Plan: | Dijkstraat181 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Dijkstraat181-oh01 |
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling voor de bouw van drie woningen op het perceel Dijkstraat 181. Tevens voorziet het bestemmingsplan voor de omliggende gronden in de omzetting van een deel van de agrarische grond naar natuur.
Het betreft een herziening van het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.
De herziening past in de visie zoals is vastgelegd in het Landschapsontwikkelingsplan (door de raad vastgesteld in 2007). Deze visie staat voor landschapsverbetering en het bieden van kansen voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven, gericht op maatwerk waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat.Tevens moet de ontwikkeling voldoen aan de "Ruimte voor Ruimte regeling" zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, Herijking 2016 (PRV). De omzetting naar natuur is een van de maatregelen die voorkomt uit de "Ruimte voor Ruimte regeling"die voor dit perceel wordt toegepast.
Het betreffende plangebied Dijkstraat 181 en omstreken, ligt in landelijk gebied 'Bezuiden de Dijkstraat”. Dit gebied ligt aan de zuidzijde van Veenendaal, ingeklemd tussen het stedelijk gebied van Veenendaal en het bosgebied van de Heuvelrug. Het gebied vormt door de ligging nabij de kern van Veenendaal een belangrijk uitloopgebied. Kenmerkend is het coulisselandschap met strokenverkaveling.
Afbeelding 1 Omgeving plangebied (bron:google maps)
Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie B, nummers 3171 tot en met 3178, 3180 tot en met 3183, 3192 tot en met 3196, 3231, 4712, 6710 (gedeeltelijk), 6712 (gedeeltelijk), 6718, 6719, 7660 en 7661, zoals weergegeven in afbeelding 2.
Afbeelding 2 Plangebied
Het vigerend bestemmingsplan is bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 27 juni 2013, onherroepelijk 5 maart 2014.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied heeft het perceel Dijkstraat 181 de bestemming Agrarisch - Viskwekerij. Op dit perceel worden de 3 woningen gebouwd. De omliggende gronden hebben de bestemming Agrarisch met waarden met de aanduidingen coulissenlandschap, karakteristiek verkavelingspatroon en landschapswaarden, Bos, Water en Waarde - Archeologie -2 en -3.
Geschiedenis
Aan Dijkstraat 181 was tot voor kort een palingkwekerij gevestigd. Op het bouwperceel is een grote hoeveelheid agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. In de jaren 80 opgericht als melkveebedrijf en later omgebouwd tot palingkwekerij.
Vogelvlucht bebouwing Dijkstraat 181
Bij het perceel hoort circa 28 hectare grond. Hiervan is 7,7 ha bos en ruim 20 ha agrarische grond, waarop voornamelijk mais werd verbouwd. De percelen grenzend aan de Dijkstraat zijn de laatste jaren in gebruik als grasland. In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het bedrijf een specifieke bestemming agrarisch-viskwekerij gekregen.
2.2 Ruimtelijke karakteristiek
Het voormalige bedrijf ligt in het gebied “Bezuiden de Dijkstraat” en ligt ingeklemd tussen het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug en het stedelijk gebeid van Veenendaal. Kenmerkend is de slagenverkaveling met houtwallen die als uitlopers vanuit de Heuvelrug het gebied insteken.
Afbeelding 3 Houtwallenstructuur goed zichtbaar
Hierdoor is een coulisselandschap ontstaan met “landschapskamers”, bestaande uit langgerekte kavels in agrarisch gebruik, omzoomd door houtwallen en bosschages en verspreid liggende erven. Deze landschappelijke waarden zijn sterk verweven met de cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis van het gebied en zijn vastgelegd in het Landschapsontwikkelingsplan.
Het erf van de Dijkstraat 181 ligt verscholen in dit coulisselandschap en wordt ontsloten vanuit een oprijlaan vanaf de Dijkstraat. De bebouwing is niet zichtbaar vanaf de weg.
Deze locatie is één van de weinige plaatsen waar het landelijk gebied tot aan de Dijkstraat grenst en zichtbaar is en niet verscholen ligt achter de lintbebouwing van de Dijkstraat. Vanaf de Dijkstraat is zicht op een open “landschapskamer”, vandaar dat deze gronden in het bestemmingsplan zijn bestemd als de “Agrarisch met waarde”, met de aanduiding “karakteristiek verkavelingspatroon”, “coulisse landschap” en “open landschap”.
