Plan: | Bennebroek 2016, geconsolideerd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0377.BE2016-VG03 |
Elke tien jaar dient een bestemmingsplan geactualiseerd te worden. Deze verplichting is wettelijk vastgelegd om steeds een actueel toetsingskader te hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan voor de kern van Bennebroek is destijds op 14 december 2006 vastgesteld, en nadert daarbij het moment van actualisering.
De gemeente Bloemendaal maakt gebruik van dit actualiseringsmoment om meerdere bestemmingsplannen te actualiseren, en daarmee één bestemmingsplan op te stellen voor de gehele dorpskern Bennebroek.
Op 24 november 2016 is het bestemmingsplan 'Bennebroek 2016' vastgesteld. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan is beroep ingesteld, wat heeft geleid tot het repareren van gebreken in het bestemmingsplan. Voorliggend bestemminsplan is de geconsolideerde versie van het bestemmingplan en het reparatieplan.
Het plangebied is gelegen in het zuiden van de gemeente Bloemendaal en omvat de gehele dorpskern Bennebroek, met uitzondering van het terrein van de GGZ InGeest. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan de gemeente Hillegom (provincie Zuid-Holland), in het westen aan de Leidsevaart en de spoorlijn Haarlem - Leiden, in het oosten door de ringvaart rondom het voormalige Haarlemmermeer en in het noorden wordt het plangebied begrensd door de gemeente Heemstede.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging en begrenzing plangebied |
Het bestemmingsplan Bennebroek 2016 vervangt de onderstaande vigerende bestemmingsplannen:
Bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. Deze zijn opgesteld conform de RO Standaarden 2012. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De bestemming van de gronden (en wateren) is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse omgevingsaspecten beschreven.
Voorafgaand aan het opstellen van het concept bestemmingsplan heeft een startoverleg plaatsgevonden. Het doel van het startoverleg was om te bepalen welke uitgangspunten van belang zijn, welke inventarisaties er moeten plaatsvinden of al hebben plaatsgevonden en of er ontwikkelingen gaande zijn in de gemeente die in het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden. Na het startgesprek is een nota van uitgangspunten opgesteld waarin de basisprincipes voor het bestemmingsplan zijn vastgelegd. De nota van uitgangspunten vormt een aanvulling op het Handboek Bestemmingsplannen. In de nota zijn onder andere aanvullende bepalingen op de standaard planregels opgesteld en zijn uitgangspunten benoemd voor het bestemmen van enkele bijzondere gebieden in Bennebroek.
Uit het startoverleg is gebleken dat in Bennebroek een aantal kleinschalige ontwikkelingen gaande zijn. Deze ontwikkelingen zijn dusdanig concreet van aard en vergevorderd in hun ruimtelijke procedure dat deze zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Van een aantal andere ontwikkelingen is gebleken dat deze op dit moment nog niet concreet genoeg zijn om rechtstreeks in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Daarom worden deze ontwikkelingen als premature ontwikkelingen in hoofdstuk 5 besproken. Bij de totstandkoming van dit plan is rekening gehouden met de planologisch-juridische inbedding van deze premature ontwikkelingen. Het bestemmingsplan dient daarmee als tweeledig beschouwd te worden; een grotendeels conserverend deel en een deel gewijd aan enkele kleinschalige ontwikkelingen.
Vervolgens is gestart met het uitvoeren van inventarisaties. Goot- en bouwhoogtes zijn geïnventariseerd, om zodoende te bepalen of deze nog overeenkomen met het oude bestemmingsplan. Tevens zijn afwijkingen van de vigerende regelingen met de werkelijke situatie en alle onbenutte bouwrechten in kaart gebracht. Ook is een overzicht gemaakt van de bedrijfsinrichtingen, zodat een accurate beoordeling kan plaatsvinden van de huidige en wenselijke milieucategorieën. Een overzicht is gemaakt van het verkochte en nog bestaande snippergroen.
Het bestemmingsplan kent een gedetailleerde plansystematiek. De feitelijke situatie en het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Bloemendaal zijn bepalend voor de wijze van bestemmen. Het Handboek bestemmingsplannen geeft richtlijnen om de vigerende bestemmingen om te zetten naar nieuwe bestemmingen die in overeenstemming zijn met het handboek en de RO-Standaarden. Ten aanzien van de regelgeving omtrent bijbehorende bouwwerken is gebruik gemaakt van de Nota Bijgebouwenregeling 2010, waarin uitgangspunten zijn opgenomen voor het oprichten van bouwwerken behorende bij een hoofdgebouw.
Op basis van bovenstaande, de vigerende bestemmingsplannen, de Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN), luchtfoto’s en informatie die vooraf in kaart is gebracht, is dit bestemmingsplan opgesteld. Het voorontwerpbestemmingsplan is getoetst aan het vigerend beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
Procedure
Ten aanzien van de procedure van het bestemmingsplan is het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De doorlooptijd, zonder voortraject, is op basis van de wettelijke termijnen 26 tot 31 weken.
In 2014 heeft de gemeente het voornemen tot actualisatie van de bestemmingsplannen gepubliceerd in de lokale media. Tevens is een brief verstuurd naar elke inwoner om hen op de hoogte te stellen van dit voornemen.
Het voorontwerpbestemmingsplan is aangeboden aan het college en gemeenteraad. Na het doorlopen van inspraak en vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Na tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan zal de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststellen. Na vaststelling is rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) mogelijk. In paragraaf 6.2 worden de resultaten van inspraak en vooroverleg besproken.
Hoofdstuk 2 bevat een gebiedsbeschrijving van de bestaande situatie en wordt ingegaan op de juridische planopzet en de gehanteerde bestemmingsplanmethodiek. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hoofdstuk 4 gaat in op de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die worden gemaakt ten aanzien van milieu, mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en cultuurhistorie. Hoofdstuk 5 gaat in op de ontwikkelingen in het plangebied. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond en wordt ook ingegaan op het traject van inspraak en overleg.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van Bennebroek. Tevens wordt aandacht besteed aan de opzet en uitgangspunten van dit bestemmingsplan. Welke keuzes er zijn gemaakt, en welke gevolgen deze keuzes hebben voor het plangebied. Vervolgens volgt een toelichting op de gekozen planvorm en de gehanteerde bestemmingsregels. Aangegeven wordt hoe het beleid en de uitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Hieronder volgt een beknopte beschrijving van het ontstaan, de ontwikkeling en de huidige situatie van Bennebroek. Een uitgebreide toelichting op het ontstaan van Bennebroek en de huidige ruimtelijke en functionele structuur is opgenomen in bijlage 1.
Bennebroek kent een lange historie. Het bijzondere landschap van strandwallen en de tussengelegen lagere gebieden is lang geleden ontstaan, ver voor de eerste bewoners zich hier vestigden. Pas in de 17e eeuw werden de eerste huizen gebouwd op de Reek, welke werden bewoond door ambachtslieden, schippers en mensen die op de blekerijen werkten. In diezelfde eeuw werd Bennebroek een zelfstandig ambacht, waarmee het gebied tot ontwikkeling kwam. Eind 19e eeuw groeide Bennebroek verder door onder andere de aanleg van het station Vogelenzang/Bennebroek en economische groei. Na de Tweede Wereldoorlog bleek Bennebroek zijn aantrekkingskracht behouden, zij het nu als forensendorp. Nieuwe woonwijken kwamen tot stand, waarmee Bennebroek de vorm kreeg zoals we dat nu kennen.
De langgerekte vorm van de strandwallen laat zich nog steeds zien in het herkenbare noord/zuid gerichte wegen- en bebouwingspatroon. De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt grotendeels bepaald door de historische Rijksstraatweg en haaks daarop gelegen Zwarteweg/ Bennebroekerlaan/Meerweg. Deze twee wegen doorkruizen de dorpskern en vormen de belangrijkste ontsluitingswegen van het dorp. De Leidse Trekvaart in het westen en de ringvaart in het oosten van het plangebied vormen als het ware natuurlijke grenzen waartussen Bennebroek is gelegen. Aan de zuidzijde vormt de gemeentegrens van Bloemendaal een duidelijke begrenzing van het dorp.
Bennebroek is vooral te typeren als woongebied, maar kent ook een verscheidenheid aan functies, zoals detailhandel, horeca, kantoren, dienstverlening en kleinschalige bedrijven. Speeltuin Linneaushof, welke zich afficheert als Europa's grootste speeltuin, trekt jaarlijks veel bezoekers naar Bennebroek. Typisch voor Bennebroek is dat het geen aaneengesloten winkelgebied kent. Wel zijn langs de as Zwarteweg - Bennebroekerlaan clusters van winkels en voorzieningen te herkennen.
Het plangebied kan op basis van ruimtelijke kenmerken in een aantal deelgebieden worden onderverdeeld:
Het voorgestane bestemmingsplan geeft, met uitzondering van het gebied GGZ InGeest, een juridisch-planologische regeling voor alle deelgebieden.
Het bestemmingsplan omvat een gebied dat voorheen was onderverdeeld in één groot bestemmingsplan, vier kleinere bestemmingsplannen één wijzigingsplan, twee omgevingsvergunningen en een voorbereidingsbesluit. Doel van het bestemmingsplan is te streven naar uniformiteit in de bestemmingsregeling.
Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied voornamelijk een beheers- en gebruiksfunctie en staat voor enkele nader geconcretiseerde gebieden ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van de aanwezige functies en het kunnen realiseren van (bouw)plannen voor enkele gewenste ontwikkelingen. Hierbij kan worden gedacht aan het bieden van een passend juridisch kader voor de in hoofdstuk 5 beschreven nieuwe ontwikkelingen.
Nota Bijgebouwenregeling 2010
De Nota Bijgebouwen is het uitgangspunt voor de opzet van nieuwe bestemmingsplannen. De nota dient als ruimtelijk toetsingskader voor het oprichten van bouwwerken behorende bij een hoofdgebouw. De Nota Bijgebouwenregeling heeft betrekking op de volgende bestemmingen:
Daarnaast wordt de Nota Bijgebouwenregeling 2010 naar analogie gebruikt voor utilitaire bestemmingen.
De gemeente Bloemendaal heeft bij het opstellen van richtlijnen voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken onderscheid gemaakt in type woningen. Bennebroek kent immers een verscheidenheid aan soorten woningen, van rijtjeswoningen tot ruime, vrijstaande villa's. Deze kennen een groot verschil in perceelgrootte, en daarmee ook in de ruimte om een bijgebouw op te richten. Om passende richtlijnen op te stellen voor elk perceel, is het bebouwd gebied onderverdeeld in drie gebiedstypen.
Gebiedstype 1
Gebiedstype 1 betreft voornamelijk de dorpskernen met gemiddeld meer dan 15 woningen per hectare. De Bloemendaalse dorpskernen bezitten elk een eigen identiteit. De gevarieerde dorpsbebouwing in de oude dorpskernen Bloemendaal, Overveen, Bennebroek en Vogelenzang is anders dan de voornamelijk uit woningen bestaande woonkern Aerdenhout.
Wat betreft de bebouwings- en woningdichtheid kan wel gesproken worden van dezelfde kenmerken, hoewel daarin meer differentiatie aanwezig is. Het betreft over het algemeen een mengeling van aaneengesloten bebouwing en woningblokken van drie tot vier woningen (perceeloppervlakte 125-500 m2). Verspreid komen ook blokken van twee woningen aaneen en vrijstaande woningen voor (perceeloppervlakte 250- 1000 m2). De afstand van de woningen tot de weg varieert van 0 tot 10 meter.
Gebiedstype 2
Gebiedstype 2 betreft de villagebieden met gemiddeld 2 tot 15 woningen per hectare. In de villagebieden staan voornamelijk vrijstaande woningen in een groene omgeving. Incidenteel komen hierin ook woningen voor van het type twee onder één kap. Dit betreft zowel van oorsprong gebouwde als later gesplitste panden. De afstand van de woningen tot de weg in villagebieden (perceeloppervlakte 1000-5000 m2) ligt voor het merendeel op minimaal 10 meter.
Gebiedstype 3
Gebiedstype 3 betreft de ruime villagebieden met gemiddeld minder dan 2 woningen per hectare. In de ruime villagebieden staan voornamelijk vrijstaande woningen op grote percelen. In de dorpskern Bennebroek komt geen gebiedstype 3 voor.
![]() |
Afbeelding 2.1 Overzicht gebiedstypen Bennebroek |
Nota Bijgebouwenregeling 2010 en het vergunningvrij bouwen
Per 1 november 2014 en 8 september 2015 zijn de regels voor het vergunningvrij bouwen verruimd. Het vergunningvrij vergroten van het hoofdgebouw is bijvoorbeeld uitgebreid van 2,5 naar 4 meter en het is mogelijk om in het achtererf bij een woning een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen, wanneer deze niet binnen een veiligheidszone is gelegen. Daarnaast geldt vaker de korte (reguliere) procedure van acht weken in plaats van zes maanden voor de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.
In bijlage 2 van het Bor zijn de regels en voorwaarden omtrent het vergunningvrij bouwen vastgelegd. Belangrijk hierbij is dat het alleen om vergunningvrij bouwen op het achtererfgebied gaat. Het achtererfgebied is als volgt gedefinieerd: “erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen”.
In tegenstelling tot het oude vergunningvrij bouwen, geldt dat de oppervlakte van vergunde en al gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied meegeteld dient te worden bij het bepalen van het maximum oppervlak aan vergunningvrije bouwwerken in het bebouwingsgebied (zie aanhef van artikel 2, lid 3 onder f). Andersom is in artikel 2.9 Bor geregeld dat bij de toetsing of een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied strijdig is met het bestemmingsplan, het oppervlak van de al aanwezige vergunningvrije bijbehorende bouwwerken hierbij wordt opgeteld.
De Nota Bijgebouwenregeling 2010 van de gemeente biedt regelgeving voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij het hoofdgebouw. In de Nota is het gebied waarbinnen bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht gedefinieerd als 'Wonen, buiten bouwvlak'. Hoe dit gebied wordt bepaald is opgenomen in de Nota. Dat betreft veelal een ander gebied dan het gebied waarbinnen, conform het Bor, vergunningvrij gebouwd mag worden. Gevolg hiervan is dat er twee verschillende regimes bestaan omtrent het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Wanneer dit tot gevolg heeft dat de twee regimes met elkaar conflicteren, bijvoorbeeld ingeval de bouwmogelijkheden voor een perceel op grond van de twee regimes elkaar tegenspreken, geldt in alle gevallen de superioriteitsregel; regelgeving van een hoger orgaan gaat voor de lagere regelgeving.
Uitzondering
De woningen ter plaatse van het Sint Luciaklooster hebben in afwijking van de Nota Bijgebouwen een aparte regeling ten aanzien van bijgebouwen. Gezien de historische en monumentale waarden van het kloostercomplex is de bouwmogelijkheid voor bijgebouwen hier beperkt tot een maximum van 20 m² per grondgebonden woning.
Beleidsregels parkeernormen
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen, terwijl toch rekening kan worden gehouden met beleidsregels voor parkeernormen en voor een parkeerbijdrageregeling.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, waaronder de parkeerregeling, moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Dit houdt in dat voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden- en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn hanteert de gemeente de richtlijnen voor parkeren van het CROW. Deze richtlijnen worden op gezette tijden geactualiseerd. Voor toetsing van bouwplannen hanteert de gemeente de meest recente versie van de CROW-publicatie.
Parkeerkencijfers CROW
Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. De vraag naar parkeerplaatsen wordt namelijk bepaald door de locatie van de functie en het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerwijzen. Uit parkeerstudies blijkt dat functies in centra een lagere parkeervraag hebben dan functies van dezelfde aard elders in de bebouwde kom of in de periferie van een kern. Deze bevinding is aanleiding geweest om de parkeerkencijfers te onderscheiden naar stedelijke zones:
Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Deze bevinding is aanleiding geweest om de parkeerkencijfers naast stedelijke zone ook te onderscheiden naar stedelijkheidsgraad.
Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad. De stedelijkheidsgraad van Bennebroek valt binnen de klasse 'weinig stedelijk'. Bij iedere functie wordt in de CROW-publicatie een maximum en minimum genoemd. Dit is de bandbreedte.
Aan de hand van de CROW richtlijnen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld conform de RO Standaarden 2012. De bestemmingsplannen die worden vervangen door dit bestemmingsplan zijn in de meeste gevallen opgesteld onder oudere versies van de RO Standaarden, en hebben daardoor een andere systematiek van bestemmen. Om een consequente vertaling naar hedendaagse bestemmingen te kunnen maken is een transformatielijst in het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente opgenomen. Deze lijst beschrijft hoe de oude bestemmingen vertaald dienen te worden naar de RO Standaarden 2012. Daarnaast heeft de gemeente in de nota van uitgangspunten, welke ten grondslag van dit bestemmingsplan is opgesteld, vastgesteld hoe onderhavig bestemmingsplan moet worden opgesteld. Hierin is bijvoorbeeld vastgelegd dat een groot deel van de gemengde bestemmingen wordt omgezet naar 'Centrum - 2'.
Bij het vertalen naar de nieuwe bestemmingsmethodiek is zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit onder andere door het vertalen van de oude bestemmingen naar vergelijkbare nieuwe bestemmingen en het gebruik maken van functieaanduidingen.
Gevolgen Nota Bijgebouwenregeling en vergunningvrij bouwen
In het algemeen gold in de oude bestemmingsplannen een maximum bebouwingsoppervlakte voor bijbehorende bouwwerken van 40 m2 of een maximum bebouwingspercentage van 40%. In twee bestemmingsplannen (Bennebroek 2006 en Schoollaan 2010) is ook een extra eis opgenomen dat ten minste 25m2 van het bebouwingsgebied onbebouwd moet blijven.
De Nota bijgebouwen van de gemeente hanteert een gedifferentieerder beleid door toepassing van de gebiedstypen en het onderscheid in perceelsgrootte en woninginhoud. Daardoor kan het maximum toegestane te bebouwen oppervlakte variëren van ten hoogte 30 m2 tot ten hoogte 75 m2. Daarnaast geldt de 40%-regeling; niet meer dan 40% van de bestemming Wonen, buiten bouwvlak mag worden bebouwd.
Op grond van het Bor is het maximaal te bebouwen oppervlakte ten behoeve van bijbehorende bouwwerken bepaald op basis van de grootte van het achtererfgebied.
Gezien bovenstaande is het in de nieuwe situatie erg perceelsafhankelijk hoeveel vierkante meter bijbehorende bouwwerken maximaal is toegestaan. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat percelen meer bouwmogelijkheden krijgen door de differentiatie in perceelsgrootte bij beide regimes.
