direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordervaart 88 Stompetoren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00125-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer Rijlaarsdam heeft op het adres Noordervaart 88 te Stompetoren een bestaand agrarisch bedrijf. Om een toekomstgericht bedrijf te hebben is er de noodzaak het bedrijf qua veebezetting uit te breiden. Hiervoor zal een nieuwe stal moeten worden gebouwd. Op het huidige agrarisch bouwperceel is hiervoor geen ruimte beschikbaar. De heer Rijlaarsdam heeft bij de gemeente Alkmaar daarom een verzoek in gediend voor het vergroten van zijn agrarisch bouwvlak. Het nieuwe bouwvlak zal qua grootte circa 1,5 hectare worden.

De gemeente Alkmaar heeft op 10 juli 2014 in een reactie op het verzoek aangeven dat zij akkoord is met het vergroten van het bouwvlak middels het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan geeft de onderbouwing en verantwoording voor het vergroten van het betreffend bouwvlak aan de Noordervaart.

1.2 Plangebied

Het betreffende bedrijf ligt aan de Noordervaart 88 in Stompetoren, ten oosten van Alkmaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0001.png"

Figuur 1: ligging plangebied in de omgeving

Het bedrijf ligt in de lintbebouwing van het dorp Stompetoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0002.png"

Figuur 2: ligging plangebied in Stompetoren

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie Noordervaart 88 ligt in het plangebied van twee verschillende bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan 'Dorpskernen 2011'

De huidige agrarische bebouwing van het bedrijf ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2011' (vastgesteld op 26 juni 2012) De gronden hebben hier de bestemming 'Agrarisch' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Het achterste gedeelte van het perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5'. Middels een bouwvlak is aangeduid waar bebouwing mag staan. Binnen dit bouwvlak is geen ruimte voor de bouw van een nieuwe ligboxenstal.

Het bestemmingsplan kent geen binnenplanse regeling voor het vergroten van het bouwvlak. De uitbreiding van het bouwvlak valt verder niet onder de reikwijdte van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0003.png"

Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingplan 'Dorpskernen 2011' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014', vastgesteld 30 september 2014, heeft het perceel waarop de uitbreiding van het bouwvlak is voorzien de bestemming 'Agrarisch met waarde - cultuurhistorie'. Hier is geen bouwvlak van kracht voor het bedrijf.

Grenzend aan de kern Stompetoren (het bestaande bouwvlak in het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2011') is er een strook aangeduid als 'overige zone - hoofdontwikkelingszone' (kleinschalige bedrijvigheid als nevenactiviteit toegestaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0004.png"

Figuur 4: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014' (bron: website gemeente Alkmaar)

Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014' kent een wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van agrarische bouwpercelen tot maximaal 2 hectare (artikel 4.7.6 onder b). Onder andere moet worden aangetoond dat de vergroting noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. En de breedte van het te vergroten bebouwingsvlak mag langs de weg niet groter worden.

Het gaat hier feitelijk om een nieuw bouwvlak in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014', al is het een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf.

1.4 De bij het plan horende stukken

De bij het plan behorende stukken van dit bestemmingsplan 'Noordervaart 88 Stompetoren' zijn vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0361.BP00125-0201 en bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen);
  • verbeelding;
  • regels.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. De juridische planopzet wordt in het vijfde hoofdstuk uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Huidige situatie

Het agrarisch bedrijf bevindt zich in de lintbebouwing van het dorp Stompetoren. Het bedrijf zit hier al vanaf oudsher. Naast gelegen agrarische bedrijven zijn in de loop der jaren gestopt en hebben in de huidige situatie een woonbestemming.

De agrarische bedrijfswoning aan de Noordervaart is gekoppeld aan de stolp die is ingericht als bedrijfsruimte en dient voor de opslag van strooisel en materiaal. Het jongvee is tijdens de stalperiode gehuisvest in een aanbindstal uit 1967, het melkvee wordt gehouden in een ligboxenstal uit 1990. Beide huisvestingen zijn gedateerd wat betreft inrichting, maatvoering van de inrichting en hoeveelheid dierplaatsen.

Gemiddeld zijn er in de bestaande situatie 72 stuks melkvee en 40 stuks jongvee aanwezig, waardoor vooral de ligboxenstal met ligruimte voor 54 dieren zwaar overbezet is. De arbeid wordt op dit moment ingebracht door eigenaar J.A. Rijlaarsdam, waar nodig aangevuld door Rijlaarsdam senior met ongeveer 0,2 v.a.k.

Het bedrijf heeft 30,5 hectare huiskavel in eigendom en heeft 20 hectare grond grenzend aan de huiskavel van een derde in gebruik. Daarnaast is er op enkele honderden meters afstand nog 9 hectare grond in eigendom. De grond is buiten de jaarlijkse verhuur van enkele hectares voor de reizende bollenkraam in gebruik als grasland.

Naast de noodzaak van economische duurzaamheid wordt er aandacht geschonken aan ecologische duurzaamheid. Het bieden van weidegang aan het vee is een basisprincipe, daarnaast wordt warmte terug gewonnen uit de geproduceerde melk en het eigen stroomverbruik ruimschoots afgedekt door de stroomproductie van zonnepanelen.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Vergroten veestapel en bouwvlak

De uitbreidingsplannen van de heer Rijlaarsdam betreffen het opschalen van de veestapel en de bouw van een nieuwe ligboxenstal daarvoor. In eerste instantie zal de jongveeopfok worden uitbesteed. In een tweede fase zal hiervoor een jongveehuisvesting worden gerealiseerd.

