direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lekdijk West 47
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De eigenaar van de gronden gelegen aan de Lekdijk West 47 te Wijk bij Duurstede is voornemens middels de Ruimte voor Ruimte regeling op het perceel een extra burgerwoning te realiseren. Ter plaatse van het plangebied zijn de agrarische activiteiten beëindigd. De beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de voorgenomen sloop van de agrarische opstallen zijn, gezamenlijk met natuurontwikkeling, aanleiding om in het plangebied een extra burgerwoning te realiseren. Omdat de locatie op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd is voor een agrarisch bedrijf is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend postzegelbestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Lekdijk West 47 te Wijk bij Duurstede en heeft de kadastrale gegevens: 2587, 2588 en 722, sectie E van de kadastrale gemeente Wijk bij Duurstede (gemeentecode: WIJ01). De locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente, ten zuidwesten van de kern van Wijk bij Duurstede en ten noordoosten van de kern van Culemborg. In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden en verspreid liggende burgerwoningen en een enkel niet-agrarisch bedrijf. In het noorden en het oosten wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden en in het zuiden grenst het plangebied aan een burgerwoning. Ten westen is de Lekdijk Den Oord of Onderdijk gelegen, via deze weg wordt de locatie tevens ontsloten. Tegenover deze weg en in het zuiden op iets grotere afstand bevinden zich ook burgerwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0001.jpg"

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied (bron: QGIS, eigen bewerking)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Buitengebied 2015” (vastgesteld op 9 maart 2016). Daarnaast is het “Paraplubestemmingsplan Kleinschalige windturbines” (vastgesteld op 12 oktober 2021) van toepassing op onderhavige locatie. Het “Paraplubestemmingsplan Kleinschalige windturbines” is niet relevant voor dit plan en wordt derhalve in deze paragraaf niet nader beschouwd.

Het plangebied kent, conform het bestemmingsplan “Buitengebied 2015”, de enkelbestemming ‘Agrarisch’ met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Er geldt deels een bouwvlak met de functieaanduiding ‘grondgebonden veehouderij’. Ook geldt deels de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (bron: QGIS, eigen bewerking)

Het doel is om de bestaande bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere woning (burgerwoning) en een extra burgerwoning te realiseren. Burgerwoningen zijn binnen de enkelbestemming ‘Agrarisch’ niet toegestaan (artikel 3 van het bestemmingsplan “Buitengebied 2015”).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet derhalve in een nieuw planologisch - juridisch kader.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 vormt de inleiding op het plan. Vervolgens is in hoofdstuk 2 het plan nader toegelicht. In hoofdstuk 3 komen het beleid en algemene regels van het rijk, de provincie en de gemeente aan de orde. In hoofdstuk 4 is aandacht besteed aan verschillende omgevingsaspecten, zoals archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water en milieu. Per aspect zijn de van toepassing zijnde regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens zijn de onderzoeken beschreven en conclusies getrokken. Hoofdstuk 5 behelst de juridische planbeschrijving. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie ter plaatse van het plangebied beschreven. Ook wordt een planbeschrijving gegeven van de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt ook ingegaan op de landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een agrarisch perceel met daarop meerdere verouderde agrarische opstallen. Er is in de huidige situatie ca. 675 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig op een bouwvlak van bijna 1 hectare.

De verouderde bedrijfsbebouwing heeft een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied en zijn omgeving. In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden, verspreid liggende burgerwoningen en een enkel niet-agrarisch bedrijf. In het noorden en het oosten wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden en in het zuiden grenst het plangebied aan een burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied met te slopen agrarische opstallen (bron: QGIS, eigen bewerking)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden de opstallen van het agrarisch bedrijf gesloopt. De bestaande bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als reguliere woning. In de toekomst wordt deze woning mogelijk van sloop - nieuwbouw voorzien. Tevens wordt er een extra woning op het perceel gerealiseerd. De agrarische activiteiten op de gronden worden hiermee beëindigd.

Middels de Ruimte voor Ruimte-regeling van de provincie Utrecht is het mogelijk om op agrarische percelen het agrarisch gebruik te beëindigen ten behoeve van één of meerdere nieuwe woningen door de sloop van voormalig agrarische bebouwing op de locatie zelf én elders. Hiervoor gelden echter voorwaarden. In paragraaf 3.2.2 van dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan deze voorwaarden (Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht).

2.2.1 Beeldkwaliteit woningen

Op het voormalig agrarisch erf wordt een extra woning gerealiseerd. In een vervolgstadium van de ontwikkeling wordt het plan voor de te bouwen woning nader uitgewerkt, maar het voornemen bestaat uit de realisatie van een woning die past bij het landelijke bebouwingsbeeld. De bestaande bedrijfswoning (op termijn mogelijk voorzien van sloop - nieuwbouw) ligt in de eerste lijn en is een meer landelijke woning. De extra woning ligt in de tweede lijn en is een meer landelijke - schuur-achtige woning. De woning in de tweede lijn is ondergeschikt aan de andere woning op het erf en is eenvoudig van karakter en hoofdvorm. De beide woningen vormen samen een ensemble. De hoeveelheid verharding op het erf wordt beperkt en parkeren vindt plaats uit het zicht.

Voor wat betreft de maatvoering van de woningen is aangesloten bij de standaard in het buitengebied van de gemeente. De woningen worden afgedekt met een kap waarvan de nokrichting haaks op de weg is. Ten aanzien van kleurstelling en materialisering wordt bij voorkeur gewerkt met aardkleuren en met natuurlijke materialen, zoals hout, baksteen en zink.

2.2.2 Landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling

Het plangebied ligt aan de Lekdijk West op de grens van de uiterwaarden met het landbouwgebied van de oeverwallen. Onder andere de bochtige wegen en de grote open ruimtes bepalen in het landbouwgebied de sfeer. Ook de (hoogstam)boomgaarden maken deel uit van de kwaliteit. Langs de dijk is de knotbomenrij een belangrijke landschappelijke kwaliteitsdrager. Vanaf de onderdijk is de knotbomenrij langs de dijk niet zichtbaar, wel bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied diverse knotbomen.

In gevolge van de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied worden de agrarische opstallen gesloopt. Ter compensatie van de sloop van de bebouwing wordt een Ruimte voor Ruimte woning teruggebouwd. Om de ontwikkeling goed in zijn omgeving op te laten gaan en het tekort van 75 m² aan beschikbare sloopmeters te compenseren (zie paragraaf 3.2.2) wordt een landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0004.jpg"

Figuur 2.2 Landschappelijke inpassing (bron: QGIS, eigen bewerking)

De landschappelijke inpassing bestaat uit diverse elementen. De bestaande solitaire bomen naast de in-/uitrit van het erf blijven behouden. Verder is aan twee zijden van het erf van de nieuwe woning een erfgrens voorzien in de vorm van een heg. Dit in de vorm van een lage knip- en scheerheg van een haagbeuk. Een landschappelijke heg is voorzien aan de noordzijde. Dit betreft eveneens een haagbeuk. De heg heeft een lengte van circa 70 meter. Om de landschappelijke structuur verder te versterken is een hoogstamboomgaard beoogd. Door te kiezen voor hoogstamfruit blijven doorzichten naar het open landschap behouden. Ook draagt een boomgaard bij aan een aantrekkelijke leefomgeving en heeft een hoogstamboombaard een grote ecologische waarde. De heg aan de noordzijde dient tevens als windsingel van de boomgaard. Tussen de heg en de boomgaard wordt een kavelpad aangelegd. Dit kavelpad wordt uitgevoerd als karrespoor in halfverharding, zoals bijvoorbeeld grasbetontegels. Dit zodat het agrarisch land ook in nattere perioden nog goed te betreden is met een wat zwaarder voertuig.

De natuurontwikkeling bevindt zich op de achterzijde van het functieveranderingserf, ten oosten van de te slopen bebouwing. Daar waar de natuurontwikkeling plaatsvindt, worden de gronden in de huidige situatie gebruikt door de agrarische sector en hierdoor worden onder andere bestrijdingsmiddelen gebruikt en wordt bemesting toegepast. De voorgestelde natuurontwikkeling is qua situering gebaseerd op de oorspronkelijke structuur, zie figuur 2.3 en 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0005.jpg"

Figuur 2.3 Plangebied in 1870 (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0006.jpg"

Figuur 2.4 Plangebied in 1970 (bron: topotijdreis.nl)

Ter plaatse van de voorgenomen natuurontwikkeling wordt een deel van het weide en hooiland omgezet naar een kruidenrijke grasvegetatie. Het lange smalle langwerpige kavel blijft onveranderd in gebruik. Bij het kruidenrijk grasland is sprake van extensiever beheer, wordt wel regelmatig gemaaid, maar is geen sprake meer van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en van bemesting. Dit heeft onder andere een gunstig effect op het herstel van het bodemleven. Daarnaast is een diversiteit aan bloemen en zaden waardevol voor onder andere insecten.

Het gebruik als weide en hooiland heeft in de huidige situatie tot gevolg dat sprake is van een open karakter. Het is wenselijk om deze openheid, met name ter plaatse van het achterste smalle perceel, zo veel mogelijk te behouden. Derhalve wordt aan de noordzijde van het erf een oorspronkelijke watergang teruggebracht, door het doortrekken van de nog aanwezige watergang en wordt deze aan een zijde met een nieuwe knotwilgenrij aangeplant. Hierdoor wordt de oorspronkelijke landschappelijke structuur teruggebracht en blijven doorzichten over de weides op het open landschap behouden. Het nieuwe beplantingselement in het open landschap bestaat derhalve uitsluitend uit een knotwilgenrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0007.jpg"

Figuur 2.5 Landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling (bron: QGIS, eigen bewerking)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0008.png"

Figuur 3.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

Relatie tot dit bestemmingsplan

Geen van de in de NOVI benoemde nationale belangen worden geraakt met voorliggend bestemmingsplan. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en de gemeente.

Conclusie

De NOVI vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

Relatie tot dit bestemmingsplan
Met het opstellen van dit bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het voorgenomen plan speelt zich af op lokaal niveau en conflicteert niet met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling is voorzien.

Conclusie

Het Barro vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Relatie tot dit bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 onder i van het Bro. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak over de Ladder voor duurzame verstedelijking geoordeeld dat de realisatie van 11 woningen - of minder - niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro (ECLI:NL:RVS:2017:1724).

De ontwikkeling van één woning kan derhalve niet aangemerkt worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft op basis van het Rijksbeleid in onderhavige situatie daarom niet doorlopen te worden.

Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld op 10 maart 2021 en is opgesteld vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Via haar ruimtelijke beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in 2050 goed wonen, werken en recreëren is. In de Omgevingsvisie, die opgesteld is op basis van zeven samenhangende thema's, zijn per thema programma's opgenomen die zorgen voor de uitvoering van de hoofdlijnen van het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0009.jpg"

Figuur 3.2 Zeven samenhangende beleidsthema's (bron: Omgevingsvisie provincie Utrecht)

Voor het omgevingsbeleid hanteert de provincie Utrecht twee centrale uitgangspunten:

  • 1. Gebiedsgerichte, integrale en toekomstgerichte oplossingen waarmee Utrechtse kwaliteiten per saldo behouden blijven of worden versterkt

De gebiedsgerichte uitwerking en (afspraken om te komen tot) keuzes stemt de provincie af met regionale partijen. Samen met gemeenten, waterschappen en andere partners pakt de provincie de regionale programmering op van woningbouw en werklocaties en mogelijk ook van energie en stedelijke voorzieningen zoals kantoren en retail.

De Utrechtse kwaliteiten zijn de kwaliteiten die belangrijk zijn voor de uitstraling en aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht en voor het behoud van een duurzame en veilige leefomgeving. Het gaat om:

  • de groene kwaliteiten, zoals natuur, landschap en erfgoed;
  • de blauwe kwaliteiten, zoals bodem, water en lucht;
  • de rode kwaliteiten, zoals economische ontwikkeling, bereikbaarheid, energie en een vitaal bebouwd gebied;
  • de sociale kwaliteiten zoals voorzieningen, sociale samenhang, cultureel aanbod en inclusiviteit.

  • 2. Concentreren en combineren van nieuwe ontwikkelingen, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren.

Voor sommige grote opgaven is veel ruimte nodig, zoals verstedelijking en de energietransitie. Daarom kiest de provincie Utrecht ervoor de schaarse ruimte efficiënt te benutten en functies slim te combineren. Daarbij wordt het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' gehanteerd. Bij uitbreiding wordt gezocht naar grootschalige locaties waar nieuwe ontwikkelingen geconcentreerd en gecombineerd worden.

Relatie tot dit bestemmingsplan

De provincie legt het accent op de binnenstedelijke opgave en beoogt op die manier de druk op het landelijk gebied te verminderen en de beschikbare ruimte duurzaam te benutten. Uiteraard blijven er ook ontwikkelingen die naar aard en omvang minder passend zijn in een stedelijke omgeving. Voor dergelijke ontwikkelingen bestaat ruimte om in het buitengebied te landen, mits wordt voorzien in een goede ruimtelijke én landschappelijke inpassing. Daarbij dient oog te zijn voor (ten minste) behoud en bij voorkeur versterking van de aanwezige kwaliteit van het landelijk gebied.

Dit bestemmingsplan behelst het planologisch mogelijk maken van een extra woning in agrarisch (buiten)gebied. Daarbij verdwijnt de bestaande agrarische bebouwing en het agrarisch bouwvlak van de gronden. Het mogelijk maken van een woonbestemming op een voormalig agrarisch perceel is geen nieuw fenomeen en het toestaan van deze enkele extra burgerwoning op de locatie staat het voornemen om het grootste deel van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren ook niet in de weg. In de omgeving van het plangebied is bovendien reeds sprake van diverse woonbestemmingen, zodat gesteld kan worden dat het initiatief aansluit op het bestaande karakter van de directe omgeving.

Het gevolg van de locatie in het landelijk gebied is automatisch dat er oog dient te zijn voor de kenmerken en kwaliteiten van het landschap. De ontwikkeling mag niet tot gevolg hebben dat deze landschappelijke waarden worden aangetast. Aangezien in de huidige situatie bebouwing aanwezig is in het planegbied en deze bebouwing wordt vervangen ten behoeve van één extra burgerwoning, behoud het perceel voor een belangrijk deel de huidige uitstraling. Er wordt geen hoogbouw of groot woningbouwproject gerealiseerd. Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling een passende invulling voor de locatie betreft met het oog op de kwaliteit van de directe omgeving. Vanwege een beperkt tekort (75 m2) aan te slopen bestaande bebouwing op de locatie is onderdeel van dit bestemmingsplan een landschappelijk inpassingsplan en plan voor natuurontwikkeling in het plangebied. In paragraaf 2.2.2 van dit bestemmingsplan is hierop ingegaan.

Conclusie

De beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht vormen geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

De interim Omgevingsverordening provincie Utrecht bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen. De interim Omgevingsverordening is vastgesteld op 10 maart 2021 en in werking getreden op 1 april 2021. De interim Omgevingsverordening is een tijdelijke verordening, totdat de Omgevingswet van kracht is. De interim Omgevingsverordening vervangt onder andere de ruimtelijke verordening en de milieuverordening.

Relatie tot dit bestemmingsplan

Onderstaand wordt ingegaan op de bepalingen uit de interim Omgevingsverordening, voor zover relevant en daarmee niet limitatief zoals van toepassing op de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

Watersysteem

In het kader van het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen of beperken van wateroverlast zijn in hoofdstuk 2 van de interim Omgevingsverordening regels opgenomen. Het plangebied ligt binnen een overstroombaar gebied (artikel 2.10). Het is belangrijk dat kwetsbare objecten (zoals elektriciteitscentrales, ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen) bestand zijn tegen overstromingen. Aangezien de ontwikkeling geen (onderdeel van een) grootschalig woningbouwproject is en de bestaande agrarische bebouwing wordt vervangen ten behoeve van één extra woning, nemen de overstromingsrisico's zeer beperkt toe ten opzichte van de huidige situatie. Het plangebied is tevens gelegen in een verplicht peilbesluitgebied. Het waterschap stelt één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in gebieden waar het waterschap onder normale omstandigheden de wateraanvoer en waterafvoer kan beheersen. Als laatste is de locatie gelegen in het 'Gebied dempen oppervlaktewaterlichamen', waarbij geheel of gedeeltelijk dempen ook het ondieper maken van oppervlaktewaterlichamen omvat (artikel 2.32).

Ondergrond en bodem

Het plangebied ligt binnen de 'Matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad' (artikel 3.11). Voor dergelijke gebieden is het van belang deze zo veel mogelijk te vrijwaren van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is het belangrijk om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen. Bij de aanleg van een eventueel bodemenergiesysteem zal daarom een systeem met horizontale lussen worden toegepast of wordt gewerkt met een ander type energiesysteem. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar betreft de omzetting van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonfunctie, waarbij de te slopen agrarische opstallen plaats maken voor een extra woning. Artikel 3.11 vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Bereikbaarheid en mobiliteit

Het plangebied is gelegen binnen de 'Buffer luchtvaartterrein' (artikel 4.53). Op de locaties binnen deze buffer mogen geen bestemmingen en regels worden toegevoegd die voorzien in nieuwvestiging van een luchtvaartterrein voor gemotoriseerde luchtvaarttuigen, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting onder de grens, genoemd in de bijlage 16 Luchtvaartterrein, bij de verordening blijft. Het beoogde initiatief voorziet enkel in een bestemmingswijziging ten behoeve van wonen, waardoor deze regel niet van relevant is.

Cultuurhistorie en landschap

Hoofdstuk 7 van de Interim Omgevingsverordening gaat in op cultuurhistorie en landschap, waaronder ook de cultuurhistorische hoofdstructuur. In paragraaf 4.1 (archeologie) en paragraaf 4.4 (cultuurhistorie) van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op het aspect archeologie en cultuurhistorie. Het plangebied is op kaart 15 aangegeven als gelegen binnen het gebied 'Uitzondering verstedelijkingsverbod Landelijk gebied', maar betreft geen historische buitenplaats of militair erfgoed. Artikel 7.8 is derhalve niet relevant voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is het plangebied onderdeel van het 'Landschap Rivierengebied' (Bijlage 15) en dient voldaan te worden aan hetgeen is opgenomen in artikel 7.9. In het 'landschap Rivierengebied' dienen de volgende kernkwaliteiten behouden te blijven:

  • 1. schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • 2. samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • 3. samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
  • 4. de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Van negatieve effecten op de kernkwaliteiten van dit landschap is geen sprake. Doordat de huidige agrarische bebouwing wordt vervangen door één woning, heeft de ontwikkeling geen effect op het schaalcontrast van het landschap. Het huidige landschap en de beleving daarvan vanaf het plangebied wordt verder niet aangetast, waardoor de huidige samenhang blijft behouden. Daarnaast wordt in het plangebied zelf in een landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling voorzien. Onderdeel hiervan is het omzetten van een deel van de weide en het hooiland naar een kruidenrijke grasvegetatie en het terugbrengen van een oorspronkelijke watergang. Laatstgenoemde heeft tot gevolg dat de oorspronkelijke landschappelijke structuur deels wordt teruggebracht. De beoogde ontwikkeling van één woning kan hiermee mogelijk worden gemaakt binnen de kernkwaliteiten van dit gebied en dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 7.9.

De interm Omgevingsverordening voorziet daarnaast in artikel 6.2 in regels ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN (zie ook paraagraaf 4.10) waardoor toetsing aan de regels uit artikel 6.2 niet aan de orde is.

Wonen, werken en recreëren

Het plangebied is onderdeel van het landelijk gebied. In hoofdstuk 9 van de interim Omgevingsverordening wordt ingegaan op onder andere verstedelijking in het landelijk gebied. In dit kader is in artikel 9.10 aangegeven dat een stedelijke functie kan worden toegestaan als het agrarisch gebruik is beeïndigd. Daarvoor dient getoetst te worden aan de indstructieregel voor functiewijziging. Het plangebied van dit bestemmingsplan is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw. De locatie ligt op korte afstand van omliggende burgerwoningen en heeft onvoldoende beschikking over agrarische gronden voor de exploitatie van een volwaardig agrarisch bedrijf. In paragraaf 2.2.2 en 4.4 van deze toelichting wordt ingegaan op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Hieruit blijkt dat de bestaande waarden worden behouden of versterkt. In paragraaf 4.2 is aangetoond dat de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Ook ligt de locatie binnen het gebied dat is aangemerkt voor 'Uitbreiding woningbouw en bedrijventerreinen onder voorwaarde mogelijk' (artikel 9.12). In onderhavige situatie is geen sprake van een uitbreiding van woningen in landelijk gebied, maar van een functiewijziging van een agrarisch bedrijfsperceel. Derhalve kan toetsing aan artikel 9.12 achterwege blijven en dient getoetst te worden aan de regels uit artikel 9.11, zie onder 'Ruimte voor ruimte'.