Gevolgen Parkeerbeleid
De gemeente hanteert de richtlijnen die het CROW opstelt voor parkeren. Dit is met name van belang voor de nieuwe ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor deze ontwikkelingen wordt in hoofdstuk 5 voor elke ontwikkeling afzonderlijk aangetoond dat deze voldoet aan de richtlijnen van parkeren van het CROW.
Voor het conserverende deel van het bestemmingsplan is er sprake is van het vastleggen van de huidige planologische situatie. Het gebruik, en daarmee ook de vraag naar en het aanbod van parkeerplaatsen wijzigt daarmee niet. Omdat het voor dit deel van het plan om een bestaande situatie gaat wordt niet getoetst aan de richtlijnen voor het CROW. Indien er gebruik wordt gemaakt van wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden zal uiteraard wel aangetoond moeten worden dat de nieuwe situatie voldoet aan de richtlijnen van het CROW.
Het reparatieplan heeft betrekking op drie verschillende onderdelen in het plangebied.
1. Sint Luciaklooster, Schoollaan 70
De eerste reparatie heeft betrekking op het Sint Luciaklooster aan de Schoollaan 70. In het vastgestelde bestemmingsplan is de oostzijde van het klooster bestemd als 'Tuin' met een mogelijkheid voor een parkeergarage. In afbeelding 2.2 is deze bestemming rood omlijnd.
Afbeelding 2.2: bestemming ''Tuin'' in vastgestelde bestemmingsplan
Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan is bij vaststelling van het bestemmingsplan de bestemming 'Wonen -1' van de planverbeelding verwijderd. De mogelijkheid om in dit bestemmingsvlak 20 m² aan bijgebouwen te realiseren is hierdoor komen te vervallen. Deze bouwmogelijkheid hoort bij de woningen in het Sint Luciaklooster en had dus bij vaststelling van het bestemmingsplan bestemd moeten blijven in plaats van de opgenomen bestemming 'Tuin'.
Met het reparatieplan is de bestemming 'Tuin' gewijzigd in de bestemming 'Wonen-1', met de mogelijkheid om binnen dit bestemmingsvlak bijbehorende bouwwerken van maximaal 20 m² per woning te realiseren. Hiermee wordt recht gedaan aan de bouwmogelijkheden die horen bij de woningen in het Sint Luciaklooster. In afbeelding 2 wordt de nieuwe bestemming weergegeven.
Afbeeding 2.3 bestemming ''Wonen-1'' nabij Sint Luciaklooster
2. Artikel 16.2.2, sub l
De reparatie heeft betrekking op de verwoording van het bepaalde in artikel 16.2.2, lid l. Dit betreft de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken bij woonwagenstandplaatsen in de bestemming 'Wonen-1'. In het vastgestelde bestemmingsplan luidde deze bepaling als volgt:
"In afwijking van het vooraf gestelde mag voor woonwagenstandplaatsen de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 40 m² met een maximale bouwhoogte van 4 meter."
Deze regeling had echter het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woonwagen moeten regelen. Eén en ander zoals verwoord in de beantwoording van de ingediende zienswijze over dit onderwerp (nummer 23). De in het vastgestelde bestemmingsplan opgenomen regeling voor bijbehorende bouwwerken is een beperking van hetgeen in de beantwoording van de zienswijze is opgenomen.
Met het reparatieplan wordt de regeling in artikel 16.2.2,sub l als volgt aangepast:
"In afwijking van het vooraf gestelde mag voor woonwagenstandplaatsen de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak per woonwagen niet meer bedragen dan 40 m² met een maximale bouwhoogte van 4 meter."
3. Linnaeushof "Wortelberg", Rijksstraatweg 4
Binnen de speeltuin Linnaeushof is de wortelberg gesitueerd. Een overdekte attractie met een daarboven uitstekende 'wortel'. In afbeelding 2.4 is ter illustratie een uitsnede uit de bestektekening van de wortelberg opgenomen.
Afbeelding 2.4: de wortelberg
In het vastgestelde bestemmingsplan was deze wortelberg gesitueerd in een zone met een maximale bouwhoogte van 6 meter.
Afbeelding 2.5: de wortelberg in het vastgestelde bestemmingsplan
De wortelberg zelf is 6,5 meter hoog en past dus niet binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. De bouwhoogte voor de berg wordt in het reparatieplan hersteld naar een maximale bouwhoogte van 7 meter.
De boven de berg uitstekende wortel heeft een bouwhoogte van 10,8 meter. Dit past niet binnen de regeling voor ondergeschikte dakopbouwen. Er dient een apart maatvoeringsvlak voor de wortel te worden opgenomen. In dit reparatieplan krijgt de wortel een bouwhoogte van 11 meter. Het gebouw zal worden voorzien van een bouwvlak en een bebouwingspercentage van 100%. Hiermee wordt het bestemmingsplan in overeenstemming gebracht met de daadwerkelijke situatie van de wortelberg.
Afbeelding 2.6: bestemming wortelberg in het reparatieplan
De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
Op de verbeelding is het gehele plangebied weergegeven. Alle percelen en gebieden zijn bestemd. De digitale verbeelding is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. De analoge verbeelding is in te zien in het gemeentehuis en bestaat uit 4 kaartbladen en de legenda.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten de inleidende regels (hoofdstuk 1), de bestemmingsregels (hoofdstuk 2), de algemene regels (hoofdstuk 3) en de overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
Bij het opstellen van de regels is aangesloten bij de standaardisering uit het Handboek bestemmingsplannen van de Gemeente Bloemendaal (augustus 2015). Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'Wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Agrarisch
In het plangebied is één perceel gelegen met de bestemming 'Agrarisch', namelijk op het binnenterrein van het woonblok Bijweglaan en Van Ittersumlaan. Op het perceel bevindt zich een kas ten behoeve van een privé-kwekerij. Het betreft echter geen volwaardig agrarisch bedrijf. De bestemming 'Agrarisch' biedt ruime gebruiksmogelijkheden en is daarom niet passend op deze locatie. Middels de aanduiding 'kwekerij' is het gebruik op dit perceel beperkt tot het kweken van sierteeltgewassen.
Vanwege de incourante ligging van het agrarisch perceel is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming kan worden gewijzigd naar 'Tuin'.
Bedrijf
Binnen deze bestemming zijn de bestaande bedrijven geregeld. Het gaat om bedrijven van categorie 1 of 2 van de lijst van bedrijfsacitiviteiten evenals productie gebonden detailhandel, maar met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen. Bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
De gemeente hecht er belang aan om ruimte te bieden aan ondernemers. Er is om deze reden geen algemene wijzigingsbevoegdheid voor bedrijven opgenomen. Op die manier wordt ruimte geboden voor nieuwe bedrijven als de oude bedrijven eventueel beëindigd worden. Reeds vastgelegde wijzigingsbevoegdheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan zijn waar mogelijk gehandhaafd. Hiervoor zijn specifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan middels een afwijkingsbevoegdheid beslissen om een hogere categorie bedrijf toe te staan.
Centrum - 2
Gemeente Bloemendaal hanteert twee verschillende bestemmingen voor centrumgebieden. Centrum-1 wordt gebruikt voor kernwinkelgebieden, Centrum-2 voor aanloopgebieden. Bennebroek heeft geen kernwinkelgebied en heeft om deze reden alleen een Centrum-2 bestemming.
Het is voor Bennebroek wenselijk dat er geen verschraling van het voorzieningenniveau plaatsvindt. Voor de levensvatbaarheid van de winkels en voorzieningen is een zo compleet mogelijk aanbod van belang. De bestemming Centrum-2 is een ruime bestemming, zodat bij mutatie gemakkelijk een nieuwe huurder kan worden gevonden. Hiermee wordt het risico op leegstand en een daaruit volgende neerwaartse spiraal voor de overige winkels beperkt en kan de instandhouding van het voorzieningenlint zo goed mogelijk worden gewaarborgd.
Waar mogelijk is maatwerk toegepast door woningen op de begane grond en/of bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te laten.
Alle horeca-inrichtingen binnen het plangebied zijn middels deze bestemming mogelijk gemaakt met behulp van een aanduiding. De systematiek van de bestemmingsaanduiding 'horeca' is gebaseerd op de Staat van horeca-activiteiten van de gemeente. In deze Staat worden horeca-inrichtingen gecategoriseerd naar zes typen; hoe zwaarder de impact van de horeca-inrichting op de omgeving, hoe hoger de inrichting wordt ingedeeld. Uitgangspunt is dat iedere horeca-inrichting wordt ingedeeld in de meest passende horeca-categorie. Daarbij is ervoor gekozen om bij de horeca categorieën 3 tot en met 6 de lichtere horeca categorieën (1 en 2) automatisch ook toe te staan. Ter plaatse van horeca categorie 2 is horeca categorie 1 ook toegestaan. Horeca categorie (daghoreca) is in alle gebouwen met een Centrum-2 bestemming bij rechte toegestaan.
Groen
De bestemming 'Groen' is van toepassing op (openbare) groenvoorzieningen zoals groenstroken langs wegen en water, maar ook kleine plantsoenen binnen de bebouwde kom. In principe mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van de waterhuishouding en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van in de regels aangegeven. Tevens is de bestemming geschikt voor de realisatie van natuurvriendelijke oevers, indien de gronden naast water zijn gelegen.
Maatschappelijk
De maatschappelijke bestemming is een brede bestemming, waarbinnen alle educatieve, sociale, medische, culturele, religieuze en levensbeschouwelijke commerciële en niet-commerciële voorzieningen alsook voorzieningen zoals een gemeentehuis en kinderopvang kunnen worden ondergebracht. De ruimte en locatiebehoefte van maatschappelijke functies varieert vaak in de loop van de tijd, afhankelijk van demografische, politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. De gemeente hanteert daarom bij het bestemmen van maatschappelijke functies het uitgangspunt dat deze onderling uitwisselbaar zijn. Hierdoor kan er gemakkelijk een nieuwe invulling worden gegeven aan een pand als de huidige functie verdwijnt of moet inkrimpen.
Zorginstellingen (zoals verpleegtehuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische instellingen of instellingen voor verstandelijk gehandicapten) krijgen alleen een maatschappelijke bestemming als er sprake is van een intramurale zorgvoorziening. Serviceflats, aanleunwoningen en aanverwante woonvoorzieningen bij intramurale instellingen worden als zelfstandige woningen aangemerkt. Er is hier geen sprake van een verblijf in combinatie met zorg of verpleging. Begraafplaatsen zijn middels een functieaanduiding ook binnen deze bestemming ondergebracht.
Een algemene wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om maatschappelijke bestemmingen om te kunnen zetten naar wonen.
Natuur - 1
Gronden die vallen onder een beschermd natuurregime zoals Natura2000 of EHS hebben de bestemming 'Natuur -1' gekregen. De bestemming is toegekend aan delen van het gebied ten noordoosten van het plangebied, een gebied dat ook wel wordt aangeduid als de Bosparkzone. Binnen de bestemming staat de bescherming van natuurwaarden voorop, maar is er ook ruimte voor recreatief medegebruik. Het is niet toegestaan gronden binnen deze bestemming te bebouwen teneinde de natuurwaarden van het gebied te beschermen.
Natuur - 2
Een deel van de Bloemendaalse villawijken ligt in een bos. Vaak is er sprake is van bijzondere natuur- en landschapswaarden, zoals een doorlopende bosstructuur en/of een geaccidenteerd terrein. Deze bestemming is bedoeld om de natuur- en landschapswaarden op deze particuliere villapercelen te beschermen. De zone direct rond de villa en bijgebouwen krijgt de bestemming Tuin en de daaromheen gelegen zone waar de natuur- en landschapswaarden zich het sterkst manifesteren de bestemming Natuur - 2. Binnen deze bestemming geldt een aanlegvergunningstelsel. Bebouwing is niet toegestaan, een berging van ten hoogste 10 m2 uitgezonderd.
Natuur - 3
Landgoederen hebben de bestemming ‘Natuur - 3’ gekregen en zijn bestemd voor het behoud, herstel en beheer van het landgoed. Binnen deze bestemming is een beperkte oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van het landgoed mogelijk gemaakt. Daarnaast mag op elk landgoed een materiaalberging van ten hoogste 50 m2 worden gebouwd. Het college kan onder voorwaarden medewerking verlenen aan een paardenbak op een buitenplaats. Er geldt een aanlegvergunningenstelsel om de natuur- en landschappelijke waarden te beschermen.
Recreatie - Speelpark
Speeltuin Linnaeushof is als enige in het plangebied bestemd als 'Recreatie' en heeft om deze reden een maatwerkbestemming gekregen. De speeltuin is zodanig bestemd dat deze huidige vergunde activiteiten hierin zijn toegelaten, maar dat wordt voorkomen dat de Linnaeushof zich ontwikkelt tot een attractiepark. In de Linnaeushof is op dit moment een aantal inrichtingen aanwezig zijn die op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (hierna Was) worden aangemerkt als een attractietoestel. De gemeente wil de Linnaeushof niet onnodig belemmeren in haar bedrijfsvoering om in te spelen op toekomstige ontwikkelingen. Daarom kan maximaal 15% van het terrein worden gebruikt voor het plaatsen van inrichtingen die op grond van het Was worden aangemerkt als attractie. Hierdoor krijgt de Linnaeushof enige vrijheid om in te spelen op toekomstige ontwikkelingen, maar blijft het speeltuinkarakter van het park behouden.
De Linnaeushof mag zich niet ontwikkelen tot een attractiepark, omdat dit tot onevenredige hinder voor omgeving kan leiden. Een attractiepark is een milieubelastende activiteit en in de directe omgeving bevinden zich veel woningen (milieugevoelige functie). Een attractiepark kan alleen worden toegelaten, indien de afstand tot omliggende woningen groot genoeg is om hinder te voorkomen.
In de handreiking bedrijven en milieuzonering zijn richtafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen diverse soorten milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. Een attractiepark valt in de categorie 'recreatiecentra'. Hiervoor geldt een richtafstand van 200 m tot milieugevoelige functies in een gemengd gebied.
Binnen een straal van 200 m van de Linnaeushof bevinden zich circa 200 woningen. Voor een deel van deze woningen zijn geluidswerende voorzieningen getroffen (o.a. geluidsscherm Van Lieroppark), maar voor de meeste woningen geldt dit niet. De ontwikkeling van de Linnaeushof tot een attractiepark zou in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, omdat er teveel woningen in de directe omgeving van het park staan.
In het huidige bestemmingsplan Bennebroek 2006 geldt een maximaal bebouwingspercentage van 15%. Dit bebouwingspercentage is in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd.
In het huidige bestemmingsplan zijn bouwwerken van maximaal 10 meter hoog toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de bouwhoogte van speeltoestellen, attracties en gebouwen geregeld met behulp van zones (zuidzone: 6 meter; middenzone: 10 meter; noordzone: 13 meter). Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van Linnaeushof voor een hogere bouwhoogte voor speeltoestellen, maar is dit wel zodanig geregeld dat omwonenden niet worden aangetast in hun privacy.
Het plaatsen van 10 meter hoge speeltoestellen dichtbij de woonpercelen aan het Van Lieroppark is ongewenst, omdat dit het woongenot van de aldaar woonachtige bewoners aantast (verlies van privacy, toename van geluidshinder).
Tussen het speelpark en de achtertuinen van de woningen is een geluidsscherm van 6 meter gesitueerd. Indien direct daarachter speeltoestellen of attracties van 10 meter hoog worden geplaatst, ontstaat er inkijk in de tuinen en worden geluiden niet meer afgeschermd door de geluidsscherm. De achtertuinen van de woningen aan het Van Lieroppark zijn circa 30 meter diep. Door pas op een afstand van 30 meter van het geluidsscherm speeltoestellen en attracties van 10 meter toe te staan, kan de gemeente waarborgen dat het geluidscherm het geluid en het zicht op stahoogte (2 m) in de tuin tegenhoudt.
In de genoemde 30-meter zone achter het geluidsscherm zijn nu geen speeltoestellen of attracties hoger dan 6 meter aanwezig. De maximale bouwhoogte van 10 meter is in deze zone teruggebracht naar 6 meter. Tegenover het inperken van de bouwhoogte in de genoemde 30-meter zone, staat een verruiming van de bouwhoogte naar 13 meter in het noordelijk deel van het park. Deze verruiming is op verzoek van de Linnaeushof mogelijk gemaakt. De 13 meter zone is op 60 meter van het geluidsscherm gelegen.
Ondersteunende detailhandel en ondersteunende horeca is toegestaan tot respectievelijk 100m2 en 500m2. In de huidige situatie is er 50m2 ondersteunende detailhandel en 440m2 ondersteunende horeca. Een beperkte uitbreiding van beide activiteiten is daarmee mogelijk.
De midgetgolfbaan is op de verbeelding aangeduid. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding alleen een midgetgolfbaan is toegelaten. Hiermee wil de gemeente voorkomen dat op deze plek speeltoestellen worden geplaatst, waardoor de hinder voor de omwonenden aan de Verschuer Brantslaan toeneemt.
Sport
De aanwezige sportvoorzieningen, Sportpark Rottegat en de tennisvelden aan de Binnenweg met de daarbij behorende voorzieningen, zijn als ’Sport‘ bestemd. Gebouwen zoals verenigingsgebouwen, kleedruimtes en bergingen mogen alleen worden opgericht binnen de bouwvlakken.
Sportpark Rottegat heeft daarnaast ook de functieaanduiding 'parkeerterrein' gekregen ter plaatse van het parkeerterrein aan het einde van de Isaac Sweerslaan. Naar verwachting zal in de toekomst aan deze straat minder geparkeerd worden om de overlast voor omwonenden te beperken. Daartegenover staat dat de parkeercapaciteit van het sportpark wel vergroot moet worden. Daartoe is voor het geasfalteerde handbalveld tevens de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.
Tuin
Tuinen komen in beginsel niet voor bebouwing in aanmerking. Overeenkomstig de bijgebouwenregeling is onder omstandigheden enige erfbebouwing toelaatbaar. Dit zijn bijvoorbeeld erkers die door hun ligging aan de voorzijde van de woning in de bestemming 'Tuin' vallen. Om deze reden zijn erkers ook opgenomen in de bestemming tuin.
Verkeer
Alle openbare gronden die voor verkeer en verblijf in gebruik genomen mogen worden, zijn in deze bestemming begrepen. In de bestemmingsomschrijving is tevens opgenomen, dat de gronden bestemd zijn voor onder meer bermen, groen en water.
Water
Watergangen en -partijen die waterhuishoudkundige betekenis hebben, zijn in het bestemmingsplan als zodanig bestemd met de bestemming 'Water'. Daarnaast is extensief recreatief medegebruik in de vorm van recreatievaart toegestaan.
