direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Sectorpark Halfweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In juni 2012 heeft de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude de structuurvisie ‘Samen naar 2035’ vastgesteld. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Onder andere het ‘Sectorpark’ in Halfweg Noord is benoemd als potentiële woningbouwlocatie en aangeduid als ‘binnenstedelijke vernieuwing woningbouw’ (zie tevens paragraaf 3.4.1).

Eind 2015 is het stedenbouwkundig ontwerp Sectorpark Halfweg vastgesteld. Het stedenbouwkundig ontwerp geeft het kader voor de ontwikkeling van het Sectorpark als nieuwe woonlocatie met zelfbouwkavels en kluswoningen in de bestaande bebouwing. Centraal in de ideevorming is de ontwikkeling van landschappelijk gelegen, duurzame, zelfgebouwde woonkavels, met veel mogelijkheden voor eigen keuzes, met openbare ruimte voor wandelen en spelen en een goede aanhechting op het omliggende woongebied. De kavels bestaan uit grondkavels (waar mensen hun eigen nieuwbouwhuis op kunnen bouwen) en kluswoningen (waar een eigen huis kan worden verbouwd in één van de twee bestaande gebouwen op de – voormalig - gemeentewerf).

Na vaststelling door de gemeenteraad is het stedenbouwkundig ontwerp verder uitgewerkt in een concreet verkavelingsplan en kavelregels voor de grondkavels en de kluswoningen en een ontwerp van de openbare ruimte. Daarnaast zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd (o.a. akoestisch, bodem en flora en fauna).

De herontwikkeling van het Sectorpark is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom wordt hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de kern Halfweg en wordt begrensd door:

  • in het noorden: Kanaalweg;
  • in het oosten: Teding van Berkhoutweg;
  • in het zuiden: de spoorlijn Amsterdam - Haarlem.
  • in het westen: Zijkanaal F.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Earth).

1.3 Doel en planvorm

Dit bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Het bestemmingsplan biedt de juridische grondslag voor de herontwikkeling van het Sectorpark. Het bestemmingsplan voorziet in globale eindbestemmingen, waarmee sprake is van een directe bouwtitel. In de toelichting van het bestemmingsplan zal de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling worden onderbouwd.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor de locatie van het bestemmingsplan geldt momenteel het bestemmingsplan 'Halfweg 2007'.

Bestemmingsplan   vastgesteld  
Halfweg 2007   28-10-2008  

De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden', 'Verkeersdoeleinden', 'Water', 'Groenvoorzieningen', 'Dijken en dijkbermen' en 'Riet- en oeverlanden'.

De gronden met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden ' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder (overheids)voorzieningen inzake sociaal-culturele, religieuze, overheids-, medische, maatschappelijke, onderwijs- en openbare orde en veiligheidsinstellingen, met de daarbij behorende bouwwerken en open terreinen, zoals opslag- en parkeerplaatsen.

De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende groenvoorzieningen, bermen en bermsloten en bouwwerken, zoals huisvuilsilo's, straatmeubilair en bruggen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen en lichtmasten.

De gronden met de bestemming 'Water ' zijn bestemd voor water met de voor de waterhuishouding en voor het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De gronden met de bestemming 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor gazon, beplanting, verhardingen, parkeervoorzieningen en voetpaden met de voor het onderhoud hiervan nodige bouwwerken, waaronder lichtmasten en straatmeubilair.

De gronden met de bestemming 'Dijken en dijkbermen' zijn bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De gronden met de bestemming 'Riet- en oeverlanden' zijn bestemd voor het behoud, de ontwikkeling en het herstel van het aldaar voorkomende, dan wel te ontwikkelen riet- en oeverland.

Figuur 1.2 laat een uitsnede van de verbeelding zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0002.jpg"

Figuur: 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Halfweg 2007

De voorgenomen herontwikkeling van het Sectorpark is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het realiseren van woningen, wegen en overige voorzieningen is in strijd met voorliggende bestemmingen. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting vormt het kader waarbinnen de bestemmingsregeling van het bestemmingsplan tot stand is gekomen. Het beoogt de lezer tekst en uitleg te geven van redenen, achtergrond, visies en onderzoeken waarop het bestemmingsplan is gebaseerd.

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de gebiedsbeschrijving van de bestaande situatie. Hierin wordt de bestaande situatie zowel ruimtelijk als functioneel beschreven.
  • In hoofdstuk 3 wordt het voor het plan relevante beleidskader beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
  • In hoofdstuk 4 zijn de ontwikkelingen in het plangebied beschreven. Hier wordt ingegaan op de toekomstige ruimtelijke en functionele structuur.
  • In hoofdstuk 5 wordt het planvoornemen getoetst aan de sectorale aspecten om aan te tonen dat deze aspecten geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk worden ook de uitkomsten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
  • Hoofdstuk 7 betreft de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke manier het planvoornemen juridisch is vertaald in dit bestemmingsplan. Er wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding wordt weergegeven en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Historie Sectorpark

Het Sectorpark heeft een lange, vooral militaire, geschiedenis. De locatie dankt haar naam aan de Stelling van Amsterdam. De Stelling werd grotendeels, tussen 1874 en 1914, aangelegd als 135 kilometerlange linie ter verdediging van Amsterdam. De Stelling was opgezet met infanterieforten die een beperkte artilleristische taak kregen: flankerend vuur en nabijverdediging. Zware artillerie zou verspreid worden opgesteld en diende flexibel inzetbaar te zijn. Het geschut zou in afwachting van geplande inzet worden opgeborgen in loodsen achter de hoofdverdedigingslijn. Deze loodsen waren onderdeel van parken. Om dit te organiseren werd de Stelling in vier sectoren verdeeld. Elke sector kreeg een sectorpark waar voorraden en reservematerieel ver achter de linie waren opgeslagen. In Halfweg, op de locatie van het huidige plangebied, werd het Sectorpark Sloten ingericht. Oorspronkelijk stonden op het terrein een conducteurswoning en houten barakken. Aanvoer van materieel vond voornamelijk plaats via zijkanaal F. Het terrein kreeg een verhoogde ligging, omdat de omliggende gronden onder water gezet konden worden. Dit is in de huidige situatie nog steeds herkenbaar.

Hoewel het Sectorpark Halfweg onderdeel uit maakt van de militaire Stelling van Amsterdam, maakt het Sectorpark geen onderdeel uit van het UNESCO-werelderfgoed. Het plangebied heeft dan ook geen formele monumentale status en de gebouwen zijn niet aangewezen als monument.  

In 1919 is het Mobilisatie Centrum Amsterdam in Amsterdam gebouwd. Dit heeft de magazijnfunctie van het Sectorpark overgenomen. Het Sectorpark heeft vervolgens diverse functies gehad; in de naoorlogse jaren is het gebruikt als interneringskamp voor politieke gevangenen en vanaf de jaren '60 door de landmacht. Sinds de jaren 70 is het terrein en de gebouwen in gebruik als gemeentewerf. In de jaren ‘80 is er een kantoorgebouw naast de bestaande loodsen gebouwd.

2.2 Beschrijving plangebied

Halfweg is één van de kernen van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Het dorp ligt ten noorden en zuiden van de rijksweg N200, de weg tussen Haarlem en Amsterdam. Halfweg vormt een dubbeldorp met de kern Zwanenburg (gemeente Haarlemmermeer). De dorpen worden van elkaar gescheiden door de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. De dorpen zijn verbonden door enkele bruggen. Zie ook figuur 1.1.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het noordelijk deel van de kern Halfweg. Dit deel wordt van de rest van de kern gescheiden door de rijksweg N200 en spoorlijn Amsterdam - Haarlem. Het Sectorpark zelf wordt begrensd door de Kanaalweg, Teding van Berkhoutweg en en Zijkanaal F. De locatie wordt ontsloten via de route Kanaalweg / Teding van Berkhoutweg, Dubbele Buurt en de N200. Zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Locatie plangebied

Plangebied

Het plangebied heeft momenteel een divers karakter. Centraal in het gebied staan drie gebouwen en een aantal bijgebouwen. Het zijn twee tegen elkaar aan geplaatste loodsen van vooroorlogse betonbouw en een kantoorgebouw uit de jaren ’80 van de vorige eeuw. De loodsen zijn in gebruik als stalling bij de gemeentewerf en het kantoor als tijdelijke woning. Het terrein rondom de bebouwing is vooral in gebruik als opslagterrein. Op het terrein staan tevens twee zendmasten, een sirenemast en een C2000-mast.

Ten westen van de bebouwing ligt een speel- en trapveld met daarbij een jongeren ontmoetingspunt. In verband met een bodemverontreiniging is dit deel van het plangebied momenteel afgezet en niet meer toegankelijk. Rondom het trapveld en de bebouwing loopt een wandelroute voor omwonenden. De route loopt over de dijk richting de langgerekte opgaande bosstrook, parallel aan het spoor. Het bos heeft een afschermende functie ten opzichte van de spoorlijn en geeft het gebied een beslotenheid. De bosstrook bestaat uit gevarieerde bosbeplanting en populieren. De populieren zijn echter zodanig oud dat deze geen hoge levensverwachting hebben en op termijn gekapt moeten worden. De bosstrook loopt door tot aan de punt in de oostzijde bij de voormalige conducteurswoning (buiten het plangebied) en de Teding van Berkhoutweg.

De oeverzone ten westen van de dijk bestaat uit rietland en is hierdoor niet toegankelijk. Aan de noordzijde van het plangebied, langs de Kanaalweg, vormt een fraaie oude bomenrij (afwisselend kastanje en es) aan de bovenzijde van het talud de grens van het plangebied.

Het plangebied kenmerkt zich door zijn hoge ligging ten opzichte van de directe omgeving. Het terrein is opgespoten met zand in de tijd dat het werd ingericht als onderdeel van de Stelling van Amsterdam (zie paragraaf 2.1). Het hoogteverschil bedraagt 2,5 à 3 meter ten opzichte van de aangrenzende woonwijk. Het terrein is licht geaccidenteerd en loopt op richting het spoor (zuidzijde). Aan de westzijde sluit het terrein aan op het dijklichaam. Door de hoge ligging is er uitzicht op het water van het Zijkanaal F.

Omgeving plangebied

Aan de oostzijde van het plangebied ligt de voormalige conducteurswoning. Het kavel met vrijstaande woning is in particulier eigendom. Aan de noordzijde ligt een woonwijk die zich kenmerkt door de diversiteit aan woningen. Villa´s, dijkwoningen en rijwoningen komen voor. In het Zijkanaal F ligt langs de oevers een aantal woonboten. Ook hier is een grote variatie te zien in vormgeving, hoogte, materiaalgebruik. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Amsterdam - Haarlem, met daarachter een strook met gemengde bebouwing (Dubbele buurt) en de N200.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Inleiding

In het kader van dit bestemmingsplan is het relevante ruimtelijke beleid geanalyseerd om vast te stellen of daaruit randvoorwaarden voor dit bestemmingsplan voortkomen. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

Met dit project zijn geen rijksbelangen uit het SVIR in het geding.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude is gelegen binnen de regio Noordwest-Nederland. Voor deze regio gelden onder meer de volgende opgaven van nationaal belang:

  • het versterken van de mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen door het opstellen van de Rijksstructuurvisie voor de Schipholregio (SMASH);
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt in de invloedsfeer van de mainport Schiphol. Hiervoor geldt het Luchthavenindelingbesluit (LIB). zie paragraaf 3.2.3.

Het plangebied maakte in het verleden onderdeel uit van het werelderfgoed De Stelling van Amsterdam (zie paragraaf 2.1). Bij de vaststelling van de begrenzing van het werelderfgoed is de genoemde locatie echter niet opgenomen. De beleidsregels met betrekking tot het werelderfgoed, zijn dan ook niet van toepassing op het plangebied.

3.2.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)

Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ('Wijzigingswet', 2003). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet staan in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Het plangebied is in verschillende zones van het LIB Schiphol gelegen. Dit betekent dat nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, etc.) getoetst moet worden aan het Luchthavenindelingbesluit (LIB).

Indien uit toetsing blijkt dat nieuwbouw niet mogelijk is binnen de wetgeving van het Luchthavenindelingbesluit, kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (namens de bewindslieden) voor een beperkt aantal categorieën ontheffing verlenen; de afgifte van een zogenoemde verklaring van geen bezwaar op basis van artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. In paragraaf 5.12 wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en het LIB voor dit bestemmingsplan.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (actualisering juli 2017))

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Stedelijke ontwikkeling

Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) blijkt dat voor wonen de lijn is, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Raad van State geeft aan dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Omdat in dit geval 32 woningen mogelijk worden gemaakt, wordt geconcludeerd dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De locatie is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied door de ligging in de kern Halfweg. Hierna is de behoefte beschreven.