Ruimte voor ruimte

In artikel 9.11 is de instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie opgenomen. In landelijk gebied kan, indien het agrarisch gebruik is beëindigd, de bouw van één of meer nieuwe woningen worden toegestaan, mits aan het onderstaande schema wordt voldaan.

Artikel 9.11 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ('ruimte voor ruimte')

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meer nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
    • b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 750 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit; en
    • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0010.jpg"

Figuur 3.3 Schema mogelijkheden functieverandering (voormalige) agrarische bedrijfspercelen (bron: interim Omgevingsverordening)

Aangezien het doel is om één extra burgerwoning toe te voegen en de bestaande bedrijfsbebouwing (excl. bestaande bedrijfswoning met bijgebouw) van circa 675 m2 te slopen, kan in beginsel niet worden voldaan aan de sloopeis van minimaal 750 m2. Het totale bouwvlak waar de agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming is echter bijna 1 ha en biedt derhalve veel meer bouwmogelijkheden voor agrarische opstallen. Naast de sloop van de agrarische opstallen van 675 m2 wordt een groot agrarisch bouwvlak inclusief ruime bouwmogelijkheden ingeleverd ten behoeve van één burgerwoning. Daarnaast kan door middel van een hoogwaardige kwalitatieve landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing extra omgevingskwaliteit worden gerealiseerd.

In paragraaf 2.2.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een toelichting gegeven op de gemaakte keuzes voor wat betreft de landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling. Het tekort aan sloopmeters bedraagt 75 m2. Door de landschappelijke inpassing van het voormalige agrarisch erf aan te vullen met een natuurontwikkeling wordt zowel voldaan aan de voorwaarde onder sub b. als onder sub c. In paragraaf 2.2.2 zijn de landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling beschrijven, waarbij onder andere sprake is van het terugbrengen van een oorspronkelijke watergang, de aanplant van een knotbomenrij en het omzetten van 3.780 m2 weide naar een kruidenrijke vegetatie. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd. Om het beoogde plan mogelijk te maken wordt het tekort aan sloopmeters op bovengenoemde wijze gecompenseerd binnen het plangebied en wordt voldaan aan artikel 9.11.

Conclusie

Aan de minimale sloopeis van 750 m2 wordt in beginsel niet voldaan voor de realisatie van één extra burgerwoning. De voorgestelde landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling (zie paragraaf 2.2.2) voorziet in realisatie van extra omgevingskwaliteit en daarmee in een compensatie voor het tekort van 75 m2 aan de sloopeis zoals opgenomen in de interim Omgevingsverordening. De regels uit de interim Omgevingsverordening vormen geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.2.3 Landschapsbeleidsplan Utrecht 2018-2023

Utrechts Landschap staat voor behoud van biodiversiteit en cultuurhistorie. De provincie streeft naar het versterken van ecosystemen en streeft naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van natuur en landschap. Het 'Beleidsplan 2013-2017' verscheen in een tijd waarin de natuur- en erfgoedwereld in flink in beweging was. Doordat de overheid zich terugtrok werd het een belangrijke opgave om de steun van bedrijven, fondsen en particulieren te laten groeien.

De omschakeling naar duurzame energie, infrastructurele en verstedelijkingsopgaven, maken de druk op het buitengebied hoog. De toename van het aantal recreanten verhoogt de druk op de natuur. Tegelijkertijd groeit de betrokkenheid van Utrechters bij de bescherming van de leefomgeving. In de periode 2018-2023 is het doel om de Utrechtse natuur, het landschap en het erfgoed te blijven ontwikkelen, beschermen en te beheren. De speerpunten uit het beleid zijn als volgt:

Robuust netwerk

  • verwerven, veiligstellen;
  • beheer en ontwikkeling;
  • beschermen en beleven;

Steun Utrechtse samenleving

  • dichtbij en betrokken;
  • groeiende achterban;
  • vrijwilligers;

Deskundigheid inzetten

  • belangenbehartiging van natuur en erfgoed;
  • actieve inbreng deskundigheid;

Verduurzaming en ontwikkeling

  • verkleinen footprint;
  • behoud solide financiële basis;
  • kennisontwikkeling.

Relatie tot dit bestemmingsplan

De ontwikkeling behelst een planologische wijziging ten behoeve van één extra woning ter plaatse van een agrarische bestemming. De bestaande agrarische opstallen worden gesloopt. Het open karakter van de locatie blijft bij de functieverandering behouden. Ook past de woning bij de huidige omgeving, aangezien meerdere burgerwoningen aanwezig zijn in het omliggende gebied. Dit plan heeft vanwege de aard en omvang niet tot gevolg dat de druk op de natuur en het buitengebied verder toeneemt. Door het landschappelijk inpassen van de gewenste woonfunctie op het voormalige agrarische perceel, dat gepaard gaat met sloop van voormalige agrarische bebouwing, wordt leegstand of verval voorkomen, wat resulteert in behoud en ontwikkeling van het landschap. Daarnaast voorziet de voorgenomen natuurontwikkeling onder andere in de realisatie van een kruidenrijk grasland en het terugbrengen van een oorspronkelijke watergang, en leidt dit tot een verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap in het plangebied.

Conclusie

Het Landschapsbeleidsplan legt geen restricties op voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Stedelijk Gebied Wijk bij Duurstede

Op 6 juli 2021 is de omgevingsvisie Stedelijk Gebied Wijk bij Duurstede vastgesteld. In de omgevingsvisie is weergegeven hoe de stad Wijk bij Duurstede en de dorpen Cothen en Langbroek er over 10 jaar uit kunnen zien. De omgevingsvisie Stedelijk Gebied Wijk bij Duurstede is de opvolger van de Structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020 zoals vastgesteld in 2010.

In de stad Wijk bij Duurstede moeten ongeveer 1.000 nieuwe woningen worden gebouwd tot het jaar 2030. Die nieuwe huizen zijn vooral bedoeld voor ouderen en jongeren die na al in de Wijk wonen. Zodat deze groepen inwoners ook in de toekomst in de stad kunnen (blijven) wonen in een moderne, kleinere woning. In de eengezinshuizen die zij achterlaten, kunnen dan weer jonge gezinnen gaan wonen. Zo zorgt nieuwbouw voor 'doorstroming' in de stad. Het bouwen van nieuwe huizen hoeft dus niet te betekenen dat er veel nieuwe mensen bij komen in de stad. Er wordt vooral gebouwd voor de eigen bevolking.

De gemeente wil niet dat de stad wordt volgebouwd. Het is juist belangrijk dat Wijk bij Duurstede een groene stad blijft met genoeg ruimte om te spelen, sporten, wandelen of te genieten van de natuur. Hierbij kiest de gemeente voor groen in de stad, maar ook voor het bieden van ruimte buiten de stad voor het bouwen van nieuwe woningen.

Relatie tot dit bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één extra woning ter plaatse van agrarische gronden. In de omgeving van het plangebied zijn al verschillende woonbestemmingen aanwezig. Aangezien de gemeente tot 2030 inzet op het realiseren van groen in de stad, waarbij ook ruimte wordt geboden buiten te stad voor het bouwen van nieuwe woningen, sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de ambitie die is geformuleerd in de Omgevingsvisie Stedelijk Gebied Wijk bij Duurstede. De nieuw te realiseren woning biedt ook ruimte voor doorstroming in de stad. De woning wordt buiten de stad gerealiseerd en voorziet daarmee in de behoefte om buiten de stad in een meer groene omgeving te wonen.

Conclusie

De Omgevingsvisie Stedelijk Gebied Wijk bij Duurstede vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.3.2 Omgevingsvisie Kromme Rijngebied

Op 18 april 2017 is de omgevingsvisie Kromme Rijngebied is door de gemeenteraden van Houten, Bunnik en Wijk bij Duurstede vastgesteld. De visie is gericht op het buitengebied van de betreffende gemeentes: het Kromme Rijngebied en stelt gebiedskwaliteit voorop.

De uitgangspunten voor de omgevingsvisie bestaat uit drie onderdelen:

  • De vraagstukken uit de samenleving;
  • De eigen verantwoordelijkheden als gemeentelijke overheden;
  • De kwaliteiten in het gebied.

De vraagstukken, de (gemeentelijke) verantwoordelijkheid en de gebiedskenmerken zijn geïntegreerd tot een visie voor de Kromme Rijnstreek. Hieruit volgen vier speerpunten:

  • 1. Sterke ontwikkeling van recreatie;
  • 2. Naar een kwaliteitscultuur;
  • 3. Verandering en vernieuwing stimuleren;
  • 4. Volop innovatie.

Relatie tot dit bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling behelst de realisatie van één woning in het buitengebied van Wijk bij Duurstede. Het buitengebied is divers en gevarieerd. Om ontwikkeling mogelijk te maken en ruimte voor initiatieven te hebben, is het belangrijk om goed te weten wat de kwaliteiten zijn en waar ze zitten. In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende woonbestemmingen gelegen. Het toevoegen van één woning past in deze omgeving. Om verandering en vernieuwing te stimuleren, vindt de gemeente het belangrijk dat de fysieke leefomgeving wordt aangepast aan nieuwe wensen en kansen. Het is daarbij van belang dat initiatieven passen binnen de visie van de gemeente. Door de beoogde ontwikkeling te toetsten aan zowel het rijks-, provinciaal als gemeentelijk beleid wordt zorggedragen voor dit onderdeel. Daarnaast zet de gemeente in op innovatie. In het buitengebied is voor sommige innovatieve ideeën meer ruimte dan in de stad. Bijvoorbeeld het realiseren van een woning in een groene omgeving. Het buitengebied biedt hier wel ruimte voor, terwijl dit in de stad moeilijker te realiseren is. Hiermee biedt het plangebied een geschikte locatie voor het beoogde initiatief.

Conclusie

De uitgangspunten en speerpunten uit de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied vormen geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied

Het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied (LOP) is opgesteld in opdracht van zes gemeenten (De Bilt, Zeist, Bunnink, Utrechtse Heuvelrug, Houten en Wijk bij Duurstede). Het plan is als visiedocument vastgesteld door de gemeenteraad op 2 februari 2010. Het Landschapsontwikkelingsplan is een belangrijk middel voor het behouden en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. In het plan worden, uitgaande van de bestaande kwaliteiten, gewenste ontwikkelingen geschetst en vastgelegd. Hierbij wordt ingegaan op vele aspecten van het landschap, uiteenlopend van de ontstaansgeschiedenis en haar cultuurhistorische waarden en ecologische waarden tot het huidige landbouwkundige en recreatieve gebruik.

