direct naar inhoud van Regels
Plan: Zandheuvelweg3
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Zandheuvelweg3-oh01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Zandheuvelweg3 met identificatienummer NL.IMRO.0345.Zandheuvelweg3-oh01van de gemeente Veenendaal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woningen

blokken van meer dan twee niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

1.6 achtergevel

een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.

1.7 agrarisch grondgebruik

bedrijfsmatig of hobbymatig agrarisch grondgebruik bestaande uit extensief beheerd grasland, het voorbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, met uitzondering van een manege;

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologisch vooronderzoek

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend.

1.10 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.

1.13 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.14 bedrijf aan huis

het door bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.15 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.19 bodemingrepen

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 dakoverstek

het deel van het dakvlak dat uitsteekt boven de gevel.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, reclame-, advocaten-, makelaars-, notaris-, werkbemiddelings-, reis-, advies- en ingenieursbureaus, kappers, medische praktijken en voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

1.30 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.31 erkende partij

een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.32 extensief recreatief medegebruik

een vorm van openluchtrecreatie waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving; onder extensieve recreatie wordt in ieder geval niet begrepen lawaaisporten.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en op het perceel naar aard en omvang het belangrijkst is.

1.35 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen drank- en etenswaren, en het bedrijfsmatig verstrekken van logies en/of zaalaccommodatie.

1.36 houtopstand

een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, hakhout, heesters en/of overige houtige gewassen, waaronder ook struiken en hagen.

1.37 landschapswaarden

landschapselementen zoals houtwallen, poelen en bomenlanen.

1.38 nutsbedrijf

bedrijf gericht op de productie en/of distributie van een of meer dan één nutsvoorziening.

1.39 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen.

1.40 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.41 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen beneden peil.

1.42 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.43 opgraving

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.44 overkapping

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en waarvan de steunconstructie uit ten hoogste één wand bestaat.

1.45 perceelsgrens

de grens van een perceel.

1.46 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een bedrijf voor prostitutie zoals een bordeel.

1.48 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn waarop de voorgevel(s) van een woning is/zijn geplaatst.

1.49 vrijstaande woning

een niet-aaneengebouwde woning;

1.50 waarde - archeologie - hoog

gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart.

1.51 waarde - archeologie - middelhoog

gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart.

1.52 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor huisvesting in een zelfstandige woning van maximaal 1 huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een bouwlaag:

de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 het buitenwerks meten van maten

voor het buitenwerks meten van maten geldt dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven, zoals bij dakgoten, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen, en tot maximaal 0,8 meter buiten beschouwing blijven bij dakoverstekken;

2.13 het peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval begrepen de waarden karakteristiek verkavelingspatroon en coulissenlandschap,
  • d. landschapswaarden;
  • e. (half)verharde en onverharde paden en wegen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht de volgende bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan van deze bestemming:

a. erf- of perceelafscheidingen.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 schuilgelegenheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van een schuilgelegenheid, op voorwaarde dat:

  • a. wordt voldaan aan de volgende bouweisen:
  • 1. de maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan 30 m²; een eventuele overkapping aan een gebouw telt mee in de oppervlakte van het totale bouwwerk;
  • 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m;
  • 3. de nokhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • 4. de schuilgelegenheid heeft geen plat dak;
  • b. de landschaps- en natuurwaarden als bedoeld in artikel 3.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • c. het te bebouwen perceel een oppervlakte heeft van minimaal 5.000m².

3.4 Specifieke gebruiksregels

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval ook

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of
  • b. het gebruik van gronden voor:
  • 1. (boog)kassen;
  • 2. de opslag van hooirollen;
  • 3. paardenbakken;
  • 4. teeltondersteunde voorzieningen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Overige regels is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 wijzigingsbevoegdheid naar natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen zodanig, dat de gronden als bedoeld in artikel 3.1 , worden gewijzigd in de bestemming als bedoeld in artikel 4 Bos of in de bestemming Natuur of Water.

