt zowel de bescherming van natuurgebieden als de bescherming van soorten en hun verblijfsplaatsen. De provinciale verordening wijst beschermde gebieden aan die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Weidevogelleefgebieden.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Natura 2000-gebieden liggen op grote afstand. Het dichtstbijzijnde gebied, het IJsselmeer, ligt op ongeveer 2,5 kilometer. Op ruim 1.200 meter ten zuiden van het plangebied ligt wel een gebied dat deel uitmaakt van het NNN.

Het plangebied ligt op meer dan 1,6 (locatie Gedeputeerde Laanweg 20) en 1,8 (locatie Cornelis Kuinweg) kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het IJsselmeer. Gezien de grote afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden geen negatieve gevolgen verwacht van de plannen. Deze conclusie is eveneens van toepassing op de NNN-gebieden en weidevogel(leef)gebieden. Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Het gebied is ook niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Ook ligt het plangebied niet binnen het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL).

Met betrekking tot de uitvoering van het ruimtelijk plan is het van belang om na te gaan of stikstofdepositie een knelpunt kan vormen voor het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. Om te kunnen bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt zijn met AERIUS Calculator berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie in zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Hierbij is een uitsplitsing gemaakt tussen de ontwikkelingen aan de Cornelis Kuinweg 29 en aan de Gedeputeerde Laanweg 20. Ook is de ontwikkeling van beide percelen gezamenlijk doorgerekend. Het onderzoek, inclusief de berekeningen zijn als bijlage 2 en 3 toegevoegd.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

4.7.2 Soortenbescherming

Voor de gewenste ontwikkelingen moeten meerdere werkzaamheden worden uitgevoerd die mogelijk een effect hebben op beschermde soorten. Het is daarbij eerst van belang om te achterhalen of er sprake is van beschermde soorten in het plangebied. Dit is in ook een verkennend onderzoek onderzocht.

Voor de ontwikkeling, aan de Cornelis Cuinweg, is een ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten uitgevoerd. Deze is als bijlage 4 toegevoegd. Gezien de aard en omvang van de beoogde plannen zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten en/of gebieden in de omgeving te verwachten. Ten alle tijden dient rekening gehouden te worden met de Algemene Zorgplicht.

Voor de Gedeputeerde Laanweg geldt dat ook bij ingrepen, zoals het bouwen van een nieuwe schuur, rekening gehouden worden met de verbodsbepalingen (en zorgplicht) van de Wet natuurbescherming. Op dit moment vinden daar geen fysieke ingrepen plaats, maar als hier sprake is van bouwen, dan wordt op dat moment een quickscan flora en fauna uitgevoerd ten behoeve van de omgevingsvergunning. Hiermee zal dan voldaan kunnen worden aan de indieningsvereiste m.b.t. het nagaan of er strijdigheid is met de Wnb.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied zich niet binnen het invloedgebied van risicovolle inrichtingen of vervoersroutes van gevaarlijke stoffen bevindt. Er worden ook geen risicovolle activiteiten of kwetsbare objecten voorgesteld.

Vanuit de externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Regeling Niet in betekenende mate

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Op grond van de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate (Nibm)” vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De uitbreiding zal een beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Daarnaast nemen de verkeersbewegingen ter hoogte van de Gedeputeerde Laanweg 20, als gevolg van het saneren van deze locatie, af. Per saldo is dan ook geen sprake van een toename aan verkeersbewegingen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen of hoogspanningsleidingtracé. Wel loopt door het plangebied een waterleiding.

In principe is bouwen binnen deze bestemming niet toegestaan. Met een omgevingsvergunning is dit wel mogelijk. Wel moet hierbij aangetoond worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

4.11 Duurzame energie

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder milieu kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Realisatie van nieuwbouw, zo ook voorliggend planvoornemen, biedt kansen voor duurzaamheid.