Relatie tot dit bestemmingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan onderscheidt drie hoofdgebieden, met grote unieke landschappelijke verschillen, die elk gebied een eigen herkenbare identiteit geven. Het plangebied is gelegen in het 'rivierenlandschap van de Kromme Rijn en Lek'. Het plangebied maakt deel uit van een gebied waar wordt ingezet op toekomstperspectieven met nieuwe functiecombinaties, zoals landbouw, natuur, waterberging en recreatie. De Lekdijk biedt kansen voor de beleving van het rivierenlandschap en biedt meer mogelijkheden voor natuur- en landschapsbeleving en recreatief gebruik. Aangezien in de huidige situatie beperkt bebouwing aanwezig is en deze bebouwing wordt vervangen met één woning, staat de beoogde ontwikkeling het toekomstperspectief uit het Landschapsontwikkelingsplan niet in de weg. Daarnaast is binnen het kader van het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied een landschappelijk inpassingsplan én plan voor natuurontwikkeling uitgewerkt (zie paragraaf 2.2.2).

Conclusie

Het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.3.4 Woonvisie 2021-2030 Wijk bij Duurstede

Sinds 16 april 2022 geldt de Woonvisie 2021-2030 Wijk bij Duurstede. Met deze visie is de woonvisie uit 2016 herzien en wordt voor de periode tot 2030 een visie op het 'goede wonen' in de gemeente gegeven.

De Woonvisie geeft een terugblik en de stand van zaken, beschrijft de kwantitatieve en kwalitatieve opgave, gaat in op het instrumentarium en staat stil bij de mogelijkheden om de bouw te versnellen en meer flexibiliteit te creëren. In de Woonvisie is gekozen voor drie thema's: Versnellen (1), Verdichten (2) en Verruimen (3). Binnen de kaders 'uitbreiding woningvoorraad', 'huisvesten van doelgroepen' en 'inzetten van instrumentarium' is een uitwerking gegeven. Voor de periode tot 2030 wordt in de gemeente uitgegaan van een toename van 1.200 woningen (150 per jaar).

Relatie tot dit bestemmingsplan

Het beoogde initiatief sluit aan op de visie zoals opgenomen in de Woonvisie. Er wordt een extra woning toegevoegd aan de woonvoorraad en er is behoefte aan woningen voor iedere levensfase. Daarnaast zal de nieuw te bouwen woning voldoen aan de eisen van de huidige tijd en aan de geldende voorschriften zoals de BENG-eisen, en wordt hiermee ook aangesloten op het thema om duurzaam te wonen en leven.

Conclusie

De Woonvisie 2021-2030 Wijk bij Duurstede vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Regelgeving en beleid

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave. In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologie vriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen.

4.1.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' conform het bestemmingsplan "Buitengebied 2015". Ter plaatse van deze dubbelbestemming worden de gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht indien de bouwwerken maximaal 2,5 meter uit bestaande funderingen worden opgericht en indien ten behoeve van de bouwwerken bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van maximaal 100 cm onder het bestaande maaiveld (ongeacht de oppervlakte).

Dit volgt ook uit het archeologiebeleid van de gemeente. Op de archeologische beleidskaart (kaart 11, zie onderstaande figuur) is te zien dat het plangebied is gelegen in 'Archeologisch waardevol gebied 4: Verwachtingswaarde archeologie - middelhoog'. Het betreft landschappelijke zones met naar verwachting een gemiddelde dichtheid aan archeologische sporen. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. De volgende ontheffingscriteria zijn op deze categorie van toepassing:

  • oppervlakte plangebied tot 5.000 m2;
  • diepte bodemingreep tot 100 cm onder maaiveld;

Afhankelijk van de exactie situering van de woningen (zowel de extra woning als bij vernieuwbouw van de bestaande woning) kan wel of niet worden voldaan aan de voorwaarde om bouwwerken maximaal 2,5 meter uit de bestaande funderingen op te richten. Indien de woningen op grotere afstand van de te slopen agrarische opstallen en/of de bestaande (bedrijfs)woning is beoogd, zal op basis van de voorschriften een archeologisch onderzoek benodigd zijn. De oppervlakte van het plangebied van de woningen zal niet groter zijn dan 5.000 m2. Afhankelijk van de uitwerking van het bouwplan zijn bodemingrepen tot 100 cm beneden het maaiveld benodigd.

De archeologische waarden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De nummering sluit aan bij de reeds geldende dubbelbestemming van het bestemmingsplan "Buitengebied 2015". Zowel voor het bouwen als voor werkzaamheden geldt een vergunningplicht waarbij getoetst wordt of de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0011.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied rood omlijnd (bron: Archeologische beleidskaart)

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Regelgeving en beleid

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)13 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.2.2 Onderzoek

Het plangebied kent in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Wonen' en 'Agrarisch'. Door de agrarische bedrijvigheid in de omgeving kan geconcludeerd worden dat sprake is van een gemengd gebied. In gevolge van de ligging in een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

De beoogde extra woning en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning is op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2015" niet toegestaan. Hiermee wordt een nieuwe gevoelige bestemming toegevoegd. Wel dient omliggende (agrarische) bedrijvigheid reeds rekening te houden met de bestaande bedrijfswoning in het plangebied. Dit is immers een woning die tot een andere inrichting behoort en deze woning kan derhalve reeds een beperking vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Om te beoordelen of de realisatie van de extra woning een (extra) beperking van de bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven meebrengt, zijn de omliggende bedrijfspercelen in onderstaande figuur weergegeven voorzien van bijbehorende richtafstanden.

De richtafstand behorende bij de nabijgelegen agrarische bedrijvigheid betreft 50 meter. De richtafstand van het bedrijf aan de noordzijde van het plangebied strekt niet tot aan het plangebied. Wel is er een bestaande woning aanwezig binnen de richtafstand. Hierdoor wordt het agrarisch bedrijf reeds beperkt door de bestaande woning. De realisatie van de extra woning binnen het plangebied levert geen extra beperkingen op voor dit agrarisch bedrijf.

Het agrarisch bedrijf dat aan de zuidzijde van het plangebied ligt heeft eveneens een richtafstand van 50 meter. De figuur toont aan dat een deel van het plangebied ligt binnen de richtafstand van dit agrarisch bedrijf. De beoogde locatie van de extra woning is echter buiten de richtafstand gelegen. Verder is van belang dat binnen de richtafstand van 50 meter in het plangebied van dit bestemmingsplan geen woonbestemming is opgenomen. Daarnaast zijn binnen de richtafstand reeds meerdere bestaande woningen aanwezig. Het voornemen om een extra woning te realiseren binnen het plangebied levert hierdoor geen extra beperkingen op voor dit agrarisch bedrijf; de bestaande woningen vormen reeds een beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf en dit bestemmingsplan leidt niet tot het opnemen van een gevoelige bestemming (zoals 'Wonen') binnen de richtafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0012.jpg"

Figuur 4.2 Omliggende bedrijven met richtafstanden (bron: QGIS, eigen bewerking)

Naast bedrijvigheid binnen een bouwvlak dient ook aandacht uit te gaan naar het agrarisch gebruik van de gronden zonder bouwvlak in verband met een mogelijke spuitzone. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2015" is een algemene spuitvrije zone rond gevoelige functies ingesteld. Op deze plaats wordt derhalve verwezen naar artikel 3.4.4 van dit bestemmingsplan waarin is bepaald dat tot het strijdig gebruik wordt gerekend het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van de boom- en fruitteelt binnen een afstand van 50 meter van bestemmingsvlakken van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies, met uitzondering van bestaand gebruik waarbij de bestaande afstand als minimale afstand dient te worden aangehouden. Onder voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies worden verstaan alle functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven, met uitzondering van bedrijfswoningen behorende bij het bedrijf dat de fruit- of boomteelt uitoefent. Het woon- en leefklimaat van gevoelige functies wordt hierdoor beschermd.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Regelgeving en beleid

In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van het voorgenomen plan is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek en zijn twee aanvullende milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. De rapportage van het verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. De rapportage van het (tweede) aanvullend milieukundig bodemonderzoek is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Tijdens het aanvullend onderzoek is gebleken dat de bodem onder het puingranulaat bijmengingen met puin bevat. Hierdoor is de bodem asbestverdacht en is dit aanvullend onderzocht. De rapportage van het aanvullend asbestbodemonderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten (beknopt) weergegeven. Naar aanleiding van de onderzoeken is in 2022 de asbesthoudende puinlaag verwijderd. In deze paragraaf wordt daar tevens kort op ingegaan.

Verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek

B&L Grondmanagement BV heeft een verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Lekdijk West 47 te Wijk bij Duurstede. Doel van het verkennend milieukundig bodemonderzoek is het vaststellen van de algemene bodemkwaliteit.

Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:

vooronderzoek

Gezien de ligging van de locatie in een voormalig boomgaardgebied is de toplaag (0-30 cm-mv) locatie verdacht voor OCB (organochloorbestrijdingsmiddelen). Rondom de schuren met asbestdaken is de onverharde toplaag (0-10 cm-mv) van de bodem verdacht voor asbest. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank is de bodem verdacht voor olie/aromaten. De slootdempingen zijn verdacht voor de aanwezigheid van mogelijke afvalstoffen en slib.

algemene bodemkwaliteit

Er zijn ten hoogste lichte overschrijdingen met metalen, PAK en olie aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

OCB

De toplaag (0-30 cm-mv) is licht verontreinigd met OCB (som DDE).

slootdemping

Er zijn geen aanwijzingen in het veld gedaan die duiden op een slootdemping met afval. Wel is bij boring 1 een sliblaag waargenomen. Deze laag is licht verontreinigd kwik, nikkel, zink en PAK.

ondergondse olietank

Er zijn geen aanwijzingen in het veld gedaan die duiden dat een ondergrondse tank aan de voorzijde van het woonhuis aanwezig (is geweest). De grond en het grondwater zijn niet verontreinigd met olie en/of aromaten.

Asbest rondom schuren met asbestdaken

Er is zowel zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen AVM waargenomen. In de grond is geen of een gering gehalte asbest aangetoond.

Asbest erf

Zintuiglijk is tijdens het verkennend deel van het onderzoek geen asbest waargenomen in de grove fractie (> 20 mm). In de fijne fractie (< 20 mm) van de grond van boring 14 is asbest aangetoond boven de interventiewaarde.

Tijdens het nader asbestonderzoek ter plaatse van boring 14 is in de grove fractie van de sleuven 101, 102 en 103 AVM aangetroffen. In sleuf 104 en 105 is geen AVM aangetroffen. In de bodem direct onder de puinlaag met AVM van sleuf 101 t/m 103 is geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. RE1 is gedefinieerd op basis van duidelijk waarneembare verschillende puinlagen. RE1 is sterk verontreinigd met asbest. De oppervlakte van RE1 is 115 m2 .

