Plan: | Zandheuvelweg3 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Zandheuvelweg3-oh01 |
Het betreft een verplaatsing van het woonperceel Zandheuvelweg 3 dichter naar de Zandheuvelweg toe, achter Zandheuvelweg 7.Op de voormalige locatie Zandheuvelweg 3 en naastgelegen perceel wordt bos aangeplant.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de bouw van één woning met bijgebouw op het nieuwe perceel Zandheuvelweg 3, kadastraal bekend sectie B, nummer 9228. En het herzien van de bestemming op de voormalige locatie Zandheuvelweg 3, kadastraal bekend sectie B, nummer 3496 van "Wonen" naar "Bos". Tevens wordt de bestemming van een gedeelte van het naastgelegen perceel, kadastraal bekend sectie B, nummmer 9230 herzien van "Agrarisch met waarden" naar "Bos".
Het bestemmingsplan past in de visie zoals is vastgelegd in de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 en het Landschapsontwikkelingsplan (door de raad vastgesteld in 2007). Deze visie staat voor landschapsverbetering.
Tevens voldoet het bestemmingsplan aan de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht. Vanwege ligging van het plangebied in het Landelijk gebied en binnen de Groene contour moet de ontwikkeling voldoen aan de betreffende regels.
Het plangebied ligt in landelijk gebied 'Bezuiden de Dijkstraat”. Dit gebied ligt in het zuidwesten van Veenendaal op de flank van de Heuvelrug. Dit gebied ligt tussen de bebouwde kom van Veenendaal en het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug.
Afbeelding luchtfoto omgeving met indicatie plangebied
Het betreft het perceel Zandheuvelweg 3, kadastraal bekend sectie B nummer 3496 en de percelen kadastraal bekend sectie B nummer 9228 en 9230. Het gaat om een bestaand woonperceel en een tweetal weilanden.
Afbeelding plangebied
Het plangebied grenst aan het bosgebied van landgoed Prattenburg dat deel uitmaakt van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug en de verspreid gelegen woningen aan de Zandheuvelweg.
Het betreft een herziening van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 27 juni 2013, onherroepelijk 5 maart 2014.
In dit bestemmingsplan heeft de voormalige locatie Zandheuvelweg 3 de bestemming "Wonen". De plek waar het woonperceel naar wordt verplaatst, kadastraal bekend sectie B, nummer 9228, heeft de bestemming "Agrarisch met waarden" met de functieaanduidingen "Coulissenlandschap", "Karakteristieke verkavelingspatroon" en "Kernrandzone". Het perceel waar het extra bos op wordt aangelegd, kadastraal bekend sectie B nummer 9230 (gedeeltelijk), heeft de bestemming "Agrarisch met waarden" met de functieaanduidingen "Coulissenlandschap" en "Karakteristieke verkavelingspatroon".
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (2013)
Tevens is op deze locatie het bestemmingsplan Parapluplan 2020, vastgesteld 25 juni 2020, van kracht.
Een gedeelte van de percelen kadastraal bekend sectie B nummer 9228 en 9230 hebben de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - Middenhoog en Hoog.
Het bouwen van de woning op de nieuwe locatie is strijdig met de vigerende bestemming. Daarom moet het vigerende bestemmingsplan (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro. Tevens moet het bos dat ter compensatie wordt aangelegd behouden blijven en krijgt daarom de bestemming Bos.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het plangebied is gelegen in het gebied dat is aangeduid als "bezuiden de Dijkstraat" en ligt ingeklemd tussen het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug en het stedelijk gebeid van Veenendaal. Kenmerkend is de slagenverkaveling met houtwallen die als uitlopers vanuit de Heuvelrug het gebied insteken. Hierdoor is een coulisselandschap ontstaan met “landschapskamers”, bestaande uit langgerekte kavels in agrarisch gebruik, omzoomd door houtwallen en bosschages en verspreid liggende erven. Deze landschappelijke waarden zijn sterk verweven met de cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis van het gebied en zijn vastgelegd in het Landschapsontwikkelingsplan.
Ook op de cultuurhistorische waardenkaart is dit gebied gewaardeerd als integraal ensemble, waar de ruimtelijke ontstaansgeschiedenis nog af te lezen is in het landschap.
Afbeelding opbouw gebied aan de Zandheuvelweg
Op de afbeelding is duidelijk te zien hoe het gebied aan de Zandheuvelweg is opgebouwd.Vanaf de Zandheuvelweg is de afwisseling van woonbebouwing, soms in langgerekte clusters samengevoegd, en zijn de lange zichtlijnen naar de open agrarische kavels omzoomd door houtwallen nog goed zichtbaar.
Op de onderstaande kaartfragmenten is een uitsnede van een kaart uit 1925 weergegeven (bron topotijdreis) Hierop is nog geen bebouwing te zien op de voormalige locatie Zandheuvelweg 3. Wel is de structuur van smalle strokenverkaveling omzoomd door houtwallen te zien en een intensieve padenstructuur.
Topotijdreis 1925
Topotijdreis 1975
Op de uitsnede van 1975 is de woning op de voormalige locatie Zandheuvelweg 3 aanwezig en is de veelal agrarische bebouwing, bestaande uit relatief veel kleine schuren, bij de percelen gelegen aan de Zandheuvelweg zichtbaar. De verkavelingsstructuur met open kavels en houtwallen is grotendeels herkenbaar, maar minder fijnmazig geworden.
Afbeelding luchtfoto met plangebied
Het plangebied is met geel omkaderd. Het grenst aan de zuidzijde aan het bosgebied van landgoed Prattenburg. De oost- en westzijde van de percelen worden geflankeerd door houtwallen en de noordzijde grenst aan het perceel van Zandheuvelweg 7, met woning en bijgebouwen en aangrenzend weiland. Aan de overzijde van de zandheuvelweg ligt het woonperceel van nummer 4, met uitzicht op de langgerekte open kavel. Daarachter ligt het woonperceel van nummer 6. Op Zandheuvelweg 5 is een agrarisch bedrijf omgezet naar de bestemming wonen, waarbij een drietal woningen zijn gerealiseerd.
De voormalige woning van de Zandheuvelweg 3 ligt tegen een bestaand bosgebied aan, dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het bosgebied is tevens recreatief ontsloten en voorzien van wandelpaden. Vanaf het wandelpad in het bos kijk je op de achterkant van de voormalige locatie van de Zandheuvelweg 3.
Dit perceel heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming "Wonen". Op het perceel waren aanwezig een woning en bijbehorende bouwwerken.
Luchtfoto voormalig perceel Zandheuvelweg 3
De nieuwe locatie Zandheuvelweg 3 is een weiland gelegen achter Zandheuvelweg 7.
Luchtfoto nieuwe locatie achter Zandheuvelweg 7
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera.
De nationale belangen die voor dit plan nog van belang zijn, zijn:
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Onder prioriteit 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, vallen de volgende beleidskeuzes:
1. In het landelijk gebied verbeteren we de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht.
2. We beschermen en versterken de biodiversiteit, en benutten ons natuurlijk kapitaal duurzaam.
3. We realiseren een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit.
4. Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de NOVI. Het voormalige woonperceel wordt verplaatst naar een locatie tegen de lintbebouwing van de Zandheuvelweg. Hierdoor wordt bebouwing in het landelijk gebied meer geconcentreerd. Het voormalige woonperceel grenst aan het Natuurnetwerk Nederland. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland versterkt. De nieuwe woonbebouwing wordt landschappelijk ingepast onder andere door een bomenrij aan de oostkant van het woonperceel. Hierdoor wordt landschappelijke kwaliteit aan het gebied toegevoegd.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Conclusie
Het plangebied grenst aan het Natuurrnetwerk Nederland. Dit is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
In het Barro is de volgende definitie opgenomen: Natuurnetwerk Nederland: stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.