Wonen-1
De bestemming wonen is opgesplitst naar gebiedstypen, vanwege het verschil in regelgeving tussen deze typen omtrent het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Wonen 1 is voor gebiedstype 1. Op deze percelen loopt de bestemming Wonen buiten bouwvlak aan de zijkant en achterzijde door over de perceelgrenzen.
Op de gronden met de bestemming 'Wonen-1' mogen uitsluitend woningen worden gerealiseerd. Deze woningen zijn onderverdeeld in vier categorieën, te weten: gestapeld, vrijstaand, twee-aaneengesloten en woonwagenstandplaatsen. Op de verbeelding is aangegeven waar welk type woning mag worden gerealiseerd. De woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. De maximale goothoogte en hoogte van de woningen zijn op de verbeelding aangegeven. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om vrijstaande woningen te splitsen, mits aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Dit houdt in dat als een woning aan de voor- en/of achterzijde meerdere goten heeft met een verschillende hoogte, de hoogste goothoogte in het bouwvlak wordt vermeld ongeacht waar deze zich bevindt. Als de goot aan de voorzijde hoger is dan aan de achterzijde, dan mag de goot aan de achterzijde opgetrokken worden tot dezelfde hoogte als aan de voorzijde. In het geval dat aan de achterzijde een hogere goot aanwezig is dan aan de voorzijde, wordt de hoogste goot van de achterzijde op de verbeelding vermeld. Om nu de lagere goot aan de voorzijde te beschermen en te voorkomen dat deze tot de maximaal toegestane hoogte wordt opgetrokken, krijgt deze woning op de verbeelding de aanduiding 'lage goot'. Hierdoor mag de goot aan de voorzijde en, indien aangegeven, aan de zijkant van de woning niet meer verhoogd worden. De bestaande situatie dient hier gehandhaafd te worden. Door deze regeling wordt voorkomen dat, door vaak individuele bouwactiviteiten, de beeldkwaliteit aan de straatzijde wordt aangetast.
Aan de Reek is voor een aantal percelen de aanduiding 'dwarskap' toegepast. De Reek behoort tot de belangrijkste structuurbepalende stedenbouwkundige bebouwingselementen met cultuurhistorische waarden van Bennebroek. De woningen zijn traditioneel gebouwd en bestaan uit meestal één en soms uit twee bouwlagen met een kap. Vanwege de oorspronkelijke oriëntatie op de weg is het belangrijk om de nokrichting loodrecht op de weg en het water te handhaven of terug te brengen.
De gemeente heeft ervoor gekozen serviceflats, aanleunwoningen en soortgelijke woongebouwen met voorzieningen aan te merken als zelfstandige woningen. Er is hier geen sprake van een verblijf in combinatie met zorg of verpleging.
Wonen-2
De bestemming wonen is opgesplitst naar gebiedstypen, vanwege het verschil in regelgeving tussen deze typen omtrent het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Wonen 2 is voor gebiedstype 2 (en 3, maar dat gebiedstype komt in Bennebroek niet voor): op deze percelen wordt tussen de perceelgrens aan de zij en achterkant een strook van 2,5 meter bestemd als Tuin (let op: niet op de woning scheidende perceelgrens bij een tweekapper of rijwoning).
Op de gronden met de bestemming 'Wonen-2' mogen uitsluitend woningen worden gerealiseerd. Deze woningen zijn onderverdeeld in drie categorieën, te weten: gestapeld, vrijstaand en twee-aaneengesloten. Op de verbeelding is aangegeven waar welk type woning mag worden gerealiseerd. De woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. De maximale goothoogte en hoogte van de woningen zijn op de verbeelding aangegeven. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om vrijstaande woningen te splitsen, mits aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Voor een aantal als Wonen-2 bestemde percelen is op de verbeelding de figuur 'relatie' gebruikt. In dit geval dienen de twee bestemmingsvlakken die middels deze figuur met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om de bouwmogelijkheden in het algemeen te beperken. Voor het gebied aan en nabij de Bennebroekerdreef is gekozen voor een alternatieve systematiek van bestemmen om enige flexibiliteit te hebben bij de ver(nieuw)bouw van deze zone. Deze zone wordt ook wel aangemerkt als villagebied en bestaat voornamelijk uit grote, vrijstaande woningen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen twee type villa's:
Op de verbeelding is aangegeven onder welk type elke woning in de villazone valt. De algemene regel die hierbij is gehanteerd is dat woningen met één bouwlaag (al dan niet met kap) zijn getypeerd als 'bungalow', woningen met twee bouwlagen (al dan niet met kap) zijn 'herenhuizen'. De flexibiliteit in bestemmen die voor deze zone gewenst is, komt terug in de regels middels een afwijkingsbevoegdheid. Hiermee kan het bevoegd gezag toestaan dat bungalows worden omgezet naar herenhuizen. Voor enkele bungalows is maatwerk noodzakelijk. Bijvoorbeeld wanneer de kap 8 meter is. In dat geval wordt zoveel mogelijk aangesloten op de regeling en krijgt de bungalow op de verbeelding niet een goot- en bouwhoogte van 3,5 en 7 meter, maar van 3,5 en 8 meter.
Waarde - Archeologie
Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart is de archeologische waarde in het plangebied met diverse dubbelbestemmingen beschermd. Hierbij is onderscheid gemaakt in zeven verschillende verwachtingswaarden. In Bennebroek komen vier van deze waarden voor. Deze vier waarden hebben elk een aparte bestemming gekregen in de planregels. De archeologische waarden worden door middel van een verplichting voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen het bestemmingsplan beschermd. De dieptes en oppervlaktes waarvoor een onderzoekverplichting geldt, staan in de tabel op de volgende pagina per waarde aangegeven.
Waterstaat
De dubbelbestemming Waterstaat geeft de in het plangebied gelegen waterkeringen aan. Binnen deze dubbelbestemming zijn zowel de kern- als beschermingszone van de waterkering opgenomen, in totaal 40 meter breed.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden/lossen
In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn. Dit werd voorheen geregeld in de bouwverordening, maar per 29 november 2014 is deze regeling vervallen en dient in het bestemmingsplan gewaarborgd te worden dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar is.
Gemeente Bloemendaal hanteert de richtlijnen voor parkeren en laden en lossen die door het CROW zijn opgesteld. Deze richtlijnen kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de richtlijnen zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders. Ook is hier een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd die in ieder geval als strijdig worden beschouwd.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden enkele bijzondere bouwbepalingen voor de in het plangebied aanwezigen waardevolle bomen en zichtlijnen. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding zijn weergegeven.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel zijn een aantal algemene afwijkingen opgenomen die middels een omgevingsvergunning kunnen worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Daarnaast is voor de locatie aan de De Ruyterlaan een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het perceel te mogen gebruiken ten behoeve van de realisering van een zorgcentrum met zorgwoningen en grondgebonden woningen. Deze wijzigingsbevoegdheid is onder de algemene wijzigingsregels opgenomen omdat deze over twee verschillende bestemmingen valt.
Algemene procedureregels
Dit artikel regelt de procedure die het bevoegd gezag dient te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings-, nadere eisen- of wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De in dit bestemmingsplan gekozen bestemmingen voldoen geheel aan de wettelijk verplichte normen zoals die worden gesteld binnen de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de RO-standaarden-2012.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar. De tekenmethode voor de geometrische plaatsbepaling is geheel uitgevoerd volgens de wettelijke regels van de IMRO-coderingen.
Het digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar maken van ruimtelijke plannen gebeurt via de systematiek van Digitale Uitwisseling Ruimtelijke Plannen (DURP) waarbij het bestemmingsplan op de website www.ruimtelijkeplannen.nl wordt geplaatst.
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan 'Bennebroek 2016' getoetst aan het rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die in het plan worden vastgelegd.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en de ambities tot 2040:
Ten aanzien van verstedelijking speelt de structuurvisie in op de toenemende verschillen ervan tussen regio's. Waar de ene regio nog groei zal kennen, krijgen andere regio's te maken met stagnatie of krimp. Om goed om te gaan met deze ontwikkeling dient aandacht te zijn voor het vraaggericht ontwikkelen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden Rijks instrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Om inzicht te verkrijgen in het regionale karakter van de nationale belangen is in de structuurvisie gewerkt met gebiedsagenda's, waarbij de nationale belangen gebiedsgericht worden beschreven.
De dorpskern Bennebroek behoort tot het gebied Noordwest-Nederland. Binnen dit gebied is er veel aandacht voor de stedelijke ontwikkeling van de metropoolregio Amsterdam, maar ook voor milieuthema's als het beschermen van de kusten en natuurgebieden als Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) wat vroeger de EHS werd genoemd. In Bennebroek is een groot gedeelte van de Bosparkzone aangewezen als Nationaal Natuurnetwerk.
Het voorliggend bestemmingsplan legt grotendeels de bestaande situatie vast. Er worden een beperkt aantal kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Barro heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het Rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro geeft het Rijk de mogelijkheid om voor bepaalde nationale belangen algemene regels in te zetten waaraan provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat om de regels voor onder meer de mainportontwikkeling Rotterdam, nationale infrastructuur, erfgoederen, ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, verstedelijking in het IJsselmeer en de Waddenzee.
De regels van het Barro hebben geen directe invloed op onderhavig bestemmingsplan. De regels die zijn opgenomen ten aanzien van het Natiionaal natuurnetwerk (binnen het plangebied liggen Nationaal Natuurnetwerken) hebben betrekking op provinciale verordeningen, maar niet op gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Een conserverend bestemmingsplan dat niet voorziet in nieuwe bebouwing, waarbij de bebouwing reeds is gerealiseerd, en niet voorziet in nieuw gebruik ten opzichte van de oude regeling wordt – logischerwijs - niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Dat geldt ook voor een plan dat voorziet in het opnieuw vastleggen van geheel onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan, dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de Ladder. Daarmee is het voor het conserverend deel van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk om de Ladder van duurzame verstedelijking te doorlopen.
Dit plan kent echter ook een aantal ontwikkelingen welke separaat worden behandeld in hoofdstuk 5. De ladder is alleen van toepassing op de ontwikkeling van het Raakterrein. De overige ontwikkelingen zijn dermate kleinschalig waardoor toetsing niet noodzakelijk is.
In september 2006 heeft Provinciale Staten besloten één structuurvisie te maken voor de hele provincie Noord-Holland. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken.
De provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 september 2010 vastgesteld en op 28 september 2015 geactualiseerd. In de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 zet de provincie in op 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen, namelijk: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. De provinciale structuurvisie bepaalt dat bestaande stedelijke woonmilieus waar mogelijk verder dienen te transformeren tot hoogstedelijke milieus en bestaande werklocaties waar mogelijk verder dienen te intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, blijft het landelijk gebied open en dichtbij.
Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Grotendeels alle bestaande bebouwing is opgenomen als bestaand bebouwd gebied. Daarom is het aspect duurzaam ruimtegebruik van belang. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. Hierbij streeft de provincie naar oplossingen die ruimte laten voor veranderende omstandigheden en die zo efficiënt mogelijk gebruik maken van de beschikbare ruimte.
Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting
De provincie draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen uit de structuurvisie het noodzakelijk is om als algemene regel in de verordening opgenomen te worden voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid. In de verordening wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
Bebouwd gebied
De aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) door de provincie volgt uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het is beleid om onnodige verstedelijking in het landelijk gebied tegen te gaan. Buiten het BBG is (behoudens afwijking) woningbouw verboden. Ook overige stedelijke functies moeten binnen het BBG worden gerealiseerd. De provincie stimuleert de benutting van de binnenstedelijke ruimte, met name rond knooppunten van openbaar vervoer.
Conclusie
Onderliggend plan sluit aan bij de uitgangspunten uit de provinciale ruimtelijke verordening. Er worden geen nieuwe functies buiten het Bestaand Bebouwd Gebied gerealiseerd.
Op 21 juni 2010 is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De provincie wil daarmee de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Om dit te bewerkstelligen zet de provincie met name in op ruimtelijke kwaliteit. Dit wordt omschreven aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap, te weten: aardkundige waarden, archeologische waarden en tijdsdiepte (tezamen ‘Ondergrond’), historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten, openheid en stilte en donkerte (tezamen ‘Landschaps-DNA’) en ‘Dorps-DNA’.
De Leidraad is opgebouwd in landschapstypes, en vervolgens is per landschapstype aangegeven welke kernkwaliteiten voor dat landschapstype de provincie van belang acht om op te sturen. De provincie onderscheidt de volgende landschapstypen:
Voor elk van de landschapstypen is benoemd welke ruimtelijke kernkwaliteit van belang zijn. Bennebroek wordt geclassificeerd als een strandwallen- en vlaktenlandschap met de kernkwaliteiten 'landschaps-DNA (structuurlijnen)', 'landschaps-DNA (cultuurhistorische objecten)' en 'dorps-DNA (geestdorpen)'. Een omschrijving van het landschapstype en de kernkwaliteiten is opgenomen in paragraaf 4.5.
Belvedère
De provincie wil ook graag aansluiten bij de Belvedèregebieden, die door hun bijzondere aardkundige en cultuurhistorische waarden van nationale betekenis zijn en vanuit dat perspectief extra inzet behoeven. Zuid-Kennemerland is één van de 8 aangewezen gebieden, een regio waartoe Bennebroek behoort.
Monumenten
In dit bestemmingsplan wordt gehoor gegeven aan dit nationale beleid door een nauwe relatie te creëren met de gemeentelijke monumentenlijst en monumentenverordening en de bescherming van monumentale waarden mede te waarborgen in dit bestemmingsplan.
Conclusie
De bouw- en gebruiksmogelijkheden die opgenomen zijn in dit bestemmingsplan beschermen de bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan.
In het Ontwikkelingsbeeld zijn (boven)regionale opgaven benoemd als urgent en belangrijk voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de metropool. Drie daarvan zijn van betekenis voor de toekomstige ontwikkelingen in en rondom Bennebroek: Landschap, wonen en toerisme/recreatie.
Landschap: In de Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft het landschap een belangrijke functie, zowel als eigenstandige kwaliteit en als recreatiegebied voor de stedeling. De omvorming tot 'metropolitane landschappen' moet worden afgestemd op de ontwikkeling van de verstedelijkte gebieden, aldus een van de ambities van de MRA. Hierin is het behouden, versterken en ontwikkelen van de groenblauwe structuur van wezenlijk belang voor de kwaliteit en uitstraling van Zuid-Kennemerland. De groenblauw structuur in Bennebroek is hiervoor van grote waarde, met het water als belangrijke drager van de identiteit van het landschap.
Wonen: Binnen de MRA wordt gezocht naar ruimte voor extra woningbouw. Zuid-Kennemerland is gekenmerkt als één van de top-drie woonmilieus van de MRA, samen met het Gooi en delen van Amsterdam-Centrum en -Zuid. Om de behoefte aan extra woningbouw te kunnen vervullen zijn er een aantal gezamenlijke opgaven geformuleerd:
Zet voor wat betreft de woningbouwproductie zo hoog mogelijk in;
Toerisme/recreatie: Regionale ontwikkelingskansen kunnen beter benut worden door het bestaande toeristisch product te verbeteren. Hierbij ligt de focus op hotels, de rijke cultuurhistorie, het water en de in- en externe verbindingen. Een belangrijke toeristische trekpleister in Bennebroek is speeltuin Linnaeushof. Afgaande van het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel kan Linnaeushof als toeristisch product verbeterd worden door mogelijkheden te scheppen voor aanvullende toeristische faciliteiten.
Met dit document is onderzocht hoe de vijf gemeenten op elkaar zijn afgestemd op ruimtelijk vlak en hoe de structuurvisies gezamenlijk bijdragen aan de kwaliteiten van Zuid-Kennemerland. Behoud en passend ontwikkelen van het hoogwaardig woonmilieu en verbetering van de bereikbaarheid staan hierin centraal.
Volgend uit de Intergemeentelijke Structuurscan zijn de voornaamste kernkwaliteiten voor Zuid-Kennemerland te formuleren. Te weten:
Ook zijn er op een aantal thema's aandachtspunten en opgaven voor Zuid-Kennemerland benoemd. Dit zijn de thema's landschap, natuur en water, wonen, economie, toerisme en recreatie en bereikbaarheid.
Landschap, natuur en water: Onder andere in Bloemendaal (met name Bennebroek), Haarlemmerliede en Haarlem wordt er ingezet op vergroting van het recreatief gebruik van water. Voor Zandvoort is dit zelfs een kernthema. Een belangrijke kwaliteitsopgave is de herkenbaarheid van het landschap. Dit kan verbeterd worden door rommelige overgangen tussen stad en ommeland tegen te gaan en de openheid tussen woonkernen te herstellen.
Wonen: De uitbreiding van de woningvoorraad moet binnen bestaand bebouwd gebied plaats vinden, door verdichting binnen bestaande woonlocaties en via transformatie van enkele niet-woonlocaties. Op deze wijze wil Zuid-Kennemerland haar landschappen sparen en het OV-systeem efficiënter benutten. Uitbreiding van de woningvoorraad is primair gericht op ouderen en jonge gezinnen. Transformaties buiten bestaand bebouwd gebied mogen alleen plaatsvinden met respect voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Economie: De meeste groeipotentie zit in de zakelijke dienstverlening, creatieve industrie, zorg en toerisme en recreatie. Daarnaast is er een (beperkte) ontwikkeling van bedrijventerreinen, detailhandel en leisurebedrijven. De spreiding en omvang van detailhandel en leisure kan nog lichte groei opvangen. Voor de creatieve industrie benoemen Haarlem en Bloemendaal ontwikkelkansen. De non-profitsector (overheid en zorg) is van oudsher een sterke sector in Zuid-Kennemerland. De werkgelegenheid in de overheidssector zal iets afnemen. De zorg is een duidelijk groeisegment, echter is er nog maar beperkt aandacht voor de opkomende zorg-industrie. De regio zal voor haar eigen behoefte extra woonruimte en werkgelegenheid nodig hebben om aan de toenemende zorgvraag te voldoen en het aandeel banen in de zorg zal verder gaan toenemen.
Zuid-Kennemerland heeft veel arbeidspotentieel dat elders werkt. Dat zal grotendeels zo blijven. De regio zal op termijn meer bedrijven en banen aan zich binden; desondanks blijft de situatie van een grote uitgaande pendel bestaan. Het is daarom belangrijk om de verbindingen binnen Zuid-Kennemerland en de aanknoping met de MRA goed te verzorgen. Vanuit alle economische ontwikkelplannen wordt daarop gehamerd.
Toerisme en recreatie: Inzet op groei van het aantal (hotel) overnachtingen is overal aanwezig, strand en waterrecreatie hebben de nadrukkelijke aandacht. Algemene trend is dat campings van tenten meer overgaan op de bouw van vakantiehuisjes. Bloemendaal en Zandvoort willen kampeerterreinen meer ruimte geven om recreatiewoningen te plaatsen.