Conclusie

De bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgesteld. Een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Voor de algemene bodemkwaliteit en de aandachtspunten OCB, slootdempingen, ondergrondse tank en de grond rondom de 3 schuren met asbestdaken geldt dat deze geen belemmering vormen.

Ter plaatse van RE1/erf is de puinlaag sterk verontreinigd met asbest. Voor de asbestverontreiniging geldt het Besluit asbestwegen milieubeheer. Het bevoegd hiervoor is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Het voorhanden hebben van een asbestweg is niet toegestaan. De eigenaar van de asbestweg dient dit te melden bij ILT en is verplicht om maatregelen te nemen. De maatregelen kunnen bestaan uit het afdekken van de puinlaag met een duurzame afschermlaag (asfalt, klinkers of beton) of het verwijderen van de asbesthoudende puinlaag. Indien gekozen wordt voor het verwijderen van de asbestweg/puinlaag dient een plan van aanpak opgesteld en ingediend te worden bij ILT. Na afloop van de ontgraving dient de sanering gecontroleerd te worden. Van de sanering dient een evaluatieverslag opgesteld en ingediend te worden bij ILT.

Verwijdering asbesthoudende puinlaag

Bottomline Projectbegeleiding heeft op 16 februari 2022 de begeleiding verzorgd bij het verwijderen van de asbesthoudende puinlaag op de locatie Lekdijk West 47 te Wijk bij Duurstede. De puinlaag is ontgraven op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek. Hierbij is de visueel met asbest verontreinigde puinlaag volledig verwijderd. Na verwijdering zijn de wanden en bodem visueel gecontroleerd. Een en ander is met foto’s vastgelegd.

De verwijderde puinlaag is in containerbakken geplaatst en 17 maart 2022 afgevoerd. In totaal is 61,24 ton afgevoerd. De bonnen zijn beschikbaar gesteld.

Na de ontgraving is de putbodem voorzien van wegendoek en aangevuld met gecertificeerd menggranulaat. In totaal is 38 m³ menggranulaat aangevoerd.

Geconcludeerd is dat op basis van de visuele controle de aanwezige asbesthoudende puinverharding volledig is verwijderd.

(tweede) Aanvullend milieukundig bodemonderzoek

B&L Grondmanagement BV heeft een aanvullend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Lekdijk West 47 te Wijk bij Duurstede. Doel van het aanvullend milieukundig bodemonderzoek is het beantwoorden van de vragen die zijn gesteld door de ODRU.

Uit het aanvullend milieukundig bodemonderzoek blijkt het volgende:

De grond is tijdens het verkennend bodemonderzoek onderzocht op OCB. Onderzoek op OCB tijdens het aanvullend milieukundig bodemonderzoek is een aanvulling op het verkennend bodemonderzoek.

Tijdens het veldwerk is ter plaatse van de gedempte sloot geen afwijkende bodemopbouw of bodemvreemd materiaal aangetroffen die duiden op een demping.

Er zijn geen grondmonsters ingezet ter plaatse van de gedempte sloot omdat hier geen afwijkende bodemopbouw of bodemvreemd materiaal is waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond onder de puingranulaatlaag licht verontreinigd is met kobalt, kwik, lood, nikkel, zink en PAK. Ter plaatse van schuur 3 is de grond niet verontreinigd met PCB. Ter plaatse van de boomgaard is de grond licht verontreinigd met OCB.

Indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit wordt de grond als Wonen (onder puingranulaatlaag), AW (schuur 3 en boomgaard) en Industrie (boomgaard) gekwalificeerd.

Aanvullend asbestbodemonderzoek

B&L Grondmanagement BV heeft een aanvullend asbestbodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Lekdijk West 47 te Wijk bij Duurstede. Doel van het aanvullend asbestbodemonderzoek is de betreffende bodem te onderzoeken op asbest.

Uit het asbestbodemonderzoek blijkt het volgende:

Het mengmonster van de grond fijne fractie is geanalyseerd op asbest. Uit de resultaten blijkt dat er geen asbest is aangetoond. Geconcludeerd wordt dat de zwak puinhoudende laag onder de repaclaag niet verontreinigd is met asbest.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Regelgeving en beleid

Artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) luidt als volgt: 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de voormalige Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. In de Erfgoedwet is onder andere opgenomen hoe de rijksbeschermde collecties worden beheerd, hoe rijksbeschermd erfgoed wordt aangewezen en hoe het wordt beschermd. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan in het vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten.

Cultuurhistorische Atlas

De cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht geeft een overzicht van de cultuurhistorische data en het beleid dat de provincie hierop voert. De cultuurhistorische atlas - ook aangeduid als CHAT - kent de volgende thema's: militair erfgoed, kastelen en buitenplaatsen, agrarisch cultuurlandschap, historische infrastructuur en archeologie.

Erfgoedverordening gemeente Wijk bij Duurstede 2012

De gemeente Wijk bij Duurstede heeft haar beleid voor behoud en beheer van cultureel erfgoed verwerkt in de "Erfgoedverordening gemeente Wijk bij Duurstede 2012". Hierin is onder andere de mogelijkheid tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten en gemeentelijke stads- en dorpsgezichten opgenomen.

4.4.2 Onderzoek

Via de interactieve kaart van Cultuurhistorie in Utrecht is te zien of het plangebied een rijks- of gemeentelijk beschermd monument betreft en of de locatie is gelegen in beschermde stads- en dorpsgezichten. Op de kaart is te zien dat het plangebied geen (rijks- of gemeentelijk) monument betreft en ook niet is gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

Verder is op de interactieve kaart van Cultuurhistorie in Utrecht te zien dat het plangebied onderdeel is van het agrarisch cultuurlandschap. Onderdeel hiervan is het bebouwingslint in het buurtschapje Den Oord, of onderdijk, parallel liggend aan de Lekdijk West. De extra woning wordt binnen de contouren van de bestaande (te slopen) agrarische opstallen gerealiseerd waardoor dit bestemmingsplan in een passende ontwikkeling in het bebouwingslint voorziet. Daarnaast ligt het plangebied in het Dwarsdijkse Veld en is ook de strookverkaveling van belang voor het agrarisch cultuurlandschap. De landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling leidt tot behoud en versterking van deze kernkwaliteiten van het gebied. Hierdoor is onder andere gekozen voor het terugbrengen van een oorspronkelijke watergang, het doortrekken van de nog aanwezige watergang en de aanplant van een hoogstamboomgaard en een knotwilgenrij. Hierdoor wordt de oorspronkelijke landschappelijke structuur teruggebracht en blijven doorzichten over de weides op het open landschap behouden. In paragraaf 2.2.2 van deze bestemmingsplantoelichting is de landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling uitgebreider gemotiveerd.

4.4.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Regelgeving en beleid

In 2016 heeft de Europese Unie mede namens Nederland het Klimaatakkoord van Parijs ondertekend. Doel van het akkoord is om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen zijn afspraken in Europa gemaakt. De EU-lidstaten hebben met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder moet uitstoten. In 2050 wil de Europese Unie klimaatneutraal zijn. Dat betekent dat er dan netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten. De Nederlandse klimaatdoelen zijn vastgelegd in de nationale Klimaatwet.

De provincie Utrecht kent het convenant Duurzame Woningbouw waarmee zij als doel heeft om het duurzaam bouwen van woningen aan te jagen. Het is een pakket publiekprivate afspraken voor nieuwbouw van woningen, met meetbare ondergrenzen op de thema's energie, klimaatadaptatie, circulariteit, natuur inclusief bouwen, gezondheid. Er zijn ambities geformuleerd op drie niveaus: brons, zilver en goud. Gemeente Wijk bij Duurstede heeft dit convenant ondertekend en gaat minimaal voor brons.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Wijk bij Duurstede is vertaald in het 'Beleidsplan Milieu en Duurzaamheid 2016-2020'. In het beleidsplan staan de ambities, doelen en milieuthema's beschreven van de gemeente, inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties voor de periode 2016-2020. Vanuit een langere termijnvisie voor 2030 zijn doelen geformuleerd.

4.5.2 Onderzoek

In het 'Beleidsplan Milieu en Duurzaamheid 2016-2020' is de ambitie geformuleerd dat alle woningen en gebouwen (nieuw en bestaand) klimaatneutraal zijn in 2030. De gemeente toetst de nieuwbouw woningen op de wettelijke EPC eisen die volgen uit het Bouwbesluit. De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de eisen van de huidige tijd en aan de geldende voorschriften zoals de BENG-eisen. Ook wordt voor de nieuw te bouwen woningen voldaan aan het convenant Duurzame Woningbouw door woningen te realiseren die minimaal voldoen aan het niveau 'brons'. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen vindt de toetsing plaats.

4.5.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Regelgeving en beleid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

4.6.2 Onderzoek

Op de risicokaart via Atlas Leefomgeving (zie onderstaande figuur) is te zien dat:

  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van andere stationaire risicobronnen;
  • Het plangebied ligt net binnen het invloedsgebied van een nabijgelegen transportroute, namelijk op 3.900 m afstand van het spoor. Het invloedsgebied bedraagt 4.000m;
  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het groepsrisico worden verantwoord binnen het invloedsgebied van een transportroute, in dit geval van het spoor. Hierbij moet worden ingegaan op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Gelet op de kenmerken (personendichtheid, zelfredzaamheid) van het initiatief en de ligging van het plangebied (alleen in een invloedsgebied met gifwolkscenario) is het risico zeer beperkt. Een nadere toelichting is in dit geval niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0013.png"

Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart, plangebied: oranje ster (bron: Atlas Leefomgeving)

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Geluid

4.7.1 Regelgeving en beleid

De mate waarin het geluid van wegen onder andere het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende wegen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende wegen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of de geluidbelasting binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De voorkeursgrenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.7.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een extra woning en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning planologisch mogelijk. In de huidige situatie zijn de gronden nog bestemd voor agrarische doeleinden. Wel is hierbij een bedrijfswoning toegestaan en aanwezig. Wanneer geluidgevoelige gebouwen in het kader van de Wet geluidhinder, zoals woningen, worden gerealiseerd dient aangetoond te worden of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. In de provincie Utrecht is een geluidbelastingkaart (zie onderstaande figuur) beschikbaar waarop de geluidcontouren zijn te zien van de bedrijven, railverkeer, vliegverkeer (nacht) en wegverkeer.