Met de bouw van de nieuwe ligboxenstal zal op het bedrijf maximaal 198 melkkoeien worden gehouden. De stal wordt ruim90 meter lang en zal een breedte hebben van circa 25 meter. In de tweede fase komt daar nog huisvesting bij voor 85 stuks jongvee.

De huidige loopstal zal in gebruik worden genomen als machineberging en voeropslag.

De uitbreiding van het bouwvlak wordt voorzien aan de achterzijde van het huidige bouwvlak, met eenzelfde breedte. Het laatste gedeelte zal iets breder zijn aan de westzijde. De eerste meters achter het huidige bouwvlak mag niet worden bebouwd met een veestalling vanwege geureisen (zie paragraaf 4.4).

De stituering van de nieuwe stal, en daarmee de nieuwe begrenzing van het bouwvlak is voortgekomen uit de noodzaak om meer dan voldoende afstand te houden tot de buurwoningen. Daarnaast is rekening gehouden om op termijn tussen de huidige bebouwing en de nieuwe stal nog voldoende ruimte te hebben voor het realiseren van de jongveehuisvesting maar ook voor bijvoorbeeld een sleufsilo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0005.png"

Figuur 5: situering ligboxenstal ten opzichte van de begrenzing van bouwvlak, geurcirkels en zichtlijnen

2.2.2 Grondgebonden en weidegang

De Nederlandse zuivelsector kiest voor een grondgebonden melkveehouderij en behoud van weidegang voor koeien. Voor bedrijven zonder grond is er in de visie van LTO Nederland en de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) geen plaats. De heer Rijlaarsdam onderschrijft deze visie.

Op het bedrijf van de heer Rijlaarsdam wordt bewust gekozen voor grondgebondenheid en behoud van weidegang. In een bestaand samenwerkingsverband (gebruik van 20 hectare) met de eigenaar van 30 hectare aangrenzende grond is deze uitgebreid, waardoor samen met de 30 hectare eigendom rond de bouwlocatie een huiskavel van 60 hectare ontstaat. Dit is royaal voldoende om het vee weidegang te bieden en dit ook als principe te hanteren. Samen met 9 hectare grond op enkele honderden metes afstand en 11 hectare op twee kilometer afstand wordt vrijwel al het ruwvoer dichtbij het bedrijf gewonnen en ook de mest in de nabijheid verantwoord afgezet.

2.2.3 Zichtlijnen en beplanting

Zichtlijnen

Met het verlengen van het bouwvlak ontstaat op deze wijze een smal en diep bouwvlak. Door de keuze van een dergelijke vorm wordt vanuit de openbare weg en de belendende percelen het uitzicht zo min mogelijk verstoord.

Door het bouwvlak met maximaal 160 meter te verlengen blijft deze nog binnen de zichtlijn vanaf de bebouwing aan de Melkweg en de Menningweerweg (zichtlijn 1), en leidt dus niet tot verstoring van het uitzicht. Ook het zicht over het kavelpatroon van de polder blijft ongemoeid: het zicht over de kavelsloot (zichtlijn 2) blijft in stand. Tot slot blijft het uitzicht vanaf de belendende percelen in zuidelijke richting over de polder ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0006.png"

Figuur 6: zichtlijnen

Beplanting

De nieuwe stal wordt landschappelijk ingepast door het aanbrengen van beplanting in noord-zuidrichting. Zowel aan de oost- als aan de westzijde wordt de nieuwe stal landschappelijk ingepast door de aanplant van een haag. De basis van de haag bestaat uit 75 % meidoorn en 25 % veldesdoorn, aangevuld met vulheester als cornun, hazelaar en Amerikaans krentenboompje om een kleurrijk en volledig dicht geheel te krijgen. Daarnaast wordt in de haag aan de oostzijde om de 5 meter een els aangeplant. Deze wordt later uitgedund naar 1 els per 10 meter.

De haag aan de westzijde zal bij een toekomstige bedrijfsuitbreiding verplaatst moeten worden. Omdat elzen moeilijk zijn te verplaatsen is ervoor gekozen om in deze haag geen elzen aan te planten.

Door het aanbrengen van de beplanting in noord-zuidrichting wordt bewerkstelligd dat de woningen langs de Noordervaart nog zicht houden op het achtergelegen poldergebied.

De nieuwe stal wordt vanuit milieuoogpunt op enige afstand van het huidige erf aan de Noordervaart worden gebouwd. Om van het oude en nieuw erf meer een eenheid te maken wordt de beplantingssingel aan de oostzijde zover mogelijk doorgetrokken richting het bestaande erf.

Een schets van de aan te brengen beplanting is onderstaande weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0007.png"

2.2.4 Stedenbouwkundige onderbouwing

Algemeen

Het plangebied ligt in de in 1635 voltooide droogmakerij de Schermer. De droogmakerij kenmerkt zich door een grootschalig open gebied dat is ontstaan door inpoldering van het voormalige Schermeer. De openheid wordt afgewisseld door o.a. bouwwerken ten behoeve van het functioneel gebruik van de polder (molens, boerderijen en schuren). Het landschap bestaat uit een geometrisch poldersysteem van ringdijken, ringvaarten en waterlopen. De bodem van de Schermer bestaat uit getijafzettingsvlakten, oude zeeklei en ontgonnen veenvlakten.