Afbeelding 4 Zicht vanaf de Dijkstraat naar de oprijlaan Zicht op landschapskamer
De groenstructuren bestaande uit houtwallen en bosschages zijn, naast landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol, ook belangrijk voor de natuurwaarden in het gebied.
Het gebied fungeert als uitloopgebied voor Veenendaal-West. Aan de westzijde ligt een recreatieve verbinding richting het bosgebied van de Heuvelrug.
Aan de oostzijde ligt een belangrijke fietsverbinding van Veenendaal richting Heuvelrug. Deze smalle weg is ook toegankelijk voor bestemmingsverkeer voor aanwonenden. Tevens wordt er veel gewandeld. Dit levert soms gevaarlijke situaties op.
Afbeeding 5 Wandelverbinding aan de westzijde Fietspad richting Heuvelrug
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hierbij wordt ruimte gegeven aan regionaal maatwerk, wordt de gebruiker centraal gezet en wordt gestreefd naar het verbinden van ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur.
De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte en natuurgebieden. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.
In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:
Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.
Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. Zie paragraaf 5.3.
Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug/ 2005
Het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is een gebied waarin het behoud en ontwikkeling van waardevolle natuur centraal staat. In Nationale Parken worden mogelijkheden geboden voor natuurgerichte recreatie, voorlichting en educatie en wetenschappelijk onderzoek.
Een zeer klein deel van het plangebied is gelegen in het Nationaal Park, wat verder doorloopt in de gemeenten Rhenen en Utrechtse Heuvelrug.
Beheer- en inrichtingsplan Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug
Het beleid van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is erop gericht een aaneengesloten natuurgebied met zijn gradiënten in stand te houden en dit ook voor gebruikers beleefbaar en herkenbaar te houden. Voor Veenendaal zijn met name de doelstellingen op het gebied van recreatie van belang. Men wil toe naar een meer actieve benadering van recreanten, waardoor bezoekersstromen meer gestroomlijnd kunnen worden. Daarnaast wil het Nationaal Park terreinen voor verblijfsrecreatie stimuleren om tot kwaliteitsverbetering of verplaatsing over te gaan en wil men inzetten op betere openbaar vervoer verbindingen naar de natuur, als alternatief voor de auto. Kleinschalige nachtverblijven kunnen in het gebied rond de Dijkstraat en rond de Middelbuurtseweg mogelijk gemaakt worden. In de gemeente Veenendaal zijn op dit moment geen grootschalige dagrecreatieve dan wel verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig. De wens is dat zo te houden.
Binnen het Nationaal Park is een macrozonering aangebracht, waarbij zowel is gelet op belangrijke natuurlijke structuren als op goede mogelijkheden voor recreatief medegebruik. De aanwezigheid van een intensief gebruik van de natuur in de nabijheid van het stedelijk gebied wordt als een gegeven geaccepteerd. De macrozonering houdt scheiding in van een rustig gedeelte, de ecologische kernzone en een drukkere integratiezone. Het meest zuidelijk deel van het deelgebied omgeving Dijkstraat behoort tot de integratiezone. De integratiezones zijn bedoeld om te komen tot een optimale integratie van natuur- en recreatiefuncties. De zones zijn van belang als uitloopgebied van de bebouwde kernen en zijn de routegebonden recreatievormen geconcentreerd. Omdat er op deze plaats weinig ruimte is tussen de kernzone en de integratiezone, is hier ook sprake van een geleidingszone. Hier zijn extra inspanningen nodig om de drukte zoveel mogelijk af te leiden, bijvoorbeeld door het stroomlijnen van van paden en routes.
Om de bezoekersstromen te geleiden worden er groene entrees ontwikkeld aan de randen van het park. Deze dienen voor overstap van auto op ander 'groen vervoer' (bijvoorbeeld fietsenverhuur), parkeren en voor de start van paden. Er is een 'Poort Kwintelooijen' nabij Veenendaal gelokaliseerd, verknoopt met openbaar vervoer. Hier is ook een infocentrum voorzien. Daarnaast is er sprake van een 'Groene Entree Prattenburg', die vooral is bedoeld voor opvang van bezoekers uit Veenendaal.
