Plan: | Volmaackt Heemstede |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0397.BPvolmaackt-0201 |
In 2008 is besloten om op de Motorhuislocatie te Heemstede de ontwikkeling Volmaackt te realiseren. Uitgangspunt was een invulling met 22 grondgebonden woningen. Dit was echter niet mogelijk conform het geldende bestemmingsplan 'Adriaan Pauwlaan e.o.' waardoor de destijds voorgenomen ontwikkeling met een artikel 19 WRO-procedure mogelijk is gemaakt. De beoogde ontwikkeling is vervolgens planologisch geborgd in het bestemmingsplan Woonwijken Noordwest.
In de latere uitwerking van het plan is een kavel dat voor 2 woningen beoogd was, uitgegeven voor de bouw van een vrijstaande woning. Momenteel is de initiatiefnemer bezig aan de laatste fase van de ontwikkeling. Hierin zullen 14 woningen gerealiseerd worden. In deze fase heeft een herschikking plaatsgevonden van de kavels op de hoek van de Lanckhorstlaan en de Reinier van Holylaan. Deze herschikking die betrekking heeft op 9 woningen past niet meer in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. De recent gerealiseerde vrijstaande woning wordt in dit plan voorzien van een passende planologische regeling.
De locatie Volmaackt is een locatie van circa 1 ha. Onderhavig plangebied betreft een gedeelte (ca. 0,25 ha) hiervan. Het wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de achtertuinen van de woningen aan de Bronsteeweg en de Reinier van Holylaan, aan de oostzijde door de Reinier van Holylaan en aan de zuidzijde door de Lanckhorstlaan.
In figuur 1.1 is de exacte ligging en begrenzing van de locatie Volmaackt (paarse omlijning) en van dit plangebied van dit bestemmingsplan (zwarte omlijning) aangegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (met zwart omlijnd)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingplan 'Woonwijken Noordwest', dat op 15 april 2011 door de gemeenteraad van Heemstede is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de vrijstelling, die in mei 2008 op basis van art. 19 WRO is verleend, opgenomen. Op basis daarvan hebben de gronden de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', Groen' en 'Verkeer'. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2.3.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Woonwijken Noordwest'
Strijdigheid met geldende regels
De geplande nieuwe woningen passen niet binnen de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' zoals is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkelingen.
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan beschreven. In hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten beschreven, welke inzicht geven in de relevante milieuaspecten en de verrichtte onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daarin streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het plangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente. De SVIR staat daarmee de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro, wordt een definitie gegeven voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierin wordt genoemd dat 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen' aangezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
In dit bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van woningbouw. Vanuit het geldende bestemmingsplan was dit reeds mogelijk. Echter door herschikking van de woningen is een ander ontwerp tot stand gekomen. Dit leidt echter niet tot extra woningen. Het doorlopen van de ladder is daarom niet nodig.
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de nationale belangen zoals verwoord in het rijksbeleid. Het voldoet eveneens aan de Ladder van duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:
De provincie Noord-Holland wil de Noord-Hollandse (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe plannen dienen daarom de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Om dit te kunnen toetsen, is door de provincie een regionaal Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld die evenals de structuurvisie op 21 juni 2010 is vastgesteld. Deze Leidraad bevat geen aspecten die de uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staan. In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen. De provinciale structuurvisie staat daarmee de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld dat door de rijksoverheid bij de provincies is neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
Onderhavig plangebied ligt in het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) zoals dit is aangewezen in de PRV. In het geldende plan zijn hier reeds woningen mogelijk. Het aantal woningen dat wordt toegestaan vanuit de geldende voorschriften blijft gelijk. Voor het overige zijn er geen aspecten die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan ligt daarom in lijn met de PRV.
In de provinciale woonvisie 2010-2020 is de nadruk ten aanzien van de woningbouw verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. In 2020 moeten er voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. Dit wordt vormgegeven door met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren.
De opgaven hebben te maken met demografische ontwikkelingen als de vergrijzing en de trek naar stedelijke gebieden. Vanwege deze trends is het belangrijk om het woningaanbod op regionaal niveau af te stemmen: wat wordt waar gebouwd en voor wie? Zo wordt concurrentie tussen gemeenten en regio's voorkomen en daarmee op termijn leegstand met alle gevolgen van dien.
Afstemming van het woonbeleid op regionaal niveau is ook nodig om een verdeling van de woningtypen en de woonmilieus tot stand te brengen die past bij de vraag van de consumenten anno 2010 en 2020. Kortom, de opgaven vragen in toenemende mate om flexibiliteit en regionale afstemming. Het is dus belangrijk dat gemeenten onderling en met corporaties en andere marktpartijen, goed samenwerken. Regionale afstemming en het maken van regionale afspraken gaan lang niet altijd vanzelf. Als middenbestuur faciliteert en ondersteunt de provincie gemeenten en bewaakt de provincie regionale belangen.
De speerpunten van het beleid zijn:
De uitwerking vindt plaats in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 (zie paragraaf 2.2.4).
In het regionaal actieprogramma zijn afspraken gemaakt over de totale woningbouwplanningen op basis van onderzochte woningbouwbehoeften.