Karakteristiek

Het dorp Stompetoren bestaat uit een dorpshart dat zich evenwijdig ontwikkelt rond het kruispunt Noordervaart / Oterlekerweg en lintbebouwing langs de Noordervaart. Onderhavig perceel ligt in het geconcentreerde bebouwingslint langs de ringvaart, centraal in droogmakerij de Schermer en binnen een basisontginningseenheid. Deze eenheid wordt gevormd door een rechthoekige kavel met een vaste lengte- en breedtemaat, het zogenaamde polderblok. Het perceel heeft een open en vlak landschap met grasland en wordt omringd door water. Bouwblokken aan het lint worden veelal omzoomd door streekeigen beplanting.

De bebouwing aan het lint is gericht op de structuurdragers van de Noordervaart (vaart en weg) met de rug gekeerd naar het open landschap. Op enkele kavels langs de Noordervaart is de bebouwing richting het open landschap gekeerd. Dit komt voor bij de kavels Noordervaart 174 en de bebouwing aan de Melkweg. De visuele openheid van het landschap wordt hierdoor verminderd. De beoogde agrarische bebouwing wordt op eenzelfde manier achter in lengterichting op de kavel gesitueerd. De openheid van het landschap wordt hierdoor minder, maar er blijven een aantal doorzichten behouden. De harde vorm van de kavel dient ter plaatse van de bebouwing omzoomd te worden met windsingels, passend bij het landschap. Uitstraling van licht en geluid richting het open landschap dient geminimaliseerd te zijn.

Vormgeving

Van oudsher komen boerderijen voor in de polder. Het te realiseren agrarische gebouw behoort bij een bestaand agrarisch bouwblok en is duidelijk herkenbaar als stal in het landschap. De (traditionele) vormgeving en het materiaalgebruik zijn terughoudend. Hierdoor is het geen opvallende verschijning en daarmee een passende bebouwingskarakteristiek in het polderlandschap.

Functie

Het vee, dat behoort tot de Schermer, maakt gebruik van de nieuwe stal.

Conclusie

De nieuwe stal is zichtbaar in de polder, maar hoort met zijn verschijningsvorm en gebruik ook bij de Schermer. Doordat het bestaande smalle bouwvlak verlengd wordt, wordt het uitzicht vanaf de openbare weg en de belendende percelen zo min mogelijk verstoord. Hiermee voldoet het plan aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010).

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid, welke een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen met betrekking tot ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.

Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

Met de structuurvisie "Kwaliteit door veelzijdigheid" (vastgesteld 23 mei 2011) wil de provincie Noord-Holland bestaande kwaliteiten verder ontwikkelen. Om het gewenste toekomst beeld te realiseren wordt ingezet op de drie hoofdbelangen: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw.

Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een voorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie, met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied toeneemt.

De provincie Noord-Holland onderscheidt voor de landbouw daarbij twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw. Het betreffend agrarisch bouwperceel ligt in de zone voor gecombineerde landbouw.In deze zone zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In de gebieden waar schaalvergroting niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, wordt meer ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten (verbreding). Vormen van nieuwe economische activiteiten zijn agrarisch natuurbeheer, landschapsbehoud, recreatie, verkoop aan huis, verwerking van producten, zorg, educatie, en energie. In de zone voor gecombineerde landbouw is het agrarisch bouwvlak toegestaan tot 1,5 ha. Indien kan worden voldaan aan de afwijkingsregels in de verordening (uitbreiding noodzakelijk?), kan een bouwvlak van 2 ha mogelijk worden gemaakt.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat.

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de Prv. De Prv is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.

Ingevolgde artikel 2 van de verordening wordt onder verstedelijking verstaan: de ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voorzover de hiervoor genoemde functies het oprichten van bebouwing mogelijk maken. Het bestemmingsplan mag niet voorzien in nieuwe verstedelijking. Agrarische bedrijvigheid valt hier echter niet onder.

Artikel 26 van de verordening bepaalt dat in gebieden voor gecombineerde landbouw een agrarisch bouwperceel omvang heeft van maximaal 1,5 hectare.

De conclusie is dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet onder verdere verstedelijking valt. Het bestaande bouwvlak is circa 0,3 hectare groot. De beoogde uitbreiding van het bouwvlak heeft een omvang van circa 1,2 hectare. Dit betekent dat het gehele nieuwe bouwvlak maximaal 1,5 hectare groot zal zijn.

Artikel 15 van de verordening bepaalt dat voldaan moet worden aan de ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied. Voldaan moet worden aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

  • a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
  • b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  • d. de historische structuurlijnen;
  • e. cultuurhistorische objecten.

In paragraaf 2.2.4 is inzichtelijk gemaakt hoe wordt omgegaan met de ruimtelijke kwaliteit van het plan en is tevens aangetoond dat het plan voldoet aan artikel 15 van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Kamers en Linten 2040'

Op 24 april 2012 heeft de gemeente Alkmaar haar Structuurvisie 'Kamers en Linten 2040' vastgesteld. De centrale doelstelling die daarin is geformuleerd luidt als volgt:

Rekening houdend met de duidelijke verschillen tussen het veenweidegebied en de droogmakerijen is het beleid gericht op behoud en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in Schermer, waarbij de landbouw duurzaam met deze waarden wordt verweven, het gebied in belangrijke mate recreatief medegebruik kan worden en er beperkt mogelijkheden zijn voor woningbouw.

