Plan: | Het Spiegel-Iepenlaan 6 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0381.BP2010B002002-oh01 |
Dit hoofdstuk bevat een onderbouwing van het bestemmingsplan waarbij wordt ingegaan op relevante sectorale aspecten. Elke paragraaf bevat een samenvatting van het beleidskader en de uitkomsten van het onderzoek naar de effecten van het plan in relatie tot het betreffende aspect. De paragrafen worden afgesloten met een conclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Beleid en normstelling
Geluidszones langs wegen
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen en rond het plangebied zijn 30 km/h-wegen aanwezig die op basis van hun snelheidsregime niet-gezoneerd zijn. De locatie ligt niet binnen de geluidszone van een gezoneerde weg.
Normstelling
In de benadering van de noodzakelijke akoestische toetsing in het kader van een ruimtelijk plan, maakt de Wet geluidhinder onderscheid tussen verschillende situaties. In dit ruimtelijke plan is sprake van een nieuwe woning versus een bestaande weg.
Niet-gezoneerde wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. De locatie ligt binnen de invloedsfeer van een aantal niet-gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Daarom wordt het akoestisch klimaat als gevolg van de direct aan de locaties grenzende 30 km/h-wegen onderzocht. Bij de daarvoor uitgevoerde berekeningen is voor de verkeersgegevens gebruikgemaakt van de gegevens uit tabel 4.1, 4.2 en 4.3 van de verkeersparagraaf.
Voor de beoordeling van de geluidsbelasting wordt gebruikgemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens de 'methode Miedema', zie tabel 4.4.
Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is, wordt bij de berekening van de geluidsbelasting geen correctie ex artikel 110g Wgh toegepast.
Tabel 4.4 Lden classificering milieukwaliteit volgens de methode Miedema
geluidsklasse | beoordeling |
< 50 dB | goed |
50 - 54 dB | redelijk |
55 - 59 dB | matig |
60 - 64 dB | tamelijk slecht |
65 - 69 dB | slecht |
>= 70 dB | zeer slecht |
Dosismaat
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden(L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het jaargemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Resultaten niet-gezoneerde wegen
Om de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van niet-gezoneerde wegen te beoordelen, is voor de locatie de geluidsbelasting van direct aan de locatie grenzende niet-gezoneerde wegen berekend. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de indicatieve Standaard Rekenmethode I (SRM I) volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMG 2006). Naast de uitgangspunten die in tabel 4.1, 4.2 en 4.3 van de verkeersparagraaf zijn opgenomen, is van het volgende uitgegaan:
De rekenbladen van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de ontwikkeling een redelijk akoestisch klimaat geldt, omdat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Iepenlaan maximaal 54 dB en ten gevolge van de Herenstraat maximaal 50 dB bedraagt. Ten gevolge van alle overige wegen is er sprake van een goed akoestisch klimaat, omdat de geluidsbelasting niet meer dan 47 dB bedraagt.
Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het akoestisch klimaat als gevolg van niet-gezoneerde 30 km/h-wegen aanvaardbaar wordt geacht, omdat de geluidsbelasting in het slechtste geval in de klasse redelijk valt. Nader onderzoek naar maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting is niet noodzakelijk.