Deze entrees liggen niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld.
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven en wordt een doorkijk gegeven naar de lange termijn, een visie voor 2040. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Dynamisch landelijk gebied
Gestreefd wordt naar behoud van de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur worden gekoesterd. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied moet zoveel mogelijk voorkomen. Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom worden mogelijkheden geboden voor het verbeteren van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Het gaat om gebiedsontwikkelingen waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. Er wordt ruimte geboden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte bieden aan andere opvolgfuncties.
De landbouw is nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. Goede productieomstandigheden en innovatiekracht geven de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief. Ook professionalisering van de landbouwverbreding, zoals door zorg-, en recreatief en toeristisch aanbod, natuurbeheer, het leveren van streekproducten en de productie van duurzame energie (w.o. het benutten van reststromen en productie van groene grondstoffen) dragen bij aan dit perspectief.
Duurzame leefomgeving
Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. We stimuleren met ons beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden.
Om de ambitie te halen om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn, moet bij de ruimtelijke ontwikkeling nu al rekening worden gehouden met deze ambitie.
Beschermen van kwaliteiten
Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit staat centraal. Belangrijk hierbij is behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische structuren en dat er ruimte is voor het beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.
Landschap
De landschappelijke kwaliteiten zijn beschreven per landschapstype en vastgelegd in de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen. Veenendaal maakt deel uit van het landschap de Gelderse Vallei. Behoud van de aanwezige waarden en daaraan gelieerde cultuurhistorische waarden is van belang.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Voor het plangebied geldt de CHS-Archeologie en de CHS-militair erfgoed. Het archeologisch erfgoed is een belangrijke bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis. Het beleid is gericht op duurzaam behoud en beheer van archeologische resten. Het militair erfgoed verwijst naar de beschermingszone rond de Slaperdijk, die deel uitmaakt van de Grebbelinie. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten en manifesteert zich als een groen lint in het landschap.
Natuur
Sinds enkele jaren gebruikt het Rijk de naam Natuurnetwerk Nederland (NNN), voor wat tot dusverre de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heette. Het Natuurnetwerk Nederland is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuur- en bosgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden. In deze gebieden mogen zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Hier geldt het beschermingsregime 'nee, tenzij'.
De bosgebieden van de Utrechtse Heuvelrug maken deel uit van het NNN.
Afbeelding 6 Uitsnede Provinciale Ruimtelijke Verordening met Groene contour en Natuur Netwerk Nederland
Ook buiten de NNN liggen er kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de NNN. Deze gebieden liggen vaak aansluitend aan de bestaande natuur en bosgebieden. Deze gebieden zijn begrensd in de “groene contour”.
In een aparte natuurvisie heeft de provincie haar visie op natuur uitgewerkt en wordt ingespeeld op de Wet Natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en waarin de provincie de uitvoering en regie hiervan tot kerntaak heeft gekregen.
Stiltegebied
Het zuidelijk gedeelte van het gebied is aangewezen als stiltegebied. Een ruimtelijk plan bevat geen bestemmingen en regels die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden in de aangewezen stiltegebieden.
Ruimte voor functiewijziging van agrarische bedrijven
Voor vrijkomende agrarische bedrijven is het beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. Als in ieder geval 50% van de bedrijfsgebouwen wordt gesloopt is onder voorwaarden vestiging van een niet-agrarisch bedrijf mogelijk.
Ruimte voor functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")
Het is ook mogelijk het voormalige agrarisch bedrijfsperceel om te zetten naar een woonfunctie. Ook voor deze functiewijziging geldt in ieder geval een sloopeis. In principe moeten alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan.
De nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen het voormalig bouwperceel, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige voorwaarden voor het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling en hoe deze regeling voor de Dijkstraat 181 is toegepast.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
Regio FoodValley streeft naar een regio die concurrerend, bereikbaar, leefbaar en inspirerend is. Om dit te bereiken wil de Regio een aantrekkelijk vestigingsklimaat creëren en een inspirerende kennisregio in Europa zijn. Voor het innemen van de gewenste internationale positie moet het in de regio aantrekkelijk zijn om te wonen en te werken. Een mooie en gezonde leefomgeving is een voorwaarde om mensen aan de regio te binden. Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven de regio een identiteit. In de Gebiedsvisie Regio FoodValley staan al deze gezamenlijke ambities en opgaven beschreven.
Het vertrekpunt van de beleidsvisie richt zich op zes focusthema's:
• faciliteren van bedrijven;
• relatie onderwijs en arbeidsmarkt;
• mobiliteit en bereikbaarheid;
• afstemmen regionale woningmarkt;
• vernieuwing landbouw;
• leefomgeving;
Naast deze door het regiobestuur vastgestelde focusthema's is er ook aandacht voor de thema's:
• duurzaamheid;
• recreatie & cultuurhistorie.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding, dat is het motto wat centraal staat in de strategische visie. Dit wordt uitgewerkt in 4 kernambities:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Afbeelding 7 Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).
Zoekgebied landschapsontwikkeling
Aan de randen van de stad liggen verschillende groengebieden. Zeker in deze randgebieden is, om verrommeling te voorkomen, verdere versterking van de landschappelijke kwaliteiten gewenst. Het Landschapsontwikkelingsplan is hierbij leidend.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
In pagraaf 5.5 zal verder ingegaan worden op energie neutrale woningen.
Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan 2017-2020 (GRWP)
Het GRWP beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert. In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen.
Afvalwater
De gemeente zorgt voor de inzameling van het afvalwater in de bebouwde kom en van de panden in het buitengebied die zijn aangesloten op de drukriolering. Punt van aandacht is het verminderen van 'dunwater'. Dat betekent dat de onnodige afvoer van schoon water naar de zuivering zoveel mogelijk wordt verminderd.
Hemelwater
Het meest omvangrijke speerpunt is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor het afkoppelen en vergroenen op particulier terrein stelt de gemeente subsidie beschikbaar.
Grondwater
De gemeente heeft een plicht tot maatregelen in openbaar gebied tegen grondwateroverlast. De plicht geldt alleen bij structurele overlast en alleen als er doelmatige maatregelen in het openbare gebied mogelijk zijn. In gevallen met structurele overlast wordt eerst onderzocht wat de (vermoedelijke) oorzaak is en of er doelmatige maatregelen mogelijk zijn.
Natte kelders worden niet gezien als een gevolg van de grondwaterstand, maar als een gevolg van een ondeugdelijke kelderconstructie. Dit betekent dat bewoners en bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor een waterdichte kelder, ook als de lekkage pas voorkomt sinds een gestegen grondwaterstand.
Bemaling ten behoeve van een permanente grondwaterstandsverlaging is niet toegestaan.
Oppervlaktewater
De gemeente streeft naar een veerkrachtig, duurzaam, robuust watersysteem met voldoende berging en veilige en beheerbare oevers die passen in de omgeving. Om dit te realiseren worden waar mogelijk oevers natuurlijkvriendelijk ingericht, wordt rekening gehouden met de klimaatverandering en worden kleine geïsoleerde vijvers vermeden.
Waar mogelijk wil de gemeente afgekoppeld hemelwater gebruiken om het oppervlaktewater te verversen. Het lokaal lozen van hemelwater leidt veelal tot een betere doorspoeling van het stedelijk oppervlaktewater. Deze aspecten werken positief door op de lokale waterkwaliteit.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat het buitengebied waar het plangebied zich bevindt ongeschikt is om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. Hiertoe is de 'Welstandsnota 2017' vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de 'gebiedsgerichte benaderingswijze'. Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Ook voor het buitengebied zijn karakteristieken en gebiedsgerichte criteria vastgelegd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP)geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Veenendaalse landschap weer. Als algemene uitgangspunten geldt: het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen; behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones; kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven.
Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd; duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging; versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, het versterken van het recreatief routenetwerk en aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.
Voor het gebied ten Zuiden van de Dijkstraat geldt dat behoud en ontwikkeling van de aanwezige houtwallen centraal staat. De afwisseling van open velden en houtwallen in een haaks op elkaar staande structuur is daarbij karakteristiek. Vooral in het middengebied is toevoeging van houtwallen gewenst, om de karakteristieke structuur te versterken. Voor wat betreft functieverandering wordt aangegeven dat de functie moet passen in het landelijk karakter van het gebied en een bijdrage moet leveren aan het recreatieve netwerk en kleinschalige recreatieve voorzieningen.
Afbeelding 8 Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan
De ontwikkeling
Het perceel Dijkstraat 181 wordt ontwikkeld van een agrarisch bedrijf naar een landgoed “Nieuw op 't Zand”, waarbij gebruik gemaakt is van de zogenaamde “Ruimte voor Ruimte regeling.
Na sloop van de opstallen van de voormalige viskwekerij komt ruimte vrij om op het bouwperceel een landgoed te creëren, bestaande uit drie woningen rond een brink-achtige open ruimte, waarbij de hoofdwoning ruimer van opzet is. Tevens wordt een deel van de bijbehorende gronden omgevormd van landbouw naar natuur en worden recreatieve paden aangelegd. Zie hiervoor bijlage 1 Inrichtingsschet Nieuw op 't Zand.
Voorwaarden
Hieronder worden de voorwaarden vanuit de "Ruimte voor Ruimte regeling" en de landschappelijke inpassing en groene compensatie die vanuit het LOP wordt gevraagd, nader toegelicht.
De voorwaarden voor het toepassen van de "Ruimte voor Ruimte regeling" zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, Herijking 2016 (PRV).zijn:
Daarnaast moet ook voldaan worden aan de randvoorwaarden uit het LOP en het bestemmingsplan Buitengebied. Zoals beschreven in Hoofdstuk 3.
Speerpunten van het Landschapsontwikkelingsplan voor dit gebied zijn:
1. Identiteit versterken van het gebied “Bezuiden de Dijkstraat”
2. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden;
3. Behoud en ontwikkeling van de landschaps- en cultuurhistorische waarden;
4. Groene compensatie;
5. Duurzaam waterbeheer;
6. Versterken recreatief netwerk;
7. Beeldkwaliteit van bebouwing en erven.
Onderbouwing:
Het perceel ligt in een landschappelijk waardevol gebied, ingeklemd tussen de kern van Veenendaal en natuur- en bosgebieden van de Utrechtse Heuvelrug. De landbouwomstandigheden zijn hierdoor niet optimaal. Doordat de bebouwing lange tijd als palingkwekerij is gebruikt, zijn de gebouwen niet zonder meer geschikt voor grondgebonden landbouw. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie ligt het perceel binnen het landbouwstabiliseringsgebied, waar de nadruk ligt op wonen en natuur. Daarnaast maakt het gebied deel uit van de Groene contour en is het van belang als uitloopgebied voor Veenendaal-West.
De milieuvergunning wordt ingetrokken en door vaststelling van dit bestemmingsplan zal een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk zijn. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd, zie hiervoor paragraaf 5.4 Milieuzonering.
Er wordt 2.845 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt, waarmee aan de voorwaarde van minimale sloop van 2.500 m2 voor de bouw van twee extra woningen wordt voldaan (zie bijlage 1 bij de regels: te slopen bebouwing). Er is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Daarnaast wordt nog eens 4.000 m2 aan verharding en kuilplaten verwijderd. De functieverandering heeft een forse afname van bebouwing en verharding tot gevolg en er wordt een minder belastende functie gerealiseerd dicht bij natuur en woongebieden.
De nieuwe bebouwing wordt gesitueerd binnen de contour van het voormalig agrarisch bouwvlak. De huidige bedrijfswoning wordt niet gehandhaafd, omdat hierdoor ruimte ontstaat voor een situering van de nieuwe woningen rond een gezamenlijke brink c.q. erf, in een samenhangende architectuur.
Het erf ligt verscholen in het landschap, waardoor ook de herkenbaarheid van een voormalig agrarisch erf geen landschappelijke drager vormt.