Toetsing

Kwantitatieve behoefte

De relevante woonregio is in dit geval IJmond/Zuid-Kennemerland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0004.png"

Figuur 3.1 Regio's Noord-Holland (bron: monitor woningbouw 2016, provincie Noord-Holland)

Uit de Prognose 2017-2040 van de provincie Noord-Holland blijkt dat het aantal huishoudens in de regio IJmond/Zuid-Kennemerland tot 2030 met 14.600 toeneemt. In de gemeente Haarlemmerliede c.a. neemt het aantal huishoudens in de periode 2017-2030 met 900 toe. Ook in de periode na 2030 groeit het aantal huishoudens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0006.png"

Figuur 3.2. Regionale woningbehoefte (bron: Prognose 2017-2040)

Kwalitatieve behoefte

In de regio Zuid-Kennemerland is behoefte aan woningen voor alle doelgroepen. De grootste groei zit in het aantal alleenstaanden en alleenstaande 65+ers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0007.png"

Figuur 3.3 Doelgroepen (bron: Prognose 2017-2040)

In het Regionaal Actie Programma Zuid-Kennemerland / IJmond 2016 t/m 2020, juli 2016 (RAP) zijn woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2015-2025. Uit onderstaande tabel 5 uit het RAP blijkt dat er behoefte is aan koopwoningen in alle segmenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0008.png"

Figuur 3.4 Woningtypen en prijsklassen (bron: RAP 2016-2020)

Plancapaciteit

In het RAP is de plancapaciteit geïnventariseerd. De indicatieve harde plancapaciteit in de regio IJmond/Zuid-Kennemerland is 4.700 woningen. Alle harde en zachte plannen bij elkaar is er ruimte voor iets meer dan 13.500 woningen. Dit is onvoldoende om in de regionale behoefte tot 2030 te kunnen voorzien (14.600 woningen). Het plan geeft invulling aan de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in diverse prijsklassen (rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0009.png"

Figuur 3.5 Regionale woningbouwcapaciteit (bron: RAP 2016-2020)

Conclusie

Er is behoefte aan nieuwe harde plancapaciteit in de regio IJmond/Zuid-Kennemerland. Sectorpark geeft hier mede invulling aan, binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met ontwikkelingen omgaat die een grote ruimtelijke impact hebben, zoals globalisering, klimaatverandering, en trends, zoals vergrijzing en krimp. Daarnaast geeft de provincies aan welke keuzes gemaakt worden en schetst ze hoe de provincie er in 2040 er uit moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Tegelijkertijd is het van belang bestaande kwaliteiten van het provinciale landschap te behouden of verder te ontwikkelen. Op basis hiervan richt de structuurvisie zich op drie hoofdbelangen:

  • Klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie;
  • Ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit;
  • Duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu, en in de toekomst.

Deze drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Voor het bestemmingsplangebied geldt dat het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied (zie figuur: 3.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0010.jpg"

Figuur 3.6: Uitsnede Structuurvisie Noord-Holland 2040

Toetsing

Het plangebied is op de provinciale structuurvisiekaart aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. De Provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied, met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw en knooppunten van openbaar vervoer (OV-knooppunten).

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland geeft een beschrijving waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opgesteld. De verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Hierin zal duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) wordt naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De nieuwe PRV trad in werking op 1 maart 2017. Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 de uitvoeringsregeling met betrekking tot regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in Noord-Holland vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is op 1 maart 2017 in werking getreden
In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV is één van de instrumenten waarmee de provincie uitwerking geeft aan haar ruimtelijk beleid.

Toetsing

Voor dit project zijn de volgende beleidsvelden van belang:

  • 1. grondgebied provincie Noord Holland;
  • 2. Blauwe ruimte;
  • 3. 20 Ke-contouren Schiphol.

Hierna wordt op deze aspecten ingegaan.

Grondgebied provincie Noord-Holland

Voor het grondgebied van de provincie gelden algemene regels met betrekking tot stedelijke ontwikkelingen. Het begrip 'bestaand bebouwd gebied' waarbinnen stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn is met de laatste actualisatie vervallen. In de verordening wordt aangesloten om het begrip 'bestaand stedelijk gebied' zoals is het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd.

In artikel 5a 'Nieuwe stedelijke ontwikkeling' is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • 2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. In paragraaf 3.2.4 is ingegaan op de regionale behoefte en de daarover gemaakte afspraken. De beoogde ontwikkeling voldoet derhalve aan dit artikel.

Blauwe ruimte

Binnen het plangebied ligt volgens kaart 8 behorende bij de verordening een regionale waterkering (zie figuur 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0011.jpg"

Figuur 3.7 Uitsnede kaart 8 Blauwe ruimte (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In artikel 30 'Regionale waterkeringen' is het volgende opgenomen:

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan mede betrekking heeft op regionale waterkeringen, zoals aangegeven op kaart 8 en de digitale verbeelding ervan, voorziet het bestemmingsplan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels en voorziet het bestemmingsplan tevens in een vrijwaringzone aan weerszijden van de waterkeringen opdat reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Deze lokaal benodigde vrijwaringzones worden overgenomen van de hoogheemraadschappen.
  • 2. Afwijken van de vrijwaringzone, als bedoeld in het eerste lid, is mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

De regionale waterkering is in dit bestemmingsplan beschermd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Hiermee voldoet het plan aan artikel 30 van de verordening.

20 Ke-contouren Schiphol

Het plangebied ligt volgens kaart 11 van de verordening binnen de 20 Ke-contour van Schiphol. In artikel '5e Woningen binnen de 20 Ke-contour' is het volgende opgenomen:

  • 1. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, zoals aangegeven op kaart 11 en de digitale verbeelding ervan, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stedelijk gebied.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied voorzien in nieuwe woningen op de gronden binnen de 20 Ke-contour, zoals aangegeven op kaart 11 en de digitale verbeelding ervan:
    • a. die tot stand komen door toepassing van artikel 13a, artikel 16 of artikel 17, of;
    • b. waarvoor vóór 1 maart 2017 een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart is verleend.
  • 3. Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent.

De nieuwe woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen binnen bestaand stedelijk gebied. Tevens is in paragraaf 5.12 aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het geluid vanwege luchtverkeer. De beoogde ontwikkeling voldoet derhalve aan artikel 5e van de verordening.

3.3.3 Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland/IJmond 2016 t/m 2020 (RAP)

Conform de provinciale woonvisie zijn de bestuurlijke afspraken tussen de provincie en de diverse gemeenten binnen de regio’s vastgelegd door middel van het in 2016 vastgestelde RAP.

De gemeenten en de provincie streven naar een bouwprogramma dat in de periode 2016 t/m 2020 uitgaat van 8.100 woningen in de regio Zuid-Kennemerland/IJmond, waarbij een bandbreedte van 20% geldt (zowel positief als negatief). Dit is de centrale opgave voor de regio in de komende RAP-periode. Omdat, zowel op de korte als op de lange termijn, een tekort aan plancapaciteit dreigt, wordt de komende periode gezocht naar extra plancapaciteit in de hele regio.

Toetsing

De herontwikkeling van het Sectorpark voorziet in de realisatie van 32 nieuwe woningen. Hiermee wordt aangesloten bij de regionale behoeft (zie ook paragraaf 3.2.4).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Samen naar 2035

Op 17 juli 2012 heeft de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude haar structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente en biedt een kader waaraan (ruimtelijke) initiatieven worden getoetst.

Met het vaststellen van de structuurvisie heeft de gemeenteraad haar ambities en wensen voor de toekomst van de gemeente tot 2035 vastgelegd. De structuurvisie richt zich hierbij op vijf inhoudelijke thema’s die voortvloeien uit de strategische visie.

  • identiteit en zelfstandigheid;
  • wonen en leefbaarheid;
  • natuur en milieu;
  • verkeer en bereikbaarheid;
  • en ondernemen en economie.

De kern Halfweg is een grotere woonkern binnen de gemeente. De N200, de spoorverbinding Haarlem – Amsterdam en het Zijkanaal F delen het dorp in vieren. De centrale ligging in de noordvleugel van de Randstad, de nabijheid van groen en recreatie, de kleinschaligheid, het sociale karakter en de goede (onderwijs)voorzieningen zijn belangrijke kwaliteiten.

Daarbij komt dat Halfweg de meest stedelijke kern is van de gemeente en er is een sterke band met het naastgelegen ‘tweelingdorp’ Zwanenburg. De belangrijkste ruimtelijke opgaven zijn binnenstedelijke vernieuwing, ruimte voor onderwijsvoorzieningen, beperking van de overlast van de N200, openbaar vervoer en revitalisering van het bedrijventerrein aan de Haarlemmerstraatweg. Figuur 3.3 laat een uitsnede zien van de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0012.jpg"

Figuur 3.8: Structuurvisie Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Samen naar 2035

Toetsing

Het plangebied is in de structuurvisie genoemd als potentiële woningbouwlocatie en aangeduid als ‘binnenstedelijke vernieuwing woningbouw’ (zie figuur 3.8).

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het voornemen van de ontwikkeling van het Sectorpark als woningbouwlocatie. Met dit bestemmingsplan worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden planologisch vastgelegd.

3.4.2 Beleidsnota archeologie gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

De gemeente heeft in 2011, met het opstellen van de Beleidsnota Archeologie, de verantwoordelijkheid genomen voor het eigen bodemarchief. Er is onderzocht welke archeologische waarden reeds bekend zijn en welke waarden kunnen worden verwacht. Op basis hiervan is de gemeente verdeeld in verschillende archeologische gebieden, elk met een eigen vrijstellingsgrens die aangeeft wanneer vrijstelling geldt van de archeologische onderzoeksplicht. De hiertoe opgestelde 'Beleidskaart Archeologie' maakt duidelijk aan welke archeologische voorwaarden moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De Beleidsnota schrijft voor dat bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met de archeologische verwachtingwaardes en dat bepalingen ter bescherming van deze verwachtingen worden opgenomen. De archeologische waarden zijn vertaald in dubbelbestemmingen.

Toetsing

De toetsing aan het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in paragraaf 5.5.3

3.4.3 Groenstructuurplan 'Ruim baan voor groen!'

Het Groenstructuurplan 'ruim baan voor groen!' (januari 2014) is het beleidsdocument van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude voor het behoud en de ontwikkeling van het groen binnen de gemeente. Het groenstructuurplan (GSP) betreft een compacte overkoepelende visie op de toekomst van het groen in brede zin. Daarnaast bevat het GSP een vertaling van de visie naar een reeks aanzetten tot concrete projecten om de visie in de praktijk te brengen.

Met de Structuurvisie heeft de gemeenteraad de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling vastgelegd. Het GSP dient daar op voort te bouwen. Binnen de hoofdlijnen van de Structuurschets zijn er evenwel nog verschillende mogelijke ontwikkelingsrichtingen voor het groen in de gemeente.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met de drie basis ingrediënten uit het GSP:

  • 1. Stem het beheer van het groen af op het landschap;
  • 2. Versterk de eigen karakteristiek van iedere kern;
  • 3. Zorg vanuit integrale benadering voor draagvlak in projecten.

Toetsing

In het GSP is per kern een aanzet gegeven voor de toekomstige ontwikkeling en beheer van het nieuwe groen. Voor het plangebied zijn het groenstructuurplan geen specifieke uitspraken gedaan. Aangesloten dient te worden bij de uitgangspunten van 'Eenvoud in de wijken'. In de landschappelijke uitwerking van het Sectorpark zal worden aangesloten bij deze uitgangspunten.

3.4.4 Welstandnota 'Welstand Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2015'

Het welstandsbeleid van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude is vastgelegd in de Welstandnota 'Welstand Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2015'. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het welstandsbeleid geeft de gemeente daarbij de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.

Het gebied Sectorpark wordt welstandsvrij. Aanvragen om omgevingsvergunningen hoeven dus niet te worden getoetst aan de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Nieuwe situatie

4.1 Stedenbouwkundig ontwerp

Eind 2015 is het stedenbouwkundig ontwerp Sectorpark Halfweg door de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude vastgesteld. Het stedenbouwkundig ontwerp geeft het kader voor de ontwikkeling van het Sectorpark als nieuwe woonlocatie met zelfbouwkavels en kluswoningen in de bestaande bebouwing.

Centraal in de ideevorming is de ontwikkeling van landschappelijk gelegen, duurzame, zelfgebouwde woonkavels, met veel mogelijkheden voor eigen keuzes, met openbare ruimte voor wandelen en spelen en een goede aanhechting op het omliggende woongebied.