Het aspect wegverkeerslawaai met betrekking tot niet-gezoneerde wegen staat realisatie van de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg worden gerealiseerd, dient onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke onderzoekszone van 300 m van de spoorlijn Amsterdam - Hilversum. De betreffende ontwikkeling ligt namelijk op circa 115 m uit het hart van het spoor. De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat bij de ontwikkeling van zogenaamde 'nieuwe situaties' binnen de zone van een gezoneerde spoorlijn voldaan dient te worden aan de eisen en normen van de Wgh ten aanzien van het railverkeerslawaai.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek naar de mate van spoorweglawaai is uitgevoerd door het adviesbureau Witteveen+Bos (zie bijlage 2). De gebruikte spoorgegevens komen uit het akoestisch spoorboekje ASWIN. De geluidsbelasting is berekend op basis van de Standaard Rekenmethode II (SRM II) volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMG 2006) met het softwarepakket Geomilieu V 1.51 module RMR-2009. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting Lden als gevolg van het railverkeer ten hoogste 47 dB bedraagt. Deze waarde bestaat uit het gemiddelde van de geluidsbelastingen op basis van peiljaren 2006 en 2007, beide vermeerderd met 1,5 dB om de toekomstige situatie te bepalen (conform de door ProRail voorgestelde aanpak). Hiermee ligt de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Conclusie
De berekende geluidsbelasting aan de gevels van de woningen ten gevolge van het railverkeer op het traject Amsterdam - Hilversum bedraagt maximaal 47 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt hierbij niet overschreden. Voor het aspect geluid ten gevolge van het railverkeer zijn er geen gevolgen voor de realisatie van de nieuwe woning.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De functiewijziging die met het voorliggende plan mogelijk wordt gemaakt heeft gelet op het huidige gebruik als kerkgebouw geen extra verkeersbewegingen tot gevolg. Indien er wel sprake zou zijn van een verkeersaantrekkende werking zou op het plan het Besluit nibm van toepassing zijn, aangezien het plan de ontwikkeling van één enkele woning mogelijk maakt. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2 en PM10 en de jaargemiddelde concentraties langs relevante wegen. In dit geval is nagegaan wat de concentraties zijn in de directe omgeving van de Kerkstraat die is gelegen in het verlengde van de Herenstraat, aangezien dit een maatgevende weg is voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
Uit de saneringstool blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentratie NO2 in de directe omgeving van de Kerkstraat circa 28,6 µg/m³ bedraagt. Voor PM10 geldt dat de jaargemiddelde concentratie in 2011 circa 25,1 µg/m³ bedraagt. Uit de saneringstool blijkt dat in de directe omgeving van de Kerkstraat aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Dit zal ook het geval zijn langs de Herenstraat aangezien het totaal aantal voertuigbewegingen op deze weg lager is dan op de Kerkstraat. Verder is van belang dat wanneer direct langs de nabijgelegen Herenstraat aan de grenswaarden wordt voldaan dit ook het geval zal zijn ter hoogte van het plangebied. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
Uit luchtkwaliteitsonderzoeken die ten behoeve van overige bestemmingsplannen in Bussum zijn uitgevoerd blijkt dat de grenswaarden uit de Wlk voor PM10 en NO2 nergens binnen de gemeente worden overschreden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Wlk staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:
Om in bestemmingsplannen de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen wordt gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze Staat gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'; voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende plan maakt een functiewijziging mogelijk van Maatschappelijk naar Wonen. Aangrenzend aan het plangebied bevinden zich twee bedrijfsbestemmingen. Ten noorden van het plangebied, aan de Iepenlaan 4a, was offset drukkerij De Cirkel gevestigd. De activiteiten zijn inmiddels gestaakt. Een nieuwe functie is nog niet bekend. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Op de locatie aan de Herenstraat 77, 79 en 81 ten noordwesten van het plangebied zijn eveneens bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. De huidige bedrijfsactiviteiten zijn onbekend.
De omgeving van het plangebied wordt getypeerd als een gemengd gebied waar afwisselend woonbestemmingen, bedrijfsbestemmingen en gemengde bestemmingen voorkomen. Vanwege de aanwezige en gewenste functiemenging zijn in een dergelijk gebied bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 direct naast woningen toelaatbaar. In de huidige situatie bevinden zich aangrenzend aan de nabijgelegen bedrijfsbestemmingen reeds woningen zodat de aanwezige bedrijven als gevolg van het plan niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De bedrijven aangrenzend aan het plangebied worden als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar1. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota Omgaan met risico's2, in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR wordt een oriënterende waarde aangehouden. Dit is een waarde waar gemotiveerd van mag worden afgeweken, het is een ijkpunt in de totale verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht3. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Voor spoorwegen zijn in het Basisnet en in de circulaire nog geen veiligheidsafstanden opgenomen.
Onderzoek
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg of door buisleidingen. Er vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de nabijgelegen spoorlijn Amersfoort-Amsterdam. Ten behoeve van diverse bestemmingsplannen in de gemeente Bussum is aandacht besteed aan de externe veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijk stoffen over deze spoorlijn. Voor de beoogde ontwikkeling zijn twee zaken van belang.
