Plan: | Blok B1 Weverstede |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPWBI2021HER001-VA02 |
Door de sluiting van de winkels in Cityplaza Plus enige jaren terug, de verhuizing van theater de Kom naar het Stadsplein en de recente sluiting van de bioscoop, verliest het gebied steeds meer functies en is de verbinding met het westelijke deel van City steeds meer onder druk komen te staan.
De modernisering van het trammaterieel en de aansluiting op de Uithoflijn maken het noodzakelijk dat de huidige tramperrons worden verlaagd en verlengd. Daarnaast is het huidige busstation aan de noordzijde van het tramspoor gedateerd en niet toereikend voor het verwachte toekomstige gebruik.
In studies voor het OV-knooppunt wordt uitgegaan van een verschuiving van het tramspoor en het verplaatsen van het busstation naar de zuidzijde van het tramspoor.
De combinatie van een vernieuwd tram- en het busstation in een OV-knooppunt draagt bij aan een versterking van het openbaar vervoer in Nieuwegein.
Het realiseren van het nieuwe stationsplein maakt sloop van enkele bestaande bebouwing noodzakelijk. Dit gaf tegelijkertijd aanleiding om de herontwikkeling van het gebied breder te trekken en is deelgebied Blok B1 ontstaan.
Blok B1 ligt enerzijds aan het OV knooppunt, anderzijds aan de Stadsas (Zuidstedeweg) en entree van City West vanaf deze zijde.
De ontwikkelaars Bridges en Fresch hebben de opgave in handen genomen om tot een gezamenlijke resultaat te komen voor het Blok B1. Het gaat hier om twee locaties die gezien de stedenbouwkundige randvoorwaarden nauw met elkaar zijn verbonden.
In het vigerende bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.
Het plangebied bevindt zich in het westelijke deel van het centrum van Nieuwegein (City West). Het plangebied wordt gekenmerkt door drie kantoorgebouwen die georiënteerd zijn op de Zuidstedeweg, de zuidelijke grens van het plangebied. Achter de kantoorgebouwen langs loopt de weg Weverstede. Verder zijn binnen het plangebied een Aziatisch restaurant en een appartementencomplex gelegen.
Direct langs het appartementencomplex loopt een voetgangerspassage richting het winkelcentrum van Nieuwegein. Deze passage vormt ook gelijk de noordwestelijke grens van het plangebied.
Langs de noordoostelijke grens van het plangebied liggen de rails en een halte van de tram die Nieuwegein met IJsselstein en Utrecht verbindt.
Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied
Figuur 1.2 Aanzicht huidige situatie plangebied vanaf Zuidstedeweg (Bron: Google Maps)
De gemeente heeft in 2017 het Koersdocument City vastgesteld. In dit document spreekt de gemeente haar ambities uit voor - onder andere - het gebied City West, waar het plangebied deel van uitmaakt. De gemeente is hier voornemens de bestaande OV-voorzieningen te optimaliseren. Hierbij zijn met name het verleggen van de tramrails, het realiseren van nieuwe verlaagde tramperrons en de realisatie van een nieuw busstation leidend. Ook ambieert de gemeente het centrum hier rondom te voorzien van een wenselijke kwaliteitsimpuls. Blok B1 is bij uitstek een locatie die kan getransformeerd worden naar een hoogwaardige invulling.
Om de kwaliteitsimpuls voor Blok B1 te waarborgen heeft de gemeente in 2018 een ontwikkelkader vastgesteld. Met dit ontwikkelkader is vastgelegd hoe van Blok B1 het visitekaartje van City West gemaakt kan worden.
Inpassing
De uitwerking van blok B1 vraagt om een alzijdig georiënteerd gebouw dat communiceert met zijn omgeving en daar direct op reageert. De ligging van het blok aan het busstation, aan de tramhalte als het gezicht van dit deel van de binnenstad van Nieuwegein, de Zuidstedeweg en aan de auto-entree van het woongebied dient in de architectuur tot uitdrukking te komen. Ook het inpassen van de aanlanding van de loopbrug over de Zuidstedeweg en de inpassing van de voorzieningen ten behoeve van en ontsluiting van het blok zijn onderdeel van de opgave.
Figuur 1.3 Beoogde bouwblokken
Figuur 1.4 Impressie aanzicht zuidoostzijde toekomstige situatie (plandeel Fresch)
Figuur 1.5 Impressie aanzicht noordzijde toekomstige situatie (plandeel Bridges)
Programma
Voor de ontwikkeling van de bouwblokken zijn in Ontwikkelkader Blok B1 een aantal randvoorwaarden opgesteld. De bouwblokken dienen bij te dragen aan het creëren van een binnenstedelijk woonmilieu. Ook is het uitgangspunt om met invulling van de plinten van de bouwblokken bij te dragen aan de kwaliteit van het gebied. Voor de plinten van de bouwblokken is het volgende programma opgesteld:
De beoogde ontwikkeling heeft het volgende programma:
Groen
De huidige situatie van het plangebied kenmerkt zich door het stenige karakter. De herontwikkeling van de locatie biedt bij uitstek de kans om dit gebied kwalitatief hoogwaardig te vergroenen. Voor de beoogde ontwikkeling is dan uit een uitwerkingsplan gemaakt voor het te realiseren groen binnen het plangebied. Deze uitwerking is opgenomen in bijlage 1. Het uitwerkingsplan bevat de volgende uitgangspunten:
Figuur 1.6 Mogelijke groene uitwerking
In het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1' geldt een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het plangebied. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in artikel 13.2. Binnen het wijzigingsgebied gelden de bestemmingen Centrum-2, Kantoor en Verkeer-Verblijfsgebied.
Figuur 1.7 Verbeelding bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid' de bestemmingen geheel te wijzigen ten behoeve van het toestaan van (een combinatie van):
Ten dienste van en in verband met de functies genoemd onder a tot en met g zijn toegelaten:
Toetsing
De juridische regeling van dit bestemmingsplan past binnen de bovenstaande functies en maatvoeringen, met dien verstande dat gebruik is gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden zoals benoemd in lid 12.1 behorende bij de regels van het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1'. Deze afwijking is toegestaan indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Dit wordt getoetst in lid g van de volgende paragraaf.
De in lid 1.4.1 genoemde wijzigingen kunnen slechts worden verleend, met dien verstande dat:
Toetsing
Binnen het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1' is de volgende wijzigingsregel opgenomen (lid 12.1.1 onder a):
'de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze regeling ook van toepassing is op de maten, afmetingen, percentages en aantallen genoemd in de artikelen 13.2 en 13.3.'
Deze regel wordt in dit wijzigingsplan toegepast. Voor deze regel geldt de voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan door deze wijziging. Hieraan wordt getoetst onder lid g van de vorige paragraaf. Onderstaand wordt verder onderbouwd waarvoor deze 10% regeling is toegepast.
De breedte/ grootte van het bouwvlak
In het ontwikkelkader is er principieel voor gekozen om de ontwikkeling van B1 te splitsen in een toren en een bouwblok. Daarbij is ook een minimum afstand aangegeven tussen de toren en het bouwblok. In de nadere uitwerking van het ontwerp, waarin bijvoorbeeld ruimte voor een groene landing van de loopbrug is gemaakt en is gekozen voor een duurzamere bovengrondse parkeeroplossing, is gebleken dat meer ruimte in de lengte van het blok wenselijk was. Dit om zowel de parkeeraantallen als de groene landing van de loopbrug mogelijk te maken. De overschrijding van oppervlak cq lengte valt ruim binnen de 10%.
De oppervlakten
Bij het opstellen van het ontwikkelkader zijn oppervlakten vastgelegd. De unieke locatie aan het centrum en de openbaar vervoer voorzieningen zorgt er ook voor dat het bijna een maatschappelijke verplichting is om maximaal te verdichten en zoveel mogelijk woonoppervlak te realiseren. De invulling van het ontwerp laat ook zien dat dit kwalitatief mogelijk is, namelijk onder andere door de volgende kwaliteiten:
De totale overschrijding van B1 blijft onder de 10% t.o.v. de 38.000 m2 genoemd in de wijzigingsbevoegdheid en het ontwikkelkader.
De bouwhoogten
Blok A, B en C
In het ontwikkelkader staan de hoogtes voor omschreven op respectievelijk 65, 45 en 35 meter langs de Zuidstedeweg. Dit is binnen de Gemeente met stedenbouw en het Qteam besproken als hoogtes excl. Ruimte voor installaties, PV panelen, liftuitlopen etc. Om hier voldoende ruimte voor op te nemen in de regeling van het wijzigingsplan zijn de hoogtes opgenomen van 65 meter, 47 meter en 38 meter waarbij we rekening houden met het feit dat er geen gebouwprogramma hoger komt dan 65 meter (vastgesteld in de hoogbouwvisie Nieuwegein). De hoogtes voor de gebouwfunctie vallen binnen de kaders van het ontwikkelkader.
