direct naar inhoud van Regels
Plan: Volmaackt Heemstede
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0397.BPvolmaackt-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan Volmaackt Heemstede met identificatienummer NL.IMRO.0397.BPvolmaackt-0201 van de gemeente Heemstede.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 Aan- en uitbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is.

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage

een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.9 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is.

1.12 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 Bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder.

1.15 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.17 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 Dakhelling

de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale (verdiepings)vloer.

1.20 Dakkapel:

constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten.

1.21 Dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst.

1.22 Dakterras

een afgescheiden buitenruimte op een plat dak.

1.23 Dakvlak

een vlak van het dak of de kap.

1.24 Erf

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst.

1.25 Erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld.

1.26 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Haagondersteunende constructie:

perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende planten.

1.28 Hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.29 Kapopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.30 Kelder

(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en volledig onder het peil ligt.

1.31 Onderbouwing

(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en volledig onder het maaiveld ligt.

1.32 Overkapping:

een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m².

1.33 Perceel- en terreinafscheiding

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;

1.34 Perceelsgrens

de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen.

1.35 Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.36 Topgevel

een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel, doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een een halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel.

1.37 Tuin, terrein

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.38 Verblijfsgebied

dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en winkelgebieden.

1.39 Voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.40 Waterbeheerder

het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer in Heemstede (in 2016: het Hoogheemraadschap van Rijnland).

1.41 Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Peil

Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil verstaan:

  • a. bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;
  • b. bij aan- of uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;
  • c. bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • d. indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.2 Wijze van meten en berekenen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • b. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • e. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • f. afstanden tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:

daar waar de betreffende afstand het kleinst is;

  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;

  • h. vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;

2.3 Overschrijding bouwgrenzen

2.3.1 Ondergeschikte bouwdelen

  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:

1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

2. ondergeschikte bouwdelen als ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak steken;

3. ondergeschikte bouwdelen als dakramen en zonne(warmte)collectoren op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 0,2 meter buiten dat dakvlak steken;

4. funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;

5. topgevels.

  • b. Bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.

2.3.2 Kapopbouwen en dakopbouwen

De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden ten behoeve van kapopbouwen

en dakopbouwen indien:

  • a. de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven (bouw)hoogte hoger is dan de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven goothoogte en
  • b. geen deel van het gebouw waarvan de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte is bepaald, mag uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken die de betreffende gevels snijden ter hoogte van de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte en terugvallen onder hoeken van 70° met de horizon. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, topgevels en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

met daaraan ondergeschikt:

  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. paden en verhardingen;
  • e. water;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd;
  • b. voor het bouwen van de in artikel 3.1 onder g genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van perceels- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevelijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegverkeer;
  • b. wegen met ten hoogste 2 maal 1 doorgaande rijstrook met bijbehorende opstelstroken en voorsoorteervakken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • c. verblijfsgebieden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag ten hoogste 3 meter bedragen.
  • c. de bouwhoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  • b. niet voor bewoning bestemde bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. paden en verhardingen;
  • f. water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen en overkappingen;
  • i. tuinen en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw in een bouwvlak mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  • d. het aantal woningen mag niet meer dan 10 bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet meer dan 70° bedragen;
  • f. dakkapellen zijn toegestaan op:
    • 1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
    • 2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer dan 50% van de gevel onder het betreffende dakvlak bedraagt ;
  • g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
    • 1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
    • 2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 70 m² bedragen en een aaneengesloten oppervlakte van tenminste 25 m2 dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;
  • d. de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of woningscheidende wanden, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein;

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
  • d. de bouwhoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

5.2.4 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;
  • b. buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd;
  • c. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 onder b. onder de volgende voorwaarden:
    • 1. De maximale oppervlakte van de onderbouwing bedraagt 70 m²;
    • 2. De maximale diepte bedraagt 4 meter;
    • 3. Burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

5.2.5 Dakterrassen

Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

  • a. het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
  • b. De in artikel 5.2.2 onder b. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
  • f. het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

5.3.2 Aan-huis-verbonden-beroep

De gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan

uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen

buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Parkeergelegenheid
7.1.1 Parkeernormen

In-, op- of onder gebouwen, dan wel het daarbij behorende terrein, dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de richtlijnen van de op dat moment van toepassing zijnde kencijfers (die zijn neergelegd in CROW publicatie 317, dan wel de opvolger van die regel) worden nageleefd.

7.1.2 Afmetingen parkeerruimte

De in artikel 7.1.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m bedragen.

7.1.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1.1, indien aangetoond is door initiatiefnemer dat in de directe omgeving (straal van circa 100 m) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt belast.

7.1.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken van maten, afmetingen en percentages en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft;
8.2 Voorwaarden

De onder artikel 8.1 genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:

  • a. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk doet aan het straat en bebouwingsbeeld;
  • c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de betreffende woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen wijzigen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, zoals bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Volmaackt Heemstede' van de gemeente Heemstede.