direct naar inhoud van Toelichting bij uitwerkingsplan Caendorp
Plan: Caendorp
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401

Toelichting bij uitwerkingsplan Caendorp

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het 'Caendorp' is een bungalowterrein even ten zuiden van Heiloo, gelegen in de Zandzoom Limmen-Heiloo. Historisch gezien maakt het deel uit van een buurtschapje, eveneens Caendorp geheten. Het initiatief is genomen om een aantal bungalows op te waarderen naar woning. Daarnaast worden met het oog op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing vier bungalows gesloopt waarna er twee vrijstaande woningen en een twee-onder-één kapper terugkomen. Het te ontwikkelen gebied is groter dan het gebied waarvoor het onderliggende uitwerkingsplan is opgesteld. Ruwweg kan onderscheid gemaakt worden in een noordelijk en een zuidelijk deel, zie navolgende paragraaf. Het terrein wordt gefaseerd ontwikkeld, alhoewel voor het geheel een stedenbouwkundige visie is opgesteld (zie paragraaf 1.4). Dit uitwerkingsplan ziet alleen toe op fase 1, te weten het zuidelijk deel. Het noordelijke deel (fase 2) maakt onderdeel uit van het nog vast te stellen bestemmingsplan Zandzoom en wordt via dat bestemmingsplan gefaciliteerd. Dit document vormt de toelichting van het uitwerkingsplan bestaat verder nog uit een verbeelding en regels.

In dit hoofdstuk wordt hierna de locatie beschreven en wordt het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid behandeld en in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die voor de ontwikkeling aan de orde zijn. Hoofdstuk 4 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en hoofdstuk 5 op de juridische regeling. Afgesloten wordt met een conclusie

1.2 Locatie

Het plangebied is gelegen aan de Groeneweg in Heiloo, in een oksel met de Vennewatersweg, ten zuiden van Heiloo en ten oosten van de spoorlijn Amsterdam-Den Helder. Hieronder is zowel het plangebied weergegeven als het gehele ontwikkelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0001.jpg"

Figuur 1: Luchtfoto met duiding plangebied met gele ster

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0002.jpg"

Figuur 2: Luchtfoto met fasering plangebied, geel is fase 1, blauw is fase 2.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Zandzoom Heiloo, vastgesteld op 11 juli 2005.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0003.jpg"

Er is ter plaatse van het plangebied van fase 1 een Uit te werken bestemming wonen 3 (UW 3) opgenomen. De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg van een woongebied, waterberging en groenvoorzieningen, met de daarbij behorende infrastructurele en additionele voorzieningen, bouwwerken, werken en werkzaamheden, waaronder geluidwerende voorzieningen.

Beschrijving in hoofdlijnen

Bij de realisatie van deze bestemming worden volgens het bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' de volgende doeleinden nagestreefd:

Woningen:

- de handhaving van hoofdvorm, zoals deze wordt bepaald door goothoogte van 6 meter, bouwhoogte van 9 meter, dakhelling en kapvorm van de op de plankaart als “karakteristiek” aangeduide panden;

- de realisatie van 179-269 (overwegend eengezins-) woningen als onderdeel van de maximaal 1100 in het plangebied te realiseren woningen ten behoeve van de lokale en regionale woningvraag. In combinatie hiermee mag een zorgvoorziening tot een oppervlakte van 200 m² worden gerealiseerd;

- de realisatie van aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus in een groene setting.

Infrastructuur:- de realisatie van een nieuwe infrastructuur, waarbij de situering van de hoofdontsluiting van de woonwijk indicatief op de plankaart is aangegeven;

- de hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats vanaf de Vennewatersweg, met een nevenontsluiting vanaf de Kennemerstraatweg;

- een veilige ontsluiting voor voetgangers en fietsers, in aansluiting op voet- en fietsroutes elders in Heiloo;

- handhaving van de bestaande infrastructuur, die in hoofdzaak een functie behoudt voor de ontsluiting van de aanliggende percelen en als langzaamverkeerroute.

(..)

- het zo veel mogelijk handhaven en herstellen van bestaande kleinschalige groenvoorzieningen in de vorm van houtwallen en elzensingels, zoals aangegeven op toelichtingskaart 3;

- het zo veel mogelijk handhaven en herstellen van cultuurhistorisch waardevolle waterlopen, zoals aangegeven op toelichtingskaart 3;

- de realisatie van nieuwe groenvoorzieningen inclusief waterlopen die tevens een functie hebben voor de berging en infiltratie van hemelwater;

- het toepassen van het zogenoemde Heilooër profiel, waarbij aan beide zijden van de rijbaan brede grasbermen aanwezig zijn, desgewenst met laanbomen.

Burgemeester en Wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, lid 2 en artikel en de volgende uitwerkingsregels:

1. Uitgangspunt voor de opzet en inrichting van het gebied binnen de bestemming zijn het Beeldkwaliteitsplan Woningbouw Wonen in het Groen Heiloo/Limmen en het gemeentelijk Convenant Duurzaam Bouwen.

2. Per straatzijde of bebouwingscluster moet sprake zijn van een samenhangend bebouwingsbeeld. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door het aantal aaneen gebouwde woningen, de goothoogte, de bouwhoogte en de dakhelling per straatzijde of cluster.

3. De uitwerking van de bestemming vindt plaats in goede afstemming met de aangrenzende bestemmingen, met dien verstande dat de gemeenschappelijke bestemmingsgrenzen van de uit te werken bestemmingen met niet meer dan 30 m mogen worden verschoven.

4. De woonfunctie mag worden gecombineerd met een aanhuis-verbonden beroep, voor zover dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast. De uitstraling van het hoofdgebouw als woning dient behouden te blijven. Parkeren ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep dient overwegend op eigen erf plaats te vinden. In het beeldkwaliteitsplan worden hieromtrent nadere eisen geformuleerd.

5. Bij bouwwerkzaamheden in gebieden die op toelichtingskaart 2 zijn aangeduid met de cijfers 3, 4, 5 of 7, dan wel grijs zijn gearceerd, moet vooraf onderzoek worden gedaan naar mogelijk aanwezige archeologische waarden.

6. De geluidsbelasting van de woningen wegens wegverkeerslawaai bedraagt niet meer dan 50 dB(A) dan wel een door Gedeputeerde Staten vastgestelde hogere waarde.

7. De geluidsbelasting van de woningen wegensrailverkeerslawaai bedraagt niet meer dan 57 dB(A) dan wel een door Gedeputeerde Staten vastgestelde hogere waarde.

8. Op basis van nader ecologisch onderzoek dienen voorafgaand aan de werkzaamheden de benodigde ontheffingen van de Flora- en faunawet te zijn verkregen en dient duidelijkheid te bestaan over eventuele compenserende maatregelen.

9. Voor het parkeren wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals beschreven in het parkeerbeleidsplan Heiloo 2010.

10. Voor de berging en infiltratie van hemelwater moet in het gehele gebied dat valt onder de bestemmingen UW 1 tot en met 6, UWGR, UWG en UWGB een gebied worden ingericht dat minimaal gelijk is aan 20% van het verharde oppervlak dat direct loost op het oppervlaktewater.

11. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd gebruiksvoorschriften met bijbehorende strafbaarstelling in de plannen van uitwerking op te nemen.

Bebouwingsvoorschriften

a. Woningen

1. Het aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal het aantal dat op de plankaart is aangegeven.

2. Het aantal woningen per hectare bedraagt minimaal respectievelijk maximaal het op de plankaart aangegeven aantal.

3. Het moet gaan om vrijstaande, dubbele, rijen- en gestapelde woningen.

4. Het aantal gestapelde woningen binnen de bestemming bedraagt maximaal 135.

(..)

6. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt voor het overige de op de plankaart aangegeven waarden; in een plan van uitwerking mag worden bepaald dat de goot- en bouwhoogte van vrijstaande, dubbele en rijenwoningen na vrijstelling maximaal 7,5 respectievelijk 10 meter bedragen en dat de goot- en bouwhoogte van gestapelde woningen na vrijstelling (na raadpleging van de desbetreffende raadscommissie) maximaal 12 meter bedraagt.

b. Zorgvoorzieningen in combinatie met de woonfunctie Voor zorgvoorzieningen in combinatie met de woonfunctie mag ten hoogste 200 m² worden bebouwd.

c. Overige gebouwen en andere bouwwerken

1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet; in een plan van uitwerking mogen bij vrijstelling grotere en hogere gebouwen mogelijk worden gemaakt.

2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 43 van de Woningwet, in afwijking hiervan mogen.

1.4 Planbeschrijving

Het plangebied maakt onderdeel uit van een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol gebied. Het is daarom zinvol kort de ontstaansgeschiedenis kort te beschouwen.

De locatie ligt in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap en het Oer-IJ gebied. Tijdens een periode van relatief snelle zeespiegelstijging die tot circa 4500-4000 voor Chr. duurde, bestond dit gebied uit een uitgebreid waddengebied met zandbanken en -platen die gescheiden werden door grote getijdegeulen. Dit waddengebied werd gedeeltelijk afgeschermd van de open zee door een reeks eilanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0004.png"
Vanaf 4500-4000 voor Chr. nam de stijging van de zeespiegelstand sterk af. Vanuit de Noordzee en de grote rivieren werden grote hoeveelheden zand aangevoerd, waardoor de getijdengeulen geleidelijk verzandden en de reeks eilanden aan elkaar groeide tot een strandwal. Met name in perioden met meer en/of hevigere stormen werd het door de zee aangevoerde zand boven de vloedlijn op het strand hoog opgeworpen in een rug, een strandwal. Tot ongeveer 0-100 na Chr. bleef de grote aanvoer van zand in stand waardoor de kustlijn steeds verder naar het westen verschoof. Bij die verschuiving werden afwisselend strandvlaktes en strandwallen gevormd.

Op de strandwallen zijn lage duinen opgestoven (de zogenaamde Oude Duinen). Op deze onderlaag is een nieuwe duinenrij ontstaan (de zogenaamde Jonge Duinen). Aan de voet van de Jonge Duinen liggen nog steeds de Oude Duinen aan de oppervlakte, flauw hellend naar de polders.

De strandwallen waren vanwege de hogere ligging geschikte locaties voor bebouwing. De lager gelegen strandvlakten waren dat niet. Hierdoor is het langgerekte, lintvormige bebouwingspatroon ontstaan, dat zo kenmerkend is voor dit gebied.

Het plangebied is gelegen op de noord-zuid georienteerde strandwal Alkmaar-Limmen, meer oostelijk gelegen en dus ouder dan de meest westelijke strandwal. De gronden liggen hier zoals aangegeven op de strandwal en daarmee hoger dan de omliggende natte weidegronden. Daarmee waren ze geschikter voor bebouwing. De meeste dorpen en steden zijn dan ook op de strandwal gelegen. Het plangebied ligt nabij Heiloo. Veel binnenmeren in Noord-Holland stonden lange tijd in contact met de zee (zie voorgaande afbeelding). Daardoor was het gebied erg gevoelig voor wateroverlast. Na de stabilisering van het landschap door aanleg van de Limmerdam en de Zanddijk rond het jaar 1100, richtte men het landschap in met oost-westlopende en soms noord-zuidlopende greppels, die eventueel aanwezig water zo spoedig mogelijk afvoerden naar de strandvlakten aan weerszijden. De grond die hierbij vrij kwam werd naast de greppels gelegd en beplant. Zo ontstond een oost-westingericht landschap van houtwallen met greppels, dat tot op de dag van vandaag nog aanwezig en herkenbaar is. Daarna konden de strandvlaktes ingepolderd en gecultiveerd worden, vaak door loodrecht op de strandwal ontwaterings-sloten te graven. Hierdoor is uiteindelijk een patroon ontstaan van strokenverkaveling bestaande uit lange en smalle kavels. Het grondgebruik is altijd agrarisch geweest. Vanwege de vochtige bodemgesteldheid, was de grond met name geschikt als weideland voor (melk)vee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0005.png"
In de periode tot 1800 bleef Heiloo een kleine landelijke nederzetting, bestaande uit de heerlijkheden Heylo en Oesdom. Daarnaast komen er buurtschappen als Zevenhuizen, Oosterzij en Westerzij tot ontwikkeling. In het gebied tussen het toenmalige Limmen en Heiloo, kwam vooral ter hoogte van Heiloo, een aantal buitenplaatsen voor, vaak voortgekomen uit de eerste versterkte Laatmiddeleeuwse huizen.