Het bedrijf heeft verduurzaming hoog in het vaandel staan. Het bedrijf heeft een teeltsysteem waarbij 100% word gerecirculeerd. Tevens is geïnvesteerd in een WKO installatie met bronnen voor warmte en koude opslag. Hierdoor is het gasverbruik genivelleerd. Op termijn wil het bedrijf aardgasloos opereren. Hiervoor is wel meer elektriciteit nodig. Dit wordt in de huidige situatie opgewerkt met circa 2500 zonnepanelen. Verder is het bedrijf aan het inventariseren of het een volgende stap kan maken in bijvoorbeeld de vorm van een accu voor de opslag van stroom. Tevens kan die dan meteen een stabilisator zijn voor het stroomnet in de omgeving. Naast duurzame opwekking is het bedrijf continue de bestaande processen aan het finetunen. Recentelijk is de energiebehoefte van het droogproces ten behoeve van de bollen gehalveerd door implementatie van een nieuw (zelf ontwikkeld) droogproces en software. Het bedrijf tracht hiermee bij te dragen aan het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik.

4.12 Spuitzones

Toetsingskader

Ruimtelijk spoor

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt uitgegaan van een spuitzone tussen gevoelige bestemmingen en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Er bestaan geen wettelijke bepalingen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen percelen waarin met gewasbeschermingsmiddelen kan worden gespoten en nabijgelegen gevoelige functies. Uit de algemene jurisprudentielijn van de Raad van State blijkt dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in algemene zin niet onredelijk wordt geacht. Het gaat hierbij met name om gewasbeschermingsmiddelen die bij de fruit- en bollenteelt worden gebruikt waarbij sprake is van een hoge mate aan drift (het verwaaien van spuitvloeistof tijdens de toediening van gewasbeschermingsmiddelen). Voorbeelden hiervan zijn appel- en lelieteelt. Hierbij wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens: vanaf de bestemming die het telen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk maakt tot aan de grens van de bestemming die de woning(en) mogelijk maakt.

Om te volstaan met een geringere afstand dan 50 meter kon hiervoor tot oktober 2022 specifiek onderzoek worden uitgevoerd. In oktober 2022 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan waarbij de laatst overgebleven rekenmethodiek voor het berekenen van een kortere afstand dan de 50 meter spuitzone tot een gevoelige bestemming juridisch niet houdbaar is gebleken.

Zonder geschikte rekenmethodiek ligt de enige mogelijkheid in het beargumenteren waarom een ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De gemeente dient daarbij een afweging te maken dat zij het aannemelijk vindt dat de kans op schade door gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk wordt geminimaliseerd en voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. Maatwerk is hierbij noodzakelijk.

Milieuspoor

Voor agrarische bedrijven en tuinbouwbedrijven geldt dat zij op grond van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rekening dienen te houden met voorwaarden en beperkingen. Daarbij gaat het onder meer om het volgende:

  • bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht dient een techniek te worden gebruikt met een driftreductie* van minimaal 75% (ten opzicht van een vastgelegde referentietechniek);
  • een oppervlaktewaterlichaam. De minimumafstand tot een oppervlaktewaterlichaam is afhankelijk van het soort gewas en overige aspecten waaronder de mate van driftreductie.

Toetsing

Cornelis Kuinweg 29

In het kader van de ontwikkeling van de bollenbroeierijsector moet worden ingespeeld op veranderingen in markt. Het bedrijf aan de Cornelis Kuinweg 29 ontwikkelt zich door waarbij het eindbeeld van het bedrijf een volledig ingevuld bedrijfsoppervlak is van 8 hectare. Dit vindt plaats via het organisch uitbreiden van het bedrijf. Dit proces voltrekt zich over meerdere jaren en vindt plaats in 5 fasen. De eerste fase betreft de legalisatie van de bestaande (tijdelijke) logiesunits (voor een maximale periode van 15 jaar) en de derde fase betreft de bouw van een permanent logiesverblijf voor circa 60 personen. Deze fasen hebben betrekking op de realisatie van een (drift) gevoelige functie, omdat een logiesgebouw in het kader van ruimtelijke ordening een gevoelige functie is die bescherming tegen de drift van gewasbeschermingsmiddelen behoeft.