Na vaststelling door de gemeenteraad is het stedenbouwkundig ontwerp verder uitgewerkt in een concreet verkavelingsplan en kavelregels voor de grondkavels en de kluswoningen en een ontwerp van de openbare ruimte. De verder planvorming en voortschrijdend inzicht hebben geleid tot een aantal wijzigingen in de uitgangspunten van het stedenbouwkundig ontwerp. In opzet en hoofdlijnen is het stedenbouwkundig ontwerp in stand gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0013.jpg"

Figuur 4.1: Uitgewerkt stedenbouwkundig plan en verkavelingsplan (december 2017)

De basis van het stedenbouwkundig ontwerp wordt gevormd door enkele beeldbepalende elementen in het gebied. Het gaat in deze om de volgende elementen:

  • Groenstrook langs het spoor;
  • Bomenrij langs Kanaalweg;
  • Speelveld;
  • Gebouwen gemeentewerf (kluswoningen);
  • C2000-mast;

De oorspronkelijke ruimtelijke opzet is in het verkavelingsplan als basis aangehouden met twee verkeersringen die beide een eigen ontsluiting naar de omgeving hebben en onderling langs de kluscomplexen met elkaar verbonden zijn. Door de groene randen, de ligging aan het water en de wadi centraal in het plan zijn alle kavels aan het groen gesitueerd. De woningdichtheid is vergelijkbaar met bestaande woningbouw in Halfweg Noord. De duidelijk opgezette verkaveling en ontwerp van de openbare ruimte zorgen voor eenheid in het gebied. De smalle woonpaden begeleid door beplanting en de kavels die door hagen worden begrensd geven het Sectorpark een karakteristiek en parkachtig karakter.

Kavels

Op de locatie zijn kavels beschikbaar voor verscheidene woningtypen (vrijstaand, 2/1-kap, rijwoning, kluswoning) en in allerlei grootten. Door deze variatie is het voor veel verschillende inkomensgroepen mogelijk om een eigen huis te (ver)bouwen. De grootte van de kavel en het maximale bouwvolume is bepalend voor de prijs van de kavel, de te verwachten bouwkosten en daarmee de hoogte van de investering voor de zelfbouwer. Bij het ontwerp van het verkavelingsplan is zoveel mogelijk met deze criteria de grootte van de kavels en het bouwvolume bepaald. De kavels voor vrijstaande woningen zijn gericht op de hogere inkomens. Deze kavels hebben een oppervlakte van rond de 400 m2. De kavels voor de 2/1 kapwoningen zijn gericht op de midden tot hoge inkomens en hebben een oppervlakte van circa 300 m2. De rijwoningen tot slot zijn meer toegankelijk voor lagere tot midden inkomens. Voor starters zijn de kluswoningen beschikbaar.

Bij de entree van het gebied vanuit de Teding van Berkhoutweg zijn een zestal ruim opgezette kavels voor vrijstaande woningen gesitueerd. Het midden van het gebied is wat meer verdicht met de rijwoningen en de kluswoningen. Rondom het speelveld zijn de 2/1 kapwoningen gesitueerd. Tenslotte vind men aan het water ruim opgezette kavels voor vrijstaande woningen.

Voor elke kavel wordt een kavelpaspoort opgesteld met de bouw- en uitgifteregels. De regels zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de woningen op de kavels – als elke woning per individuele kavel is gebouwd – goed bij elkaar passen en ruimtelijk en stedenbouwkundig één geheel vormen.

De essentie van zelfbouw is dat de eindgebruiker maximale vrijheid krijgt om zelf te beslissen over het ontwerp en de bouw van de woning. Om ervoor te zorgen dat als iedereen klaar is de wijk er goed uit ziet en goed leefbaar is, kan die vrijheid niet onbegrensd zijn. Deze regels worden in het kavelpaspoort opgenomen (waar elke zelfbouwer zich aan moet houden) en richten zich op:

  • Bouwvlak. Er mag alleen gebouwd worden in het bouwvlak. Om enige luchtigheid in het gebied te houden moeten woningen minimaal 3 meter uit de erfgrens worden gebouwd. De bouwvlakken zijn dusdanig ruim vormgegeven, dat de mogelijkheid bestaat om de woning in het gewenste aantal bouwlagen te bouwen binnen de vastgelegde inhoudsmaat.
  • Maximale inhoud woningen. Vrijstaande woning: 600 m3, 2/1 kapwoning: 550 m3, Rijwoning: 500 m3.
  • Parkeren. Bij de vrijstaande- en 2/1 kapwoningen dienen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Parkeerplaatsen van de rijwoningen is centraal opgelost. Bij een aantal kluswoningen is parkeren op eigen terrein ook verplicht. De overige parkeerplaatsen van de kluswoningen en het bezoekersparkeren zijn centraal bij langs de bomenrij aan de Kanaalweg geprojecteerd.
  • Erfafscheiding. Op de erfafscheiding met de openbare ruimte wordt door koper op de eigen kavel een groene haag geplaatst.
  • Bouwhoogte. De bouwhoogte van de vrijstaande, 2/1 kap en rijwoningen bedraagt maximaal 10 meter. Voor de vrijstaande woningen aan het water geldt een afwijkende bouwhoogte van maximaal 7 meter. Ten aanzien van de kluswoningen geldt de bestaande hoogte als maximale bouwhoogte.
  • Welstand. Uitgangspunt is een grote mate van vrijheid in het ontwerp en architectuur en diversiteit. Het gebied wordt welstandvrij.

Ontwerp openbare ruimte

Bij het ontwerp van de openbare ruimte is ingezet op een groene inrichting met veel aandacht voor een prettig verblijfsklimaat en ruimte voor spelen. Smalle wegprofielen creëren zoveel mogelijk ruimte voor voor bomen en beplanting. Door logische verbindingen en aangename (speel)plekken ontstaat een karakteristieke en duurzame woonomgeving. In het gebied zijn diverse openbare ruimtes te onderscheiden met een eigen karakter en gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0014.jpg"

Figuur 4.2 Ontwerp openbare ruimte (augustus 2017)


Zone langs het spoor

In verband met de realisatie van het geluidsscherm zal het bosplantsoen langs het spoor heringericht moeten worden. Dit biedt ook de kans om de gebruiks- en verblijfskwaliteit van deze zone te vergroten. Het spoor ligt enkele meters hoger dan de woonkavels. De parkachtige zone langs het spoor loopt vanaf de weg licht op richting het spoor. Een pad voor voetgangers slingert hier doorheen. Ten zuiden van het pad is de beplanting dichter zoals een bosrand. Zicht op het geluidsscherm en treinen wordt hierdoor minder. Ten noorden van het pad is een open ruimte met hier en daar grote vakken heesters zoals we die in het gehele plan terugvinden. Deze beplanting zorgt voor variatie in de seizoenen en geeft de openbare ruimte de sfeer van een landschapstuin.


Wadi

Midden door het plan wordt een wadi aangelegd, die zorgdraagt voor het infiltreren van het regenwater. De wadi wordt zodanig vormgegeven, dat deze een meerwaarde levert voor de kwaliteit van de openbare ruimte. De verdiepte wadi's langs het centrale pad worden speelplekken voor kinderen. In het verlengde van de WADI wordt de openbare ruimte doorgetrokken tot aan de waterlijn van het Zijkanaal F.


Verblijfplek aan het water

De opening naar het Zijkanaal F is een grote toegevoegde waarde voor de buurt. Het is een zichtlijn waar je over het water uitkijkt. Daarnaast biedt het veel kansen om een speelplek te maken in contact met het water.


Verdiept speelveld

Het speelveld wordt verdiept aangelegd. Deze lichte verlaging heeft een sterk ruimtelijk effect. Het speelveld is sterker afgebakend als plek. De rand wordt interessanter om te gaan zitten en door de rand is de kans kleiner dat (voet)ballen de weg op rollen. Door de verlaging kan in het geval van een uitzonderlijke piekbui regenwater tijdelijk opgevangen worden

4.2 Conclusie

Met de herontwikkeling van het Sectorpark wordt uitvoering gegeven aan de toekomstvisie voor de kern Halfweg. De randvoorwaarden uit het uitgewerkte stedenbouwkundig ontwerp en ontwerp openbare ruimte vormen de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het Sectorpark en de basis van onderliggende bestemmingsplan.


Hoofdstuk 5 Onderzoek en beperkingen

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de herontwikkeling van het Sectorpark getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. De paragrafen voor de verschillende milieuthema's zijn als volgt opgebouwd: eerst wordt de vigerende wet- en regelgeving beschreven, vervolgens wordt de ontwikkeling hieraan getoetst en ten slotte wordt een conclusie beschreven per sectoraal aspect.

5.2 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Gemeente

  • Gemeentelijk Rioleringsplan
  • Hemelwaterbeleid

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied omvat het Sectorpark in de kern Halfweg, welke in gebruik is als gemeentewerf. Het plangebied is deels verhard door twee loodsen, een kantoorpand, enkele masten en bijbehorende terreinverharding. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 26.426 m2.

Bodem en grondwater

Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom van de kern Halfweg is het plangebied niet gekarteerd. Het terrein is opgespoten met zand in de tijd dat het werd ingericht als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. In de nabije omgeving is onder andere sprake van klei op veen, zavel met homogeen profiel en veen op ongerijpte klei. Daarnaast is in de omgeving sprake van grondwatertrappen II, IV en VI (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0015.png"

Figuur 5.1. Grondwatertrappen nabij plangebied (blauwe cirkel). Bron: BIS Nederland.

Waterkwantiteit

Overeenkomstig de Legger van het waterschap is aan de westzijde van het plangebied primair boezemwater gelegen. Tevens is aan de oostzijde overig oppervlaktewater aanwezig. Beide type wateren hebben een kern- en beschermingszone (figuur 5.2). Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0016.png"

Figuur 5.2. Aanwezig oppervlaktewater nabij plangebied. Bron: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Het is gelegen in de IJpolder. In het plangebied ligt één peilvak. Het peil in het peilvak is -3.95 m NAP zomerpeil/winterpeil.

Het plangebied wordt doorsneden door de boezemwatergang Kanaal Halfweg/zijkanaal F. Langs het plangebied liggen boezemwatergangen. In de huidige situatie is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Een deel van het plangebied bevindt zich binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering 'Kade langs zijkanaal F' (figuur 5.3). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0017.png"

Figuur 5.3. Ligging plangebied ten opzichte van de regionale waterkering. Bron: Legger Hoogheemraadschap van Rijnland

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 32 woningen, waarvan 8 woningen in de bestaande loodsen worden gerealiseerd. Tevens wordt een wadi aangelegd.

Waterkwantiteit

Bij toename van verharding met meer dan 500 m2 zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. In tabel 5.1 is de huidige en toekomstige verharding in beeld gebracht.

Tabel 5.1 Verhard oppervlak huidig en toekomstige situatie

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Verhard oppervlak   4.916 m2   8.065 m2  
Toename verhard oppervlak     3.149 m2  

Watercompenserende maatregelen zijn op basis van bovenstaande berekening noodzakelijk. De compensatie-eis betreft 15% van de toename van verharding. In dit geval betreft de benodigde compensatie 472 m2.

Door de toename aan verhard oppervlak door woningbouw en bestrating ten opzichte van de huidige situatie zal regenwater sneller worden afgevoerd. Dit heeft consequenties voor het gemaal dat zorgt voor het huidige peil in de IJpolder; de polder waar Sectorpark in gelegen is. Om ervoor te zorgen dat het regenwater minder snel wordt afgevoerd, zal de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd moeten worden. Bij het Sectorpark gebeurt dat op twee manieren:

  • 1. Afwatering op de boezem (Zijkanaal F). De kavels gelegen direct aan het water zullen direct afwateren op de boezem. Deze directe afwatering wordt gecompenseerd.
  • 2. Vertraagde afwatering op de IJpolder door middel van een wadi. Deze heeft een oppervlakte van 593 m2 en bevindt zich centraal in het plan (in oost-westelijke richting). Het gehele Sectorpark exclusief de woningen direct aan de boezem zullen hierop afwateren. Om de wadi optimaal te dimensioneren zal per dag minimaal 4,1 mm en maximaal 14,4 mm worden afgevoerd op het HWA. Dit valt binnen de maximaal toegestane hoeveelheid de door het Hoogheemraadschap van Rijnland is gesteld. De precieze dimensionering wordt nader uitgewerkt.


De gebouwen worden voldoende hoog aangelegd, zodat bij maximaal toelaatbare waterstanden geen wateroverlast of schade optreedt. Dit gebeurt door middel van drooglegging van circa 120 cm boven de boezem en circa 50 cm boven de kering.