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidcontour van industrie, spoorwegverkeer of vliegverkeer. Wel ligt de locatie nabij een 60 km/h weg en dient derhalve aandacht te worden besteed aan wegverkeerslawaai. De geluidscontourenkaart zoals gepubliceerd op services.geodan.nl (op basis van informatie van de ODRU uit juli 2019) toont de geluidscontour in 2030 voor wegverkeer inclusief aftrek. Hierop is zichtbaar dat de geluidbelasting in het plangebied maximaal 43 dB bedraagt. Gesteld kan worden dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde voor woningen van 48 dB ten aanzien van wegen niet zal bereiken. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0014.png"

Figuur 4.4 Uitsnede geluidscontouren 2030 wegverkeer incl. aftrek, plangebied: rode streeplijn (bron: services.geodan.nl)

4.7.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Geur

4.8.1 Regelgeving en beleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de geurbelasting die afkomstig is van dierenverblijven bij veehouderijen. Het gaat daarbij om de verlening van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in:

  • dieren met een vastgestelde geuremissiefactor
  • dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor

Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend. Voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emissiepunt en dergelijke objecten. Daarnaast gelden voor alle dieren minimumafstanden tussen gevel dierenverblijf en gevel geurgevoelig object.

Belangrijke kenmerken van de Wet geurhinder en veehouderij zijn beleidsvrijheid en maatwerk. De Wet geurhinder en veehouderij biedt door middel van een verordening aan het bevoegd gezag ruimte om af te wijken van de geurnormen. Door rekening te houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied ontstaat hierdoor maatwerk. Ook het Activiteitenbesluit verwijst naar de waarden of afstanden van een verordening zodat hier ook ruimte voor afwijking mogelijk is.

Geurbelasting

Voor dieren met geuremissiefactor wordt de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend en getoetst. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geurbelasting moet worden berekend met het verspreidingsmodel ‘V-Stacks vergunning' en wordt uitgedrukt in odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3). De geurbelasting wordt onder meer bepaald door:

  • de geuremissie,
  • de hoogte en omvang van het emissiepunt,
  • de snelheid waarmee de lucht wordt afgevoerd en
  • de ligging van stal en emissiepunt
  • ten opzichte van de geurgevoelige objecten.

Verordening

De gemeenteraad kan in een verordening een andere waarde of afstand stellen dan de wettelijke waarden en afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met een geurverordening is het mogelijk om ter plaatste van bepaalde gebieden minder strenge geurnormen te hanteren. De gemeente Wijk bij Duurstede heeft geen geurverordening vastgesteld.

Geurgevoelig object

De Wet geurhinder en veehouderij definieert een geurgevoelig object als: ‘gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'.

Bebouwde kom

Voor het beschermingsniveau is het van belang of een geurgevoelig object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. Objecten binnen de bebouwde kom genieten meer bescherming dan erbuiten.

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit en bij behorende Activiteitenregeling milieubeheer staan voorschriften voor geur voor agrarische activiteiten. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit eisen opgenomen voor geur van het houden van dieren. Deze eisen zijn gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij. In bepaalde gevallen zijn maximaal toegestane geurbelastingen opgenomen, bijvoorbeeld voor varkens en pluimvee (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld). In andere gevallen gelden vaste afstandseisen, bijvoorbeeld voor rundvee of paarden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld). Als er geen geuremissiefactor is vastgesteld, moet de veehouderij in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (binnen de bebouwde kom) of 50 meter (buiten de bebouwde kom) tot een geurgevoelig object.

4.8.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een extra woning en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning planologisch mogelijk. Derhalve worden in dit bestemmingsplan geurgevoelige objecten toegestaan. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom.

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevinden zich agrarische bedrijven. Ten noorden is dit een bedrijf waar rundvee wordt gehouden. Dit is een diercategorie waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en een vaste afstandseis dient te worden aangehouden. Vanwege de ligging buiten de bebouwde kom dient een afstand van 50 meter te worden aangehouden tussen de veehouderij en het geurgevoelig object. De gevoelige objecten in dit bestemmingsplan worden niet binnen een afstand van 50 meter van de veehouderij aan de Lekdijk West 51, ten noorden van het plangebied, gerealiseerd. Zie daarvoor ook paragraaf 4.2.2 van deze toelichting.

Ten zuiden van het plangebied is een bedrijf gelegen waar schapen worden gehouden. Voor schapen is een geuremissiefactor opgenomen. In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is opgenomen dat voor schapen een factor van 7,8 odour units per seconde geldt. In principe is de geurcontour kleiner dan de maximale planologische contour, zeker in geval van het houden van schapen is de geurcontour vaak zo klein dat deze niet kan worden berekend. Derhalve is eerst gekeken naar een vaste afstand van 50 meter. De gevoelige objecten in dit bestemmingsplan worden niet binnen een afstand van 50 meter van de veehouderij aan de Lekdijk West 45, ten zuiden van het plangebied, gerealiseerd. Verder wordt opgemerkt dat de woning aan de Lekdijk West 46 gelegen is tussen de veehouderij en de woningen in het plangebied. Bij eventuele uitbreiding van de veehouderij zal rekening moeten worden gehouden met deze dichtstbijzijnde woning en hebben de woningen in het plangebied hiervoor geen consequenties. Zie daarvoor ook paragraaf 4.2.2 van deze toelichting. De beoogde ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan op grond van geurhinder worden toegestaan.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Regelgeving en beleid

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

WHO advieswaarden en voorstel Europese Commissie

Op 22 september 2021 heeft de World Health Organization (WHO) nieuwe advieswaarden voor de luchtkwaliteit uitgebracht. De nieuwe advieswaarden zijn voor de relevante stoffen lager dan de advieswaarden uit 2005.

De WHO heeft zich gerealiseerd dat niet overal in de wereld de nieuwe advieswaarden direct kunnen worden gerealiseerd. Om een stapsgewijze verbetering van de luchtkwaliteit mogelijk te maken, heeft de WHO ook een aantal ‘interimdoelen’ geformuleerd. De Europese Commissie heeft het strengste interimdoel voorgesteld als nieuwe grenswaarden.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de beschikbare jaargemiddelde grens- en advieswaarden voor luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0015.jpg"

Tabel 4.1 Overzicht grens- en advieswaarden luchtkwaliteit

4.9.2 Onderzoek

Het doel van dit bestemmingsplan is om de bestaande bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere woning en een extra woning planologisch toe te staan ter plaatse van een huidige agrarische bestemming en ter compensatie van de sloop van de agrarische opstallen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mage bijdraagt.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de luchtkaart van Atlas Leefomgeving kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5. Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied zoals opgenomen op de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland. Ook zijn de WHO advieswaarden en de advieswaarden van de Europese Commissie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0016.jpg"

Tabel 4.2 Jaarlijkse achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 ter plaatse van het plangebied (bron: data.rivm.nl/apps/gcn)

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden uit de Wet milieubeheer ter plaatse van het plangebied, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De nieuwe WHO-advieswaarden worden nagenoeg gehaald. Ook blijkt uit de tabel dat er in het plangebied voldaan wordt aan de door de Europese Commissie voorgestelde grenswaarden.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Natuur

4.10.1 Beleid en regelgeving

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Soortenmanagementplan

Op 2 februari 2021 heeft de provincie Utrecht de gemeente Wijk bij Duurstede een gebiedsgerichte ontheffing verleend voor ruimtelijke ingrepen in de bebouwde omgeving voor de duur van 10 jaar in de kernen Wijk bij Duurstede, Cothen en Langbroek. De ontheffing is verleend onder het wettelijk belang 'bescherming van flora en fauna'. Om dit belang recht aan te doen verwacht het bevoegd gezag dat er voor de betrokken soorten een 'plus' wordt gegenereerd. Per project moet worden gekeken of er een plus kan worden gerealiseerd. Vervanging van verblijfplaatsen die verloren gaan tellen nadrukkelijk niet mee. Het uitgangspunt van het Soortenmanagementplan is dat er voortaan natuurinclusief wordt gebouwd en gerenoveerd in de gemeente Wijk bij Duurstede. Dat betekent dat bij alle projecten waar dat mogelijk is, een ecologische plus moet worden gerealiseerd.

4.10.2 Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande bedrijfswoning in gebruik genomen als reguliere woning en wordt een extra woning planologisch toegestaan ter plaatse van een huidige agrarische bestemming en ter compensatie van de sloop van de agrarische opstallen. Gezien het feit dat er bestaande bebouwing wordt gesloopt, worden mogelijk beschermde soorten die zich in of rondom de bebouwing bevinden verstoord. In dit kader is een ecologische quickscan uitgevoerd om inzichtelijk te maken of er beschermde soorten ter plaatse van het plangebied voorkomen. De volledige briefrapportage ecologische quickscan is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Naar aanleiding van de ecologische quickscan is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het nader ecologisch onderzoek zijn als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Om zekerheid te verkrijgen betreffende stikstof emissie in relatie tot Natura 2000-gebieden is een AERIUS berekening uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek naar stikstofdepostie zijn als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten beknopt beschreven.

Conclusie ecologische quickscan

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebieden en wijzigt in de nieuwe situatie niet of nauwelijks in gebruik. Gelet op de ligging van het plangebied en de aard van de voorgenomen ontwikkeling worden in de aanlegfase geen effecten van bijvoorbeeld licht, trillingen of geluid op Natura 2000-gebieden verwacht. In de aanleg- en gebruiksfase kunnen negatieve effecten als gevolg van stikstof emissie redelijkerwijs worden uitgesloten. Om volledige zekerheid te verkrijgen betreffende stikstof emissie in relatie tot Natura 2000-gebieden kan het bevoegd gezag vragen om een AERIUS-calculatie.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Nader onderzoek en toetsing aan het beschermingskader van het NNN zijn daarom niet van toepassing.

Houtopstanden

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op bomen, waardoor het onderdeel bescherming van houtopstanden in de Wnb niet van toepassing is.

Soortenbescherming

Het onderdeel soortbescherming is voor een aantal soort(groep)en van toepassing. Er kunnen negatieve effecten optreden voor de in onderstaande tabel genoemde beschermde soorten en/of functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0017.jpg"

Tabel 4.3 Overzicht van mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies (bron: Briefrapportage ecologische quickscan)

Nader onderzoek

Om vast te kunnen stellen of er vaste rust- en verblijfplaatsen van de steenmarter in het plangebied aanwezig zijn dient nader onderzoek plaats te vinden. Om vast te kunnen stellen of er vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het gebouw dient tevens nader onderzoek plaats te vinden. De huismus, steenuil en kerkuil kunnen nestelen in het plangebied. Om dit vast te stellen of uit te kunnen sluiten dient ook nader onderzoek plaats te vinden.