Bereikbaarheid: De bereikbaarheid van de regio is overduidelijk een knelpunt. Hierbij valt onder andere te denken aan de achterstalligheid en kwetsbaarheid van het autonetwerk. Om de wensen over bereikbaarheid te bundelen is de Regionale Bereikbaarheidsvisie (2010) opgesteld.
Voortkomend uit de provinciale doelstelling dat alle inwoners in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu, zijn in het RAP de woningbouwafspraken vastgelegd.
De regio Zuid-Kennemerland is een prettig woongebied. Echter kent de huidige woningmarkt ook een aantal nadelen. Er is een gebrek aan uitleggebieden, wat een gespannen woningmarkt oplevert met lange wachttijden en wat voor een deel van de inwoners de toegang tot de woningmarkt verkleind. Dit geldt ook voor de gemeente Bloemendaal, waar de gespannen woningmarkt zich uit in hoge woningprijzen en lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Er kan maar beperkt tegemoet worden gekomen aan de woningbehoefte. Een aantal kleinschalige locaties in de dorpskernen bieden mogelijkheden voor herontwikkeling en verdichting, om de woningbehoefte tegemoet te komen. Het percentage scheefwoners is hoog. Daarnaast speelt het probleem van een te beperkt aanbod van bepaalde woningtypen, zoals nultredenwoningen en middel dure woningen. Inspelen op de ontwikkelingen in de woningmarkt is cruciaal om de problemen van vergrijzing en bevolkingskrimp tegen te gaan. Met het aanbod van exclusieve villawijken wil Bloemendaal faciliteren in een woonmilieu voor de 'captains of industry' uit de Metropoolregio Amsterdam.
Eén van de kansen in de regio Zuid-Kennemerland/IJmond is het verbeteren van de duurzaamheid van woningen. Het ondertekenen van de Klimaatafspraak met de provincie is hier een van de aanleidingen voor. De duurzaamheid wordt met name verbeterd door in te zetten op Duurzaam bouwen en Energetisch verbeteren van de bestaande woningvoorraad. Gezien de kleine hoeveelheid aan bouwprojecten in de gemeente Bloemendaal en de kern Bennebroek in het bijzonder, verdient het extra de aandacht om dit op duurzame wijze uit te voeren. Daarbij valt tegelijkertijd op te merken dat de meeste winst te behalen is uit het energetisch verbeteren van de bestaande woningvoorraad, gezien dit op veel meer woningen van toepassing is.
Op 27 januari 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Bloemendaal vastgesteld. Deze structuurvisie geeft op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weer. De hoofdlijnen worden onder andere verder verwerkt in de bestemmingsplannen. Bloemendaal staat bekend om haar hoge ruimtelijke kwaliteit. Deze dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Bij alle ontwikkelingen en veranderingen zal kritisch gekeken moeten worden of het een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit.
In de gemeente zijn door de historische ontwikkeling drie zones met specifieke ruimtelijke kenmerken ontstaan: de kust- en duinzone, de landgoederenzone en de dorpenzone. In de structuurvisie worden voor elke zone de kenmerken, kwaliteiten en het beleid beschreven. Het plangebied van Bennebroek valt grotendeels binnen de dorpenzone en de aangrenzende landgoederenzone.
De dorpenzone ligt tussen de landgoederenzone en het stedelijke gebied ten oosten van de gemeentegrens. Het stedelijke gebied bestaat uit Haarlem, Heemstede en de geplande Westflank in Haarlemmermeer. De Bloemendaalse dorpskernen zijn allen functioneel via een doorgaande wegenstructuur in oost-westrichting aan het stedelijke gebied verbonden en hebben zich in de loop der tijd in de richting van het stedelijke gebied ontwikkeld. De noordelijke dorpen sluiten aan bij de bebouwing van Heemstede en Haarlem waarbij het om een overgang gaat tussen stad en dorp. De historische ontwikkeling vond plaats op de strandwallen die van noord naar zuid door de gemeente lopen. Dat geldt voor alle dorpen, inclusief Bennebroek, zij het dat Bennebroek op een oostelijker strandwal ligt. Er bestaat een groot contrast tussen de historische noord-zuidas op de strandwal en de ontsluitingen en ontwikkelingen op de oost-westas.
Het beleid is erop gericht om ruimtelijke ontwikkelingen op te vangen binnen de dorpenzone, zodat de landgoederenzone en kust- en duinzone groen en open kunnen blijven. Binnen de dorpenzone worden de krimpeffecten opgevangen en is een aantal zoekgebieden voor toekomstige woningbouw aangewezen. Waar mogelijk wordt bekeken of locaties binnen de zone geschikt zijn voor verdichting en herontwikkeling. Ook wordt binnen deze zone extra aandacht besteed aan de bereikbaarheid en economische vitaliteit van de dorpen in de vorm van winkelgebieden/horeca. Prioriteit is het behoud van de eigenheid en karakteristieken van de kernen waarbij de opvang van krimp de herkenbaarheid niet in gevaar brengt.
Bennebroek is een compact, volwaardig en veelzijdig forensendorp met een rijke en bewogen geschiedenis; tot 2009 was het een zelfstandige gemeente. Het dorp wordt duidelijk begrensd door grote structuren zoals Haarlemmermeer, het bollengebied van Zuid-Holland en de Leidse Vaart en het spoor. Bennebroek geniet landelijke bekendheid door speeltuin Linnaeushof.
De landgoederenzone bevindt zich tussen de kuststrookzone en de dorpenzone. Het vormt een aaneengesloten hoogwaardig en uniek reliëfrijk landschap met bossen, landgoederen, en open landschap. Binnen de zone vallen landgoederen, villawijken, bosparken, strandvlakten en zanderijen. De contrasten zijn essentieel voor de kwaliteit van de zone. Veel onderdelen van het beleid voor deze zone zijn dan ook op gericht op het behouden en versterken van deze contrasten. In de landgoederenzone ligt een aantal parels van de gemeente. De zone als totaal contrasteert met de twee naastgelegen zones: het grootschalige landschappelijke karakter van het open duingebied en de bebouwde omgeving van de dorpskernen. Het beleid is gericht op behoud van kwaliteit en vitaliteit. De landgoederenzone is een essentiële Bloemendaalse schakel tussen de stedelijkheid van de Metropoolregio Amsterdam en het Haarlems stadsgebied enerzijds en het open duinlandschap en de zee anderzijds. Uitgangspunten zijn het in stand houden van de cultuurhistorisch waardevolle buitens en landgoederen. Hierbij zijn een goede samenhang van landschap en bebouwing en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de villaparken ven groot belang. Historische zichtlijnen moeten blijven bestaan, of zo mogelijk hersteld worden of van extra accenten voorzien.
In de structuurvisie zijn tevens de belangrijkste beleidsdoelstellingen per thema beschreven. Deze worden hieronder opgesomd.
Landschap en natuur
Landgoederenzone
Dorpenzone
Recreatie
Algemeen
Landgoederenzone
Dorpenzone
Leven, bouwen en wonen
Algemeen
Landgoederenzone
Dorpenzone
Bereikbaarheid
Fietsnetwerk
Openbaar vervoer
Infrastructuur wegen
De gemeenteraad heeft op 2 februari 2012 de Woonvisie Bloemendaal 2012-2016 vastgesteld. In de woonvisie is geconstateerd dat er met name in het sociale en middensegment knelpunten bestaan. Deze knelpunten bevorderen de vergrijzing en bevolkingskrimp in de gemeente Bloemendaal.
Omdat veel senioren in een eengezinswoning blijven wonen, komen er zowel in het sociale als middel dure segment te weinig eengezinswoningen vrij voor gezinnen met kinderen. Ook is de afstand tussen de sociale huurmarkt en de vrije sectormarkt te groot, waardoor middeninkomens in sociale huurwoningen blijven wonen. Door de nieuwe toewijzingsregels voor sociale woningbouw dreigt een deel van de huishoudens de aansluiting te verliezen op de regionale woningmarkt. De maatregelen die worden voorgesteld zijn daarom voor een groot deel gericht op het bevorderen van de doorstroming en het vergroten van het aanbod in het middel dure segment.
De volgende kerndoelen moeten bijdragen aan een zo goed mogelijk functionerende Bloemendaalse woningmarkt:
De beleidsnota 'Bijgebouwenregeling Bloemendaal', vastgesteld in november 2010, dient als ruimtelijk toetsingskader voor het oprichten van bouwwerken behorende bij een hoofdgebouw. Hierbij gaat het om bijbehorende bouwwerken, zoals serres, keukenuitbouwen, garages of bergingen, maar ook om bijvoorbeeld fietsenbergingen en plantenkassen. Tevens heeft de gemeente een regeling voor zwembaden (open en overdekt) opgenomen.
Vanuit rijksniveau gelden er echter ook regels omtrent het vergunningvrij bouwen. Hoe deze twee regelingen met elkaar in verhouding staan, wordt besproken in paragraaf 2.2
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop milieukwaliteitseisen, waterhuishouding, archeologie, cultuurhistorie en natuurbelangen in het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden deze sectorale belangen beschreven. In dit hoofdstuk worden de sectorale belangen van het conserverende deel van het bestemmingsplan beschreven. De sectorale aspecten die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied spelen, zijn beschreven in hoofdstuk 5.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek bepaald.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast, de bodem zal hier niet worden geroerd. Daar waar sprake is van nieuwe kleinschalige ontwikkelingen in het gebied wordt in paragraaf 5.2 aandacht besteed aan de bodemkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen- of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wgh rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan 'Bennebroek 2016' heeft een grotendeels conserverend karakter. In het conserverende deel van het plan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies, zoals woningen, mogelijk gemaakt dan wel nieuwe geluidsbronnen toegevoegd. Voor de enkele ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is een afweging van geluid opgenomen in hoofdstuk 5.
Wegverkeerslawaai
Binnen en langs het plangebied zijn de volgende doorgaande wegen aanwezig: Rijksstraatweg, Zwarteweg (deels), Bennebroekerlaan, Meerweg, Binnenweg en de Leidsevaart (deels). Deze wegen hebben een maximale snelheid van 50 km/u en een geluidszone van 200 meter aan weerszijden van de weg. Alle overige wegen (en weggedeelten) zijn ingericht als 30-km zone en hebben op grond van de Wet geluidshinder geen geluidzone.
Industrielawaai
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde industrieterreinen.
Luchtvaartlawaai
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet Luchtvaart. De ruimtelijke consequenties van de Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit worden ten aanzien van Schiphol beperkingengebieden weergegeven met betrekking tot de aspecten externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogte en de vogelaantrekkende werking
Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van het Luchthaven indelingsbesluit (LIB) voor de luchthaven Schiphol. Voor het plangebied zijn beperkingen opgelegd ten aanzien van bouwhoogtes. In Bennebroek zijn geen objecten toegestaan hoger dan 146 meter boven NAP.
In aanvulling op het LIB zijn in de Nota Ruimte ook voor een ruimer gebied, de zogenaamde 20Ke-contour, beperkingen gesteld, specifiek aan woningbouwontwikkelingen. Het plangebied ligt echter niet binnen de 20 KE contour.
Railverkeerlawaai
De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is 55 dB. De maximale waarde waarvoor met een hogere waarde procedure ontheffing kan worden verleend is 68 dB. Indien een ontheffing voor een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde nodig is, moet bij de aanvraag van de omgevingsvergunning met een akoestisch onderzoek worden aangegeven, welke maatregelen aan de gevels worden genomen, om het door het Bouwbesluit voorgeschreven binnengeluidniveau van 33 dB te realiseren.
De spoorlijn Haarlem - Den Haag loopt aan de westzijde van het plangebied. De zone van de spoorlijn strekt zich hier 300 meter het plangebied in. Binnen de zone van de spoorlijn worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan op het gebied van geluid uitvoerbaar is.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijnstof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor stikstofdioxide uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
Situatie plangebied
In de gehele gemeente Bloemendaal wordt ruimschoots aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan. De kleinschalige ontwikkelingen die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan dragen 'niet in betekenende mate' bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd.
Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategoriën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Situatie plangebied
Bedrijven in plangebied met milieucategorie hoger dan 2
Bedrijf | Categorie | Richtafstand rustige woonwijk | Richtafstand gemengd gebied | ||
- Gemeentewerf | 3.1 | 50 m | 30 m | ||
- Sporthal De Kooi | 3.1 | 50 m | 30 m | ||
- Tennisvereniging Bennebroek | 3.1 | 50 m | 30 m | ||
- Sportvereniging B.S.M. | 3.1 | 50 m | 30 m | ||
- M.H.C.B. (Mixed Hockey Club Bennebroek) | 3.1 | 50 m | 30 m | ||
- Linnaeushof | 4.2 | 300 m | 200 m |
Speeltuin Linnaeushof is gelegen aan de Rijksstraatweg en ligt daardoor in een gebied met een mix aan functies. Bij de beoordeling van het beschermingsniveau voor de directe omgeving van de Linnaeushof dient dus rekening gehouden te worden met een gemengde omgeving. Voor alle overig genoemde inrichtingen in bovenstaande tabel geldt dat zij zijn gelegen aan of nabij rustige woongebieden.
Een overzicht van alle bedrijven in Bennebroek is opgenomen in Bijlage 2.
Bedrijven buiten plangebied met contouren
Rondom Bennebroek zijn geen bedrijven gelegen waarbij de contouren die bij dat bedrijf van toepassing zijn overlappen met onderhavig plangebied.
Duurzaam Bouwen is een bouwmethode waarbij vanaf het ontwerp tot en met het gebruik zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met het milieu, zowel nu als in de toekomst.
Door het gebruik van deze definitie voor duurzaam bouwen heeft de gemeente een brede visie op dit onderwerp. Van energiebesparing bij individuele woningen tot een duurzaam gebouwde (stedelijke) omgeving, op alle niveaus wil de gemeente inspanning leveren om duurzaam bouwen tot een succes te maken; het realiseren van woningen met een 10% verscherpte EPC en het actief verbeteren van de energetische kwaliteit van de woningvoorraad uitgedrukt in energielabel met gemiddeld 1% per jaar op grond van het gemeentelijk klimaatbeleid behoort daarbij.
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie. De gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. Het kabinet hanteert het aandeel duurzame energie 14% in plaats van 20% in 2020. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren wordt de energieprestatiecoëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en in 2015 naar 0,4.
Duurzaam Bloemendaal
Duurzaamheid is een van de speerpunten van de gemeente Bloemendaal. Het college heeft daarom opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een duurzaamheidsvisie en het uitwerken van het daarbijbehorende Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2015 - 2018. Met de duurzaamheidsvisie “Bloemendaal, duurzaam pronkstuk van ZuidKennemerland” beoogt de gemeente in 2030 een duurzame gemeente te zijn. De gemeente definieert duurzaamheid als het minimaliseren van de Bloemendaalse voetafdruk. Niet alleen op energie- en materiaalgebied, maar ook op ecologische vlak. Op sociaal gebied wil de gemeente Bloemendaal een bijdrage leveren door een leefomgeving te creëren waar mensen graag wonen, werken, recreëren en verblijven. Duurzaamheid biedt kansen voor de economie in de gemeente. De gemeente Bloemendaal fungeert als aanjager en inspirator achter verduurzaming van de gemeente als geheel. Gebaseerd op de drie P's (people, planet, profit) heeft de gemeente voor een zestal thema's doelstellingen vastgelegd. Deze 6 thema's zijn:
Door de Omgevingsdienst IJmond is vervolgens een uitvoeringsprogramma opgesteld. De uitgangspunten van dit plan zijn dat:
GPR Gebouw®4
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Bloemendaal het gebruik van GPR Gebouw® 4. GPR Gebouw® 4 zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. In GPR worden de bouwprestaties gemeten op basis van vijf thema's:
De prestaties worden uitgedrukt in een rapportcijfer van 1 tot 10. Een score van 6.0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. De ambitie van de gemeente is bepaald op een score van 7.0 op het thema energie en gemiddelde score van 7.0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Onderzoek
Binnen dit bestemmingsplan kan bij nieuwbouw worden voldaan aan de doelstellingen van duurzaam bouwen. Bij nieuwbouwplannen wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk aan te sluiten bij het beleid op het gebied van duurzaam bouwen.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt een paar ontwikkelingen mogelijk. Eventuele nieuwbouw zal moeten voldoen aan de gemeentelijke eisen met betrekking tot duurzaamheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij een bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Aan de hand van de risicokaart van de Provincie is bepaald of in de nabijheid van het plangebied sprake is van transport van gevaarlijke stoffen of de opslag en productie van dergelijke stoffen. Hieronder is een uitsnede van deze risicokaart opgenomen. De groene elementen op de kaart geven de locaties aan van kwetsbare objecten, zoals ziekenhuizen en scholen.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl) |
Conclusie plangebied
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de Wro is onder andere de afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. Hiervoor wordt het watertoetsproces doorlopen waarbij de conclusies ten aanzien van alle wateraspecten in een waterparagraaf worden beschreven. In artikel 3.1.1 van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6. van datzelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting op een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten veiligheid, schoon water, voldoende water en doelmatig beheer en onderhoud.
Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn 'het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast'. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
Provinciale Watervisie 2021
Op 16 november 2015 heeft de provincie Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. Hiermee geeft de provincie vervolg aan het provinciale Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040.
De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het Hoogheemraadschap Rijnland stelt elke zes jaar in een Waterbeheerplan vast welke maatregelen nodig zijn om de taken voor droge voeten en schoon water zo goed mogelijk uit te voeren. Op 14 maart 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021 in werking getreden.
'Waardevol Water, Samen met onze partners werken we aan droge voeten en schoon water, tegen zo laag mogelijke kosten' is de slogan van het nieuwe waterplan. Het Hoogheemraadschap zet daartoe in de komende planperiode in op:
Natuurvriendelijke oevers
Een belangrijk element in het waterbeheerplan is de wens om zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Het Hoogheemraadschap definieert deze als volgt: "natuurvriendelijke oevers zijn flauw aflopende oevers waarbij, naast de waterkerende functie, nadrukkelijk ruimte is voor planten en dieren. Een natuurvriendelijke oever is zo ingericht dat de gewenste natuur zich daar goed kan ontwikkelen en handhaven. Natuurvriendelijke oevers bieden een gezonde, natuurlijke omgeving met een grote verscheidenheid aan flora en fauna. Daarnaast leidt de aanleg tot een betere waterkwaliteit." De aanleg van deze oever geschiedt zowel op initiatief van het hoogheemraadschap alswel op initiatief van bewoners wiens grond is gelegen aan water.