In het Barro is bepaald dat de provincies in de verordeningen de gebieden aanwijzen die het Natuurnetwerk Nederland vormen. Tevens worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen. En worden in de provinciale verordeningen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
Door het verplaatsen van het woonperceel, is het mogelijk bos aan te planten op het voormalige woonperceel en een deel van het naastgelegen perceel. Hierdoor wordt het bestaande naast het plangebied gelegen bos, wat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland, versterkt.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Conclusie
De ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen (op basis van jurisprudentie) sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Dit plan maakt de bouw van één woning mogelijk en is dan ook niet Ladderplichtig.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Om de ambitie voor realisatie van een hoogkwalitatief robuust natuurnetwerk en verbetering van de biodiversiteit te halen is in de regio Foodvalley nog 255 hectare nieuwe natuur nodig. Daarbij gaat het om tien hectare in het Natuurnetwerk Nederland en circa 245 hectare in de Groene contour.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie provincie Utrecht. Het voormalige woonperceel wordt verplaatst richting de Zandheuvelweg. Hierdoor wordt bebouwing in het landelijk gebied meer geconcentreerd. Het voormalige woonperceel grenst aan het Natuurnetwerk Nederland. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland versterkt.
Daarnaast wordt binnen de Groene contour een extra bomenrij langs het woonperceel en verder richting het zuiden aangeplant. En een bestaande houtwal wordt versterkt of een poel wordt aangelegd.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor het landelijk gebied, tenzij in de verordening anders is bepaald. Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tevens bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels over de ligging van het plangebied binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Aandachtsgebied Stiltegebied, Overstroombaar gebied, matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad en Groene contour.
Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland. In de interimverordening zijn regels gesteld met het oog op de natuurbescherming, het in stand houden en versterken van een robuust netwerk van natuurgebieden en het behouden en versterken van de biodiversiteit. Daartoe is het uitgangspunt van deze regels en bij de toepassing daarvan, dat de kwaliteit en oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het Natuurnetwerk Nederland wordt behouden.
Conclusie
Zie voor de overwegingen met betrekking tot de Cultuurhistorische hoofdstructuur, paragraaf 5.5 Cultuurhistorie.
Stiltegebied
Een aandachtgebied Stiltegebied is de zone rondom een Stiltegebied. Binnen het aandachtsgebied moet rekening worden gehouden met doelstellingen voor het geluidsniveau binnen het Stiltegebied. Het gaat in dit bestemmingsplan zoals gezegd om het verplaatsen van een woonperceel. Een woning is geen geluidveroorzakend object en de woning wordt ook niet dichter naar het Stiltegebied toe verplaatst.
Matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad
Afbeelding Interim Omgevingsverordening, ligging plangebied in Matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad.
Om de mogelijkheden voor de winning van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening in de toekomst te behouden heeft de provincie de strategische grondwatervoorraad aangewezen. Het plangebied ligt in een matig kwetsbaar deel. Van belang is deze gebieden zoveel mogelijk te vrijwaren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het is vooral belangrijk om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen( onder meer bij bodemenergiesystemen). In deze zone worden geen verdere regels gesteld voor bestemmingsplannen van gemeenten. Wel wordt gemeenten gevraagd om bij nieuwe ontwikkelingen aandacht te hebben voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.
Het gaat in dit bestemmingsplan om een verplaatsing van een woonperceel binnen het gebied, er worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Op de voormalige woonlocatie is de bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant.
Bij het toepassen van bodemenergiesystemen wordt rekening gehouden met de zone. Ondiepe bodemenergie, bodemenergiesystemen die worden toegepast tot een diepte van 500 meter beneden maaiveld, zijn binnen dit gebied mogelijk.
Groene contour
De Groene contourgebieden zijn bedoeld voor toekomstige natuurontwikkeling, ter versterking van natuur en landschap. Vanwege de ligging binnen de Groene contour moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden genoemde in de interim Omgevingsverordening:
Doordat het gaat om verplaatsing van het woonperceel, er wordt geen extra woning in het gebied toegevoegd, en omdat de voormalige woonlocatie en naastgelegen perceel aangeplant wordt met bos (natuur) is verstedelijking binnen de Groene contour mogelijk. Daarnaast ligt de nieuwe locatie dichter bij Zandheuvelweg en sluit aan bij de bestaande woningen langs de Zandheuvelweg. Zie verder 4 PLANBESCHRIJVING.
Natuurnetwerk Nederland
Zoals aangegeven wordt het voormalige woonperceel verplaatst naar een locatie tegen de lintbebouwing van de Zandheuvelweg. Hierdoor wordt bebouwing in het landelijk gebied meer geconcentreerd. Het voormalige woonperceel grenst aan het Natuurnetwerk Nederland. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland versterkt.
Zie voor de ligging van het plangebied binnen Overstroombaargebied paragraaf 3.2.3 Bodem- en Water programma provincie Utrecht 2022-2027.
Het plan voldoet aan de instructieregels van de Interim Omgevingsverordening.
Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027(BWP) is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Onderdeel van het programma is het wettelijk verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het programma beschrijft hoe de provincie samen met andere partners wil werken aan ambities uit de Omgevingsvisie, welke beleidskeuzes ze maken en hoe ze hier uitvoering aan willen geven.
Een van de beleidsthema's in de Omgevingsvisie is 'klimaatbestendig en waterrobuust'. Het BWP geeft invulling aan dat thema. De Omgevingsvisie beschrijft het 'wat' (ambities), het BWP het 'hoe' (uitvoering) de provincie in samenwerking met andere overheden uitvoering geeft.
Het programma gaat over duurzaam gebruik van de ondergrond, circulariteit, schoon oppervlaktewater, schone bodem en grondwater, voldoende water, waterveiligheid en energie uit bodem en water. Ook actuele vraagstukken zijn onderdeel van het programma. Het gaat dan bijvoorbeeld over omgaan met de toenemende periodes van droogte en wateroverlast, de toenemende drukte in de ondergrond en het vaststellen van doelen en maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Duurzaam gebruik ondergrond is op de gehele provincie Utrecht van toepassing.
Doel: De ondergrond (bodem, grondwater en diepe ondergrond) wordt nu en in de toekomst zorgvuldig, veilig en duurzaam gebruikt, waarbij: De ondergrond optimaal wordt benut voor alle uiteenlopende maatschappelijke opgaven. De kwaliteit van de ondergrond niet achteruitgaat als gevolg van het gebruik ervan en waar mogelijk verbetert.
Waterveiligheid
Het grootste deel van onze provincie, ook Veenendaal, ligt in overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie en het waterschap dragen zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van het Bodem- en Waterprogramma. Zoals in paragraaf 3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht al is aangegeven wordt rekening gehouden met de ligging van het plangebied binnen de zone "matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad".
Ondiepe bodemenergie, bodemenergiesystemen die worden toegepast tot een diepte van 500 meter beneden maaiveld, zijn binnen dit gebied mogelijk.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.
Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de Natuurvisie. Het voormalige woonperceel grenst aan het bos dat deel uitmaakt van het NNN. Alle bebouwing op het perceel is gesloopt en op het perceel wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos dat deel uit maakt van het NNN versterkt. Daarnaast wordt een extra bomenrij langs het woonperceel en verder richting het zuiden aangeplant. En een bestaande houtwal wordt versterkt of een poel wordt aangelegd. Door het planten van inheemse struikstroken en bomenrijen draagt het tevens bij aan de biodiversiteit.
In 2020 hebben Rijk en provincies in de “Hoofdlijnen van de bossenstrategie" afgesproken om de komende 10 jaar 37.000 ha bos en bomen aan te planten.
Via de Bossenstrategie werkt de overheid aan het versterken van de natuur, het herstellen van de biodiversiteit, de klimaatdoelstellingen en een gezonde leefomgeving.
Hoofdlijnen strategisch bosbeleid provincie Utrecht (vastgesteld door PS, 11 mei 2022)
Doel van een breed gedragen strategisch bosbeleid voor de provincie Utrecht is gezond, toekomstbestendig en maatschappelijk gewaardeerd bos met:
Dit resulteert in veerkrachtige bossen die voldoende vitaal zijn om langzaam mee te groeien met de behoefte van toekomstige generaties.
Op provinciaal niveau zijn de vier hoofdthema's verder uitgewerkt worden, waarbij bijzondere onderwerpen die specifiek gelden voor provincie Utrecht in worden meegenomen. Het gaat om de thema's:
1. Meer bos
2. Vitaal bos
3. Bomen buiten het bos
4. Gebruik van bos
Conclusie
Het toevoegen van circa 4500 m2 natuurbos, aansluitend aan bestaand bos en het Natuurnetwerk Nederland, is in lijn met het strategisch bosbeleid en draagt bij aan op de doelstellingen van het Strategisch bosbeleid om meer bos te realiseren.
Regio FoodValley is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen, Renswoude, Barneveld, Nijkerk, Scherpenzeel en Veenendaal.
Er wordt samengewerkt op de thema's Wonen, Ruimtelijke ontwikkeling, Economie en Werkgelegenheid, Mobiliteit en Duurzaamheid.
In de Regio Deal Foodvalley wordt samen met het Rijk, kennisinstellingen en ondernemers gewerkt aan de transitie naar een duurzaam en gezond voedselsysteem, waarbij kennis en innovatie centraal staan.
Op het gebied van wonen is samen met Arnhem en Nijmegen een Verstedelijkingsstrategie opgesteld, om als regio in te spelen op de woningbehoefte van Nederland, waarbij bereikbaarheid, economie en kwaliteit van de leefomgeving integraal worden meegenomen.
De Verstedelijkingstrategie bouwt verder op afspraken die er al liggen: de Omgevingsagenda Oost (rijk & provincies Gelderland en Overijssel), de NOVI-propositie Groene Metropoolregio (regio Arnhem-Nijmegen en Foodvalley), de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen en de Strategische Agenda Foodvalley 2020 - 2025 (Regio Foodvalley).
Conclusie
Omdat het gaat om verplaatsing van een woonperceel is het beleid vanuit FoodValley niet direct van toepassing. Het plan is dan ook niet in strijd met de afspraken die gelden binnen de regio FoodValley. Ook is het gebied ten zuiden van de Dijkstraat in de Verstedelijkingsstratgie niet in beeld als zoekgebied voor nieuwe woningbouw.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de visie Natuurlijk Ontwikkelen.
De aanleg van de rioolaansluiting wordt geregeld via de omgevingsvergunning. Het hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden.
Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:
De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.
Conclusie
Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij één vrijstaande woning wordt mogelijk gemaakt. In de exploitatieovereenkomst is vastgelegd dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt moet worden. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten van de Blauwe Omgevingsvisie 2050.
Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:
Conclusie
Het bouwplan heeft geen invloed op waterkeringen of oppervlaktewateren. Er worden klimaatadaptieve maatregelen getroffen die worden vastgelegd in de exploitatieovereenkomst en in het bestemmingsplan, zoals de aanleg van bos. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit de BOP.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de Strategische Visie. In de visie wordt aangegeven dat Veenendaal zich moet richten op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Slim omgaan met de ruimte, met voldoende aandacht voor groen. In het onderliggende plan wordt een woonperceel verplaatst naar een locatie tegen de lintbebouwing van de Zandheuvelweg. Hierdoor wordt bebouwing in het landelijk gebied meer geconcentreerd. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos versterkt. Daarnaast wordt een extra bomenrij langs het woonperceel en verder richting zuiden aangeplant en een bestaande houtwal versterkt of een poel aangelegd.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
Gezond duurzaam en veilig
Een gezonde leefomgeving is van belang voor de gezondheid van mens, plant en dier. Met de inrichting van de leefomgeving nodigen we inwoners uit om meer te bewegen, ontspannen en om elkaar te ontmoeten. Dit draagt bij aan gezond gedrag en het welzijn van onze inwoners. Belangrijke voorwaarde is wel dat Veenendalers zich op straat en thuis veilig voelen.
Belangrijkste opgaven:
1. De leefomgeving biedt mogelijkheden om meer en vaker te bewegen, ontspannen en ontmoeten;
2. Veenendaal werkt aan de energietransitie;
3. Stimuleren circulaire economie;
4. Zorgen voor een klimaatadaptieve leefomgeving;
5. Inwoners voelen zich veilig op straat en in huis.
Bouwen en wonen
Veenendaal kent een rijke geschiedenis, die zijn sporen heeft nagelaten in onze stedelijke ontwikkeling. Bestaande structuren en elementen, zoals groen, water en historie, bieden kansen om aan te sluiten bij de karakteristiek en kwaliteiten van Veenendaal. Onze gemeente is compact en dichtbebouwd. Grootste uitdaging is blijven groeien, bouwen en ontwikkelen én de kwaliteit van leven verbeteren.
Opgaven:
1. Omschakeling naar duurzame energie en circulair bouwen;
2. Realiseren van meer groen;
3. Het woningaanbod in Veenendaal sluit aan bij de inwonersbehoefte;
4. Langer zelfstandig wonen in de eigen woning of wijk;
5. Ruimte bieden aan cultuur en voldoende voorzieningen;
6. Verdichten en transformatie binnen de gemeentegrenzen;
7. Behouden en versterken van ruimtelijke karakteristieken, cultuurhistorie en archeologie.
Groen, natuur en water
Groen, natuur en water vervullen een steeds belangrijker rol bij maatschappelijke opgaven als klimaatadaptatie, gezondheid, ontspanning en behoud van biodiversiteit. In 2030 is Veenendaal veel groener dan nu. Dit betekent meer beplanting, meer plantsoenen en meer bomen. Groen en water niet langer sluitstuk bij woningbouw en nieuwe ontwikkelingen, maar vertrekpunt.
Belangrijkste opgaven
1. Veenendaal is in 2030 groener dan in 2020;
2. Een robuust en gevarieerd aanbod van groen en water;
3. Verbeteren van de biodiversiteit;
4. Benutten en versterken kwaliteiten van het buitengebied.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie. In het onderliggende plan wordt een woonperceel verplaatst naar een locatie tegen de lintbebouwing van de Zandheuvelweg. Hierdoor wordt bebouwing in het landelijk gebied meer geconcentreerd. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos versterkt. Daarnaast wordt een extra bomenrij langs het woonperceel en verder richting het zuiden aangeplant en een bestaande houtwal versterkt of een poel aangelegd.