 

Waterkwaliteit

Vervuiling van oppervlaktewater wordt voorkomen door het beperken van de toepassing van koperen, loden of zinken dakbedekking, chemische onkruidbestrijdingsmiddelen, gladheidbestrijding en verduurzaamd hout als oeverbeschoeiing en door het zoveel mogelijk beperken van bladval in het oppervlaktewater. Deze maatregelen worden meegenomen in de informatievoorziening voor kopers.

Veiligheid en waterkeringen

In het westelijk deel van het Sectorpark is een waterkering gelegen (parallel aan Zijkanaal F). Omdat een groot gedeelte van het terrein echter hoger ligt dan de omgeving, is deze kering niet zichtbaar. Desondanks heeft de kering wel een water werende functie, wat verschillende restricties met zich meebrengt.

De huidige ligging van de waterkering blijft gehandhaafd. De waterkering met bijbehorende zones zijn in het bestemmingsplan volledig ruimtelijk zeker gesteld en de zekerstelling heeft plaatsgevonden alvorens de oude bestemming wordt opgeheven. De kernzone en beschermingszone behorende bij de waterkering zijn als zodanig bestemd door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod. De plannen voor de woningbouw op het Sectorpark zijn in het voortraject uitgebreid besproken met het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkeling (zie ook paragraaf 6.3.1).

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:

- zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;

- lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Afvalwater en riolering

In het project Sectorpark zijn nutstracés en een rioolnetwerk opgenomen. Het ontwerp hiervan is met het Hoogheemraadschap van Rijnland afgestemd en wordt opgenomen in de watertoets. In het plangebied wordt een gescheiden stelsel van PVC aangelegd, voldoende gedimensioneerd op het aantal woningen. Daarnaast komt een wadi voor overslag bij piekbuien. Buizen in de kern- en beschermingszone van de waterkering hebben een minimale sterkte van PE 100 SDR 11. Het plangebied is opgenomen in het GRP van Halfweg en voldoet aan het hemelwaterbeleid van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Duurzaamheid

Sectorpark heeft hoge duurzaamheidsambities. Deze ambities kunnen onder andere vertaald worden in het zoveel mogelijk lokaal bergen en infiltreren van regenwater. De intentie is om een sessie te organiseren waarbij het Hoogheemraadschap van Rijnland samen met de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude de innovatieve mogelijkheden hiervoor verkennen.

Conclusie

Aan de westzijde van het plangebied worden woningen gebouwd in de beschermginszone van een watergang. Tevens worden woningen gerealiseerd binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkeringen. Daarom wordt een vergunning op basis van de Keur aangevraagd. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkeling (zie ook paragraaf 6.3.1)

Ten gevolge van de toename van verharding wordt er afgewaterd op de boezem en zal een wadi worden aangelegd. Het waterschap dient te beoordelen of de wadi voldoende compenseert. Tevens geldt ook voor de relevante toename van verharding de vergunningplicht. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling heeft LievenseCSO Milieu B.V. een verkennend en nader bodemonderzoek en een verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt het volgende. De hypothese, dat de locatie verdacht is voor bodemverontreiniging, dient te worden geaccepteerd. Dit vanwege de verhoogde gehalten in grond en verhoogde concentraties grondwater. De hypothese, dat de locatie verdacht is voor verontreiniging met asbest, dient te worden geaccepteerd voor deellocatie 'terreindeel met gronddepot en speelveld'. De overige deellocaties worden beschouwd als onverdacht voor verontreiniging met asbest.

Gesteld kan worden dat ter plaatse van deellocatie 'terreindeel met gronddepot en speelveld' een ophooglaag met bijmengingen met diverse materialen waaronder puin, baksteen en asbesthoudende materialen aanwezig is. De ophooglaag is licht tot sterk verontreinigd met PAK en asbest. Circa 130 m3 grond is sterk verontreinigd met PAK. Circa 2.100 m3 is sterk verontreinigd met asbest. In de ondergrond is daarnaast circa 175 m3 aan asfaltschollen aanwezig. Hiermee is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK en asbest is te relateren aan de ophooglaag. De verontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1987 zodat sprake is van een historische verontreiniging. In de huidige situatie levert de verontreiniging met PAK en asbest in grond geen onaanvaardbare humane, ecologische en verspreidingsrisico's op.

In de grond zijn weliswaar plaatselijk zeer hoge gehalten aan niet-hechtgebonden asbest aangetoond. Deze leveren echter geen onaanvaardbare risico's op. Op de locatie is een blootstellingsonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van respirabele vezels de contactzone 0,00-0,05 m-mv Hierbij werd geconcludeerd dat de risico's van blootstelling aan asbestvezels in gehalten die resulteren in actuele

humane risico's verwaarloosbaar zijn. In de contactzone zijn geen respirabele vezels aangetoond.

Het geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK in de grond en asbest in de grond levert mogelijk een belemmering op de ontwikkeling van de locatie voor woningbouw, net zoals de plaatselijke aanwezigheid van teerhoudende asfaltschollen in de grond.

Conclusie

Het geval van ernstige bodemverontreiniging zal worden gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (in dit geval de provincie Noord-Holland) en kadastraal geregistreerd. De ernstige bodemverontreiniging zal worden gesaneerd en geschikt gemaakt voor het toekomstig gebruik als woongebied. Dit zal geschieden onder milieukundige begeleiding en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan of op basis van melding van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS).

5.4 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 5.5). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN) (figuur 5.4). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Polder Westzaan, ligt op een afstand van circa 6 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 150 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0018.png"

Figuur 5.4. Ligging plangebied (zwarte cirkel) ten opzichte van NNN-gebieden. Bron: Interactieve kaarten, provincie Noord-Holland

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0019.png"

Figuur 5.5. Ligging plangebied (zwarte cirkel) ten opzichte van Natura-2000 gebieden. Bron: Aerius Calculator

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Polder Westzaan, genereert de beoogde woningbouw qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten ter plaatse van het plangebied (bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat mogelijk beschermde kleine marterachtigen, vleermuizen, ringslang en broedvogels in het plangebied voorkomen.

Kleine marterachtigen

Vanwege het kappen van het struweel is nader onderzoek uitgevoerd naar de kleine marterachtigen (bijlage 3). Daaruit blijkt dat er geen marterachtigen zijn aangetroffen. Het plangebied heeft geen essentiële functie voor deze soorten. Door de hoge aantallen katten en honden wordt het gebruik van het plangebied als onderdeel van het foerageergebied niet verwacht.

Vleermuizen

Mogelijk maken diverse vleermuissoorten gebruik van de houtwal aan de zuidzijde van het plangebied als foerageergebied en vliegroute. Indien de houtwal deze functies heeft en veranderd als gevolg van de bestemmingsplanwijziging, is een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) noodzakelijk. Deze ontheffing van de Wnb zal naar verwachting redelijkerwijs verleend gaan worden, mist de functie van de houtwal volledig gemitigeerd en/of gecompenseerd zullen worden.

 Als onderdeel van het planvoornemen wordt de bestaande houtwal vernieuwd, door een gefaseerde uitvoering is er te alle tijden een doorgaand lijnelement met voldoende dekking beschikbaar om de mogelijke functies als foerageergebied en vliegroute te faciliteren. Hierdoor zijn er geen negatieve gevolgen voor de instandhouding van deze functies voor de betreffende vleermuissoorten aan de orde en zal een ontheffing redelijkerwijs verleend worden.

Ringslang

Tevens is vanwege het kappen van het struweel en ophogen en bebouwen van de oever onderzoek naar de ringslang uitgevoerd (bijlage 3). Daaruit blijkt dat het plangebied ondanks de potentie als geschikt habitat geen essentiële functie heeft voor de ringslang.

Broedvogels

Ook is geen nader onderzoek noodzakelijk naar broedvogels omdat geen vogelsoorten met vaste nest- en rustplaatsen worden verwacht. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Wanneer in het broedseizoen wordt gewerkt dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of er broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden. Het resultaat van deze controle kan gevolgen hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden aangetroffen. Voorts wordt geadviseerd met verlichting (tijdens de werkzaamheden) rekening te houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zo veel mogelijk te richten, zo min mogelijk tijdens de nacht en strooilicht zo veel mogelijk te beperken.

Tot slot wordt in het onderzoek de rugstreeppad genoemd. De rugstreeppad komt op dit moment niet in het plangebied voor. Deze soort kan echter snel opduiken op onder andere bouwterreinen. Met het bouwrijp maken van het plangebied kan een dergelijke situatie ontstaan. Indien met de werkzaamheden de rugstreeppad wordt aangetroffen is een ontheffingsaanvraag alsnog noodzakelijk. Om vestiging (en daarmee een ontheffingsprocedure) van deze soort op ontwikkelingslocaties te voorkomen dient het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden volledig afgeschermd te worden met een reptielen- en amfibieënscherm. Het scherm dient een hoogte van 40/50 centimeter te hebben en 5 centimeter in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen het scherm te plaatsen in het late voorjaar en de zomer, voordat de rugstreeppad kans krijgt zich te vestigen in het gebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Ten aanzien van soortenbescherming is nader onderzoek uitgevoerd naar marterachtigen en de ringslang. Uit het onderzoek blijkt dat marterachtigen niet voorkomen in het plangebied. Tevens heeft het plangebied geen essentiële functie voor de ringslang. Verder leidt de beoogde ontwikkeling niet tot negatieve effecten op beschermde soorten. Wel dient rekening te worden gehouden met de genoemde voorzorgsmaatregelen. Het aspect ecologie vormt zodoende geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.5 Cultuurhistorie en archeologie

5.5.1 Toetsingskader

Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

Gemeentelijke beleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Zie ook paragraaf 3.4.2.

5.5.2 Cultuurhistorie

Het plangebied is gesitueerd in de kern Halfweg. Halfweg is aan te duiden als een vaartdorp. Een dorp ontstaan op het kruispunten van wegen en kanalen. Deze karakteristiek is nog steeds aanwezig ter plaatse van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, met aan de overzijde de kern Zwanenburg.

Om de specifieke eigenheid en identiteit te waarborgen hanteert de Provincie Noord-Holland als algemeen beleidsuitgangspunt dat ontwikkelingen aan dienen te sluiten op de karakteristieken van de historisch gegroeide dorpsstructuur, bewoningsvorm en landschappelijke context.

Onderzoek

Met de herontwikkeling van het Sectorpark wordt het noordelijk deel van de kern Halfweg versterkt met een nieuw woongebied. Het Sectorpark krijgt een nieuwe invulling, passend bij het omliggende gebied. Het behouden van de bestaande hoofdgebouwen (ombouw tot woning), wordt recht gedaan aan het rijke verleden van het Sectorpark. De cultuurhistorische waarde van gebied, blijft dan ook, zij het in een gewijzigde vorm, behouden voor het dorp.

Conclusie

De cultuurhistorische waarde van de kern Halfweg en omgeving wordt niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.3 Archeologie

In het vigerend bestemmingsplan is geen dubbelbestemming Archeologie opgenomen. Dit komt overeen met de archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied ligt op basis van de archeologische verwachtingskaart in een archeologie vrije zone. Zie figuur 5.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0020.jpg"

Figuur 5.6: Uitsnede beleidskaart Archeologie gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Conclusie

Met de ontwikkeling worden geen archeologische waarden verstoord.

5.6 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd, er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is en dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd. In dit kader wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Voor de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de kencijfers zoals opgenomen in CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober, 2012);
  • Voor het werken met de CROW kencijfers wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad per gemeente. Volgens de meest recente cijfers van het CBS bedraagt de omgevingadressendichtheid van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude 590 omgevingsadressen per km² (bron: CBS: demografische kerncijfers per gemeente 2014). De gemeente is hiermee gecategoriseerd als 'weinig stedelijke' gemeente. Alleen voor de kern Halfweg Zuid motiveert de gemeente om uit te gaan van de categorie 'sterk stedelijk' Dit is opgenomen in de nota 'Parkeerbeleid Halfweg Zuid' (Haarlemmerliede en Spaarnwoude, 06-04-2016). Omdat het Sectorpark niet in het omgeschreven gebied van Halfweg Zuid ligt, wordt uitgegaan van stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'.
  • Naast de stedelijkheidsgraad worden door het CROW gebiedstypen onderscheiden. Voor het Sectorpark dient uitgegaan te worden van gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
  • Binnen de door het CROW gegeven bandbreedte worden conform het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de nota 'Parkeerbeleid Halfweg Zuid' (Haarlemmerliede en Spaarnwoude, 06-04-2016) de minimale kencijfers van het CROW gehanteerd.
  • Het 'Concept ontwerp openbare ruimte Sectorpark, Halfweg' (december 2017) dient als uitgangspunt voor de verkaveling en de toekomstige interne wegenstructuur/verkeersontsluiting van het plangebied.