Blok D en E
Aan de busstationzijde is er een kleine overschrijding van de laagbouw van blok D. Hier wordt de bouwhoogte van 17 meter met maximaal 5% overschreden t.b.v. een zorgvuldige dakrand oplossing waar installaties en zonnepanelen achter worden verborgen en ruimte wordt gemaakt voor een zichtbare groene dakrand die daarmee aansluit bij de ambities met groen in Nieuwegein City West. Blok E blijft verder ruim binnen de gestelde bouwhoogte van 21 meter. De toren van blok E blijft ook ruim binnen de 42 meter.
Behalve dat moet worden voldaan aan de wijzigingsregels, dient bij een wijzigingsplan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en moet het binnen het vigerende beleid passen. Hierop wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling planologisch gezien mogelijk is.
Hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 4. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5.
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid en de regelgeving beschreven dat relevant is voor de binnenstad van Nieuwegein. De voornaamste beleidskaders worden gesteld door het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente zelf. De omgevingsvergunningaanvragen voor de beoogde ontwikkeling zijn in december 2020 ingediend. Hierom is in deze paragraaf aan het destijds geldende beleidskader getoetst.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, (vastgesteld 11 september 2020) loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, die gekenmerkt wordt door een hoog abstractie en schaalniveau.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.' Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Het geldende bestemmingsplan is Stationsgebied en Blok B1. Hierin heeft het gebied de bestemmingen Verkeer, Centrum en Kantoor.
Figuur 2.1 Geldend bestemmingsplan Stationsgebied en Blok B1
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor maximaal 500 woningen, maatschappelijke voorzieningen, ambachtelijke bedrijvigheid, dienstverlening, detailhandel, horeca en kantoren. Omdat deze functies niet rechtstreeks mogelijk zijn, is in dit geval sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Op deze locatie is met 469 woningen, 750 m2 gemengd programma (maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, ambachtelijke bedrijvigheid, dienstverlening, horeca, kantoren, wachtruimtes en laadvoorzieningen OV) en maximaal 500 m2 Bvo horeca sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen het wijzigingsgebied zijn maatschappelijke voorzieningen, ambachtelijke bedrijvigheid, dienstverlening, horeca, kantoren al mogelijk. Dit zijn daarom op zichzelf beschouwd geen stedelijke ontwikkelingen.
Hierna is de behoefte beschreven voor het programma dat als stedelijke ontwikkeling kan worden gezien.
Beschrijving behoefte
Woningbehoefte
De grote woningbehoefte in Nieuwegein en de regio Utrecht blijkt uit diverse onderzoeken en rapporten die hierna worden behandeld.
Woningmarktmonitor Provincie Utrecht (2019)
In april 2019 heeft er een update van de provinciale woningmarktmonitor plaatsgevonden en zijn de ontwikkelingen op de koop- en de huurmarkt geactualiseerd (Companen, Actualisatie cijfers plancapaciteit, koop- en huurmarkt).
De provincie Utrecht heeft in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) de ambitie opgesteld om in die periode 68.330 woningen te realiseren. Dit komt neer op een gemiddelde bouwproductie van 4.500 woningen per jaar. In de periode 2013 tot en met 2018 zijn er ruim 28.000 woningen gerealiseerd. In de periode 2019-2028 ligt er nog een opgave van 40.255 woningen om de PRS-ambitie te halen. Op basis van de planmonitor is de plancapaciteit per 1-1-2019 geïnventariseerd. Hieruit blijkt dat de totale plancapaciteit in de provincie ruim 79.600 woningen bedraagt. Hierbij is circa 20% bestempeld als harde plancapaciteit en 80% als zachte plancapaciteit. De grote opgave in de komende periode ligt dan ook in het omzetten van zachte plancapaciteit naar harde plancapaciteit. Dat geldt ook voor de regio Utrecht waar Nieuwegein deel van uitmaakt. Hier is onvoldoende harde plancapaciteit (circa 6.000 woningen) om in de woningbehoefte (circa 24.000 woningen) te kunnen voorzien.
Figuur 2.2 PRS-programma, realisatie en restant programma (bron: Actualisatie woningmarktmonitor)
In Nieuwegein was de opgave 2.000 woningen waarvan ongeveer de helft nu is gerealiseerd.
Figuur 2.3 Opgave 2013-2028, realisatie en plancapaciteit
Alle harde en zachte plancapaciteit bij elkaar opgeteld is circa 4.200 woningen. Inmiddels is gebleken dat alle plancapaciteit nodig is om in de actuele behoefte te kunnen voorzien.
Uit het onderzoek van Companen blijkt dat sprake is van een krappe woningmarkt in de regio Utrecht. Er is namelijk sprake van stijgende gemiddelde verkoopprijzen en een dalend aantal transacties. Ook het aanbod aan te koop staande woningen blijft dalen.
De verhouding tussen het aantal verkochte woningen het te koop staande aanbod is een belangrijke indicator om de druk op de koopmarkt te bepalen. Door het aantal woningen dat te koop staat te delen door het (gewogen) aantal transacties ontstaat inzicht in het aantal potentiële woningen waar een koper uit kan kiezen. Het omslagpunt van een verkopersmarkt naar een kopersmarkt ligt volgens marktkenners bij circa 8 woningen. In de regio Utrecht kan per 1 januari 2019 uit ongeveer 4 woningen worden gekozen en in Nieuwegein uit 3,3 woningen.
Actieagenda woningmarkt 2018-2021 (2018)
De ambitie uit de Actie Agenda ligt gelet op de conclusies uit de woningmarktmonitor aanzienlijk hoger. Het rijk, provincie en regio's trekken gezamenlijk op om de woningbouwproductie te versnellen. Marktpartijen en woningbouwcorporaties spannen zich in om de bouwopgave te realiseren. Alle partijen beseffen dat wanneer er geen extra actie wordt ondernomen, de tekorten verder oplopen en de druk nog verder toeneemt. De druk op de woningmarktregio Utrecht is één van de hoogste van Nederland.
Inzet is het realiseren van een woningbouwproductie van 7.000 woningen per jaar de komende drie jaar, met een bij de woningmarktbehoefte passende differentiatie, met name binnenstedelijk en van een goede en duurzame kwaliteit.
Aanvulling woonvisie 2015 (april 2019)
De thema's, Vitale Stad, Betaalbaar Wonen, Wonen en Zorg en Kwaliteit en Duurzaamheid, en de bijbehorende ambities die zijn beschreven in de Woonvisie vormen nog steeds de belangrijkste punten voor het woonbeleid van Nieuwegein. De Woonvisie 2015 blijft dan ook onverminderd van kracht. Er zijn enkele punten die een aanscherping of aanvulling behoeven, gelet op de grote druk op de woningmarkt.
De vraag naar woningen in deze regio is groot. In het locatieonderzoek woningbouw regio Utrecht (rapport Site oktober 2018) is de opgave voor Nieuwegein tot 2040 op basis van de huishoudensontwikkeling en vervanging van sloop bepaald op 5.750 woningen, 5% van de opgave voor de U16. In dit onderzoek is nog geen rekening gehouden met het inlopen van het huidige tekort aan woningen, waarmee de druk op de woningvoorraad dus gelijk blijft. Voor de kortere termijn geeft de woningmarkt-analyse van Companen (januari 2019) tot 2028 een behoefte van 2900 woningen. De woningvraag komt nog steeds met name van starters, stijgers en ouderen.
De woningmarktanalyse van Companen van januari 2019 geeft een beeld van de huidige situatie op de woningmarkt en de kwalitatieve behoefte-ontwikkeling.
In de woningmarktanalyse heeft Companen het potentiële aanbod en de potentiële vraag met elkaar vergeleken. Dit resulteert in het onderstaande saldo vraag en aanbod naar woningtype.
Figuur 2.4 Saldo vraag en aanbod woningtypen Nieuwegein (bron; aanvulling woonvisie)
De potentiële tekorten ontstaan de komende jaren met name in appartementen (huur en koop). De vraag naar huurappartementen komt vaak van ouderen. De vraag naar koopappartementen komt voor een belangrijk deel van kleine huishoudens tot 50 jaar. Bij grondgebonden woningen lijken vraag en aanbod meer in balans, al blijven de luxere koopwoningen gewenst.
Voor inkomens vanaf € 75.000,-- is er in Nieuwegein maar beperkt aanbod aanwezig dat aansluit bij hun bestedingsmogelijkheden. We zien dan ook dat de vertrekkers vaker een hoger inkomen hebben. Verder zien we verdringing van middeninkomens door hogere inkomens in het middensegment.
Companen adviseert dan ook om het woningbouwprogramma voor 20% te richten voor de hoogste inkomensgroep. Hiermee wordt het mogelijk door te stromen binnen Nieuwegein en wordt verdringing van lagere inkomensgroepen voorkomen.
Middeninkomens ervaren een tekort aan midden-huurwoningen (met een accent tot € 800,-) en goedkope koopwoningen (door prijsdruk). Op het eerste gezicht heeft Nieuwegein een passend koopwoningaanbod voor deze middeninkomens-groep. Maar dit aanbod is beperkt beschikbaar voor deze doelgroep door verdringing.