Het bouwplan betreft een vrijstaande woning waar een goed en veilig woon- en leefklimaat voor zowel de bewoners zelf als omwonenden en de omgeving is gewaarborgd. Verder worden er duurzame maatregelen getroffen door de woning "nul op de meter" uit te voeren en hemelwater te verwerken op eigen terrein.
Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:
Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.
Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.
Conclusie
Voor ontwikkelingen onder de 750 m2 zijn in het puntensysteem geen minimale punten benoemd. Voor deze ontwikkelingen wordt maatwerk toegepast. Het puntensysteem wordt gebruikt als leidraad voor de verdere uitwerking van het plan.
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ligt onder de grens van 750 m2 maar voor de volgende thema's zijn punten gescoord:
Totaal voor groene leefomgeving en duurzaamheid wordt 25 punten gescoord. Dit voldoet bijna aan het minimale aantal van 26 punten dat noodzakelijk is voor ontwikkelingen vanaf 750 m2. Met de boscompensatie, die niet bij deze punten is meegenomen, wordt ruimschoots voldaan aan het puntensysteem en daarmee aan een groene leefomgeving.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Veenendaalse landschap weer. Als algemene uitgangspunten geldt: het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen; behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones; kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven.
Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd; duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging; versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, het versterken van het recreatief routenetwerk en aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.
Voor het gebied ten Zuiden van de Dijkstraat geldt dat behoud en ontwikkeling van de aanwezige houtwallen centraal staat. De afwisseling van open velden en houtwallen in een haaks op elkaar staande structuur is daarbij karakteristiek. Vooral in het middengebied is toevoeging van houtwallen gewenst, om de karakteristieke structuur te versterken.
Afbeelding 8 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan;
is plangebied
Conclusie
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het LOP. In het onderliggende plan wordt een woonperceel verplaatst naar een locatie tegen de bebouwing van de Zandheuvelweg. Hierdoor wordt bebouwing in het landelijk gebied meer geconcentreerd. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos versterkt. Het coulisselandschap wordt versterkt door een extra bomenrij langs het woonperceel verder richting het zuiden aan te planten. De bestaande houtwal aan de westkant van het plangebied blijft behouden en beschermd. De weg langs de bestaande houtwal aan de oostkant wordt verwijderd.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Conclusie
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van het duurzaamheidsbeleid. Er worden duurzame maatregelen getroffen zoals het uitvoeren van de woning "nul op de meter" en het hemelwater te verwerken op eigen terrein.
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan.
Conclusie
Het woningbouwplan zal bij de vergunningverlening worden getoets aan de Welstandsnota.
4.1 De ontwikkeling / gewenste situatie
De ontwikkeling betreft een verplaatsing van de woning uit het bos richting de Zandheuvelweg.
Het bosgebied maakt deel uit van het bos van de Utrechtse Heuvelrug en is tevens onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het heeft hoge natuur- en landschapwaarden. Ook is het belangrijk als recreatief uitloopgebied. Het aangrenzende agrarisch gebied is in de provinciale verordening aangewezen als "Groene Contour". De Groene contourgebieden zijn bedoeld voor toekomstige natuurontwikkeling, ter versterking van natuur en landschap.
De huidige locatie van de woning ligt ingeklemd tussen het bosgebied en de Groene contour en vormt zo een barrière. Op de onderstaande afbeelding is dit goed te zien.
Door de woning te verplaatsen richting Zandheuvelweg, ontstaat een concentratie van bebouwing en kan ter plaatse van de voormalige woonlocatie bos worden toegevoegd met een omvang van 2.915 m2. waardoor de huidige bossstructuur wordt versterkt. Omdat de woning wel binnen de Groene contour wordt gepositioneerd is extra boscompensatie van circa 1600 m2 een vereiste.
Door de woning te verplaatsen is sprake van concentratie van bebouwing en grenst de Groene contour aan het bosgebied. Feitelijk kan er een uitwisseling van de groene contour plaatsvinden. Hierdoor is het mogelijk om in de toekomst een aaneengesloten natuurgebied te realiseren. Daarnaast is de omvang van het nieuwe perceel 900 m2 kleiner van omvang, ten opzichte van het bestaande woonperceel.
De woning wordt gesitueerd achter het perceel van Zandheuvelweg 7. Hierdoor is sprake van concentratie van bebouwing. Op deze manier blijft de zichtlijn vanaf de Zandheuvelweg naar het open gebied behouden (zie beschrijving van de kwaliteiten in hoofdstuk 2). Ook het zicht vanuit de woning van bewoners aan de overzijde van de Zandheuvelweg blijft op deze manier in stand. Deze wens kwa nadrukkelijk tijdens de participatie naar voren.
Omdat de woning in het agrarisch landschap wordt geplaatst is extra landschappelijke inpassing vereist door middel van het aanplanten van een bomenrij langs de kavelrand, het behouden van de houtwal aan de westzijde en het verwijderen van een gedeelte van de weg langs de houtwal aan de oostzijde. Hierdoor wordt het landschappelijk raamwerk van het coulisselandschap, bestaande uit de smalle kavelstructuur omzoomd door beplanting, verbeterd. Daarnaast is of versterking van de houtwal of aanleg van een poel een vereiste. Voor aanleg van ene poel zal echter nader onderzoek moeten worden gedaan naar de grondwaterdiepte, ligging, inrichting etc. Aanleg van een poel kan zeker meerwaarde hebben voor natuurwaarden en is landschappelijk passend.
Om het perceel zo goed mogelijk bij de bestaande bebouwing van nummer 7 te laten aansluiten is gekozen voor een specifieke erfopbouw, waarbij het bijgebouw aansluit bij de bijgebouwen van het bovenliggende perceel van nummer 7. Gekozen is voor een langgerekte vorm die aansluit bij de lange smalle kavels en waarbij rond het perceel agrarisch gebied blijft. Het woonperceel zelf moet goed landschappelijk worden ingepast. Dit kan door middel van een groene omzoming van de tuin/ erf meteen haag en een solitaire boom op het erf.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij onder andere om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse Landbouw/Natuur.
Voormalige locatie Zandheuvelweg 3 en naast gelegen perceel
Op de voormalige locatie, Zandheuvelweg 3, is alle bebouwing gesloopt en zal bos worden aangelegd. Dit perceel krijgt de bestemming Bos.
Omdat de aanwezige bebouwing verdacht was op asbest, diende voorafgaande aan de sloop een asbestinventarisatie te worden ingediend en onderzoek naar asbest in de grond. Tevens diende bodemonderzoek te worden verricht op de locatie van de voormalige HBO tank.
Asbest inventarisatie
Uit het rapport van Buro Springweg, d.d. 9 januari 2021 kan worden geconcludeerd dat op de onderzochte locaties asbesthoudende en / of asbestverdachte toepassingen zijn aangetroffen. Een overzicht is opgenomen in bijlage 1 Asbestinventarisatie
Geadviseerd wordt om een aantal bronnen spoedig te saneren, een aantal op korte termijn te saneren en één bron te saneren op een natuurlijk moment. Zie voor een overzicht bijlage 1.
De ingediende asbestinventarisatie voldoet voor de voorgenomen werkzaamheden, de reikwijdte en geschiktheid zijn voldoende voor de totaalsloop van de opstallen van het hoofdgebouw. De bebouwing is inmiddels gesloopt.
