direct naar inhoud van 5.5 Groen, blauw en natuur
Plan: ArenaPark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.16bp01arenapark-va01

5.5 Groen, blauw en natuur

Groen

Omdat het groene karakter van het ArenaPark een belangrijk kenmerk vormt, zal zoveel mogelijk worden getracht om bestaand groen te integreren in de nog te realiseren plandelen. Bij de inrichting van de omgeving wordt bijzonder aandacht besteed aan de aanleg van grasvelden en de aanplant van bodembedekkers en bomen. Ook de inrichting van het maaiveld op de verdiept aangelegde parkeergarages vormt hier geen uitzondering op. De inrichting dient op een natuurlijke manier over te gaan in het omringende natuurlandschap.

Blauw

Hemelwater afvoer

Het beleid van het Hoogheemraadschap schrijft voor dat het regenwater binnen het gebied ArenaPark wordt geïnfiltreerd in de bodem. Hierdoor komt het regenwater ten goede aan het grondwatersysteem van het Gooi en heeft een positief effect op de verdrogingsbestrijding. Na een verblijftijd in de bodem zal het opkwellen in de polders van de Oostelijke Vechtplassengebied. Dit kwelwater is van groot belang voor de ontwikkeling van kwelwaterafhankelijke ecosystemen in deze polders. Afvoer van regenwater via het afvalwaterriool is niet toegestaan.

Als het regenwater niet (geheel) zelf kan worden verwerkt, treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. De gemeente geeft dan aan hoe het overtollige hemelwater afgevoerd moet worden. Bij het beoordelen van een situatie wordt bekeken wat de te verwachten kwaliteit van het afstromende regenwater is. In sommige gevallen, zoals bij intensief gebruikte wegen, kan het regenwater alvorens het infiltreert dermate vervuild zijn geraakt dat afvoeren via het gemengde rioolstelsel toch de voorkeur geniet boven ter plekke infiltreren.

De groenstructuren in het plangebied kunnen worden benut voor de infiltratie van hemelwater door de aanleg van wadi´s of vijvers. Aandachtspunt is dat er voldoende bergend vermogen aanwezig moet zijn om het waterbezwaar te kunnen verwerken.

De infiltreerbaarheid van de infiltratievoorzieningen moet goed worden bewaakt. Onderhoud aan de infiltratievoorzieningen is voor de perceelseigenaar. Infiltratie van hemelwater mag niet leiden tot grondwaterwateroverlast.

Ten aanzien van het aanbrengen van verhardingen in nieuw in te richten gebieden geldt dat bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 ontheffing op de Integrale keur van AGV dient te worden aangevraagd. Zonder ontheffing op de Integrale keur van AGV is het aanbrengen van meer dan 1.000 m2 verharding zonder compenserende maatregelen verboden. In ontheffingsgevallen dienen compenserende voorzieningen te worden toegelicht. Waternet verzoekt om aan deze ontheffingsaanvraag modelberekeningen toe te voegen voor de buffer- en infiltratievoorzieningen met tekeningen van het ontwerp, inclusief inzicht in de toename van het verharde oppervlak ten opzichte van de voorgaande inrichting.

Hemelwater kwaliteit

Om bodem- en grondwaterverontreiniging bij de infiltratiepunten op het eigen terrein te voorkomen is het belangrijk om geen onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/straatmeubilair die in aanraking komen met het regenwater. Daarnaast dient er géén gebruik te worden gemaakt van (chemische) onkruidbestrijdingsmiddelen. Een zeer zinvolle maatregel vormt tevens het aanleggen van lokale zuiveringsvoorzieningen (zoals wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen, e.d.).

Het water dat op eigen perceel wordt geïnfiltreerd moet voldoen aan de streefwaarden zoals opgenomen in de Wet bodembescherming. Mochten streefwaarden worden overschreden dan is de aanleg van lokale voorzuiveringsvoorzieningen (zoals wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen, e.d.) noodzakelijk.

De perceelseigenaar is verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit onder het perceel en dus voor de kwaliteit van het infiltrerende hemelwater.

De afvalwaterstroom wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie oost (RWZI) bij Anna´s Hoeve. Dit zal gehandhaafd blijven. Voor nieuw aan te sluiten bebouwing moet contact worden opgenomen met de gemeente.