De gemeente wil ook in de toekomst inzetten op een gezond agrarisch productiegebied en de agrarische bedrijvigheid ontplooiingsmogelijkheden bieden om zich te kunnen handhaven. Wat doet de gemeente om de aanwezige agrarische bedrijvigheid in stand te houden en waar mogelijk te stimuleren, zonder de leefomgeving daarmee significant aan te tasten?:

  • Ter behoud van de stolpboerderij zijn kleinschalige niet-agrarische activiteiten, onder voorwaarden, binnen de stolp mogelijk.
  • Geen nieuwvestiging van agrarische bedrijven in Schermer, uitgezonderd van ver-plaatsing om externe redenen (hervestiging).
  • Geen mogelijkheden voor bio-industrie.
  • Uitbreiding van agrarische bouwpercelen is slechts tot 2 ha mogelijk volgens de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De gemeente onderschrijft dit nog steeds.
  • Mogelijkheden bieden voor verbreding van de landbouw.
  • Landbouw is in de droogmakerij een overwegende functie en in het veenweidegebied een ondergeschikte functie aan natuur, landschap en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
4.1.2 Onderzoek en resultaten

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2012) geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor reeds genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin deze worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is een bedrijvenlijst ontwikkeld, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.

Op naastgelegen percelen van het agrarisch bedrijf bevinden zich burgerwoningen. De afstand van het uit te breiden agrarisch bouwvlak en de stallen waar de dieren zich gaan bevinden wordt groter ten opzichte van de huidige situatie. Er is daarmee geen sprake van een verslechtering van de milieuhinder.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, moet uitwijzen dat de bodem niet is vervuild. Het bodemonderzoek is nodig voor de goedkeuring van het bouwplan en het bestemmingsplan. Als er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging dan wordt de aanvraag voor bouwvergunning aangehouden totdat de provincie heeft ingestemd met de wijze van uitvoeren van de bodemsanering of totdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Daarnaast moet bepaald worden of de voorgenomen ontwikkeling invloed heeft op de bodemkwaliteit van het plangebied.

4.2.2 Onderzoek

Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd aan de Noordervaart 88 te Stompetoren in de gemeente Alkmaar. In Bijlage 1 is de rapportage van het onderzoek bij het bestemmingsplan gevoegd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Grenzend aan de noordzijde van de onderzoekslocatie is in een wagenloods een bovengrondse tank in een lekbakconstructie aanwezig. Ter plaatse zijn op de onderzoekslocatie twee diepere boringen gezet. Daarnaast zijn op aangeven van het bevoegd gezag ter plaatse van de nieuwbouwlocatie alle boringen doorgezet tot een halve meter minus het vloerniveau van de toekomstige mestkelder.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond ter plaatse van het zuidelijk terreindeel is licht verontreinigd met kwik en lood. Ter plaatse van het noordelijk terreindeel zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Er zijn geen aanwijzingen van een verontreiniging met minerale olie producten in de nabijheid van de bovengrondse dieseltank geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. Voor de lichte molybdeen verontreiniging heeft Econsultancy geen verklaring.

4.2.3 Resultaten

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging van het grondwater, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder worden daarnaast de zogenoemde geluidsgevoelige objecten beschermd tegen geluidshinder.

Met het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wordt bepaald om het agrarisch bedrijf in de gewenste vorm akoestisch inpasbaar is. Hiervoor wordt de geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving bepaald en getoetst aan de geldende geluidsnormen.

De gemeente Alkmaar heeft nog geen gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld.

4.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.

De geluidsbelasting ten gevolge van alle akoestisch relevante activiteiten voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de normstelling, behalve op de woning aan de Noordervaart 86. Echter ten opzichte van de huidige situatie zal het aantal rijbwegingen in de nieuwe situatie niet toenemen. Ten opzichte van de huidige situatie zullen laad- en losactiviteiten op een grotere afstand van woningen van derden plaats gaan vinden. Het standaard transport van melk en krachtvoer blijft gelijk, eens per drie dagen en eens per drie weken. Afvoer mest en aanvoer mais per vrachtwagen neemt wel toe, maar gebeurt slechts enkele dagen per jaar. Dit zal dus geen probleem zijn onder het Activiteitenbesluit. De geluidsbelasting ten gevolge van vast opgestelde installaties en toestellen voldoen aan de voorschriften.

De nieuwe functies van de bestaande gebouwen zal er als volgt komen uit te zien:

  • Stolp: privé gebruik, opslag e.d.
  • Huidige jongveestal: opslag klein materiaal
  • Huidige melkveestal: machineberging en opslag losgestort strooisel en mengvoer (wordt dagelijks opgeschept met een kleine shovel)

Gezien deze nieuwe functies in vergelijk met de bestaande/huidige functies zal geen sprake zijn van een verslechtering van de hoeveelheid geluidsoverlast.

In de huidige situatie maakt de woning Noordervaart 86 onderdeel uit van het bedrijf. Indien deze situatie veranderd en de woning dient als 'woning van derden' te worden aangemerkt, kan het bedrijf wellicht niet meer voldoen aan de geluidsvoorschriften. Dit is nu niet aan de orde.