Verkeersontsluiting

Het plangebied zelf krijgt een interne 30 km/u wegenstructuur ter ontsluiting van de aanliggende percelen. Deze interne wegenstructuur wordt ontsloten via de Teding van Berkhoutweg en de Kanaalweg. De Teding van Berkhoutweg heeft in de huidige situatie al een aansluiting met het plangebied, deze blijft behouden. De Kanaalweg krijgt een nieuwe aansluiting met het plangebied. Beide wegen zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/u. De wegen dienen enkel ter ontsluiting van de noordelijke woonkern van Halfweg en hebben geen doorgaand karakter. Fietsers delen er conform de richtlijnen voor dergelijke erftoegangswegen de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. De Teding van Berkhoutweg ontsluit het noordelijke deel van Halfweg richting de N200. Het plangebied heeft zodoende een goede ontsluiting voor het verkeer. Voetgangers kunnen direct via de zuidoostelijke hoek van het plangebied richting de kern van Halfweg. Hier wordt een voetpad voorzien welke direct aansluit op de Teding van Berkhoutweg. Per openbaar vervoer is de dichtstbijzijnde bushalte aan de N200 - op loopafstand -gelegen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Voor de rijwoningen is CROW functieaanduiding 'koop, tussen/hoek' van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten 7,0 mvt/etmaal per woning. De verkeersgeneratie bedraagt voor de 11 rijwoningen 77 mvt/etmaal weekdag.

Voor de twee-onder-een-kap woningen is CROW functieaanduiding 'koop, twee-onder-een-kap' van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten 7,4 mvt/etmaal per woning. De verkeersgeneratie bedraagt voor 10 twee-onder-een-kap woningen 74 mvt/etmaal weekdag.

Voor de vrijstaande woningen is CROW functieaanduiding 'koop, vrijstaand' van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten 7,8 mvt/etmaal per woning. De verkeersgeneratie bedraagt voor 11 vrijstaande woningen 85,82 mvt/etmaal weekdag.

De totale verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling met woningbouw komt uit op 237 mvt/etmaal weekdag. Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van 261 mvt/etmaal.

Ten aanzien van de verkeersafwikkeling worden geen problemen verwacht op de Teding van Berkhoutweg en de Kanaalweg. Dergelijke erftoegangswegen kunnen doorgaans verkeersintensiteiten tot 5.000 - 6.000 mvt/etmaal naar behoren afwikkelen. Gezien de beperkte omvang van het achterliggende woongebied is het niet aannemelijk dat deze intensiteit wordt overschreden.

Parkeerbehoefte

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt eveneens uitgegaan van 11 rijwoningen, 10 twee-onder-een-kap woningen en 11 vrijstaande woningen

Voor de rijwoningen is CROW functieaanduiding 'koop, tussen/hoek' van toepassing. De parkeerbehoefte bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten 1,6 pp/per woning. De parkeerbehoefte bedraagt voor de 11 rijwoningen 17,6 parkeerplaatsen.

Voor de twee-onder-een-kap woningen is CROW functieaanduiding 'koop, twee-onder-een-kap' van toepassing. De parkeerbehoefte bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten 1,8 pp/per woning. De parkeerbehoefte bedraagt voor 8 twee-onder-een-kap woningen 18 parkeerplaatsen.

Voor de vrijstaande woningen is CROW functieaanduiding 'koop, vrijstaand' van toepassing. De parkeerbehoefte bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten 1,9 pp/per woning. De parkeerbehoefte bedraagt voor 11 vrijstaande woningen 20,9 parkeerplaatsen.

Er zijn afgerond 57 parkeerplaatsen nodig om in de parkeerbehoefte van het plangebied te voorzien. De vrijstaande woningen en de 2/1 kapwoningen dienen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren en voorzien daarmee in de parkeerbehoefte. Voor de 5 rijwoningen worden centraal 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het parkeren voor de kluswoningen dient gedeeltelijk op eigen terrein te worden gerealiseerd en voor het overige centraal langs de bomenrij aan de Kanaalweg (tevens overloop). Uitgaande van het feit dat de woningen voorzien in parkeren op eigen terrein, kan de resterende parkeerbehoefte worden opgevangen in de te realiseren parkeervakken in openbare ruimte.

Conclusie

Het Sectorpark is gelegen in het noordelijke deel van Halfweg. Door de gunstige ligging aan de Teding van Berkhoutweg en de Kanaalweg, kent het plangebied een goede ontsluiting. De Teding van Berkhoutweg zorgt voor de belangrijke aansluiting met de N200 en voor de ontsluiting in verdere richtingen. Fietsers delen op de Teding van Berkhoutweg en de kanaalweg de rijbaan, dit komt overeen met het ideaalbeeld zoals van toepassing voor dergelijke 30 km/u erftoegangswegen. Voetgangers krijgen in de zuidoostelijke hoek van het plangebied een direct voetpad welke aansluiting op de Teding van Berkhoutweg richting de kern van Halfweg. De ontsluiting voor alle modaliteiten is zodoende in voldoende mate gewaarborgd.

De verkeersgeneratie voor de nieuwe woningen bedraagt 261 mvt/etmaal werkdag (drukste maatgevende moment). Gezien functie, inrichting en gebruik van de Teding van Berkhoutweg en de Kanaalweg, worden hier geen problemen met de verkeersafwikkeling verwacht. Dergelijke erftoegangswegen kunnen doorgaans namelijk 5.000 – 6.000 mvt/etmaal naar behoren afwikkelen.

De berekende parkeerbehoefte bedraagt 57 parkeerplaatsen. Omdat de woningen in de basis voorzien in parkeren op eigen terrein en er daarnaast in de planvorming rekening is gehouden met openbare parkeerplaatsen, kan worden voorzien in deze behoefte.

De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling van het sectorpark niet in de weg.

5.7 Geluid

5.7.1 Inrichtingslawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder mag de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein, buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor nieuwe woningen in de zone is akoestisch onderzoek nodig. Voor nieuwe woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij een geluidbelasting hoger dan 50 dB(A) kan, onder voorwaarden, door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot, behoudens enkele uitzonderingen, maximaal 55 dB(A). Op grond van artikel 163 van de Wet geluidhinder dienen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een industrieterrein geheel of in hoofdzaak is gelegen ervoor te zorgen dat er voldoende informatie beschikbaar is over de geluidruimte binnen de zone. Voor industrieterreinen van regionaal belang berust deze taak bij gedeputeerde staten.

Onderzoek en conclusie

De beoogde woningen worden deels geprojecteerd binnen de geluidzone van industrieterrein Westpoort. Deze zone is vastgelegd in het provinciaal inpassingsplan"Aanpassing geluidszones Westpoort en HoogTij" van 2 maart 2015. Vanwege de gedeeltelijke ligging binnen deze geluidzone is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Daaruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai bij geen enkele woning wordt overschreden. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

5.7.2 Spoor- en Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen.

De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De zone wordt gemeten vanaf de kant van de weg en is gelegen vanuit de as van de weg. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 5.2 weergegeven.

Tabel 5.2: schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

Aantal rijstroken   Breedte van de geluidszone (in meters)  
  Buitenstedelijk gebied   Stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • binnenstedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom, alsmede het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidzone van de N200. Deze weg is op basis van een maximum snelheid van 50 km/u ter hoogte van het plangebied gezoneerd.

De N200 heeft 4 rijstroken en kent binnen Halfweg een ligging binnen de bebouwde kom. De breedte van de geluidzone bedraagt zodoende 350 meter. Het plangebied ligt in deze geluidzone. De N200 is opgenomen in de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer (RGM), waardoor de bronnen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) vallen. Omdat het hier gaat om nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zone van wegen, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. De broninformatie dient ontleend te worden aan het geluidregister zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en 3 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012).

Dosismaat Lden

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L Day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Dit etmaal is onderverdeeld in dag (7:00 – 19:00 uur), avond (19:00 – 23:00 uur) en nacht (23:00 – 7:00 uur).

Artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelasting aan de normstellingen uit de Wgh. Op alle genoemde geluidsbelastingen als gevolg van wegverkeer wordt in deze rapportage de aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

Nieuwe situaties 

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan.

De relevante grenswaarden uit de Wgh zijn in tabel 5.3 opgenomen.

Tabel 5.3: relevante grenswaarden Wgh

  Voorkeursgrenswaarde   Ontheffingswaarde  
N200   48 dB   63 dB  

30 km/u wegen

Zoals aangegeven bij de normstellingen zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Het plangebied grenst aan de Teding van Berkhoutweg (30 km/u) en de Kanaalweg. Zodoende zijn deze wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in dit onderzoek. De bijbehorende richtwaarden zijn in tabel 5.4 opgenomen.

Tabel 5.4: relevante grenswaarden

  Richtwaarde   Maximaal aanvaardbare waarde  
Teding van Berkhoutweg   48 dB   63 dB  
Kanaalweg   48 dB   63 dB  

Omdat voor 30 km/u-wegen dezelfde benaderingswijze wordt gehanteerd als voor gezoneerde wegen, wordt ook hier een correctie toegepast op basis van artikel 110g Wgh. Deze aftrek is gelijk aan de aftrek bij gezoneerde wegen met een maximum snelheid tot 70 km/u (5 dB).

Spoorweglawaai

Zonering

De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf. De geluidszone van de spoorlijn Amsterdam - Haarlem bedraagt op grond hiervan 600 m.

De spoorweg is opgenomen in de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer (RGM), waardoor de bronnen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) vallen. Omdat het hier gaat om een nieuwe geluidsgevoelige functie binnen de zone van een spoorweg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. De broninformatie dient ontleend te worden aan het geluidsregister zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en 3 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012).

Nieuwe situaties

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een spoorweg worden gerealiseerd, dient onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. Voor nieuwe geluidsgevoelige gebouwen bedraagt de voorkeursgrenswaarde van een spoorlijn 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De maximale ontheffingswaarde mag daarbij niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige gebouwen bedraagt 68 dB. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de grens van de woningen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De relevante grenswaarden uit de Wgh zijn in onderstaande tabel 5.5 opgenomen.

Tabel 5.5: relevante grenswaarden Wgh

  Voorkeursgrenswaarde   Ontheffingswaarde  
Spoorlijn Amsterdam - Haarlem   55 dB   68 dB  

Onderzoek en conclusie

Ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Zonder het treffen van maatregelen wordt voor railverkeerslawaai ook de maximale ontheffingswaarde overschreden. Het oprichten van twee geluidschermen met een hoogte van 2 meter plus bovenkant spoor, is te beschouwen als een doelmatige maatregel. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde ten gevolge van railverkeerslawaai bij geen enkele woning meer overschreden. Hierbij is wel de aanvullende voorwaarde dat de zuidgevels op de tweede verdieping van de woningen 2 en 3 worden voorzien van een dove gevel. Deze maatregel wordt geborgd in de in de regels van het bestemmingsplan.

Er zijn hogere waarden noodzakelijk voor 23 woningen als gevolg van de spoorlijn en voor 19 woningen als gevolg van de N200. Hiervoor wordt een hogere waarden procedure doorlopen. Het oprichten van een geluidscherm met een grotere hoogte dan 2 meter is niet doelmatig, omdat de extra geluidreductie geen significante invloed heeft op de gecumuleerde geluidbelasting.

Bij het ontwerp van de nieuwe woningen dient rekening gehouden te worden met extra eisen aan de geluidwering van de gevel, om de maximale binnenwaarde te kunnen garanderen.

Bij de bestaande gebouwen van de voormalige gemeentewerf geldt volgens het Bouwbesluit voor de geluidwering van de gevels het "rechtens verkregen niveau". Deze gebouwen hadden voorheen een bedrijfsbestemming. Dit zou betekenen dat er geen eisen gelden voor het binnenniveau en daarmee de geluidwering van de gevels. Om te borgen dat er in deze woningen toch een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat zal heersen, zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de planregels eisen opgenomen ter bescherming van het binnenniveau. Het is daarbij niet redelijk geacht om hetzelfde beschermingsniveau te eisen als bij nieuwbouw. In de planregels is uitgegaan van een beschermingsniveau dat 5 dB minder streng is dan geldt voor nieuwbouw, namelijk een karakteristieke geluidwering van de scheidingsconstructie van ten minste de vastgestelde geluidbelasting voor spoorweglawaai of luchtvaartlawaai, minus 38 dB.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.6 weergegeven.