Voor de middengroep adviseert Companen om 20% middenhuur te realiseren en 30% in betaalbare koopwoningen (accent op appartementen).
Middenhuurwoningen zijn huurwoningen met een huurprijs boven de vrije sectorhuurgrens (> € 720,42) tot circa € 950,–. Companen adviseert dus om 20% in dit segment te bouwen, met een accent op de lage middenhuur (tot € 800–€ 850,–). Dit lage middenhuursegment sluit aan op de sociale huur en kan een rol spelen bij de doorstroming uit de sociale huur.
Ook de druk op de sociale huurwoningmarkt is toegenomen.
De gemeente gaat gelet op het bovenstaande uit van een hoger bouwprogramma van 3.500 naar 5.000 woningen tot 2030:
Vrije sector huur en dure koop | 1.000 |
Middenhuur gereguleerd, waaronder 60% lage middenhuur | 1.000 / 600 |
Sociale huur | 1.500 |
Overig | 1.500 |
Tabel 2.1 Woningbouwprogramma (bron: aanvulling woonvisie)
In de Woonvisie 2015 is met name aandacht gegeven aan het langer zelfstandig thuis wonen van ouderen. De locatie ligt binnen 400 meter van voorzieningen en is daarom ook zeer geschikt voor wonen en zorg.
Met het appartementenprogramma wordt ingezet op verschillende doelgroepen: urban professionals, jonge stellen, senioren en zorg en gezinnen. Alle appartementen worden minimaal 50m2. De woningen bevinden zich in het vrije sector huur en middenhuur segment.
Behoefte kantoren
De planologische mogelijkheden voor kantoorruimte in het gebied nemen af. In de nieuwe situatie blijft maximaal 750 m2 BVO kantoren mogelijk.
Nieuwegein heeft al sinds 2010 een actieve aanpak kantorentransformatie. Om de kantorenleegstand terug te dringen, stimuleert de gemeente Nieuwegein transformatie van leegstaande kantoren naar andere bestemmingen. De aanpak werd een succes en gedurende de crisis bleef de woningproductie op gang door de transformaties. Met de kantorenaanpak 3.0 wordt de balans opgemaakt en gekeken hoe het zit met de gerealiseerde kwaliteit en welke extra kwalitatieve randvoorwaarden moeten worden meegegeven bij transformaties.
In Nieuwegein hebben verschillende kantoorpanden inmiddels een andere functie gekregen, met name naar wonen. De hoeveelheid kantoorruimte in Nieuwegein is sinds 2010 met bijna 14% gedaald. Er zijn al 550 nieuwe woningen in voormalige kantoren gerealiseerd. Daar kwamen er in 2017 nog eens 270 bij. De gemeente verbindt partijen om tot goede plannen te komen. Door kantoorgebouwen te transformeren en een kwaliteitsslag te realiseren, is er een positieve bijdrage aan de leefbaarheid van de wijk.
Conclusie
Er is behoefte aan appartementen en transformatie van kantoorruimte in Nieuwegein.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening (geconsolideerd 2018)
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) staat het ruimtelijk beleid beschreven voor de periode tot 2028. Hierin geeft de provincie aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt geven aan dit beleid. Deze uitvoering wordt deels gegeven via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De provincie wil onder meer met de PRS en de PRV invulling geven aan de filosofie: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Daarbij wordt er gestreefd naar een omslag van toetsings- naar ontwikkelingsplanologie, die zich onder meer uit in minder kwantitatieve normering en juist meer kwalitatieve randvoorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
De provincie wil Utrecht aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier dat in de PRS wordt uitgewerkt is daar op gericht en omvat een viertal pijlers:
Met name de pijler 'vitale dorpen en steden' is van toepassing op deze ontwikkeling. Bij verstedelijking ligt een groot accent op de binnenstedelijke opgave. Bij stedelijke ontwikkelingen worden eerst de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie onderzocht, vervolgens wordt gekeken naar mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, vervolgens naar de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied en als laatste uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied. Er wordt naar gestreefd om ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren te realiseren. De locatie van de beoogde ontwikkeling valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Bovendien is er sprake van een herontwikkeling van een bestaande locatie. De ontwikkeling sluit daarmee aan op het provinciale beleid.
Figuur 2.5 Ligging binnen het stedelijke gebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. Voor het plangebied is de kaart 'wonen en werken' relevant.
Voor de kaart wonen en werken zijn de volgende thema's relevant:
Figuur 2.6 Uitsnede kaart wonen en werken Provinciale Ruimtelijke Verordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In artikel 4.1 van de PRV is opgenomen dat een ruimtelijk besluit (waaronder een bestemmingsplan) voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ bevat daarnaast een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Het bestemmingsplan maakt nieuwe verstedelijking mogelijk (zie paragraaf 2.2). In paragraaf 3.15 is daarnaast ingegaan op het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Nieuwegein. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan artikel 4.1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In artikel 4.3 lid 2 van de PRV is bepaald dat een ruimtelijk besluit geen bestemmingen en regels bevat die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren,. Hiervoor gelden enkele uitzonderingen.
De regels gelden niet op besluiten tot vaststelling van wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen, alsmede besluiten tot het verlenen van omgevingsvergunningen voor binnenplanse afwijkingen, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a t/m c, van de wet, die betrekking hebben op “Reductielocaties Thematische Structuurvisie Kantoren”, ter plaatse van “Reductielocaties Thematische Structuurvisie Kantoren” op de kaart Wonen en werken.
Het betreft in dit geval een wijzigingsplan op een reductielocatie. Met de wijziging wordt een aanzienlijke reductie in kantoormeters planologisch geborgd. Hiermee wordt voldaan aan artikel 4.3 van de PRV.
Interim Omgevingsvergunning
Omdat het ontwerpwijzigingsplan pas na de inwerkingtreding (1 april 2021) van de Interim Omgevingsverordening (IOV) ter inzage is gelegd (in tegenstelling tot de ingediende aanvragen voor een omgevingsvergunning) dient het wijzigingsplan ook getoetst te worden aan de IOV. In de zienswijze van de provincie is aangegeven dat deze ruimtelijke ontwikkeling aansluit bij verschillende provinciale ambities. De realisatie van woningbouw op een binnenstedelijke locatie, dichtbij stedelijke voorzieningen en bovendien in de buurt van een halte voor hoogwaardig openbaar vervoer vindt de provincie zeer positief. Daarnaast staat de provincie ook voor het behoeden van de staat en werking van onze lokale spoorwegen (trambanen) voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die spoorweg. De provincie wil (het verergeren van) hinder voor bewoners en andere gebruikers van gebouwen langs het spoor voorkomen. Om dat te bereiken is in de IOV een beperkingengebied lokale spoorwegen aangewezen (artikel 4.36) en een instructieregel opgenomen (artikel 4.37).
Het plangebied ligt nagenoeg geheel in de beschermingszone binnen het beperkingenbied lokale spoorwegen. Overeenkomstig artikel 4.37 van de IOV laat een in dit geval een wijzigingsplan binnen dat beperkingengebied geen nieuwe gebouwen toe, tenzij er conform lid 2 van het artikel een ontheffing wordt verleend. Die ontheffing kan door de provincie alleen worden verleend als maatregelen worden genomen om de hinder van geluid, trillingen, elektromagnetische straling of emissies van koper- of ijzerslijpsel, veroorzaakt door de lokale spoorweg, nu en in de toekomst te voorkomen.
De gemeente heeft voor het verkrijgen van deze ontheffing een gemotiveerd verzoek ingediend. Op 9 november 2021 hebben gedeputeerde staten van Utrecht besloten deze ontheffing te verlenen. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan de provinciale ruimtelijke regels van de IOV.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan het relevante provinciale beleid.
Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030
De structuurvisie geeft de visie van de gemeente over Nieuwegein in de periode tot 2030 weer. Binnen de visie worden vier stadsbrede ontwikkelthema's en een aantal ontwikkelzones onderscheiden. De thema's zijn gericht op:
Toetsing
Met betrekking tot onderhavig plan is met name het thema 'Nieuwegein Leeft' van belang. In het kader van het thema ‘Nieuwegein Leeft’ wordt ingezet op kwalitatief hoogwaardig wonen en werken. Om het voorzieningenaanbod, het openbaar vervoer en de openbare ruimte op peil te houden is een groei van het aantal woningen noodzakelijk. Tevens is er vraag naar meer woningen voor jongeren en senioren.
Voor de gemeente Nieuwegein ligt er een woningbouwprogramma om voor 2030 5000 woningen te realiseren in het binnenstedelijk gebied.
De beoogde ontwikkeling sluit aan op dit gemeentelijke beleid.