4.3.3 Resultaten

De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.4 Geur

4.4.1 Wetgeving

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te worden beantwoord.

  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

De gemeente Alkmaar heeft geen eigen geurverordening. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij vergunningverlening voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkrundvee wordt gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter.

4.4.2 Onderzoek

Het agrarisch bedrijf ligt in de lintbebouwing van Stompetoren. Dit wordt als bebouwde kom beschouwd. Dit betekent dat de afstand vanaf de gevels van de naastgelegen woningen tot de stal(len) waar het vee wordt gehouden minimaal 100 meter moeten bedragen.

In onderstaande afbeelding zijn de geurcirkels van 100 meter vanaf de woningen weergeven. Deze geurcirkels zijn leidend geweest voor de situering van de nieuw te bouwen stal en de uiteindelijke begrenzing van het bouwvlak. De nieuwe ligboxenstal is tevens in de afbeelding weergegeven. De op termijn te bouwen jongveehuisvesting zalvoor de ligboxenstal worden gebouwd, nog buiten de cirkels van 100 meter.

De huidige loopstal zal in gebruik worden genomen als machineberging en voeropslag. Het houden van vee in de bestaande stallen wordt uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0008.png"

Figuur 7: geurcirkels van 100 meter vanaf woningen

4.4.3 Resultaten

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Met de bouw van de ligboxenstal en de op termijn jongveehuisvestiging wordt rekening gehouden met de minimale afstanden en wordt daarmee voldaan aan de geurwetgeving.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wetgeving

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (= artikel 5.16 lid 4 Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)' (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.

4.5.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2011' is met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) inzicht gegeven in de achtergrondconcentraties NO2 en PM10 ter plaatse van de 6 kernen van de gemeente Alkmaar. Gezien de geringe verkeersintensiteit op de wegen in en rond het plangebied, biedt de achtergrondconcentratie voldoende inzicht in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Voor het jaar 2011 bedraagt de achtergrondconcentratie voor NO2 maximaal 20 µg/m³. De achtergrondconcentratie PM10 bedraagt voor datzelfde jaar 24,5 µgm³. Geconcludeerd wordt dat de concentraties ruimschoots beneden de grenswaarden liggen. De Wm staat de uitvoering van het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2011' plan niet in de weg. Dit blijkt ook uit het onderzoek dat in 2011 door de Milieudienst regio Alkmaar is uitgevoerd.

Verder is de verwachting dat door de beoogde uitbreiding er geen toename van de verkeersbewegingen zal zijn. Dit in relatie tot de conlusie dat de concentraties op basis van het bestemmingslan 'Dorpskernen 2011' ruimschoots beneden de grenswaarden liggen zullen er geen overschrijdingen van grenswaarde worden verwacht. En zal de uitbreiding van het agrarisch bedrijf 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5.3 Resultaten

Gelet op het niet toenemen van de verkeersbewegingen zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Wetgeving

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Daarmee is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen en/of transportroutes bevinden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het doel van het Bevb is het formuleren van veiligheidseisen, het borgen van de planologische inpassing van buisleidingen in bestemmingsplannen en het regelen van adequaat toezicht. Het Bevb regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn de ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor belemmeringenstroken.

4.6.2 Onderzoek

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen).

De risicokaart laat het volgende beeld zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0009.png"

Figuur 8: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Nabij het plangebied bevinden zich een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (N243) en ondergrondse buisleidingen.

Provinciale weg N243 (Transportroute gevaarlijke stoffen)

Bij ontwikkelingen nabij routes gevaarlijke stoffen wordt verwezen naar de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS) en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) voor onder meer het plaatsgebonden risico. De N243 wordt hierin niet genoemd. Toetsing heeft plaatsgevonden aan paragraaf 1.2.3.1. De weg beschikt niet over een PR=10-6 risicocontour. Tevens is er geen sprake van een veiligheidsafstand in het kader van het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

In de HART is vastgelegd hoe moet worden bepaald of de risico's van een situatie moeten worden berekend of dat met toetsing aan drempelwaarden kan worden volstaan. In paragraaf 1.2.3.2 is opgenomen hoe die toetsing moet worden uitgevoerd. De conclusie is dat de ontwikkelingen in het plangebied niet leiden tot een hoger groepsrisico dan in de bestaande situatie het geval is. Deze is kleiner dan 0,1 x OW en daarmee niet significant.

Ondergrondse buisleidingen (Transportroute brandbare en verstikkende gassen)

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een buisleidingenstraat. Deze ligt op ongeveer 970 meter van het plangebied. De nieuwe ontwikkeling is getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De buisleidingen beschikken niet over een PR=10-6 risicocontour.

De omvang van het invloedsgebied is vastgesteld in de 'Risico-inventarisatie buisleidingen Gemeente Alkmaar, d.d. 29-10-2010, projectnummer 076-NKL-BL23 V.02, van Prevent Adviesgroep B.V. Hierin is vastgesteld dat het 1% letaliteitsgebied (invloedsgebied) is vastgesteld op 485 meter. De ontwikkelingen in het plangebied liggen buiten deze afstand. De ontwikkelingen in het plangebied dragen dus niet bij aan de hoogte van het groepsrisico van de buisleidingen.