Tabel 5.6. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 32 woningen gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N200. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

5.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij Sectorpark geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of water. Zowel circa 490 m ten noorden als 490 m ten westen van Sectorpark is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen (W-534-01 en W-534-03). Beide aardgasleidingen hebben geen PR 10-6 contour. De hogedruk aardgasleiding ten noorden van Sectorpark (W-534-01) heeft een invloedsgebied van het groepsrisico van 170 meter en de hogedruk aardgasleiding ten westen van Sectorpark (W-534-03) heeft een invloedsgebied van 95 m. Sectorpark ligt ruimschoots buiten het invloedsgebied van beide gasleidingen. Circa 80 m ten zuiden van Sectorpark worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de N200 (Haarlemmerweg). Het maatgevende invloedsgebied bedraagt 355 m. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied en de toename van personen is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (zie bijlage 5). In de QRA worden de volgende conclusies getrokken:

  • De PR 10-6 risicocontour van 15 m aan weerszijden van de weg bereikt niet het plangebied en vormt dan ook geen belemmering.
  • Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m aan weerszijden van de weg bereikt niet het plangebied en vormt dan ook geen belemmering.
  • Het groepsrisico is in de huidige situatie 0,790 voor de totale route en 0,718 voor de deelroute met het hoogste groepsrisico. In de toekomstige situatie is het groepsrisico 0,793 voor de totale route en 0,720 voor de deelroute met het hoogste groepsrisico. In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico dan ook onder de oriëntatiewaarde gelegen. Er is sprake van een lichte toename van het groepsrisico met 0,003 voor de totale route en 0,002 voor de deelroute met het hoogste groepsrisico.

Om inzicht te krijgen in aanvullende effecten van mogelijke ontwikkelingen in de omgeving op de hoogte van het groepsrisico is één extra 'toekomstige situatie' doorgerekend. In deze situatie is naast de beoogde woningbouw in Sectorpark ook de realisatie van het Integraal Kind Centrum (IKC) aan het Margrietplantsoen in Halfweg meegenomen. Het bestemmingsplan die deze ontwikkeling mogelijk maakt (‘Integraal Kind Centrum Halfweg’, 2017) bevindt zich momenteel in de ontwerpfase. In deze situatie is het groepsrisico 0,705 voor de totale route en 0,633 voor de deelroute met het hoogste groepsrisico. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het groepsrisico af met met 0,085 voor zowel de totale route als de deelroute met het hoogste groepsrisico.

Niet gesprongen explosieven

Een gedeelte van het plangebied is verdacht voor het voorkomen van niet gesprongen explosieven. Het uit te voeren onderzoek wordt afgestemd met de bodem- en asbestsanering.

Verantwoording groepsrisico

Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Gezien het feit dat Sectorpark binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de N200/A200 is gelegen, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Omdat het groepsrisico in zowel de huidige situatie als toekomstige situaties hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De opmerkingen van Veiligheidsregio Kennemerland (VRK) zijn verwerkt in deze verantwoording.

Scenario

Het scenario waarop dit advies gebaseerd is betreft een BLEVE. Dit is een ongeval met een LPG tankauto waarbij de LPG tank instantaan scheurt en het uitstromende gas ontsteekt, in een extreem hete vuurbal explodeert en een drukgolf ontstaat. De bewoners en bezoekers van het plangebied lopen het risico slachtoffer te worden van deze ramp. De vuurbal kan branden in de omgeving veroorzaken. Door de explosie kunnen gebouwen instorten en zullen de ramen in de omgeving sneuvelen. Mensen in een straal van 80-200 m van de incidentlocatie met de LPG-tankauto kunnen overlijden of (brand)wonden oplopen als gevolg van de vuurbal, instortende gebouwen, rondspringend glas en/of lokale branden.

  • 1. Groepsrisico

In de huidige situatie zijn de loodsen in het plangebied gebruik als gemeentewerf en voertuigstalling en het kantoor als tijdelijke woning. In de toekomstige situatie worden 33 woningen gerealiseerd. De personendichtheid neemt derhalve toe. Het groepsrisico is in de huidige situatie 0,790 voor de totale route en 0,718 voor de deelroute met het hoogste groepsrisico. In de toekomstige situatie is een lichte toename van het groepsrisico met 0,003 voor de totale route en 0,002 voor de deelroute met het hoogste groepsrisico. Het groepsrisico blijft daarmee onder de oriëntatiewaarde. Indien ook het IKC gerealiseerd wordt neemt het groepsrisico af met 0,085. De VRK adviseert om de woningen zover mogelijk van de N200 af te bouwen, om daarmee de afstand tot de risicobron zo groot mogelijk te houden. De beoogde woningen worden achter een boszoom met wandelpad gerealiseerd (figuur 4.2). Hierdoor wordt de afstand tot de weg vergroot.

  • 2. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten van het plangebied

Het is nodig dat het plangebied via twee onafhankelijke ontsluitingswegen vanuit twee verschillende windrichtingen bereikbaar is voor de hulpdiensten. Het plangebied is dan binnen de wettelijke opkomsttijd aan te rijden door de hulpdiensten. Het plangebied zelf krijgt een interne 30 km/u wegenstructuur ter ontsluiting van de aanliggende percelen. Deze interne wegenstructuur wordt ontsloten via de Teding van Berkhoutweg en de Kanaalweg. De Teding van Berkhoutweg heeft in de huidige situatie al een aansluiting met het plangebied, deze blijft behouden. De Kanaalweg krijgt een nieuwe aansluiting met het plangebied. De VRK adviseert om bij het ontwerpen van de nieuwe infrastructuur vooraf te overleggen met de brandweer van de VRK.

  • 3. De bestrijdbaarheid van een calamiteit met een LPG tankauto op de N200

In de nabijheid van het plangebied is voldoende open water waaruit de brandweer bluswater kan onttrekken om het incident en de ontstane effecten in het plangebied te bestrijden, mits dit open water voldoende bereikbaar is voor brandweervoertuigen, bijvoorbeeld door een opstelplaats aan het open water op een strategische plek. De VRK adviseert om bij het ontwerpen van de bluswatervoorzieningen in het plangebied vooraf te overleggen met de brandweer van de VRK.

  • 4. De zelfredzaamheid van bewoners in het plangebied

Op dit moment is niet bekend wie de bewoners zullen zijn en in hoeverre deze toekomstige bewoners zelfredzaam zijn. Daarom komen mogelijk verminderd zelfredzame mensen in het plangebied te wonen, zoals ouderen, kinderen en gehandicapten. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de aanwezige ouders en begeleiders de verminderd zelfredzame personen zullen begeleiden. Om de zelfredzaamheid te vergroten adviseert de VRK om het plangebied via meerdere wegen te ontsluiten en de nooduitgangen van de gebouwen van de risicobron af te positioneren. Zoals eerder beschreven zal het plangebied ontsloten worden door zowel de Kanaalweg als Teding van Berkhoutweg.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de N200/A200. Uit de QRA blijkt dat zowel in de huidige situatie als toekomstige situaties het groepsrisico minder is dan de oriëntatiewaarde. Afhankelijk van de toekomstige situatie (wel of geen IKC) neemt het groepsrisico beperkt toe of zelfs af. Uit de verantwoording van het groepsrisico blijkt dat de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid als voldoende wordt beschouwd. Het ontwerp van de infrastructuur en de locaties van bluswatervoorzieningen in het plangebied zullen verder uitgewerkt worden in overleg met de VRK.

5.10 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt een woonwijk welke geen milieuhinder veroorzaakt. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Amsterdam - Haarlem, met daarachter een strook met gemengde bebouwing en de N200 (Amsterdamsestraatweg). Deze strook met gemengde bebouwing heeft overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de bestemming 'woon- en werkgebied'. Deze gronden zijn bestemd voor woningen, dienstverlening en kleine ambachtelijke bedrijven, met daarbij behorende bouwwerken. Gelet op de aard van de toegestane bedrijvigheid, afstand tot het sectorpark (circa 45 m) en omdat ter plaatse van de gemengde bebouwing reeds wonen mogelijk is, zal de beoogde woningbouw in sectorpark geen milieuhinder ondervinden door deze bedrijvigheid. Tevens zullen deze bedrijven niet door de beoogde woningbouw worden beperkt in de eigen bedrijfsvoering.

De beoogde woningen zijn tot slot deels deels geprojecteerd binnen de geluidzone van industrieterrein Westpoort. Daarom is akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai uitgevoerd. Paragraaf 5.7.1 gaat hier nader op in.

Conclusie

Ter plaatse van sectorpark zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden de bedrijven in de omgeving niet door de beoogde ontwikkeling belemmerd in de eigen bedrijfsvoering.

5.11 Kabels, leidingen en telecommunicatie installaties

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Op het terrein staan een C2000-mast. Met C2000 kunnen hulpverleners snel informatie met elkaar delen. Tijdens het dagelijkse werk, maar ook bij grootschalige evenementen, incidenten en rampen. Het netwerk is eigendom van de Rijksoverheid en wordt beheerd door vtsPN (voorziening tot samenwerking Politie Nederland). De C2000-mast blijft staan tot einde contract (tot 2025 of uiterlijk eind 2029). Voor zendmasten zijn geen wetenschappelijke aanwijzingen dat deze schadelijke gevolgen hebben op de gezondheid, mits men zich op voldoende afstand bevindt. Vanuit milieu zijn geen wettelijke eisen waaraan voldaan moet worden bij ruimtelijke plannen. Wel wordt meestal een afstand geadviseerd tot woningen van circa 3 meter gemeten 'in de bundel' en een halve meter in andere richtingen (dus onder, boven en achter de antenne). De zendmast is op circa 8 m afstand gelegen van de dichtstbijzijnde beoogde woning. Aan de afstand van 3 meter wordt dan ook voldaan.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.12 Luchtvaartverkeer

Toetsingskader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB, 2003) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het Luchthavenindelsingsbesluit is per 1 januari 2018 op enkele punten gewijzigd en in werking getreden. Door de aanpassing kan weer gebouwd worden in de nabijheid van Schiphol. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Verkeer en Waterstaat kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Onderzoek

Een tweetal woningbouwkavels aan het water liggen binnen de contour uit het LIB voor beperkingen bebouwing - gronden 4 (figuur 5.7). Op deze gronden zijn geen geluidgevoelige gebouwen zoals woningen toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Hierop gelden diverse uitzonderingen zoals de realisatie van niet meer dan 25 woningen per bouwplan binnen bestaand stedelijk gebied of niet meer dan 3 woningen per bouwplan binnen lintbebouwing. De realisatie van 2 woningen binnen het beperkingengebied is dan ook toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0021.png"

Figuur 5.7 Contour uit het LIB voor beperkingen bebouwing - gronden 4 in plangebied

Het plangebied ligt ook binnen de contour uit het LIB voor toetshoogtes. Dit betekent voor deze locatie dat de beoogde woningbouw niet hoger mag zijn dan 38-40 m NAP. Gelet op de hoogte van het maaiveld (circa -1 m - 2.5 m NAP) en de maximum bouwhoogte (10 m) zal ruimschoots aan de eis van deze contour worden voldaan. Het plangebied is daarnaast gelegen in de LIB contour voor beperking aantrekken vogels. Ter plaatse zijn diverse bestemmingen niet toegestaan welke een vogelaantrekkende werking hebben. Woningbouw valt daar echter niet onder. Ook ligt het plangebied binnen de contour uit het LIB voor windturbines en lasers. De ontwikkeling omvat zowel geen windturbine als laser. Deze contour vormt dan ook geen belemmering. Ook is plangebied gelegen binnen de contour uit het LIB voor toetshoogtes radar. In verband met het correct functioneren van radarapparatuur geldt een toetshoogte van 55 m NAP. De beoogde ontwikkeling zal hieraan voldoen.

Tot slot ligt het plangebied binnen afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. Buiten bestaand stedelijk gebied zijn geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan. Het plangebied is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied door de ligging in de kern Halfweg. Woningbouw is daarom toegestaan. Daarnaast moet binnen deze contour de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval worden beschreven. Hierbij gaat het om een integrale beleidsmatige toelichting op het omgaan met risico’s en niet om een groepsrisicoberekening zoals bedoeld in de besluiten met betrekking tot externe veiligheid. Het risico neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan (kettingreacties of domino-effecten).

Onderdeel van de motivering bij de locatiekeuze voor een nieuw kwetsbaar object vormen mitigerende maatregelen, zoals maatregelen om de bestrijdbaarheid van gevolgen van een ongeluk te bevorderen, vluchtwegen en bereikbaarheid voor hulpdiensten, (inrichtings)maatregelen om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, training van bestuurders in crisismanagement, voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen.