Aan de oost en aan de westkant van de landschapskamer komt een woongebouw in de lengterichting van de NZ-verkaveling. In het midden en dwars op de NZ-verkaveling komt het grotere hoofdwoongebouw. Alle drie de gebouwen hebben hun voorkant gericht op het gemeenschappelijk erf ertussen in. Vanuit het hoofdwoongebouw is een zichtlijn naar het zuiden richting de bossen op de heuvelrug en een zichtlijn door de landschapskamer naar het noorden. Hierdoor wordt de opzet van een landgoed benadrukt en is een goede landschappelijke inpassing in de kamerstructuur mogelijk. Door een samenspel van de bestaande beplantingen en een hagenpatroon in de landschapskamer heeft ieder van de drie gebouwen een voortuin en een achtertuin met privacy. Hoewel een deel van de tuinen buiten het feitelijke bouwvlak liggen, vallen ze samen met een gebied waar de kuilvoerplaten liggen of waar door middel van een wijzigingsbevoegdheid was voorzien in een mogelijke uitbreiding van het bouwperceel. Het bestaande laantje vormt de representatieve entree vanaf de Dijkstraat.
Afbeelding 9 Nieuwe situering woningen Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied
Het plan omvat één grotere woning van 1180 m3 en twee kleinere woningen van 690 m3. Bij elke woning is een bijgebouw van 50 m2 toegestaan. De grotere woning van 1180 m3 is landschappelijk goed inpasbaar in de verscholen landschapskamer. De omvang is iets ruimer dan de oude bedrijfswoning die ruim 900 m3 was. De andere woningen hebben een maat van 690 m3. De architectuur van de nieuwe bebouwing zal robuust modern landelijk, mogelijk met een rieten kap, zijn. Zo wordt een beeldkwaliteit bereikt die hedendaags voortbouwt op de karakteristiek van dit historisch agrarisch cultuurlandschap.
Voor de ruimere maten van de woningen is extra groene compensatie en landschappelijke inpassing vereist. Tevens worden de recreatieve uitloopmogelijkheden vergroot. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan en de ligging in de “groene contour”.
In landgoed 'Nieuw op 't Zand' wordt op de natuur- en landschapsdoelstellingen ingespeeld door:
Afbeelding 10 Aanleg van nieuwe houtwallen en Aanleg van nieuwe natuur
versterking van bestaande structuren
Bij het plangebied hoort circa 28 hectare grond, waarvan 7,7 hectare bos en houtwallen en circa 20 hectare agrarische grond. Hiervan wordt circa 8,1 hectare omgezet naar natuur. Dit sluit aan bij de doelstellingen van de Groene contour, waarbinnen op vrijwillige basis natuur kan worden gerealiseerd.
Belangrijk is dat uitstraling van agrarisch cultuurlandschap versterkt wordt. Dit komt tot uiting door de aanleg van houtwallen en de afwisseling tussen begraasde weides, natte plekken met plasdras situaties, poelen, schraallandvegetaties en akkers.
Voor de bepaling van de natuurdoelen is een gericht bodem-chemisch onderzoek uitgevoerd door B-ware, verbonden aan de Radboud Universiteit. Zie bijlage 2. Door het jarenlange agrarisch gebruik van de gronden met mais, is de uitgangssituatie voor het snel laten ontwikkelen van ecologische waarden niet optimaal. Op basis van het onderzoek is een realistisch inrichtingsplan en beheerplan voorbereid. Vooral in centrale deel van het landgoed, dat erg nat is en waar kwel optreedt, liggen kansen op bijzondere waarden. Op een aantal delen is in eerste instantie een verschralingsbeheer door schapen begrazing noodzakelijk. Er vindt geen bemesting meer plaats. De gronden aan de Dijkstraat blijven in gebruik als weiland. De Grote Akker wordt gebruikt om o.a. graan te gaan verbouwen. De combinatie van al deze inrichtings- en beheeringrepen zal zekere een flinke vooruitgang betekenen voor de ecologische betekenis van het gebied.
Een andere randvoorwaarde om medewerking te verlenen is het verbeteren van de recreatieve ontsluiting door verbetering van bestaande en aanleg van nieuwe wandelpaden.
De voetpaden langs westelijke en zuidelijke rand van het landgoed worden verbeterd. In het oosten wordt vanaf de inrit van Dijkstraat 161 richting het zuiden een voetpad aangelegd naast het bestaande fietspad. Hierdoor is een rondwandeling mogelijk.