Hoogspanningsleidingen

Ten zuiden van het plangebied loopt een 150 kV-hoogspanningsverbinding. Het gaat om de verbinding Velsen-Oterleek die wordt beheerd door Continuon netbeheer NV. Voor deze leiding geldt dat een zakelijk rechtstrook van 25 m aan weerszijden van de leiding moet worden aangehouden. Deze zakelijk rechtstrook valt niet in het plangebied van dit bestemmingsplan. Binnen de indicatieve afstand van de beide leidingen, die tweemaal 80 m bedraagt, worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt waar kinderen verblijven tot een leeftijd van 14 jaar. Een onderzoek naar de ligging van de specifieke zone is daarom achterwege gelaten, het plan is niet in strijd met het advies van VROM inzake het beleid rond hoogspanningsleidingen

4.6.3 Resultaten

Overeenkomstig de risicokaart van de provincie Noord-Holland ligt het plangebied niet binnen de invloedsfeer van objecten waarvoor een extern veiligheidsrisico geldt, zoals risicovolle inrichtingen en overige hoofdgasleidingen. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving met een toetsingszone. De aanwezige hoogspanningleiding valt buiten het plangebied.

De ruimtelijke ontwikkeling is getoetst aan het landelijk beleid voor Externe Veiligheid. De ontwikkeling in het plangebied voldoet daaraan. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.7 Water

4.7.1 Wetgeving

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aangevraagd (dossiernummer: 20140811-12-9407)

4.7.2 Onderzoek

Middels een mail d.d. 30 september 2014 heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier via de Regioadviseur Noord Kennemerland gereageerd op de digitale watertoets.

De digitale watertoets heeft uitgewezen dat er een dusdanig belang van het hoogheemraadschap betrokken is bij het plan. Het belang waar het om gaat betreft de toename van verharding die boven de grens van 2000 m2 uitkomt.

Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

Er is sprake van een toename van bebouwing en erfverharding in het plangebied van in totaal 3.350 m2 (respectievelijk 2.250 en 1.100 m2). Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met mogelijke wateroverlast tot gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak. In dit geval gaat het om een compensatiepercentage van 11% van de toename aan verharding. Dat wil zeggen dat er in dit geval gezocht moet worden naar circa 368 m2 compenserende waterberging.

De beheerder van het Hoogheemraadschap ter plaatse heeft overleg gevoerd met de initiatiefnemer over deze compensatie. De initiatiefnemer heeft een voorkeur voor twee locaties uitgesproken om de compensatie te realiseren door verbreding van bestaande waterlopen, waarbij ook direct een probleem met ingezakte slootkanten opgelost kan worden. Het heeft de voorkeur van het hoogheemraadschap om zoveel mogelijk compensatie te vinden in het NAP -5,00 meter peilgebied (voorkeur 2 in onderstaande tekening), maar beide voorkeuren zijn goedgekeurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0010.png"

Figuur 9: voorkeurlocaties compenstatie verhardingstoename

Vergunningen

Voor het afvoeren van het hemelwater vanaf de nieuwe bebouwing / verharding en het graven van de compenserende waterberging is een watervergunning van het hoogheemraadschap benodigd.

4.7.3 Resultaten

In overleg tussen het Hoogheemraadschap en de initiatiefnemer is overeenstemming gevonden in de locatie en de hoeveel m2 aan watercompensatie naar aanleiding van de toename aan verharding in het plangebied. Bij de vergunningverlening wordt een voorwaarde gesteld dat de watercompenstatie daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

4.8 Natuurbescherming

4.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten, verwerkt. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

4.8.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000-gebied is Eilandspolder op een afstand van bijna 2 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0011.png"

Figuur 10: ligging planlocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is door de provincie Noord-Holland voor de planlocatie een vergunning afgegeven d.d. 7 augustus 2014 (kenmerk 355035/356473). De vergunning is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Voor de aanvraag van de Natuurbeschermingswetvergunning is een verslechteringstoets opgesteld. Uit deze verslechteringstoets, met bijbehorende AAgro-Stacks berekeningen, blijkt dat voor bovenstaande Natura 2000-gebieden de maximale stikstofdepositietoename 0,43 mol N/ha/jr is (0,06% op het meest kritische KDW van habitattypen H7140B - Veenmosrietland).

De stikstofdepositiebijdragen van het bedrijf Rijlaarsdam is zeer gering (maximaal 0,06%) zo blijkt uit de analyseresultaten in de verslechteringstoets. Jaspers et al. (2010) betogen dat een toename in stikstofdepositie die kleiner is dan 0,5% van de KDW, ecologisch feitelijk niet meer meetbaar is en niet kan worden toegeschreven aan de een indivduele bron. De stikstofdepositiewaarden van deze veehouderij blijven ruim onder de waarde.

De percentages vallen bovendien volledig weg tegen de natuurlijke fluctuatie in de achtergronddepositie van 10% bij gelijkblijvende emissie en zijn zo gering dat het de neerwaartse autonome daling van de stikstofdepositie niet in gevaar brengt.

Ecologische Hoofdstructuur

Binnen een straal van 3 kilometer van de planlocatie bevindt zich onderstaand gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze EHS ligt tevens in het Natura 2000-gebied Eilandspolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0012.png"

Figuur 11: ligging nabij Ecologische Hoofdstructuur (bron: http//www.synbiosys.alterra.nl)

Aangezien de afstand meer dan 250 meter bedraagt zijn hier geen consequenties aan verbonden. De vergroting van het bouwvlak en de bouw van de stal heeft geen effect op de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk.