Keur en Beleidsregels
Per 1 juli 2015 is de Keur Rijnland in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. Het bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
Bij de Keur horen uitvoeringsregels waarin de voorwaarden voor werkzaamheden bij water en dijken zijn opgenomen.
Leggers
Het Hoogheemraadschap geeft in verschillende leggers aan hoe breed en diep alle wateren moeten zijn en voor alle waterkeringen hoe hoog en hoe breed. Ook staat erin wie waar voor welk onderhoud verantwoordelijk is. Voor Bennebroek is onderstaande uitsnede gemaakt op basis van de interactieve kaart. Hierin is te zien dat De Leidse Trekvaart en Bennebroekervaart primaire watergangen zijn, dat het plangebied enkele duikers heeft en dat veel watergangen een kernzone zijn (centraal gedeelte van de waterkering) en een beschermingszone hebben. Voor beschermingszones geldt dat deze beperkingen kunnen hebben voor bouwen of slopen van werken.
Waterplan Bennebroek
In 2009 is de gemeente Bloemendaal gefuseerd met de gemeente Bennebroek. In 2011 is een miniwaterplan voor de kern Bennebroek opgesteld als aanvulling op het bestaande waterplan voor Bloemendaal. Het miniwaterplan is voor de onderdelen ruimtelijke ordening, grondwater, oppervlaktewater, waterkwaliteit en waterketen op enkele punten aangepast/toegespitst. Voor de visie voor beheer, onderhoud en samenwerking en het beleidskader wordt verwezen naar het Waterplan Bloemendaal.
Voor elk van de onderdelen (RO, grondwater, oppervlaktewater, waterkwaliteit en waterketen) beschrijft het plan een visie tot 2050 en zijn er knelpunten en kansen geïdentificeerd. Op basis daarvan zijn weer streefbeelden en doelstellingen tot en met 2020 gedefinieerd. Een beschrijving hiervan is opgenomen in bijlage 3.
![]() |
![]() |
|
Afbeelding 4.2: legger oppervlaktewateren |
Riolering
De riolering van Bennebroek bestaat grotendeels uit een gemengd rioolstelsel. Er zijn vier overstorten die lozen op het stedelijke watersysteem. Het hoofdrioolgemaal van Bennebroek is in beheer en onderhoud bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. De riolering van het gebied Meerwijk loost middels een rioolgemaal in het hoofdbemalingsgebied (zie figuur 4.3).
![]() |
Afbeelding 4.3: Grafische weergave riolering Bennebroek |
Het Hoogheemraadschap geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits dit doelmatig is. Zij volgt hierbij de voorkeursvolgorde, waarbij het voorkomen van het ontstaan van afvalwater voorop staat. Wanneer dit niet (verder) mogelijk is, dient verontreiniging van het afvalwater zoveel mogelijk beperkt te worden en als laatste optie is het waar mogelijk scheiden van afvalwaterstromen.
Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Voorbeelden om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en (straat)kolken met extra zand- slibvang of zakputten. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de waterkwaliteit en waterkwantiteit. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied zijn dusdanig klein van aard dat er geen sprake is van verplichte watercompensatie. Op het gebied van water is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek). Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 29 september 2011 is het Beleidsplan Archeologie van de gemeente Bloemendaal vastgesteld. Het beleidsplan bestaat uit een archeologische waarden- en verwachtingenkaart, een beleidsadvieskaart en dekkingsmogelijkheden hiervoor. Een groot deel van het grondgebied in Bloemendaal kent een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat de kans aanwezig is dat bij verstoring van deze gebieden archeologische resten zullen worden aangetroffen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m2. Gemeenten kunnen echter van die norm afwijken (naar boven en naar beneden) als zij daarvoor een deugdelijke archeologische inhoudelijke motivering aanvoeren. De gemeente heeft, met het opstellen van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, een eigen planologisch regime gecreëerd. Hiermee kunnen voor de gemeente Bloemendaal eigen passende ondergrenzen worden gemotiveerd.
Voor wat betreft de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting geldt een ondergrens van 500 m2. Voor de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting kiest Bloemendaal een ondergrens van 250 m2. Wat betreft de gebieden met een hoge verwachting kiest de gemeente Bloemendaal tevens voor een ondergrens van 250 m2. De reden om voor deze gebieden een lage ondergrens vast te stellen, is gelegen in het feit dat de trefkans voor archeologische sporen in deze gebieden hoger is. De hoge verwachting bevindt zich met name op de oude duinen en strandwallen, een landschap dat sporen uit de Nieuwe Steentijd herbergt. Voor de weinige gebieden met een lage verwachting kiest Bloemendaal voor een ondergrens van 1000 m2 en een dieptegrens van een meter. Deze verwachtingswaarde komt in het plangebied niet voor.
In onderstaande afbeelding zijn de door de gemeente gehanteerde verschillende typen gebieden weergegeven waarbij is aangegeven bij welke oppervlakte en diepte van de bodemingreep onderzoek moet worden verricht. In bijlage 5 is de archeologische matrix opgenomen. Deze matrix geeft een gedetailleerder overzicht welke ondergrenzen voor bodemingrepen worden gehanteerd bij verschillende typen wabo-vergunningen.
![]() |
Afbeelding 4.4: archeologische waarden |
In bijlage 4 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen. Hierop is aangegeven welke archeologische waarden gelden voor de verschillende gebieden in Bennebroek.
Onderzoek
De voormalige gemeente Bennebroek heeft in 2008 reeds een archeologisch bureauonderzoek laten uitvoeren (naar de archeologische waarde van de bestemmingsplangebieden Oude Kern en De Geestgronden). Uit het bureauonderzoek volgt dat de aanwezige verwachtingswaarde met name geldt voor de periode vanaf de Middeleeuwen. Sporen van ontginning en agrarisch gebruik van de gronden worden verwacht. In de overgangszone van strandwal naar strandvlakte (op de strandwalflank) kunnen sporen van bewoning uit de prehistorie worden aangetroffen. De strandvlakte was tot ver in het Neolithicum onbewoonbaar doordat het in verbinding stond met de zee. Toen er gaandeweg aan de westkant meer strandwallen ontstonden, nam de invloed van de zee af. Het gebied zal echter tot in de Vroege Middeleeuwen niet geschikt zijn geweest voor bewoning, doordat er nog regelmatig overstromingen waren en doordat het gebied laag ligt. Wel kon er, afhankelijk van de omstandigheden, veeteelt of akkerbouw bedreven worden. Het westelijk deel van het plangebied heeft een hogere verwachting dan de rest van het plangebied, omdat het op de flank of aan de voet van de strandwal ligt. Vondsten van de strandwaltop kunnen door verschuiving terecht zijn gekomen op die plekken. De verwachting is dan ook dat, hoewel geen bewoningssporen in de Oude Kern aanwezig zijn van vóór de Middeleeuwen, vondsten wel aannemelijk zijn. Bewoningssporen en vondsten uit de Middeleeuwen en later, zullen naar verwachting wel in de bodem aanwezig zijn. In ARCHIS zijn op verschillende plekken ten zuiden van het plangebied vondsten uit de Late Middeleeuwen gemeld.
Situatie plangebied
Binnen het plangebied komen de volgende archeologische verwachtingswaarden voor:
In de Regels is voor elke archeologische waarde een specifieke bestemming opgenomen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter wat geen gevolgen heeft voor de bestaande archeologische waarden in het gebied. Bij de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid, geldt een onderzoeksverplichting in het kader van het wijzigingsplan.
Gemeenten moeten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening houden met cultuurhistorische waarden. Deze verplichting, die voorkomt uit het rijksbeleid voor modernisering van de monumentenzorg (MoMo), is vanaf 1 januari 2012 vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Provinciaal beleid
De Provincie Noord-Holland heeft het beleid met betrekking tot cultuurhistorie opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Er zijn drie hoofdbelangen vastgesteld: klimaatbestendigheid, duurzaam ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. Voor de doorwerking van deze belangen in het gemeentelijk beleid zijn regels opgenomen in de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS). De regels in de PRVS zijn bindend voor gemeenten. Het provinciale beleid is verder uitgewerkt in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De Leidraad is geografisch uitgewerkt op de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. De informatiekaart is tevens een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).
Leidraad en Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie
Bennebroek wordt in de leidraad getypeerd als een strandwallen- en vlaktenlandschap met drie kernkwaliteiten.
Strandwal- en vlaktenlandschap
De informatiekaart toont aan dat het buitengebied van Bennebroek is gecategoriseerd als strandwal- en vlaktenlandschap. Het bebouwd gebied valt in de categorie stedelijk gebied. Het strandwallen en -vlaktenlandschap ligt direct achter de jonge duinen en is ontstaan door wind, rivieren en zee. De strandwallen en –vlakten bestaan uit parallel aan de kust verlopende stroken van hoger gelegen, droge en zandige strandwallen (de Oude Duinen), van elkaar gescheiden door lager gelegen, natte en venige strandvlakten. De strandwallen zijn langgerekte, noord-zuid lopende, vaak verdichte zones met bos, landgoederen en buitenplaatsen en bebouwing. Op de oudste strandwallen wordt nog steeds intensief gewoond en geleefd, waardoor veel vroege bewoningssporen verloren zijn gegaan. Delen van de strandvlakten, vooral in het zuiden, zijn omgezet (dieper liggende zandlaag naar oppervlakte gebracht) waarmee ze geschikt werden voor de bollenteelt.
Landschaps-DNA
De Noord-Hollandse trekvaarten vormen een historische infrastructuur van kanalen die veelal in verbinding staan met Amsterdam. De trekvaart Haarlem-Leiden die door Bennebroek loopt is er hier één van. Het is gewenst de trekvaarten te behouden en reconstrueren, om te komen tot een beleefbare en bruikbare historische infrastructuur van vaarwegen langs de hoogtepunten uit de Gouden Eeuw. Dit ter bevordering van ruimtelijke kwaliteit, waterberging, recreatievaart, langzaam verkeersstructuur en toerisme in Noord-Holland.
Overige elementen in Bennebroek behorend tot deze kernkwaliteit zijn:
Dorps-DNA
Bennebroek kenmerkt zich als een gebied met een dorps DNA. Om de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen te waarborgen hanteert de Provincie Noord Holland als algemeen beleidsuitgangspunt dat de ontwikkeling buiten Bestaand Bebouwd Gebied rondom dorpen zich rekenschap geeft van de karakteristieken van de historisch gegroeide dorpsstructuur, bewoningsvorm en landschappelijke context. De Provincie Noord-Holland zal bij het beoordelen van ruimtelijke plannen twee aspecten laten mee wegen. Allereerst of de bestaande ruimtelijke kernkwaliteiten van het dorp adequaat in beeld is gebracht en ten tweede of nieuwe ontwikkelingen hier rekenschap van geven.
Het dorps-DNA van Bennebroek wordt bepaald door de:
Gemeentelijk beleid
In november 2015 heeft de gemeente Bloemendaal de Cultuurhistorische Waardenkaart vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart laat de nog aanwezige of herkenbare bekende bovengrondse cultuurhistorische objecten en structuren zien. De rapportage dient als toetsingskader vanuit de Nota Ruimtelijke Beoordeling.
Situatie plangebied
In dit bestemmingsplan zijn geen bouw- of gebruiksmogelijkheden opgenomen die de cultuurhistorische waarden in het plangebied kunnen aantasten. Het bestemmingsplan is op het gebied van cultuurhistorie uitvoerbaar.
De wet- en regelgeving ter bescherming van de natuur is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.
Nationaal Natuurnetwerk
Het aanwijzen van een gebied als Nationaal Natuurnetwerk is ook een vorm van gebiedsbescherming. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als NNN niet verankerd in de natuurwetgeving, maar in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft de provincie, naast de structuurvisie en de verordening, tevens het Natuurbeheerplan 2016 vastgesteld. Dit Natuurbeheerplan bepaalt wat de huidige en de gewenste beheerdoelen zijn voor de Natura2000-gebieden, het NNN en agrarische gebieden met natuurwaarden.
Situatie plangebied
Wat betreft gebiedsbescherming is in Bennebroek een aantal gebieden aangewezen als ecologische hoofdstructuur. Andere vormen van gebiedsbescherming komen niet voor. Op ongeveer 500 -1000 meter liggen de dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden (zie afbeelding 4.5).
![]() |
Afbeelding 4.5: Ligging Natura-2000 gebieden in de omgeving van Bennebroek. Bron: provincie Noord-Holland |
In afbeelding 4.6 is te zien dat een groot gedeelte van de Bosparkzone en het gebied ten noorden van recreatiepark Linnaeushof aangewezen zijn als NNN-gebieden. In het Natuurbeheerplan worden deze gebieden als een brede zone in de binnenduinrand met landgoederen en oude loofbossen met een vochtige, rijke ondergroei aangemerkt. Kenmerkend hier zijn de stinsenplanten en hoge broeddichtheden aan bosvogels. Achter de duinen staat behoud van het contrast tussen de verdichte strandwallen en de open strandvlakten voorop. De verschillen in bodemopbouw en daaruit voortvloeiend grondgebruik en afwisseling van besloten en open gebied zijn de basis voor beleid. Het beheer van de landgoederen richt zich op het laten samengaan van natuur, cultuurhistorie en recreatie. De resterende graslanden dienen in stand te blijven. Andere elementen zoals moerasjes, vochtig hooiland, binnenduingrasland, hakhoutbosjes, duinrellen en sloten met kwelwater verdienen eveneens aandacht.
De landgoederen bij Heemstede en Bennebroek Leyduin, Vinkenduin, Woestduin, Huis te Manpad, Linnaeushof, Bennebroekerbos en Vogelenzang vormen een keten van landgoederen met loofbos met stinsenplanten, droog duinbos, kruidenrijk grasland en vochtig schraalland, waterpartijen en stromende duinbeken.
Voor de planologische bescherming van de NNN geldt met het verschijnen van de Nota Ruimte (2005) het 'nee, tenzij' regime. Binnen gebieden waarin dit regime van kracht is zijn geen activiteiten toegestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten, tenzij:
![]() |
Afbeelding 4.6: Nationaal Natuurnetwerk gebieden in Bennebroek. Bron: provincie Noord-Holland |
In de provinciale verordening zijn verdere regels opgenomen om gebieden die aangewezen zijn als Nationaal Natuurnetwerk te kunnen beschermen. Zo is onder andere opgenomen dat deze gronden in het bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' meekrijgen indien de natuurgebieden reeds zijn gerealiseerd. In Bennebroek zijn deze gebieden reeds gerealiseerd en dienen daarmee als 'Natuur' beschermd te worden.
Soortenbescherming
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien kent de wet een zorgplicht en dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden.
Onderzoek
Voor de ontwikkelingen die door middel van wijzigingsbevoegdheden mogelijk worden gemaakt zal in het kader van het wijzigingsplan onderzoek worden verricht. Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk en er is zodoende ook geen sprake van een overtreding van de Flora- en faunawet. In gevallen waarbij bijvoorbeeld bebouwing wordt gesloopt of bomen worden gekapt zal in het kader van een omgevingsvergunning onderzoek naar de flora en fauna moeten worden verricht.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in Natura 2000 gebied. Op een afstand van 500-1000 meter liggen de dichtsbijzijnde Natura 2000 gebieden. Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op dit Natura 2000 gebied.
De NNN-gronden die binnen het plangebied vallen, zijn bestemd als natuur en hebben als zodanig een beschermend karakter waarin de natuurwaarden centraal staan. Reeds bestaande functies hierbinnen blijven gehandhaafd. Hiermee wordt voldaan aan het doel van behoud en ontwikkeling van de NNN-gebieden.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk. Indien de opgenomen wijzigingsbevoegdheden toegepast worden, dient in het kader van het wijzigingsplan onderzoek naar flora en fauna te worden uitgevoerd. Het aspect soortenbescherming vormt daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Structuurvisie Bloemendaal
In de structuurvisie heeft de gemeente uitgangspunten benoemd voor het thema verkeer. Naar verwachting blijft de hoeveelheid eigen verkeer binnen de gemeente redelijk stabiel. Een trend is dat ouderen langer mobiel blijven, voor een groot deel met de eigen auto. Ook het autobezit in het algemeen zal toenemen. Het voornaamste effect hiervan is een grotere parkeerdruk.
De gemeente wil Hoogwaardig Openbaar Vervoer en het fietsverkeer stimuleren. Hierbij geldt vooral het argument van duurzaamheid en milieu, maar ook een betere bereikbaarheid voor bewoners en bezoekers. De toenemende parkeerdruk, vooral bij publiekstrekkers, kan ook een gunstig effect hebben op kansen voor openbaar vervoer en het fietsverkeer. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeente voorziet in goede recreatieve fietsverbindingen.
Verkeerstructuur
Een uitgebreide toelichting op de verkeersstructuur in Bennebroek is opgenomen in bijlage 1.
De verkeersontsluiting van Bennebroek is zeer duidelijk georiënteerd op de verbinding van noord en zuid. De belangrijkste van deze noord-zuid verbindingen is wel de Rijkstraatweg (N208), die het dorp met Haarlem en Leiden verbindt. De andere twee noord-zuid verbindingen, Binnenweg en Bennebroekerdijk (gemeente Haarlemmermeer) zijn meer lokaal van aard en verbinden het dorp met respectievelijk De Glip/Heemstede en Cruquius. Haaks op deze drie noord-zuid verbindingen ligt de Zwarteweg-Bennebroekerlaan-Meerweg. Deze interne ontsluitingsas is tevens de verbinding met de landgoederenzone in het westen en Hoofddorp en het rijkswegennet ten oosten van Bennebroek.
Parkeren
Het bewonersparkeren vindt deels plaats op eigen terrein, deels op de openbare weg. Over het algemeen leidt dit in Bennebroek niet tot parkeerproblemen. De ontwikkelingen in de Oude Kern zijn wel een specifiek aandachtspunt. Er geldt in Bennebroek nergens betaald parkeren. Wel is er in de winkelstraat (Zwarteweg) en op een klein stukje Rijksstraatweg en Bennebroekerlaan een blauwe zone. Het parkeerbeleid is erop gericht om bij nieuwbouw/herontwikkeling van woningen en bedrijven het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein te laten plaatsvinden. De gemeente hanteert de parkeernormen die het CROW aanbeveelt (uitgave ASVV, die op gezette tijden wordt geactualiseerd).
In het bestemmingsplan Bennebroek 2006 is een aantal bouwpercelen bestemd, die anno 2016 nog niet bebouwd zijn. De gemeente heeft afgewogen of deze bouwrechten nog als een gewenste ruimtelijke ontwikkeling zijn aan te merken. In dit hoofdstuk wordt het resultaat van deze afweging beschreven.
