Plan: | Industrielaan 12 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Industrielaan12-vg01 |
Op 19 januari 2018 heeft Frank van Woerden Vastgoed BV, middels een schrijven, verzocht om de herziening van het bestemmingsplan Zuivelstraat 1 te Veenendaal.
Met de herziening van dit bestemmingsplan wordt binnen dit plangebied de mogelijkheid tot ontwikkeling van een gecombineerd woon- en zorgcomplex voorzien. In de aanvraag wordt uitgegaan van 66 appartementen, waarvan 24 sociale huurwoningen en 42 zorgwoningen.
Het plangebied is, in het geldende bestemmingsplan 'Correctieve herziening Tussen Grift en spoor', bestemd als 'Bedrijf' en kent een maximale bouwhoogte van 12 meter. Tevens is er in het plangebied een boringsvrije zone opgenomen. Van de plankaart van het bestemmingsplan is navolgend een uitsnede opgenomen.
Op de gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in
milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bedrijven met een hogere
milieucategorie worden nader aangeduid op de kaart. Daar is in dit geval geen sprake van.
Afbeelding 1.1 Uitsnede plankaart
Het plangebied is gelegen aan de Industrielaan en wordt omsloten door de Zuivelstraat (met bedrijvigheid o.a. een autogarage) aan de westzijde, aan de oostzijde door de reeds gerealiseerde appartementencomplexen aan de Uiverstraat 124 t/m 168 en aan de zuidzijde door de Uiverstraat.
Om een indruk te geven van de ligging van het plangebied is een topografische kaart, een uitsnede van de kadastrale kaart en een afbeelding van de huidige situatie opgenomen.
Afbeelding 1.2.1 Topografische kaart (met het plangebied in het lichtblauw omcirkelt)
Afbeelding 1.2.2 Uitsnede kadastrale kaart
Afbeelding 1.2.3 huidige situatie vanaf de Industrielaan
De vigerende situatie is vastgelegd in het bestemmingsplan ''Correctieve herziening Tussen Grift en spoor”. Op 1 november 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Tussen Grift en spoor' vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben vervolgens op 19 februari 2008 besloten integraal goedkeuring te onthouden aan dit plan. Waarna het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Tussen Grift en spoor' op 13 november 2008 door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld.
Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' en kent een maximale bouwhoogte van 12 meter. Tevens is er in het plangebied een boringsvrije zone opgenomen. Van de plankaart van het bestemmingsplan “Tussen Grift en spoor” is hieronder een uitsnede opgenomen.
Afbeelding 1.3: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Correctieve herziening Tussen Grift en spoor' (plangebied indicatief rood omlijnd)
Het bouwplan voor woningbouw en zorgappartementen is strijdig met de vigerende bestemming 'Bedrijf'. Om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken moet het vigerende bestemmingsplan worden herzien ex artikel 3.1. Wro.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: toelichting, regels en verbeelding. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft weliswaar geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding en regels is geregeld.
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande situatie en de ruimtelijke en functionele structuur (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de verschillende relevante beleidskaders (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 is het voorgenomen plan omschreven. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, archeologie en andere relevante aspecten. Waarna in hoofdstuk 6 een toelichting op de juridische planopzet wordt gegeven. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financieel- economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met verouderde en veelal leegstaande bedrijfspanden. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de Industrielaan, de appartementencomplexen aan de Uiverstraat 124 t/m 168 en de Uiverstraat.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar wonen en bedrijven gemengd voorkomen. Tevens is het gebied door de ligging nabij het station en doorgaande wegen goed bereikbaar voor openbaar vervoer, auto's en fietsers.
De gebieden ten westen en oosten van het plangebied zijn hoofdzakelijk in gebruik als woningbouw en bedrijventerrein. Het gebied ten noorden van het plangebied is in gebruik door een verzorgingstehuis, kerken, kantoren. Het gebied ten zuiden van het plangebied is in gebruik als bedrijventerrein.
De verkeersverbindingen om het plangebied zijn belangrijke vervoersassen voor Veenendaal. De Industrielaan is namelijk een hoofdontsluitingsweg welke wordt bereikt via de Zuivelstraat en Ambachtstraat. Terwijl de Ambachtstraat één van de belangrijkste schakels is in het primaire fietsnetwerk van Veenendaal.