Voor het verkennen van mogelijk schadelijke effecten van een activiteit kan gebruik gemaakt worden van een effectenindicator (ministerie van Economische Zaken). Deze indicator geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren binnen de gemeente in relatie tot de beoogde agrarische ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00125-0305_0013.png"

Figuur 12: effectenindicator (bron: htttp://www.synbiosys.alterra.nl)

Het gebied wordt beteeld met cultuurgewassen. Vorig teeltjaar is het betreffende perceel in gebruik geweest voor de teelt van tulpenbollen. Dus de grond is volledig geroerd en opnieuw ingezaaid met een mengsel van diploïde en tetraploïde engels raaigrassen. De ontwikkeling op deze gronden behelst de bouw van een nieuwe ligboxenstal. Voor deze bouw zullen geen sloten worden gedempt, bomen worden gekapt en/of bestaande gebouwen worden gesloopt.

4.8.3 Resultaten

Gelet op de voorgenomen activiteit en de afstand tussen het plangebied en de meest nabij gelegen beschermde natuurgebieden, is uitgesloten dat de voorgenomen activiteit een negatief effect op deze natuurgebieden heeft. De afstand van het bedrijf tot de Ecologische Hoofstructuur bedraagt meer dan 250 meter. En met de verkregen Natuurbeschermingswetvergunning blijkt dat er geen significant negatief effect van het bedrijf uitgaat richting de Natura 2000-gebieden.

Ook de flora- en fauna wet vormt voor het uitvoeren van voorgenomen activiteit geen belemmering. Zo worden geen potentiele vindplaatsen en/of habitats van relevante flora en fauna verwijderd door de beoogde ontwikkelingen.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening gehouden te worden met de archeologische (verwachting)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem beschermd wordt in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

4.9.2 Onderzoek

Ten aanzien van archeologische waarden wordt gebruik gemaakt van de Beleidsnota Archeologie van de gemeenten Graft-De Rijp en Schermer uit 2009. Bij deze beleidsnota hoort een kaart waarop de gemeente is verdeeld in zones waarbinnen een hoge of middelhoge tot lage verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. De archeologische zones zijn doorvertaald naar het vigerende bestemmingsplan middels een archeologische dubbelbestemming. In het (ontwerp)bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is voor de vergroting van het bouwvlak geen dubbelbestemming opgenomen. Dit zal dan ook niet in dit bestemmingsplan gedaan worden.

Het bestaande bouwvlak en de bestaande bebouwing vallen in het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2011' in twee verschillende zones. In het bestemmingsplan is het vigerende bouwvlak verdeeld in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 5'. Deze dubbelbestemmingen worden overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Indien binnen deze dubbelbestemmingen c.q. zones gebouwd wordt is eerst een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de gronden waar de vergroting van het bouwvlak plaats vindt en de bouw van de stal(len) is deze restrictie niet van kracht.

4.9.3 Resultaten

Om de archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan te borgen, worden hiervoor dubbelbestemmingen opgenomen in de regels en op de verbeelding. Deze dubbelbestemming hebben betrekking op het al bestaande bouwvlak en niet op de vergroting daarvan. Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor de vergroting van het bouwvlak en de bouw van de stal.

4.10 Duurzaamheidsparagraaf

Voor dit bestemmingsplan is qua regelgeving zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014. In de toelichting van dat plan wordtonder duurzaam het volgende verstaan:

Het agrarisch bedrijf dient een volwaardig agrarisch bedrijf te zijn. Dit vloeit voort uit de gebruiksregels. Dat wil zeggen een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang. of waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat het bedrijf zal uitgroeien tot de vereiste minimale omvang. De volwaardigheid hoeft dus niet meteen bij aanvang aanwezig te zijn, maar dient wel binnen een redelijke termijn te zijn gerealiseerd. Volwaardigheid, of de redelijke verwachting daarvan binnen een redelijke termijn, kan worden aangetoond middels een bedrijfsplan.

Het bedrijf van initiatiefnemer betreft een volwaardig agrarisch bedrijf. Hiertoe is het gemeentelijk formulier 'Bedrijfsgegevens aanvrager' ingevuld en besproken met de Agrarische beoordelingscommissie.

Momenteel is het bedrijf meer dan zelfvoorzienend voor stroom door middel van het gebruik van zonnepanelen. De ambitie is dit na de uitbreiding weer te realiseren, enerzijds door besparende maatregelen, anderzijds door voor de benodigde extra stroom de zonnestroominstallatie uit te breiden. Energiebesparende maatregelen zijn terug koelen van de melk met het drinkwater van de koeien door gebruik van een buizenkoeler, water opwarmen met de warmte van de melk door middel van warmteterugwinning, aanvullende warmwatervoorziening door middel van een zonneboiler, het stroomverbruik van de vacuumpomp reduceren met een frequentieregelaar die de capaciteit aanpast aan het gevraagde vermogen en de toepassing van energiegebruik reducerende verlichting. Het spreekt voor zich dat de inzet op het maximaal bieden van weidegang, waardoor het vee zelf gras haalt en mest weg brengt, een forse besparing op het gebruik van diesel betekent en dus een verdere verbetering van de CO2-footprint.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de (zowel analoge als digitale) verbeeldingen zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht naar de plansystematiek van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2014'.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Voor de basis van de regels is gebruik gemaakt van de planregels van het bestemmingplan 'Landelijk Gebied 2014'.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie

De bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie onderscheidt zich doordat hier slechts grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw. Akkerbouw, tuinbouw of een veehouderij zijn dus onderling uitwisselbare agrarische functies. De plangrens van dit bestemmingsplan is tevens de begrenzing van het bouwvlak.