De gronden rondom het planperceel aan de Cornelis Kuinweg 29 hebben in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming. In het bestemmingsplan is aangegeven dat agrarische gronden, tenzij aangeduid, niet mogen worden gebruikt ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen en sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt en overige opgaande meerjarige teeltvormen. In voorliggend bestemmingsplan blijft de bestemming 'agrarisch'. Hier is de permanente teelt van bloembollen en sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt en overige opgaande meerjarige teeltvormen niet toegestaan. Dit betekent dat hoge drift niet plaatsvindt in de nabijheid van de planontwikkeling. De gewassen worden in neerwaartse richting bespoten met een maximale afstand van 50 centimeter tot het gewas.

In figuur 4.1 zijn de gewassen die de afgelopen jaren zijn geteeld op de omliggende gronden weergegeven. Hieruit blijkt dat op een aantal aangrenzende percelen wel teelt van tulpen heeft plaatsgevonden. Dit gewas mag niet jaarlijks worden geteeld, vanwege de regels in het bestemmingsplan. Intensieve toepassing van gewasbeschermingsmiddelen zoals bij gewassen als bloembollen is dus niet structureel aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0014.jpg"

Figuur 4.1 Teelt gewassen rondom Cornelis Kuinweg 29

De bestaande logiesunits zijn op circa 65 meter gelegen van de watergang aan de westzijde van het planperceel. Voor deze fase vormt het aspect spuitzonering geen belemmering. Het nieuw te bouwen logiesverblijf in fase 3 is gelegen tussen de logiesunits uit fase 1 en de westelijk gelegen watergang. De afstand tussen het woonverblijf en de watergang is circa 41 meter. De watergang is circa 9 meter breed. Dit betekent dat voldaan wordt aan de afstand van 50 meter tussen het logiesverblijf en het westelijk gelegen agrarisch perceel. Op dat perceel mogen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Afhankelijk van het gewas dient de agrariër conform Kaderrichtlijn Water een afstand van de teelt tot de watergang aan te houden. Hierdoor wordt de afstand tussen het woonverblijf en het gedeelte van het agrarisch perceel waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast nog groter. Dit betekent dat voor de ontwikkeling van het logiesverblijf van fase 3 sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat in het kader van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Gedeputeerde Laanweg 20

Voor de Gedeputeerde Laanweg 20 is sprake van een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. De woonfunctie was al aanwezig, maar dan als bedrijfswoning. De woning zal nu als reguliere woning worden gebruikt. Een woning is in het kader van ruimtelijke ordening een gevoelige functie die bescherming tegen de drift van gewasbeschermingsmiddelen behoeft. Dit is van toepassing voor een reguliere woning, maar ook voor een bedrijfswoning voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door derden. Het agrarisch bedrijf wordt met deze bestemmingswijziginging dan ook niet verder beperkt in zijn bedrijfsvoering.

De gronden rondom het planperceel aan de Gedeputeerde Laanweg 20 hebben in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming. In het bestemmingsplan is aangegeven dat agrarische gronden, tenzij aangeduid, niet mogen worden gebruikt ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen en sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt en overige opgaande meerjarige teeltvormen. In onderhavig bestemmingsplan dat voor de beoogde ontwikkeling aan de Gedeputeerde Laanweg 20 is opgesteld blijft de bestemming van het planperceel deels 'Agrarisch' en krijgt een deel van het planperceel de bestemming 'Wonen'. Binnen de agrarische bestemming is de permanente teelt van bloembollen en sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt en overige opgaande meerjarige teeltvormen niet toegestaan. Dit betekent dat hoge drift en intensieve toepassing van gewasbeschermingsmiddelen niet permanent plaatsvinden in de nabijheid van de woonbestemming.

In figuur 4.2 zijn de gewassen die de afgelopen jaren zijn geteeld op deze gronden weergegeven. Hieruit blijkt dat op een aantal aangrenzende percelen wel teelt van lelies heeft plaatsgevonden. Dit gewas mag niet jaarlijks worden geteeld, vanwege de regels in het bestemmingsplan. Intensieve toepassing van gewasbeschermingsmiddelen zoals bij gewassen als bloembollen is dus niet structureel aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.20220754-VA01_0015.jpg"