Elk ongebruikt bouwrecht wordt in een aparte paragraaf besproken. De opbouw is als volgt. Eerst wordt het bouwrecht uit het bestemmingsplan Bennebroek 2006 beschreven. Vervolgens wordt het bouwrecht aan het huidige planologisch beleid getoetst (beleidsregel 1, nota ruimtelijke beoordeling) en wordt kort ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit (beleidsregel 2, nota ruimtelijke beoordeling). De uitgebreide ruimtelijke kwaliteitstoets, die bij nieuwe ontwikkelingen gebruikelijk is, wordt echter niet uitgevoerd. De afweging over ruimtelijke kwaliteit heeft immers al plaatsgevonden toen het bouwrecht werd bestemd. Als het bouwrecht nog steeds als een gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt wordt tenslotte beschreven op welke wijze het bouwrecht in het nieuwe bestemmingsplan wordt bestemd.
De gemeenteraad heeft in 2013 het bestemmingsplan Oude Kern Bennebroek vastgesteld. Een aantal bouwpercelen uit dit bestemmingsplan is ook nog niet bebouwd. Voor deze bouwrechten heeft in 2013 een beleidstoets, ruimtelijke kwaliteitstoets en toets aan de sectorale wet- en regelgeving plaatsgevonden. Het planologisch beleid, de ruimtelijke kwaliteitscriteria en van toepassing zijnde sectorale wet- en regelgeving zijn sindsdien niet gewijzigd. Daarom hoeft er voor deze bouwrechten niet opnieuw een beleidstoets en ruimtelijke kwaliteitstoets te worden uitgevoerd. Omdat het RAP 2011-2015 niet meer geldt, worden deze bouwinitiatieven wel opnieuw getoetst aan de woningbouwopgave.
In de Verordening sociale woningbouw Bloemendaal 2013 is vastgelegd dat bij de bouw van nieuwe zelfstandige woningen tenminste één derde (33 %) van het totaal aantal te realiseren woningen een sociale huurwoning moet zijn. De verordening is alleen van toepassing als er meer woningen worden gebouwd dan het bestemmingsplan toestaat. Het aantal zelfstandige woningen dat op grond van het bestemmingsplan in het plangebied al is toegestaan, wordt niet meegeteld in de berekening van het aantal sociale huurwoningen.
Omdat de in de deze paragraaf beschreven bouwrechten allemaal bestaande bouwrechten zijn, geldt de verplichting om één derde sociale woningbouw te bouwen niet, tenzij de woningen in het vigerende bestemmingsplan al als sociale huurwoning zijn bestemd.
Bouwrecht Bennebroek 2006
Ter plaatse van het kadastrale perceel Bennebroek, sectie A, nummer 4247 is tussen de bestaande woningen aan de Leidseweg 2 en 3 een vrijstaande woning bestemd met een bouwvlak van 10 bij 10 meter en een goot- en bouwhoogte van 6 meter.
Beleidstoets
Het perceel ligt in de dorpenzone. Op grond van de structuurvisie is verdichting op deze locatie mogelijk. De Bloemendaalse nieuwbouwbehoefte voor de periode 2016-2020 is geraamd op 300 woningen. De geraamde woningbouwproductie bedraagt voor deze periode 250 woningen. De bouw van één woning leidt niet tot overschrijding van de bouwproductie die op grond van het RAP mag worden gerealiseerd.
Ruimtelijke kwaliteitstoets
De Leidsevaart tussen Haarlem en Leiden dateert al van 1657. De vaart, met jaagpad ernaast, voorzag in de behoefte aan een kortere en veiligere verbinding. De route over het Haarlemmer-meer was vooral bij storm een gevaarlijke route. Hoewel de Leidsevaart als geheel een hoge historisch-geografische waarde heeft, zijn er op het perceel tussen nr. 2 en 3 geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd moeten worden.
De bouw van een woning op deze locatie past in het bebouwingsritme van de Leidsevaartweg. De naastgelegen woningen bestaan uit één laag plus een kap. Het terugbrengen van de goothoogte van 6 naar 4 meter komt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ten goede. Ter plaatse van dit perceel zijn enkele bomen aanwezig. Het parkeren kan op eigen terrein worden opgelost.
Conclusie
De bouw van een woning op deze locatie is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Het bouwrecht wordt daarom gehandhaafd. Wel wordt de bouwmassa aangepast naar één laag met een kap. Er wordt daarom een bouwvlak van 10 bij 10 meter bestemd met een goot- en bouwhoogte van 4 resp. 7 meter.
Bouwrecht Bennebroek 2006
Ter plaatse van het kadastrale perceel Bennebroek, sectie A, nummer 1752 is tussen de bestaande woningen aan de Duinlaan 27 en 31 een bouwvlak voor vrijstaande woning bestemd met een bouwvlak van 7 bij 9 meter en een goot- en bouwhoogte van 4 resp. 9 meter.
Beleidstoets
Het perceel ligt in de dorpenzone. Op grond van de structuurvisie is verdichting op deze locatie mogelijk. De Bloemendaalse nieuwbouwbehoefte voor de periode 2016-2020 is geraamd op 300 woningen. De geraamde woningbouwproductie bedraagt voor deze periode 250 woningen. De bouw van één woning leidt niet tot overschrijding van de bouwproductie die op grond van het RAP mag worden gerealiseerd.
Ruimtelijke kwaliteitstoets
De Duinlaan maakt onderdeel uit van een uitbreiding van de dorpskern in de dertiger jaren van de vorige eeuw. Het gebied heeft een dorps karakter met landelijk ontworpen woningen op ruime kavels. Er zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd moeten worden.
De bouw van een woning op deze locatie past in het bebouwingsritme van de Duinlaan. De woning is gesitueerd in de rooilijn van de andere woningen en de bouwmassa sluit aan bij de omliggende woningen. Ter plaatse van dit perceel zijn enkele bomen en oeverbegroeiing aanwezig Het parkeren kan op eigen terrein worden opgelost.
Conclusie
De bouw van een woning op deze locatie is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Het bouwrecht wordt daarom gehandhaafd. Er wordt daarom een bouwvlak van 7 bij 9 meter bestemd met een goot- en bouwhoogte van 4 respectievelijk 9 meter.
Bouwrecht Bennebroek 2006
Op dit adres (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummer 4717) is de voormalige telefooncentrale van Bennebroek gesitueerd. Het gebouw is eigendom van de KPN. Het is niet bekend voor welke functie het gebouw op dit moment wordt gebruikt. Omdat de noodzaak om het gebouw als telefooncentrale te handhaven ontbreekt, was de KPN voornemens om het perceel te verkopen als woningbouwlocatie. Daarom heeft het perceel in 2006 een woonbestemming gekregen. Het bouwvlak heeft een footprint van 400 m2 en een goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 9 meter. Ter plaatse mogen half vrijstaande woningen worden gebouwd. Op de locatie is ruimte voor maximaal vier half vrijstaande woningen.
Beleidstoets
Het perceel ligt in de dorpenzone. In de structuurvisie is bepaald dat utilitaire gebouwen/ percelen die hun functie hebben verloren, kunnen worden herontwikkeld als woningbouwlocatie. De Bloemendaalse nieuwbouwbehoefte voor de periode 2016-2020 is geraamd op 300 woningen. De geraamde woningbouwproductie bedraagt voor deze periode 250 woningen. De bouw van enkele woningen leidt niet tot overschrijding van de bouwproductie die op grond van het RAP mag worden gerealiseerd.
Ruimtelijke kwaliteitstoets
De voormalige bloembollenvelden ten zuiden van de Bennebroekerlaan werden in 1972 verkaveld om het plan Lage Duin te realiseren. Er zijn luxe middenstandswoningen gebouwd. Van een herkenbare historische structuur is geen sprake meer. Er zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd moeten worden.
De bouw van woningen op deze locatie past in het bebouwingsritme van het Lage Duin. Het is wenselijk om de woningen te laten aansluiten op het bebouwingsritme van de woningen in de directe omgeving. Dit betekent dat op de locatie rijwoningen of twee-onder-een-kap woningen kunnen worden gebouwd. Het perceel biedt ruimte om maximaal zes rijwoningen (stijl Lage Duin 2-18) of vier twee-onder-een-kap woningen (stijl Duinlaan 8-18) te bouwen. Voor het bouwvlak moet een afstand van ten minste 2,5 meter worden aangehouden tot de aangrenzende percelen Lage Duin 2 en Duinlaan 22. De voorgevelrooilijn wordt doorgetrokken vanaf de woningen aan het Lage Duin 2-18.
Conclusie
De bouw van woningen op deze locatie is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Omdat het onzeker is of binnen de termijn van het bestemmingsplan een bouwplan wordt gerealiseerd, heeft de gemeente een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
In de wijzigingsbevoegdheid wordt bepaald dat de footprint wordt verkleind van 400 m2 naar 320 m2 (10 bij 32 meter), dat de vrije afstand tot de perceelgrens met Lage Duin 2 en Duinlaan 22 wordt verruimd tot 2,5 meter en het maximale aantal woningen wordt gelimiteerd tot 6 rijwoningen of 4 tweekappers. De goot- en nokhoogte wordt op 6 respectievelijk 9 meter gehandhaafd.
Bouwrecht Bennebroek 2006
Ter plaatse van het parkeerterrein van de Albert Heijn aan de Schoollaan (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummer 2596) is een bouwvlak voor aaneengesloten woningen bestemd met een footprint van 330 m2 en een goot- en bouwhoogte van 6 resp. 11 meter. Tevens zijn er garageboxen bestemd. Het aantal woningen is niet gelimiteerd. Binnen het bouwvlak kunnen maximaal 6 geschakelde woningen worden gebouwd.
Het parkeerterrein is eigendom van de Albert Heijn Bennebroek. De Albert Heijn zoekt al jaren naar een nieuwe locatie. Als de Albert Heijn en Dio verhuizen, kunnen de bestaande winkelpanden aan de Schoollaan (Albert Heijn en Dio) worden herbestemd naar een functie die een minder hoge parkeerdruk veroorzaakt en kunnen er woningen op het parkeerterrein worden gebouwd. De toenmalige gemeente Bennebroek heeft daarom met de Albert Heijn afgesproken dat de woningen alleen mogen worden gebouwd als de supermarkt op deze locatie niet meer aanwezig is.
Beleidstoetsen ruimtelijke kwaliteitstoets
Het toenmalige college van Bennebroek heeft een bouwvergunning verleend voor de bouw van 6 woningen op deze locatie. Deze bouwvergunning is nog steeds van kracht. Aan de uitkomst van de beleidstoets en de ruimtelijke kwaliteitstoets kan daarom geen betekenis worden toegekend.
In het convenant is echter afgesproken dat de woningen niet gebouwd worden zolang de Albert Heijn nog aan de Schoollaan is gevestigd. De bouw van woningen is niet mogelijk, omdat de klanten van de Albert Heijn dan niet meer bij de winkel kunnen parkeren. Dit knelpunt wordt pas opgelost als de Albert Heijn op deze locatie zou vertrekken.
Conclusie
Er is een bouwvergunning voor de bouw van 6 woningen, maar deze kan niet worden uitgevoerd omdat privaatrechterlijk is afgesproken dat de woningen pas mogen worden gebouwd als de Albert Heijn niet meer aanwezig is op deze locatie. De bouw van woningen is in de huidige situatie ongewenst, omdat de parkeerplaats zou verdwijnen. Dit leidt tot parkeerproblematiek in de buurt. Dit bezwaar vervalt op het moment dat er geen winkels meer aanwezig zijn op deze locatie. Daarom krijgt het perceel een Verkeersbestemming met de aanduiding parkeerterrein en een wijzigingsbevoegd om de Verkeersbestemming te wijzigen naar Wonen als de detailhandelsfunctie van de panden van Albert Heijn en Dio komt te vervallen.
In de wijzigingsbevoegdheid wordt bepaald dat er maximaal 6 woningen zijn toegestaan, dat de footprint maximaal 330 m2 bedraagt en dat de goot- en bouwhoogte maximaal 6 resp. 11 meter bedragen. Tevens wordt bepaald dat parkeren op eigen terrein moet worden opgelost. De invulling is verder vrij; er zal geen verplichting gelden om garageboxen te bouwen.
Bouwrecht Bennebroek 2006
Tussen de woningen aan de Meerweg 75A en 78 kan een rij aaneengeschakelde woningen worden gebouwd op de percelen Meerweg 76A en 77 (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummer 4255). Het bouwvlak is 25 bij 8 meter, de goot- en nokhoogte bedraagt 6 resp. 9 meter. Het aantal woningen is in het bestemmingsplan gelimiteerd op 6 woningen.
Beleidstoets
Het perceel ligt in de dorpenzone. Op grond van de structuurvisie is verdichting op deze locatie mogelijk. De Bloemendaalse nieuwbouwbehoefte voor de periode 2016-2020 is geraamd op 300 woningen. De geraamde woningbouwproductie bedraagt voor deze periode 250 woningen. De bouw van enkele woningen leidt niet tot overschrijding van de bouwproductie die op grond van het RAP mag worden gerealiseerd.
Ruimtelijke kwaliteitstoets
In de 17e eeuw is het oostelijk deel van de Bennebroekervaart (tot de Binnenweg) gegraven. Langs de vaart liep een jaagpad, waarover de zanders hun schuiten trokken. Via deze oost-westverbinding die uitmondde in het Haarlemmermeer werd zand afkomstig van afgegraven duinen per schip afgevoerd naar Amsterdam. De vaart diende eveneens tot vervoer van goederen en personen via het Haarlemmermeer naar steden in de omgeving.
Het jaagpad aan de zuidzijde van de vaart ontwikkelde zich tot de Meerweg. De 17e eeuwse Meerweg was niet meer dan een smal zanderig jaagpad richting Haarlemmermeer met zicht op een uitgestrekt open veengebied met een molen aan de zuidzijde. De draaibrug over de ringvaart dateert van 1871. Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw ontstaat er langs de Meerweg bebouwing. Hoewel de Meerweg als geheel een hoge historisch-geografische waarde heeft, zijn op deze locatie geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd moeten worden.
Op de achtererven van de woningen aan de Meerweg 74, 75, 75A, 78 staan bedrijfspanden. De bedrijfspanden op nummer 76A en 77 liggen in de rooilijn van deze bedrijfspanden. Ze zijn op het achtererf gesitueerd, waardoor op deze locatie een gat in de rooilijn aanwezig is. Door hier woningen te bouwen wordt het bebouwingritme van de Meerweg doorgezet. De bouw van woningen zorgt bovendien voor een hoogwaardigere uitstraling, omdat het zicht vanaf de weg op de bedrijfspanden wordt weggenomen.
De oorspronkelijke lintbebouwing aan de Meerweg wordt gekenmerkt door woningen van één laag met een kap. De goot- en bouwhoogtes variëren van 3/7 m tot 3/9 m. De nieuwe woningen sluiten aan op de bestaande rooilijn en bebouwingsmassa aan de Meerweg. Vanwege de ligging aan de Bennebroekervaart, waar enkel aan deze zijde van de straat bebouwing is gerealiseerd, heeft een iets hogere bouwmassa tot 9m de voorkeur zodat het contrast met de omgeving benadrukt wordt. Qua typologie gaat de voorkeur uit naar 2-onder-1 kap (vier woningen) of 3-onder-1 kap (zes woningen) woningen.
Het parkeren kan zoals bij de naastgelegen woningen op het perceel voor of naast de woning gerealiseerd worden. Op het perceel staan geen bomen.
Conclusie
De bouw van woningen op deze locatie is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Het bouwrecht wordt daarom gehandhaafd. De footprint en bouwhoogte blijven ongewijzigd, maar de goothoogte wordt teruggebracht naar 3 meter en het aantal woningen wordt gelimiteerd tot zes 3-onder-1 kap of vier 2-onder-1 kap woningen.
Raakterrein Hartenkampgroep
Het Raakterrein van de Hartenkampgroep aan de De Ruyterlaan 125 (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummer 4255) heeft een maatschappelijke bestemming. Op het perceel en de omliggende groenstrook ligt een wijzigingsbevoegdheid om de bouw van een zorgcentrum met dagbehandeling en zorgwoningen en de bouw van 15 grondgebonden woningen mogelijk te maken. Het zorgcentrum mag maximaal 10 meter hoog worden, de grondgebonden woningen mogen maximaal 9 meter hoog worden. Ten tijde van het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid was er nog geen sprake van toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toetsing zal plaatsvinden zodra de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid concretere vormen aanneemt.
Nieuwbouwvleugel Sint Lucia Klooster
Ten oosten van het Sint Luciaklooster is op een stuk grond naast de moestuin (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummer 5028) de bouw van een appartementencomplex mogelijk. De goot- en bouwhoogte bedraagt 15 respectievelijk 18 meter en er geldt een functieaanduiding om een ondergrondse parkeergarage mogelijk te maken. Het aantal woningen is niet gelimiteerd. Er is in 2008 een bouwvergunning verleend om op deze locatie 22 nieuwbouw appartementen te bouwen.
Voormalige gemeentewerf Bennebroek
Het terrein van de voormalige gemeentewerf aan de Wilhelminalaan 2A (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummers 3807 en 4901) heeft een bedrijfsbestemming. De activiteiten van de vroegere werf zijn verplaatst naar de gemeentewerf aan de Brouwerskolkweg in Overveen. De brandweer is nog wel aanwezig, maar is bereid om mee te denken over een verhuizing binnen de termijn van het nieuwe bestemmingsplan (2016-2026).
Op het perceel ligt een wijzigingsbevoegdheid om de bouw van woningen mogelijk te maken als de brandweer is verhuisd naar een andere locatie. De goot en bouwhoogte bedraagt 6 resp. 9 meter. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Er kunnen maximaal 7 grondgebonden woningen worden gebouwd.
Driekapper Wilhelminalaan
Pre Wonen is eigenaar van de woningen aan de Wilhelminalaan 10 t/m 20. Op dit kavel (kadastraal bekend Bennebroek, sectie A, nummer 4977) is naast nummer 10 een bouwvlak van 15 bij 10 meter bestemd voor aaneengesloten woningen met een goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 9 meter. Er kunnen maximaal 3 grondgebonden woningen worden gebouwd.
Toets Regionaal Actieprogramma Wonen
De voorlopige nieuwbouwbehoefte voor de periode 2016-2020 is voor de gemeente Bloemendaal geraamd op 300 woningen. De Bloemendaalse plancapaciteit voor de periode 2016-2020 bedraagt ruim 350 woningen. De geraamde woningbouwproductie ligt echter 30% lager in verband met planuitval als gevolg van woningbouwplannen die worden uitgesteld of afgeblazen. Daarmee komt de geraamde woningbouwproductie voor 2016-2020 op circa 250 woningen uit.