Kwantitatief
Gebleken is dat in de hele regio in de periode 2011-2020 een behoefte is aan ruim 13.000 woningen. Voor de gemeente Heemstede komt dit neer op 608 woningen (waarvan 227 in de periode 2015-2020, de periode waarin dit bestemmingsplan wordt uitgevoerd). Voor deze periode zijn er in de gemeente nog geen concrete 'harde' plannen. Er zijn wel diverse plannen in voorbereiding. Omdat er nog geen zicht is op uitvoering hiervan, kan worden gesteld dat onderhavige woningbouw past binnen de totale behoefte.
Kwalitatief
In kwalitatieve zin wordt een onderscheid gemaakt naar koop- en huurwoningen en naar eensgezins- en meersgezinswoningen. Hiervoor zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2011-2015. Bijna 60% van de woningen betreffen koopwoningen en zo'n 65% van de woningen betreffen grondgebonden woningen. Naar verwachting zal in de periode 2015-2020, in ongeveer dezelfde verhoudingen, woningen worden gerealiseerd. Er is hier sprake van uitsluitend koopwoningen in de vorm van eensgezinswoningen. Gezien de beperkte omvang van onderhavig plangebied, past dit binnen de kwalitatieve behoefte.
Herziening Beleidsstrategie Heemstede 2015
In de Herziening Beleidsstrategie Heemstede 2015 geeft de gemeente haar langetermijnvisie vorm aan de hand van de invalshoeken wonen, werken en welzijn. Voor onderhavig bestemmingsplan is uitsluitend de invalshoek wonen van toepassing. Met deze invalshoek streeft de gemeente naar een gedifferentieerd, kwalitatief goede woningvoorraad die zoveel mogelijk beantwoordt aan de wensen en behoeften van woningzoekenden uit Heemstede en de regio. Daarbij wordt veel belang gehecht aan een kwalitatief goede en groene woon- en leefomgeving. Voor de aanpak van de woon- en leefomgeving wordt een integrale wijksgewijze benadering voorgestaan.
Nota Duurzaamheid
Met de Nota duurzaamheid 2016-2020 (ontwerp) legt gemeente Heemstede de ambities op het duurzaamheidsvlak neer. Gemeente Heemstede heeft een voorbeeldfunctie te vervullen als het duurzaamheid betreft, maar ziet ook dat duurzaamheid steeds meer geïncorporeerd en verankerd raakt in het gewone doen en laten van mensen en bedrijven. Bij de inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties in gemeente Heemstede is een enorme energie en bereidheid aanwezig om op duurzaamheidsvlak de extra stap te zetten die nodig is om Heemstede verder te brengen op het gebied van duurzaamheid. In 2020 is Heemstede dan ook een aantrekkelijke dorp waar mensen graag wonen en werken. De ambitie die de gemeente daarbij heeft is om waar mogelijk meer te doen op duurzaamheidsgebied, dan de aan de hand van wettelijke normen is vereist. Zo wenst de gemeente de doelstelling uit het Nationaal Energie Akkoord te volgen. Ook ontwikkeld de gemeente inkoopbeleid waar duurzaamheidsambities in verworven worden.
Om de duurzaamheidsambities te behalen dient actief samengewerkt te worden. Coalities vanuit gedeelde belangen tussen bedrijven, huurders, eigenaren en de gemeente zijn daarin essentieel. Huurders en eigenaren zoeken naar manieren om hun panden te verduurzamen door slimme investeringsconstructies, zonnestroomcoöperaties en quickscans door Duurzaam Bouwloket. In paragraaf '4.13 Duurzaam Bouwen' wordt hier nader op ingegaan.
Coalitieakkoord 2016-2018 'Duurzaam, Daadkrachtig & Dienstbaar'
Voor de resterende periode van juli 2016 tot en met de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 hebben D66, VVD en CDA met elkaar afspraken gemaakt over hun ambities die zij in deze periode willen realiseren. Relevante aspecten voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de ambities op het gebied van Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Op dit onderwerp wenst de gemeente om ook voor jonge gezinnen aantrekkelijk te blijven. De coalitiepartners zetten zich in voor een divers woningaanbod in de wijken, voor jong en oud. Hierbij richten de coalitiepartners zich vooral op koop- en huurwoningen in het lage- en middensegment om doorstroming op de woningmarkt mogelijk te maken.
Welstandsnota
Het grondgebied van de gemeente Heemstede is in de Welstandsnota Gemeente Heemstede (mei 2004, met de herziening in 2015) opgedeeld in diverse gebieden met ieder een eigen karakteristiek. Onderhavig plangebied valt onder het welstandsgebied 'Woongebied jaren '40 - '60 (zie tevens figuur 2.1).
Woningbouw in deze buurten heeft een afgewogen compositie, waarin met herhaling van rijen en blokken aan eenvoudige straten de boventoon voert. Tegelijkertijd is er in veel gevallen met kleine verspringingen in de blokken, verschuivingen van rijen en knikken in de straten gezorgd voor enige variatie. Ook zijn er groenstroken en voortuinen. Hiermee heeft de openbare ruimte op terughoudende wijze een vriendelijk karakter. De (rij)woningen hebben een eenvoudige opbouw van veelal twee lagen met kap, waarop schoorstenen staan. De hoekwoningen zijn vrijwel gelijk aan de tussenwoningen op een raam in de zijgevel na, waarmee er geen blinde gevels zijn in het straatbeeld. De voorgevels zijn in principe georiënteerd op de straat. Herhaling van gevelelementen geeft ritme aan het straatbeeld. De detaillering en materialen zijn in het algemeen eenvoudig en seriematig. De in rode of bruine baksteen gemetselde gevels zijn vlak. Deels zijn ze voorzien van houten betimmeringen. Samenhangend kleurgebruik met witte kozijnen is standaard. Met een luifel of siermetselwerk zijn de entrees vaak net aangezet, de daken hebben soms een kleine overstek met klossen om het dak te benadrukken.