Vanaf de 19e eeuw groeit Heiloo heel geleidelijk door een aantal factoren:

  • de verharding (bestrating) van de eeuwenoude Kennemerstraatweg rond 1830;
  • de aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Alkmaar in 1862;
  • de aanleg van de tram Haarlem-Alkmaar (begin 20e eeuw).


De noord-zuidgerichte strandwal en -vlakten vormen de dragers van de landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur. Oorspronkelijk was het gebied op de strandwal kleinschalig verkaveld met houtwallen als perceelsgrenzen. De agrarische bebouwing was geconcentreerd aan de randen van de strandwal. In latere eeuwen is door herverkaveling en door de bouw van niet-agrarische gebouwen het gebied ingrijpend van karakter veranderd. Wat is gebleven zijn de wegen en bovendien komen op sommige plaatsen resten van houtsingels en houtwallen voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0006.png"
De strandvlakte ten westen van de strandwal werd Westerzij genoemd. In de Vroege Middeleeuwen was dit gebied grotendeels met veen bedekt en in gebruik voor extensieve beweiding en de jacht. In de 10e en 11e eeuw is dit gebied ontgonnen vanaf de strandwal, waardoor in noordwestelijke richting een regelmatige strokenverkaveling ontstond. De boerderijen lagen op de overgang van de strandwal naar de strandvlakte. Een groot deel van de greppels op de strandwal is in de loop van de tijd verdwenen. De weidegronden zijn de in loop der eeuwen ingepolderd en waren aanvankelijk voornamelijk in gebruik als veeteeltgebied/ grasland.

Caendorp is vermoedelijk een buurtschap zijn geweest. De buurtschap zou volgens sommigen rond 1640, volgens anderen rond 1670 zijn ontstaan, met de spelling Caendorp. De buurtschap zou rond de Groeneweg gelegen hebben. De Historische Vereniging Oud Heiloo stelt dat de plaatsnaam Caendorp voor zover haar bekend alleen voorkomt op een kaart uit 1820. In 1968 is er een bungalowpark gesticht. Het bestaat uit 15 bungalows van min of meer gelijke oppervlakte en uitstraling, bestaande uit één bouwlaag (plat afgedekt). Er bestaat aanleiding een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door te voeren door de bungalows naar woning te transformeren. Er kan meteen een bijdrage worden geleverd aan de grote behoefte aan woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0007.png"
Er is ter plaatse reeds lange tijd voorzien in woningbouwontwikkeling als onderdeel van de ontwikkeling Zandzoom Limmen-Heiloo. Reeds in 2005 is hiertoe een bestemmingsplan vervaardigd, waarbij diverse voorziene ontwikkelingen als uitwerkingsplicht zijn opgenomen: de ontwikkelingen zijn dus niet rechtstreeks mogelijk. In de kadernota Zandzoom 2017 is bepaald welke gebieden in het nieuwe bestemmingsplan Zandzoom een plek moeten krijgen en welke volgens het BP Zandzoom 2005 moeten worden uitgewerkt Fase 1 van de ontwikkeling Caendorp is één van de plannen die via een uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt. Toch is het zaak in te gaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige principes die voor de Zandzoom zijn geformuleerd, omdat deze deels ook betrekking hebben op het plangebied.

Het Ruimtelijk Kwaliteitskader geeft de ruimtelijke kwaliteitskaders voor de stedenbouwkundige invulling en uitwerking van de architectuur en openbare ruimte. Zandzoom is de laatste grotere ontwikkellocatie van Heiloo. De ontwikkeling van Zandzoom betekent dat de kernen Heiloo en Limmen vrijwel tegen elkaar aan groeien. Wanneer Zandzoom een 'gangbare' uitbreidingswijk wordt bestaat het gevaar dat beide kernen in elkaar overgaan en er geen onderscheidend tussengebied bestaat. Op basis van het huidige groene karakter en de relatie met de landelijke oost- en westflank is het daarom passender te streven naar een bijzonder, onderscheidend en groen woonmilieu. Deze ambitie is in de structuurvisie Zandzoom en de daarop volgende documenten (o.a. bestemmingsplan Zandzoom 2005 en Kadernota Zandzoom) vastgelegd. Zandzoom vormt in zijn geheel een groene wijk in een lage dichtheid die zich duidelijk onderscheidt van de andere uitbreidingswijken van Limmen en Heiloo. De algemene ambitie voor Zandzoom is dan ook een groen woonmilieu te realiseren.

Het gebied tussen de spoorlijn, de Kennemerstraatweg en de Kapellaan staat door de barrièrewerking van de infrastructuur juist niet in relatie met het landelijk gebied. Bovendien is dit het gedeelte van Zandzoom dat het meest versnipperd is en waar zich relatief veel woon- en bedrijfsbebouwing bevindt. In Zandzoom is veel cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol groen aanwezig. Met name in de vorm van hagen, houtwallen en greppels. Bij ontwikkeling van het gebied zullen deze waardevolle elementen behouden blijven en opgenomen worden in de openbare ruimte van de toekomstige woonbuurten. Deze elementen zijn dan ook opgenomen in het globaal stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0008.png"
Naast het behouden van cultuurhistorisch waardevol groen is het, voor een passend onderscheidend en groen woonmilieu, van belang om ook nieuwe groene ruimten te realiseren. In het globaal structuurplan krijgt dit ten eerste vorm door groene buffers tussen de verschillende woonbuurten waaruit Zandzoom zal gaan bestaan. Daarnaast zal het groen de ruimte krijgen in de vorm van nieuwe hagen en houtwallen en greppels, zowel ter begeleiding van de hoofdontsluiting als haaks daarop als onderdeel van de nieuwe woonbuurt.

Net als het behouden en nieuw aanbrengen van hagen en houtwallen, worden ook de bestaande greppels behouden en aangevuld met nieuw aan te leggen watergangen of greppels. Groene buffers, hagen, houtwallen, greppels en watergangen samen vormen zo een dooradering van Zandzoom en dragen wezenlijk bij aan het onderscheidende, groene en ruim opgezette woonmilieu dat hier het uitgangspunt is.

Het plangebied is zoals aangegeven buiten het exploitatiegebied Zandzoom gehouden, het ligt tussen een themagebied 'Buiten' en 'Lint'.

Voor het plangebied is een structuurplan ontwikkeld, als Bijlage 1 toegevoegd. Uit de overleggen met de kwaliteitscommissie Zandzoom is een heldere structuur bedacht. Deze structuur vormt de basis van de uitontwikkeling van het plan op stedenbouwkundig, landschappelijk en architectonisch niveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0009.png"
Het nieuwe 'Caendorp' bestaat uit twee identiteiten. Een deel wat aanhaakt op de linten en een 'Buiten' [een landgoed]. Het lint haakt aan op de Zandzoom en de lintstructuren. Het 'Buiten' is een in zichzelf gekeerde binnenwereld. Het is op te vatten als een klein dorpje, autoluw, woonerf, waar saamhorigheid kan gedijen en waar iedereen vrijwel een gelijkwaardige woning heeft.

Om deze binnenwereld herkenbaarbaar te maken gaat het ontwerp uit van vlaggen in de vorm van markante woningen aan de buitenzijde die zichtbaar zijn vanaf de omliggende wegen van de linten. Deze markante 'vlaggen' zijn de herkenningspunten en liggen bijvoorbeeld aan de toegangen van het 'Buiten'. Ze zijn uitbundiger vormgegeven dan de woningen in de binnenwereld en markeren de entrees, maar bovenal het leven in het landgoed. Daartoe worden enkele bungalows gesloopt. Binnen het totale ontwikkelgebied worden 24 woningen voorzien, waarvan 15 in fase 1 (het plangebied dat thans voorligt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0010.png" De ambitie is om de bestaande profielen luchtig te houden. Doorzichten tussen de woningen zoveel als mogelijk te behouden. De woningen kunnen hierop inspelen en bijvoorbeeld verjongen aan de bovenzijde middels terrassen en insnoeringen. Zo zijn de groene structuren achter de woningen ook waarneembaar. De nieuwe en herbestemde woningen zullen bestaan uit verschillende types voor een grote diversiteit aan bewoners. Het groene vlak bevat de woningen op het Buiten. De woningen op de grijze vlakken sluiten aan op de linten van de Zandzoom.

Een centraal plein met een voorplein vormen het hart van de locatie. De woningen zijn gelegen aan dit plein en sluiten hier op aan. Het verbindt de zuidzijde met de noordzijde van de planontwikkeling.

Twee strakke lanen langs de wegen zorgen voor eenheid in het plan en zijn daarom de belangrijkste nieuwe ruimtelijke elementen. De bomenrijen vormen een contrast met het wilde groene landschap van het voormalige bungalowpark en geven zo vorm aan de openbare ruimte. Zij zijn een referentie naar het Buiten [lees: een landgoed]. Zij monden uit in een groene weide, het plein en het voorplein waar de twee plannen met elkaar verknoopt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0011.png"
Een en ander resulteert in een stedenbouwkundig plan, zie volgende afbeelding en Bijlage 2. Uitgangspunt voor groen en landschap is bestaande groenstructuren zoveel als mogelijk is te gebruiken. Groen spoelt tegen de woningen aan. Door de overgang van publiek en privé open te houden kan het contact gestimuleerd worden en blijft het open karakter van het profiel gewaarborgd.

Het landschap is ingericht op de voetganger. In het strakke orthogonale polderraster wil initiatiefnemer organische lijnen en wat sprongen toevoegen in het wegennetwerk. Ook is de wens ook olifantenpaadjes en op voetganger georienteerde wegen toe te voegen. Bestaande cultuurhistorische wallen en greppels krijgen een nieuwe betekenis. De bestaande wallen worden ingezet in de nieuwe verkavelingsstructuur van het Buiten. Tevens stimuleren zij de biodiversiteit en ecologie binnen het gebied. Men wil een landschap maken wat klimaatadaptief is en waterdoorlatend. Ook tussen de verhardingen wil men perforaties opnemen. Veel groen zorgt bovendien voor verkoeling in de zomer en bij grote regenval is het water sneller in de bodem getrokken.

Men wil voorts diversiteit aan groen vergroten om de biodiversiteit te stimuleren .Er dient voldoende verlichting te zijn voor goede oriëntatie en om een veilige gebruiksvriendelijke omgeving te creëren.

De voetganger is de maat, niet de auto, maar parkeren wordt zorgvuldig ingepast.
Het dient een kindvriendelijke plek te worden waar de auto te gast is. De openbare ruimte biedt ook kansen om het gevoel van gezamenlijkheid te vergroten. Het plein kan ingezet worden voor gezamenlijke doelen, festiviteiten en samenkomst maar allicht ook om lokaal voedsel te verbouwen. Het plein en het voorplein worden vormgeven als een aantrekkelijk groene hart. De ontsluitingen voor de woningen worden in een afwijkende afwerking gemaakt. Het voorplein zal groen vormgegeven worden, en is betreedbaar. Een plek om te picknicken en buurtactiviteiten plaats te laten vinden. De toegangswegen worden omgevormd tot twee lanen waaraan de woningen liggen. Deze lanen zijn een referentie naar historische buitenplaatsen en landgoederen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0012.jpg"
Stedenbouwkundig plan Het Caendorp Hoope+Plevier

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0013.jpg"

Inrichtingsplan Caendorp (Prommenz, 21 september 2022)

Het plan is uitgewerkt in een studie naar woningontwerpen, met daarin kavelpaspoorten waarin de uitgangspunten per woningtype zijn benoemd, zie Bijlage 3 en Bijlage 4. Voor het plangebied gaat het om een aantal typen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0014.png"
Het idee achter de poortwachterswoning is hoofdingang tezamen met een fraaie poort te markeren. De woningen liggen aan een laan die in het verlengde van de poort ligt. Deze laan wordt gevormd door een dubbele rij bomen die het perspectief van het landschap inkaderen.