Figuur 4.2 Teelt gewassen rondom Gedeputeerde Laanweg 20

De woonbestemming grenst aan de noordoost en zuidoost zijde aan de agrarische bestemming, waarbij de afstand van de woning tot aan het noordoostelijk gelegen akkerbouwperceel circa 25 meter is. Dit betekent dat er maatregelen noodzakelijk zijn voor een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. Ondanks dat de overheersende windrichting west/zuidwest is en dat bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen moet worden voldaan aan de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit zoals onder andere maximale windsnelheid (5 m/s) is aan de oostzijde van het planperceel een voorwaardelijke verplichting voor een dichtbegroeide groenblijvende haag opgenomen in dit bestemmingsplan. Door deze haag langs de perceelsgrens vanaf de woning tot aan de achterliggende bebouwing te planten kan op deze manier een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

De woning in het planperceel is op circa 100 meter afstand gelegen van het zuidoostelijk gelegen akkerbouwperceel. Bovendien is ten zuiden van de woning een schuur gesitueerd welke een barrière vormt. Aan zuidoostelijke zijde is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het noordwestelijk gelegen agrarisch perceel ligt ten noorden van de Gedeputeerde Laanweg. De afstand van de woonbestemming tot de agrarische bestemming is 15 meter, maar de afstand van de woning tot aan het agrarisch perceel is circa 40 meter. Gezien onder andere deze afstand, de overheersende windrichting en de teeltvorm kan hier worden gesteld dat aan deze kant sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Aan de zuidwestkant van het planperceel is een watergang gelegen van ruim 30 meter. Bovendien is er nog een teeltvrije zone langs de watergang, omdat de agrariër conform Kaderrichtlijn Water een (gewasbepalende) afstand van de teelt tot de watergang dient te houden. Bovendien moet de agrariër bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voldoen aan de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit. In de huidige situatie is de afstand van de teelt van het gewas tot de woonbestemming bijna 40 meter. De afstand van het agrarisch perceel tot de woning is geen 50 meter. Gezien de heersende windrichting is er ten behoeve van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van driftwerende beplanting (dichte groenblijvende haag) van 1,5 meter hoogte. Gezien het gebruik van de omliggende agrarische percelen, waarbij de gewassen neerwaarts worden bespoten volstaat deze hoogte. Bovendien bestaat de westzijde van het woonperceel uit een groenstrook met bomen. De beplanting zal langs de woning en de tuin tot aan de achterliggende schuur moeten worden aangelegd.

Met dit bestemmingsplan worden de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende agrarische gronden aan de planpercelen niet beperkt, omdat met de bedrijfsvoering in de huidige situatie al rekening gehouden moet worden met de milieugevoelige functies die reeds aanwezig zijn. Bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen moet altijd driftarme apparatuur worden gebruikt. Daarnaast worden vanuit het activiteitenbesluit eisen gesteld aan de voorwaarden van toepassing (onder andere windkracht). Bovendien dragen nieuwe driftreducerende spuittechnieken bij aan verbeteringen op het gebied het gebied van milieu, waterkwaliteit, voedselzekerheid, menselijke gezondheid en arbeidsomstandigheden.

Aan de Cornelis Kuinweg 29 is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat in het kader van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met de driftwerende beplanting zoals die als voorwaardelijke verplichting is opgenomen is ook aan de Gedeputeerde Laanweg 20 sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat in het kader van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in het plangebied voorkomen. De uitgangspunten voor deze bestemmingen zijn beschreven in de voorgaande hoofdstukken.

5.2.1 Agrarisch

De bestaande bestemming 'Agrarisch', ter hoogte van de locatie Cornelis Kuinweg 29, blijft ook in dit bestemmingsplan van toepassing in het plangebied. Het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf' wordt daaraan toegevoegd tot de gewenste 8 hectare aansluitend op het bestaande bouwvlak met dezelfde aanduiding. Op deze wijze kan de gewenste bedrijfsuitbreiding plaatsvinden.

Voor de regels bij deze bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Medemblik. De regels van het plan Buitengebied en daarop volgende wijzigingen zijn als basis overgenomen en waar nodig aangepast op de specifieke ontwikkeling.

5.2.2 Wonen

Ter hoogte van de locatie Geduputeerde Laanweg 20 vervalt de bestemming 'Agrarisch' inclusief de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf' alsmede het bouwvlak. De gronden krijgen de bestemming Wonen. De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 75,00 m² bedragen en bij afwijking het mogelijk is om de oppervlakte te vergroten naar 300 m2. Hierbij geldt wel dat het perceel groter moet zijn dan 750 m2 en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Bij een specifieke aanvraag omgevingsvergunning worden voorwaarden gemotiveerd.