Op de gronden binnen deze bestemming komen landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor. Deze waarden zijn genoemd in de bestemmingsomschrijving. Hier zal aan worden getoetst bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning en afwijkingen van het bestemmingsplan in voornoemde gevallen).

Artikel 4 Waarde - Archeologie-3, Artikel 5 Waarde - Archeologie-4 en Artikel 6 Waarde - Archeologie-5

De verschillende archeologiezones uit de beleidsnota archeologie monden uit in een eigen archeologiebestemming per zone. Binnen de desbetreffende zone moet worden onderzocht of er archeologische waarden aanwezig zijn en of die kunnen worden geschaad indien een ingreep plaatsvindt die de vrijstellingsdiepte en de vrijstellingsoppervlakte overschrijdt. De oppervlakte en de diepte zijn cumulatieve voorwaarden, dat wil zeggen: als de ingreep kleiner is dan de vrijstellingsdiepte of oppervlakte, dan kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

De verplichting geldt niet bij normaal gebruik, beheer en onderhoud.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Inspraak en overleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is overlegd met de volgende overlegpartners:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord.

De uitkomsten van het genoemde vooroverleg zijn verwerkt in het bestemmingsplan en heeft geleid tot de volgende aanpassingen in het definitieve ontwerpbestemmingsplan:

  • toevoegen Natuurbeschermingswetvergunning als bijlage;
  • aanvulling geluidsparagraaf ten aanzien van het toekomstig gebruik van de bestaande bebouwing;
  • toevoegen duurzaamheidsparagraaf.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Noordervaart 88 Stompetoren' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn had iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

6.2 Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan zal heeft vanaf donderdag 7 mei 2015 tot en met woensdag 17 juni 2015 op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Binnen deze periode is één zienswijzen tegen het plan kenbaar gemaakt. Deze zienswijze is ingediend door de provincie Noord-Holland.

De provincie geeft in de zienswijze aan dat zij niet de gelegenheid heeft gehad om in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening op het plan te reageren. Het plan is ambtelijk wél besproken. Hierin is aangegeven dat de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 van de verordening) van toepassing is op uitbreiding van agrarische bouwpercelen. Verzocht wordt om inzichtelijk te maken hoe wordt omgegaan met de ruimtelijke kwaliteit van het plan en tevens dient aangetoond te worden dat het plan voldoet aan artikel 15 van de verordening.

Naar aanleiding van de zienswijze van de provincie Noord-Holland is in paragraaf 3.2.2 opgenomen dat het plan getoetst moet worden aan de ruimtelijke kwaliteitseisen van de provincie. De daadwerkelijke toetsing is opgenomen in paragraaf 2.2.4.

Om te komen tot meer eenheid tussen het oude en het nieuwe erf stelt de provincie voor om de beplantingssingel aan de oostzijde zover mogelijk door te trekken richting het bestaande erf aan de Noordervaart.

Initiatiefnemer heeft hierover overleg gehad met de gemeente. Paragraaf 2.2.3 is aangevuld met het onderwerp 'beplanting'. Beschreven is hoe de nieuwe stal landschappelijk wordt ingepast en dat de beplantingssingel aan de oostzijde zover mogelijk wordt doorgetrokken tot aan het bestaande erf aan de Noordervaart. Door middel van een schets wordt inzichtelijk gemaakt waar de beplanting wordt gerealiseerd.

De beplanting moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Om dit mogelijk te maken wordt het bouwvlak aan de oostzijde vergoot in de richting van de watergang.

6.3 Ambtelijke wijzigingen

In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan was in een aantal figuren het bouwvlak niet juist weergegeven. Dit betreffen de figuren 5, 6 , 7 en 9. Deze figuren zijn in het vastgestelde bestemmingsplan aangepast, waardoor de contouren van het bouwvlak overeenstemmen met de bijbehorende verbeelding van het bestemmingsplan.

Een de zuidkant is het bouwvlak op 6 meter uit de achtergevel van de stal gelegd. Voor het aanleggen van erfverharding bleek deze ruimte onvoldoende te zijn. Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is de grens van het bouwvlak 4 meter in zuidelijke richting opgeschoven.

In paragraaf 3.2.2. van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan stond per abuis dat het huidige bouwvlak van circa 0,3 ha wordt vergroot met 0,6 ha tot circa 0,9 ha. Dit is niet correct. Inclusief de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de aanplant van de bomensingel aan de oostzijde en de uitbreiding voor het aanleggen van erfverharding aan de zuidzijde wordt het bouwvlak met 1,2 ha vergroot tot circa 1,5 ha. Ook deze wijziging is in de toelichting van het vast te stellen bestemmingsplan doorgevoerd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief. De kosten van de realisatie van de beoogde ontwikkeling, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen.