direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grebbeweg naast 35
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de bouw van één woning met bijgebouw op het perceel naast Grebbeweg 35.

Het betreft een herziening van het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.

De herziening past in de visie zoals is vastgelegd in het Landschapsontwikkelingsplan (door de raad vastgesteld in 2007). Deze visie staat voor landschapsverbetering en het bieden van kansen voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven, gericht op maatwerk waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat.Tevens moet de ontwikkeling voldoen aan de "Ruimte voor Ruimte regeling" zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, Herijking 2016 (PRV).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in landelijk gebied 'Benedeneind”. Dit gebied ligt aan de zuidoostzijde van Veenendaal. In de nabijheid van het plangebied ligt natuurgebied 'de Hellen', onderdeel van het Utrechtse deel van de Gelderse Vallei. Daarnaast wordt het plangebied begrenst door de Bisschop Davidsgrift.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0001.png"

Afbeelding 1 Omgeving plangebied (bron:google maps)

Het betreft een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E, nummer 1420, zoals weergegeven in afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0002.png"

Afbeelding 2 Plangebied

1.3 Vigerend plan

Het vigerend bestemmingsplan is bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 27 juni 2013, onherroepelijk 5 maart 2014. Daarnaast vigeert het inpassingsplan Grebbelinielandschap, vastgesteld op 8 december 2014 door de Provinciale Staten van de provincie Utrecht.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
     

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Algemeen

Vigerende bestemmingsplannen

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied heeft het perceel Grebbeweg naast 35 de bestemming Wonen en is het dubbelbestemd als Waarde - Archeologie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0003.png"

Afbeelding 3 Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied (2013)

Naast het bestemmingsplan Buitengebied geldt het inpassingplan Grebbelinielandschap. Het perceel Grebbeweg naast 35 heeft de dubbelbestemming Waarde - Grebbelinielandschap. Deze gronden zijn tevens aangewezen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de leefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0004.png"

Afbeelding 4 Uitsnede Inpassingsplan Grebbelinielandschap (2014)

Locatie Grebbeweg 35

Op de locatie Grebbeweg 35 staat een woning met circa 520 m2 aan voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. De woning is aangewezen als gemeentelijk monument. Het bakhuisje, dat ook deel uitmaakt van het monument, ligt aan de oostzijde van de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0005.png"

Afbeelding 5 Bestaande woning met bijgebouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0006.png"

Afbeelding 6 Bestaande woning en gemeentelijk monument Grebbeweg 35

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Geschiedenis

Het deelgebied aan de Grebbeweg is van oorsprong een veenontginningslandschap, met de Grift als belangrijke drager. De Grift zorgde voor ontwatering en een belangrijke route om de turf af te voeren. Zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde van de Grift ligt een ontginningsbasis. Aan de zuidzijde werd vanaf de Grift in smalle lange kavels richting de Heuvelrug ontgonnen.

Omdat het vervoer via het water ging, werden de woningen aan de Grift gebouwd. De Grebbeweg is pas later aangelegd (1930 -1950). Aan het Benedeneind lag een zandpad dat later is verhard. De huizen aan de kant van de Grebbeweg waren alleen bereikbaar via een brug over de Grift vanaf het Benedeneind.

Op de plekken waar het veen het dikst was ontstonden tijdens de vervening trekgaten. De plassen in de Hellen zijn restanten hiervan. Deze plassen zijn deels verland en rondom is bos ontstaan in het natuurgebied.

Ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied maakt deel uit van de Griftzone. Dit gebied wordt gezien als een belangrijke landschappelijke drager die een aantrekkelijke verbinding vormt tussen de stad en het buitengebied.
Het gebied karakteriseert zich door de lintbebouwing langs het Benedeneind en de clustergewijze bebouwing langs de Grebbeweg,afgewisseld met open ruimtes. De woningen staan met de voorzijde naar de Grift gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0007.png"

Afbeelding 7 Ruimtelijke karakteristiek gebied Grebbeweg

De erven grenzen tot aan de Grebbeweg. Hier bevindt zich de achterzijde van de tuin met inrit. Het geheel heeft een groene uitstraling. Een enkele keer staat er binnen een cluster een woning naar de Grebbeweg gericht en is er een bedrijfsgebouw aanwezig. Tussen de clusters liggen groene weiden. De clusters zijn op de meeste plaatsen voorzien van landschapselementen, waardoor groene randen ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0008.png"

Afbeelding 8 Achtertuinen en groene uitstraling aan de Grebbeweg

De afgelopen jaren heeft in het bebouwingslint aan het Benedeneind verdichting plaatsgevonden door 'Ruimte voor Ruimte' toepassingen. Agrarische bedrijfsbebouwing heeft plaatsgemaakt voor woningen binnen het lint. Ook binnen de clusters aan de Grebbeweg heeft agrarische bebouwing op enkele plekken plaatsgemaakt voor woningen. Meestal ging het om relatief kleinschalige voormalig agrarische bedrijfsbebouwing die plaats heeft gemaakt voor een extra woning aan de Grift. Uitgangspunt was verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door afbraak van stallen. Aan de kant van het natuurgebied de Hellen liggen twee woningen omgeven door natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0009.png"  

Afbeelding 9 Bebouwing gericht op de Grift

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hierbij wordt ruimte gegeven aan regionaal maatwerk, wordt de gebruiker centraal gezet en wordt gestreefd naar het verbinden van ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur.

De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte en natuurgebieden. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor Ruimte regelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Voor de woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, is een Ruimte voor Ruimte regeling toegepast.

Daarnaast geldt volgens vaste jurisprudentie dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkelig wanneer er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Doordat er op basis van dit bestemmingsplan slechts 1 woning wordt toegestaan, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende plan hoeft dan ook niet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. Zie paragraaf 5.6.

3.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld.

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven en wordt een doorkijk gegeven naar de lange termijn, een visie voor 2040. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:

  • 4. een duurzame leefomgeving;
  • 5. beschermen van kwaliteiten;
  • 6. vitale dorpen en steden;
  • 7. dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Dynamisch landelijk gebied

Gestreefd wordt naar behoud van de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur worden gekoesterd. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied moet zoveel mogelijk voorkomen. Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom worden mogelijkheden geboden voor het verbeteren van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Het gaat om gebiedsontwikkelingen waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.

Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. Er wordt ruimte geboden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte bieden aan andere opvolgfuncties.

De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuurbeheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.

Duurzame leefomgeving

Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. We stimuleren met ons beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden.

Om de ambitie te halen om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn, moet bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening worden gehouden met deze ambitie.

Beschermen van kwaliteiten

Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit staat centraal. Belangrijk hierbij is behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische structuren en dat er ruimte is voor het beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.

Landschap

De landschappelijke kwaliteiten zijn beschreven per landschapstype en vastgelegd in de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Veenendaal maakt deel uit van het landschap de Gelderse Vallei. Behoud van de aanwezige waarden en daaraan gelieerde cultuurhistorische waarden is van belang.

Cultuurhistorische hoofdstructuur

Voor het plangebied geldt de CHS-militair erfgoed. Het gebied maakt onderdeel uit van de Grebbelinie, een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten en manifesteert zich als een groen lint in het landschap. Het beleid is gericht op behoud door ontwikkeling.

Natuur

Sinds enkele jaren gebruikt het Rijk de naam Natuurnetwerk Nederland (NNN), voor wat tot dusverre de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heette. Het Natuurnetwerk Nederland is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuur- en bosgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden. In deze gebieden mogen zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Hier geldt het beschermingsregime 'nee, tenzij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0010.png"

Afbeelding 10 Uitsnede Provinciale Ruimtelijke Verordening themakaart Natuur

Ook buiten de NNN liggen er kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de NNN. Deze gebieden liggen vaak aansluitend aan de bestaande natuur en bosgebieden. Deze gebieden zijn begrensd in de “groene contour”.

In een aparte natuurvisie heeft de provincie haar visie op natuur uitgewerkt en wordt ingespeeld op de Wet Natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en waarin de provincie de uitvoering en regie hiervan tot kerntaak heeft gekregen.

Zoals in afbeelding 10 te zien is, valt het plangebied niet binnen het Natuurnetwerk Nederland en de groene contour. In het zuiden grenst het plangebied aan natuurgebied de Hellen, aangewezen als Natura 2000.

Ruimte voor functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")

Het is mogelijk het voormalige agrarisch bedrijfsperceel om te zetten naar een woonfunctie. Ook voor deze functiewijziging geldt in ieder geval een sloopeis. In principe moeten alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan.

Verder moet de nieuwe woning in principe gesitueerd worden binnen het voormalig bouwperceel. En de woning dient landschappelijk goed ingepast te worden.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige voorwaarden voor het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling en hoe deze regeling voor de Grebbeweg naast 35 is toegepast.

3.2.2 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.3 Inpassingsplan Grebbelinielandschap

De Grebbelinie is een verdedigingslinie die loopt van de Neder-Rijn bij Rhenen tot het Eemmeer bij Spakenburg. De Grebbelinie heeft een totale lengte van 60 km en doorkruist een gebied dat is ingeklemd door de stuwwallen van de Utrechtse heuvelrug en de Veluwe. De linie bestaat uit een samenhangend stelsel van liniekade, keerkades, forten, inundatievelden, sluizen, toegangswegen en daarbij behorende werken. Vanaf de 16e eeuw tot halverwege de 20e eeuw is aan de linie gebouwd.
Op 18 april 2011 is de Grebbelinie aangewezen als rijksmonument. Deze monumentstatus betreft de Grebbeliniekade met keerkades en de daaraan gekoppelde gebouwde werken, zoals forten, schansen, kazematten en sluizen en dergelijke. De al bestaande rivierdijk langs de Eem valt daar niet onder. Naast deze (gebouwde) elementen is ook het gebied rondom de Grebbelinie van belang. Het gaat dan om de relatief open inundatiezijde (voor het zien van de vijand) en de meer beschutte verdedigingszijde (waar men zich verschool). Deze gebieden bepalen voor een groot deel het zicht op en het zicht vanaf de Grebbelinie en zijn daarmee van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van deze linie. Deze gebieden zijn echter niet aangewezen als rijksmonument. Om ook deze waarden te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat handvatten aanreikt en regels stelt ten aanzien van bebouwing en beplanting in deze gebieden.

Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie. Hierbij moet eveneens gekeken worden naar het bepaalde in het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie. In het beeldkwaliteitsplan worden vijf verschijningsvormen van de Grebbelinie onderscheiden. Vervolgens worden per verschijningsvorm de beeldkwaliteitscriteria besproken. Grebbeweg naast 35 valt onder de verschijningsvorm 'open linie' (zie afbeelding 11).
De 'open linie"wordt gekenmerkt door een open en nat karakter en is onderdeel van het inundatiestelsel van de Grebbelinie. De Grift vormt hierin een waardevol element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede beeldkwaliteitsplan Grebbelinie

De volgende criteria zijn voor de open linie opgesteld:

  • 1. Houd rekening met het open, natte karakter van het open liniegebied;
  • 2. Plaats de erven/bebouwing op afstand van het dijklichaam in de Eempolder;
  • 3. Laat het erf uitbreiden in de diepte van het perceel;
  • 4. Plaats het nieuwe gebouw met de kopgevel haaks op het linie-element;
  • 5. Plaats het nieuwe gebouw in dezelfde richting als de bestaande gebouwen (eenduidigheid);
  • 6. Plaats het nieuwe gebouw in één lijn met al bestaande gebouwen.


In hoofdstuk 4 wordt uiteengezet hoe het voorgenomen plan past binnen de beeldkwaliteitscriteria.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Gebiedsvisie Regio Foodvalley

Regio FoodValley streeft naar een regio die concurrerend, bereikbaar, leefbaar en inspirerend is. Om dit te bereiken wil de Regio een aantrekkelijk vestigingsklimaat creëren en een inspirerende kennisregio in Europa zijn. Voor het innemen van de gewenste internationale positie moet het in de regio aantrekkelijk zijn om te wonen en te werken. Een mooie en gezonde leefomgeving is een voorwaarde om mensen aan de regio te binden. Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven de regio een identiteit. In de Gebiedsvisie Regio FoodValley staan al deze gezamenlijke ambities en opgaven beschreven.

Het vertrekpunt van de beleidsvisie richt zich op zes focusthema's:

• faciliteren van bedrijven;

• relatie onderwijs en arbeidsmarkt;

• mobiliteit en bereikbaarheid;

• afstemmen regionale woningmarkt;

• vernieuwing landbouw;

• leefomgeving;

Naast deze door het regiobestuur vastgestelde focusthema's is er ook aandacht voor de thema's:

• duurzaamheid;

• recreatie & cultuurhistorie.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.

2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.

3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.

4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.

5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.

6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie 2040

Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding, dat is het motto wat centraal staat in de strategische visie. Dit wordt uitgewerkt in 4 kernambities:

  • 1. Veenendaalse netwerksamenleving in 2040: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit.
  • 2. (samen) Leven in 2040: Veenendaal met excellent woonklimaat.
  • 3. Digitale wereld in 2040: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum.
  • 4. Duurzaamheid in 2040: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0012.png"

Afbeelding 12 Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).

Zoekgebied landschapsontwikkeling

Aan de randen van de stad liggen verschillende groengebieden. Zeker in deze randgebieden is, om verrommeling te voorkomen, verdere versterking van de landschappelijke kwaliteiten gewenst. Het Landschapsontwikkelingsplan is hierbij leidend.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

In pagraaf 5.5 zal verder ingegaan worden op energie neutrale woningen.

3.4.4 Waterplan Veenendaal 2006

Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan 2017-2020 (GRWP)

Het GRWP beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert. In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen.

Afvalwater

De gemeente zorgt voor de inzameling van het afvalwater in de bebouwde kom en van de panden in het buitengebied die zijn aangesloten op de drukriolering. Punt van aandacht  is het verminderen van 'dunwater'. Dat betekent dat de onnodige afvoer van schoon water naar de zuivering zoveel mogelijk wordt verminderd.

Hemelwater

Het meest omvangrijke speerpunt is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor het afkoppelen en vergroenen op particulier terrein stelt de gemeente subsidie beschikbaar.

Grondwater

De gemeente heeft een plicht tot maatregelen in openbaar gebied tegen grondwateroverlast. De plicht geldt alleen bij structurele overlast en alleen als er doelmatige maatregelen in het openbare gebied mogelijk zijn. In gevallen met structurele overlast wordt eerst onderzocht wat de (vermoedelijke) oorzaak is en of er doelmatige maatregelen mogelijk zijn.

Natte kelders worden niet gezien als een gevolg van de grondwaterstand, maar als een gevolg van een ondeugdelijke kelderconstructie. Dit betekent dat bewoners en bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor een waterdichte kelder, ook als de lekkage pas voorkomt sinds een gestegen grondwaterstand.

Bemaling ten behoeve van een permanente grondwaterstandsverlaging is niet toegestaan.

Oppervlaktewater

De gemeente streeft naar een veerkrachtig, duurzaam, robuust watersysteem met voldoende berging en veilige en beheerbare oevers die passen in de omgeving. Om dit te realiseren worden waar mogelijk oevers natuurlijkvriendelijk ingericht, wordt rekening gehouden met de klimaatverandering en worden kleine geïsoleerde vijvers vermeden.

Waar mogelijk wil de gemeente afgekoppeld hemelwater gebruiken om het oppervlaktewater te verversen. Het lokaal lozen van hemelwater leidt veelal tot een betere doorspoeling van het stedelijk oppervlaktewater. Deze aspecten werken positief door op de lokale waterkwaliteit. 

3.4.5 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.
3.4.6 Prostitutiebeleid

In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.

In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat het buitengebied waar het plangebied zich bevindt ongeschikt is om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.

3.4.7 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing;
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
3.4.8 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Daarmee is het Verdrag van Malta in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. Hierdoor kunnen de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel worden meegenomen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De gemeente heeft 108 gemeentelijke monumenten en een aantal Rijksmonumenten.

De gemeente heeft een cultuurhistorische waardenkaart laten opstellen, waarin het palet aan de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente is beschreven. In hoofdstuk 5 wordt het thema cultuurhistorie beschreven.

3.4.9 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. Hiertoe is de 'Welstandsnota 2017' vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de 'gebiedsgerichte benaderingswijze'. Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Ook voor het buitengebied zijn karakteristieken en gebiedsgerichte criteria vastgelegd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

3.4.10 Landschapsontwikkelingsplan 2007

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Veenendaalse landschap weer. Als algemene uitgangspunten geldt: het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen; behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones; kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven.

Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd; duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging; versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, het versterken van het recreatief routenetwerk en aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.

Het plangebied ligt binnen het deelgebied de Hellen en de Griftzone. De Hellen en de Griftzone liggen naast elkaar, maar hebben elk hun eigen karakteristieken. Gebied de Hellen karakteriseert zich door een half open slagenlandschap met sloten, houtwallen en bosjes. Het behoud van de bestaande natuurwaarden staat voor dit gebied centraal. Door aanpassingen in het beheer en door maatregelen te treffen om droogte te bestrijden, kunnen de natuurwaarden richting het zuid-oosten worden uitgebreid. De Griftzone bestaat uit een afwisseling van bebouwing en open terreinen. Het open bebouwingslint langs het water fungeert als ruimtelijke drager en oriëntatielijn in het landschap. Het beeld van de Griftzone, waar bebouwing en open ruimten elkaar afwisselen, dient behouden te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0013.png"

Afbeelding 13 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

De ontwikkeling

Voor het perceel Grebbeweg 35 is een verzoek ingediend voor de bouw van een extra woning, binnen de bestemming woondoeleinden. Om mee te werken wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde provinciale "Ruimte voor Ruimte regeling". Op het perceel is in de huidige situatie een woning en 520 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig.

Sloop van de schuren levert een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op. Deze ontwikkeling sluit aan bij een eerder opgestelde nota "Nadere Uitwerking Gebied Grebbeweg en Benedeneind 1999". Voor het gebied tussen de Grebbeweg en de Grift is voorgesteld de karakteristieke afwisseling van open ruimten en clusters met woonbebouwing te handhaven.

Vedichting binnen de clusters is alleen mogelijk in ruil voor sloop de bijgebouwen en opschoning van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0014.png"

Afbeelding 14, de te slopen bebouwing is aangeduid met een X

Voorwaarden

Hieronder worden de voorwaarden vanuit de "Ruimte voor Ruimte regeling" en het LOP nader toegelicht.

De voorwaarden voor het toepassen van de "Ruimte voor Ruimte regeling" zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, Herijking 2016 (PRV).zijn:

  • het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
  • alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. Wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • het agrarisch gebruik is beëindigd (inleveren milieuvergunning en planologisch niet meer mogelijk;
  • de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning en wordt landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Daarnaast moet ook voldaan worden aan de randvoorwaarden uit het LOP en het bestemmingsplan Buitengebied. Zoals beschreven in Hoofdstuk 3. Speerpunten van het Landschapsontwikkelingsplan voor dit gebied zijn:

  • 1. Behouden bestaande natuurwaarden;
  • 2. Opvang regionale wateroverschotten;
  • 3. Opvang stedelijk water;
  • 4. Uitbreiden areaal natuur;
  • 5. Behoud beeldkwaliteit van bebouwing en erven.

Onderbouwing:

Het perceel ligt in een landschappelijk waardevol gebied, aan de ene zijde begrensd door de Grift en aan de andere zijde begrensd door natuurgebied de Hel/Blauwe Hel, onderdeel uitmakend van het Natura 2000-gebied Binnenveld.

Het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw

Het gebied heeft te maken met een hoge grondwaterstand. De landbouwomstandigheden zijn hierdoor niet optimaal. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie ligt het perceel binnen het landbouwstabiliseringsgebied, waar de nadruk ligt op wonen en natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0015.png"

Afbeelding 15 Achterzijde erf Grebbeweg 35

Slopen alle agrarische bebouwing met ondergrens van 1000 m2

Door het verwijderen van de schuren ontstaat achter op het erf meer openheid, wat de groene uitstraling aan de achterzijde ten goede komt. Daarnaast is binnen de bestaande contouren van het cluster naast de bestaande woning nr. 35 voldoende ruimte voor een kavel van minimaal 25 meter breedte gericht naar de Grift. Hierdoor ontstaat een logisch ritme van de woningen binnen dit cluster. De nieuwe woning komt binnen de bestaande woonbestemming te liggen. Er wordt hierdoor geen open groene ruimte opgeofferd. De nieuwe woning komt op voldoende afstand tot de bestaande monumentale woning te liggen. Het bakhuisje, dat ook deel uitmaakt van het monument, ligt aan de oostzijde van de bestaande woning, zodat de invloed van de nieuwe woning hierop nihil is.

Doordat er eigenlijk te weinig bedrijfsgebouwen worden gesloopt is gekeken naar groencompensatiemogelijkheden. Extra groencompensatie in de vorm van natuurontwikkeling in de directe omgeving is niet mogelijk. Dit zal met name op het eigen perceel moeten plaatsvinden door extra aandacht voor een goede landschappelijke inpassing. Zo zal de houtwal aan de westzijde worden versterkt en komt aan de achterzijde een boomgaard. Ook aan de voorzijde van de woning zal het opgaande groen zoveel als mogelijk worden gehandhaafd.

Om aan de huidige eisen van de"Ruimte voor Ruimte Regeling" van het buitengebied te voldoen is het slopen van 520 m2 niet voldoende. Gezien de voorliggende geschiedenis, de kansrijke inpassing van de woning en de lastige mogelijkheden voor extra groencompensatie, is daarom is in dit uitzonderlijke geval ingestemd met het inzetten van aanvullende sloopmeters van een ander voormalig agrarisch bedrijf, Barneveldseweg 98 te Lunteren. Ook dit perceel is door sloop van de agrarische bebouwing opgeschoond.De 480 m2 aangekochte sloopmeters waren door de gemeente Ede opgenomen in het registratiesysteem functieverandering.

Agrarisch gebruik is beëindigd

De milieuvergunning is ingelevered, het agrarisch gebruik is beëindigd en planologisch niet meer mogelijk. Dit geldt ook voor het perceel Barneveldseweg 98 te Lunteren.

Situering binnen voormalige bouwkavel en landschappelijk goed ingepast

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0016.png"

Afbeelding 16 Groene voorzijde aan de Grift

Belangrijk ruimtelijk en cultuurhistorisch uitgangspunt is dat de woningen met de voorzijde aan de Grift gericht zijn. Omdat de nieuwe woning wordt ingepast in het bestaande cluster, is het van belang dat deze aansluit bij de bestaande woningen. Om de groene uitstraling aan de voorzijde te behouden en om tegemoet te komen aan de wensen van de bewoners aan de overzijde van de Grift wordt de woning 24 meter naar achteren gesitueerd, gemeten vanaf het water van de Grift. Hierdoor ontstaat een bredere groene zone aan de Griftzijde. De huidige oude fruitbomen kunnen worden gehandhaafd en er kunnen nieuwe bomen en struiken worden geplaatst, waardoor de groene uitstraling aan de Griftzijde wordt versterkt en de nieuwe woning minder prominent in het zicht ligt.

Het cluster heeft aan de westzijde reeds een groene afbakening door de aanwezigheid van opgaande beplanting aan de rand. De nieuwe woning moet op minimaal 5 meter uit deze rand blijven, zodat deze behouden kan blijven. Hierdoor is de uitstraling op het open gebied minimaal.

Ook de achterzijde van het perceel dient een groene uitstraling te hebben. Hier is een boomgaard landschappelijk passend.

In bijlage 1 is de situering van de woning opgenomen en in bijlage 2 het inrichtingsplan. De situering van de woning is hieronder eveneens in afbeelding 17 weergegeven.

De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Zie hiervoor paragraaf 5.4 Milieuzonering.

Grebbelinielandschap

De nieuwe woning past binnen het huidige cluster en komt ter vervanging van de voormalige bedrijfsbebouwing. Hierdoor vindt geen aantasting plaats van het open karakter van het "open linie" landschap. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de beeldkwaliteitscriteria, zoals genoemd in het beeldkwaliteitsplan. De woning staat in dezelfde richting als bestaande bebouwing, haaks op de Grift gericht en sluit aan bij het bestaande lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0017.png"

Afbeelding 17 Situering woning naast Grebbeweg 35

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Luchtkwaliteit

Het woningbouwplan ligt op circa 60 meter van de dichtsbijzijnde verkeersweg. Inzage in de luchtkwaliteit is hierdoor voor een goede ruimtelijke ordening niet van belang.

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

Conclusie

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 1 woning betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt het dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan het Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Zie bijlage 3.

5.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) gaat uit van aandachtsgebieden (zones) rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Als nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een zone liggen, moet de initiatiefnemer een onderzoek doen naar de optredende geluidsbelasting op deze objecten. Als een nieuwe weg wordt aangelegd dan geldt binnen de nieuwe zone ook deze onderzoeksplicht op zowel nieuwe als bestaande geluidsgevoelige objecten.

Voorkeurswaarden

In de Wgh zijn voorkeurswaarden voor de geluidsbelasting genoemd. Als deze worden overschreden moet de initiatiefnemer verder onderzoeken of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden om toch aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Het betreft maatregelen aan de bron of in de overdracht zoals een stiller wegdek, een geluidsscherm of een grotere afstand tussen weg en woning.

Als uit het onderzoek blijkt dat in alle redelijkheid niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, dan kan het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde dan de voorkeurswaarde toestaan en vaststellen. Hierbij geldt wel een maximale (ontheffings)waarde. Per geluidsbron en geluidsgevoelig object kunnen andere waarden gelden.

Onderzoek

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de nieuwbouw van woningen of ander geluidsgevoelige functies;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een afwijkingsbevoegdheid).

Aandachtspunten bij geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn:

  • Is het object gelegen binnen de geluidszone van een weg?
  • Is het object gelegen binnen de geluidszone van een spoorweg?
  • Is het object gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein?

Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt in de zin van de Wet geluidhinder in het buitenstedelijk gebied. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van de Grebbeweg en de Dragonderweg (die overgaat in de Rauweveldseweg). Voor de Meentdijk, ter hoogte van het bouwplan, geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Vanwege de grote afstand van deze weg en de geringe verkeersintensiteit, zal deze weg niet relevant zijn voor de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidsbelasting.

De grenswaarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is 48 dB. Door SPA WNP ingenieurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat de nieuwe woning een geluidsbelasting zal ondervinden van maximaal:

  • 37 dB ten gevolge van de Grebbeweg
  • 38 dB ten gevolge van de Dragonderweg

De geluidbelastingen ten gevolge van beide gezoneerde wegen zal dus ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ookgeen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning. Zonder aftrek van 5 dB overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder, bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op de nieuwe woning maximaal 44 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.

Conclusie

Het aspect geluid geeft geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. Zie bijlage 4.

5.3 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Deze paragraaf gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functie wijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie wijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging. De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's.

Besluit bodemkwaliteit en Nota Bodembeheer (inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart)

Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebied specifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio. De boven- en ondergrond in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse Landbouw/natuur.

Toetsing bouwplan

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Door Certicon Kwaliteitskeuringen B.V. is in december 2016 - januari 2017 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5740:2009 en daaraan gelieerde normen. Uit dit onderzoek zijn de volgende conclusies naar voren gekomen (bijlage 5):

  • Ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat de bodem overwegend uit zwak tot matig siltig, matig fijn zand met veenlagen. In de bovengrond zijn puin- en baksteenbijmengingen aangetroffen.
  • Aan het maaiveld is op één locatie asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het opgegraven en uitgezeefde materiaal van de asbestinspectiegaten is ter plaatse van asbestinspectiegat 9, 20, 22 en 24 asbestverdacht materiaal aangetroffen. Inde overige inspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • Analytisch zijn in mengmonster MM01 licht verhoogde gehaltes lood, zink en PAK gemeten. Dit houdt vermoedelijk verband met de aangetroffen bodemvreemde materialen. In de overige mengmonsters zijn geen van de gemeten parameters verhoogd gemeten.
  • In het grondwater is analytisch een licht verhoogd bariumgehalte gemeten. De overige gemeten parameters zijn niet verhoogd gemeten. Voor het licht verhoogde gehalte is geen locatiespecifieke bron aan te wijzen. Daarom wordt verondersteld dat dit het gevolg is van een verhoogde achtergrondwaarde.
  • Het asbestverdachte materiaal aan het maaiveld bevat 10-15% chrysotiel-asbest.
  • Ter plaatse van inspectiegaten 9, 20 en 22 zijn totaal gewogen asbestgehaltes boven de interventiewaarde gemeten. De hoogste gehalten zijn gemeten bij inspectiegaten 9 en 20. Ter plaatse van asbestinspectiegat 24 is een totaal gewogen gehalte lager dan de interventiewaarde gemeten. In MM8 is een beperkte asbestgehalte van 4,5 mg/kg d.s. aangetroffen. Ter plaatse van de overige asbestinspectiegaten is geen asbest aangetroffen.

Uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat de interventiewaarde voor asbest op meerdere plekken wordt overschreden (bijlage 6). De gemeten concentraties in een verkennend asbestonderzoek conform NEN5707 zijn echter indicatief. Wanneer de indicatieve concentraties in het verkennende onderzoek de helft van de interventiewaarde voor asbest overschrijden (>50 mg/kg d.s.), dan is een nader onderzoek naar asbest in de bodem noodzakelijk.

Nader asbestonderzoek

Naar aanleiding van het verkennend bodem- en asbestonderzoek is door Certicon Kwaliteitskeuringen B.V. een nader asbestonderozek uitgevoerd volgens de NEN 5707+C2:2017. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de aard en de omvang van de asbestconcentratie in de bodem boven de interventiewaarde. Op basis van het onderzoek is het volgende geconcludeerd:

  • Tijdens de veldwerkzaamheden is ter plaatse van de inspectiesleuven overwegend zwak tot matig siltig, matig fijn zand en plaatselijk zandig veen aangetroffen.
  • Ter plaatse van de meeste inspectiesleuven zijn bijmengingen met baksteen dakpannen, beton en/of plastic aangetroffen.
  • In de bovengrond van inspectiesleuven 03.2, 04.1, 04.2, 04.3 en 07 is asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • Ter plaatse van drupzone 1 is een totaal gewogen asbestconcentratie van 59 mg/kg vastgesteld. Ter plaatse drupzone 2 is een totaal gewogen asbestconcentratie van 3 mg/kg d.s. vastgesteld.
  • Ter plaatse van de sleuven rondom de schuren, is op de meest locaties asbest gemeten, maar de interventiewaarde wordt nergens overschreden. De hoogst bepaalde totaal gewogen asbestconcentratie bedraagt 30 mg/kg d.s., ter plaatse van sleuf 07.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel de 'drupzone' rondom de schuren, als het puinhoudende zand nabij de schuren asbest bevat, maar niet hoger dan de interventiewaarde. Er is daarom geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging met asbest.

Conclusie

De bodemonderzoeken samen geven een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Alle verdachte deellocaties zijn onderzocht. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek of sanering. Het nader asbestonderzoek heeft aangetoond dat ook wat asbest betreft er geen belemmeringen zijn.

Er is weliswaar asbest aanwezig in de bodem rondom de schuren, maar de vastgestelde asbestconcentraties op het perceel liggen ruim beneden de normconcentratie voor asbest. De locatie is daarmee geschikt voor de voorgenomen functie.

Wel wordt aanbevolen om bij herontwikkeling van de locatie het puinhoudende zand als asbesthoudende grond af te graven en af te voeren. Zie bijlage 6.

5.4 Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009);

• Wet milieubeheer.

Overzicht bedrijven in de omgeving van Grebbeweg 35

Adres   Bedrijf   Activiteit   SBI code 1993   Aan te houden afstand   Werkelijke afstand  
Rauweveldseweg 1   R. van Laar   Agrarisch bedrijf   012100   100 m   110 m  

Er wordt voldaan aan de afstanden.

Conclusie

Op grond van bedrijven en milieuzonering is de geplande ontwikkeling geen probleem. Er hoeft dus geen nader onderzoek te worden gedaan.

5.5 Duurzaamheid

In de periode tot 2025 wil de gemeente grote stappen maken met het integrale milieu- en duurzaamheidsbeleid met de volgende ambities: een gezonde en veilige leefomgeving; een energieneutraal Veenendaal in 2035; gebiedsgericht milieubeleid (Omgevingsvisie); werken aan een circulaire economie; voorbereid zijn op klimaatverandering en Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

Milieukwaliteitsplan

Het Milieukwaliteitsplan bevat de hoofdzaken van het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente. De gemeente moet bij haar beslissingen rekening houden met de ambities uit dit plan. Dat zijn de vijf integrale ambities die hierboven staan beschreven, maar in het Milieukwaliteitsplan vind je ook doelstellingen per milieuthema. Hieronder volgt een beschrijving van de zaken waar rekening mee gehouden moet worden bij nieuwe ontwikkelingen.

Energieneutraal Veenendaal 2035

In 2035 woont heel Veenendaal duurzaam, dat is de ambitie van de gemeente Veenendaal. Dit betekent dat er in 2035 in Veenendaal net zoveel energie wordt opgewekt als wij gebruiken. Om dan energieneutraal te zijn, moeten we gezamenlijk aan de slag (gemeente, inwoners en bedrijven).

Veenendaal loopt daarbij voor op acties van de rijksoverheid om in 2050 aardgas niet meer in te zetten voor de verwarming van woningen.

Dit gebeurt niet vanzelf. De gemeente Veenendaal heeft een programma Energieneutraal Veenendaal 2035 vastgesteld (maart 2017).

Het woningbouwplan "naast Grebbeweg 35" levert hier een bijdrage aan door middel van verduurzaming van de woningen. De woning zal energieneutraal (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter) worden gebouwd.

Duurzaam bouwen

De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen (GPR-gebouw, gratis licentie wordt beschikbaar gesteld via gemeente). We streven bij GPR gebouw naar een 7 of hoger op alle thema's
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijn stof of energiewinning
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer
  • Toepassen van duurzaam hout
  • Waar mogelijk rekening houden met oplaadmogelijkheden voor elektrische voertuigen
  • Veenendaal streeft naar toepassing van beton met minimaal 50% hergebruikte grondstoffen.

Conclusie

De woning wordt Nul op de Meter gebouwd.

5.6 Waterhuishouding

Wettelijk kader

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van ruimtelijke ingrepen.

Watertoets

Het doel van de watertoets is het evenwichtig meenemen van waterbelangen in het planvormingsproces van het Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen enuiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn (bijlage 7).

Beoordeling

Met de ontwikkeling van de woning wordt er niet meer dan 1500 m2 nieuw verhard oppervlak gerealiseerd. Het perceel grenst aan de Grift, welke is aangewezen als A-watergang. Per abuis is bij het uitvoeren van de Watertoets een te groot plangebied aangehouden. Zoals uit de verbeelding bij dit bestemmingsplan blijkt, valt het water en de beschermingszone niet binnen het plangebied. Het water en de beschermingszone zijn reeds opgenomen in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied.

In overleg met het waterschap is dan ook geconcludeerd dat het plan geen essentële waterbelangen raakt. Door het waterschap is een positief wateradvies gegeven. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt geadviseerd de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

Conclusie

Het aspect water zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van de uitvoering van het plan.

5.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

Onderzoek

In de directe omgeving liggen geen risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen (spoorlijnen, wegen of vaarwegen), buisleidingen of bronnen met elektromagnetische straling. Het plan maakt deze risicobronnen ook niet mogelijk. Er zijn geen knelpunten vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Nader onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

5.8 Archeologie

Algemeen

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is het verdrag in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988.

De Wamz heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied.

Wettelijk kader

Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Eerder was de Monumentenwet 1988 van kracht. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet.

Wettelijk kader voor archeologie op gemeentelijk niveau is de 'Archeologische beleidskaart".

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0018.png" Afbeelding 18 Uitsnede archeologische maatregelenkaart

Voor het perceel naast Grebbeweg 35 geldt voor de zone langs de Grift: Categorie 2: hoge archeologische verwachtingswaarde buitengebied. Hier geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 1.000 m2 en dieper gaan dan 50 cm. Het achterste gedeelte van het perceel heeft een lage verwachtingswaarde archeologie. Aangezien de werkzaamheden (sloop en nieuwbouw) niet boven de 1.000 m2 uitkomen is geen onderzoek in het kader van archeologie noodzakelijk. Wel wordt erop geattendeerd dat de gronden in de buurt van een oude woonplek liggen.

Conclusie

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgestane plan.

5.9 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

In het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) is bepaald dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening dienen te houden met cultuurhistorische waarden in het gebied en aan dienen te geven hoe hier mee om wordt gegaan. Dit verplicht de gemeente om bij elk bestemmingsplan een cultuurhistorische analyse te verrichten van het gebied.

Cultureelhistorische kenmerken

RAAP en het Monumenten Advies Bureau hebben in de periode augustus 2017 - voorjaar 2018 de archeologische waarden- en verwachtingskaart geactualiseerd en een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

Toetsing bouwplan

Het plangebied maakt deel uit van de Utrechtse-Gelderse veenkolonie. In de delen van het veen die na ontginning als relatief laag gelegen gebied achterbleven, bleef na ontvening een strokenverkaveling bestaan, waar de stroken door sloten van elkaar werden gescheiden. De percelen waren in gebruik als grasland, omdat de grondwaterstand te hoog was voor akkerbouw. De bebouwing stond hoofdzakelijk in linten langs de griften.