Door de bestemmingsplanherziening komt de bedrijfsbestemming te vervallen. De toegevoegde bestemming 'Maatschappelijk' en 'Wonen' past binnen de karakteristiek van de omgeving en sluit aan op de beoogde invulling van het bedrijventerrein ten zuiden van het plangebied aan de Uiverstraat en past voorts in een gemengd gebied.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Onderhavig plan voor het bouwen van woningen in bebouwd gebied past binnen deze strategie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt nader op het aspect 'water' ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.
In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.
Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar door vertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. Overheidsprojecten:
De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik op de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling, functieverandering en voldoende aandacht te blijven houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025). Globaal plangebied rood omcirkeld.
De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2018 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2018-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente, en staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
De nieuwe bebouwing staat op de hoek van Industrielaan en Zuivelstraat. Zij bestaat uit een accent op de hoek dat verbonden is met lagere bebouwing langs de Zuivelstraat.
De bebouwing aan de Industrielaan is onderdeel van een hoge stedelijke wand dat wordt gevormd door gerealiseerde en in ontwikkeling zijnde bouwplannen. De Industrielaan is onderdeel van een oost-west gerichte stedelijke as door Veenendaal. De bebouwingswand langs de Industrielaan bestaat uit diverse bouwvolumes, zodat geen massieve wand ontstaat, maar een stedelijke en gevarieerde voorkant. De bebouwingsmogelijkheid voor de hoek Zuivelstraat-Industrielaan past in de gewenste opbouw van de stedelijke wand.
Langs de Industrielaan ligt voor de nieuwe bebouwing een doorgaand fietspad en trottoir. Aan de noord-, zuid- en oostzijde dient er aangesloten te worden op naastgelegen percelen: in materiaal en toegankelijkheid. Aan de noordzijde, langs de Industrielaan, is een groene afscheiding van het perceel nodig, zodat de geparkeerde auto's aan het zicht worden onttrokken. Parkeren komt aan de achterzijde c.q. oostzijde van de bebouwing. Aan deze zijde van het gebouw liggen ook de bergingen. Bomen zijn een onderdeel van het parkeerterrein.
De hoogte langs de Zuivelstraat sluit aan op de geplande grondgebonden woningen langs de Zuivel- en Uiverstraat. De begane grond van dit deel van het gebouw bestaat uit woningen met een verblijfsruimte langs de Zuivelstraat. Ook hiermee wordt aangesloten op de grondgebonden woningen verderop in de straat.
Conclusie: Stedenbouwkundig past de nieuwe bebouwing binnen de Partiële herziening Beeldkwaliteitplan Stationskwartier Deelgebied C, maart 2013. De nieuwe bebouwing is onderdeel van de reeks bouwvolumes die de straat (gaat) begeleiden.
Afbeelding 4.1: Uitsnede stedenbouwkundig plan, 'Bouwhoogtes in Stationskwartier'
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten akoestiek, bodem, ecologie, water, archeologie, luchtkwaliteit, bedrijven- & milieuzonering en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd en dient te worden aangetoond dat er geen belemmeringen zijn.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. De noodzaak om te saneren wordt voor het project Industrielaan 12 bepaald door de bouwplannen/herinrichting. Met andere woorden: de urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. Binnen dit plangebied is een bodemsanering noodzakelijk, hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 5.1.4. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Bron: Omgevingsdienst, 2015) ligt het bestemmingsplangebied "Industrielaan 12" aan de zuidrand van het centrum van Veenendaal. In dit plangebied is zowel de boven- als de ondergrond gekwalificeerd als kwaliteit "wonen".
Op de locatie en in de directe omgeving zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd met name in verband met het tankstation. Veel onderzoeken hebben geen actualiteitswaarde meer, maar worden volledigheidshalve vanaf 2000 toch kort beschreven.
In 2000 is een oriënterend bodemonderzoek1 uitgevoerd op het achterterrein van de Industrielaan 12 (Zuivelstraat 5). Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetroffen. Tevens overschreed de somparameter EOX de detectielimiet. In de ondergrond werden geen verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater werd een licht verhoogd gehalte aan tolueen gemeten. De aangetroffen verontreiniging was waarschijnlijk te relateren aan de voormalige bedrijvigheid.