Een en ander met dien verstande dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen wordt aangetoond in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat het wijzigen uitsluitend geschiedt ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

  • a. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd,
  • b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,
  • c. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, en
  • d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden zulks wensen.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder d bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. halfverharde en onverharde paden;
  • d. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  • e. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Overige regels is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een vrijstaande woning;
  • b. een beroep aan huis of bedrijf aan huis met inachtneming van artikel 5.3 Specifieke gebruiksregels;
  • c. parkeer- en stallingsvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. tuinen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' uitsluitend voor tuin en paden;
  • g. erven;
  • h. paden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan van deze bestemming en tevens voldoen aan de voorwaarden genoemd in lid .

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, die middels de figuur 'gevellijn' in de verbeelding is aangeduid;
  • c. binnen het bestemmingsvlak mag maximaal één woning worden gebouwd;
  • d. het type welke mag worden gebouwd betreft uitsluitend het type vrijstaand;
  • e. de maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 8 meter;
  • f. de inhoud van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 800 m3;
  • g. de dakhelling van de woningen mag niet minder dan 20° en niet meer dan 60° bedragen;
  • h. de kaprichting is haaks op de Zandheuvelweg.

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en/of de aanduiding 'erf' worden gebouwd;
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt respectievelijk 3,5 en 8 meter en buiten het bouwvlak respectievelijk 3,1 en 5 meter;
  • c. aangebouwde bijbehorende bouwwerken tellen mee in de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
  • d. de maximale oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt 50 m2;
  • e. de maximale goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk 3,1 en 5 meter.
5.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met uitzondering van de erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel en ter plaatse van de aanduiding 'tuin' waar de maximale bouwhoogte 1 meter bedraagt;
  • b. de maatvoering van reclame-uitingen ten behoeve van een beroep aan huis of bedrijf aan huis dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels
  • 1. Beroep aan huis of bedrijf aan huis is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. Niet meer dan 30% met een maximum van 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel ten behoeve van deze activiteit wordt gebruikt;
  • b. Als gevolg van de activiteit wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. De activiteiten mogen niet vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving;
  • d. Bij de uitoefening van de activiteiten moet worden voldaan aan het geldende parkeernormenbeleid, in die zin dat voldoende parkeerruimte op het perceel aanwezig is voor zowel het gebruik van het perceel ten behoeve van bewoning als het beroep aan huis of bedrijf aan huis of dat de parkeercapaciteit in de directe omgeving voldoende is om de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de uitoefening van het beroep aan huis of bedrijf aan huis op te vangen;
  • e. De activiteit heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • f. Geen buitenopslag op het perceel plaats vindt.

  • 2. Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. bewoning of het aanbieden van recreatief verblijf in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  • b. het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden waaronder kamerbewoning;
  • c. detailhandel, niet zijnde internetverkoop zonder afhaal- of uitstalfunctie,
  • d. buitenopslag;
  • e. horeca;
  • f. de uitoefening van een seksinrichting;
  • g. paardenbakken.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Kleinschalig recreatief verblijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.3 lid 2 sub a voor het aanbieden van kortdurend recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, onder de volgende voorwaarden:

  • a. De oppervlakte ten behoeve van logies bedraagt niet meer dan 50 m2 van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • b. Er zijn in totaal maximaal 3 slaapkamers;
  • c. De agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf horende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • d. Er vindt geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaats;
  • e. Het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • f. Er vindt geen onevenredige aantasting van het landelijk karakter van de omgeving plaats door visuele aspecten;
  • g. Getoetst wordt of er geen nadelige gevolgen zijn voor het naast gelegen stiltegebied.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - Hoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Hoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

6.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in artikel 6.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Hoog'.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 1000 m², ongeacht hoe diep er gegraven of onderheid wordt;
  • b. gebouwen en bouwwerken waarbij niet dieper wordt gebouwd dan 0,5 meter onder peil en die kunnen worden geplaatst zonder heipalen, ongeacht de oppervlakte van de bebouwing;
  • c. vervangende gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

1. In afwijking van artikel 6.2.1 kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken, mits een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden zijn.

2. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden.

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:

  • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven;
  • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd;
  • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.

2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 6.5.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen (bijvoorbeeld in bestaande weg- en leidingcunette), het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen.

6.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 1000 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,5 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.

6.5.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1, kan slechts worden verleend, indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden zijn.


2. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.5.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

Artikel 7 Waarde - Archeologie - Middelhoog

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Middelhoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

7.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in artikel 7.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Middelhoog'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 5000 m², ongeacht hoe diep er gegraven of onderheid wordt;
  • b. gebouwen en bouwwerken waarbij niet dieper wordt gebouwd dan 0,5 meter onder peil en die kunnen worden geplaatst zonder heipalen, ongeacht de oppervlakte van de bebouwing;
  • c. vervangende gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

1. In afwijking van artikel 7.2.1 kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken, mits een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden zijn.

2. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

7.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorschriften verbinden.

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:

  • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven;
  • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd;
  • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.

2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 7.5.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen (bijvoorbeeld in bestaande weg- en leidingcunette), het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen.

7.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 5000 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,5 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.

7.5.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1, kan slechts worden verleend, indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • c. er geen archeologische waarden zijn.


2. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

7.5.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan onder het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Buiten deze contouren zijn uitsluitend de volgende bouwwerken toegestaan:

a. Maximaal 3 kelderkoekoeken van ten hoogste 5 m², maximaal 1 kelderkoekoek van ten hoogste 6,5 m2 en maximaal 1 kelderkoekoek van ten hoogste 9 m2;

b. Waarbij de kelder en kelderkoekoeken niet van buiten toegankelijk zijn.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:

  • a. het gebruik van een bouwwerk voor een seksinrichting;
  • b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Maatvoering

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening van het plan afwijken ten aanzien van:

  • a. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 1 meter bedragen;
  • b. de regels van het plan ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

11.2 Geen onevenredige afbreuk

De in 11.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het landschaps- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
    5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere wettelijke regeling, indien deze wordt gewijzigd.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in lid 13.1.1, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken en werkzaamheden uit te voeren:

  werken en werkzaamheden*  
Gronden met aanduiding:   a   b   c   d   e   f  

sa-cl   coulissenlandschap   +   +   +     +   +  
sa-kvp   karakteristiek verkavelingspatroon   +   +   +     +   +  

lw   landschapswaarde   +   +   +   +   +    

Gronden als bedoeld in artikel:              
4   Bos   +   +   +   +   +    

* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist  
a   aanleggen van (half)verharde paden en wegen en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;  
b   verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;  
c   aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;  
d   aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;  
e   vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;  

f   bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.  

13.1.1 uitzonderingen

Het in lid 13.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 13.1, bij d, als daarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • d. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.

13.1.2 toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden, als bedoeld in artikel 13.1, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
13.1.3 in te winnen adviezen

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 13.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake natuur- en landschapdeskundige, ingeval ze advies nodig achten.

13.2 Voorwaardelijke verplichting
13.2.1 Voorwaardelijke verplichting sloop

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 1" indien bij de indiening van de aanvraag omgevingsvergunning is aangetoond dat de opstallen zoals aangegeven op de tekening in bijlage 1 Te slopen bebouwing zijn gesloopt.

13.2.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, met inachtneming van het de voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende parkeernormenbeleid, indien:

  • a. bij de aanvraag aangetoond wordt dat het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij op eigen terrein en/of onmiddellijke omgeving bij de ontwikkeling in voldoende parkeergelegenheid voor zowel bewoners als bezoekers wordt voorzien en deze in stand gehouden wordt;
  • b. of aangetoond wordt dat het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Met dien verstande dat de omgevingsvergunning alsdan uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.

13.2.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien conform lid 13.2.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren.

13.2.4 Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding- voorwaardelijke verplichting 2" indien:

  • a. de aanleg van beplanting, bomen, bos, onverhard/(half)verhard pad en houtwal en/of poel conform het inrichtingsplan heeft plaatsgevonden en duurzaam instand gehouden wordt, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing en verbetering;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a kan de omgevingsvergunning worden verleend als bij de aanvraag aangetoond wordt dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en duurzame instandhouding van de beplanting, bomen, bos, onverhard/(half)verhard pad en houtwal en/of poel conform het inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing en verbetering. Dit zal als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden toegevoegd;
  • c. onder "inrichtingsplan'' wordt in deze planregels verstaan het "Inrichtingsplan Zandheuvelweg 3" welke als bijlage 2 Inrichtingsplan Zandheuvelweg 3 van de regels is bijgevoegd.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Vergroten inhoud

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zandheuvelweg3

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d. 13 oktober 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan Zandheuvelweg3

Mij bekend,

de griffier.