Ter plaatse van het plangebied zijn geen ontplofbare objecten aanwezig die kunnen leiden tot kettingreacties of domino-effecten. Aspecten zoals bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid worden in paragraaf 5.9 beschreven.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling valt in diverse contouren binnen het LIB welke geen belemmeringen vormen. Wel moet de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval worden beschreven. Het risico op kettingreacties of domino-effecten is zeer klein. Aspecten zoals bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid worden in paragraaf 5.9 beschreven.

5.13 Trillingshinder

Toetsingskader

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is.

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen – deel B: Trillingshinder voor personen in gebouwen', uitgave 2002 (revisie 2006). In deze richtlijn zijn de in tabel 5.7 weergegeven streefwaarden opgenomen aangaande trillingen.

Tabel 5.7: SBR-B – Streefwaarden continue en herhaald voorkomende trillingen, nieuwe situaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0393.BPSectorpark00-VA01_0022.jpg"

Voor nieuw te bouwen woningen nabij een weg of spoorlijn wordt dus voldaan aan de SBR-B als de maximale effectieve trillingssterkte Vmax kleiner is dan 0,2 (nachtperiode) en de langtijdgemiddelde trillingssterkte Vper niet hoger is dan 0,05. Als Vmax niet hoger is dan 0,1 komt de toetsing van de Vper te vervallen.

Plangebied

Het sectorpark maakt de ontwikkeling mogelijk van woningen in de nabijheid van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem. Gezien de afstand tot het spoor en het gebruik van het spoor (personen – en goederen) is trillingshinder in de beoogde woningen niet geheel uit te sluiten.

Onderzoek en conclusie

Vanwege de ligging van het Sectorpark nabij de spoorlijn Amsterdam-Haarlem is een onderzoek trillingshinder uitgevoerd door DGMR (d.d 12 oktober 2018 met kenmerk B.2018.0586.00.R002, zie bijlage 6) waarin getoetst wordt aan de SBR-B richtlijn.Er zijn metingen gedaan op de kavels en overdrachtsmetingen aan twee maatgevende bouwwerken. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.

Trillingsmetingen op de kavels Sectorpark Halfweg laten zien dat zware ertstreinen een forse trillingsopwekking geven in de bodem, met goed voelbare trillingssterkten (Vmax) van 0,6 tot 0,4 in de bodem op circa 30 tot 75 meter afstand van het spoor. De reizigerstreinen zijn van ondergeschikt belang.

De overdrachtsmetingen aan de maatgevende woning Wethouder Doevenstraat 17 en het pand van de gemeentewerf, beiden gefundeerd op betonpalen laten zien dat een paalfundatie in deze bodem een aanmerkelijke overdrachtsverzwakking geeft, althans in de maatgevende verticale richting. Deze verzwakking is meer dan op grond van de empirische TNO-formules doorgaans wordt aangehouden.

Als de eengezinswoningen in het Sectorpark worden uitgevoerd met een fundering van betonnen palen dan kan op een afstand van circa 50 m tot het spoor worden voldaan aan de SBR-B richtlijn. De paalfundatie moet dan reiken tot dezelfde draagkrachtige laag als de woningen aan de Wethouder Doevenstraat (paalpunt 16 m onder maaiveld) en de vloeren moeten relatief stijf uitgevoerd worden met een laagste buigeigenfrequentie van tenminste 12 Hz. Hiertoe moeten vloeroverspanningen beperkt worden tot ongeveer 6 m bij een vloerdikte van tenminste 250 mm. Met deze maatregelen dient rekening te worden gehouden bij concrete bouwplannen.

In de zone tussen 30 en 50 m van het spoor kunnen af en toe trillingssterkten optreden tot circa 0,25 (mm/s) (in de nacht). Dit voldoet strikt genomen niet geheel aan de SBR-B (streefwaarde 0,2) maar zal in de praktijk weinig hinder opleveren. Het gaat om de zware ertstreinen die af en toe rijden. Verwacht wordt dat de trillingssterkte niet hoger zal zijn dan 0,25 (mm/s) en dat dit hooguit enkele malen per week optreedt. Strikt genomen voldoet dit niet aan het toetsingskader voor nieuwe situaties, maar het zal niet leiden tot veel hinder. De SBR-B geeft als hinderkwalificatie voor trillingssterkten tussen 0,2 en 0,8 een omschrijving van 'matige hinder'. Ter vergelijk, de streefwaarde voor bestaande situaties (bestaande bouw) ligt in de nachtperiode op 0,4. Als toekomstige bewoners op dit risico gewezen worden dan hoeft dit geen belemmering te vormen voor de realisatie van woningen. Het woon-en leefklimaat is met de te nemen maatregelen bij de bouw en het borgen van de streefwaarde in de regels gewaarborgd. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening op het aspect trillingen.

5.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 32 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is tevens besloten dat geen MER nodig is. Dit is gedaan op basis van de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling, zie bijlage 7. Een aanmeldnotitie is overigens niet verplicht indien de gemeente de initiatiefnemer is. Uit de notitie blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het project beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.


De voorgenomen ontwikkeling vindt geheel plaats op gronden in eigendom van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. De gemeente is tevens initiatiefnemer. Op basis van een concreet verkavelingsplan voor het uitgeven van grondkavels is er een grondexploitatie opgesteld. Hierin zijn tevens de kosten voor de bodemsanering opgenomen. De grondexploitatie heeft een geprognosticeerd positief eindresultaat waarmee het kostenverhaal voor de aanleg van de voorzieningen van openbaar nut is verzekerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Overleg ex art 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners. De ingekomen reacties zijn hierna samengevat en van een reactie voorzien.

1. Gemeente Haarlem

Samenvatting

Het plan is doorgestuurd naar de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Zij zorgen voor verdere afhandeling.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Er is geen aanvullende reactie binnengekomen.

2. Gemeente Haarlemmermeer

Samenvatting

Het bericht is in goede orde ontvangen en wordt in behandeling genomen.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Er is geen aanvullende reactie binnengekomen.

3. Provincie Noord-Holland

Samenvatting

Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het betreft immers een plan binnen Bestaand Stedelijk Gebied (BSG) waar bovendien geen beschermingsregimes uit de PRV van toepassing zijn. Woningbouw binnen BSG (en verdere verdichting hiervan) juicht de provincie zelfs van harte toe.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

4. Gasunie Transport Services B.V

Samenvatting

Op grond van de toetsing komen wordt geconcludeerd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van Gasunie valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

5. Rijkswaterstaat

Samenvatting

Het plan geeft geen aanleiding tot het geven van een reactie.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

6. Dorpsraad Zwanenburg-Halfweg

Samenvatting

Er zijn geen specifieke vragen met betrekking tot dit project.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

7. GGD Kennemerland

Samenvatting

  • 1. Om de werkelijke woonsituatie en geluidsbelasting in het woonklimaat te benaderen, wordt geadviseerd de geluidsbelasting door vliegverkeer mee te nemen. Indien een hoge geluidsbelasting buitenshuis wordt verwacht, wordt geadviseerd maatregelen te nemen ter reductie van geluid binnenshuis. Ook kan, om de toekomstige bewoners maximaal te voorzien van informatie, een simulatie worden gedaan van de geluidsbelasting in de toekomstige woning en zodoende een situatie van proefslapen worden gecreëerd, met name voor mensen van buiten de gemeente of de regio.
  • 2. Geadviseerd wordt een inschatting te maken van het aantal ernstig gehinderden in het toekomstig plangebied, de effecten op de gezondheid en de wijze waarop de gemeente deze klachten in behandeling neemt en zich ervan verzekerd dat mensen met gezondheidsklachten op de juiste wijze zorg ontvangen.
  • 3. Geadviseerd wordt de blootstelling aan ultrafijnstof in het plangebied in beeld te brengen. Het RIVM concludeert dat door de luchtvaart rond Schiphol de concentraties van ultrafijnstof zijn verhoogd. Direct buiten het luchthaventerrein is de gemiddelde bijdrage van luchtvaartactiviteiten vergelijkbaar met de bijdrage van het wegverkeer in straten in binnenstedelijk gebied. Bij woonlocaties die het dichtstbij Schiphol liggen, kan de jaargemiddelde bijdrage van het vliegverkeer oplopen tot circa 15.000 deeltjes per cm³ (dit naast andere bronnen zoals wegverkeer).
  • 4. Voor bebouwing is het van belang de woonfunctie met tuin te toetsen aan de mogelijk aanwezige verontreiniging van de bodem, m.b.v. bodemonderzoek. De kwaliteit van de woning moet voldoen aan de eis van wonen.
  • 5. Het verdient aanbeveling toekomstige bewoners actief, vooraf te informeren over de aanwezigheid van zendmasten nabij het plangebied. Toekomstige bewoners kunnen worden geïnformeerd over de onbekendheid van het gezondheidsrisico op lange termijn, zodat zij een afweging kunnen maken op grond van hun ongerustheid. 
  • 6. Bij het ontwerpen van een wadi is het belangrijk rekening te houden met het af laten lopen van het water. Als er water blijft staan kan dit een broedplaats zijn voor muggen en kan botulisme ontstaan. Beide kunnen gezondheidsklachten veroorzaken. Door een natuurlijk verval van het water zal het water niet stil blijven staan.
  • 7. Geadviseerd wordt voldoende natuurlijke ventilatie mogelijkheden te creëren, zoals een openslaand raam in elke ruimte en zeker ook in de badkamer.
  • 8. Als het speelterrein dieper komt te liggen dan de rest van de omgeving zal het na een regenbui lang nat en zompig blijven. Het terrein is daardoor waarschijnlijk vaker dan gewenst onbruikbaar, bovendien zal het gras kapot gaan en daardoor minder uitnodigen tot spel. Neem hierin ook de leeftijd van de kinderen mee, kleinere kinderen hebben andere spelbehoeften dan oudere kinderen.
  • 9. Er worden aanbevelingen gedaan op het gebied van gezondheidsbevordering zoals het creëren van een groene omgeving en een prettig verblijfsgebied zodat mensen elkaar kunnen ontmoeten en dat deze omgeving als veilig wordt ervaren. Denk aan bankjes waar men samen kan zijn.

Reactie

  • 1. In het akoestisch onderzoek is het aspect vliegverkeer opgenomen. Hieruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • 2. Een inschatting geven van een aantal ernstig gehinderden is niet wettelijk verplicht in het kader van een bestemmingsplan. Het toetsingskader voor het bestemmingsplan wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Voor het bepalen van het aantal ernstig gehinderden is de Europese Richtlijn Omgevingslawaai relevant die is geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Op basis hiervan stelt een aantal overheden iedere vijf jaar een actieplan geluid op. Het actieplan wordt opgesteld aan de hand van de geluidsbelastingkaarten die dit jaar zijn opgesteld. Een onderdeel van de geluidsbelastingkaarten is het in beeld brengen van het aantal ernstig gehinderden. De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude valt binnen het actieplan dat voor de agglomeratie Amsterdam/Haarlem wordt opgesteld. Het actieplan beschrijft het te voeren beleid om geluidsbelasting Lden en Lnight te beperken. Daarvoor wordt een plandrempel benoemd. Daarnaast omvat het plan de voorgenomen maatregelen voor de eerstvolgende vijf jaar. Het actieplan wordt vóór 18 juli 2018 vastgesteld.
  • 3. Er zijn voor ultrafijnstof (PM0,1) geen wettelijke grenswaarden. Het is dan ook niet noodzakelijk dit in het kader van het bestemmingsplan te toetsen. Toetsing aan fijnstof (PM10 en PM2,5) is ingevolgde hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer voldoende. Voor ultra fijn stof zijn geen typische concentraties bekend omdat deze fractie van fijn stof nog niet officieel gemeten wordt. Of en in welke mate de verhoogde concentraties ultrafijn stof in de omgeving van Schiphol schadelijk zijn voor de gezondheid van omwonenden is nog niet duidelijk.  Het RIVM voert op dit moment samen met het IRAS (Universiteit Utrecht), GGD Amsterdam en het ECN het onderzoek uit naar de effecten op de gezondheid. Het onderzoek loopt tot medio 2021. De meetdata worden gepubliceerd op www.luchtmeetnet.nl. Mogelijk dat in de toekomst dus rekening moet worden gehouden met ultrafijnstof. Echter op basis van de huidige wet- en regelgeving is dit niet noodzakelijk.
  • 4. Zoals blijkt uit de toelichting van het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit inzichtelijk gemaakt aan de hand van bodemonderzoeken. In een gedeelte van het plangebied is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit wordt gemeld bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (in dit geval de provincie Noord-Holland). De ernstige bodemverontreiniging zal worden gesaneerd en geschikt gemaakt voor het toekomstig gebruik als woongebied. Dit zal geschieden onder milieukundige begeleiding en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan.
  • 5. Dit advies wordt voor kennisgeving aangenomen. Het betreft een uitvoeringsaspect dat in het kader van het bestemmingsplan minder relevant is.
  • 6. Dit advies wordt voor kennisgeving aangenomen. Het betreft een ontwerpaspect dat in het kader van het bestemmingsplan minder relevant is. In de ontwerpfase wordt het advies meegenomen.
  • 7. De omgevingsvergunningen voor de toekomstige woningen worden getoetst aan het bouwbesluit. Hierin zijn bouwkundige eisen opgenomen zoals bijvoorbeeld ten aanzien van ventilatie en daglichttoetreding. De woningen dienen te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit. Het betreft dus een uitvoeringsaspect waar in het kader van dit bestemmingsplan geen rekening mee kan worden gehouden.
  • 8. Dit advies wordt voor kennisgeving aangenomen. Het betreft een ontwerpaspect dat in het kader van het bestemmingsplan minder relevant is. Dit aspect wordt meegenomen in de uitwerking van het ontwerp van de openbare ruimte.
  • 9. Dit advies wordt voor kennisgeving aangenomen. Het betreft een ontwerpaspect dat in het kader van het bestemmingsplan minder relevant is. In de ontwerpfase wordt het advies meegenomen. Het ontwerp van de openbare ruimte kent overigens een groene opzet met verblijfs- en gebruikskwaliteit.