Dit welstandsgebied heeft een regulier welstandsniveau. Het beleid is gericht op het beheer van de rust in het groene straatbeeld en de halfopenverkaveling met kleinschalige bebouwing. Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan het behoud van de samenhang van de buurten met herhaling en variatie in zowel de stedenbouwkundige opzet als in de architectonische uitwerking met inbegrip van de detaillering en het materiaalgebruik.
De beoogde bebouwingen zullen zich kenmerken door een nadrukkelijke verbondenheid met hun omgeving. Ook de setting van de gebouwen bepaalt voor een groot deel het karakter van de architectuur. Op die manier zal het terrein zich voegen tussen de bestaande bebouwingen eromheen, maar zal het ook als een duidelijke eenheid te ervaren zijn.
Figuur 2.1: Uitsnede kaart Welstandsgebieden gemeente Heemstede (plangebied globaal met zwart omlijnd)
Groenbeleidsplan Heemstede 2014
De Groenstructuurvisie uit 2004 is uitgewerkt in dit Groenbeleidsplan. Dit plan beschrijft zowel het openbaar groen als particulier groen en groen op terrein van derden (zoals de provincie en natuurorganisaties). De reden daarvoor is dat de beleving en de natuurwaarde van groen zich niet
beperkt tot de gemeentelijke eigendomsgrenzen. Het groenbeeld wordt niet alleen bepaald door
gemeentelijke bomen, maar ook in grote mate door de landgoederen en het groen in voortuinen. Inwoners en diverse instanties zijn belangrijke spelers om het groene karakter van Heemstede te behouden en te versterken.
In de groenstructuurvisie staat beschreven wat de belangrijke elementen zijn in de groenstructuur en welke visie er is om deze te behouden, te versterken, of om nieuwe ontwikkelingen te stimuleren. De visie dient als basis voor de uiteindelijke vaststelling van het beheer van het groen in de openbare ruimte en speelt een grote rol bij herinrichtingen. Met de visie zijn de uitgangspunten voor een groot aantal groenvoorzieningen (de groenstructuurelementen) vastgelegd. Voor de andere gebieden is de visie richtinggevend met voldoende mogelijkheden voor eigen inbreng van betrokkenen.
De Heemstede Dreef is aangemerkt als een bijzondere groene laan. Dit is een kenmerkende groene laan voor Heemsteede, wat ook wel één van 'de pareltjes'wordt genoemd. Kenmerkend voor deze laan is de middenberm, als een langgerekt arboretum met solitaire bloeiende heesters en solitaire bomen. Het behoud van de groene waarden is hiervoor een vereiste. Bij herinrichting van dit gebied en bij ruimtelijke ontwikkelingen gaat de uitstraling van dit groene gebied boven de overige belangen.
Het plangebied is op basis van de wijkindeling, ingedeeld in de wijk 'Crayenestersingel e.o.' (wijk 1). Uitgangspunten voor woningbouw in deze wijk is dat bij iedere woning 40 m2 aan groen wordt gerealiseerd en per woning 0,89 bomen geplant dient te worden. Daarop aanvullend wordt voor de laanstructuur van de Bronsteeweg een gewenste groenbeeld geschetst. Het noordelijke deel van de Bronsteeweg ontbreekt hierin en zal opgenomen moeten worden.
Het plangebied is gelegen ten noorden van het centrum van Heemstede. Het betreft een locatie van circa 0,25 ha. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de achtertuinen van de woningen aan de Bronsteeweg en de Reinier van Holylaan, aan de oostzijde door de Reinier van Holylaan en aan de zuidzijde door de Lanckhorstlaan. De locatie is ontsloten via de Reinier van Holylaan, Lanckhorstlaan (N201), en Heemsteedse Dreef (N205). In figuur 2.1 is een luchtfoto van de locatie weergegeven.
Figuur 3.1: Ligging plangebied (rood omlijnd)
In de huidige situatie is het plangebied bouwrijp gemaakt. Het zuidelijk deel van het terrein is in gebruik als parkeerterrein. Het plangebied (en omgeving) kent een lange geschiedenis. Al in de 17e eeuw maakte dit gebied deel uit van een groot landgoed. Halverwege de 19e eeuw stond op dit specifieke gebied modelboerderij de Bronstee. In de eerste helft van de 20e eeuw bouwde men naast de boerderij statige woonhuizen. Eind jaren dertig opende 'automobielbedrijf' Van Lent zijn deuren. Dit bedrijf groeide uit tot het alom bekende Motorhuis. Het plangebied maakt nu onderdeel uit van de ontwikkeling Volmaackt. Een ontwikkeling van 22 eengezinswoningen. De woningen worden gebouwd in de stijl van de jaren '20 en '30.