Koersdocument City 2017
De gemeente heeft in oktober 2017 het Koersdocument City 2017, Leidraad voor de verdere ontwikkeling van City' vastgesteld. City is de nieuwe naam voor de binnenstad van Nieuwegein. Deze nieuwe naam markeert de nieuwe fase die de komende periode ingegaan wordt bij het verder ontwikkelen van het centrum van Nieuwegein.
Het Koersdocument omschrijft de ambities die de gemeente Nieuwegein heeft voor het (door)ontwikkelen van de resterende opgaven in de Binnenstad, en dan met name voor het Stationsgebied en West. Duurzaamheid zal het leidende principe zijn bij de verdere doorontwikkeling.
Toetsing
City West (voorheen Stationsgebied en West) is een gebied dat nog tot ontwikkeling moet komen. Momenteel laat de sfeer en uitstraling in dit gebied veel te wensen over. Duidelijk is dat alleen transformatie van bestaande gebouwen niet zal leiden tot de kwaliteitssprong die wordt nagestreefd.
Voorliggend plan bestaat uit de herontwikkeling van een groot deel van City West. Hierbij is een kwalitatief hoogstaande woon-werk locatie het streven. Dit past goed binnen het beleid van de gemeente.
Ontwikkelkader Blok B1
Opvolgend op het Koersdocument City 2017 is in 2018 het ontwikkelkader voor Blok B1 vastgesteld. in dit document worden kaders gesteld waaraan de invulling van Blok B1 dient te voldoen. Het ontwikkelkader dient als basis voor het realiseren van de gewenste kwaliteitssprong voor het gebied. Belangrijke pijlers uit het document zijn:
Toetsing
Het ontwikkelkader is verwerkt in de wijzigingsvoorwaarden voor Blok B1 uit het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1'. In paragraaf 1.4 wordt getoetst aan deze wijzigingsvoorwaarden. Hiermee wordt voldaan aan het Ontwikkelkader Blok B1.
Woonvisie
Het doel van de woonvisie is om iedereen prettig te laten wonen in Nieuwegein en woonwensen en woningbehoefte van de inwoners zoveel mogelijk te realiseren binnen de gemeente. Het woningaanbod dient tevens bij te dragen aan een vitale stad en een vitale bevolkingsgroep, die zorgt voor goede en betaalbare voorzieningen. Met vier opgaven die de gemeente centraal stelt in deze woonvisie en de ambities die daarbij zijn geformuleerd denkt de gemeente een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan dit doel. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:
De woonvisie is in 2019 aangevuld gelet op de grote druk op de woningmarkt (zie paragraaf 2.2).
Woningbouwprogramma 2030 (2017)
Het Woningbouwprogramma 2030 schetst kort en bondig wat de gemeentelijke ambitie is met betrekking tot woningbouw. Daarnaast worden indicatieve aantallen en kansrijke woningbouwlocaties benoemd. In de laatste woningbouwmonitor van september 2016 (2016-397) zijn voor bijna 3.300 woningen locaties opgenomen, waarvan 1.800 zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn. Het restant (1.500 woningen) plus de huidige behoefte op basis van prognoses (2000 woningen) maakt dat dit Woningbouwprogramma 2030 locaties voor 3.500 woningen aanwijst. Daarnaast biedt het een kader voor verwachte en onverwachte woningbouwlocaties die de komende jaren verdere uitwerking krijgen.
Naar aanleiding van de uitkomsten uit de aanvulling woonvisie 2015 (april 2019) is het programma opgehoogd naar 5.000 woningen (zie paragraaf 2.2).
Economische visie Nieuwegein (2017)
Het doel van de economische visie Nieuwegein is de werkgelegenheid behouden en nieuwe werkgelegenheid aantrekken. Deze beleidsnota geeft aan hoe de gemeente Nieuwegein vanuit een overkoepelende visie denkt bedrijven en bijbehorende werkgelegenheid te behouden en nieuwe werkgelegenheid aan te trekken. De visie heeft een pragmatische insteek. Daar vroegen de ondernemers en werkgevers om. In de visie is de Economische agenda 2017-2022 opgenomen. Met daarin opgenomen concrete projecten en maatregelen. Nieuwegein heeft de volgende visie geformuleerd:
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in een positieve bestemming van de in het plangebied aanwezige economische functies. Hiermee biedt het plan de mogelijkheden om de economische visie tot uitvoering te brengen.
Gemeentelijk Mobiliteitsplan
Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan GMP+ (2014) schetst de visie op het gebied van verkeer en vervoer voor Nieuwegein tot 2030. Verkeer bestaat echter uit verschillende vervoerswijzen met verschillende belangen die elkaar soms versterken en soms in de weg zitten. De 'plus' van het GMP ligt op het terrein van milieu; specifiek lucht en geluid. Een integrale visie zoals verwoord in het GMP+ moet bijdragen aan het nemen van de juiste maatregelen in het omvangrijke en complexe verkeerssysteem. De doelen van het GMP+ zijn dan ook:
Een belangrijke kracht van Nieuwegein is de centraal ligging in Nederland in combinatie met een goede bereikbaarheid. Het mobiliteitsbeleid is erop gericht deze kracht te versterken en te koesteren. Hierbij staat bereikbaarheid van Nieuwegein met volwaardige vervoersalternatieven voor de auto centraal. Verkeersveiligheid en duurzaamheid zijn daarbij belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfmilieu. Het succes van de auto heeft ook zijn beperkingen: luchtvervuiling, geluidsoverlast, congestie, ruimtebeslag, verkeersveiligheid. Gezien deze beperkingen is het vertrekpunt van de mobiliteitsvisie van de gemeente Nieuwegein het verleiden van mensen om andere vervoersmiddelen dan de auto te kiezen door het aanbieden van volwaardige alternatieven. Dit betekent dat Nieuwegein wel iets te bieden moet hebben om de mensen te kunnen verleiden van andere modaliteiten gebruik te maken. De gemeente kiest er dan ook voor om de rol van de fiets en milieuvriendelijk Openbaar Vervoer te versterken. Daarbij maakt zij gebruik van 4 pijlers:
Toetsing
Het plangebied is goed ontsloten voor zowel de auto, openbaar vervoer als de fiets en past daarmee binnen de uitgangspunten van het GMP+. In paragraaf 3.4 wordt verder ingegaan op het thema mobiliteit.
Op 1 april 2021 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsvisie Nieuwegein 2030 en op 14 oktober 2021 het Mobiliteitsprogramma Nieuwegein 2030 vastgesteld. Met dit uitvoeringprogramma heeft het college deze visie uitgewerkt. In het uitvoeringsprogramma is onder meer aandacht voor het behoud van een goede bereikbaarheid per auto in en rondom Nieuwegein, optimalisatie en uitbreiding van het fietsnetwerk, verbetering van openbaar vervoer en het terugdringen van negatieve effecten van autoverkeer. Zowel de visie en het programma zijn in lijn met het gemeentelijk mobiliteitsplan GMP+, waardoor ook eerder verrichte onderzoeken hiermee in lijn zijn.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de omgevingsaspecten die van invloed zijn op het plangebied. Per aspect wordt eerst de algemene relatie met dit bestemmingsplan aangegeven. Vervolgens wordt specifiek ingegaan op de situatie in het plangebied.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 469 woningen, 750 m2 aan gemengde functies en 250 m2 aan horeca/dienstverlening. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Deze is opgenomen in bijlage 2.
Toetsingskader
Gemeente
Het jaarplan 2020 en de watervisie uit 2004 vormen samen het Waterplan van de gemeente Nieuwegein. De gemeente Nieuwegein beschikt ook over een verbreed gemeentelijk rioleringsplan waarin het beleid voor de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn opgenomen.
Het klimaat verandert. We krijgen te maken met meer en heftigere regenbuien, langere droge periodes en meer hete zomerse dagen en nachten. Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen moeten we nu al stap voor stap investeren in een klimaat bestendige inrichting van de stad. De gemeente heeft eind 2014 zowel de landelijke als de regionale Intentieverklaring Ruimtelijke Adaptatie ondertekend. Eind 2018 is de visie klimaatadaptatie vastgesteld en het uitvoeringsprogramma 2019-2022.
Beleid van de gemeente is om bij herstructurering, renovatie en nieuwbouw inrichtingsmaatregelen mee te nemen die het plan klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Maatregelen die de gevolgen van klimaatverandering verzachten (de zogenaamde klimaatadaptieve maatregelen) zorgen ook voor een groenere wijk met ruimte voor water. Hierdoor dragen deze maatregelen tevens bij aan een aantrekkelijkere leefomgeving. Voorbeelden van maatregelen zijn groene pleinen, gevels en daken, voorzieningen voor (tijdelijke) waterberging, schaduwwerking, gebruik koele bouwmaterialen.
Waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden is de waterkwaliteit- en waterkwantiteitsbeheerder Het concrete toetsingskader van HDSR voor de watertoets is gegeven in het Handboek Watertoets. De belangrijkste uitgangspunten zijn hierbij als volgt:
De principes die bij het waterbeleid van belang zijn:
Waterkwantiteit:
Waterkwaliteit:
Onderzoek
In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard op wat bermgroen en smalle groenstrookjes rond de gebouwen na. In de toekomstige situatie wordt een volwaardige tuin op het binnenterrein gerealiseerd. Daarnaast worden groene daken en groen op terrassen toegepast. Ook het groen rondom de gebouwen wordt kwalitatief verbeterd. Hierdoor wordt hemelwater gebufferd. Er wordt daarnaast geen hemelwater op het vuilwaterriool afgevoerd. Hemelwater wordt ingezet om het groen te irrigeren.
Verder dient volgens de wijzigingsregels het plangebied zodanig te worden ingericht en ontworpen dat van een hevige bui minimaal 20 mm, gerekend over de bouwblokken, kan worden verwerkt en geïnfiltreerd. Om aan deze eis te voldoen zijn meerdere maatregelen getroffen. Onder andere worden er meerdere groene daken op de bebouwing gerealiseerd. Het betreft een combinatie van verschillende typen groene daken (extensief en intensief groendak). Er is een berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de groene daken op de bouwblokken voldoende waterbergende capaciteit hebben om minimaal 20 mm aan hemelwater op te vangen. Deze berekening is opgenomen in bijlage 3.
Verder bevinden zich op maaiveldniveau meerdere plantsoenen en watervertragende groenstroken waar water, door een (licht) verlaagde aanleg, opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd kan worden. Het maaiveld ligt onder afschot richting het groen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Toetsingskader
Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan+ (GMP+) is onderdeel van het integrale strategische beleid van de gemeente Nieuwegein. Het sluit aan bij de belangrijkste, door de gemeenteraad vastgestelde nota's, zoals de Structuurvisie Nieuwegein 2030. Het GMP+ geeft een nadere uitwerking van de verkeer- en vervoerparagraaf uit de Structuurvisie Nieuwegein 2030.
De gemeente Nieuwegein kiest er dan ook voor om de rol van de fiets en milieuvriendelijk openbaar vervoer te versterken. Daarbij maken we gebruik van vier pijlers: 1) duurzaamheid, 2) bereikbaarheid, 3) samenhang met de stadsontwikkeling en 4) gedragsbeïnvloeding.
Wat sterk betrekking heeft tot het plangebied en daarbij, onder een eigen kernpunt is gelegd, is het OV-knooppunt Stadscentrum Nieuwegein. Nieuwegein Stadscentrum staat in de top 10 van belangrijkste knooppunten van (boven)regionaal belang. Voor de binnenstad van Nieuwegein, met de tramhalten Stadscentrum en Merwestein, spelen de volgende opgaven: afbouw van de centrumontwikkelingen, woningen en appartementen. De uitdagingen om in het centrum een nieuw bus-/tramstation te realiseren met voldoende capaciteit om het groeiend aantal bussen en (overstappende) reizigers te kunnen accommoderen (regionale 'hub') en om van halte Merwestein een hoogwaardige tramhalte te maken die de oostzijde van de binnenstad bedient (o.a. Stadshuis en Theater De Kom). In Nieuwegein zetten we daarbij ook in op de fiets als voor- en/of natransport. Daartoe dienen goede fietsroutes van/naar en adequate fietsstallingsvoorzieningen bij dit knooppunt te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Voor de beoogde ontwikkeling heeft een onderzoek naar de mobiliteit en de parkeeropgave plaatsgevonden, zie ook bijlage 4.
De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling leidt niet tot een significante verkeerstoename en het verkeer kan zodoende goed worden afgewikkeld via de ontsluitingswegen. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.
De parkeerbehoefte is berekend voor de ontwikkeling aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen die specifiek in het gebied City Nieuwegein gelden. Het beoogde parkeeraanbod op eigen terrein voorziet voldoende in de berekende parkeerbehoefte van de woningen en commerciële functies. Parkeren van bezoekers van de woningen wordt opgelost in parkeergarages in de omgeving van het plangebied. Fietsparkeren wordt opgelost in de gezamenlijke fietsenbergingen op de begane grond van het pand waar in voldoende fietsstallingsplaatsen is voorzien.
Conclusie
Het aspect parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Voor geluidsgevoelige functies die binnen deze geluidszones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen de wettelijke geluidszone van een spoorlijn geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB (wegverkeerslawaai). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van een spoorweg bedraagt 68 dB.
De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.
Onderzoek
Het plan voorzien in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidsgevoelige objecten. Hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien deze liggen binnen de geluidszone van wettelijk gezoneerde wegen. De planlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom (binnenstedelijk).
In een akoestisch onderzoek wegverkeer en sneltram heeft LBP Sight de geluidbelasting vanwege de sneltram Utrecht/Nieuwegein en omliggende wegen, die relevant zijn voor het plan, inzichtelijk gemaakt. Deze beoordeling is opgenomen in bijlage 5. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Busstation
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is rekening gehouden met het geluid afkomstig van het busstation voor gebouw D (zie figuur 3.1). Het advies is om in het kader van een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige bewoners de borstweringen van de loggia`s en balkons, die grenzen aan het nieuwe busstation akoestisch gesloten uit te voeren met een hoogte van 0,7 meter inclusief een akoestisch (weersbestendig) absorberend plafond. Hiermee worden toekomstige bewoners zowel binnen in hun woning als op het balkon/loggia extra beschermd tegen het omgevingslawaai dat afkomstig is van de activiteiten ter plaatse van het busstation.
Sneltram
Op de meeste gevels wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. Op de noordoostgevels van woongebouw A (zie figuur 3.1) wordt de voorkeursgrenswaarde met ten hoogste 2 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
Wegen
De berekende geluidbelasting vanwege de A.C. Verhoefweg en de Noordstedeweg zijn lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB per weg. Vanuit de Wet geluidhinder zijn, vanwege deze wegen, geen bezwaren tegen de nieuwbouw van woningen.
De berekende geluidbelasting vanwege de Zuidstedeweg/Wijkerslootweg is ten hoogste 63 dB inclusief wettelijke aftrek van 5 dB volgens de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde wordt met 15 dB overschreden op de zuidgevel van de nieuwbouw. Het toepassen van bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen tussen de bron en het plan zijn voor dit plan niet doelmatig of financieel haalbaar. In paragraaf 4.5 hebben we de aan te vragen hogere waarden beschreven.
Vanuit de Wet geluidhinder wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (incl. wettelijke aftrek) niet overschreden. Er hoeven daarom vanuit de Wet geluidhinder ook geen dove gevels toegepast te worden.
Echter, op een groot deel van de gevel aan de Zuidstedeweg wordt de geluiddrempel van 65 dB (exclusief wettelijke aftrek, dus de gecumuleerde geluidbelasting) vermeld in het gemeentelijk geluidbeleid overschreden. Dit zorgt ervoor dat alsnog dove (de Wet geluidhinder geldt dan niet meer) gevels nodig zijn aan de zuidgevels. Daarnaast stelt het geluidbeleid van de gemeente Nieuwegein dat elke woning bijvoorbeeld een geluidluwe gevel moet hebben. Hieraan wordt voldaan.
Figuur 3.1 Verdeling gebouwen akoestisch onderzoek
Hogere waarden
Het is niet mogelijk/wenselijk om bij de beoogde ontwikkeling geluidbeperkende maatregelen toe te passen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer. Daarom dienen de volgende hogere waarden voor de geluidbelasting op de gevels worden aangevraagd:
Gemeentelijk beleid
In het “actieplan geluid” van de gemeente Nieuwegein is een geluiddrempel van 65 dB (Lcum, zonder wettelijke aftrek) opgenomen. Wanneer de gecumuleerde geluidbelasting zonder wettelijke aftrek 66 dB of hoger is, kunnen géén hogere waarden Wgh worden verleend door de gemeente Nieuwegein. Een gevel waarop de geluidbelasting 66 dB of hoger is, moet worden uitgevoerd als een zogenoemde 'dove gevel', waardoor deze in de zin van de Wet geluidhinder niet meer bestaat.
NB: Afwijking van dit beleid is in individuele gevallen mogelijk, indien het hanteren van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (artikel 4:84 Awb).
De geluidbelasting op de gevels aan de Zuidstedeweg is op meerdere punten boven de 65 dB (Lcum) exclusief wettelijke aftrek. Hierdoor zijn geluidbeperkende maatregelen nodig om aan de geluideisen van de gemeente Nieuwegein te kunnen voldoen. Dit zijn maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot ten hoogste de geluiddrempel van 65 dB (exclusief wettelijke aftrek van 5 dB) én betreft het aatregelen om aan de geluidluwe geveleis van de gemeente te voldoen.