Grondwater

Er moet bij de aanleg van ondergrondse bouwwerken rekening worden gehouden met de actuele en de hoogst te verwachten grondwaterstand. De grondwaterstanden kunnen in de toekomst stijgen door invloed van het klimaat en activiteiten in de regio zoals afname van drinkwaterwinningen en het opzetten van polderpeilen (de laatste aan de westkant van Hilversum). Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een onverzadigde zone van minimaal 1,5 m onder maaiveld, waarbij rekening moet worden gehouden met toekomstige regionale grondwaterstandstijgingen. Indien de grondwaterstand structureel hoger staat/zal komen te staan dan 1,5 minus maaiveld, moet de bouwgrond opgehoogd worden. Kelders moeten waterdicht worden uitgevoerd.

Bij de aanleg van parkeergarages, fietsenkelders e.d., moet bij de ingang een drempel worden aangelegd zodat tijdens heftige regenval het water niet direct via de toeritten de kelders in kan stromen. Ook instroom via het maaiveld moet worden voorkomen.

Waternet wijst expliciet op de kwaliteit van het hemelwater dat afkomstig is van de wegen, toeritten en bovengrondse parkeergarages in het plangebied en vraagt daarbij om het aantal verkeersbewegingen. De gemeente onderschrijft dat controle op kwaliteit van het hemelwater dat afkomstig is van deze afwaterende delen extra aandacht behoeft. Waarborging hiervan hoeft echter niet plaats te vinden door opgave van het aantal verkeersbewegingen maar door kwaliteitsanalyse van deze waterstroom. Bij overschrijding van streefwaarden zal het water gezuiverd moeten worden alvorens het te infiltreren.

Wanneer wordt aangetoond dat er naar alle waarschijnlijkheid problemen zullen ontstaan bij de infiltratie van regenwater, kan contact op worden genomen met de gemeente voor een passende oplossing. Ook als gaandeweg (kwaliteits)problemen ontstaan kan advies worden gevraagd bij de gemeente.

Oppervlaktewater

De in het zuidoosten van het plangebied gelegen Arenavijver blijft behouden. Omdat de voorgenomen ontwikkelingen in beginsel zelfvoorzienend moeten zijn voor de hemelwaterberging en -afvoer, is er geen nieuw gemeentelijk oppervlaktewater binnen het plangebied voorzien. Wel kunnen de groenstructuren worden benut voor infiltratie van hemelwater door middel van een vijver of wadi. Vanwege de geringe ruimte voor het creëren van waterberging aan maaiveld kan, zeker in het westelijke deel, ook gewerkt worden met ondergrondse infiltratiebakken.

De Arenavijver staat met een regenwaterriool in verbinding met het oppervlaktewater 't Ven. 't Ven is een oppervlaktewater buiten het plangebied en onderdeel van het afwateringssysteem Hilversum-oost en heeft een belangrijke functie bij de afvoer van hemelwater van het ArenaPark.

Natuur
Zoals in paragraaf 3.4.2 Natuur al is aangegeven is door bureau Schenkeveld een natuurtoets uitgevoerd met een inventarisatie van de flora en fauna van het plangebied. Het onderzoek geeft tevens inzicht in de aanwezigheid van kwetsbare natuurwaarden en in hoeverre het project natuurschade oplevert. Dit kan een juridische en/of planologische belemmering zijn voor de vaststelling van het plan, daarnaast worden vanuit het natuurbelang aanbevelingen opgesteld voor de verdere planvorming en realisatie.

Tenslotte wordt bepaald of het nodig is dat er ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet en/of ex artikel 19 lid 3 van de Ruimtelijke Verordening Noord-Holland en/of vergunning ex artikel 19d van de Natuurbeschermingswet en/of een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de omgevingsvergunning wordt aangevraagd.

Deze paragraaf is op dit onderzoek gebaseerd. Verwezen wordt verder naar de toets die als bijlage 3 in dit plan is opgenomen.

Methode

Op 7 mei 2009 is het terrein bezocht om alle beschermde planten en dieren, die het plangebied en directe omgeving bewonen en gebruiken te inventariseren. In juni 2009 is het plangebied bezocht om met een batdetector het gebruik door vleermuizen in kaart te brengen.

Tenslotte is in de literatuur en openbare databanken gezocht naar gegevens over de verspreiding van bijzondere soorten in de (wijde) omgeving.

Conclusie

Het plangebied heeft voor zover met 2 veldbezoeken is vast te stellen een zekere natuurwaarde.