8. Brandweer Kennemerland

Samenvatting

Er wordt advies uitgebracht namens de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK). In dit advies heeft men zich beperkt tot externe veiligheidsaspecten die nodig zijn voor de verantwoording van het groepsrisico. De VRK doet geen uitspraak over het wel of niet aanvaardbaar zijn van het risico, want dat is een verantwoordelijk van het bevoegd gezag.

Reactie

Het advies van de Veiligheidsregio wordt opgenomen in de verantwoording van het groepsrisico in de paragraaf 'Externe Veiligheid'.

9. ProRail

Samenvatting

Omdat de beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillinghinder voor de toekomstige bewoners ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder in dit soort situaties acht ProRail het gewenst dat er in de planvorming wel aandacht voor is. Aangeraden wordt om het aspect trillinghinder in het ontwerpbestemmingsplan af te wegen, zoals door Kenniscentrum InfoMil wordt aanbevolen.

Eventueel kan indicatief onderzoek worden gedaan naar de te verwachten trillingsniveaus. Indien de te verwachten trillingsniveaus groter zijn dan de na te streven waarden zoals bijvoorbeeld aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) dan zouden eisen/maatregelen in de uitwerking van het plan kunnen worden overwogen aan de woningen.

 

Reactie

Het is inderdaad zo dat in Nederland geen bestuursrechtelijk kader bestaat over hinder of schade door trillingen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Trillingshinder kan echter inderdaad een aspect zijn dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden betrokken bij de afweging. De Meet- en beoordelingsrichtlijn Trillingen van de Stichting Bouwresearch wordt hierbij in voorkomende gevallen als richtlijn gebruikt om de effecten inzichtelijk te maken en deze bij de bestuurlijke afweging te kunnen betrekken.

In het bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met de ligging van de spoorlijn, door een ruime groenbestemming op te nemen waar geen woningbouw mogelijk is. Daar komt bij dat er in de huidige situatie al woningen in de nabijheid van het spoor aanwezig die dichter tegen het spoor aan liggen. Er zijn daarnaast geen klachten bekend van trillingen als gevolg van het spoor. Een onderzoek naar te verwachten trillingsniveaus is dan ook niet noodzakelijk.

10. Hoogheemraadschap van Rijnland

Samenvatting

  • 1. Na bestudering van het plan, en met name de water gerelateerde aspecten zijn er vanuit het Hoogheemraadschap geen bezwaren tegen de planontwikkeling.
  • 2. Met betrekking tot de aanleg van de wadi is overleg gaande tussen de gemeente en Rijnland. Over deze alternatieve waterberging dienen nog nadere definitieve afspraken gemaakt te worden, o.a. over de infiltratienormen en eventuele grondverbetering.
  • 3. Er wordt op geattendeerd dat voor het aanleggen en hebben van de Wadi en het bouwen in de kern- en beschermingszone van de waterkering een vergunning/melding op grond van de Waterwet aangevraagd dient te worden bij het hoogheemraadschap via het Omgevingsloket Online (OLO).

Reactie

  • 1. Deze positieve reactie voor kennisgeving aangenomen.
  • 2. De afspraken omtrent de aanleg van de wadi vinden in de uitwerkingsfase van het plan plaats. De wadi is mogelijk op basis van het bestemmingsplan. De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
  • 3. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. In de waterparagraaf is hier reeds aandacht aan geschonken.

11. Politie

Samenvatting

  • 1. Direct naast de C2000 moet voor onderhoud en bij storingen aan de antenne installatie een hijskraan geplaatst worden. Om stremming van de weg, en beschadiging van het omliggende groen te voorkomen is het wenselijk dat aan de zuidkant van de mast een stuk van 10x10 meter voorzien wordt van een zgn. verharde stempelplaats, bijvoorbeeld door middel van open bestrating, zoals grasbetonklinkers.
  • 2. Vanuit het Nationaal Antennebeleidsplan zijn overheidsobjecten toegankelijk voor gebruik door commerciële telecom providers. Het is dus mogelijk telecomproviders apparatuur op het perceel rondom de mast willen gaan plaatsen. Hiervoor zullen ze een overeenkomst met de Gemeente moeten afsluiten.
  • 3. De Wadi vermeld ligt vlak achter de C2000 mast en apparatenhuisje, dat is voor ons wel een zorgpunt. Graag de benodigde aandacht besteden aan het voorkomen van wateroverlast en -schade aan de C2000 bebouwing en apparatuur.


Reactie

  • 1. De opmerking wordt meegenomen in het kader van de verdere planuitwerking. Het bestemmingsplan maakt een verharde stempelplaats bij de C2000 mast niet onmogelijk.
  • 2. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
  • 3. De opmerking wordt meegenomen in het kader van de verdere planuitwerking. Dit leidt echter niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
6.3.2 Participatie

Omdat de gemeente het van belang vindt om de verschillende belanghebbenden te betrekken bij het project, is een participatietraject doorlopen. In de periode juni - oktober 2015 is het stedenbouwkundig besproken met een aantal instanties en met omwonenden en andere geïnteresseerden uit Halfweg.

Gedurende het proces van de verdere planontwikkeling vindt tevens geregeld ruggespraak plaats met een klankbordgroep van bewoners.

6.3.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Woningbouw Sectorpark te Halfweg" heeft van 5 april 2018 tot en met 16 mei 2018 ter inzage gelegen. Eenieder heeft binnen deze termijn de gelegenheid gehad een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. In totaal zijn er zes zienswijzen ingediend. Hiervan zijn er vier ontvankelijk. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een separate "Nota van zienswijzen en ambtshalve voorstellen", zie bijlage 8.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Dit bestemmingsplan biedt een directe bouwtitel voor de herontwikkeling van het Sectorpark. Daarbij wordt een zekere mate van flexibiliteit geboden omdat de definitieve invulling van het gebied nog niet bekend is.

7.2 Opzet regels en planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Verbeelding

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plan voorkomende bestemmingen bestaan ofwel uit één vlak: een bestemmingsvlak, ofwel uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeduid waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen, in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in de volgende verschillende aanduidingen:

  • functieaanduidingen: hiermee wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan; in het bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van verschillende functieaanduidingen, deze functie aanduidingen zullen in de onderstaande paragraaf per bestemming worden toegelicht;
  • maatvoeringaanduidingen: deze aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik; op de verbeelding is onder meer sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouwhoogte en bebouwingspercentages;
  • bouwaanduidingen: de bouwaanduiding heeft in het algemeen betrekking op de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. Middels de bouwaanduiding worden specifieke bebouwingsvarianten aangeduid, zoals een onderdoorgang, overkraging of aan het bouwen gerelateerde regels.

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

7.3 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Hierin is ook gesteld dat ondergeschikte bouwdelen voor wat betreft bouwen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m. Het gaat hierbij dus niet om overschrijdingen van goot- en bouwhoogte in de verticale richting.

7.4 Bestemmingsregels

7.4.1 Enkelbestemmingen

Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf met de aanduiding 'nutsvoorziening'is toegekend aan de gronden van de C2000 mast.

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan het groene raamwerk van het Sectorpark. De gronden kunnen gebruikt worden ten behoeve van groenvoorzieningen, water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, fiets en (voet)paden) en speelvoorzieningen. In verband met zowel spoor- als wegverkeerslawaai dient ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidscherm gerealiseerd en instandgehouden worden.

Binnen de bestemming zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten behoeve van speelvoorzieningen. Hiervoor zijn maxima opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de bestaande en nieuwe wegenstructuur en omvat tevens wegen, paden en parkeren en groenvoorzieningen.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden voor de nieuwe woningen. In deze bestemming is het gebruik als wonen, aan-huis-verbonden beroeps - of bedrijfsactiviteiten, tuinen en erven, parkeren met bijbehorende in- en uitritten, voetpaden en water toegestaan.

Voor de te realiseren nieuwe woningen gelden de standaardregels in de gemeente. De woningen dienen opgericht te worden binnen het bouwvlak en hiervoor gelden de bouwhoogten zoals opgenomen in de regels dan wel weergegeven op de verbeelding. Indien op een bouwperceel de figuur 'gevellijn' is weergegeven, dient de voorgevel van het hoofdgebouw op een bouwperceel georiënteerd te zijn evenwijdig aan de figuur 'gevellijn;'.

Voor de kluswoningen, welke worden gerealiseerd door de verbouwing van de oude loodsen wordt voor de maatgeving uitgegaan van de bestaande maten. Bij de plaatsing van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt aangesloten bij de regeling voor vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht.

Vanwege de uitkomsten van het trillingsonderzoek (zie bijlage 6) is in de planregels opgenomen dat het gebruik van de gronden alleen is toegestaan indien in de bestemming wordt voorzien in het nemen van maatregelen tegen trillingshinder, die ervoor zorgen dat voldaan wordt aan de streefwaarden uit de SBR-B richtlijn. Indien de benodigde maatregelen tegen trillingshinder worden genomen is binnen een afstand van 50 m tot het spoor overschrijding van streefwaarden mogelijk tot een trillingssterkte van ten hoogste 0,25 (mm/s) conform de SBR-B richtlijn, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden blijven gegarandeerd.

In het noordwesten van het plangebied is een wijzigingsgebied opgenomen. Hiermee wordt het onder voorwaarden mogelijk om één extra vrijstaande woning te realiseren. Deze woning dient in overeenstemming te zijn met de stedenbouwkundige uitgangspunten voor Sectorpark.

7.4.2 Dubbelbestemmingen

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de in het gebied aanwezige waterkering.

7.5 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

In dit artikel is opgesomd in welke gevallen bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aantal vormen van gebruik opgesomd, dat strijdig is met de bestemmingen in dit plan.

Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat nadere regels in verband met de luchtkvaartverkeerzone van Schiphol en de geluidzone industrielawaai.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsgrenzen

Dit betreft de bevoegdheid de bestemmingsgrenzen, in geringe mate, te wijzigen. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd of dat daarmee de milieusituatie verslechtert. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot.

Overige regels

In dit artikel zijn de overige regels opgenomen.

Parkeren, stallen, laden, lossen

De regeling voor parkeren is opgenomen in dit artikel. In de regels is een flexibele regeling opgenomen. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. 'Voldoende' betekent in dit geval dat tenminste voldaan wordt aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

In dit artikel wordt aangegeven, dat het gebruik van de gronden waarbij niet wordt voldaan aan de parkeerplaatsverplichting conform het geldende parkeerbeleid als strijdig gebruik worden aangemerkt. Via een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om van de parkeernormen af te wijken. Wel dient ook dan te worden voldaan aan de voorwaarden die hierover in het parkeerbeleid zijn opgenomen.

Het gaat er juridisch om dat getoetst wordt aan het parkeernormenbeleid dat geldt op het moment van ontvangst van een aanvraag omgevingsvergunning.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de toepassing van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

7.6 Overgangs- en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

7.7 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten mag worden aangewend. In dit bestemmingsplan zijn regels gesteld, waarbij het bestaande gebruik niet kan worden voortgezet omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen is een nieuwe set regels opgesteld waarbinnen de ontwikkeling dient plaats te vinden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden.

Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.

Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.