De appartementen worden zo mechanisch geventileerd, zodat aan de geldende ventilatie-eisen wordt voldaan. Aan de spui-ventilatie-eis wordt voldaan door toepassing van een met een sleutel afsluitbaar raam, die alleen tijdens calamiteiten (bij voorbeeld vlam in de pan) mag worden geopend. Deze maatregel is gelijkwaardig aan de maatregel die in het akoestisch onderzoek ten behoeve van het geluidbeleid (LBP) is vermeld.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidinder wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Voor de beoogde ontwikkeling dienen wel voor een aantal gevels hogere waarden worden aangevraagd. Daarnaast is het benodigd om af te wijken van het gemeentelijk beleid. Met deze afwijking vormt het aspect (spoor)weglawaai geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies de milieuaspecten in voldoende mate mee te nemen, wordt in de milieuonderbouwing van de beoogde ontwikkeling gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze uitgave is een lijst van bedrijfstypen opgenomen, waarin voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' worden vermeld. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor het omgevingstype 'gemengd gebied' worden afgeweken van deze richtafstanden. Hierdoor mogen de richtafstanden met één 'stap' afnemen.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling is gelegen in een woongebied dat redelijkerwijs is aan te merken als een 'gemengd gebied' omdat naast wonen, ook andere functies in de nabije omgeving voorkomen. Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig die binnen de richtafstanden tot de beoogde woningen liggen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Voor het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart rondom het plangebied weergegeven. In de nabijheid van het plangebied is een inrichting aanwezig. Het gaat om 2 HBO tanks bij een energiecentrale van Eneco. De risicocontour van deze inrichting ligt niet in het plangebied.
Figuur 3.2 Uitsnede Risicokaart en het plangebied (groene lijnen).
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek bedraagt circa 7 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied circa 1,3 kilometer. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.
Om te bepalen of een mogelijke toename van stikstofdepositie optreedt ten gevolge van de ontwikkeling, is een berekening voor de sloop/aanleg- en de gebruiksfase uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator. Het stikstofonderzoek is opgenomen in bijlage 6, de bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 7 en 8. Zowel voor de gebruiks- sloop- en aanlegfase wordt geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten.
Soortenbescherming
In het kader van het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok 1' is voor het gehele plangebied een ecologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 9. Het wijzigingsgebied bevat de onderzochte deelgebieden 1 en 2 in het onderzoek. Verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing in deelgebieden 1, 2, 3 en 4 zijn niet uitgesloten. Nader onderzoek naar aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen is noodzakelijk.
Voor beide deelgebieden (1 en 2) zijn vleermuisonderzoeken uitgevoerd. Het onderzoek voor deelgebied is opgenomen in bijlage 10.
In de onderzoeken voor beide deelgebieden wordt het volgende geconcludeerd:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Tevens worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft 469 woningen, 750 m2 aan gemengde functies en 250 m2 aan horeca/dienstverlening en valt daarmee ruim onder de grenswaarden. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Zuidstedeweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide, de concentraties fijn stof (PM10 en PM2,5) niet overschreden worden. Er kan geconcludeerd worden dat de waarden ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Figuur 3.3 Luchtkwaliteit plangebied
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek
Vanwege de voorgenomen functiewijziging van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 11.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VED-HE). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. De bovengrond is bovendien plaatselijk zwak grindig. De ondergrond bestaat plaatselijk uit matig siltige klei. De diepe ondergrond bestaat uit veen.
In de bovengrond is ter plaatse van boring 01 (traject 0,2-0,3 m -mv) zwak puingranulaat aangetroffen.
Verder zijn er zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen.
Het puingranulaat is vermoedelijk rond 1999 in de bodem terecht gekomen tijdens de realisatie van de bebouwing en het buitenterrein. Het materiaal, dat sporadisch in zwakke mate in de bodem aanwezig is, kan derhalve als onverdacht voor de aanwezigheid van asbest worden beschouwd.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 (“Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond”) zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt, PAK en/of PCB. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met molybdeen en nikkel.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als “heterogeen verdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Ook bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de realisatie van voorliggende ontwikkeling.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Voor de ligging van cultuurhistorische en archeologisch waardevolle plekken in het plangebied zijn de Archeologische beleidsadvieskaart en Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Nieuwegein geraadpleegd.
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta. Eind 2012 is een Beleidsnota archeologie opgesteld voor de gemeente Nieuwegein. Binnen deze nota is een beleidsadvieskaart opgenomen.
Binnen het plangebied komt verwachtingswaarde 6 (lichtgroene zone) voor op de beleidsadvieskaart: vroegtijdig inventariserend onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 150 cm -mv en plangebieden groter dan 10.000 m2.
Figuur 3.4 Acheologische beleidsadvieskaart
Vanwege de maximale verstoringsdiepte is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied, zie bijlage 12.
Door de voorgenomen werkzaamheden worden mogelijk aanwezige archeologische niveaus uit de periode Laat-Paleolithicum – Midden-Neolithicum bedreigd. Om vast te stellen of dergelijke archeologische niveaus aanwezig zijn, is, wanneer de gemeentelijke vrijstellingsgrens wordt overschreden, verder archeologisch onderzoek noodzakelijk. De gemeentelijke vrijstellingsgrens ligt voor het plangebied op 10.000 m2, terwijl het plangebied een oppervlakte heeft van 9600 m2. Dit betekent dus dat er voor werkzaamheden binnen dit plan geen verdere onderzoeksplicht geldt.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Op de kaart 'bouwkunst stedenbouw' ligt de Weverbrug voor een deel binnen het plangebied (nummer 530 op onderstaande afbeelding. De brug betreft een karakteristiek van hoge cultuurhistorische waarde (K2). De brug is in de stijl van het structuralisme (1970-1980). De karakteristieken van de brug moeten behouden blijven.
Figuur 3.5 Kaart Historische bouwkunst en stedenbouw
Binnen het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig, met uitzondering van de brug over de Zuidstedeweg. De karakteristieken van deze Weverbrug blijven behouden en worden meegenomen in het ontwerp van Blok B1.
De beoogde ontwikkelingen geven dan ook geen onevenredige belemmering voor de aanwezige historische stedenbouwkundige of geografische karakteristieken in het plangebied en omgeving.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Om het windklimaat rondom de beoogde ontwikkeling inzichtelijk te maken is er een winderhinderonderzoek opgesteld door Actiflow. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13
Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de normstelling uit NEN 8100:2006. In de norm wordt onderscheid gemaakt tussen windhinder en windgevaar. De definitie van windhinder is het ondervinden van hinder door wind. Dit zal bij een gemiddeld persoon gebeuren wanneer de lokale uurgemiddelde windsnelheid meer dan 5 m/s bedraagt. De normstelling geeft ook een indeling voor windhinder naar kwaliteitsklassen. Deze indeling is terug te vinden in figuur 3.5. Aan de hand van de kans op overschrijding van de grenswaarde voor windhinder wordt bepaald in welke klasse een locatie valt. Afhankelijk van het gebruiksdoel van de locatie wordt een bepaalde klasse gekarakteriseerd als goed, matig of slecht.
Figuur 3.6 Windhinderklassen
Vanuit de resultaten uit het onderzoek is te zien dat alle windhinderklassen voorkomen in de directe nabijheid van de beoogde ontwikkeling. Ook een beperkt risico op windgevaar komt voor op een locatie nabij de nieuwbouw. De zones met een minder comfort (1 t/m 5 in figuur 3.6) en het risico op windgevaar (6 t/m 8 in figuur 3.7) vinden hun oorsprong in de oriëntatie van het gebouw ten opzichte van de maatgevende windrichting en de gebouwen in de omgeving en elkaar. Ook de relatief vrije aanstroom van de wind vanuit de maatgevende zuidwestelijke windrichting zorgt voor versnelling van wind rondom de nieuwbouw.
Figuur 3.7 Windhinderklassen beoogde ontwikkeling
Figuur 3.8 Windgevaar beoogde ontwikkeling
Om het aanwezig zijn van windhinderklassen D/E in bepaalde gebieden te voorkomen worden passende maatregelen aanbevolen. Het is van belang te kijken naar de functie van deze gebieden tot welke klasses deze gebieden teruggedrongen dienen te worden met behulp van zorgvuldig gekozen maatregelen. Op het straatniveau wordt vegetatie gerealiseerd om de wind af te remmen.
De beoogde ontwikkeling is onderzocht ten aanzien van bezonning en schaduwwerking. Deze bezonningsstudie is opgenomen in bijlage 14. Na de uitvoer van de bezonningsstudie heeft er een beperkte wijziging plaatsgevonden waarmee de middelste toren gezien vanaf de zuidelijke kant van de beoogde ontwikkeling enkele meters is verschoven. Deze wijziging leidt echter niet tot een andere conclusie.
De beleidskeuze van de gemeente Nieuwegein in het gebied in te zetten op transformatie tot een gemengde wijk, met verdichting en hoogbouw, leidt in algemene zin ook tot meer schaduwwerking in het gebied. Er is geen regelgeving ten aanzien van bezonning. De meeste Nederlandse gemeenten hanteren de TNO-norm om aan te toetsen. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:
Gedurende het verloop van de dag heeft de beoogde ontwikkeling achtereenvolgend schaduwwerking op de bebouwing aan de westzijde van het project, de bebouwing aan de noordzijde van het project en de bebouwing ten oosten van het project. Deze schaduw van de beoogde ontwikkeling valt steeds voor een deel van de dag op de betreffende locaties.