Asbest in de grond
Onderzoek is verricht naar asbest in de grond. (bijlage 2 Bodem asbest en HBOtank). Tevens is aanvullend asbest onderzoek verricht (bijlage 3 Aanvullend asbestonderzoek. Hieruit blijkt dat het aspect asbest geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
Voormalige HBO tank
De bodemkwaliteit is onderzocht bij de voormalige HBO tank (verdachte deellocatie) (bijlage2 Bodem asbest en HBOtank ). Gezien het feit dat het in het kader van de start van de bestemmingswijziging voldoende is om de meeste verdachte deellocaties/meest verdachte stoffen te onderzoeken, wordt het uitgevoerde bodemonderzoek als voldoende representatief beschouwd om aan te tonen dat de milieuhygienische bodemkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen bestemmingswijziging van Wonen naar de bestemming Bos.
Extra bos
Naast het voormalige perceel Zandheuvelweg 3 op het zuidelijk deel van het perceel B 9230 zal ook bos worden aangelegd. Deze grond had de bestemming Agrarisch met waarden en krijgt nu de bestemming Bos. De bodemtoets is hiervoor niet van toepassing. Er is geen sprake van het bouwen van een verblijfsruimte en er is geen sprake van verdachte deellocaties met betrekking tot mogelijke bodemverontreiniging. Op basis van de regionale Bodemkwaliteitskaart is de bodem geschikt voor het beoogde doel.
Nieuwe woonlocatie
Het bodemonderzoek ter plaatse van de beoogde bestemming Wonen, deel van perceel B 9228 achter Zandheuvelweg 7, geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Op basis van de onderzoeksresultaten dient de hypothese onverdacht formeel gezien te worden verworpen. In de venige ondergrond is een lichte verhoging met cadmium aangetoond. In de overige boven- en ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond. In het grondwater is eveneens geen verhoging aangetoond.
Indien getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de boven- en ondergrond indicatief aan de klasse Altijd toepasbaar. Conform de CROW400 zijn geen aanvullende veiligheidsmaatregelen van toepassing.
De onderzoeksresultaten gaven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek of sanering. De bodem is geschikt voor de voorgenomen bestemming Wonen.
Onderzoek naar PFAS in de bodem is niet meegenomen in dit onderzoek. Indien bij het graven ten behoeve van de nieuwbouw grond vrijkomt (afvoer/hergebruik) wordt geadviseerd om aanvullend een partijkeuring inclusief PFAS uit te voeren.
Tussenliggende weilanden
Voor het gedeelte tussen de oude locatie en nieuwe woonlocatie verandert de bestemming en het gebruik niet, het behoudt de functie Agrarisch. Er zijn hier ook geen verdachte deellocaties bekend. Het is niet noodzakelijk dat deze bodem in het kader van het onderhavige bestemmingsplan wordt onderzocht.
Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Onderzoek naar PFAS is in het onderzoek ten behoeve van dit bestemmingsplan niet meegenomen. Indien bij het graven ten behoeve van de nieuwbouw grond vrijkomt (afvoer/hergebruik) wordt geadviseerd om aanvullend een partijkeuring inclusief PFAS uit te voeren.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het gaat om een verplaatsing van een woonperceel. Met de ontwikkeling van de nieuwe woning wordt er minder dan 1500 m2 nieuw verhard oppervlak gerealiseerd.
Uit de digitale watertoets uitgevoerd op 22 april 2022, blijkt dat het plan geen belangen van het Waterschap raakt.
Met de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling is en wordt rekening gehouden met de in de vorige paragraaf door het waterschap aangegeven uitgangspunten. In de exploitatieovereenkomst is met de initiatiefnemer afgesproken dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt moet worden.
Het aspect water vormt geen belemmeringen voor het plan.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Getoetst is aan de volgende regelgeving:
• Besluit externe veiligheid inrichtingen;
• Besluit externe veiligheid buisleidingen;
• Besluit externe veiligheid transportroutes;
• Activiteitenbesluit (gedeeltelijk);
• Vuurwerkbesluit (gedeeltelijk);
• Wet vervoer gevaarlijke stoffen (gedeeltelijk);
• Beleid ten aanzien van elektromagnetische straling.
Gelet op de afstanden en beoogde ontwikkeling worden er geen belemmeringen verwacht en aanzien van externe veiligheid.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het plan.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
Binnen het plangebied zijn op een paar plekken op basis van het Parapluplan 2020 de acheologische verwachting Hoog en Middelhoog.
Voor de verwachting Hoog geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 1.000 m2 en dieper gaan dan 50 cm. Voor Middelhoog geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 5000 m2 en dieper gaan dan 50 cm. Het bouwvlak waar de woning is gesitueerd ligt niet binnen deze gebieden. De gebieden met verwachtingswaarden hebben op basis van het vorige bestemmingsplan de bestemmingen Agrarisch met waarden en Bos en behouden voor het grootste gedeelte deze bestemmingen. Een klein deel van de tuin van de woonbestemming valt binnen de verwachtingswaarde Middelhoog. Hier is echter ook geen grootschalige bebouwing mogelijk.
Voor de gebieden met verwachtingswaarden zijn geen bodemingrepen gepland groter dan 1000 m2 respectievelijk 5000 m2 en dieper dan 50 cm. Er is dan ook geen archeologie onderzoek noodzakelijk. De beide archeologische verwachtingen zijn als dubbelbestemming in onderhavig bestemmingsplan opgenomen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Voor dergelijke (toevals)vondsten geldt de wettelijke meldplicht als genoemd in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Dit houdt in dat als bij uitvoering van de werkzaamheden wordt vermoed dat er sprake is van een archeologische vondst, dit moet worden gemeld bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
De regelgeving over het behoud en beheer van cultureel erfgoed is sinds 2016 ondergebracht in de Erfgoedwet. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet zal de afweging van cultuurhistorie een rol krijgen in het nieuwe Omgevingsplan. In dit Omgevingsplan zullen vele aspecten geregeld kunnen worden waarvoor nu nog afzonderlijke instrumenten bestaan.
Volgens het nu nog geldende Besluit ruimtelijke ordening (Bro artikel 3.6.1) is de gemeente verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan (Omgevingsplan) een gemotiveerde beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening gehouden is met de aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap). Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Dit betekent dat de gemeente een analyse moet maken van de cultuurhistorische waarden in een gebied en daar conclusies aan verbindt die in een bestemmingsplan (Omgevingsplan) verankerd worden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
De belangrijke delen van de cultuurhistorische waardenkaart zijn opgenomen in de beleidsnota Erfgoed, "van historische waardering naar beleid".
In de Provinciale Verordening is het gebied rond de Zandheuvelweg opgenomen binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Het gebied is aangeduid als agrarisch cultuurlandschap en archeologisch waardevolle zone. Zie onderstaande afbeelding.
Op de Cultuurhistorische waardenkaart van Veenendaal is het gebied ten zuiden van de Dijkstraat hoog gewaardeerd, vanwege de herkenbaarheid van de landschappelijke structuur. Daarnaast is het gebied aangeduid als integraal ensemble. De integrale ensembles vertegenwoordigen een combinatie van de historisch landschappelijke structuur, stedenbouwkundige ensembles en historische bouwkunst. Deze integrale ensembles weerspiegelen de belangrijkste herkenbare structuren binnen Veenendaal.
Zuidelijk van het ensemble van de Dijkstraat bevindt zich rond de Zandheuvelweg een deel van het landgoed Prattenburg. Het gaat om uitlopers van het bosgebied van de Heuvelrug, die als lijnvormige houtwallen de langgerekte agrarische gronden omlijsten. Hierdoor is de karakteristieke verkaveling nog goed herkenbaar. In deze houtwallen ligt een aantal wandelpaden die de bebouwde kom van Veenendaal verbinden met het bosgebied van Prattenburg. Er staan nog enkele fraaie boerderijen, waarbij ook de achterliggende strokenverkaveling nog gaaf bewaard is gebleven. Het ensemble loopt verder door in de gemeente Rhenen en is dus onderdeel van een groter geheel. De landgoedkern van Prattenburg ligt immers op Rhenens grondgebied.
Het ensemble is onderdeel van het buitengebied. De cultuurhistorische waarden zijn sterk verbonden met de landschappelijke opbouw van het gebied.
Situatie 1925 (bron Topotijdreis)
Situatie 1945 (bron Topotijdreis)
Situatie 1975 (bron Topotijdreis)
Het bouwplan betreft een verplaatsing van een woning binnen het landschappelijk raamwerk. Het historisch coulisselandschap dat nog herkenbaar is blijft behouden. Hoewel de woning meer zichtbaar in het open landschap komt te liggen, is er wel sprake van een concentratie van bebouwing doordat de woning aansluit bij de woonbebouwing van de Zandheuvelweg en een boomstructuur wordt aangebracht die de oude kavelstructuur van smalle stroken versterkt. Zoals de situatie in 1925 en 1945.
Op de kaart uit 1975 is te zien dat er meer verspreide bebouwing aanwezig was, bijvoorbeeld bij Zandheuvelweg 7. Het bouwplan sluit hierop aan. De woning wordt nu gebouwd, waar eerder agrarische bebouwing aanwezig was. Er zijn in de loop van de tijd op meerdere plekken kavels achter elkaar geplaatst in dit gebied.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.
Afbeelding overzicht verdachte gebieden uit het Vooronderzoek Conventionele Explosieven Gemeente Veenendaal, door Expload Explosieven Adviseurs, kenmerk RAP1715401_1003D1, d.d. 9 oktober 2020
De locatie als onverdacht te beschouwen op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE) in de bodem. Er zijn binnen het plangebied geen oorlogshandelingen en/of bombardementen bekend. In het getoetste vooronderzoek, inclusief de CE bodembelastingkaart, is aangetoond dat er binnen het plangebied geen sprake is van verdachte (deel)gebieden. Graafwerkzaamheden in de bodem van het plangebied kunnen regulier worden uitgevoerd.
Vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
Kanttekening
Ook binnen onverdacht gebied geldt dat het nooit volledig kan worden uitgesloten dat er onverwachts een NGCE wordt aangetroffen tijdens werkzaamheden, denk aan een afzwaaier. Bij het aantreffen van zo’n toevalsvondst, moet het werk direct worden stilgelegd en moeten de volgende acties worden ondernomen:
• Het explosief niet beroeren;
• De werkzaamheden ter plaatse onmiddellijk te staken;
• Omstanders uit de omgeving van het explosief houden;
• De plaatselijke politie van de vondst op de hoogte stellen;
• Instructies van aanwezige deskundigen strikt op te volgen;
• Indien nodig en op aanwijzing van aanwezige deskundigen extra beschermende maatregelen uitvoeren voor in de omgeving aanwezige personen of levende have.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierna worden de soortbescherming, gebiedsbescherming en bescherming houtopstanden nader belicht omdat ze voor het bestemmingsplan van belang zijn.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Bescherming houtopstanden
Houtopstanden onder de Wnb betreffen zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, met een oppervlakte van 1000 m 2 of meer, of een rijbeplanting met meer dan 20 bomen. Het is verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, zonder voorafgaand melding te doen bij gedeputeerde staten. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, dient deze binnen drie jaar herplant te worden.
Samenvatting van het ecologisch onderzoek:
Soortenbescherming
De planlocatie vervult mogelijk een functie voor de amsalamander, maar de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een negatieve invloed op de soort. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Een gedeelte van de planlocatie valt binnen het Natuurnetwerk Nederland, maar hier worden geen ontwikkelingen uitgevoerd. Het voormalige woonperceel grenst aan het Natuurnetwerk Nederland. Op het voormalige woonperceel is alle bebouwing gesloopt en wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland versterkt.
Tevens behoort een gedeelte van de planlocatie tot de Groene Contour. De initiatiefnemer is in overeenstemming gekomen met gemeente en provincie over de ontwikkeling in de Groene Contour. Binnen de Groene contour wordt een bos aangelegd en een extra bomenrij langs het woonperceel en verder richting het zuiden geplant.
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie, is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening is niet noodzakelijk.
Houtopstanden
In de beoogde ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Een meldingsplicht in het kader van Wnb is derhalve niet van toepassing. Zoals hierboven aangegeven grenst het voormalige woonperceel aan het bos dat deel uitmaakt van het NNN. Alle bebouwing op het perceel is gesloopt en op het perceel wordt bos aangeplant. Ook op een gedeelte van het naastgelegen perceel wordt bos aangeplant. Hiermee wordt het bestaande bos versterkt. Daarnaast wordt een extra bomenrij langs het woonperceel en verder richting zuiden geplant.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. De gewone of ruige dwergvleermuis was op basis van eerdere ecologische rapporten nog niet geheel uitgesloten. Bij de sloop van de voormalige woonbebouwing zijn echter geen verblijfplaatsen aan getroffen.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Zie voor de te treffen maatregelen bijlage 4 Ecologierapport
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Het plan ligt niet binnen een geluidzone van een weg, spoorweg of geluidgezoneerd industrieterrein. Bij het wijzigen van een bestemmingsplan naar wonen (of andere geluidgevoelige bestemming) en bouwen van woningen is toetsing aan de Wet geluidhinder verplicht. Het plangebied ligt echter niet in de geluidzone van een weg, spoorweg of industrieterrein. Een akoestisch onderzoek is daarmee formeel niet noodzakelijk.
Op basis van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de geluidbelasting voor wegverkeer op basis van het Geoportaal van de Omgevingsdienst Utrecht. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting minder is dan 38 dB. Hiermee is voldoende aannemelijk dat sprake is van een goed woon en leefklimaat. Verdere akoestische afweging is niet meer aan de orde.
Afbeelding Gecumuleerde geluidsbelasting veroorzaakt door wegverkeerslawaai inclusief aftrek art.110
Wgh (Geoportaal ODRU)
is nieuwe locatie woonperceel
Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor het plan.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Er zijn geen nabijgelegen bedrijfsfuncties die in haar (toekomstige) ontwikkelingen wordt beperkt:
Planlocatie is gelegen in het buitengebied. De omgeving kan voor de VNG richtafstanden worden getypeerd als ‘rustig buitengebied’. Er is geen functie bedrijven aanwezig op korte afstand van planlocatie. Daarmee is de realisatie van gewenste ontwikkeling niet beperkend voor omliggende bedrijven, en is er ook geen sprake van een nadelig effect op een aangenaam woon- en leefklimaat op planlocatie, veroorzaakt door een nabijgelegen functie bedrijf.
Bestemming ten oosten van planlocatie is niet belemmerend voor en door gewenste ontwikkeling:
Ten oosten van planlocatie ligt Landgoed Prattenburg, met onder andere de bestemming wonen ten behoeve van een drietal woningen. De realisatie van een woning op planlocatie heeft geen nadelige invloed op het aangename woon- en leefklimaat op het landgoed. De aanwezigheid van het landgoed met bestemming ‘wonen’ heeft tegelijkertijd geen nadelig effect op een aangenaam woon- en leefklimaat op planlocatie.
Nabijgelegen bestemming wonen ten noorden van planlocatie is niet beperkend voor en door gewenste ontwikkeling:
Ten noorden van planlocatie, ligt de bestemming wonen. Binnen deze bestemming zijn beroepsmatige activiteiten in of bij de woning toegestaan. Hieronder vallen kleinschalige activiteiten die bij de bestemming wonen passen, zoals administratief of juridisch beroep aan huis. Deze vallen onder milieucategorie 1 en hebben een richtafstand van 10 meter. Hier wordt aan voldaan. Daarmee is realisatie van gewenste ontwikkeling niet beperkend voor nabijgelegen bestemming wonen. Tevens heeft de realisatie van een woning op planlocatie geen nadelig effect op het aangename woon- en leefklimaat van de ten noorden aanwezige woonbestemming. Ook omgekeerd zal deze reeds aanwezige functie wonen geen nadelig effect hebben op een aangenaam woon- en leefklimaat op planlocatie.
Het aspect Bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmeringen voor het plan.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder is dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
De concentraties van stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen aan de wettelijke normen:
De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO 2 ), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) voldoen aan de Nederlandse normen. Hieronder is een tabel weergegeven met de huidige en toekomstige concentraties (afkomstig van de website van de ODRU).
De toekomstige concentraties van fijn stof en zeer fijn stof voldoen aan de WHO advieswaarden:
De WHO heeft advieswaarden gepubliceerd voor de concentraties PM10 en PM2,5 waarboven schadelijke effecten op de gezondheid optreden. De GGD sluit zich aan bij deze waarden. De toekomstige concentraties van PM10 voldoen aan deze advieswaarden. Voor PM2,5 worden de advieswaarden benaderd. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.
Er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
Het huidige project is een dusdanig kleinschalig project dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor het plan.
Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
De nieuwe woning valt binnen zone 4 van de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020. Hier geldt een parkeernorm van 1,6 voor een vrijstaande woning. Minimaal twee parkeerplaatsen van de in de notitie genoemde minimale maatvoering dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het plan voorziet hierin. Zowel in dit bestemmingsplan als in de exploitatieovereenkomst zijn afspraken gemaakt omtrent aanleg en instandhouding van deze parkeerplaatsen.
Overzicht zones notitie parkeernormen Veenendaal
Op eigen terrein wordt tevens overeenkomstig de notitie een berging gerealiseerd ten behoeve van het fietsparkeren.
De ontsluiting verloopt aan de oostkant van het nieuwe woonperceel. Voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting naar het voormalige perceel Zandheuvelweg 3. Ten hoogte van het nieuwe woonperceel wordt een nieuw pad in westelijke richting naar het nieuwe woonperceel aangelegd. Het gaat om het verplaatsen van een voormalig woonperceel en wordt geen extra woning aan het gebied toegevoegd. De bouw van de woning op het nieuwe woonperceel heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersbelasting op de Zandheuvelweg..
De aspecten parkeren en verkeer vormen geen belemmering voor het plan.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
De beoogde ontwikkeling betreft geen ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D11.2).
Het voornemen bestaat om een woning met bijgebouwen te verplaatsen naar een ander perceel. De bebouwing op het huidige perceel zal worden gesloopt en hier komt bos voor terug. Uit de aanvraag volgt dat de beoogde nieuwe situatie bestaat uit woonperceel met daarop een woning en bijgebouw(en). Hierbij is geen sprake van een significante uitbreiding van het bestaand bebouwd oppervlak. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. In dit verband wordt ook verwezen naar jurisprudentie van de ABRvS van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In rechtsoverweging 6.2 overweegt de Afdeling ten aanzien van de ontwikkeling van onder meer twee eengezinswoningen dat dit, gelet op het beperkte ruimtebeslag van de voorziene bebouwing en de beperkte bebouwing op het perceel niet behoeft te worden aangemerkt als ‘stedelijk ontwikkelingsproject’. Mede gelet op de beoordelingscriteria die de Afdeling in acht neemt kan ook ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling worden aangenomen dat categorie D11.2 niet van toepassing is. Dit betekent dat er geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling verplicht is.
Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zijn significante gevolgen op de Natura 2000-gebieden uit te sluiten (zie ook paragraaf 5.7 Ecologie onder Gebiedsbescherming). Er hoeft geen passende beoordeling te worden opgesteld.
Er is geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Agrarisch met waarden Bos Wonen |
AW B W |
Dubbelbestemmingen | |
Waarde Waarde - Archeologie - Hoog Waarde - Archeologie - Middelhoog |
WR-A2 WR-A3 |
In paragraaf 6.3 Bestemmingen wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen.
Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Agrarisch met waarden
De voor 'Agrarische met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijfsmatige en hobbymatige agrarische activiteiten;
- instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
- instandhouding en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen: karakteristiek verkavelingspatroon, coulissenlandschap en landschapswaarden.
- (half)verharde en onverharde paden en wegen;
- extensief recreatief medegebruik.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn alleen toegestaan erf- of perceelsafscheidingen van maximaal 1 meter.
Afwijkingsmogelijkheden
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk onder voorwaarden een schuilstal te bouwen. Eén van de voorwaarden is dat het te bebouwen perceel een oppervlakte heeft van minimaal 5.000 m2. De schuilstal mag maximaal 30 m2 groot zijn, overkappingen tellen mee met de maximale oppervlakte.
Specifieke gebruiksregels
Het volgende gebruik is in ieder geval in strijd met de bestemming:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of
- het gebruik van gronden voor:
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze zijn opgenomen in artikel 13 Overige regelsOmgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Wijzigingsbevoegdheid naar natuurontwikkeling
Daarnaast is nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemmingen Bos, Natuur en/of Water.
Bos
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het duurzame behoud, herstel en ontwikkelen van bos en houtwallen;
- extensief recreatief medegebruik, voor zover de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
- halfverharde en onverharde paden;
- instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
- instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen.
Bouwmogelijkheden
Er zijn geen bouwmogelijkheden. Het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, is niet toegestaan.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze zijn opgenomen in artikel 13 Overige regelsOmgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Wonen
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- het wonen in een vrijstaande woning;
- een beroep aan huis of bedrijf aan huis, onder de voorwaarden genoemd in het betreffende artikel. Eén van de voorwaarden is dat niet meer dan 30 %, met een maximum van 45 m2, van de oppervlakte van de bebouwing voor de activiteit gebruikt mag worden;
- parkeer en stallingsvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding "tuin" uitsluitend voor tuin;
- tuinen;
- erven;
- paden.
Bouwmogelijkheden
Er mag maximaal één woning worden gebouwd binnen de bestemming Wonen. De woning, het hoofdgebouw, moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Met een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van 8 m. De dakhelling van de woning mag niet minder dan 20° en niet meer dan 60° bedragen.
De maximale inhoudsmaat van de woning is 800 m3. Dit is inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
De bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en/of de aanduiding "erf" worden gebouwd. De grond met de aanduiding "tuin" blijft vrij van bijbehorende bouwwerken.
De maximale goot- en bouwhoogte van aangebouwde bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt respectievelijke 3,5 en 8 meter. Buiten het bouwvlak bedraagt de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3,1 en 5 meter.
Bij de woning mag maximaal 50 m2 aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. De goothoogte is maximaal 3,1 m en de bouwhoogte maximaal 5 m.