Aan weerszijden van het Valleikanaal zijn lintstructuren zichtbaar, bestaande uit het Benedeneind en de Grebbeweg. De Grebbeweg, die de achtererven ontsluit van de panden aan de zuidzijde van het kanaal, is pas in de tweede helft van de vorige eeuw aangelegd. Van de oorspronkelijke boerderijbebouwing zijn, vooral aan de zuidzijde van de grift, enkele verbouwde voorbeelden behouden gebleven. De linten zijn in het recente verleden verdicht met enkele nieuwe woonhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0019.png"

Afbeelding 19: Uitsnede topografische kaart Veenendaal 1900 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0020.png"

Afbeelding 20: Uitsnede topografische kaart Veenendaal 1930 (Bron: Topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Grebbewegnaast35-oh01_0021.png"

Afbeelding 21: Uitsnede topografische kaart Veenendaal 1960 (Bron: Topotijdreis.nl)

De bestaande woning van Grebbeweg 35 is, samen met het bakhuisje, aangewezen als gemeentelijk monument.

De langhuisboerderij uit 1922 met bakhuisje uit 1923 zijn vanuit stedenbouwkundig architectuurhistorisch en cultuurhistorisch oogpunt van lokaal belang:

  • als beelddrager van het landelijk en agrarisch karakter van de Benedenbuurt;
  • vanwege ensemblewaarde van boerderij en bakhuisje;
  • vanwege de gaafheid van de hoofdvorm en de herkenbaarheid als langhuisboerderij;
  • vanwege het karakteristieke materiaal- en kleurgebruik, de indeling van de voorgevel en de detaillering van de langhuisboerderij;
  • vanwege de zeldzaamheid van het bakshuisje;
  • als onderdeel van en herinnering aan de agrarische geschiedenis van Veenendaal en de Bisschop Davidsgrift in het bijzonder.

Conclusie

De nieuwe woning wordt, net als de bestaande bebouwing aan de Grebbeweg, in het lint gebouwd met de voorzijde van de woning gericht op de Grift. Hiermee past het plan binnen de huidige stedenbouwkundige structuur. De nieuwe woning komt op voldoende afstand tot de bestaande monumentale woning te liggen. Het bakhuisje, dat ook deel uitmaakt van het monument, ligt aan de oostzijde van de bestaande woning, zodat de invloed van de nieuwe woning hierop nihil is. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor het uitvoeren van het plan.

5.10 Ecologie

Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden en/of beschermde soorten.

Hieronder wordt het wettelijk kader geschetst waarna wordt ingegaan op soort- en gebiedsbescherming.

Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland nog het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS).

Samen met de Boswet zijn beide vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming (met ook de Boswet). De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb).

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht.
In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om vo or bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer.

De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de Habitat- Vogelrichtlijn kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen.

Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

Onderzoeken

Door Staring Advies is een quickscan (zie bijlage 8) uitgevoerd om te inventariseren of door de geplande ontwikkelingen schade kan ontstaan aan populaties van beschermde soorten flora en/of fauna en hoe deze schade beperkt of gecompenseerd kan worden.Tijdens de uitvoering van het verkennende natuuronderzoek is het (potentieel) voorkomen van beschermde soorten planten en dieren op de locatie nagegaan. Op basis van dit onderzoek is bepaald of de geplande activiteiten leiden tot een negatief effect op beschermde natuurgebieden of plant- en diersoorten. Hierbij wordt ook bepaald of nadere toetsing of vergunningsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming aan de orde is.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Er vinden geen activiteiten in een Natura 2000-gebied plaats. Door de aard van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' en overige Natura 2000-gebieden is getoetst of eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden, en dan specifiek het Natura 2000-gebied 'Binnenveld', op voorhand zijn uit te sluiten.

Daarom is door SPA WNP Ingenieurs een AERIUS berekening gemaakt met de nieuwste AERIUS versie 2019 (zie bijlage 9) om de stikstofemissies van de te realiseren woning in beeld te brengen. Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. In de berekening is rekening gehouden met 30 verkeersbewegingen. Omdat gesteld zou kunnen worden dat dit aan de lage kant ligt, heeft de Omgevingsdienst Regio Utrecht een berekening uitgevoerd met 100 verkeersbewegingen. Uit deze berekening kwam eveneens een resultaat van 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is er geen vergunning noodzakelijk in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Soortenbescherming

Door middel van veldonderzoek is een inschatting gemaakt van de mogelijk aanwezige beschermde soorten. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen verstoring van soorten wordt verwacht (bijlage 8).

Wel is door Staring advies, zoals aanbevolen in het veldonderzoek, een aanvullend onderzoek naar de steenuil uitgevoerd. Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek en de literatuurstudie kan geconcludeerd worden dat het plangebied incidenteel door de steenuil gebruikt kan worden. Dit gebruik beperkt zich tot foerageren en mogelijk als roestplek. De te slopen agrarische opstallen vervullen niet de functie van voortplantingsplaats of vaste rust- of verblijfplaats. Daarnaast neemt de geschikte habitat waar de steenuil in voorkomt niet in kwantiteit of kwaliteit af. Aantasting van de functionele leefomgeving van de steenuil is dus niet aan de orde. Het aanvragen van een ontheffing en/of het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen is hierdoor niet noodzakelijk. Er dient wel rekening gehouden te worden met de zorgplicht. De wijze waarop de werkzaamheden, betreffende het slopen van de agrarische opstallen en de (nieuw)bouwwerkzaamheden, worden uitgevoerd, zal overeenkomstig moeten zijn met de ecologie van de soort. De volgende maatregelen dienen uitgevoerd te worden:

  • Buiten het broedseizoen van de steenuil en overige te verwachten broedvogelsoorten werken;
  • Maatregelen om verstoring vaste rust- en verblijfplaats te voorkomen;
  • Kwaliteitsverbetering van het leefgebied.

Bovenstaande maatregelen zijn in het door Staring advies opgestelde onderzoekrapport (bijlage 10) uitgewerkt.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland. Op enkele meters van het plangebied, aan de zuidgrens van de Grebbeweg, grenst de noordzijde van natuurgebied de Hel, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Langs de noordgrens van het plangebied loopt de Grift. Dit kanaal is eveneens aangewezen als NNN natuur. Bij het toetsingskader van het Natuurnetwerk Nederland mogen ontwikkelingen geen schade berokkenen aan het Natuurnetwerk. Bij het toetsingskader van het NNN geldt echter geen externe werking. In de provincie Utrecht geldt met betrekking tot de externe werking van het NNN wel het volgende: het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten de NNN begrenzing afspelen, een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen de NNN. Gezien de aard en de beperkte omvang van de ontwikkeling in het plangebied wordt echter geen schade aan het Natuurnetwerk in Utrecht verwacht. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

Conclusie

Bij de uitvoering van het plan dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie zorgt verder niet voor belemmeringen.