In het uitwerkingsplan is dit vertaald door voor de verschillende hoogtes verschillende maximale bouwhoogte te regelen; de plek van de woning is met een bouwvlak geduid. Er mogen uitsluitend vrijstaande woningen komen met in uitzondering hierop een twee-onder-één kapper ter plaatse van Poortwachterswoning C. Er wordt voorzien in mogelijkheden tot realiseren loggia/veranda of aanbrengen vlonder. Dit is verankerd in de regels. Idem het realiseren van een dakterras.

Parkeren

Parkeren bevindt zich aan de noordzijde voor bezoekers, op eigen terrein is plek voor twee auto's. Parkeren voor bezoekers kan in groenzones. Tevens zijn deze geschikt voor de infiltratie van regenwater. Hierna is een parkeerbalans afgebeeld, dit plan gaat over woning 1 t/m 15, in totaal zijn er dus 28 parkeerplaatsen nodig (naar boven afgerond; in onderstaande parkeerbalans is gewerkt met een norm van 1,8 P maar dit moet 1,85 P zijn). Er is op eigen terrein voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen en deze zullen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0015.jpg"


De hoofdontsluiting van fase 1 verloopt via de Groeneweg (parallelweg) en de nieuwe ontsluitingsweg voor Zandzoom. Het is de bedoeling dat de ontsluiting van het Caendorp na realisatie van fase 2 aan de oostzijde plaatsvindt, richting Vennewatersweg. Beide hierboven besproken documenten zijn besproken met de Kwaliteitscommissie Zandzoom, die op hoofdlijnen akkoord is met het plan zoals dat er nu ligt. Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de vermindering van de woningbehoefte en wordt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt door het opwaarderen van bungalows, het realiseren van groen en een herkenbare structuur die aansluit bij de (ontwikkelprincipes van) de Zandzoom, onder meer door greppels en wallen te realiseren nieuwe betekenis te geven, maar ook het idee van een Buiten te accentueren. Het gaat dus om een ruimtelijk en stedenbouwkundig gewenst initiatief en daarom kan er aan worden meegewerkt. In navolgende hoofdstukken wordt getoetst of het plan ook haalbaar is vanwege ruimtelijk beid van diverse overheden en gelet op diverse milieu-en omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke

leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Voorliggende herontwikkeling ziet toe op 15 woningen. Er is een grote vraag naar woningen. Op dit punt sluit de ontwikkeling zonder meer aan bij de NOVI. Op andere punten is er geen strijdigheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het voorliggende initiatief raakt niet aan één van de onderwerpen van nationaal belang uit het Barro.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Uit enkele uitspraken - zie onder meer 201308263/2/R4 en 201302867/1/R4- 201501297/1/R4 - valt op te maken dat plannen tot 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken.

Het gaat hier om een bijzondere situatie, nu ter plaatse al 15 bungalows aanwezig zijn, welke worden getransformeerd naar 15 woningen (in 4 gevallen is sprake van sloop en nieuwbouw). Er vindt daarom niet of nauwelijks nieuw ruimtebeslag plaats (hooguit in volume). Het enige verschil is dat de bungalows niet permanent bewoond mogen worden en de woningen wel. Gezien de omvang van de ontwikkeling in relatie tot de jurisprudentie hoeft deze daarom niet te worden beschouwd als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast wordt opgemerkt dat het uitwerkingsplan een invulling is van het onherroepelijke bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' waarin de woningbouwontwikkeling in de Zandzoom is gefaciliteerd. Het bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' behoort tot de zogeheten harde plancapaciteit. Er hoeft dus niet getoetst te worden aan de ladder.

Overigens zou de ontwikkeling positief uit de laddertoets komen. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en er is een overduidelijke behoefte aan woningbouw, zoals ook uit paragraaf 2.2 en 2.3 blijkt. De woningbouw in de Zandzoom in het algemeen en het Caendorp in het bijzonder is regionaal afgestemd en bekend als plancapaciteit.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Het voorliggende initiatief voorziet in 15 woningen. Er bestaat een grote behoefte aan woningen. Het gaat daarbij bovendien om vervanging van bestaande bebouwing en vernieuwing van bestaande bebouwing zodat sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Het initiatief sluit daarmee aan bij de beweging 'sterke kernen, sterke regio's'. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.

2.2.2 Omgevingsverordening

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

De voorliggende locatie valt binnen Bestaand Stedelijk Gebied, nu het gaat om een Uit te werken bestemming, dat voorziet in een stedenbouwkundig samenspel van bebouwing. Uit in elk geval twee uitspraken van de Raad van State valt op te maken1, dat Uit te werken bestemmingen onder BSG vallen.

De provincie geeft hier beleidsvrijheid aan gemeenten. Juist de binnenstedelijke woningbouwontwikkelingen worden door de provincie ondersteund en gefaciliteerd. Dit is hetzelfde geregeld in het ontwerp van de nieuwe Omgevingsverordening. Er is derhalve geen strijd met de Omgevingsverordening NH2020 en het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022.

2.2.3 Woonagenda 2020-0025

In de Woonagenda 2020 – 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen 'woonakkoorden' tussen provincie en gemeenten. Tot dat de woonakkoorden zijn gesloten wordt voor de behoefte uitgegaan van de provinciale woningbouwmonitoren en de RAP's.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionaal Actie Programma regio Alkmaar

2.3.1 Regionaal Actie Programma regio Alkmaar

De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar regionale actieprogramma's wonen opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale woonvisie 2010-2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisie regio Alkmaar, zie toelichting paragraaf 3.3.2.

Op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is het Regionale Actie Programma (RAP) regio Alkmaar 2016 t/m 2020 van toepassing.

 

Kwantiteit

In het Regionale Actieprogramma (RAP) maken regio's en provincie afspraken over de gewenstewoningbouwproductie, passend bij de vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Het RAP is tot standgekomen met de betrokkenheid van de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar (bestaande uit de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk enSchermer). In het RAP is aangegeven dat voor de nieuwbouwprogrammering de actuele provincialeprognose voor demografie en woningbouw en andere recente prognoses worden gehanteerd.Uitgangspunt is daarbij dat iedere gemeente in de regio Alkmaar de lokale uitbreidingsbehoefte kan faciliteren. Bij de prognose wordt een bandbreedte gehanteerd waarbij afwijkingen zowel aan de bovenkant als de onderkant mogelijk zijn. Met de harde plancapaciteit wordt de actuele uitbreidingsbehoefte ingevuld. Hieruit blijkt dat conform afspraak rekening wordt gehouden met een overloop vanuit de MRA, waar de woningmarkt zeer oververhit is. De voorkeur wordt gegeven aan woningen op inbreidingslocaties en in de nabijheid van voorzieningen. Verder wordt het belang van sociale- en middeldure huurwoningen en levensloopbestendige woningen in het RAP benadrukt. Dit wordt bevestigd door de verhouding sociaal - niet sociaal dat de komende jaren wordt gebouwd: de streefnorm van 30 % sociaal wordt niet gehaald. Het aantal nultredenwoningen ligt onder de 15 % terwijl de vergrijzing toeneemt. De notitie 'Woningbouwafspraken en programmering' uit 2019 betreft een uitwerking van de ambities en opgaven, programmering en woningbouwafspraken. Hierin zijn een vijftal opgaven opgenomen:

1. Bouwtempo moet stevig omhoog om huidige druk op de markt het hoofd te bieden

2. Flexibiliteit creëren in planvoorraad

3. Inzet op diversiteit aan woonmilieus

4. Voorkomen van verdringing

5. Inspelen op lange termijn behoefte

Uit deze opgaven zijn een aantal afspraken voortgekomen:

1. Versnelling realisatie woningbouw.

2. Uitgaande van variatie in gebieden naast inzet op sociale huur, middenhuur en betaalbare koop, bouwen we in het hogere en duurdere segment om de doorstroming te bevorderen waardoor iedereen op de woningmarkt binnen de regio Alkmaar wooncarrière kan maken.

3. Binnenstedelijke plannen ten behoeve van autonome groei van de afzonderlijke (kleinere) kernen worden niet belemmerd door regionale en bovenregionale plannen (tot 12 woningen).

Ook wordt er gebouwd voor de actuele vraag en wordt er gestreefd naar inbreiding (binnen BSG). Voor wat betreft de actuele vraag kan er worden gekeken naar de provinciale woningbouwmonitor.

Uit de provinciale Monitor Woningbouw 2019 blijkt dat in de regio Alkmaar er tot 2025 voldoende harde plancapaciteit aanwezig is om te voorzien in de groei van de woningbehoefte. Voor de regio is er nog wel een inhaalslag te maken van 900 woningen. Voor de periode

2025 - 2030 is het echter van belang dat in alle regio's een deel van de zachte plannen hard worden, ook vanwege het gegeven dat niet alle harde plannen tot realisatie zullen komen. De regio Alkmaar heeft in z'n totaliteit tot 2020 ongeveer 13.000-14.000 woningen in de planning zitten.

Kwaliteit

Wat betreft de kwaliteit van de woningen wordt het volgende gesteld:

  • de behoefte aan levensloopbestendige woningen (of nultredenwoningen) bedraagt tot 2000 circa 6.600 woningen, zowel in nieuwbouw als in de bestaande voorraad;
  • binnen de regio worden afspraken gemaakt met woningcorporaties om te voorzien in de behoefte aan sociale huurwoningen;
  • de behoefte aan middeldure huur is en wordt groter dan voorheen. Het aanbod in de middeldure huur wil de regio vergroten;
  • de regiogemeenten staan open voor gezamenlijke projecten voor collectieven (CPO).

Beoordeling en conclusie

Voor de woningbehoefte is in theorie tot 2025 voldoende harde plancapaciteit. Voor de periode erna dient er een gedeelte zachte plannen hard te worden. Dit uitwerkingsplan geeft invulling aan het onherroepelijke bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' dat als harde plancapaciteiit wordt gezien. In de jaren 2019 - 2022 hebben nauwelijks woningbouwontwikkelingen binnen de Zandzoom plaatsgevonden. Het uitwerkingsplan Caendorp zorgt voor woningbouw op korte termijn, terwijl voor het overige deel van Zandzoom een nieuw bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

Volgens het RAP mogen in het gebied Zandzoom maximaal 1.100 woningen worden gebouwd. Inmiddels is dat aantal in regionale afspraken opgehoogd naar circa 1.300. Voorliggend uitwerkingsplan maakt maximaal 15 woningen mogelijk op deze locatie. Gezien het grote woningtekort in Amsterdam en de sterke instroom vanuit deze gemeente, alsmede de langere looptijd van het voorliggende uitwerkingsplan, is er voldoende (bovenregionale) vraag.

2.3.2 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar

De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Heiloo maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Langedijk en Schermer deel uit van de regio Alkmaar. Op 1 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Heiloo ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.

In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn.

De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw sowieso gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.

Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio's concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Toekomstvisie 2030

In 2013 is door de inwoners, de maatschappelijke instellingen, de ondernemers van Heiloo en de gemeente Heiloo de 'Toekomstvisie 2030: de kracht van Heiloo' opgesteld. Op 7 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Heiloo de kernwaarden van de toekomstvisie onderschreven.