Ongeveer drie maanden later werd op dezelfde locatie een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd. De grond was niet verontreinigd en het grondwater was slechts licht verontreinigd met ethylbenzeen.
In september 2000 zijn vijf bestaande peilbuizen bemonsterd3, gelegen aan de Industrielaan 12 te
Veenendaal. In drie van de vijf peilbuizen was een sterke verontreiniging met aromaten aangetroffen en in twee van deze peilbuizen werden naast aromaten ook minerale olie boven de interventiewaarde aangetroffen.
In 2003 is op de onderzoekslocatie een nader bodemonderzoek4 uitgevoerd. Uit de resultaten van het
onderzoek diende mogelijk van vijf bronnen voor een verontreiniging met minerale olie te worden
gesproken, te weten: tankcluster, olie-waterafscheider, opslag olievaten en twee plekken op het
achterterrein. Op basis van deze resultaten is in 2011 door Milieuadviesbureau De Klinker een Nader bodemonderzoek5 uitgevoerd. Uit de resultaten bleek dat ter plaatse van het tankcluster de bodem sterk verontreinigd is met minerale olie en aromaten door een combinatie van morsverliezen en de olie/waterafscheider. In het grondwater was een sterke verontreiniging aangetroffen op een diepte tot maximaal 250 cm-mv. Ter plaatse van het bandenhok/opslag olievaten was een verontreiniging met minerale olie aanwezig in een bodemtraject van 100-170 cm-mv. Het grondwater was niet verontreinigd.
Ter plaatse van de roldeur richting het achterterrein is een kleine verontreinigingsspot met minerale olie aangetroffen. Het grondwater is niet verontreinigd. Op het achterterrein is in 2003 ter plaatse van boring 319 een verontreiniging aangetroffen. Uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat deze verontreiniging voornamelijk in de ondergrond aanwezig is. Het grondwater was sterk verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met xylenen.
De bodem van het Bouwplan is op grote delen van de locatie (tot buiten de perceelsgrenzen) ernstig verontreinigd met mobiele minerale olie en vluchtige aromaten. Een bodemsanering is noodzakelijk, waarbij de bodem van het Bouwplan geschikt wordt gemaakt voor de functie wonen. De aanvrager saneert de terreindelen met ernstige bodemverontreiniging volgens een door de provincie (RUD) goedgekeurd saneringsplan.
De aanvrager dient in het kader van het wijzigingsverzoek bestemmingsplan (en de aanvraag omgevingsvergunning) bij de gemeente een actueel rapport NEN 5740 'verkennend bodemonderzoek' en NEN 5707 'asbest in bodem', dat betrekking heeft op het 'onverdachte' terreindeel van het Bouwplan.
Uit het geactualiseerde bodemonderzoek6 (zie Bijlage 1) blijkt dat sprake is van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging met brandstoffen en minerale olie. Deze bodemverontreiniging levert bij de voorgenomen functie mogelijk gezondheidsrisico's op voor de gebruikers van het plangebied. Sanerende maatregelen zijn nodig om deze risico's weg te nemen en functie mogelijk te maken. Het bodemonderzoeken het saneringsplan zijn ingediend bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb), RUD Utrecht (namens provincie Utrecht). De RUD neemt na de inhoudelijke beoordeling een beschikking op het saneringsplan. Een oordeel of eventueel aanvullende onderzoeken nodig zijn, ligt ook bij de RUD als bevoegd gezag Wbb.
Het bodemonderzoek geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Alle verdachte deellocaties zijn onderzocht.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de overige grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de beoogde ontwikkeling.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:
In het kader van de bestemmingsplanherziening heeft SPA WNP ingenieurs een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeers- en spoorweglawaai voor de realisatie van de toekomstige woningen gelegen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Industrielaan en de Kerkewijk. Voor de Zuivelstraat, de Ambachtsstraat en 't Holle Goed geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Dit geldt o.a. voor de Pelikaanstraat en de Parallelweg.
Spoorweglawaai
Volgens de Wet geluidhinder bevindt zich langs ieder spoor een zone. De breedte van de zone, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf, varieert van 100 tot 1200 m, en is afhankelijk van de geluidemissie van de spoorlijn (zie artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder).
De spoorlijn Veenendaal-Rhenen, ten zuiden van het bouwplan heeft een geluidzone van 100 meter. Het beoogde bouwplan ligt hier ruim buiten (op circa 140 meter). Spoorweglawaai is derhalve niet beperkend voor de planontwikkeling.
Het plan ligt in geluidszone van de Industrielaan. Door SPA WNP ingenieurs is een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Bouwplan aan de Zuivelstraat 1 in Veenendaal - Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Wegverkeerslawaai" met kenmerk 21720211.R01a en datum 6 maart 2018.
Beoordeling akoestisch onderzoek geluidsbelasting op de gevels
De Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft het akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels beoordeeld, hierbij blijkt het volgende:
Uit het onderzoek blijkt dat de woon- en maatschappelijke bestemming kan worden gerealiseerd. Daarbij horen wel randvoorwaarden om te kunnen voldoen aan de in deze paragraaf gestelde wettelijke en gemeentelijke kaders voor het geluid. Deze zijn nader vastgelegd in de planregels en in de beschikking hogere waarden. Bij de ontwikkelingen van het plan worden daarom vanuit akoestiek geen belemmeringen verwacht.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aanpassing regeling
Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast. Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder.
Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.
Trede 1. Bestaande behoefte:
Dit plan maakt 24 sociale huurwoningen en 42 zorgwoningen mogelijk binnen de rode contour van Veenendaal. Vanuit de Woonvisie en de daaruit voortkomende Nota Ouderenhuisvesting / Wonen met Zorg is dit plan om de volgende redenen gewenst:
Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:
Dit plan maakt onderdeel uit van Stationskwartier, deelgebied C en is het laatst overgebleven deel waar nog een bedrijfsbestemming vigeert. De transformatie van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Maatschappelijk' binnen de rode contour is daarmee aan te merken als een binnenstedelijk plan.
Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten
Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in Trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan Trede 3 is daarmee eveneens niet aan de orde.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit. Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheer-plan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn.Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000).
Het is krachtens de Wet natuurbescherming verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudings-doelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
De bescherming van de Nederlandse natuur maakt onderscheid tussen gebiedbescherming en soortenbescherming. De regelingen ter bescherming van kwetsbare natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De nationale regelgeving voor de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. In de Wet natuurbescherming zijn tevens de bepalingen aangaande de soortenbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten opgenomen.
Nagegaan is of de "Quickscan Wet Natuurbescherming Zuivelstraat 1, Veenendaal" van 26 mei 2017 (kenmerk 17802) ten behoeve van herziene bestemmingsplan Industrielaan12 voldoet.
Om na te gaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling (handeling in kader van de Wet natuurbescherming) een negatief effect heeft op de aanwezige natuurwaarden, is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt middenin de kom van Veenendaal, op een bedrijventerrein en ligt niet in of grenst niet aan een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied zijn daarom uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland GNN/GO
Het plangebied is niet gelegen in het GNN/GO, negatieve effecten zijn daarom uitgesloten.
Houtopstanden
De ontwikkeling is gelegen binnen de bebouwde kom, het onderdeel houtopstanden is daarom niet van toepassing.
Soortbescherming
In de NDFF zijn van het zoekgebied geen zoogdierwaarnemingen bekend. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoeken in het 'Stationskwartier' is een goed beeld verkregen van het voorkomen van vleermuizen in de directe omgeving. Uit deze onderzoeken bleek dat in de omgeving vaste verblijfplaatsen (waaronder kraamkolonieverblijfplaatsen) aanwezig zijn van Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger. Daarnaast kunnen in de bebouwde kom van Veenendaal ook Rosse vleermuis en Watervleermuis worden aangetroffen. Zodoende is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevvoerd (zie Bijlage 4) Uit dit nadere onderzoek blijkt dat er één vaste verblijfplaats voor de Gewone Dwergvleermuis aanwezig is in het plangebied. Het gaat om een zogenaamde paarverblijfplaats en deze is gesitueerd in de zuidgevel van het hoge westelijke deel van het huidige gebouw.
Bij sloop van het huidige gebouw zal deze paarverblijfplaats verloren gaan. Dat is in strijd met de Wet natuurbescherming, waardoor het verplicht is om voor de eventuele sloop een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) of ontheffing aan te vragen bij het bevoegde gezag. De desbetreffende ontheffingsaanvraag is in maart 2018 aangevraagd door de ontwikkelaar.
Wanneer deze ontheffing worden verleend, zijn er geen verdere ecologische aspecten die de geplande ontwikkeling in de weg staan. De ecologische aspecten hebben dan ook geen verdere invloed op de verdere procedure.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ingreep.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit op de Ruimtelijke Ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets (zie Bijlage 6): 'het hele proces van vroegtijdig informeren, het wateradvies van de waterbeheerder, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'. Hieronder worden deze toegelicht.
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Eén van de belangrijke aders van het werkgebied van dit Waterschap is de Grift / Valleikanaal.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
Langs de Zuivelstraat en langs de Industrielaan ligt een apart regenwaterriool (verbeterd gescheiden stelsel). In deze wegen zijn verhardingen en daken aangesloten op dit hemelwaterriool, waarbij dit hemelwater wordt afgevoerd naar de waterpartij langs De Grote Pekken. Voor het overige deel van het plangebied geldt dat naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een gemengd stelsel waarbij het hemelwater van daken en verhardingen geloosd wordt op dit stelsel en afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuivering
Bij ontwikkeling van bouwplannen (inbreidingsplannen e.d.) wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding. Dat houdt in dat er waar mogelijk:
Bij nieuwbouwplannen (inbreidingsplannen e.d.) zal hierbij zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding. Dit impliceert, dat er waar mogelijk:
Tevens zal bepaald moeten worden of het ontvangende rioolstelsel en/of watergangen (al dan niet buiten het plangebeid) voldoende afvoercapaciteit hebben.
Het principe van integraal waterbeheer zal zo goed mogelijk worden toegepast. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen, die leiden tot een toename van de verharding, dient rekening gehouden te worden met de aanleg van aanvullende waterberging. Omdat in onderhavig geval naar alle waarschijnlijkheid geen sprake is van een toename van verhard oppervlak, is aanvullende waterberging niet van toepassing.
Het waterschap adviseert om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen om grondwateroverlast te voorkomen. Daardoor zullen aspecten als ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de ontwikkelaar dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te verkrijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. In het geval van grondwateroverlast blijft dit in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Het waterschap Vallei en Veluwe heeft voor onderhavig plan een positief wateradvies gegeven.
In de bestemmingsplanregels is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.
In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van archeologische waarden gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten. In dat kader kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:
Afbeelding 5.6.1 Uitsnede Archeologische beleidswaardenkaart, Industrielaan 12 (geel omlijnd)
Op bovenstaande uitsnede van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Veenendaal (Vestigia 2010) is de projectlocatie gelegen in een gebied aangeduid als categorie 5: lage verwachting. Mede gelet op het feit dat het project niet MER-plichtig is, geldt er geen onderzoeksplicht. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten gedaan worden, dan wordt dit gemeld aan de gemeente Veenendaal en wordt er passend mee omgegaan.
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Op 15 november 2007 is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit, hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm), in werking getreden ter vervanging van het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet is gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel (IBM) of niet (NIBM) in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
De kritische componenten in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De concentratie van de overige vervuilende stoffen, waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofoxide, bevindt zich in Nederland ruim onder de grenswaarden.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Per 1 augustus 2009 geldt als NIBM-grens 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ruimtelijke ontwikkelingen die wel in belangrijke mate de luchtkwaliteit beïnvloeden (IBM-projecten) zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit programma heeft tot doel in heel Nederland tijdig te voldoen aan de grenswaarden en omvat enerzijds alle IBM-projecten en anderzijds nationale, regionale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.Middels de jaarlijkse monitoring wordt de luchtkwaliteit in heel Nederland op leefniveau getoetst aan de grenswaarden. Indien nodig wordt middels maatregelen bijgestuurd om tijdig aan de normen te voldoen.
Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens van 1.500 woningen. Binnen het plangebied wordt het bestaande bedrijfsgebouw omgevormd tot 66 (zorg)woningen. De ontwikkeling valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-grens.
Luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied
In onderstaande tabel is een overzicht van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties weergegeven van de componenten stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), fijne fractie fijn stof (PM2,5) en elementair koolstof. Dit geeft een goed beeld van de luchtkwaliteit ter plaatse, die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de lokale wegen. Deze concentraties zijn bepaald met behulp van het software programma GeoMilieu v4.21.
Tabel 5.7.2 jaargemiddelde achtergrondconcentraties en de grenswaarde; alles in [ìg/m3]
De huidig bekende achtergrondconcentraties aan de luchtkwaliteit zijn ruim lager dan de grenswaarden.
Bovendien is het Besluit gevoelige bestemmingen niet relevant voor deze ontwikkeling. Omdat de ontwikkeling gelegen is op een veel grotere afstand dan 300 meter van de dichtstbijzijnde rijksweg en op een veel grotere afstand dan 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde provinciale weg.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering zal vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van de 66 (zorg)woningen.
Door SPA WNP ingenieurs is een onderzoek milieuzonering ruimtelijke ordening opgesteld (27 februari 2018, kenmerk 21720211.R02a) en is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
Het onderzoek hanteert de richtafstanden uit de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering¨, editie 2009. Deze handreiking geeft afstanden voor de milieuthema's geur,stof, geluid en veiligheid naar omgevingstype. De hierin opgenomen richtafstanden gelden als handreiking voor een goede ruimtelijke ordening. Afwijking hiervan is mogelijk, mits nader onderzocht en gemotiveerd.
De in "Bedrijven en milieuzonering¨ vermelde richtafstanden zijn op basis van de volgende
uitgangspunten bepaald:
De richtafstanden worden gemeten vanaf de inrichtingsgrens van de milieubelastende
bestemmingen tot de gevels van de milieugevoelige bestemmingen. De handreiking maakt
gebruik van verschillende milieuzoneringsmethoden: inwaartse en uitwaartse milieuzonering.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
Het plangebied kan aangemerkt worden als 'Gemengd gebied', gelet op de ligging aan de drukke doorgaande Industrielaan en de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied. Ook op basis van de visie van de gemeente Veenendaal voor de herontwikkeling van het Stationsgebied wordt de planlocatie als 'gemengd' getypeerd.
Het primaire toetsingskader zijn de vigerende bestemmingplannen. Hierin is juridisch vastgelegd welke ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn in en om het plangebied. Uit het resultaat van de analyse van de bestemmingplannen blijkt het volgende:
Voor de richtafstanden is uitgegaan van bijlage 1 van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering¨, editie 2009.
Door middel van een inventarisatie komen de milieubelastende functies in de omgeving aan bod die mogelijk hinder kunnen geven aan de milieugevoelige bestemming binnen het plan. Bij de inventarisatie worden de milieuhinderlijke bestemmingen binnen 500 meter van de te realiseren gevoelige bestemming in beeld gebracht.
In de onderstaande tabel staan de resultaten van de inwaartse milieuzonering. In de omgeving zijn diverse milieubelastende bestemmingen aanwezig.
Tabel 5.8.5 Resultaten van de inwaartse milieuzonering
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het bedrijf Cejebo aan de Zuivelstraat niet voldoet aan de richtafstanden (geur en gevaar) conform de VNG-handreiking. Volgens een inventarisatie van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (kenmerk: Z-2016-30390/31494) blijkt dat het bedrijf aan Zuivelstraat 6 circa 30 ton aan chemicaliën in opslag heeft. Na controle van de gemeente Veenendaal is gebleken dat het een groothandel is in schoonmaakartikelen voor de recreatiebranche, deze schoonmaakartikelen betreffen geen gevaarlijke stoffen in de zin van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Het bedrijf is geen Bevi-inrichting waardoor geen veiligheidscontouren vanuit externe veiligheid gelden. Hiermee leidt het bedrijf niet tot een belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan.
Op basis van de inwaartse milieuzonering blijkt dat vanuit de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder is te verwachten aan de voorgestelde milieugevoelige bestemming (wonen) in het plangebied.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare externe veiligheidsrisico's. Belangrijk hierbij is dat een ruimtelijke scheiding wordt aangehouden (zonering) tussen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over bouw- en milieuvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).
De risicobronnen in en om het plangebied, zijn geïnventariseerd door SPA WNP ingenieurs op 28 februari 2018 (Bijlage 5). Daaruit blijkt het volgende:
De risicobronnen rondom het plangebied zijn geïnventariseerd. Op grond van de beschikbare informatie, de huidige wet- en regelgeving en rekening houdend met bekend zijnde toekomstverwachtingen levert het aspect externe veiligheid geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plangebied.
Het bestaande stedenbouwkundige raamwerk van de Industrielaan, Zuivelstraat, Ambachtstraat en Pelikaanstraat wordt als gevolg van de planvorming niet gewijzigd.
Het plan zal in ieder geval moeten voldoen aan de actuele parkeernorm uit de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008). Voor parkeerplaatsen welk niet openbaar zijn hanteert de gemeente Veenendaal reductiefactoren.
Het stedenbouwkundig plan biedt op een aantal manieren ruimte aan parkeervoorzieningen. Deze voorzieningen zijn mogelijk binnen de bestemmingen Wonen en Verkeer. Navolgend wordt ingegaan op de te realiseren parkeervoorzieningen conform het stedenbouwkundig plan.
Aan de oostzijde van het complex wordt een nieuw parkeerterrein gerealiseerd met in totaal plek voor 45 (inclusief 1 losse parkeerplaats aan de Uiverstraat) parkeerplaatsen, waarvoor aan de zuidkant (Uiverstraat) een op- en afrit wordt gerealiseerd. Aan de zuidzijde van het plangebied komt een strook met 10 parkeerplaatsen en aan de westzijde van het plangebied komen 5 parkeerplaatsen die toegerekend kunnen worden aan dit plan. Bij de herinrichting van het terrein zullen de grotere bomen langs de oostzijde van het plangebied gehandhaafd worden (indien de conditie van de bomen dit toelaat). Tot slot komen ten oosten van het plangebied 5 parkeerplaatsen, aansluitend aan de huidige parkeerplaatsen van Uiverstraat 124 t/m 168.
Binnen het plan wordt uitgegaan van de realisatie van 66 woningen. Gelet op de parkeernorm per woontypologie bedraagt het aantal benodigde parkeervoorzieningen 65. Navolgende tabel geeft de parkeerbalans weer.
De beoogde invulling van het plangebied voldoet in zijn geheel aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning en 0,6 parkeerplaatsen per zorgappartement. In zijn totaliteit zullen 65 parkeerplaatsen gerealiseerd worden, welke toe te rekenen zijn aan dit plan.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 66 (zorg)woningen (24 sociale huurappartementen en 42 zorgappartementen) binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat de bouw van maximaal maximaal 66 (zorg)woningen (24 sociale huurappartementen en 42 zorgappartementen) en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen, wegen en bedrijfsmatige functies. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden kan gesteld worden dat er in de nabijheid van plangebied geen beschermde natuurgebieden en/of overige gevoelige gebieden zijn gelegen.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van de algehele herontwikkeling 'Stationskwartier, deelgebied C'. De overige fasen (Industrielaan en Pelikaanstraat) hebben betrekking op woningbouw.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling aan de Industrielaan 12 hebben betrekking op de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie". Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht (zie Bijlage 7). Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk wordt geacht.
In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.
Uit alle uitgevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel is er in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing noodzakelijk. De ontwikkelaar heeft de ontheffingsaanvraag in maart 2018 aangevraagd bij het bevoegd gezag.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt daarom:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Alle binnen het plangebied gelegen gronden hebben een bestemming gekregen. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven.
Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op drie manieren nader zijn gespecificeerd:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven.
In paragraaf Vigerende bestemmingsplan van deze toelichting is reeds gesteld dat in het plangebied het voorliggende bestemmingsplan ''Correctieve herziening Tussen Grift en spoor” van kracht is.
Het voorliggende bestemmingsplan wijkt qua bestemmingssystematiek af van het vigerende bestemmingsplan af in die zin dat het plan nu grotendeels gedetailleerde bestemmingen bevat, dat wil zeggen dat deze bestemmingen realisering niet in de weg staan. Dit in tegenstelling tot het globale bestemmingsplan ''Correctieve herziening Tussen Grift en spoor”. In alle gevallen is gewerkt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen Maatschappelijk Verkeer Wonen |
G M V W |
In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen - G
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 5 meter gebouwd worden.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Maatschappelijk - M
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Maatschappelijk - M' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met daarbij behorende horecavoorzieningen, welke direct en ondergeschikt een verband met de maatschappelijke voorzieningen hebben, zoals een kantine. Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan voorzieningen voor
Ter plaatse van de aanduiding 'wonen met zorg' zijn woningen met zorg toegestaan.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Verkeer - V
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime mogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan bankjes, prullenbakken en pleinen.
Wonen - W
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifiekere gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Binnen het plangebied is slechts één enkel woningtype toegestaan, namelijk:
Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is, geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage ll van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Bouwmogelijkheden
Ten opzichte van de oude bestemmingsplannen voor de woongebieden is de bestemmingssystematiek zoals vastgelegd op de verbeelding en de regels ingrijpend gewijzigd. Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Voorheen werd slechts het gedeelte waarop het hoofdgebouw kon worden gebouwd met een bouwvlak aangeduid. Op de bestemming erf waren vervolgens bijgebouwen toegestaan. De gewijzigde systematiek houdt verband met de uitgangspunten: uniformering en verruiming van de bouwmogelijkheden.
Nu wordt in de bestemmingsregels onderscheid gemaakt tussen twee zones:
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:
Daarnaast is er een ruimere regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte).
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Wetgevingszone - wijzigingsgebied (gebiedsaanduiding)
Voor de bestemming ''Maatschappelijk - M'' is tevens een wijzigingsmogelijkheid opgenomen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn zorgwoningen mogelijk. De komende jaren zal meer behoefte ontstaan aan (enigszins) zelfstandige woonvormen met een zorgcomponent. Het is daarbij telkens de vraag of de nieuwe woonvorm in het bestaande zorgvastgoed nog binnen de bestemming 'Maatschappelijk' kan worden gerealiseerd. Is de zorgcomponent zwaar genoeg, dan is deze woon/zorgcombinatie binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogelijk en is een eventuele wijziging naar de bestemming "Wonen" niet nodig. Wordt als gevolg van de transformatie van het zorgvastgoed de wooncomponent in verhouding met de zorgcomponent te groot, dan is een bestemmingswijziging alsnog noodzakelijk.
Gemeente Veenendaal kan in voorkomend geval een uitgebreide bestemmingswijziging voorkomen door bij de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan te kiezen voor de bestemming 'Maatschappelijk', gecombineerd met een wijzigingsbevoegdheid. Door aan deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid te verbinden, kan de bestemming relatief makkelijk worden gewijzigd naar "Wonen", indien in de toekomst mocht blijken dat de zorgcomponent naar de achtergrond verdwijnt. De wijziging is in dat geval al in voorliggend bestemmingsplan voorzien.
Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.
Via burgerparticipatie is het bouwintiatief op 16 maart 2018 voorgelegd aan de participatiegroep 'Stationskwartier'. Zij hebben positief gereageerd op het voorgenomen bouwplan en dit heeft dus niet tot relevante aanpassingen geleid. Verder heeft op 26 april 2018 een informatieavond plaatsgevonden met omwonenden. Ook omwonenden hebben positief op het bouwplan gereageerd.
Conform de beleidslijn nieuwe Wro (PS 23 juni 2008) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening is deze ontwikkeling niet aangemerkt als provinciaal belang dan wel provinciale verantwoordelijkheid.
Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan “Industrielaan 12j” heeft met ingang van 24 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via De Rijnpost, op de gemeentelijke website, in de Staatscourant, en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 5 juni 2018 voor belanghebbenden/belangstellenden een informatieavond gehouden over het bestemmingsplan op de locatie Industrielaan 12.
Gedurende de periode voor het indienen van zienswijzen hebben wij géén zienswijzen ontvangen.