5.11 (vormvrije) m.e.r.-beoordeling

Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in het Besluit m.e.r. maar die beneden de drempelwaarden van onderdeel D valt, moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor deze activiteiten dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de ontwikkeling naast Grebbeweg 35 is door Kubiek Ruimtelijke Plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie opgesteld (bijlage 11). Hieruit blijkt dat het voornemen niet leidt tot een onevenredige toename van verkeer, overlast voor omliggende woningen, luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven in de omgeving worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd. Tevens heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor het nabij gelegen Natura 2000- gebied "Binnenveld". Uit de Aeriusberekening blijkt dat de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor dit Natura 2000- gebied of een van de andere Natura 2000- gebieden.

In de uitgevoerde onderzoeken zijn de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten.

Geen Passende beoordeling

Om de bouw van een woning mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan Buitengebied herzien. Omdat het hier gaat om een bestemmingsplanprocedure moet beoordeeld worden of voor de herziening een passende beoordeling ( artikel 7.1 lid 2 onder a 2e WM, juncto artikel 7.2a) moet worden opgesteld.

Uit de Aerius berekening blijkt dat significante gevolgen op de Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten (zie ook paragraaf 5.10 Ecologie, onder Gebiedsbescherming). Er hoeft geen passende beoordeling te worden opgesteld.

Conclusie

Voor deze ontwikkeling is het niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen. Tevens hoeft er geen passende beoordeling te worden opgesteld.

5.12 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone.

Conclusie

Er liggen in het plangebied geen leidingen die voor een belemmering van het plan zorgen.

5.13 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Na bestudering van het conceptrapport van het vooronderzoek naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven inclusief een concept Conventionele Explosieven Bodembelastingkaart is geconcludeerd dat de locatie als onverdacht beschouwd kan worden.

Conclusie

Het aspect NGE zorgt niet voor belemmeringen voor de realisatie van de woning.

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Enkelbestemmingen    
Wonen   W  

Dubbelbestemmingen    
Waarde - Archeologie 2   WR-A-2  
Waarde - Grebbelinielandschap   WR-G  

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels.

6.3 Bestemmingen en functieaanduidingen

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen - W

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor;

- het wonen in vrijstaande woningen;

- een beroep aan huis of bedrijf aan huis, uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

- parkeer en stallingsvoorzieningen;

- nutsvoorzieningen;

- tuinen;

- erven;

- verharde en onverharde paden en wegen;

- instandhouding van de voorkomende lanschapswaarden.

Bouwmogelijkheden

De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bestemmingsvlak mag maximaal één vrijstaande woning gebouwd worden met een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 8 m. De dakhelling van de woningen mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.

De maximale inhoudsmaat van de woningen is op de verbeelding aangegeven. Dit is inclusief de bijbehorende bouwwerken die niet functioneel ondergeschikt zijn. De inhoud van de vrijstaande woning mag maximaal 630 m3 bedragen.

Bij de woning mogen bijbehorende bouwwerken, die functioneel ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, worden gebouwd. Per woning mag maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. De goothoogte is maximaal 3,1 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m.

De bouwwerken geen gebouw zijnden moeten eveneens ten dienste staan van de bestemming. De maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel waar de maximale bouwhoogte 1 meter bedraagt.

De maatvoering van reclame-uitingen ten behoeve van een beroep aan huis of bedrijf aan huis dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag.

Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen maximaal 3 meter bedragen.

Strijdig gebruik

In dit artikel is specifiek strijdig gebruik aangegeven, zoals het verbod van het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden.

Daarnaast wordt aangegeven waarneer er geen sprake is van een aan huis gebonden beroep of bedrijf aan huis.

Voorwaardelijke verplichtingen

Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen met betrekking tot:

- het slopen van de voormalige agrarische bebouwing. Dit is een voorwaarde voor de Ruimte voor Ruimte regeling;

- het parkeren en,

- de aanleg en instandhouding van de landschaps-, natuur- en recreatieve maatregelen conform het inrichtingsplan. Ook dit is een voorwaarde voor de Ruimte voor Ruimte regeling.

Waarde - Archeologie - 2 - WR-A - 2

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

Bouwmogelijkheden

Op en in de gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden opgericht. In uitzondering hierop mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemmingen mits de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 1.000 m2 en de bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,50 m onder het maaiveld.

Afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor bepaalde werken en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 is een omgevingsvergunning vereist zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen.

Waarde - Grebbelinielandschap -WR-G

In dit artikel wordt ten eerste in de bestemmingsomschrijving bepaald dat de betrokken gronden mede dienen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie. Voor het bepalen van deze waarden wordt verwezen naar het in bijlage 3 bij de regels opgenomen 'Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie'.

Afwijkingsmogelijkheden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het bouwen van bouwwerken en voor gebruik geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorisch waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo. artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is voor deze ontwikkeling een exploitatieplan verplicht tenzij de kosten op basis van artikel 6:17 Wro anderzins zijn verzekerd.

In dit geval is met de aanvrager een contract getekend, een anterieure overeenkomst en zijn de kosten dus anderzins verzekerd. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Inspraak

Op 8 juni 2017 heeft de informatiebijeenkomst op initiatief van de aanvrager plaatsgevonden (het verslag is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd).

Tijdens de bijeenkomst zijn door omwonenden een aantal wensen kenbaar gemaakt. Deze wensen gingen over het naar achteren verplaatsen van de woning, zodat hun privacy en uitzicht in mindere mate worden belemmerd en over de beplanting aan de griftzijde. Na de inspraakbijeenkomst heeft de aanvrager de positie op de kavel met piketpaaltjes uitgezet en is er in samenspraak met de overburen gekeken naar de mogelijkheden. Dit heeft ertoe geleid dat de woning verder naar achteren is gesitueerd.

Zie verder het verslag van de initiatiefnemer opgenomen in bijlage 12.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg is het plan toegezonden aan Provincie Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe en Veiligheidsregio Utrecht. De overlegpartners hebben aangegeven geen aanleiding te zien om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan. Er zijn door de provincie enkel een aantal aanbevelingen gegeven ten aanzien van de groene inpassing van het perceel. De provincie geeft mee om de karakteristieke, bestaande beplanting zoveel mogelijk te handhaven en het perceel niet te dicht te beplanten om de “open” zone van de Grebbelinie te behouden. Daarnaast geven ze aan de voorkeur te hebben voor het toepassen van zoveel mogelijk inheemse soorten. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in het inrichtingsplan.

8.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 27 juni tot en met 7 augustus 2019 ter inzage gelegen. Er zijn op het plan geen zienswijzen ingediend.