Het is (deel)habitat van een aantal algemene beschermde vogel-, zoogdier- en mogelijk ook amfibie- en soorten. Verder komen er twee regionaal gezien zeldzame plantensoorten, t.w. Tenger vetmuur en Zwenkdravik voor.

De betekenis van het plangebied voor in de omgeving voorkomende streng beschermde reptiel- en amfibiesoorten, t.w. Levendbarende hagedis, Heikikker en Kamsalamander, is hoogstwaarschijnlijk nihil, omdat de (sub)populatie (heel) klein is, de afstand tot de voortplantingsplekken ver (wel binnen de actieradius) en de verstoring (vanwege licht, geluid en bewegingen van voetgangers, fietsers en auto's) groot.

Tenslotte moet vermeld dat het westelijk deel enige betekenis heeft als foerageergebied van de streng beschermde (categorie 3) Rosse vleermuis.

Door de ingreep verdwijnt een geringe oppervlakte soortenrijke pioniervegetatie en droog schraalgrasland. Dit schaadt mogelijkerwijs het voorkomen van Levendbarende hagedis. Er wordt de ontwikkelaar daarom nadrukkelijk aanbevolen in het ontwerp voor de buitenruimte plek voor deze soort te reserveren.

Het verlies van de houtachtige vegetatie heeft vooral gevolgen voor enkele algemene bos- en parkvogels. Verder hebben het opruimen van de beplanting, de nieuwbouw en het gebruik als kantoor of school beperkte ecologische gevolgen. De in het plangebied en omgeving aanwezige beschermde wilde planten- en diersoorten worden weliswaar geschaad, maar hebben een algemeen voorkomen. Door de ingreep komt de gunstige staat van instandhouding van de betreffende populaties niet onder druk te staan. Er zijn geen kritische en/of bedreigde soorten in het geding.

Er zullen bij de werkzaamheden geen algemene verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 13) van de Flora- en faunawet worden overtreden anders dan voor algemeen beschermde diersoorten. Er hoeft daarom geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet of een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) te worden aangevraagd. Wel geldt er een enkele randvoorwaarde voor bovenstaande conclusie. Deze betreft de zorgplicht en luidt:

  • De struiken en bomen worden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) gerooid.

Verder wordt uit voorzorg de schade aan de mogelijk aanwezige Levendbarende hagedis te voorkomen aanbevolen een zone langs het spoor en de Diependaalselaan specifiek hiervoor in te richten (zie hieronder).

De ingreep heeft geen gevolgen voor de wezenlijke kenmerken van het beschermd natuurmonument Laapersheide. Er hoeft geen vergunning ex artikel 19d van de Natuurbeschermingswet of ex artikel 19 lid 3 van de Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland worden aangevraagd. Wel worden enige verstoringsgevoelige en lichtschuwe soorten, die in het gebied verblijven geschaad. Deze schade heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten en daarmee ook niet op de waarden en wezenlijke kenmerken van het beschermd gebied. Wel worden hieronder om het geringe natuurverlies te beperken enkele aanbevelingen gedaan:

  • De gemeente stelt de ontwikkelaar voor bij de oprichting van de 3 gebouwen aan de Diependaalselaan maatregelen te nemen om directe instraling van licht op Laapersheide te voorkomen.
  • De beheerder van het bedrijvenpark treedt in overleg met GNR om het recreatief gebruik van de Laapersheide gedurende de lunchpauze in goede banen te leiden en eventuele schade te voorkomen (voorlichting over aanwezigheid van kwetsbare waarden).
  • Er worden zoveel mogelijk bomen gespaard, de oude eiken- en taxusbomen in het bijzonder.
  • Bij de aanplant van nieuwe bomen en struiken in het openbaar groen worden inheemse soorten van de betreffende standplaats (droog, voedselarm) gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn Wintereik, Beuk, Zomereik, Ruwe berk, Hazelaar, Wilde lijsterbes, Sporkehout, Boswilg, Esp, Wilde appel. Deze worden bij voorkeur betrokken van een kweker, die werkt met autochtoon materiaal.
  • In de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp wordt in het groen ruimte gereserveerd voor de ontwikkeling van droog schraalgrasland met verspreid struweel. Doelsoort van dit habitattype is Levendbarende hagedis. Met name de zone langs het spoor en de Diependaalselaan is hiervoor geschikt.
  • Voor de inrichting van de buitenruimte is droog schraalgrasland met verspreid struweel het belangrijkste natuurdoeltype.