De bouwwerken geen gebouw zijnde moeten eveneens ten dienste staan van de bestemming. De maximale bouwhoogte van erf- en tereinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en ter plaatse van de aanduiding "tuin" waar de maximale bouwhoogte 1 meter bedraagt.
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen maximaal 3 meter bedragen.
Specifieke gebruiksregels
In dit artikel is specifiek strijdig gebruik aangegeven, zoals het verbod van het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden.
Daarnaast wordt aangegeven waarneer er sprake mag zijn van een aan huis gebonden beroep of bedrijf aan huis.
Afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van het aanbieden van kortdurend recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor maximaal 50 m2 en in totaal 3 slaapkamers. Daarnaast zijn de in het artikel genoemde voorwaarden van toepassing.
Voorwaardelijke verplichtingen
Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen met betrekking tot:
- het slopen van de bebouwing op het perceel Zandheuvelweg 3. Dit is een voorwaarde voor het verplaatsen van het woonperceel en is gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van de gebouwen op de nieuwe locatie.
- het parkeren en,
- de aanleg en duurzame instandhouding van beplanting, bomen, houtwal en/of poel, bos en halfverhard pad conform het inrichtingsplan. Ook dit is een voorwaarde voor het verplaatsen van het woonperceel en is gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van de gebouwen op de nieuwe locatie.
Waarde - Archeologie - Hoog en Waarde - Archeologie - Middelhoog
De voor 'Waarde - Archeologie - Hoog en Middelhoog' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Bij strijd tussen de belangen prevaleren de archeologische bestemmingen.
Bouwmogelijkheden
Binnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie- Hoog mag uitsluitend worden gebouwd:
Binnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - Middelhoog mag uitsluitend worden gebouwd:
Afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid onder voorwaarden van de maten genoemd onder "Bouwmogelijkheden" af te wijken.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen.
Op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo. artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is voor deze ontwikkeling een exploitatieplan verplicht. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is (artikel 6:17 Wro), door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
In dit geval zijn met de aanvrager een overeenkomsten gesloten, een anterieure overeenkomst en een wijziging hiervan en zijn de kosten dus anderzins verzekerd. In de overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomsten blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de aanvrager. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding. Ook de saneringskosten van de bodem worden gedragen door de aanvrager en zijn in die mate dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de ontwikkeling en te reageren op de inhoud.
Door de initiatiefnemers is op 31 augustus 2021 een bijeenkomst gehouden. (Toekomstige) omwonenden zijn tijdens de bijeenkomst over het woningbouwplan geïnformeerd en gepolst.
De aanwezigen waren allemaal positief over het woningbouwplan. Vragen zijn gesteld over de planning en wat de bestemming van het weiland achter de woning zal worden. De planning is toegelicht en aangegeven is dat een deel van het weiland tuin zal worden.
Zie verder het verslag van de initiatiefnemer opgenomen in bijlage 5 Verslag participatie 31 augustus 2021.
Voor twee omwonenden die niet bij de bijeenkomst konden zijn, heeft op 21 september 2021 een tweede participatiebijeenkomst plaatsgevonden.
De beoogde nieuwe plek voor de woning was aanvankelijk tussen Zandheuvelweg 5 en 7. Door de omwonenden is kort samengevat aangegeven dat de nieuwe woning met deze situering in hun zichtlijn komt te staan. Ze verliezen hun vrije uitzicht. Toen zij hun woning kochten is aangegeven dat er geen nieuwe huizen op deze plek zouden komen.
Door de gemeente is tijdens de bijeenkomst aangegeven dat zij willen onderzoeken of het mogelijk is de woning op een andere plek te situeren waarmee aan de bezwaren tegemoet wordt gekomen.
Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in situering van de woning achter Zandheuvelweg 7.
Zie verder het verslag van de initiatiefnemer opgenomen in bijlage 6 Verslag 21 september 2021.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 15 juni 2022 gepubliceerd in het 'Gemeenteblad'.
Aansluitend heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 16 juni 2022 gedurende zes weken (dus tot en met 27 juli 2022) ter inzage gelegen in het gemeentehuis bij het Omgevingsloket. Verder kon het ontwerpbestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl worden ingezien.Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is tevens toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente. De provincie Utrecht en Veiligheidsregio Utrecht hebben adviezen ingediend over het plan.
De provincie Utrecht ziet het als een positieve ontwikkeling en in lijn met hun beleid dat door verplaatsing van het woonperceel het vrijgekomen deel ingericht zal worden als bos. Dit sluit aan bij het daaraan grenzende Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tevens geeft de provincie aan dat de inpassing van de woning uitgebreid met de gemeente is besproken en ze positief staan tegenover de ontwikkeling. Wel heeft de provincie Utrecht aandacht gevraagd voor de clustering van de bebouwing, het is belangrijk dat het hele cluster aansluiting zoekt bij de bebouwing van Zandheuvelweg 7. En er is aandacht gevraagd voor de ontsluiting van de woning. Zie bijlage 7 Brief provincie.
In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om het perceel zo goed mogelijk bij de bestaande bebouwing van Zandheuvelweg 7 te laten aansluiten door een specifieke erfopbouw, waarbij het bijgebouw aansluit bij de bijgebouwen van het bovenliggende perceel van nummer 7. Gekozen is voor een langgerekte perceelsvorm die aansluit bij de karakteristieke landschappelijke opbouw van lange smalle kavels, zodat het rond het perceel agrarisch gebied blijft. En de afstand tot de bestaande en nieuwe boomstructuren geborgd is. Ook voor de aanvrager is vanwege licht, ruimte en privacy enige afstand tot de bebouwing van Zandheuvelweg 7 wenselijk.
Landschappelijk gezien is dit de meest wenselijke en haalbare situering.
Voor de ontsluiting is een combinatie met de ontsluiting van nummer 7 bekeken. Hier was echter geen draagvlak voor. Daarom wordt voor de ontsluiting zo ver mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting naar het voormalige perceel Zandheuvelweg 3. Ten hoogte van het nieuwe woonperceel wordt een nieuw pad in westelijke richting naar het nieuwe woonperceel aangelegd. Dit pad wordt zoveel mogelijk passend ( geen asfalt) bij de landelijke omgeving en het bestaande pad aangelegd. Ook op basis van het bestemmingsplan Buitengebied was het al mogelijk om met vergunning binnen de agrarische bestemming een pad aan te leggen.
De Veiligheidsregio Utrecht (Vru) heeft geadviseerd ten aanzien van natuurbrandgevaar.Zie bijlage 8 Brief VRU :
Met de aanvrager is een wijziging van de eerder gesloten exploitatieovereenkomst aangegaan. In de wijziging van de exploitatieovereenkomst is met de aanvrager afgesproken dat de aanvrager een bluswatervoorziening en een toegangspad naar het woonperceel aangelegd en in stand houdt die voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit 2012 en de aanvullende eisen van de Vru. Hiermee wordt voldaan aan het advies van de Vru.
De eisen met betrekking tot het toegangspad zijn tevens op het inrichtingsplan opgenomen. Dit is een wijziging ten opzichte van de inrichtingsschets behorende bij het ontwerp bestemmingsplan. Daarnaast zijn naast halfverharde en onverharde paden ook verharde paden mogelijk gemaakt in de artikelen 3.1, 13.1 sub a en 13.2.4 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt het mogelijk het toegangspad zodanig te verharden dat het begaanbaar is voor zwaardere voertuigen van de hulpdiensten.
Vanwege deze aanpassingen is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.