Om de locatie te herontwikkelen tot woningbouw, is in 2008 een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Dit ontwerp ging uit van de realisatie van 22 woningen. Voor een deel vullen deze woningen de gaten op in de bebouwing van de Bronsteeweg, de Lanckhorstlaan en de Heemsteedse Dreef. De overige woningen zijn beoogd aan de nieuw gerealiseerde Reinier van Holylaan. De bouw is gestart in 2011. Tijdens de economische recessie is de bouw getemporiseerd. Ook is besloten om een kavel centraal in het gebied uit te geven voor een vrijstaande woning.
Daarop aanvullend zijn de kavels op de hoek van de Lanckhorstlaan en Reinier van Holylaan opnieuw vormgegeven om het resterende programma te kunnen realiseren. Uitgangspunt is om aan de Reinier van Holylaan 6 twee-onder-één-kapwoningen te realiseren, aan de Lanckhorstlaan twee twee-onder-één-kapwoningen en één vrijstaande woning. Het totale aantal woningen blijft gelijk (22). Het nieuw ontwerp is weergegeven in figuur 2.2. In dit bestemmingsplan is deze herschikking planologisch mogelijk gemaakt. Verder is de vrijstaande woning voorzien van een passende planologische regeling.
Figuur 3.2: Herschikking t.o.v. bestaand ontwerp (bron: Heijmans)
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan de sectorale aspecten. Deze toetsing vindt plaats op basis van een advies van de omgevingsdienst. Dit advies is opgenomen in Bijlage 2.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Volgens de professionele risicokaart (http://www.risicokaart.nl/) zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast is er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water of door buisleidingen. Wel is op circa 80 m ten oosten van het plangebied de Heemsteedse Dreef (N201) gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Over het tracédeel Lanckhorstlaan (N201) zijn vrachtwagens uitgesloten. Over deze weg worden dan ook geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6 contour van de Heemsteedse Dreef bedraagt 0 m en valt dan ook niet binnen het plangebied. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de weg. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling (één extra woning ten opzichte van het oorspronkelijke plan) zal het groepsrisico niet significant toenemen en is een kwantitatieve berekening niet noodzakelijk. Wel is een beknopte verantwoording noodzakelijk. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied is bereikbaar via de Reinier van Holylaan. Deze weg is aangesloten op de Lanckhorstlaan (N201). Vluchten van de bron af is via deze route goed te doen . Daarnaast is via deze route het plangebied voor hulpdiensten goed te bereiken.
Zelfredzaamheid
De bewoners van de beoogde woningen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Heemsteedse Dreef waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ontsluiting autoverkeer
Dit bestemmingsplan maakt de herschikking van 9 nieuw te realiseren woningen mogelijk. 6 Nieuwe woningen worden gerealiseerd aan de Reinier van Holylaan, een éénrichtingsweg die de Bronsteeweg met de Lanckhorstlaan (N201) verbindt; 3 woningen komen aan de Lanckhorstlaan. Vanaf de Lanckhorstlaan kan in oostelijke richting aangesloten worden op de Heemsteedse Dreef (N205). Ten westen van de locatie geeft deze aansluiting op de Westelijke Randweg van Haarlem, de N208.
De Lanckhorstlaan en de Heemsteedse Dreef zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Bronsteeweg en de Reinier van Holylaan zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. De ontsluiting voor het autoverkeer is goed.
Het gebied is ook goed ontsloten voor fietsers en voetgangers. Het centrum van Heemstede ligt op loopafstand van het gebied.
Parkeren
In 2008 was besloten om in het plangebied de realisatie van 22 grondgebonden woningen mogelijk te maken. In een latere uitwerking van het plan is een kavel dat voor 2 woningen beoogd was, uitgegeven voor de bouw van één vrijstaande woning waardoor het totaal te realiseren woningen 21 bedroegen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een herschikking van een deel hiervan en heeft dan ook betrekking op 9 koopwoningen in het dure segment en gelegen in de 'rest bebouwde kom'. Conform de Nota parkeernormen van de gemeente Heemstede geldt voor deze woningen een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen.
Met betrekking tot parkeren zal voor de gehele ontwikkeling Volmaackt worden voorzien in (minimaal) 43 parkeerplaatsen. Zo zullen bijna alle woningen een parkeerplaats op eigen terrein krijgen en zal de overige parkeerbehoefte worden opgelost in het openbaar gebied. In de onderstaande afbeelding is voor de gehele ontwikkeling Volmaackt de situering van de parkeerplaatsen weergegeven.
Normstelling
Wettelijke geluidszone wegen
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidszone van een weg is in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh
aantal rijstroken | breedte van de geluidszone (in meters) | ||
buitenstedelijk gebied | stedelijk gebied | ||
5 of meer | 600 | 350 | |
3 of 4 | 400 | 350 | |
1 of 2 | 250 | 200 |
De breedte van de geluidszone wordt hierbij gemeten vanaf de binnenzijde van de kant van de weg (aan weerszijden van de weg).
In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:
Dosismaat Lden
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidswaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels betreffen waarden inclusief artikel 110g van de Wgh. Dit artikel houdt in dat een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het verkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen.
Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB.
Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt de volgende aftrek:
• 4 dB voor situaties dat de geluidsbelasting zonder aftrek artikel 3.4 Rmg 57 dB bedraagt;
• 3 dB voor situaties dat de geluidsbelasting zonder aftrek artikel 3.4 Rmg 56 dB bedraagt;
• 2 dB voor andere waarden van de geluidsbelasting.
De toegestane aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 is op alle genoemde geluidsbelastingen toegepast, tenzij anders vermeld.
Wegen zonder wettelijke geluidszone
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidszone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidszone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de normen uit het Bouwbesluit.
Onderzoek
De invoergegevens en de rekenresultaten zijn opgenomen in Bijlage 1.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het plangebied voorziet in een herschikking van 9 planologisch reeds mogelijke woningen. Woningen zijn geluidsgevoelig, waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden indien deze gelegen zijn binnen de zone van een gezoneerde weg. De ontwikkeling ligt binnen de geluidszone van de Lanckhorstlaan en Heemsteede Dreef. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden in dit onderzoek ook de 30 km/h-wegen meegenomen. Hierbij gaat het om de Bronsteeweg en de interne weg.
Door middel van akoestisch onderzoek is voor de nieuw te bouwen woningen onderzocht of er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de standaard rekenmethode II (SRM 2) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012).
Ten behoeve van het geluidsonderzoek zijn verkeersintensiteiten belangrijke invoergegevens. Deze gegevens zijn aangeleverd door de gemeente Heemstede. Voor de Lanckhorstlaan zijn tellingen uit 2013 aangeleverd. Deze gegevens zijn met een jaarlijkse autonome groei van 1% doorgerekend naar 2027. Voor de overige wegen zijn prognoses van het jaar 2027 aangeleverd. De voertuigverdelingen van de Lanckhorstlaan zijn uit tellingen gehaald. Voor de Heemsteedse Dreef is uitgegaan van een standaardvoertuigverdeling voor het verkeer op een stedelijke hoofdweg, voor de Bronsteeweg is uitgegaan van een wijkverzamelweg en voor de interne weg van een buurtverzamelweg.
De wegdekverharding voor de Lanckorhstlaan bestaat uit een dunne geluidreducerende deklaag (DGD). De overige wegen, met uitzondering van de interne ontsluitingsweg, bestaan uit asfalt (DAB). De interne ontsluitingsweg wordt voorzien van een klinkerverharding. De maximumsnelheid bedraagt 50 km/h op de Lanckhorstlaan, de Heemsteedse Dreef en een klein gedeelte van de Bronsteeweg. Op het grootste gedeelte van de Bronsteeweg en de interne weg bedraagt de maximumsnelheid 30 km/h. De verkeersgegevens zijn opgenomen in de bijlage.
In de geluidsberekeningen is rekening gehouden met alle relevante gebouwde ruimtelijke objecten in de omgeving en de aanwezigheid van hard (bijvoorbeeld verhard oppervlak of water) of zacht (bijvoorbeeld zandgrond of grasland) bodemgebied. Tevens zijn de maaiveldfluctuaties en hoogteliggingen van ruimtelijke objecten meegenomen. De voor het gebied relevante rijlijnen en de bouwvlakken zijn in dit model ingevoerd. In de bijlage wordt tevens een overzicht gegeven van het rekenmodel en de invoergegevens. Er is rekening gehouden met kruispuntcorrecties (factor 1) op de nabijgelegen kruispunten. De waarneempunten op de woningen zijn gesitueerd op waarneemhoogtes 1,5 m; 4,5 m en 7,5 m.
Rekenresultaten gezoneerde wegen
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Lanckhorstlaan de maximale geluidsbelasting 60 dB bedraagt voor de woningen op eerstelijns bebouwing, zie figuur 4.1. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet.
Omdat de eerstelijns bebouwing een afschermende functie heeft voor de tweedelijns bebouwing als het gaat om de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Lanckhorstlaan, is voor de tweedelijns bebouwing een 'worst case' variant doorgerekend. Hierbij wordt uitgegaan van een vrije veld situatie vanuit de tweedelijns bebouwing door het weglaten van de eerstelijns bebouwing, zie figuur 4.2. Indien de eerstelijns bebouwing niet of later gerealiseerd wordt is zodoende sprake van een juist berekende waarde voor de tweedelijns bebouwing. De voorkeursgrenswaarde wordt in dit geval overschreden voor het eerste blok twee-onder-één-kapwoningen (2 woningen) en bedraagt maximaal 53 dB.
Figuur 4.1 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Lanckhorstlaan met eerstelijns bebouwing
Figuur 4.2 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Lanckhorstlaan zonder eerstelijns bebouwing 'worst case' scenario
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Heemsteedse Dreef de maximale geluidsbelasting 43 dB bedraagt, zie figuur 4.3. Deze geluidsbelasting komt voor op de twee noordelijke blokken van de tweedelijns bebouwing (oostgevel). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden en er is zodoende sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ten aanzien van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Heemsteedse Dreef heeft de eerstelijns bebouwing geen geluidsafschermende werking. Zodoende is geen variant doorgerekend zonder eerstelijns bebouwing.