Uit het meest recente externe veiligheidsonderzoek4 dat in opdracht van de gemeente Bussum is opgesteld in verband met enkele ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de spoorlijn blijkt dat de PR 10-6-contour is gelegen op 9 m afstand van de spoorlijn. Gelet op de afstand tot het plangebied, die circa 60 m bedraagt, is er geen sprake van een overschrijding van het grenswaarde voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van het plangebied. De veiligheidszone die zal worden vastgesteld voor de spoorlijn zal ruim minder dan 60 m bedragen zodat er op het punt van het plaatsgebonden risico geen strijdigheid is met toekomstig beleid. Omdat het plasbrandaandachtsgebied voor de spoorlijn naar verwachting 30 m zal bedragen is het plangebied tevens buiten het plasbrandaandachtsgebied gelegen.
Ten tweede is van belang dat de uitvoering van het plan niet zal leiden tot een waarneembare verhoging van het groepsrisico van de spoorlijn. Het plan voorziet in een functiewijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen' waarmee de ontwikkeling van één wooneenheid mogelijk wordt gemaakt. In de huidige situatie is echter sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Daarom is voor het bestemmingsplan een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 3. Ten aanzien van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van calamiteiten wordt de regionale brandweer om advies gevraagd. Dat advies wordt verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem. Indien sprake is van een functiewijziging dient te worden beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de beoogde functie en of er sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. Op basis van historische informatie, beschikbare bodemonderzoeken en eventueel de bodemkwaliteitskaart kan een inschatting worden gemaakt of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik of de gewenste functie.
Onderzoek en conclusie
In 2005 is een verkennend en nader bodemonderzoek (Het Milieuconsort Rotterdam, Verkennend en nader bodemonderzoek Iepenlaan 6 te Bussum, BPH511BO.vk1, 21 juli 2005) uitgevoerd voor het gehele perceel aan de Iepenlaan 6. De onderzoekslocatie komt overeen met het plangebied. Uit het verkennend onderzoek volgt dat in de bovengrond in het noordwesten van de onderzoekslocatie (boring 4) een sterke verontreiniging met PAK, een matige verontreiniging met lood en zink en een lichte verontreiniging met koper is aangetroffen. De bovengrond op het overige deel van de locatie is niet tot licht verontreinigd. In de ondergrond en het grondwater zijn geen gehaltes boven de streefwaarde aangetroffen.
In verband met de sterke verontreiniging met PAK is een eerste fase van een nader bodemonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Dit zou het geval zijn als er een kans is op overschrijding van het volumecriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond. In het nader bodemonderzoek zijn rondom de boring waar een sterke verontreiniging met PAK is aangetroffen een viertal boringen geplaatst. Uit de resultaten blijkt dat noordelijk van boring 4, ter plaatse van de perceelsgrens, een sterke verontreiniging met PAK en een matige verontreiniging met lood en zink is aangetroffen. In de overige boringen rondom boring 4 is de bovengrond matig verontreinigd met lood en zink.
Op basis van zintuiglijke waarnemingen en op basis van historische activiteiten wordt aangenomen dat de verontreiniging met PAK en lood is veroorzaakt door het legen van de asla van de kolenkachel van de kerk op het achterterrein. Gezien de oorzaak van de verontreiniging zal deze de perceelsgrens niet overschrijden. Er is daarom geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de omvang van de verontreiniging bedraagt minder dan 25 m3. De gemeente heeft in het verleden aangegeven dat zij zich kan vinden in deze conclusie. In verband met het voorgenomen gebruik van de grond als tuin is het voldoende als de bovengrond waarin het kolenas voorkomt over het terrein wordt verspreid of dat de bovengrond ter plaatse van de verontreiniging (gedeeltelijk) wordt afgedekt om de kans op aanraking met de grond te verkleinen.
Het bodemonderzoek uit 2005 is verouderd en voldoet niet aan de eisen die sinds de wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in 2008 aan de uitvoering van bodemonderzoeken worden gesteld. Het onderzoek zou daarom niet voldoen voor het aanvragen van een bouwvergunning. Omdat het voorliggende plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt maar enkel voorziet in een functiewijziging van het bestaande kerkgebouw zal vooralsnog geen bouwvergunning worden aangevraagd. Het verkennend en nader bodemonderzoek biedt wel voldoende inzicht in de bodemkwaliteit om te concluderen dat de bodemkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In het plangebied en omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.