Voorzorgsmaatregelen vogels

De vestiging van algemene broedvogels kan nooit geheel uitgesloten worden. Om vertraging van de werkzaamheden of schade aan eventuele nesten te voorkomen kunnen de sloopwerkzaamheden het beste buiten het broedseizoen (maart-aug) uitgevoerd worden.

Conclusie nader ecologisch onderzoek

Bij het onderzoek zijn de in onderstaande tabel weergegeven beschermde functies aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0018.jpg"

Tabel 4.4 Overzicht beschermde soorten en functies binnen het plangebied (bron: Nader ecologisch onderzoek)

Voor het verstoren en vernietigen van verblijfplaatsen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Ook dienen maatregelen te worden getroffen om schade aan de in het plangebied verblijvende dieren te voorkomen en de verloren verblijfplaatsen te compenseren ten einde de duurzame staat van instandhouding te waarborgen.

Effecten en toetsing

Bij uitvoering van de werkzaamheden zal één nest van de steenuil verloren gaan. Negatieve effecten op andere beschermde verblijfplaatsen of essentiële gebiedsfuncties worden op grond van het onderzoek uitgesloten. Voor een aantal soorten zijn ter voorkoming van schade, voorzorgsmaatregelen van toepassing. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden lid 2 en 4 van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming overtreden.

Vervolgstappen

Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren zijn vervolgstappen noodzakelijk. Voor een totaaloverzicht van de stappen wordt op deze plaats verwezen naar het bijgevoegde onderzoeksrapport (zie Bijlage 5). Eén van de vervolgstappen is het verkrijgen van een ontheffing. De aanvraag om ontheffing is op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan in voorbereiding. Na het verkrijgen van de ontheffing op de Wet natuurbescherming kan de beoogde ontwikkeling worden gerealiseerd. Dit is eveneens geborgd in een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan.

Maatregelen

Ter voorkoming van schade aan soorten en gebiedsfuncties waarvoor geen ontheffing wordt aangevraagd zijn maatregelen voorgeschreven. Voor een omschrijving van de maatregelen wordt op deze plaats verwezen naar het bijgevoegde onderzoeksrapport (zie Bijlage 5). De maatregelen zijn bindend van toepassing bij uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie berekening stikstofdepositie

Busscher Milieu Advies heeft een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. In het kader van de Wet natuurbescherming is nagegaan of de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden mogelijk significante gevolgen kan hebben.

Op basis van de ingevoerde bronnen en gehanteerde uitgangspunten is met AERIUS Calculator (versie 2022.2) een berekening uitgevoerd. Met deze berekening is zowel de emissie (uitstoot) als de stikstofdepositie als gevolg van het project bepaald. De berekening is uitgevoerd voor het jaar 2023 voor de aanlegfase. De gebruikfase is uitgevoerd voor het jaar 2024.

Uit de berekening voor het project blijkt dat het voorgenomen gebruik leidt tot een stikstofdepositiebijdrage van 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. Gezien dit resultaat kunnen significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Ten aanzien van het onderdeel gebiedsbescherming is er geen sprake van een vergunningplicht in gevolge de Wet natuurbescherming.

4.10.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Regelgeving en beleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

4.11.2 Onderzoek

Autoparkeernormen

In de 'Nota Parkeernormen Wijk bij Duurstede 2016' zijn de parkeernormen opgenomen die gelden in het plangebied. Het is niet noodzakelijk dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Aanwezige parkeerplaatsen in het openbare gebied mogen bij deze beoordeling in ogenschouw worden genomen. Hierbij moet aangetoond worden dat de aanwezige parkeergelegenheid voldoende is om de parkeervraag die het bouwplan meebrengt op te kunnen vangen. De parkeernormen die van toepassing zijn in het plangebied, zijn de parkeernormen voor een vrijstaand koophuis. Het plangebied maakt onderdeel uit van het 'buitengebied'.

Voor de beoogde extra woning dient op basis van de geldende normen in minimaal 2,5 parkeerplaatsen te worden voorzien. Daarnaast dient in het kader van het wijzigen van de functie van de bedrijfswoning naar een reguliere woning ook te worden aangegeven dat voldoende parkeerruimte beschikbaar is. In deze totale parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden voorzien. Het plangebied biedt hiervoor voldoende ruimte en de parkeerplaatsen zullen met zorg (uit het zicht) landschappelijk worden ingepast.

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is de CROW geraadpleegd. Hierbij hebben de volgende gegevens als uitgangspunt gediend: hoofdgroep wonen – buitengebied – matig stedelijk. De verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning bedraagt minimaal 7,8 en maximaal 8,6 bewegingen. Gesteld kan worden dat de bestaande wegen de verkeersgeneratie goed aan kunnen. Verder dient te worden opgemerkt dat een agrarisch bedrijf meer verkeer genereert dan de twee woningen in de beoogde situatie.

Ontsluiting

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Lekdijk Den Oord of Onderdijk en de Lekdijk West richting de A2. De Lekdijk Den Oord is bereikbaar met de fiets en langs de Lekdijk loopt een fietspad. Op een afstand van circa 7,2 kilometer is station Culemborg gelegen. Dit station is bereikbaar met de veerdienst. Het plangebied is zowel met de auto en voor langzaam verkeer goed ontsloten. Met het OV is de locatie minder goed bereikbaar, maar dit is gezien de beoogde woningtypologie en -aantal geen belemmering.

4.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Water

4.12.1 Regelgeving en beleid

Rijksbeleid – Het Nationaal Water Programma 2022-2027

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

  • klimaatadaptatie
  • waterveiligheid
  • zoetwater en waterverdeling
  • waterkwaliteit en natuur
  • scheepvaart en
  • de functies van de rijkswateren.

Provinciaal beleid - Bodem- en waterprogramma 2022-2027

De bodem en het water vormen de basis van de leefomgeving en zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Een dichtbevolkte provincie vraagt veel van het bodem- en watersysteem. De bodem is een bron voor drinkwater, en schoon en voldoende water is cruciaal voor natuur en landbouw. De bodem is ook steeds vaker een bron voor duurzame energie. In het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 staat hoe de provincie aan een duurzaam bodem- en watersysteem werkt en hoe bodem en water bijdragen aan een veilige, vitale en leefbare provincie.

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Onderdeel van het programma is het wettelijk verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het programma beschrijft hoe de provincie samen met partners wil werken aan ambities uit de Omgevingsvisie, welke beleidskeuzes worden gemaakt en hoe hier uitvoering aan wordt gegeven.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden - Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam

Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en inzet voor schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied. Het waterschap wil transparant, doelmatig en effectief bijdragen aan gezond leven in een toekomstbestendig gebied. Klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, bodemdaling, droogte en biodiversiteit hebben allemaal een watercomponent.

Gemeente Wijk bij Duurstede

De gemeente heeft het Gemeentelijk Rioleringsplan Wijk bij Duurstede 2014-2018 vastgesteld in november 2013. In december 2019 is er een positief besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede houdende regels omtrent Water- en rioleringsplan 2020-2024, deze is echter op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan nog niet in werking getreden. In deze paragraaf wordt toch aan dit beleidsstuk getoetst aangezien het besluit positief was.

In het Water- en rioleringsplan 2020-2024 staat opgenomen dat perceeleigenaren in principe op eigen terrein het hemelwater bergen of verwerken. Hierin wordt de volgorde ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ gevolgd.

Bij alle nieuwbouw wordt de onderstaande tabel toegepast per neerslaggebeurtenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0019.png"

Tabel 4.5 Eisen per neerslaggebeurtenis (bron: Water- en rioleringsplan 2020-2024)

In het Water- en rioleringsplan 2020-2024 staat verder opgenomen over nieuwbouw dat bij alle nieuwbouw panden er een toekomstbestendig systeem wordt aangelegd, door te voldoen aan:

  • nieuwbouw wordt aangesloten op een gescheiden stelsel. Afvalwater en hemelwater wordt apart ingezameld en verwerkt;
  • kleinschalige nieuwbouw (tot 5 panden in bestaand bebouwd gebied) wordt aangesloten op het aanwezige stelsel. Eigenaren moeten hun afvalwater en hemelwater gescheiden aanleveren op de perceelgrens, ook wanneer aangesloten wordt op een gemengd stelsel. Zo kan bij toekomstige verandering van het stelsel gemakkelijk worden aangesloten op een gescheiden stelsel;
  • in het buitengebied worden nieuwe percelen aangesloten op drukriolering, tenzij de kosten hiervan hoger zijn dan de aanleg van een IBA;
  • bij nieuwbouw adviseren we het vloerpeil 30 cm hoger aan te leggen ten opzichte van het straatpeil om de kans op wateroverlast te verkleinen;
  • bij nieuwbouw moet hemelwater binnen het plangebied worden verwerkt of als dat niet mogelijk is vertraagd worden afgevoerd. Hiervoor volgen we de eisen van het hoogheemraadschap voor de aanleg van waterberging;
  • vervuiling van afstromend hemelwater proberen we te voorkomen. Uitlogende materialen zijn daarom niet toegestaan;
  • in de bestemmingsfase wordt rekening gehouden met grondwater om te bepalen waar gebouwd kan worden en hoe gebouwd kan worden. Deze toetsing vindt plaats door het toepassen van de watertoets en het maken van een inrichtingsplan.
4.12.2 Onderzoek

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen. Uit deze toets volgt dat de beoogde ontwikkeling een waterschapsbelang heeft waarop de 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat er in overleg (informeel) met het waterschap gekeken moet worden naar waterkansen en -knelpunten.

Klimaatadaptatie

Door klimaatverandering neemt de kans op weersextremen, zoals wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen verder toe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen aanvullende maatregelen genomen te worden en voldoende ruimte gereserveerd te worden om water op te vangen en te verwerken. Bij onder andere nieuwbouw wordt geadviseerd om 70 mm neerslag van de totale verharding te compenseren via infiltrerende of waterbergende voorzieningen in samenhang met waterberging door extra oppervlaktewater te realiseren (richtlijn minimaal 22,5% van de totale verharde oppervlakte, op basis van een peilstijging 30 cm bij compensatie met alleen oppervlaktewater).