Figuur 4.3 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Heemsteedse Dreef
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Bronsteeweg de maximale geluidsbelasting 36 dB bedraagt, zie figuur 4.4. Deze geluidsbelasting komt voor op het zuidelijke blok aan de westgevel van de eerstelijns bebouwing en op de westgevels van twee van de drie bouwblokken op de tweedelijns bebouwing. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden en er is zodoende sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Figuur 4.4 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Bronsteeweg
Rekenresultaten niet-gezoneerde wegen
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de interne weg de maximale geluidsbelasting 47 dB bedraagt, zie figuur 4.5. Deze geluidsbelasting komt op de oostgevels van de drie noordelijke blokken voor van de tweedelijns bebouwing. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden en er is zodoende sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Figuur 4.5 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de interne weg
Maatregelen
Ten gevolge van het verkeer op de Lanckhorstlaan wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er zijn een aantal maatregelen ter reductie van de geluidbelasting denkbaar.
Maatregelen aan de bron
Hieronder vallen bijvoorbeeld het verlagen van de maximumsnelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Lanckhorstlaan behoort tot de hoofdverkeersstructuur van Heemstede. De weg heeft een belangrijke ontsluitende functie voor het woongebied in dit deel van Heemstede en daarnaast een doorgaande functie voor het verkeer van de N201 waardoor afwaardering niet mogelijk is. Derhalve zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie van deze weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid geen reële maatregelen.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding. De Lanckhorstlaan is reeds voorzien van een dunne geluidreducerende deklaag (DGD). Zodoende is toepassing van een nieuwe en eventuele andere geluidsreducerende deklaag niet doelmatig en brengt dit onnodig hoge kosten met zich mee, dit staat niet in verhouding tot de omvang van de ontwikkeling.
Maatregelen aan het overdrachtsgebied
Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de ontwikkeling. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsafschermende voorzieningen zijn een scherm of wal. Om overal aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen is in onderhavige situatie een hoog scherm noodzakelijk op de perceelgrens of nabij de woningen. Dergelijke geluidsafschermende voorzieningen zijn in stedelijk gebied niet toepasbaar en stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Maatregelen door middel van het vergroten van de afstand is niet wenselijk, omdat ten eerste er weinig tot geen ruimte is in de omgeving om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Ten tweede liggen de nieuwe woningen in lijn met de overige bebouwing aan weerszijden, wat wenselijk is voor het stedenbouwkundig plan. Door het vergroten van de afstand zijn de nieuwe woningen niet meer inpasbaar.
Cumulatie
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Aangezien er maar ten gevolge van één bron hogere waarden verleend hoeven te worden, kan cumulatie achterwege blijven.
Conclusie
Voor de nieuwe woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de gezoneerde Lanckhorstlaan. Maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van de ontwikkeling terug te dringen zijn onvoldoende doeltreffend, of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, kunnen hogere waarden worden aangevraagd. Er dient een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede.
De hogere waarden zijn in tabel 4.2 samengevat en in figuur 4.6 uitgebeeld. De hogere waarden voor de tweedelijns bebouwing (53 dB en 49 dB) hebben betrekking op een 'worst case' scenario zoals toegelicht bij de resultaten.
Het besluit hogere waarden is opgenomen in bijlage 3.
Tabel 4.2 Ontheffingswaarden
Ontwikkeling | Aantal woningen | Hogere waarde | Geluidsbron |
Volmaackt | 3 (eerstelijns bebouwing) | 60 dB | Lanckhorstlaan |
Volmaackt | 1 (tweedelijns bebouwing) | 53 dB | Lanckhorstlaan |
Volmaackt | 1 (tweedelijns bebouwing) | 49 dB | Lanckhorstlaan |
Figuur 4.6 Te verlenen hogere waarde per wooneenheid
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Met dit bestemmingsplan worden immers geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, maar is sprake van een herschikking. De ontwikkeling draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit verontreiniging ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Lanckhorstlaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het plangebied maakt onderdeel uit van een "rustige woonwijk", ten opzichte van dit type wijk worden de volledige richtafstanden gehanteerd. De afstand tot milieubelastende functies zal niet veranderen ten gevolge van de herschikking van de 9 beoogde woningen. Deze milieubelastende functies zijn hieronder verder uitgewerkt.
Op circa 20 m ten zuiden van de beoogde ontwikkeling staat een basisschool. Hiervoor geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. De ontwikkeling valt binnen de richtafstand. Maatgevend voor deze richtafstand is het aspect geluid. Bij schoolgebouwen is veelal sprake van enige mate van geluidshinder door activiteiten op het schoolplein. Er is echter sprake van een afschermende werking van het schoolgebouw, omdat deze zich tussen het schoolplein en de beoogde ontwikkeling bevind. Hierdoor zal de geluidshinder ter plaatse van de beoogde woningen beperkt blijven en kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Bovendien is reeds sprake van een bouwmogelijkheid voor woningen; er komt geen nieuwe woningbouw dichter naar de school toe.
In de directe omgeving van het plangebied zijn ook kantoren gelegen. Voor kantoren geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m. De kantoren zijn op meer dan 10 m van de beoogde woningen gelegen. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan.
Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen beperkingen oplevert
voor de beoogde ontwikkeling. Aanwezige bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt
en ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
In 2008 is ter plaatse van het plangebied voor de gehele woningbouwontwikkeling bodemonderzoek uitgevoerd. Het plangebied Volmaackt Heemstede maakt hier onderdeel van uit. Dit onderzoek concludeerde dat de bodem deels verontreinigd is. Inmiddels is de verontreinigde bodem gesaneerd. Hiervoor zijn in 2013 twee evaluatieverslagen opgesteld. In totaal is 220 m3 sterk verontreinigde grond ontgraven en afgevoerd. Het verontreinigde grondwater is na zuivering geloosd op het riool. Tijdens de sanering zijn daarnaast drie onverwachte verontreinigingsspots aangetroffen en gesaneerd. Op 24 februari 2014 heeft de provincie Noord-Holland door middel van een bodembeschikking laten weten dat de sanering op voldoende wijze is uitgevoerd (zie Bijlage 4). Na sanering is nog een zeer geringe hoeveelheid verontreiniging in de bodem aanwezig. Gezien de geringe hoeveelheid en mate van verontreiniging is verdere sanering niet noodzakelijk. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal historisch onderzoek verricht moeten worden naar de periode tussen 2014 en de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
In het kader van de ruimtelijke procedure (2008) is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat de bodem van het projectgebied sterk was verstoord en de boringen veel puin en beton bevatten. In drie boringen zijn archeologische indicatoren aangetoond, zoals bot, verbrand leem en houtskool. Doordat de sporen zijn aangetroffen in een verstoorde context, kon niet gesproken worden van een archeologische vindplaats. Archeologisch vervolgonderzoek werd niet noodzakelijk geacht. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 26 juli 2016. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
Sinds 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.
Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.
De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Gemeentelijk beleid
Verbreed gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP+) 2011-2015
Voor de periode 2011-2015 hebben de gemeente Heemstede en het hoogheemraadschap van Rijnland samen een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP+) laten opstellen. Naast de wettelijke verplichte invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater is ook het onderwerp oppervlaktewater in het VGRP+ opgenomen.
De algemene doelen van de riolering, bescherming van de volksgezondheid, handhaven goede leefomgeving, beschermen van natuur en milieu en de algemene doelen van het oppervlaktewater zijn vertaald in de volgende vier doelen voor Heemstede waarbij de randvoorwaarde is dat riolering en het oppervlaktewater doelmatig wordt beheerd en goed wordt gebruikt:
1. voorkomen van wateroverlast;
2. doelmatige inzameling van water;
3. realiseren van gezond en veilig oppervlaktewater;
4. transporteren van water waarbij zo min mogelijk overlast wordt veroorzaakt.
De strategie van het VGRP+ is rondom de doelen opgebouwd met daarbij aandacht voor het efficiënt operationeel beheer van de riolering en het efficiënt financieel beheer van de riolering.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in Heemstede, nabij het centrum. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit grasland. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Heemstede ligt is het plangebied niet gekarteerd. Het betreft een woningbouwlocatie, waarvoor in het verleden reeds een planologische procedure is doorlopen.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
In het oorspronkelijke bestemmingsplan werden 22 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. In de latere uitwerking van het plan is een kavel dat voor 2 geschakelde woningen beoogd was, uitgegeven voor een vrijstaande woning. Hierop heeft een herschikking in de laatste fase plaatsgevonden, waarbij 10 woningen niet meer pasten binnen de geldende voorschriften. In dit bestemmingsplan wordt de nieuwe positie van de overige 10 woningen mogelijk gemaakt.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur.
In het oorspronkelijke bestemmingsplan met 22 grondgebonden woningen was ten opzichte van de bestaande situatie sprake van een afname van verharding (afname van circa 2.812 m2 tot 5.810 m2).
De herschikking van de beoogde woningen leidt niet tot een toename van verharding. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel dient het plan voorgelegd te worden aan het waterschap.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.5). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kennemerland-Zuid, gelegen circa 1,7 km ten westen van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is circa 350 m ten westen van het plangebied gelegen.
Figuur 4.5: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en NNN (bron: geo-loket provincie Noord-Holland)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling, zal niet leiden tot een relevante toename in verkeer. Negatieve effecten als gevolg van toename in stikstofdepositie kunnen deswege worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Noord-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het planvoornemen leidt niet tot sloop van bestaande bebouwing of het rooien van beplanting waarin (zwaar) beschermde soorten kunnen voorkomen. Het plangebied is dan ook niet geschikt voor (zwaar) beschermde soorten en zijn derhalve geen negatieve effecten op (zwaar) beschermde soorten te verwachten. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het gestelde binnen de flora en faunawet. Vanzelfsprekend is wel de zorgplicht uit de flora en faunawet van toepassing.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling betreft de herschikking van woningen die al planologisch mogelijk zijn. Dit blijft onder de drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In de Nota Duurzaamheid van de gemeente Heemstede is het streven naar duurzaam bouwen opgenomen. Hierbij moeten op projectniveau duurzaamheidsmaatregelen worden genomen. Met behulp van de systematiek 'GPR-gebouw' kan hierbij inzichtelijk worden gemaakt hoe het is gesteld met de duurzaamheid van een gebouw. GPR-gebouw laat precies zien hoe het is gesteld met de duurzaamheid van een gebouw, aan kopers, huurders, investeerders en beheerders. Het resultaat van een berekening wordt overzichtelijk gepresenteerd in het resultatenscherm, het Duurzaamheidslabel en de CO2 monitor. Dat maakt vergelijking van alternatieven mogelijk. Gestreefd wordt naar een GPR-score van 7.