De woningen op het Raakterrein en langs de Wilhelminalaan (locatie Pre wonen en voormalige gemeentewerf) zijn al meegerekend in de plancapaciteit voor het RAP 2016-2020. De nieuwbouwvleugel bij het Sint Luciaklooster is niet meegerekend, omdat het onzeker is of de initiatiefnemers dit plan nog gaan uitvoeren (dit wordt toegelicht in het hoofdstuk premature ontwikkelingen). De bouw van 22 woningen leidt tot een totale plancapaciteit van circa 375 woningen. Met een correctie van 30% planuitval komt de geraamde productie in dat geval op 265. Dat is minder dan de geraamde nieuwbouwbehoefte.
Conclusie
De ongebruikte bouwrechten ter plaatse van het Raakterrein, Sint Luciaklooster, de voormalige gemeentewerf en langs de Wilhelminalaan worden opgenomen in het bestemmingsplan Bennebroek 2016. Wel wordt het aantal woningen ter plaatse van de nieuwbouwvleugel Sint Luciaklooster, de voormalige gemeentewerf en langs de Wilhelminalaan in het bestemmingsplan gelimiteerd op 22, resp. 7 en 3 woningen.
Initiatieven in uitvoering/ gerealiseerd
De onderstaande initiatieven in de Oude Kern zijn reeds in uitvoering/ opgeleverd:
Deze adressen worden in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunningen bestemd.
Een tweetal ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
Principebesluit: 15 september 2015
Beschrijving initiatief
Op 1 december 2014 heeft de eigenaar van het perceel Harp 15 een principeverzoek ingediend voor de bouw van een nieuwe woning op het oostelijk deel van het perceel. Het perceel bestaat uit twee kadastrale percelen en is circa twee maal zo groot als de overige woonpercelen aan de Harp.
De initiatiefnemer heeft drie bebouwingsvarianten voor het perceel opgesteld. Alle varianten gaan uit van de bouw van een woning met een footprint van circa 150 m² en een bouwhoogte van circa 3,50 meter. De situering van de woning op het perceel varieert per variant. Aan de zijde van de Harp komt een toegang tot het perceel voor voetgangers. Aan de zijde van het Luciapad komt een inrit voor de auto. Deze wijze van ontsluiten komt overeen met de overige percelen op dit deel van de Harp. De bebouwingsvarianten zijn opgenomen in het bijlagenboek (bijlage 6).
Ruimtelijke onderbouwing
Een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsprincipes die zijn vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Nota ruimtelijke beoordeling 2010. De inhoudelijke beoordeling van een planinitiatief bestaat uit drie stappen:
Structuurvisie
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting binnen de gemeente aan. Bloemendaal staat bekend om zijn hoge ruimtelijke kwaliteit. De wens is om die ruimtelijke kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken. Om die reden is het uitgangspunt dat bij alle ontwikkelingen en veranderingen kritisch gekeken zal moeten worden of er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
In de gemeente zijn door historische ontwikkelingen drie zones met specifieke ruimtelijke kenmerken ontstaan: de kust- en duinzone, de landgoederenzone en de dorpenzone. Voor elke zone is aangegeven welke kwaliteiten behouden dienen te blijven en welke ontwikkelingen gewenst zijn. Tevens zijn uitgangspunten geformuleerd die de karakteristieken verder vorm moeten geven.
Het plan is gelegen in de dorpenzone. Binnen deze zone kunnen ruimtelijke ontwikkelingen opgevangen worden als dit gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het realiseren van een woning op deze locatie is mogelijk op grond van de structuurvisie, mits een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt kan worden.
Woonvisie
Door een vrijstaand bouwvlak te bestemmen, leent het kavel zich goed voor de bouw van een woning in particulier opdrachtgeverschap. Het bevorderen van de bouw van woningen in particulier opdrachtgeverschap is een van de kerndoelen uit de woonvisie.
Conclusie beleidsregel 1:
Het voorgestelde plan is in overeenstemming met het ruimtelijk beleid van Bloemendaal.
In beleidsregel 2 van de nota ruimtelijke beoordeling is bepaald dat de gemeente alleen meewerkt aan een planologische procedure indien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aantoonbaar wordt verbeterd. Omdat er sprake is van omzetting van groen naar rood is aan de hand van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde beoordeeld of er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsimpuls.
Daarna is beoordeeld hoe het plan moet worden ingepast. Daarbij is gekeken naar:
Gebruikswaarde
Het betreffende perceel kan goed worden toegevoegd aan het dorp Bennebroek als woonperceel. De lijn van bestaande woningen wordt hiermee doorgezet. Er is voldoende ruimte voor het realiseren van een woning in relatie tot het gebruik van de buitenruimte rond de toekomstige woning en de aangelegen bestaande woning. De gebruikswaarde van het perceel kan stijgen door een woonbestemming met bouwvlak toe te kennen. Binnen de structuurvisie bestaat de mogelijkheid om ruimtelijke ontwikkelingen op te vangen op binnen de bestaande dorpen. Het perceel biedt hiertoe een, weliswaar bescheiden, kans.
Belevingswaarde
Voor de belevingswaarde is met name de toekomstige uitstraling van belang. Alle voorgestelde modellen gaan uit van voortzetting van de bestaande bebouwingsstructuur en ook de voorgestelde bouwhoogte sluit aan bij de bestaande structuur. Hierdoor is sprake van een bescheiden plan met weinig invloed op de bestaande belevingswaarde. Er dient te worden opgemerkt dat op de locatie geen sprake is van een doorgaande weg, waardoor het aspect belevingswaarde minder belangrijk is dan bijvoorbeeld langs een doorgaande weg of plein. De bescheiden opzet van het plan past echter in de huidige beleving van het gebied.
Toekomstwaarde
Het is duidelijk dat de toekomstwaarde van het perceel toeneemt met het bouwen van een woning. Er ontstaat een kans om een woning te realiseren die duurzamer is dan de reeds bestaande naastgelegen woningen. Hierdoor komt de nieuwe woning in verschijningsvorm wellicht in grote lijnen overeen met de bestaande woningen, maar is deze wel duurzamer op het gebied van bijvoorbeeld isolatie en het daarmee gekoppelde energieverbruik. Ook neemt de functionele waarde van het perceel in de toekomst toe wanneer een woning wordt gerealiseerd. Gezien de plek in het bestaande dorp ligt het voor de hand om een woonfunctie toe te kennen aan het perceel, mits geen afbreuk wordt gedaan aan overige ruimtelijke waarden.
Stedenbouwkundige inpassing
Door het realiseren van een woning wordt in feite het ritme van woningen op de percelen in deze straat afgerond. De nieuwe woning is in dat geval de laatste in de rij van percelen. De beoogde massa sluit aan op de omliggende woningen. De typologie van bungalowwoningen wordt voortgezet met een bijbehorende nok van 3,5 meter. Vergeleken met de omliggende woningen is het bouwvlak relatief bescheiden, maar is nog steeds een bruto vloeroppervlak mogelijk van 150 m². Deze maat past bij de kavelgrootte die ook iets kleiner is dan de naastgelegen percelen.
Er zijn drie modellen uitgewerkt. Deze gaan uit van hetzelfde bouwvlak dat op drie verschillende wijzen wordt gepositioneerd op het perceel. Hierbij gaat de voorkeur uit naar model A. Model B en model C sluiten minder goed aan op aangrenzende percelen. Daarnaast speelt de zichtbaarheid vanuit de Kloostertuin een rol. Van belang is met name de monumentale bomenlaan en de bijbehorende zichtlijn. Met de positionering van de woning volgens model A wordt deze lijn niet doorkruist.
Bomen en landschap
De bomen achter op het terrein zijn geen waardevolle bomen die bescherming behoeven, maar voor het kappen is wel een omgevingsvergunning vereist. Een kapvergunning voor één van de bomen is bespreekbaar. Het is wenselijk dat de eigenaar de bomen laat inmeten ten behoeve van het bepalen van de exacte ligging van het bouwvlak en de inrit bij de aanvraag omgevingsvergunning. Het is wenselijk de inrit zo dicht mogelijk tegen het bestaande woonperceel Harp 15 aan te leggen.
Daarnaast is het wenselijk om een groenbuffer te handhaven tussen de woning en de naastgelegen begraafplaats. Door een smalle strook tussen de woning en begraafplaats als Natuur-2 te bestemmen, wordt voorkomen dat er direct op de perceelgrens (al dan niet vergunningsvrije) bijgebouwen worden gebouwd.
Verkeer en parkeren
Er zijn geen verkeerstechnische bezwaren tegen het realiseren van een inrit aan het Luciapad. Het rijtje woningen aan de Harp wordt ontsloten door inritten aan de kant van het Luciapad. De beoogde woning zou de laatste in het rijtje worden, het toevoegen van een extra inrit in het bestaande patroon van inritten is niet bezwaarlijk.
Het Luciapad wordt ten oosten van het beoogde perceel iets smaller, waardoor het aanbeveling verdient dat de uitrit wordt gemaakt aan de noord-west kant van het perceel (tegen de grens met nr. 15) omdat het Luciapad daar nog op de normale breedte is.
Cultuurhistorie
Het perceel bevindt zich in een cultuurhistorisch waardevolle omgeving. De naastgelegen nonnenbegraafplaats en achtergelegen kloostertuin maken onderdeel uit van het gemeentelijk monument Oude Kern. De bouw van een woning heeft op zichzelf geen negatief effect op de aanwezige cultuurhistorische waarden, mits het ontwerp zich goed verhoudt tot de omgeving. Er is echter geen voorschrift hoe de bebouwing of inrichting van de omliggende terreinen er uit moet zien. Dit is ter beoordeling van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Conclusie beleidsregel 2
Er is sprake van een hoge gebruiks- en toekomstwaarde en de belevingswaarde wordt niet aangetast. Het plan draagt daarom bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Het plan is stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast. Parkeren kan op eigen terrein worden opgelost en de omliggende cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Het plan voldoet daarmee aan beleidsregel 2.
In het kader van de planologische procedure wordt onderzocht welke provinciale verordeningen en wet- en regelgeving op het gebied van milieukwaliteitseisen (milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidshinder, bodemkwaliteit), externe veiligheid, natuur, flora en fauna, waterhuishouding en archeologie van toepassing zijn voor dit plan en of deze regelgeving mogelijk een belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Indien dat het geval is dient door middel van onderzoek te worden aangetoond of de planologische wijziging al dan niet uitvoerbaar is.
Provinciale verordening
Het plan valt binnen het gebied dat door de provincie als bestaande bebouwd gebied is bestemd. De provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie is daarom niet van toepassing.
Bodemkwaliteit
Volgens de bodemkwaliteitskaart Bloemendaal is de ondergrond schoon (vanaf 1 meter onder maaiveld) en kan de bovengrond (tot 1 meter onder het maaiveld) mogelijk licht verontreinigd zijn. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering om een woonbestemming toe te kennen aan het perceel.
Geluidsbelasting
Rond wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen liggen zogenaamde geluidszones. Indien een bouwplan zich binnen zo'n geluidszone bevindt, moet in het kader van de planologisch procedure worden onderzocht of de geluidsbelasting op de gevels van een woning de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
Het perceel Harp 15 ligt buiten de geluidszones van wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen. In de directe omgeving van het perceel liggen alleen 30 km/uur wegen en woonerven. Deze hebben geen geluidszone. Het aspect geluidsbelasting vormt geen belemmering om een woonbestemming toe te kennen aan het perceel.
Luchtkwaliteit
In de gehele gemeente Bloemendaal wordt ruimschoots aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de bouw van een woning niet in betekende mate toe. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming naar Wonen.
Externe veiligheid
In de kern Bennebroek bevinden zich geen inrichtingen, leidingen en transportroutes die een extern veiligheidsrisico met zich meebrengen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming naar Wonen.
Watertoets
De keur van het hoogheemraadschap van Rijnland schrijft voor dat er extra wateroppervlak dient te worden gecreëerd als het verhard oppervlak meer dan 500 m2 toeneemt. De totale footprint van de woning bedraagt maximaal 200 m2 (dit is inclusief bijgebouwen). Er hoeft daarom geen watercompensatie plaats te vinden.
Archeologie
Het perceel is gelegen in een gebied dat een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde kent. In dit gebied is archeologisch onderzoek verplicht voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 én dieper dan 50 cm. De totale footprint van de woning bedraagt maximaal 200 m2 (dit is inclusief bijgebouwen). Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Aardkundige waarden
Het perceel is niet gelegen in een gebied dat is aangewezen als aardkundig monument.
Natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied bevind zich op bijna 2 kilometer van het plan en ligt op ongeveer 450 meter van de dichtsbijzijnde EHS. Het project zal geen effect hebben op natuurdoelstellingen van de genoemde gebieden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Flora en Fauna
In maart 2016 is een ecologische quickscan voor het perceel Harp 15 uitgevoerd. De quickscan is in bijlage 7 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat er op de planlocatie geen strikt beschermde soorten/ groepen zijn aangetroffen. Vogels (algemene tuinsoorten) en vleermuizen (alleen foeragerend) worden op de planlocatie verwacht of zijn niet uit te sluiten. Voor vogels zijn maatregelen van toepassing omdat verstoring en vernietiging van een nest niet is toegestaan. Verstoring of vernietiging kan voorkomen worden door de werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren of anders door de volgende maatregelen te treffen: enkele dagen vooraf aan de start van de werkzaamheden alle nesten in kaart laten brengen/ uit laten sluiten door een ecoloog (ter zake kundige op gebied van vogels). Voor alle overige soorten is de zorgplicht van toepassing.
Conclusie beleidsregel 3:
Zodra de maatregelen in het kader van de beschermde vogels worden opgevolgd zijn negatieve effecten op beschermde- en algemene soorten niet aan de orde. Er is dan geen ontheffing nodig om het project zijn doorgang te laten vinden. Het project is dan niet in strijd met de flora en faunawet. Voor het overige zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen op het gebied van sectorale wet- en regelgeving te verwachten.
Op het perceel wordt een bouwvlak van 10 bij 15 meter bestemd. Dit bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte is 3,5 meter. Er is echter sprake van een niveauverschil tussen de Harp en het Luciapad. Dit betekent dat er aan de zijde van de Harp een bouwlaag mag worden gebouwd en aan de zijde van het Luciapad twee bouwlagen zijn toegestaan. In het bestemmingsplan wordt hiervoor een specifieke bouwaanduiding gebruikt.
Het bouwvlak wordt op 3,5 meter vanaf beide perceelgrenzen gesitueerd. Aan de oostzijde wordt een strook van 2 meter vanaf de perceelgrens bestemd als Natuur - 2. Hierdoor wordt er een groenbuffer tussen de woning en de begraafplaats gecreëerd waar geen (vergunningsvrije) bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd. Tussen het bouwvlak en de Natuur - 2 bestemming ligt 1,5 meter tuinbestemming. Dit is gedaan om te voorkomen dat de aanvrager een aanlegvergunning nodig heeft om een bouwkuip te graven voor de woning.
De westzijde (vanaf halverwege de zijgevel) en achterzijde krijgen de bestemming Wonen buiten bouwvlak. Het perceel ligt in gebiedstype 1 en is 700 m² groot. De inhoud van de woning zal tussen de 400 en 600 m3 bedragen. Er wordt daarom 40 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Principebesluit: 18 februari 2014
Beschrijving initiatief
Op 22 oktober 2013 heeft de eigenaar van de Meerweg 80 een principeverzoek ingediend voor de realisatie van 3 woningen op dit perceel. Op het perceel is een dakdekkersbedrijf gevestigd. De eigenaar heeft de wens om op het perceel drie woningen te ontwikkelen als het dakdekkersbedrijf op deze locatie wordt beëindigd.
De initiatiefnemer heeft drie bebouwingsvarianten voor het perceel opgesteld. Twee varianten gaan uit van de bouw van een tweekapper en één variant gaat uit van de bouw van een driekapper. De bebouwingsvarianten zijn opgenomen in het bijlagenboek (bijlage 8). In het principebesluit is ervoor gekozen om medewerking te verlenen aan de bouw van de variant driekapper. De woningen worden in deze variant ontsloten via de Meerweg. Parkeren vindt echter plaats langs de Jacob van Heemskerklaan.
Ruimtelijke onderbouwing
Een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsprincipes die zijn vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Nota ruimtelijke beoordeling 2010. De inhoudelijke beoordeling van een planinitiatief bestaat uit drie stappen:
Structuurvisie
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting binnen de gemeente aan. Bloemendaal staat bekend om zijn hoge ruimtelijke kwaliteit. De wens is om die ruimtelijke kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken. Om die reden is het uitgangspunt dat bij alle ontwikkelingen en veranderingen kritisch gekeken zal moeten worden of er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
In de gemeente zijn door historische ontwikkelingen drie zones met specifieke ruimtelijke
kenmerken ontstaan: de kust- en duinzone, de landgoederenzone en de dorpenzone. Voor elke zone is aangegeven welke kwaliteiten behouden dienen te blijven en welke ontwikkelingen gewenst zijn. Tevens zijn ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd die de karakteristieken verder vorm moeten geven.
Het perceel is gelegen in de dorpenzone. Voor de dorpenzone is uitgangspunt voor beleid o.a. de mogelijkheid te bieden oude bedrijfslocaties te vervangen door woningen. Daardoor kunnen dit soort locaties een kwaliteitsverbetering tot stand brengen. Nieuwe woningen moeten qua schaal en sfeer aansluiten op de bestaande dorpsbebouwing. Het plan 3 woningen te bouwen sluit aan op de doelstellingen van de Structuurvisie.
Woonvisie
De bouw van drie geschakelde eengezinswoningen vallen hoogstwaarschijnlijk in het middeldure segment. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan één van de kerndoelen uit de woonvisie. De verordening sociale woningbouw schrijft voor dat er één sociale huurwoning moet worden gebouwd. De initiatiefnemer kan deze verplichting afkopen tegen een afkoopsom van € 30.000,-.
Conclusie beleidsregel 1:
Het voorgestelde plan is in overeenstemming met het ruimtelijk beleid van Bloemendaal.
In beleidsregel 2 van de nota ruimtelijke beoordeling is bepaald dat de gemeente alleen meewerkt aan een planologische procedure indien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aantoonbaar wordt verbeterd. Om dit te bepalen, heeft een afweging plaatsgevonden over:
Stedenbouwkundige inpassing
Op oude kaarten is te zien dat vanaf ca. 1950 lintbebouwing is ontstaan langs de Bennebroeker-vaart. Het huidige bedrijfspand staat tussen de rijwoningen en twee-onder-een kapwoningen langs de Meerweg. De aanwezigheid van een solitair bedrijfspand geeft blijk van een organisch gegroeid gebied, dat kenmerkend is voor dit deel van Bennebroek. Een bedrijfsfunctie tussen woonbebouwing is functioneel gezien echter niet ideaal. De beeldkwaliteit van het bedrijfspand, met veel verharding rondom, is bovendien niet zodanig hoog dat het wenselijk is dit te behouden. Een invulling met woningen kan dus een ruimtelijke kwaliteitsimpuls geven aan dit deel van de Meerweg.