Heiloo is in 2030 een dorp waar natuur, ruimte, bewustzijn en verbinding de belangrijkste waarden zijn. In Heiloo is in 2030 ruimte in de ruimste zin van het woord: er is fysieke ruimte, er is ruimte voor initiatieven, er wordt ruimte gegeven aan elkaar, en er is ruimte voor wonen, werken en recreëren. Heiloo ligt niet alleen in een groene omgeving, ook bij huis is de natuur dichtbij. Mensen in Heiloo gaan in 2030 bewust om met elkaar en met hun omgeving, en zij voelen zich met elkaar verbonden.

De uitgangspunten van de Toekomstvisie 2030 zijn:

  • Heiloo blijft een zelfstandige gemeente maar werkt samen met gemeenten in de regio om de dienstverlening en het voorzieningenniveau op een kwalitatief hoog peil te houden;
  • Heiloo is een forensengemeente;
  • Inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties nemen verantwoordelijkheid voor een duurzame toekomst (People, Planet, Profit);

Iedereen voert de regie over zijn eigen leven en is in principe verantwoordelijk voor het voorzien in eigen behoeften.

De toekomstvisie is de basis (geweest) voor een structuurvisie en een strategische visie. Op de structuurvisie wordt hierna nader ingegaan.

Voor wonen wordt de volgende ambitie geformuleerd:In Heiloo kan iedereen een passende woning vinden. Zowel jonge gezinnen die eentweede stap in hun wooncarrière maken, als ouderen vinden een woning in Heiloo. Het woningaanbod sluit aan op de ambitie voor een evenwichtige bevolkingsopbouw. De doorstroming op de woningmarkt is goed.

Beoordeling en conclusie

Dit initiatief draagt bij aan het woningaanbod en bevordert de doostroming op de woningmarkt in Heiloo. Er is een grote behoefte aan de wat grotere in groen gelegen woningen (Woonvisie Heiloo 2019, p. 26) Het uitwerkingsplan Caendorp voorziet daarin. Gezinnen die nu in een middeldure woning wonen kunnen doorstromen naar de woningen in Caendorp, zodat de bewoners van goedkopere woningen de middeldure woningen kunnen betrekken. Daarmee past het binnen de Toekomstvisie.

 

2.4.2 Structuurvisie 2030

Op 3 november 2014 is de Structuurvisie 2030 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De structuurvisie beschrijft hoe de gemeente denkt dat Heiloo er in 2030 op ruimtelijk gebied uit ziet. De structuurvisie is een uitwerking en verdieping van de ruimtelijke aspecten uit de Toekomstvisie 2030. Het zijn de ruimtelijke ontwikkelingen die op dit moment zijn te voorzien en die relevant zijn voor de toekomstige ruimtelijk-fysieke inrichting van Heiloo. Al deze aspecten vormen het vertrekpunt voor de structuurvisie en zijn de basis van de feitelijke opdracht voor Heiloo tot 2030. Deze opdracht is vertaald naar de volgende missie:

  • het dorpse karakter van Heiloo versterken;
  • de diversiteit aan het woningaanbod vergroten;
  • een goede balans tussen rood (bebouwing), groen (plantsoenen, bos, agrarische gebied etc.), blauw (oppervlakte water) en grijs (infrastructuur)realiseren;
  • het bevorderen van duurzaamheid, waaronder energiezuinig en milieubewust leven;
  • optimaliseren van maatschappelijke voorzieningen, recreatiemogelijkheden en accommodatiegebruik;
  • verbeteren werkgelegenheid door optimaliseren bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening, detailhandel, horeca en toerisme.

Aan de hand van de thema's wonen, werken, verplaatsen en verblijven, vermaken en verblijven, leren en zorgen en recreëren en bewaren wordt de missie verder uitgewerkt.

Met betrekking tot voorliggend uitwerkingsplan is met name het thema wonen van belang. Zandzoom wordt in de structuurvisie (zie de volgende afbeelding) namelijk aangewezen als een bestaande ontwikkelingslocatie waar woningbouw voortgezet moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0016.png"

Om aan de vraag naar woningen te kunnen blijven voldoen, worden nieuwe woningen gebouwd. De mogelijkheden voor woningbouw in Zuiderloo en Zandzoom en kleinere locaties als Nieuw Varne en Campina bieden hiervoor ruimte. Naast de genoemde uitbreidingsgebieden - waarvan Nieuw Varne en Campina feitelijk tot het bestaande bebouwde gebied behoren - zijn geen nieuwe uitleggebieden nodig en gewenst.

Bij de ontwikkeling van woningbouw ligt het accent de komende jaren op het gebied tussen spoorlijn en Kennemerstraatweg ten zuiden van de Vennewatersweg. De gebieden ten westen van de spoorlijn en ten oosten van de Kennemerstraatweg worden met het oog op verwachte vraag naar woningen in meer landelijke woonmilieus in de toekomst gehandhaafd in de Structuurvisie.

Beoordeling en conclusie

Het plangebied komt voor ontwikkeling in aanmerking vanwege de ligging en bestaande functie en omdat het als uitwerkingsgebied van het bestemmingsplan 'Zandzoom 2005' is aangewezen. Het geeft invulling aan de door de gemeente gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad. Daarmee past het binnen de Structuurvisie.

2.4.3 Welstandsnota 2013

De Welstandsnota 2013 is in november 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De welstandsnota gaat over architectuur; wat mag, wat mag niet en wat wenselijk is voor de architectuur van een bouwplan in Heiloo. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over bouwplannen aan de hand van beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn vastgelegd. De welstandsnota is echter meer dan een toetsingsinstrument voor ingediende bouwplannen. De welstandsnota wil ook een kennis- en inspiratiebron voor wat betreft de stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken van Heiloo zijn. Het plangebied ligt binnen 'Ontwikkelingsgebieden'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0017.png"

Voor het ontwikkelingsgebied zijn nog geen specifieke welstandscriteria opgesteld. De criteria worden samen met de stedenbouwkundige plannen en de beeldkwaliteitplannen opgesteld, i.c. het Ruimtelijk Kader, zie hoofdstuk 1.

2.4.4 Groenbeleidsplan Heiloo 2012-2022

Op 6 februari 2012 is het Groenbeleidsplan Heiloo 2012-2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In het groenbeleidsplan is beschreven hoe met het groen van Heiloo moet worden omgegaan zodat de beeldkwaliteit zijn waarde houdt. Naast een visie op het groen worden uitgangspunten voor de inrichting en acties ten behoeve van beheer benoemd. Als concrete vertaling van de integrale groenvisie worden zeven kernuitgangspunten onderscheiden die de basis vormen voor een groen Heiloo tot 2021:

  • Respecteer de landschappelijke onderlegger en maak belangrijke groenelementen zichtbaar en bescherm ze
  • Behoud en versterk de groene structuur
  • Groen voor groen
  • Ga versnippering van groen tegen
  • Stem beheer af op streefbeeld
  • Versterk de identiteit van de woonomgeving
  • Zorg voor meer betrokkenheid door inwoners bij het groen

Om zorg te dragen voor een constante groene kwaliteit is een lijst met uitgangspunten opgesteld die als input gebruikt kan worden bij onder andere nieuwe stedenbouwkundige plannen. Voor verschillende elementen (dorpsentrees, gebiedsontsluitingswegen, hoofdroutes, woonstraten, parkeerplaatsen) staat aangegeven hoe groen hier gebruikt kan worden om de groene kwaliteit te verbeteren. Het Groenbeleidsplan geeft kortom aan hoe belangrijk groen is voor de uitstraling van Heiloo en op welke wijze de groenstructuur verbeterd kan worden.

Beoordeling en conclusie

Zie hoofdstuk 1 en bijlage 1 hoe rekening gehouden wordt met het bestaande groen. De conclusie luidt dat het plan past binnen de Groenbeleidsplan.

2.4.5 Nota Cultuurhistorie 2011

Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. Met de Nota Cultuurhistorie worden instrumenten aangereikt om op de lange termijn de bijzondere identiteit, en daarmee de hoge ruimtelijke kwaliteit van Heiloo veilig te stellen. De Nota Cultuurhistorie richt zich minder op regels, maar meer op voorlichting en bewustwording van de inwoners van Heiloo.

Met de Nota Cultuurhistorie kiest Heiloo voor een duurzaam behoud van de eigen identiteit. De basis van deze ruimtelijke identiteit van Heiloo wordt, samengevat, door de volgende elementen gevormd:

  • contrast bebouwde strandwal en lege strandvlaktes;
  • stedenbouwkundige opbouw met sterk noord - zuid gericht wegenpatroon;
  • herkenbaar oost - west gericht verkavelingpatroon, houtwallen en hagen;
  • bewust gebruik van de (oostelijke) overgang van strandwal naar strandvlakte (door versterkte huizen, buitens, nijverheid en industrie);
  • van oorsprong agrarisch karakter met stolpboerderijen, die gelegen zijn op de overgangen van strandwal en strandvlaktes;
  • 19e en 20e eeuwse tuinderactiviteiten aan de zuidzijde van Heiloo;
  • groene scheiding van Alkmaar aan de noordzijde door Nijenburg;
  • protestantse en katholieke dorpskernen die gescheiden worden door het gemeentebosje;
  • invulling van de historische linten met losse, individuele en niet te grootschalige bebouwing;
  • waterputten waar omheen de twee Middeleeuwse kernen van Heiloo zijn ontstaan; bij de Witte Kerk en op het terrein van Onze Lieve Vrouw ter Nood;
  • nieuwere 20e eeuwse uitbreidingswijken, overwegend met groene bermen en zachte overgangen tussen openbaar en privégebied;
  • het geheel aan archeologische relicten, dat niet zichtbaar, in de bodem van Heiloo aanwezig is.

Omtrent de belangrijkste ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken van Heiloo zijn door het gemeentebestuur beleidslijnen vastgesteld. Hierin is onder andere aangegeven dat vastgehouden dient te worden aan de ontwikkelingsstructuur van Heiloo (wegenpatronen en verkavelingspatronen), het bewust gebruiken van de overgang van strandwal naar strandvlakte en het hanteren van groene bermen als overgang tussen openbaar en privégebied bij de aanleg van nieuwe woonwijken.

Beoordeling en conclusie

In het stedenbouwkundig plan (zie hoofdstuk 1 en bijlage 1) is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande structuren en worden de karakteristieken van de strandwal benadrukt door onder meer de wegenstructuur, de wijze van verkavelingen behoud en toevoegen van greppels en houtwallen.

2.4.6 Bomenbeleidsplan Heiloo 2008

Het karakter van Heiloo wordt voor een groot deel bepaald door de grote hoeveelheid bomen. Er wordt gestreefd naar behoud van dit bomenbestand. Omdat landelijk wet- en regelgeving ontbreekt, is het aan de gemeente om een sturende rol in de omgang met bomen te vervullen. Om hieraan invulling te geven is op 3 november 2008 het Bomenbeleidsplan Heiloo 2008 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In dit bomenbeleidsplan wordt uiteengezet op welke wijze een boom als beeldbepalend of monumentaal wordt bestempeld en hoe de gemeente Heiloo daar de voor- en nadelen van ondervindt. Doel van het bomenbeleidsplan is het waarborgen en verstevigen van de huidige kwaliteit en kwantiteit en het karakter van Heiloo voor de toekomst. Om het voorgaande beleidsmatig in te kaderen worden in het bomenbeleidsplan de volgende beleidsuitgangspunten gehanteerd:

  • herkenbaarheid;
  • leefbaarheid;
  • veiligheid;
  • duurzaamheid.

Specifiek voor (her)inrichtingsprojecten wordt erop gewezen dat bomen vaak onderwerp van discussie zijn. De discussie is vaak 'bomen of bouwen', terwijl beiden goed samen kunnen gaan: een 'volwassen' groene omgeving geeft immers een hoge kwaliteit van de woonomgeving. Het is daarom van belang om het aanwezige groen vroeg in het ontwerpproces te betrekken. Dat is met dit plan ook gebeurd, zie bijlage 1.