Een voorbeeld van een maatregel die getroffen kan worden op het gebied van duurzaamheid, is
het installeren van een ventilatiewarmtepomp bij de bouw van de woningen. Een dergelijke pomp benut de warmte uit afgevoerde ventilatielucht, bijvoorbeeld bij het opwarmen van tapwater. Aan de hand hiervan kan een energiebesparing van 70% worden bereikt.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om de ruimtelijke uitgangspunten te kunnen waarmaken dienen deze juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten zijn vertaald in het bestemmingsplan.
De aard van het plangebied en de beoogde ontwikkeling geeft in hoofdzaak aanleiding tot een gedetailleerd bestemmingsplan. Dit ligt in lijn met de gewenste ontwikkeling voor dit gebied, waarbij vaststaat hoe de ontwikkeling wordt vormgegeven.
Er zijn dan ook slechts drie bestemmingen in dit bestemmingsplan gehanteerd, namelijk Tuin, Verkeer en Wonen. De openbare toegangswegen en -paden zijn bestemd als Verkeer. De bestemming Wonen is opgenomen voor het gebied waar de woningen zijn toegestaan. Aan de voorzijde daarvan is een strook opgenomen ten behoeve van de voortuin. Hierbinnen zijn geen gebouwen toegestaan.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP2012 is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is per 1 juli 2013 verplicht. Daarbij is voor de systematiek van de regels aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan Woonwijken Noordwest.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen komen overeen met de begrippen die in het algemeen worden toegepast binnen Heemstede.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe het peil, hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Tevens is een regeling opgenomen voor het meten van ondergeschikte bouwdelen.
De bestemming "Tuin" vormt een overgangszone tussen het openbaar gebied, de weg en de bebouwing. Om deze openheid te waarborgen zijn op deze bestemming dan ook alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Deze bestemming heeft betrekking op het verkeers- en verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is het toegestaan om parkeer- groen- en speelvoorzieningen te realiseren. Ook is het toegestaan om voorzieningen te treffen voor water en waterberging.
Binnen deze bestemming is primair het wonen, met eventueel daaraan ondergeschikte aan-huis-gebonden-beroepen, toegestaan. Aan-huis-gebonden beroep wordt omschreven als een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Daarnaast zijn ondergeschikte functies toegestaan, zoals groen, parkeren, verblijfsgebied en speelvoorzieningen.
De positionering van de woningen is bepaald door middel van een bouwvlak. Daarbij worden maatvoeringen, zoals als de maximum bouw- en goothoogte, op de verbeelding aangegeven. Ook is bepaald dat ten hoogste 10 woningen kunnen worden gerealiseerd.
Ten aanzien van de hoogte van de woningen is bepaald dat de bouwhoogte ten hoogste 11 meter mag bedragen en de goothoogte ten hoogste 7 meter.
Voor de regeling ten aanzien van dakkapellen en erfbebouwing is aangesloten bij de standaardbepalingen die gelden binnen de gemeente Heemstede.
Ten aanzien van een aantal functies is expliciet aangegeven dat dit valt onder strijdig gebruik (onder meer detailhandel, seksinrichtingen, bewoning van bijgebouw). Conform het gemeentelijk beleid is het wel onder strikte voorwaarden toegestaan een seksinrichting te vestigen. Dit is in alle bestemmingsplannen in Heemstede opgenomen.
Antidubbeltelregel (artikel 6)
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (artikel 7)
Parkeergelegenheid
Dit is een regeling ten aanzien van aan te houden parkeernormen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Overige regels (artikel 10)
Werking wettelijke regels
In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassing-verklaring van een wettelijke regeling in de planregels is opgenomen.
Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold.
Overgangsrecht (artikel 11)
In artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De bestaande loodsen worden onder het overgangsrecht gebracht.
Slotregel (artikel 12)
Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.
Exploitatieplan
Dit plan voorziet in een aangewezen bouwplan, zoals bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro. Dat betekent
dat de gemeente in principe gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen, tenzij de kosten anderszins zijn verzekerd. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, zal een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de gronden zijn gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen.
Financiële uitvoerbaarheid
De gronden zijn reeds in eigendom bij de ontwikkelende partij. Door de aanpassingen in het bestemmingsplan, is de verwachting dat woningen sneller verkocht kunnen worden. De exploitatieovereenkomst wordt naar aanleiding hiervan nog aangevuld.
Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient voor dit bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de volgende instanties:
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincie Noord-Holland hebben reeds aangegeven geen overleg te willen voor plannen die niet van nationaal belang zijn of zijn aangegeven in het door de provincie opgestelde beleid hierover. Aangezien in het plangebied geen zaken met een nationaal belang aanwezig zijn, kan worden volstaan met het sturen van de bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Met het Hoogheemraadschap heeft overleg plaatsgevonden. De reactie van het hoogheemraadschap is verwerkt in de waterparagraaf.
Zienswijzen
Het plan is vervolgens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn zijn vier zienswijzen ingediend. In de 'Nota beantwoording zienswijzen' (opgenomen in bijlage 5) zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daar waar een (onderdeel van een) zienswijze aanleiding is geweest het bestemmingsplan aan te passen, is dit daar expliciet in aangegeven.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling
wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de
mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het
besluit en het plan.