5.2.3 Waarde - Archeologie 3

Voor werken en werkzaamheden groter dan 500 m2 is een nader onderzoek nodig. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming Waarde - Archeologie 3' opgenomen. De bestemmingsregels van dezelfde bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied zijn hiervoor overgenomen. De oppervlakte voor de onderzoeksgrens daarbij is dat sprake moet zijn van een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld.

5.2.4 Leiding - Water

Door het plangebied loopt een waterleiding. Deze is bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. In principe is bouwen binnen deze bestemming niet toegestaan. Met een omgevingsvergunning is dit wel mogelijk. Wel moet hierbij aangetoond worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

5.2.5 Voorwaardelijke verplichting

Binnen een maand na vaststelling van het bestemmingsplan dient ten behoeve van een verantwoord woon- en leefklimaat een driftwerende groenblijvende haag te worden aangeplant en in stand worden gehouden met een minimale hoogte van 1,50 meter conform het gestelde in paragraaf 4.12 van de toelichting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan kan worden aangetoond door het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. In dat kader doorloopt dit bestemmingsplan de hierna beschreven stappen.

6.1.1 Wettelijk overleg

Op basis van de Inspraakverordening is geen inspraak doorlopen. Wel is het concept bestemmingsplan overlegd met de betrokken overlegpartners. De provincie Noord - Holland, Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, Archeologie West-Friesland, waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier én de Veiligheidsregio hebben in dit kader gereageerd. De verschillende reacties zijn, waar nodig, verwerkt in de toelichting. Het advies van de veiligheidsregio wordt in de vergunningsprocedure opgevolgd. Verder is het begrip 1.15 bassin: in de regels aangepast volgens het advies van het waterschap én is de bestemming Wonen aangepast overeenkomstig de bestemming Wonen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Verder is het bouwvlak aan de oost -en westkant aangepast in die zin dat er geen sprake meer is van een verdere uitbreiding in oostelijke -en westelijke richting. Dit conform de overlegreactie van de provincie. Ook is de regeling van de bestemming Wonen ter hoogte van de locatie Gedeputeerde Laanweg 20 aangepast. O.a. een regeling is opgenomen die aangeeft dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens tenminste 11 meter bedraagt. Dit overeenkomstig de afstand van de huidige schuur op het perceel.

De resultaten hiervan worden in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft daarop gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is niet gebruikt gemaakt. Wel zijn aanvullende adviezen van het waterschap en Omgevingsdienst Noord-Holland Noord ontvangen. Deze zijn door de gemeente samengevat en beantwoord in een reactienota. Zie daarvoor bijlage 14. De reactie van het waterschap is verwerkt in de waterparagraaf. De reactie van de Omgevingsdienst heeft niet tot een wijziging in het bestemmingsplan geleid. Verder is één ambtshalve wijziging doorgevoerd. Dit betreft het opnemen van een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van de uitwerking van de landschappelijke inpassing.

6.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad van de gemeente Medemblik stelt vervolgens het bestemmingsplan, al dan niet gewijzigd, vast. De indieners van zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt aangetoond via de financiële haalbaarheid van het plan en de grondexploitatieregeling vanuit de wetgeving. Deze aspecten komen dan ook hierna aan bod.

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een overeenkomst over planschade gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatieregeling

In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatieregeling opgenomen. Hierin is het gemeentelijke kostenverhaal opgenomen. De gemeenten kunnen de door hen gemaakte plankosten bij een bouwplan, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, verhalen via een grondexploitatie. Bij de uitbreiding van het bedrijf gaat het om de uitbreiding van een gebouw met meer dan 1.000 m2, waarmee het een bouwplan is als bedoeld in het Bro.

Bij een bestemmingsplan voor een dergelijk bouwplan stelt de gemeente gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast. Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Het kostenverhaal is op een andere manier verzekerd. Kosten worden verhaald via de leges, de planschade wordt gedekt via een planschadeovereenkomst.