In gevolge van de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied worden de agrarische opstallen gesloopt. Om de ontwikkeling goed in zijn omgeving op te laten gaan en het tekort van 75 m² aan beschikbare sloopmeters te compenseren wordt een landschappelijke inpassing én natuurontwikkeling gerealiseerd. Het slopen van de reeds aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing leidt tot een afname van de verharding in het plangebied. Daar waar de natuurontwikkeling plaatsvindt, worden de gronden in de huidige situatie gebruikt door de agrarische sector en hierdoor worden onder andere bestrijdingsmiddelen gebruikt en wordt bemesting toegepast. Ter plaatse van de voorgenomen natuurontwikkeling wordt een deel van de weide en het hooiland omgezet naar een kruidenrijke grasvegetatie. Bij het kruidenrijk grasland is sprake van extensiever beheer, wordt wel regelmatig gemaaid, maar is geen sprake meer van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en van bemesting. Dit heeft onder andere een gunstig effect op het herstel van het bodemleven. Daarnaast is een diversiteit aan bloemen en zaden waardevol voor onder andere insecten.

Aan de noordzijde van het erf wordt een oorspronkelijke watergang teruggebracht, door het doortrekken van de nog aanwezige watergang en wordt deze aan een zijde met een nieuwe knotwilgenrij aangeplant. Gezien voorgaande worden verschillende maatregelen getroffen om water op te vangen en te verwerken op eigen terrein. In het kader van de aanvraag van de 'omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen' van de nieuw te realiseren woningen, kunnen eventueel nog maatregelen worden getroffen voor de hemelwaterafvoer van het toe te voegen dakoppervlak.

Oppervlaktewater

Het watersysteem is een samenhangend geheel, waarbij het grondwater in verbinding staat met het oppervlaktewater. Onder oppervlaktewater vallen polder- en boezemwatergangen, beken, rivieren en kanalen. Ter plaatse van het plangebied is tertiair oppervlaktewater gelegen. Tertiair oppervlaktewater zijn overige watergangen en wateren van lokaal belang. In een zone rondom watergangen gelden beperkingen. Het is niet toegestaan om te bouwen, obstakels of bomen te plaatsen in de zone tot aan de watergrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0020.jpg"

Figuur 4.5 Plan in combinatie met Legger Oppervlaktewater 2020 (bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, bewerking in QGIS)

Aan de noordzijde van het erf wordt de oorspronkelijke watergang teruggebracht, door het doortrekken van de nog aanwezige watergang. Aan de noordzijde van de watergang wordt een nieuwe knotwilgenrij aangeplant (zie paragraaf 2.2.2).

Het graven van water is niet zonder meer toegestaan. Het graven van oppervlaktewater kan gevolgen hebben voor het peilbeheer door het waterschap, maar ook voor het grondwater, waardoor (elders) wateroverlast of -schaarste kan ontstaan. In de 'Uitvoeringsregels bij de Keur HDSR 2018' is een 'Stroomschema graven van of in oppervlaktewater' opgenomen. Indien er meerdere handelingen worden uitgevoerd die onder graven vallen, dan moet het stroomschema per handeling worden doorlopen. De uitkomsten moeten dan allemaal worden opgevolgd. Indien één van de uitkomsten vergunningplicht is, kan worden volstaan met het aanvragen van een vergunning voor alle handelingen. De zorgplicht is in alle gevallen van toepassing. Aangezien het doel is om een bestaande (tertiaire) watergang te verlengen, is volgens het 'Stroomschema graven van of in oppervlaktewater' een algemene regel met meldplicht en zorgplicht van toepassing.

Algemene regel met meldplicht

In paragraaf 2.4.2 van de 'Uitvoeringsregels bij de Keur HDSR 2018' zijn de voorschriften opgenomen waar een initiatiefnemer aan dient te voldoen om te voldoen aan de algemene regel.

Waterkwaliteit en ecologie

De waterkwaliteit en ecologie worden bepaald door de chemische kwaliteit van het water (stoffen in het water) en de ecologische kwaliteit van het watersysteem (flora en fauna). Het uitgangspunt van het waterschap is dat de waterkwaliteit en -ecologie door ruimtelijke veranderingen waar mogelijk moet verbeteren en in ieder geval niet mag verslechteren.

Bij de totstandkoming van de beoogde ontwikkeling worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterveiligheid

Het waterschap beschermt laaggelegen gebieden tegen overstromingen vanuit rivieren. Om laaggelegen gebieden te beschermen zijn dijken en kades aangelegd, ook wel waterkeringen genoemd.

Het plangebied grenst in het westen aan een primaire waterkering en ligt deels ter plaatse van de beschermingszone. De bestaande woning (welke mogelijk wordt voorzien van sloop - nieuwbouw), de te slopen agrarische opstallen en de te realiseren extra woning bevinden zich niet in de (beschermingszone van de) waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgblekdijkwest47-bva1_0021.jpg"

Figuur 4.6 Plan in combinatie met Legger Primaire Waterkeringen 2020 (bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, bewerking in QGIS)

Bodem en grondwater

Grondwater bestaat uit al het water in de grond. Regenwater dat op (onverharde) grond terecht komt, zakt in de bodem en voegt zich bij het bestaande grondwater. Een te hoge grondwaterstand zorgt voor grondwateroverlast. Hierdoor kan water op straat komen te staan of in de kruipruimte van woningen. Een te lage grondwaterstand zorgt juist voor grondwateronderlast. Hierdoor kunnen panden verzakken of houtrot van de fundering ontstaan. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling worden geen onttrekkingen van het grondwater gedaan ten behoeve van bodembemaling, beregening of sleufbemaling. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat de ontwikkeling geen verdere verspreiding van eventuele aanwezige verontreiniging veroorzaakt.

Afvalwaterketen en afvalwaterzuivering

In het gebied ligt een gemeentelijk drukrioleringssysteem. Hierop mag alleen huishoudelijk afvalwater worden geloosd. Het hemelwater van daken en terrein moet worden gefiltreerd worden in de bodem en/of op oppervlaktewater. Voor de extra woning zal een rioolaansluiting worden aangevraagd via de website van de gemeente. Alle kosten voor eventuele aanpassingen van het gemeentelijke drukrioleringssysteem en voor een eventueel te realiseren van een nieuw riool-pompgemaal zullen voor rekening komen van de initiatiefnemer.

4.12.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.13 Milieu-effectrapportage

4.13.1 Regelgeving en beleid

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk om na te gaan of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

4.13.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan behelst de realisatie van maximaal één extra woning en het toestaan van het gebruik van de bedrijfswoning als reguliere woning. Een dergelijke ontwikkeling kan, gelet op de aard en omvang, niet aangemerkt worden als een activiteit als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Het betreft de realisatie van één extra woning, op de locatie waar in de huidige situatie een agrarisch bedrijf is toegestaan. De beoogde functiewijziging in het plangebied is naar aard en omvang als gering aan te merken. Eveneens zijn de milieugevolgen zeer beperkt. Derhalve kan de ontwikkeling niet aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie 11.2 onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Deze conclusie is in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 12 juni 2019, no. 201807060/1/R1.

Omdat de beoogde ontwikkeling niet voorkomt op de bijlagen van het Besluit m.e.r. is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk. Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht en wordt de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.

4.13.3 Conclusie

Het aspect milieu-effectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleidende regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels bepalen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden. De bestemming is zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Het bestemmingsplan is primair bedoeld om de beoogde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkelingsplan. De ruimtelijke en functionele kaders zijn voldoende duidelijk, waardoor gekozen is voor directe bouwtitels.

5.1.1 Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.

5.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten van een bouwvlak moeten worden gemeten.

5.2 Bestemmingsregels

5.2.1 Agrarisch

Deze bestemming is gebruikt voor de agrarische gronden. Binnen deze bestemming zijn enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. Bij deze bestemming zijn enkele afwijkingsbevoegdheden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals voor de plaatsing van zonnepanelen op onbebouwde gronden en de aanleg van paardenbakken. De geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar er zal aan de hand van de opgenomen voorwaarden een (belangen)afweging moeten plaatsvinden en er kan dan ook voor worden gekozen om geen gebruik te maken van de bevoegdheid.

5.2.2 Wonen

Omdat de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied bestaat uit de realisatie van een extra woning op grond van de Ruimte voor Ruimte regeling, zijn de gronden waarbinnen de woning mag worden opgericht bestemd voor 'Wonen'. Ook de gronden van de bestaande woning zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor wonen. Met een voorwaardelijke verplichting is de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen geborgd. Ook bij deze bestemming zijn enkele afwijkingsbevoegdheden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals bijvoorbeeld voor een aan huis verbonden beroep.

5.2.3 Waarde - Archeologie 4

Het plangebied van dit bestemmingsplan is nagenoeg geheel voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' in het moederplan. De dubbelbestemming is overgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden.

5.2.4 Waarde - Natuur en landschap

In de noordwestelijke hoek van het plangebied geldt op een klein deel de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap' in het moederplan. De dubbelbestemming is overgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden, landschappelijke karakteristieken en waardevolle landschapselementen.

5.3 Algemene regels

5.3.1 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3.2 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de algemene bouwregels.

5.3.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is opgenomen welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

5.3.4 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat de regels voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk.

5.3.5 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheid voor evenementen.

5.4 Overgangs- en slotregels

5.4.1 Overgangsrecht

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en het gebruik is in dit artikel geregeld.

5.4.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

6.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

In het kader van de beoogde ontwikkeling in het plangebied wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd. Daarnaast is het niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering vast te stellen en zijn eisen aan de werken en werkzaamheden niet benodigd. Om deze reden is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

6.1.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in deze toelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Deze uitvoerbaarheid heeft in het bijzonder betrekking op de financieel economische uitvoerbaarheid.

Initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de financieel economische uitvoerbaarheid. De initiatiefnemer heeft het economisch eigendom van de percelen. Om deze redenen is er sprake van een financieel-economisch uitvoerbaar plan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

In de voorbereidende fase van dit bestemmingsplan zijn de omwonenden door de initiatiefnemer van het plan geïnformeerd over het voornemen door middel van keukentafelgesprekken. De ontvangen reacties zijn geen aanleiding geweest om aanpassingen door te voeren in het bestemmingsplan.

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan naar de diverse vooroverlegpartners toegestuurd. De Provincie Utrecht, de Veiligheidsregio Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om een reactie op het plan te geven. In de bijgevoegde Notitie beantwoording Vooroverleg zijn de vooroverlegreacties samengevat weergegeven en van een reactie voorzien.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken (24 november 2023 tot en met 4 januari 2024) ter inzage is gelegd. Gedurende deze periode heeft eenieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. Tijdens de ter inzage termijn zijn er geen zienswijzen tegen het bestemmingsplan binnengekomen.

Wel zijn er een aantal wijzigingen ambtshalve doorgevoerd. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan worden in de bijgevoegde Nota ambtshalve wijzigingen per onderdeel beschreven.

Vaststellingsfase

Na de termijn van terinzagelegging in de ontwerpfase beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn van zes weken treedt, wanneer er tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.