Het openbaar gebied, met name het gebied direct ten noorden van de beoogde ontwikkeling ondervindt bij een laagstaande zon (19 februari) voor een groot deel schaduwwerking van het project. Dit is echter in de huidige situatie ook het geval. De schaduwwerking van het project wordt hiermee acceptabel geacht voor haar omgeving.
Toetsingskader
Nota 'Bouwen voor de toekomst'
Het is van belang om te bouwen met gezonde materialen, het materiaalgebruik te reduceren, zoveel mogelijk te recyclen en grondstofkringlopen te sluiten ('Cradle tot cradle' en 'Circulair Bouwen'). Daarom heeft de gemeenteraad de nota 'Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein' vastgesteld. Hierin is de ambitie geformuleerd om bij nieuwbouw en renovatie te streven naar een milieuprestatieverbetering van 15% of hoger ten opzichte van de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland.
Naast bovengenoemde prestatie-eis zijn de volgende basismaatregelen vastgesteld:
Routekaart Energieneutraal Nieuwegein 2040
De gemeente Nieuwegein wil in 2040 een klimaatneutrale stad zijn. Dit sluit aan op het in werking getreden Klimaatverdrag van Parijs. Om klimaatneutraal te worden is het van belang om de energievoorziening volledig te verduurzamen. Dit betekent een aardgasloze gebouwde omgeving, waarbij elektrisch wordt gekookt en duurzaam verwarmd en gekoeld. Voor het bereiken van energieneutraliteit is nieuwbouwen of transformeren zonder aardgasaansluiting echter niet voldoende.
Koersdocument City 2017
Met de vaststelling van het 'Koersdocument City 2017' is het gebruik van het BREEAM-NL keurmerk 'Nieuwbouw en renovatie' van toepassing verklaard, waarbij minimaal het niveau 'Very Good' wordt behaald en het niveau 'Excellent' als ambitie, zowel voor ontwerp als ook de oplevering van gebouwen. Deze uitgangspunten zijn vervolgens vertaald in het 'Ontwikkelkader Blok B1'. Binnen het ontwikkelkader wordt de volgende eisen benoemd:
Naast het gebruik van het BREEAM-NL keurmerk zijn er ook andere mogelijkheden om duurzaamheidsscores te berekenen. Een van deze rekenmethodes is GPR gebouw. Op 17 maart 2020 zijn ambities opgesteld voor de minimale te behalen GPR-scores. Deze methode kan gebruikt worden als alternatief voor BREEAM-NL. De minimale te behalen GPR-scores zijn als volgt:
Daarnaast dient een officieel GPR Gebouw Certificaat aan de gemeente aangeleverd te worden door de initiatiefnemers, die is getoetst door een onafhankelijke GPR Gebouw Assessor volgens de Procedure Kwaliteitsborging GPR Gebouw berekening.
Onderzoek en conclusie
Voor beide deelgebieden van het plangebied wordt een GPR gebouw berekening uitgevoerd waarin voldaan zal worden aan de minimale te behalen GPR-scores zoals opgesteld op 17 maart 2020. Met deze uitkomsten zal de beoogde ontwikkeling ruim aan de energieprestatie eisen uit het bouwbesluit voldoen.
Tevens wordt met de ontwikkeling aangesloten op de uitgangspunten uit het 'Ontwikkelkader Blok B1'. Naast het gebruik van duurzame materialen worden de daken van de diverse torens van de beoogde ontwikkeling voorzien van zonnepanelen. De lagere daken en de binnentuin krijgen een hoogwaardige groene inrichting. Ook de gevels van de bouwblokken worden deels voorzien van groen (zie paragraaf 1.3). De groene invulling draagt tevens bij aan de waterbergende capaciteit van het plan. Hier gaat paragraaf 3.3 dieper op in.
Figuur 3.9 Impressie binnentuin
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1', zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0356.BPBI2019HER001-VA01. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld de begripsbepalingen en de wijze van meten) ook voor dit plan gelden.
Aanvullend op de regels van het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1' is de bestemming 'Gemengd' toegevoegd. Binnen deze bestemming zijn maximaal 469 woningen toegestaan, maar ook commerciële voorzieningen en maximaal 500 m2 bruto vloeroppervlak aan horeca.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de planregels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de planregels een juridische betekenis.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Participatie
In het kader van de vernieuwing van het stationsgebied City - waar ook de beoogde ontwikkeling Weverstede tot toebehoort - heeft er op 24 september 2019 een co-creatie avond plaatsgevonden waarin bewoners en andere betrokkenen geïnformeerd zijn over de plannen in het stationsgebied. Ook was er de gelegenheid om ideeën voor de verbetering van het gebied in te brengen. Een bijbehorend verslag is opgenomen in bijlage 15. De uitkomsten van de avond hebben geen directe gevolgen voor de verdere uitwerking van de beoogde ontwikkeling.
Op 24 maart 2020 is er een online informatieavond geweest over woningbouw in het stationsgebied City. Tijdens deze avond is via een projectwebsite de beoogde ontwikkeling uitgelegd. De betreffende projectwebsite (en de bijbehorende presentatie) is via de volgende link te bereiken: https://www.ikbennieuwegein.nl/projecten/bouwplannen+stationsgebied/default.aspx
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpwijzigingsplan aan diverse instanties toegestuurd. De binnengekomen overlegreacties worden deze paragraaf behandeld.
Reactie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
De waterparagraaf ziet er prima uit. Wel hebben wij een opmerking op de volgende zin: Verder bevinden zich op maaiveldniveau meerdere plantsoenen en groenstroken waar water opgevangen en geïnfiltreerd kan worden.
Wij stellen voor om deze zin te wijzigen in: “Verder bevinden zich op maaiveldniveau meerdere plantsoenen en watervertragende groenstroken waar water, door een (licht) verlaagde aanleg, opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd kan worden. Het maaiveld ligt onder afschot richting het groen”.
Wij stellen voor om op de tekening ook talud lijnen aan te brengen.
Beantwoording
De betreffende zin hebben wij aangepast conform uw voorstel.
Wij hebben niet gekozen om taludlijnen op de verbeelding aan te brengen. Dit is niet relevant voor de ingediende aanvragen die tegelijkertijd ter inzage gaan met het ontwerpwijzigingsplan.
Reactie Provincie Utrecht
De herontwikkeling van de locatie Blok 1 is binnenstedelijk gelegen en voorziet in een transformatie naar, grotendeels, woningbouw. Sinds 1 april 2021 is de Interim Verordening Provincie Utrecht in werking getreden. In de Interim Verordening is ook een instructieregel (artikel 9.15) opgenomen in het kader van het regionaal programmeren wonen en werken. Ook binnenstedelijke locaties dienen te voldoen aan dit provinciaal programma, waarbij op regionaal niveau wordt zorggedragen voor voldoende sociaal programma en afspraken over aspecten zoals energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw. Op andere punten, zoals bijv. Beperkingengebied Lokale Spoorwegen), zijn er nu regels (vanuit andere verordeningen) in de Interim verordening geschoven.
Beantwoording
De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van woningen in een binnenstedelijk gebied. Het aantal beoogde woningen past binnen de plancapaciteit die is opgenomen in het programma Wonen en werken. Tevens leidt de ontwikkeling niet tot extra bodemdaling in het gebied. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de instructieregel uit artikel 9.15 va de Interim Verordening Provincie Utrecht.
In het eerder in procedure genomen bestemmingsplan Stationsgebied en Blok B1 (en de reacties daarop) zijn de aandachtspunten in relatie tot het provinciaal beleid voor deze locatie in algemene zin al benoemd. Specifiek voor de provinciale belangen op het gebied van openbaar vervoer heb ik nog aanvullend advies ontvangen (zie hieronder). Net als bij het bestemmingsplan voor de Binnenstad geldt ook hier dat wij ervan uit gaan de dat de gemeente Nieuwegein het wijzigingsplan overeenkomstig de afspraken in het kader van de onderlinge samenwerkingsovereenkomst, het definitief ontwerp van de traminfra en het ontwerp voor het busstation opstelt.
Beantwoording:
Het wijzigingsplan is overeenkomstig de gemaakte afspraken.
Aanvullend advies
Algemeen
Het gaat in dit plan om een ontwikkeling in de directe nabijheid van de Tramhalte Nieuwegein city. Vanwege de nabijheid van die halte en ook van de tramsporen en de overgangen over de tramsporen is er vanuit het Tramsysteem een groot belang. In de toekomst rijden op dit deel van de trambaan 10 trams per uur per richting. Het gaat om trams van 75 meter lang.
Geluid
In het document staat dat er sprake is van een maximale geluidsbelasting door de tram. Met toelaatbare overschrijdingen is dit mogelijk. Gelet op de nieuwe Omgevingswet en toekomstige ontwikkelingen is uitbreiding van het tramverkeer vrijwel onmogelijk als in deze fase geen maatregelen worden getroffen.