2.4.7 Verkeersplan Heiloo

In 2008 is het Verkeersplan Heiloo vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In het verkeersplan is aangegeven hoe men om wil gaan met verkeer en vervoer bij ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente Heiloo wil:

  • kwetsbare routes ontlasten;
  • de kansen voor de fiets benutten;
  • de groene omgeving in stand houden en benutten;
  • de bereikbaarheid van winkelcentra en station garanderen;
  • de nieuwe aansluiting op de A9 optimaal benutten;
  • veiligheid en toegankelijkheid voor alle verkeersdeelnemers.

Op basis van voorgaande wensen is aangegeven dat de Vennewatersweg, direct ten noorden van het plangebied, onderdeel gaat uitmaken van de hoofdautostructuur. Volgens de categorisering is deze weg een Gebiedsontsluitingsweg A (GOW A). In een categorisering van het wegennet wordt het wegennet ingedeeld in de verkeersruimte (de gebiedsontsluitingswegen, GOW) en het verblijfsgebied (de erftoegangswegen, ETW). De gebiedsontsluitingswegen zorgen voor het ontsluiten en verbinden van de wijken. Op deze wegen heeft de doorstroming van het gemotoriseerde verkeer met een redelijke snelheid prioriteit. Op kruispunten wordt zo nodig gezorgd voor een lage snelheid en is uitwisseling mogelijk. Op gebiedsontsluitingswegen van het hoogste type (GOW A), zoals de Vennewatersweg, wordt het aantal kruispunten en conflictpunten zo veel mogelijk beperkt.

De opwaardering van de Vennewatersweg tot Gebiedsontsluitingsweg A en de nieuwe aansluiting van deze weg op de A9 zorgen voor een goede bereikbaarheid van de locatie. Ook zonder de opwaardering volstaat echter de infrastructuur, nu reeds 15 bungalows aanwezig zijn en de verkeerstoename ten opzichte van de verkeersproductie die daar van uitgaat niet significant toeneemt.

2.4.8 Parkeerbeleidsplan Gemeente Heiloo 2010

De raad van de gemeente Heiloo heeft in 2010 het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 vastgesteld. In het parkeerbeleidsplan is aan de hand van de huidige parkeersituatie en bijbehorende problemen en opmerkingen een nieuw parkeerbeleid voor de gemeente Heiloo beschreven. Hierbij komen de volgende parkeerthema's aan bod:

  • parkeren voor diverse deelgebieden;
  • parkeernormen voor inbreiding- en nieuwbouwlocaties;
  • parkeren bij scholen;
  • grenzen gebied blauwe zone;
  • uitgifte parkeerontheffingen;
  • systematiek voor het vaststellen van parkeerknelpunten;
  • parkeren van grote voertuigen;
  • fietsparkeren bij winkelcentra en bij openbare voorzieningen;
  • gehandicaptenparkeren;
  • de verwijdering van fiets- en/of autowrakken;
  • heilooërprofiel.

De kapstok voor het parkeerbeleid van de gemeente Heiloo is een groen, sociaal, veilig en duurzaam Heiloo waarbij de fiets op de eerste en de auto op de tweede plaats komt. Omdat ruimte schaars is, moet beschikbare (parkeer)ruimte zo efficiënt mogelijk worden benut, voordat er eventueel nieuwe ruimte wordt vrijgemaakt.

Aan de hand van parkeernormen wordt het aantal parkeerplaatsen dat in een gebied nodig is bepaald. Een parkeernorm geeft het aantal benodigde parkeerplaatsen per functie. Bij de hantering van parkeernormen hanteert de gemeente een sturend parkeerbeleid en niet een vraagvolgend. Wat betreft de parkeernormen wordt aansluiting gezocht bij de landelijk geldende parkeernormen zoals deze door het CROW als richtlijn is aangegeven in het ASVV. Voor het plangebied betekent dit dat de parkeernormen uit de volgende tabel moeten worden aangehouden.

Functie Parkeernorm

Woning (duur) 2,10 parkeerplaats per woning

Woning (middelduur) 1,85 parkeerplaats per woning

Woning (goedkoop) 1,55 parkeerplaats per woning

incl. bezoekersparkeren

Beoordeling en conclusie

In hoofdstuk 1 is een parkeerbalans opgenomen, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan voornoemde parkeernormen.

2.4.9 Duurzaamheidsbeleid 2016-2020

Op 17 februari 2016 is het duurzaamheidsbeleid Heiloo 2016-2020 'Op naar een kringloopsamenleving' vastgesteld. In dit beleid zijn de onderstaande belangrijke doelen vastgesteld:

  • 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van 2008;
  • 20% duurzame energieopwekking in 2020;
  • 75 van alle aanbestedingen en uitgifte wordt duurzaam aanbesteed vanaf 1 januari 2015 en 100% van 1 januari 2020;
  • Heiloo een energieneutrale gemeente.

Beoordeling en conclusie

Op het gebied van duurzaamheid wordt gedacht aan de volgende maatregelen. Er komen zonnepanelen op elke nieuwbouwwoning (1. Zonnepanelen (285 Wp per stuk, capaciteit n.t.b.). Voor renovatie van woningen is het een optie.

Er komt optioneel een Domotica system bedienbaar met tablet. De electriciteitsvoorzieningen zijn voor algemeen gebruik en opladen auto. Bij de nieuwbouwwoningen worden warmtewisselaars in de vorm van een luchtwarmtepomp in geluidsdichte schoorsteen aangeboden. Het ventilatiesysteem krijgt warmteterugwinning en zomernachtventilatie. Qua waterhuishouding komen er infiltratiekratten en wordt zwart water afgevoerd naar riolering gemeente. Voorts wordt zoveel mogelijk natuurinclusief gebouwd door nestkasten mee te ontwerpen en het gebied groen in te richten, zie bijlage 1. De nieuwbouwwoningen worden gasloos en voldoen aan de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid.

2.4.10 Woonvisie Heiloo

De Woonvisie Heiloo (vastgesteld op 4 februari 2019) schetst de visie van de gemeente op het wonen in de gemeente Heiloo voor de komende vijf tot tien jaar. De kaders van deze woonvisie worden bepaald door het rijksbeleid, de Provinciale Woonvisie, het Regionaal Actie Programma (RAP) en de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar. De richting van de Woonvisie Heiloo wordt ingegeven door de Toekomstvisie 2030, de Structuurvisie 2030, het Woningmarkt onderzoek Heiloo 2017 en het collegeprogramma.

Heiloo biedt een prettig dorps woonmilieu in een groene omgeving. De uitstraling van Heiloo is luxe en groen. Het woonmilieu van Heiloo laat zich typeren als centrum-dorps. Dit zijn kleinere plaatsen met een dorpse sfeer, een landelijke omgeving, een hoog voorzieningenniveau en een korte afstand tot een centrumgemeente. Heiloo bouwt in een gewild woonmilieu waar de komende decennia een flinke behoefte naar is. De missie van de gemeente Heiloo op het gebied van wonen is:

  • versterking van het dorpse karakter;
  • vergroting van de diversiteit van het woningaanbod;
  • duurzamer en toekomstbestendiger bouwen dan de landelijk vastgestelde normen;
  • bevorderen doorstroming op de woningmarkt, zodat iedereen (ook starters) een wooncarrière kan maken;
  • WoonKeur, maar maatwerk mogelijk;
  • een woningbouwprogramma dat aansluit bij de wensen van de woonconsument en:
  • voldoende sociale huurwoningen omvat;
  • voldoende betaalbare koopwoningen omvat.

Bij de nieuwbouw van woningen moet een kwaliteitsslag gemaakt worden en inwoners de mogelijkheid geboden worden om door te stromen naar een beter passende woning. Door (nultreden)woningen te bouwen in het betaalbare middensegment en hogere prijssegmenten kan de meeste doorstroming worden gerealiseerd. Daarmee verschuift de aandacht in het woonbeleid van nieuwbouw voor starters naar doorstroming voor starters.

Kwaliteit woning en woonomgeving

De gemeente Heiloo streeft naar een gedifferentieerde wijkopbouw met als uitgangspunt dat Heiloo een groene gemeente met een dorps karakter blijft. Op het gebied van wonen, duurzaamheid en levensloopbestendigheid valt nog veel te winnen. Met verduurzaming van woningen wordt bijgedragen aan een betaalbare, aantrekkelijke en toekomstbestendige woningvoorraad. In 2050 moeten alle woningen onafhankelijk van aardgas zijn. Daarom wordt bij nieuwbouw aardgasloos gebouwd.

Woningbouwbeleid

Voor nieuwbouwprogrammering dient gekeken te worden naar de meest recente woningmarktonderzoeken, bevolkingsprognoses en de locatie. Daarom hanteren we geen vooraf vastgelegd woningbouwprogramma. Door geen categorieën met bijbehorende prijsklassen te hanteren wordt de prijs-kwaliteitverhouding beter, kan er gerichter voor de actuele vraag worden gebouwd en zal er meer variatie in woningtypen en prijsklassen ontstaan. Door marktconform te bouwen komt er ook meer doorstroming op de woningmarkt op gang.

Het is de taak van de gemeente om de kwetsbare groepen in de samenleving te ondersteunen. Daarom is het van belang om te bepalen om hoeveel en welk type sociale huurwoningen er werkelijk nodig zijn. De prestatieafspraken met corporaties zijn het geëigende middel om dit vast te leggen. Jaarlijks worden deze afspraken geëvalueerd en bijgesteld. Daarbij is het van belang dat de komende jaren door de lopende nieuwbouwprojecten nog veel sociale woningen (huur en koop) worden opgeleverd. Hierdoor voldoet de gemeente ruimschoots aan de regionale afspraak (Regionale Woonvisie) om minimaal 30% in categorie 1 en 2 te realiseren.

In het RAP is afgesproken dat iedere gemeente in de regio Alkmaar de lokale uitbreidingsbehoefte kan faciliteren. Ook is afgesproken dat gemeenten niet meer dan het gemeentelijk aandeel in de prognose benutten. De huishoudensprognose voor Heiloo van 2017 gaat voor de komende 10 jaar (2017 tot 2027) uit van een extra woningbehoefte van 1.540 woningen. Heiloo heeft op dit moment meer woningen in de programmering staan dan dat er volgens de huishoudensprognose voor de komende 10 jaar nodig zijn. Daarom moet de gemeente Heiloo de komende jaren terughoudend zijn met het mogelijk maken van nieuwe woningbouwlocaties. Bij iedere nieuwe locatie zal gekeken moeten worden of er ruimte is in de programmering (RAP en Ladder voor duurzame verstedelijking).

Beoordeling en conclusie

Onderhavig plan is eerder dit hoofdstuk getoetst aan het RAP en de Ladder: hier wordt aan voldaan.

2.4.11 Waterstructuurplan 18 juni 2017

In juni 2017 is het Waterstructuurplan Zandzoom opgesteld door Sweco en afgestemd met het Hoogheemraadschap. De huidige situatie is niet ingesteld op de ontwikkeling van nieuwe woningen. Daarom zijn voor het ontwikkelen van het gebied structuren nodig die houvast bieden voor het stedenbouwkundig plan en de ontwikkeling van het gebied. In het waterstructuurplan wordt ingegaan op de thema's riolering, water en bouwrijp maken.

Het bestaande rioleringssysteem is niet toereikend om de toename van de droogweerafvoer te verwerken. Hierdoor is een nieuw systeem benodigd dat aansluit op het bestaande netwerk, waarmee de afvoer naar de waterzuivering Heiloo wordt gerealiseerd. Naast de afvoer van vuilwater is een systeem benodigd om het hemelwater en het grondwater te beheersen. Het is van belang om een robuust watersysteem te creëren, waardoor de ontwatering in en de afwatering van het gebied gegarandeerd wordt. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op het systeem van greppels op de zandrug.

De uitkomsten van het Waterstructuurplan zijn doorvertaald naar de IPOR. De IPOR dient als kader voor de ontwikkelende partijen van de deelpercelen. Onderdeel van het IPOR zijn de randvoorwaarden op het gebied van de thema's riolering, water en bouwrijp maken. Het waterstructuurplan is de onderbouwing van de opgenomen randvoorwaarden in de IPOR.

Uitgegaan wordt van waterberging in het eigen gebied door gescheiden HWA afvoer en drainage/infiltratie/transportriool. Bij forse regenval en hoge grondwaterstand voeren de secundaire oost-west gelegen greppels het overtollige water naar de primaire greppels die afvoeren op Kamer West en Kamer Oost.

De volgende uitgangspunten ten aanzien van de inrichting zijn in de IPOR gehanteerd voor de uitwerking van het waterstructuurplan per exploitatiegebied:

  • daar waar in het waterstructuurplan wordt gesproken over 'open water', wordt het bergend oppervlak van de waterstructuren bedoeld; dus in de Zandzoom betreft dit voornamelijk de (veelal droge) greppels;
  • alle percentages worden berekend op basis van de totale oppervlakte (m2) van het exploitatiegebied (oppervlakte uitgeefbaar opgeteld bij oppervlakte openbaar);
  • het percentage verhard oppervlak en het percentage greppel is aan elkaar gerelateerd; hoe meer oppervlakte (m2) verhard oppervlak er in een exploitatiegebied wordt gerealiseerd, hoe meer oppervlakte (m2) greppel er nodig is;
  • het verhard oppervlak wordt berekend door de totaal oppervlakte (m2) van alle verharding van het openbare terrein op te tellen bij het totaal dakoppervlakte (m2); dit betreft ook eventuele bijgebouwen indien deze op de HWA riolering worden aangesloten;
  • de oppervlakte van de greppels wordt berekend aan de hand van de breedte van de greppels op de hoogte van het bestaande maaiveldniveau (dus niet ten opzichte van het maaiveldniveau na ophoging);
  • dammen in greppels worden niet meegerekend bij de oppervlakte van de greppels.

2.4.12 Inrichtingsprincipes en Profielen Openbare Ruimte Zandzoom te Heiloo (juni 2019)

Voor het plangebied Zandzoom zijn Inrichtingsprincipes en Profielen Openbare Ruimte (verder: IPOR) opgesteld. De doelstelling van de IPOR is meerledig:

  • Het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van Zandzoom zodat deze ook tijdens de bouw en in de toekomst goed onderhouden kan worden. Binnen de velden, erven, buitens en buurtschappen van het plangebied Zandzoom worden eenduidige wegprofielen en materialen toegepast, waardoor de openbare ruimte één uitstraling krijgt. In dit verband kunnen de kenmerkende inrichtingsprincipes en profielen worden gezien als uitwerking/aanvulling op het document RKK Zandzoom.
  • Het verschaffen van technische kaders en aanwijzingen voor de verdere uitwerking en het aanleggen van de openbare ruimte van Zandzoom. In de IPOR wordt ook het ruimtebeslag vastgelegd.

Voor exploitatiegebieden die geen openbare ruimte hebben (100% uitgeefbaar), is een separate notitie opgesteld en is de IPOR niet van toepassing. Uit het voorgaande volgt dat de IPOR een belangrijke kaderende functie heeft bij het ontwerp, het beoordelen en het toetsen van de verdere planuitwerkingen en verkavelingen van de openbare ruimte van Zandzoom.

Het IPOR bevat criteria voor verkeerstructuren, parkeren, riolering, groen, speel-, nuts- en huisvuilvoorzieningen. Ook is een procesbeschrijving opgenomen waarbinnen de verdere planvorming in relatie tot de IPOR doorlopen wordt. In de planopzet van dit uitwerkingsplan is via het verkavelingsplan de IPOR juridisch aangehaakt.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt uitwerkingsplan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Per aspect wordt aangegeven of er belemmeringen zijn.

3.1 Verkeer en parkeren

In het kader van een nieuwe ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Verkeer

Op grond van de CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig Parkeren kan worden gesteld dat de woningen een verkeersgeneratie opleveren van 8,6 mvt/etm, oftewel ca. 129 in totaal. Gesteld kan worden dat deze hoeveelheid, verdeeld over een etmaal (gemiddeld ca. 5 per uur), geen problemen zal opleveren voor de verkeersafwikkeling op de bestaande infrastructuur. Deze conclusie geldt te meer als gesaldeerd wordt met de huidige verkeersaantrekkende van de aanwezige bungalows.

Parkeren

In hoofdstuk 1 is reeds ingegaan op dit aspect.

3.2 Geluid


Inleiding


De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toege-staan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).


De Wgh heeft tot doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus. In de Wgh zijn hiervoor twee soorten grenswaarden opgenomen:

  • Voorkeursgrenswaarde : Deze waarde garandeert een vrij goede woon- en leefsi-tuatie binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (wegen, spoorwegen, enz).
  • Hoogste toelaatbare geluidsbelasting: Deze waarde geeft de hoogste gevelbelas-ting weer waarvoor een hogere waarde kan worden aangevraagd.


De grenswaarden zijn onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railver-keer), de ligging van de geluidsgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied) en het type geluidsgevoelige bebouwing. In de onderstaande tabel zijn voor woningen de voorkeursgrenswaarden en de meest voorkomende hoogste toelaatbare geluidsbelastingen uit de Wgh voor wegverkeer en uit het Bgh voor railverkeer weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0018.png"


Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.


De breedte van de zone bij wegverkeer is afhankelijk van het aantal rijstroken en de lig-ging van de weg: stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de rand van de weg. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0019.png"  

De zonebreedtes langs een spoorweg worden bepaald door de waarden van de geldende geluidproductie-plafonds op referentiepunten (zie tabel:)

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0020.png"

Beoordeling en Conclusie

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van zowel weg (Vennewatersweg) als spoor. Er is daarom akoestisch onderzoek verricht Bijlage 5. Op dit moment is vanwege de recente uitspraak van de Raad van State Uitspraak 202002509/1/R1 niet bekend is of bij de bepaling van de verkeersgegevens voor het prognosejaar 2031 moet worden uitgegaan van de situatie met aansluiting op de A9 of dat moet worden uitgegaan van de autonome situatie. Gezien het vorenstaande zijn in overleg met de gemeente beide varianten in dit onderzoek betrokken.


Wegverkeerslawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de gezoneerde
wegen maximaal 55 dB bedraagt. Overeenkomstig de in de Beleidsnotitie Procedure hogere
grenswaarde van de gemeente Heiloo opgenomen GES-kwalificatie moet de akoestische kwaliteit worden beoordeeld als redelijk tot matig. Bij de kwalificatie redelijk behoort de volgende onderzoeksplicht:

  • bronmaatregelen indien mogelijk
  • overdrachtsmaatregelen indien mogelijk
  • aandacht voor geluidluwe buitenruimte en gevel


Railverkeerslawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de spoorbaan
Alkmaar - Uitgeest maximaal 69 dB bedraagt. Overeenkomstig de in de Beleidsnotitie Procedure
hogere grenswaarden opgenomen GES-kwalificatie moet de akoestische kwaliteit worden beoordeeld
als ruim onvoldoende. De geluidbelasting hoger dan de maximum ontheffingswaarde van 68 dB vindt
op 3 woningen plaats op een beoordelingshoogte van 5.0 meter (woning wnp 15, 20 en 21). Het
westelijk gesitueerde dakvlak van deze woningen dient dan ook als 'dove gevel' te worden
uitgevoerd.
Indien deze maatregel wordt getroffen bedraagt de geluidbelasting maximaal 68 dB. Overeenkomstig
de in de Beleidsnotitie Procedure hogere grenswaarden opgenomen GES-kwalificatie moet de
akoestische kwaliteit worden beoordeeld als onvoldoende. Bij de kwalificatie onvoldoende behoort
de volgende onderzoeksplicht:

  • Bronmaatregelen hebben nadrukkelijk de voorkeur
  • Overdrachtsmaatregelen nadrukkelijk meewegen
  • Aandacht voor geluid bij ontwerp
  • Akoestisch onderzoek bij bouwvergunning
  • Niet akoestische compensatie overwegen


Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de woonbestemming de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Vennewatersweg. De maximale
ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. De hoogste geluidbelasting als gevolg van de
gezoneerde wegen bedraagt 55 dB.


Tevens wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB als gevolg van het railverkeer overschreden. De
maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt ter plaatse van 3 woningen overschreden (woningen
wnp 15, 20 en 21). De maximale ontheffingswaarde op de overige woningen wordt niet
overschreden. De hoogste geluidbelasting als gevolg van de spoorbaan Alkmaar - Uitgeest bedraagt
69 dB op de woningen wnp 15, 20 en 21 en 68 dB op de overige woningen.


Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van
maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen
worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of
maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en
de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige,
verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.


Bij het ontwerpen van geluidsreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende
aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.


Bronmaatregelen
Door bijvoorbeeld het verlagen van de rijsnelheid, het omleiden van de verkeersstroom en/of het
aanbrengen van een akoestisch gunstigere wegverharding kan de geluiduitstraling vanwege een weg
worden beperkt. Beperking van de maximum snelheid, andere routering of het weren van zwaar
verkeer is echter gezien de functie van de betreffende weg (onderdeel hoofdwegenstructuur) niet
uitvoerbaar. Op de Vennewatersweg is reeds een geluidarm type asfalt aanwezig.
Bij railverkeer kan worden gedacht aan het toepassen van doorgelaste spoorstaven, raildempers en
verschillende vormen van stille bovenbouw. Het traject er plaatse is reeds voorzien van doorgelaste
spoorstaven en betonnen dwarsleggers. In 2024 worden spoordempers en minischermen aangelegd. Verdergaande bronmaatregelen ontmoeten overwegende bezwaren van organisatorische en financiële aard. Het westelijk gesitueerde dakvlak van de woningen wnp 15, 20 en 21 dienen als 'dove gevel' te worden uitgevoerd, tenzij uit aanvullend akoestisch onderzoek na aanbrengen van de minischermen blijkt dat de geluidbelasting onder de ontheffingswaarde komt.


Maatregelen in de overdrachtsweg
Geluidafschermende maatregelen langs de weg of spoorbaan zoals geluidschermen zijn gezien de stedelijke situatie en de hoge kosten niet realistisch.


Gevelisolatie
Indien eerder besproken maatregelen om bijvoorbeeld, stedenbouwkundige of financiële redenen
niet wenselijk of mogelijk blijken, kan bij het College van B&W ontheffing worden aangevraagd voor
een hogere grenswaarde. Om een voldoende goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen dient
te worden voldaan aan een maximaal binnenniveau van 33 dB (eis bouwbesluit 2012 nieuwbouw).
Bij de omgevingsvergunning wordt een gevelisolatie-onderzoek overlegd dat aantoond dat aan de
benodigde gevelwering wordt voldaan.


Aandacht voor geluid bij ontwerp
Behoudens woning 15 bezitten alle grondgebonden woningen een geluidluwe gevel.
Geluidgevoelige ruimten zoals slaapkamers worden zoveel mogelijk aan deze geluidluwe zijde
gesitueerd.


Niet-Akoestische compensatie
De onderzoekslocatie is onderdeel van een groot woningbouwgebied. Nabij de onderzoekslocatie zijn
zeer goede openbaarvervoersfaciliteiten aanwezig. Het NS station Heiloo en het busstation zijn op
een afstand van slechts 1,2 km gelegen. Verder is de onderzoekslocatie gelegen op korte afstand
van diverse recreatiegebieden (bos, strand, sportvoorzieningen ed.).


Hogere waarden
Naar verwachting ontmoeten de bovenstaande bron- en afschermende maatregelen overwegende
bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard. De onderzoekslocatie is gelegen nabij goede openbaar vervoersfaciliteiten. Dit kan worden geschouwd als niet-akoestische compensatie. Met een onderzoek naar de gevelisolatie van de woningen is aangetoond dat wordt voldaan aan de benodigde gevelwering Bijlage 6.

Geadviseerd is om voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai
en/of railverkeerslawaai wordt overschreden een hogere waarde aan te vragen. Het college heeft besloten die waarden vast te stellen middels het een besluit hogere waarden Wgh, bijgevoegd als Bijlage 7.

Voorwaarde hierbij is dat het westelijk gesitueerde dakvlak van de woningen wnp 15, 20 en 21 als 'dove gevel' worden uitgevoerd. Dat laatste zal gebeuren.


Gelet hierop, is het plan haalbaar voor wat betreft geluid.

3.3 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactivieiten. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe vei-ligheid buisleidingen (Bevb) zien toe op transportroutes met gevaarlijke stoffen en op transport via buisleidingen.

In het wettelijk kader en externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in twee soorten risico's, namelijk plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). PR en het GR dienen elk een andere doelstelling. Het PR heeft te maken met de veiligheid van de risicobron (technisch systeem) en is bedoeld voor de burger / gebruiker als individu. Het GR zegt iets over de inrichting van de ruimte rond de risicobron en is bedoeld voor de bestuurder. Naast PR en GR worden binnen zogenaamde effectgebieden ook risico's aanwezig. Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe gezondheidseffecten kunnen zijn als er een ernstig ongeval bij de risicobron plaatsvindt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woon-, werk- of verblijfsomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6).

Groepsrisico

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatie-waarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. De oriëntatiewaarde wordt uitgedrukt in een risicocurve. De oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag in situaties daarboven gemotiveerd kan afwijken. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om een belangenafweging te maken. Dit is de verantwoording van het groepsrisico. Daarbij spelen onder de zelfredzaamheid, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. De hoogte van het groepsrisico kan niet toenemen als er geen invloedsgebied aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0399.UwpGroeneweg10HLO-0401_0021.png"

Afbeelding: uitsnede risicokaart, plangebied bij blauwe ster

In de directe omgeving van de projectlocatie zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig, routes gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Zie voorgaande uitsnede van de risicokaart. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er daarom geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.4 Milieuzonering

Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot de hinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.

Bij het realiseren van een nieuwe functie (woningbouw) dient vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

1. past de nieuwe functie in de omgeving?

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (woningen) worden hinder en gevaar voorkomen (anders gezegd, er kan een acceptabel woon- en leefklimaat voor de woningen worden gegarandeerd) en wordt het bedrijven mogelijk binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen/ de bedrijfsvoering uit te oefenen. Dit heet milieuzonering.

Richtafstandenlijsten

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, dienstverlening, horeca en/of kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Milieucategorie   Richtafstand woonomgeving in meters   Richtafstand gemengd gebied in meters  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  

Beoordeling en conclusie

Gezien de functionele opbouw, valt het gebied als rustig gebied te typeren. Van woningen gaat geen milieu-overlast uit. Omgekeerd zijn woningen wel milieugevoelige functies. In de omgeving zijn percelen aanwezig met een bedrijifsbestemming. Nu deze bestemming op meer dan 50 m ligt, waar een richtafstand van 30 m wordt aanbevolen, zal de aanwezigheid van dit bedrijf niet leiden tot een onacceptabel woon- en leekfklimaat. De conclusie geldt te meer omdat er spoor en de Groeneweg tussen ligt, die een buffer vormen. De zuidelijk van het plangebied gelegen moestuinen leveren eveneens geen geluid, geur of stofoverlast op. Het aspect milieuzonering vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.5 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden
overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke
plannen getoetst worden aan de wettelijke grenswaarden. De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand.


De Wet maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan bestaat er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

 
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.


Duidelijk is dat het voorliggende geval geen grote ontwikkeling is en dat de invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse NIBM is. Geconcludeerd wordt daarom dat het project geen negatief effect heeft op de luchtkwaliteit.

3.6 Ecologie

Inleidend

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Quickscan

Door ecologisch adviesbureau Laneco is een quick scan flora en fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 8.

Beschermde gebieden:

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 4 kilometer. Door de voorgenomen ontwikkeling gaat geen oppervlakte van NNN-gebied verloren en is er geen sprake van een wezenlijke aantasting van de waarden en kenmerken van het NNN. Effecten op het NNN worden daarom uitgesloten. Het plangebied is geen onderdeel van een weidevogelgebied. Ook gaan er geen effecten uit vanuit de herinrichting en werkzaamheden op het nabijgelegen weidevogelgebied.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Door de beoogde ontwikkeling gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor alle mogelijke externe effectfactoren zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling, zijn gezien de afstand (circa 2 kilometer), de tussenliggende elementen en de beperkte werkzaamheden op voorhand uitgesloten.

Door de geplande werkzaamheden en in de aanlegfase en de gebruiksfase kan mogelijk een verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ontstaan in vergelijking met de huidige situatie. Een stikstofberekening (AERIUS-berekening) geeft uitsluitsel over de stikstofemissie als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase. Er zijn op 21 april 2023 berekeningen uitgevoerd en deze zijn verwerkt in een bijgevoegde notitie: zie Bijlage 10. De berekeningen met AERIUS genereren een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Zodoende zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten als gevolg van de ontwikkeling.

Beschermde soorten:

Voor een aantal mogelijk in (de omgeving van) het plangebied voorkomende nationaal beschermde soorten zoals egel, spitsmuizen en muizen geldt een provinciale vrijstelling voor het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. Binnen het plangebied kunnen een aantal nationaal en Europees beschermde soorten voorkomen, waarvoor voor aantasting van rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming geldt.

Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van de individuele diersoorten zijn de volgende soorten niet uit te sluiten binnen het plangebied:

• Huismus: onder een aantal dakpannen bij de schuur van de kinderboerderij en oude paardenstal zijn openingen aanwezig die gebruikt kunnen worden als nestplaats door huismus. Door de werkzaamheden zal de bebouwing, en daarmee de potentiële verblijfplaatsen, verdwijnen.

• Gierzwaluw: de kopse kanten van de schuur bij de kinderboerderij zijn geschikt voor gierzwaluw om onder het dak te komen. Met het verdwijnen van de schuur verdwijnen ook mogelijk verblijfplaatsen van gierzwaluw.

• Kleine marterachtigen: met de herinrichting van het gebied verdwijnt mogelijk leefgebied van deze soorten.

• Gebouwbewonende vleermuizen: Onder een aantal dakpannen van de schuur en oude paardenstal, en in de bungalowhuisjes zijn openingen aanwezig die gebruikt kunnen worden als verblijfplaats door gebouwbewonende vleermuizen. Door de geplande werkzaamheden verdwijnen deze potentiële verblijfplaatsen.

In het kader van de Wet natuurbescherming dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast. Dit kan niet worden uitgesloten zonder nader veldonderzoek voor de volgende soorten:

• Huismus, nestplaatsen (Vogelrichtlijn). Onderzoek vindt plaats door in de periode vanaf april tot half mei tweemaal onderzoek te doen conform het Kennisdocument van de huismus (BIJ12, juli 2017).

• Gierzwaluw, nestplaatsen (Vogelrichtlijn). Onderzoek conform het onderzoeksprotocol van het Netwerk Groene Bureaus bestaat uit drie onderzoeksrondes in de periode 15 mei tot en met 15 juli.

• Kleine marterachtigen, onderzoek vindt plaats door het plaatsen van cameravallen en mostellaboxen gedurende een periode van 6 weken in de periode maart tot en met augustus conform de Handreiking kleine marterachtigen van de zoogdiervereniging en de provincie Noord-Holland (2017).

• Vleermuizen, verblijfplaatsen gebouwbewonende soorten (Wet natuurbescherming en bijlage IV Habitatrichtlijn). Onderzoek conform het Vleermuisprotocol 2021 bestaat uit drie onderzoeksrondes in de periode juni tot half juli en twee onderzoeksrondes in de periode half augustus tot eind september. Onderzoek gedurende beide periodes dienen plaats te vinden om een volledig beeld te krijgen van de functie van het gebouw voor vleermuizen.

Twee algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming zijn altijd van toepassing:

  • 1. De start van werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half juli; voor o.a. zwaluwen en houtduiven tot in september) uit te voeren om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Als er nesten van algemene vogels aanwezig zijn in het broedseizoen, dan is het noodzaak om een ecoloog in te schakelen. De ecoloog beoordeelt hoe de werkzaamheden voortgang kunnen vinden.
  • 2. Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood

Om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen worden maatregelen aanbevolen, zoals het niet te lang braak laten liggen van vergraafbare delen en het dempen van ondiepe plassen en watertjes in de periode mei-oktober. Om nieuwvestiging te voorkomen tijdens de bouw, wordt geadviseerd om een amfibieën scherm rondom het plangebied te plaatsen. Hier wordt aan voldaan, indien noodzakelijk.

Er zijn vanuit ecologisch oogpunt aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting:

• Nieuwbouw kan geschikt worden gemaakt voor vleermuizen door het gebruik van inbouw vleermuiskasten of door op een hoogte van 4 meter en hoger op verschillende windrichtingen (voorkeur voor zuidgerichte zijden) open stootvoegen van 2 cm bij 5 cm breed aan te brengen. Een andere optie is het creëren van circa 2 cm ruimte achter houten gevelbetimmering of het aanbrengen van kierende planken.

• Ook kunnen de nieuw te bouwen woningen geschikt worden gemaakt voor huismus door het één dakpan hoger plaatsen van de vogelschroot en voor gierzwaluw door het plaatsen van gevelkasten of het laten oversteken (2,5 cm) van nok- en/of kantpannen.

Vervolonderzoek

In het plan zijn nestkasten voorzien. De woningen zijn plat afgedekt, zodat er geen gevolg gegegeven kan worden aan de aanbeveling om met de ligging van dakpannen of nokpannen een geschikte habitat te maken voor huismussen en gierzwaluwen.

Om de aan- of afwezigheid van beschermde soorten vast te stellen was vervolgonderzoek noodzakelijk naar Huismus, Gierzwaluw en Vleermuizen. Natuurlijke Zaken heeft het nader onderzoek naar beschermde soorten verricht (Natuurlijke Zaken, Nader onderzoek naar beschermde soorten Groeneweg 10 Heiloo, 12 oktober 2022). Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9.

Natuurlijke Zaken concludeert op basis van veldonderzoek in de periode april - juli 2022 dat binnen het plangebied geen beschermde soorten of verblijfplaatsen daarvan zijn aangetroffen. Het gebied wordt gebruikt als foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen, deze functie wordt niet aangetast door de beoogde ontwikkeling. Het is hierdoor niet nodig om ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor de beoogde werkzaamheden.

In de omgeving van het plangebied komt de strikt beschermde rugstreeppad voor. Bij de uitvoering dient men rekening te houden met rondtrekkende dieren, geadviseerd wordt om het terrein af te schermen als er grootschalige graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden en als er geschikt tijdelijk biotoop ontstaat tijdens de bouwfase (ondiepe plassen in het voorjaar, zandbulten, braakligging).

Conclusie

Op basis van het verrichte natuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat een ontheffing Wet natuurbescherming voor het project niet is vereist. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar. Bij de uit te voeren werkzaamheden wordt de aanbeveling van Natuurlijke Zaken door initiatiefnemer opgevolgd.

3.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor
het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke
planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische
belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de
introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de
ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk
onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de
Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is
geworden. Met name de Erfgoedwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de
bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.


Onderzoek

Door onderzoeksbureau The Missing Link is een archeologische bureauonderzoek uitgevoerd, die als Bijlage 11 is toegevoegd. Het plangebied bevindt zich op een strandwal, van oudsher geschikt voor bewoning, vanaf het Laat Neolithicum. Zonder veldtoets kan niet worden beoordeeld of het gebied al reeds verstoord is. Het onderzoek zag toe op het gehele ontwikkelgebied (zie hoofdstuk 1). Voor het zuidelijk deel - het deel dat momenteel voorligt-geldt evenwel geen archeologische dubbelbestemming. Op basis van het bestemmingsplan is daarom archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. We wordt geadviseerd karterend booronderzoek uit te voeren gezien de ligging op de strandwal en de daarmee samenhangende landschaps- en bewoningsgeschiedenis.


Dit nader onderzoek is uitgevoerd Bijlage 12. De gestelde onderzoeksvragen kunnen op basis van de bereikte resultaten als volgt worden beantwoord:


Zijn er indicatoren aangetroffen die verband houden met het verwachte typearcheologische vindplaats(en)?
Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen tijdens het onderzoek. Met
uitzondering van bouwpuin en een nieuwetijdse scherf in de verstoorde bovengrond.

Alhoewel niet het doel van dit type kartering, zijn er bij toeval indicatoren aangetroffen die
verband houden met andere typen vindplaatsen?

Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen tijdens het onderzoek.

In welk opzicht kan op basis van het veldonderzoek de archeologische verwachting
worden bijgesteld?

Het onderzoeksgebied heeft een (zeer) hoge archeologische verwachting. Tijdens het
veldonderzoek zijn op de strandafzettingen geen archeologische indicatoren aangetroffen.

In de daarboven gelegen duinafzettingen ontbreken aanwijzingen voor een archeologisch
interessant niveau, zoals een vegetatiehorizont, aanwijzingen van bodemvorming, of een
laag met archeologische indicatoren. De top van het duin is opgenomen in de verstoorde
laag die de onverstoorde niveaus afdekt. In deze verstoorde laag zijn buiten enkele
puinfragmenten en een enkel groen geglazuurd fragment aardewerk geen archeologische
indicatoren aangetroffen.

Met het ontbreken van aanwijzingen voor archeologische waarden in het plangebied kan
de verwachting worden bijgesteld van zeer hoog naar laag.


In hoeverre worden de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden bedreigd door
toekomstige planontwikkeling?

Een deel van de bestaande bungalows wordt met de geplande ontwikkeling
gemoderniseerd, waarmee slechts een zeer beperkte bodemverstoring gaat plaatsvinden.

De funderingsconstructie van de nieuw te bouwen woningen is ten tijde van het onderzoek
nog niet bekend. Gezien de zeer lage kans op archeologische waarden in het plangebied
kan de bedreiging hiervan als laag worden opgevat.

 
Is het plangebied voldoende onderzocht en zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek kan worden geadviseerd?
Met het uitgevoerde karterend booronderzoek is het plangebied voldoende onderzocht. Er wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.


Gelet hierop is het plan haalbaar v.w.b. archeologie.

Cultuurhistorie

De bestaande bebouwing in het projectgebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Er worden dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast als gevolg van de functiewijziging. Voorts is in hoofdstuk 2 de ontstaansgeschiedenis van het gebied en de omgeving beschreven alsook hoe het plan daarbinnen past. Er is daarom voldoende rekening gehouden met cultuurhistorie.


Conclusie

Zodoende werpen de onderdelen archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen op.

3.8 Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.
Om te beoordelen of er sprake is van een bodemkwaliteit die geschikt is voor de woonfunctie is in een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, als Bijlage 13 opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat in zijn algemeen de toplaag van het terrein als licht verontreinigd moet worden beschouwd.

De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd.

Op basis van de resultaten van het PFOS-onderzoek wordt geconcludeerd dat de eventueel vrijkomende grond door de ver- en nieuwbouw wel buiten de locatie moet worden toegepast.

Er is een fundatie-/puinlaag onder het parkeerterrein en de lange asfaltweg aangetroffen, waarin geen restanten asbestverdachte materialen zijn aangetoond.

Tot slot is wel sprake van een teerhoudende asfaltverharding met een stortvolume van circa 60 m3. In het geval van het verwijderen van de asfaltwegen ligt het voor de hand dat de gehele asfaltlaag als teerhoudend zal worden afgevoerd. Er kan ook worden gekozen om enkel de kleeflaag af te frezen , maar dat is weinig (kosten-)efficiënt omdat er met een nauwkeurigheid van 2 á 3 cm onder de teerhoudende laag rekening zal moeten worden gehouden tijdens het frezen. Daarnaast is de kleeflaag op wisselende hoogtes in de asfaltkernen aanwezig.


Gelet op bovenstaande vormt bodem geen belemmering voor het uitwerkingsplan.


3.9 Waterhuishouding

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Watertoets

De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming).

Waterkering

De locatie is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire- of regionale waterkering.

Waterkwaliteit

Uitgangspunt voor het plan is dat hemelwater en afvalwater apart dient te worden ingezameld. Voorwaarde is dan wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Geadviseerd wordt om met het oog op de waterkwaliteit altijd het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink maximaal te voorkomen en dat er geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt op de verharding. Zo wordt voorkomen dat er ongewenste stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen, waardoor een negatief effect ontstaat op de waterkwaliteit.

Nb. In het plan zijn zinken hemelwaterafvoeren voorzien. De gevolgen van deze wens wordt nog bepsroken met het hoogheemraadschap.

Het afstromend hemelwater van schone oppervlakken (daken en erfverharding) zal geschieden naar het oppervlaktewater. Het gebruik van uitloogbare materialen wordt bij de uitvoering van het bouwwerk voorkomen. De behandeling van het vuilwater blijft gebeuren op de bestaande wijze.

Waterberging

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, moet bij een toename van meer dan 800 m2 bebouwd of overig verhard oppervlak binnen stedelijk gebied, minstens 10% van het extra bebouwde of verharde oppervlak worden gecompenseerd door middel van nieuw oppervlaktewater. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem.

Het voorliggende project voorziet in de sloop van bestaande verhardingen. Er is daarom geen sprake van een toename aan verharding van meer dan 800 m2. Op het gebied van waterberging gaat het projectgebied erop vooruit. Bovendien wordt er geen water gedempt, gebouwd in de (buiten)beschermingszone van een waterkering en er wordt niet gewerkt met uitloogbare materialen.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.

Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Er is binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het wenselijk is om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen.

Conclusie

Gelet hierop, vormt het aspect water geen belemmering. Ter bevestiging van deze conclusie is een watertoets uitgevoerd, als Bijlage 14 toegevoegd .

3.10 Trillingshinder

Het project wordt uitgevoerd op een relatief korte afstand van het spoor. De kortste afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een woning (dit is woning nr. 15) tot de dichtstbijzijnde spoorstaaf is gelegen op 28 m. Gezien de korte afstand tot het spoor is een nader onderzoek naar het voorkomen of beperken van voelbare trillingen in de te realiseren woningen vanwege passerende treinen noodzakelijk.

Door Peutz is onderzoek gedaan naar de trillingshinder door de trillingsnelheden vanwege het railverkeer ter plaatse van de geprojecteerde woningbouwlocatie te toetsen aan de streefwaarden uit Richtlijn B Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn uit augustus 2002 van de Stichting Bouwresearch (SBR richtlijn B) . Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 15. Peutz concludeert dat de te verwachte trillingniveaus op de vloer in de geplande woningen, zowel in verticale als horizontale richting, niet hoger zullen zijn dan de strengste streefwaarde A2 van 0,2 die geldt voor de nachtperiode uit de SBR Richtlijn B. Ook de streefwaarde A3 wordt niet overschreden.

Van belang is om op begane grondvloer alleen een vloer toe te passen met een maximale hoogte van 200 mm en een oppervlaktemassa van 500kg/m2. Mocht bij de definitieve keuze van de opbouw van de vleoren een andere opbouw en/of andere massa worden gerealiseerd waar thans van uit is gegaan (zie hoofdstuk 6), dan is het van belang om na te gaan of deze vloeren ook leiden tot voldoende trillingdemping. Zeker in verticale richting zijn de marges ten opzichte van de streefwaarden gering.

Conclusie

Op grond van het trillingshinderonderzoek kan worden vastgesteld dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

3.11 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond bvan het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen een rol. Het is in ieder geval niet relevant of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging van bungalows met recreatieve functie naar maximaal 15 woningen voor permanente bewoning. Gezien het feit dat de omgeving reeds een stedelijk karakter heeft, wordt geconcludeerd dat het project niet is aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in bijlage 1, kolom D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling uit te voeren. Voorts blijkt uit de aanmeldnotitie in Bijlage 16 dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Door het college van B&W is besloten dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn en dat er geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. In Bijlage 17 is dit besluit opgenomen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden waarop het project zal plaatsvinden zijn in privé eigendom. Uit de voorliggende toelichting is niet gebleken dat er een financieel risico bestaat voor de uitvoering van het project.

De kosten voor het opstellen van uitwerkingsplan worden gedragen door initiatiefnemer. Met de gemeente is een overeenkomst gesloten waarmee kostenverhaal van de gemeente anderszins is verzekerd.

De functiewijziging is van dien aard dat de verwachting is dat er geen sprake is van planschade. Via een planschadeverhaalsovereenkomst komt planschade uiteindelijk voor rekening van initiatiefnemer.

4.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro wordt het uitwerkingsplan ter beoordeling voorgelegd aan betrokken bestuursorganen, nutsbedrijven en andere instanties. Eventuele reacties worden hier samengevat en van een antwoord voorzien.

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemers hebben een buurtparticipatietraject doorlopen waarbij het initiatief met betrokkenen is besproken. Op 14 mei 2021 heeft een presentatie plaatsgevonden aan het buurtschap. De presentatie is opgenomen in Bijlage 18.

Het uitwerkingsplan wordt voorts voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb (Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure). Van het ontwerp-bestemmingsplan wordt kennis gegeven in het Gemeenteblad.

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft vanaf donderdag 16 maart 2023 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen. Belanghebbenden hadden gedurende deze 6 weken de mogelijkheid op de inhoud van het ontwerpuitwerkingsplan te reageren. Over de ter inzagelegging van het ontwerpuitwerkingsplan is voorafgaand aan de ter inzagelegging bekendheid gegeven via een publicatie in de plaatselijke krant ‘De Uitkijkpost’, de website van gemeente Heiloo en de website www.officielebekendmakingen.nl. Tijdens de termijn van terinzagelegging is 1 zienswijze ingediend.

Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota van beantwoording zienswijzen, die als bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd. De zienswijze heeft niet tot een aanpassing van het uitwerkingsplan geleid.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Planonderdelen

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende planregel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In het voorschrift van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  • via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc.. Via een aanduiding wordt in de planregels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen bestemmingsregel hebben. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de planregels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).

Planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

Het hoofdstuk “inleidende regels bestaat uit een tweetal artikelen te weten de begrippen en de wijze van meten. In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/- bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel. De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de planregels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Eerst voor gebouwen, dan voor de overige bouwwerken. Deze worden genoemd 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', en betreffen de constructies van enig omvang die toch geen gebouw zijn. Te denken valt aan erfscheidingen, hekwerken, lichtmasten, speelvoorzieningen, vlaggenmasten, lantaarnpalen, en dergelijke. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regel betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Toelichting

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de

beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

De bestemmingen

In het uitwerkingsplan is voor het gehele plangebied de bestemming Wonen opgenomen, een bouwvlak en een maximale goot- en bouwhoogte. De woningen moet binnen het ingetekende bouwvlak worden gerealiseerd. Er zijn daarbij maximaal 15 wooneenheden toegestaan. Er zijn alleen vrijstaande woningen toegestaan met uitzondering van de locatie van de twee-onder-één kapper, die als zodanig is aangeduid. Het openbaar gebied heeft de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gekregen en het structureel Groen de bestemming Groen.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Het voorliggende initiatief is een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling. Voor het gevraagde kan het uitwerkingsplan worden herzien.

Het Rijks-, provinciale of gemeentelijke beleid werpt geen belemmeringen op en ook vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen te verwachten. Op diverse milieuaspecten is onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen.

Het initiatief zorgt voor een gewenste toevoeging van maximaal 15 woningen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de leniging van de woningbehoefte. Tevens verbetert de ruimtelijke kwaliteit en daarmee gaat het om een ruimtelijk gewenst initiatief.