Het voorstel gaat uit van 3 rijwoningen met een langskap in de rooilijn van het bestaande bedrijfspand en de woningen ten westen van het perceel. De drie nieuwbouwwoningen kunnen gezien worden als de eerste van de zogenaamde lintbebouwing langs de Meerweg. Daarom wordt in de wijzigingsbevoegdheid bepaald dat voorgevel in de rooilijn van de bestaande woningen aan de westzijde moet liggen. Doordat de woning op de hoek ca. 5 meter verder naar achter staat, wordt de hoek van het rijtje te ontwikkelen woningen goed zichtbaar van de brug over de ringvaart. Hier zal in het ontwerp dan ook extra aandacht aan besteed moeten worden.
Het voorstel gaat uit van een goot- en nokhoogte van ca 3 resp. ca 7 meter. In het voorstel zijn de woningen voorzien van brede doorlopende dakkapellen aan de voorzijde, waardoor feitelijk sprake is van een goothoogte van ca. 5 meter. De meeste woningen aan de Meerweg, tussen de Ringvaart en de Schoollaan, hebben een goothoogte variërend tussen de 5 en 6 meter en een nok van 7 tot 9 meter. De in het bestemmingsplan geprojecteerde woningen ter hoogte van Meerweg nr. 74, hebben een goothoogte van 6 en een nokhoogte van 9 meter. Qua maatvoering is goothoogte van 5 of 6 meter en een nokhoogte van 9 meter passend binnen het totale beeld.
Voor een goede inpassing is het van belang dat er aan weerszijden van de 3-kapper tenminste 2 meter tuin overblijft. Omdat aan de westzijde 3 meter van het perceel nodig is voor het parkeren, wordt in de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid vastgelegd dat het bouwvlak aan deze zijde op minimaal 5 meter van de erfgrens moet worden gesitueerd. Om voldoende afstand te houden naar de woning aan de Jacob van Heemskerklaan 19 dient het bouwvlak op minimaal 10 meter afstand van de zuidelijke perceelgrens te worden gesitueerd. De totale afstand tussen beide bouwvlakken wordt hierdoor tenminste 16 meter.
Bomen en landschap
Voor het plan hoeven geen waardevolle bomen te worden gekapt, het perceel is bijna volledig bebouwd en bestraat. Het verhard oppervlak zal door de realisatie van het plan aanzienlijk afnemen, en er zal meer ruimte zijn voor groen in de voor- en achtertuinen.
Verkeer en parkeren
De Meerweg is een gebiedsontsluitingsweg. Het bedrijfspand wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Meerweg. De Jacob van Heemskerklaan is ter hoogte van het perceel ingericht als fietspad. Ter hoogte van de Jacob van Heemskerklaan 19 staan afsluitpaaltjes. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vanaf de Jacob van Heemskerklaan naar de Meerweg vindt daarom plaats via de De Ruyterlaan.
De bouw van de drie woningen vormt aanleiding om de verkeerskundige situatie ter plaatse opnieuw te bekijken.
In de nieuwe situatie is het logischer en veiliger om het autoverkeer van het perceel te ontsluiten via de Jacob van Heemskerklaan. Daartoe moeten de afsluitpaaltjes worden verwijderd. Er moet echter geen doorgaande verbinding voor autoverkeer komen naar de Meerweg i.v.m. sluipverkeer vanuit het Rottegat e.o.. De (verlengde) Jacob van Heemskerklaan zal dus bij de aansluiting naar de Meerweg doodlopend moeten blijven voor autoverkeer. Er moet wel rekening worden gehouden met een doorgaande fietsverbinding (is er nu ook), mede omdat er een plan ligt voor een nieuwe fietsroute vanuit Hillegom, langs de Ringdijk naar de Meerweg.
De parkeernorm voor nieuwe woningen is twee parkeerplaatsen per woning. Er moeten dus 6 parkeerplaatsen ten behoeve van dit plan gerealiseerd worden. Er zijn een aantal oplossingen onderzocht. Deze worden hieronder toegelicht:
Indien voor de laatste oplossing wordt gekozen moet het laatste stukje van de Jacob van Heemskerklaan toegankelijk worden gemaakt voor autoverkeer. De inrichting van dit wegvak moet bovendien aangepast worden om de nieuwe situatie functioneel en verkeersveilig te maken, met duidelijk onderscheid tussen weg-parkeren-fietspad. Het wegvak moet bovendien beschikbaar zijn als calamiteitenroute.
Cultuurhistorie
Er zijn op het perceel geen cultuurhistorische waarden aanwezig die beschermd moeten worden.
Conclusie beleidsregel 2:
Het voorgestelde plan leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en is daarmee een gewenste ruimtelijke ontwikkeling.
In het kader van de planologische procedure wordt onderzocht welke provinciale verordeningen en wet- en regelgeving op het gebied van milieukwaliteitseisen (milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidshinder, bodemkwaliteit), externe veiligheid, natuur, flora en fauna, waterhuishouding en archeologie van toepassing zijn voor dit plan en of deze regelgeving mogelijk een belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Indien dat het geval is dient door middel van onderzoek te worden aangetoond of de planologische wijziging al dan niet uitvoerbaar is.
Provinciale verordening
Het plan valt binnen het gebied dat door de provincie als bestaande bebouwd gebied is bestemd. De provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie is daarom niet van toepassing.
Bodemkwaliteit
Volgens de bodemkwaliteitskaart Bloemendaal is de ondergrond schoon (vanaf 1 meter onder maaiveld) en kan de bovengrond (tot 1 meter onder het maaiveld) mogelijk licht verontreinigd zijn. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering om een woonbestemming toe te kennen aan het perceel.
Geluidsbelasting
Rond wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen liggen zogenaamde geluidszones. Indien een bouwplan zich binnen zo'n geluidszone bevindt, moet in het kader van de planologisch procedure worden onderzocht of de geluidsbelasting op de gevels van een woning de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
Het perceel bevindt zich buiten de geluidszones van spoorlijnen en bedrijventerreinen, maar binnen de geluidszone van de Meerweg en de Bennebroekerdijk (gemeente Haarlemmermeer). De geluidsbelasting van het verkeer op de Meerweg bedraagt circa 60 dB, inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van het ververkeer op de Bennebroekerdijk bedraagt circa 50 dB op de voorgevelrooilijn van het bestaande pand.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een binnenstedelijke situatie mogelijk tot en met 63 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen.
Omdat het initiatief niet bij rechte, maar via een wijzigingsbevoegdheid wordt bestemd, is er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Aan vaststellen hogere grenswaarde kan nu geen betekenis worden toegekend, omdat de geluidsbelasting op het moment dat de bestemming gewijzigd wordt hoger of lager kan zijn. Daarom moet dat worden gedaan op het moment dat een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan wordt aangevraagd. Op dat moment moet er ook een hogere grenswaarde in het kader van de wet geluidhinder worden vastgesteld.
Luchtkwaliteit
In de gehele gemeente Bloemendaal wordt ruimschoots aan de normen voor de luchtkwaliteit voldaan. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de bouw van drie woningen niet in betekende mate toe. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming naar Wonen.
Externe veiligheid
In de kern Bennebroek bevinden zich geen inrichtingen, leidingen en transportroutes die een extern veiligheidsrisico met zich meebrengen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming naar Wonen.
Watertoets
De keur van het hoogheemraadschap van Rijnland schrijft voor dat er extra wateroppervlak dient te worden gecreëerd als het verhard oppervlak meer dan 500 m2 toeneemt. Het huidige perceel is bijna volledig bebouwd en bestraat. De footprint bedraagt in de huidige situatie circa 300 m2. De totale footprint van de drie woningen bedraagt maximaal 270 m2 (dit is inclusief bijbehorende bouwwerken). De hoeveelheid bestrating zal door de realisatie drie woningen bovendien aanzienlijk afnemen. Er hoeft daarom geen watercompensatie plaats te vinden.
Archeologie
Het perceel is gelegen in een gebied dat een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde kent. In dit gebied is archeologisch onderzoek verplicht voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 én dieper dan 50 cm. De totale footprint van de drie woningen bedraagt maximaal 270 m2 (dit is inclusief bijbehorende bouwwerken). Dit betekent dat er bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Aardkundige waarden
Het perceel is niet gelegen in een gebied dat is aangewezen als aardkundig monument.
Flora en fauna
Het perceel is zo goed als geheel bebouwd en verhard. Met uitzondering van enkele conifeer en een lage haag is er geen groen aanwezig. De aanwezige opstallen zijn niet interessant voor vleermuizen. Het is niet waarschijnlijk dat op dit perceel beschermde flora en fauna aanwezig is. Een ecologisch onderzoek is in het kader van de planologische procedure niet nodig.
Dat neemt niet weg dat de bepalingen uit de Flora en faunawet tijdens de sloop en nieuwbouw ook van toepassing zijn. Indien in de realisatiefase beschermde flora en fauna wordt aangetroffen en deze flora en fauna wordt als gevolg van de bouwactiviteiten verstoord, dan zal er alsnog een ontheffing van de flora en faunawet benodigd zijn.
Natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied bevind zich op ruim 2 kilometer van het plan. Van het plan gaat geen externe werking uit. Het perceel maakt evenmin onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
Conclusie beleidsregel 3:
Er zijn geen onoverkomelijke belemmeringen op het gebied van sectorale wet- en regelgeving te verwachten. De geluidsbelasting op de gevel overschrijdt weliswaar de voorkeurgrenswaarde, maar er kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld, waardoor het plan voldoet aan de wet geluidhinder.
Het perceel heeft nu de bestemming 'Bedrijf'. De huidige eigenaar heeft nog geen concrete bouwplannen en weet ook nog niet wanneer hij het bouwplan wil realiseren. Omdat het niet zeker is dat het woningbouwplan in de komende 10 jaar wordt uitgevoerd, heeft de gemeente ervoor gekozen om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen.
Voor de wijziging van de bestemming gelden de volgende randvoorwaarden
In de wijzigingsbevoegdheid is verder bepaald dat de bestemming alleen mag worden gewijzigd als is aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieu hygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie.
In de aanloop naar het opstellen van het bestemmingsplan Bennebroek 2016 is een aantal plannen aan de gemeente bekend gemaakt die mogelijk in de periode 2016-2026 worden gerealiseerd. Deze plannen zijn echter nog te prematuur om in het bestemmingplan op te nemen. Vandaar dat de huidige/ vergunde bebouwing en het huidige/ vergunde gebruik zijn bestemd. In deze paragraaf worden per planinitiatief de aanleiding en het voorlopige plan beschreven en wordt beschreven hoe het plan zich verhoudt tot het lokale ruimtelijk beleid.
Als er voor deze initiatieven een positief principebesluit wordt genomen, zal het college een partiële herziening van het bestemmingsplan aan de raad voorstellen om medewerking te verlenen aan deze plannen.
De eigenaar van het Garagebedrijf Van der Staaij aan De Reek 31/32 is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. De eigenaar heeft aan de gemeente kenbaar gemaakt dat hij de huidige bedrijfsbebouwing en woning op het perceel wil slopen en vervangen door 3 vrijstaande woningen. Het college staat hier in principe positief tegenover. Omdat de bereikbaarheid van het perceel niet optimaal is en het perceel vrij dicht achter een aantal woningen is gelegen, is een woonfunctie op deze locatie passender dan een bedrijfsfunctie. Het omzetten van bedrijfspercelen die hun functie hebben verloren naar woningen sluit aan bij het beleid uit de structuurvisie.
Architectenbureau Ron Spanjaard heeft begin 2016 namens de eigenaar de wens uitgesproken voor de bouw van drie woningen. Er is echter nog geen principeverzoek ingediend, daarom is dit plan niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Het plangebied van het Sint Luciaklooster bestaat uit drie onderdelen, te weten het voormalige Klooster, de voormalige zusterflat en de nieuwbouwvleugel ter plaatse van het washok. De stichting tot behoud van het Sint Luciaklooster (hierna: de stichting) verbouwt het klooster tot 18 woningen in Collectief particulier opdrachtgeverschap. De woningen worden naar verwachting in de loop van 2016 opgeleverd. Het voormalige zusterhuis is verbouwd tot 30 wooneenheden voor cliënten van de Hartekampgroep. Zij hebben in 2015 hun intrek genomen in het gerenoveerde pand.
De nieuwbouwvleugel is nog niet gerealiseerd. Het perceel is eigendom van de stichting. Er is in 2008 een bouwvergunning voor 22 appartementen afgegeven, deze vergunning is op 20 februari 2015 ingetrokken. De stichting wil afzien van de bouw van het appartementencomplex en wil in plaats daarvan een aantal kavels uitgeven voor vrijstaande woningen ter plaatse van de moestuin en aan de oostzijde van de kloostertuin. De stichting heeft de gemeente hierover op 29 december 2014 per brief geïnformeerd.
De stichting heeft hiervoor echter nog geen principeverzoek ingediend. Omdat de plannen voor het uitgeven van een aantal kavels nog zeer prematuur zijn en dit initiatief nog niet door de gemeente is beoordeeld, heeft de gemeente de bouwrechten voor het appartementencomplex vooralsnog gehandhaafd.
De Linnaeushof wil graag de mogelijkheid hebben om speeltoestellen te plaatsen ter plaatse van de midgetgolfbaan. Het college staat hier in principe positief tegenover, mits de geluidshinder voor omwonenden aan de Verschuer Brantslaan niet onevenredig toeneemt. Omdat het initiatief zich nog in een prematuur stadium bevindt en nog niet is onderzocht welke consequenties dit heeft voor het woongenot van de omwonenden, is deze mogelijkheid niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het initiatief dient via de weg van een principeverzoek of aanvraag omgevingsvergunning te worden beoordeeld.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Tevens is in de Wro de verplichting opgenomen om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, planschadeclaims en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het onderhavige bestemmingsplan is een grotendeels conserverend plan met enkele nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat voor deze nieuwe ontwikkelingen anterieure overeenkomsten worden gesloten waarin ook het kostenverhaal wordt opgenomen.
Op grond van de Wro kan degene die schade lijdt door een oorzaak als genoemd in artikel 6.1 lid 2 Wro (bijvoorbeeld een bepaling van een bestemmingsplan) op grond van artikel 6.1 lid 1 en verder Wro een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade indienen bij burgemeester en wethouders van de gemeente, waarvan de gemeenteraad het desbetreffende planologische besluit heeft vastgesteld.
Burgemeester en wethouders kennen op aanvraag een tegemoetkoming in schade toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Voordat het college toekomt aan het vergoeden van een tegemoetkoming in de schade ex art. 6.1 e.v. Wro, dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan:
Ter voorbereiding op dit bestemmingsplan heeft de gemeente in 2014 een brief gestuurd naar alle inwoners en bedrijven van Bennebroek. In deze brief is het voornemen van het actualiseren van de toenmalig vigerende bestemmingsplannen middels het opstellen van het bestemmingsplan Bennebroek 2016 medegedeeld. Het versturen van deze brief, en daarmee belanghebbenden informeren van het toekomstig juridisch-planologisch kader, kan leiden tot een stuk voorzienbaarheid, waardoor het risico op planschade minder wordt.
Het bestemmingsplan heeft in eerste instantie tot doel de bestaande situatie vast te leggen in een actueel planologisch kader. Voor een groot deel wordt de bestaande situatie vastgelegd en worden bestaande rechten bestendigd. Middels onderhavig bestemmingsplan worden echter ook twee kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De met deze ontwikkelingen samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Gezien de aard en omvang zijn de ontwikkelingen economisch uitvoerbaar. De gemeente heeft een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers van beide ontwikkelingen gesloten, zodat mogelijke schade voortkomend uit het plan voor rekening van initiatiefnemer is.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgezien indien er sprake is van de in de Wro en het Bro genoemde uitzonderingsgevallen.
In het onderliggende plan worden een tweetal rechtstreekse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het kostenverhaal van deze ontwikkelingen is geregeld middels een anterieure overeenkomst. Voor gronden waar een wijzigingsbevoegdheid geldt, is een exploitatieplan of een andere manier van kostenverhaal eventueel pas noodzakelijk ten tijde van het opstellen van het wijzigingsplan.
De Wro biedt naast de verplichting om kostenverhaal te regelen tevens de mogelijkheid om bovenplanse kosten te verevenen. Voorwaarde voor het meenemen van bovenplanse kosten in een exploitatieplan is dat hiervoor een basis is gelegd in de structuurvisie. Bij bovenplanse kosten gaat het om ontwikkelingen met financiële tekorten die mede bekostigd worden uit ontwikkelingen met overschotten op de grondexploitatie.
In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen welke rechtstreeks voortkomen uit de structuurvisie. Bovenplanse verevening is dan ook niet van toepassing.
Voorafgaand aan de inspraakprocedure zijn de inwoners van de gemeente in 2014 door middel van een publicatie geïnformeerd over de actualisering van de bestemmingsplannen. Hierbij zijn de bewoners/eigenaren in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen bieden.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in de periode vanaf 11 maart 2016 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan. In totaal zijn er 43 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in een nota van inspraak en vooroverleg, zie bijlage 9. In deze nota is tevens opgenomen of de inspraakreactie heeft geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.
De gemeente heeft op 23 maart 2016 een inloopavond georganiseerd over het voorontwerpbestemmingsplan. Tijdens deze bijeenkomst konden de bezoekers geïnformeerd worden over de uitgangspunten en de inhoud van het bestemmingsplan. De inloopbijeenkomst is goed bezocht. Een aantal bezoekers heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om ter plekke een inspraakreactie in te dienen.
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Tegelijkertijd met de tervisielegging is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijke vooroverleg naar de overlegpartners en organisaties gestuurd. In totaal zijn 5 vooroverlegreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota van inspraak en vooroverleg, zie bijlage 9.
Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg wordt de bestemmingsplanprocedure voortgezet. De aanpassingen die volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook eventuele ambtshalve aanpassingen zijn doorgevoerd. In de nota van aanpassingen zijn deze aanpassingen opgesomd, zie bijlage 10.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage worden gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. In beginsel betekent dit ook dat de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb). In totaal zijn 23 zienswijzen tegen het bestemmingsplan ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen, zie bijlage 11. De wijzigingen die volgen uit de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen aan het plan zijn opgenomen in een nota van wijzigingen, zie bijlage 12.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking van de regels.
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden:
Preventieve handhaving
Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is vooral afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.