Gezien vanuit het tramsysteem is een “dove” wand aan te bevelen. Hierdoor blijven toekomstige ontwikkelingen mogelijk. Uit de rapportage, bladzijden 35 en 37, blijkt dat men om financiële redenen niet kiest voor een dove gevel.
Gelet op het andere geluid in het gebied (o.a. Zuidstedeweg) is het nodig om uit te gaan van een dove gevel. Als dat niet wordt gedaan zijn nieuwe ontwikkelingen in de exploitatie vrijwel onmogelijk. Gelet op de nieuwe wetgeving worden de regels voor geluid steeds strenger en die kunnen zelfs invloed hebben op de huidige exploitatie.
Conclusie:
Om toekomstige ontwikkelingen in de exploitatie niet te blokkeren en gelet op nieuwe wet- en regelgeving is het nodig om een dove gevel toe te passen aan de zijde van de trambaan.
Beantwoording:
De gevels zullen qua geluid uitgevoerd worden conform wet- en regelgeving. In het toekomstige aanvullingsbesluit geluid staat als standaardwaarde 55 dB Lden en grenswaarde 70 dB Lden opgenomen. De geprognosticeerde geluidbelasting ter plaatse en plangebied valt hier zeer ruim binnen. Op dit moment zien wij geen reden om te anticiperen op een toekomstige (intensievere) exploitatie van de tram, waarbij afgevraagd kan worden of dat überhaupt van invloed zou zijn op de uitvoering van de gevels.
Windhinder
In het plan wordt aandacht besteed aan windhinder. In het gebied is sprake van windhinder. Uit de stukken is niet op te maken welke gevolgen die heeft voor de gebruikers van het openbaar vervoer. Wel is een aanbeveling te lezen dat beplanting op maaiveld nodig is om de wind te hinderen.
Voor het comfort van de gebruikers van het openbaar vervoer is het belangrijk dat er een aangenaam klimaat is. Dat betekent geen last van wind. Daarnaast is er de combinatie van wind en regen. Door extra wind is regen dan helemaal vervelend.
Conclusie:
Er zijn concrete maatregelen in het plan nodig om te komen tot beperking van de windhinder op het niveau van het maaiveld.
Beantwoording:
Windhinder is voor de ingediende aanvragen (en wijzigingsplan) niet relevant. Het is correct dat op maaiveldniveau (vooral rondom de tramperrons) t.z.t. nog naar (beperking van) windhinder moeten worden gekeken, maar maakt dit maakt onderdeel uit van het project stationsplein en niet van deze procedure.
Trambaan en veiligheid
De tram maakt gebruikt van bovenleiding van 750 volt. Dit betekent dat er regels zijn over veiligheid. Zo mogen kranen e.d. niet vallen op de bovenleiding. Om gevaar te voorkomen is in sommige gevallen aarding nodig. Zo zijn er meer zaken die van belang zijn.
Opvallend is dat in het hoofdstuk externe veiligheid (3.7) geen aandacht besteed is aan het tramsysteem. Vanuit risico's is dit wel nodig.
Conclusie:
Toevoegen aan het plan van een risicoanalyse met maatregelen voor de relatie tussen tram en bebouwing. Het gaat dan zowel om de bouwfase als ook om de fase waarin het gebouw er staat.
Beantwoording
Bij de bouwfase wordt rekening gehouden met de naastliggende trambaan, maar dit valt buiten het bereik van wat een wijzigingsplan regelt.
Verder gebruiken trams een gelijkspanning van tussen 600 en 750 volt. De stromen die hier optreden zijn lager. De blootstelling is daarmee ook lager. Wanneer er geen tram, metro of trolleybus passeert, geven de bovenleidingen een statisch magnetisch veld. De sterkte van dit veld bedraagt tussen 10 en 100 microtesla, afhankelijk van de afstand tot de bovenleiding. Deze waarden liggen ruim onder de blootstellingslimiet voor statische velden (400 millitesla). Een verdere onderbouwing is niet noodzakelijk.
Er zijn geen overige eisen met betrekking tot externe veiligheid en een trambaan die in een wijzigingsplan moeten worden onderbouwd.
Onderhoud
In het plan staan geen zaken genoemd die betrekking hebben op toekomstig onderhoud. Vanuit het tramsysteem is de vraag of toekomstig onderhoud aan het pand en in het bijzonder de gevel aan de zijde van de halte en de trambaan zonder hinder voor de tram mogelijk is. Het gaat dan ook om periodiek onderhoud zoals het wassen van de ramen.
Welke hinder voor het tramsysteem gaat dit onderhoud geven? Hierover is niets te lezen. Is het nodig om een installatie aan te brengen om het onderhoud langs de gevels te kunnen uitvoeren. Vanwege de directe nabijheid van de tram en de loopstromen naar de haltes is het nodig om hier in deze fase aandacht voor te hebben.
Conclusie:
Toevoegen aan het plan van een overzicht van maatregelen om het toekomstig onderhoud aan het pand mogelijk te maken zonder hinder voor het tramsysteem en de gebruikers van het openbaar vervoer.
Beantwoording:
Het onderhoud van de bebouwing aan de tramzijde valt buiten het bereik van wat een wijzigingsplan regelt.
Verkeer
In het plan staat een beschouwing over het beleid van de gemeente Nieuwegein als het gaat om mobiliteit. Ook staan er conclusies over de toename van het verkeer en parkeergelegenheid. De relatie tussen het verkeer als gevolg van deze nieuwe ontwikkeling en het tramsysteem is onduidelijk. Het gaat dan specifiek om het bereiken van de tramhaltes en de overgangen over het spoor.
Welke invloed heeft deze nieuwe ontwikkeling op de loopstromen in het gebied? Zijn de haltes gemakkelijk bereikbaar? Duidelijke en korte looproutes zijn van belang. Welke invloed heeft deze ontwikkeling op afspraken die de provincie met de gemeente heeft gemaakt?
Het aantal passages over de trambaan zijn van belang voor de veiligheid van het tramsysteem. De vraag is of als gevolg van het plan het aantal passages gaat toenemen, welke gevolgen dat heeft voor het tramsysteem en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het gaat dan om de passage over de Weverstede en de Schouwstede, maar ook om de stromen van voetgangers en fietsers.
Conclusie:
Toevoegen aan het plan van een beschouwing over de toename van het verkeer over de trambaan. Daarbij meenemen welke gevolgen dat heeft en of en zo ja welke maatregelen nodig zijn.
Beantwoording:
De bereikbaarheid van de tram, de looproutes e.d. zijn onderdeel van het project stationsplein waar de provincie bij betrokken is. In het ontwerpwijzigingsplan hoeft dan ook niet specifiek hierop in gegaan te worden.
De gegeven situering van Blok B1 zorgt in combinatie met een mobiliteitsprincipe van 0,5 parkeerplaats per woning dat alleen bewoners van Blok B1 de trambaan vanaf de Weverstede zullen passeren. Dit zal minder verkeer zijn dan in de oude situatie waarbij naast woningen ook horeca en retail waren gevestigd en ook sprake was van een doorgaande verbinding naar City-West. Indien dit toch aan de orde is zal het als onderdeel van het project Stationsplein worden opgepakt.
Voorzieningen tramsysteem
Met de gemeente is afgesproken dat er in de plint van het gebouw in blok B3 ruimte komt voor het plaatsen van voorzieningen voor het tramsysteem. Het gaat dan om de kasten voor energievoorziening van de haltes en telecomvoorzieningen. In het plan hebben wij daarover niets kunnen vinden. Het is van belang om dit goed te regelen in deze fase.
Conclusie:
Hoe gaan de afspraken met de gemeente over voorzieningen in de plint in van het gebouw invulling krijgen in het plan?
Beantwoording:
De provincie en gemeente gaan hierover nog in gesprek in relatie tot de ontwikkeling van B3. Dit wijzigingsplan ziet alleen toe op locatie B1.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken van 14 september 2021 tot en met 25 oktober 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt door de provincie Utrecht. De provincie stelt in haar zienswijzen dat voor deze ontwikkeling, die het wijzigingsplan mogelijk maakt, een ontheffing op grond van Interim Omgevingsverordening (IOV) noodzakelijk is. De gemeente heeft hieraan gehoor gegeven door een gemotiveerd verzoek om ontheffing aan te vragen. Op 9 november 2021 hebben GS de aangevraagde ontheffing verleend op grond van artikel 1.5 van de IOV. Hieraan hebben GS wel als voorwaarde gesteld omtrent trillingsniveaus. Deze voorwaarde is als zodanig opgenomen als voorschrift in de drie omgevingsvergunningen. De zienswijze, het verzoek om ontheffing en de verleende ontheffing zijn als bijlage 16 opgenomen.
Vaststelling
Het wijzigingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor het kostenverhaal wordt een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemers. In deze overeenkomst wordt geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn en welke ten laste van de initiatiefnemers komen. Omdat het verhaal van de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.