Afbeelding 11 Rondwandeling
Op het landgoed worden verschillende ommetjes beschreven en is tevens de wens geuit voor een aantal bouwwerken en schuilgelegenheden. Het gaat om een schuilstal voor de schapen en één voor kleinvee, een wildkijkhut en een natuurprieeltje. Gezien de omvang van de gronden en de groene compensatie zijn deze elementen goed landschappelijk in te passen en voegen ze iets toe aan het nieuwe gebruik van de gronden. Tevens wordt een toegangshek en een kunstwerk mogelijk gemaakt binnen de betreffende bestemmingen.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Het woningbouwplan ligt op circa 250 meter van de dichtsbijzijnde verkeersweg. Inzage in de luchtkwaliteit is hierdoor voor een goede ruimtelijke ordening niet van belang.
Als een project niet leidt tot (een toename van) verkeersbewegingen of (een toename van) relevante emissies zijn er geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Door een goede motivering kan aannemelijk gemaakt worden dat er geen gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn. Er hoeft dan geen luchtkwaliteitsberekening uitgevoerd te worden. Een beoordeling van de luchtkwaliteit volgens artikel 5.16 en titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) is dan verder niet meer aan de orde (bron 1).
Hieronder wordt beschreven waardoor de ontwikkeling van de 3 woningen tot stap 2 uit het stappenplan voor de bepaling van NIBM uit bron 1: ‘geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit’ gerekend kan worden.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO 2 ) en fijn stof (PM 10 ). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Enkele voorbeelden zijn:
Conclusie:
Omdat het in onderhavige situatie om slechts 3 woningen betreft met een enkele ontsluitingsweg kan worden geconcludeerd dat het project NIMB is.
Zie bijlage 3 Lucht onderbouwing NIMB
Kwalitatieve analyse wegverkeerslawaai
Bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan is de Wgh van toepassing, mits het bestemmingsplan betrekking heeft op gronden binnen de zone van (spoor)wegen of industrieterreinen.
Op circa 1,5 kilometer ten noorden van het plan ligt de waterzuivering. Deze is gezoneerd, maar het plan ligt niet binnen de zone. Ten zuiden van de waterzuivering ligt de spoorlijn Utrecht – Rhenen. De zone van de spoorlijn bedraagt ter hoogte van Veenendaal ten hoogste 300 meter. Het plan ligt buiten deze zone.
Het Geoloket van ODRU heeft ter hoogte van het plan geen indicatie van de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer, zie afbeelding 12. Het plan is redelijk afgelegen gesitueerd met de Dijkstraat als meest nabijgelegen weg. De zone van deze weg bedraagt hooguit 250 meter, uitgaande van een buitenstedelijke ligging en een maximumsnelheid van meer dan 30 kilometer per uur. Op circa 320 meter afstand tot de te bouwen woningen verandert de functie van de weg naar ontsluitingsweg van het voormalig bedrijf annex nieuwe woningen. Gelet op de verkeersontwikkeling van het plan is niet te verwachten dat dit leidt tot een geluidsbelasting van 48 dB of meer op de nieuwe woningen, of een relevante toename op overige woningen langs de Dijkstraat tot de eerste aansluiting op overige wegen.
Afbeelding 12 Uitsnede Geoloket
Op circa 200 meter ten noord-noord-westen van het plan is een sauna met bijbehorend parkeerterrein gevestigd. De toegangsweg is echter openbaar en heeft een zone van ten minste 200 meter. Op grond van artikel 75 lid 3 Wgh wordt de zone van een weg aan het einde van de weg doorgetrokken over een lengte gelijk aan de zonebreedte. Dit zou betekenen dat de woningen net niet binnen de zone zijn gelegen. Omdat de asfaltverharding ter hoogte van de toerit naar de sauna overgaat in onverhard zandpad, zal het verkeer op dit deel van de weg vrijwel uitsluitend bestaan uit bestemmingsverkeer.
Daarom is nader onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk en kon worden volstaan met een kwalitatieve onderbouwing.
Conclusie:
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een wettelijk vastgestelde geluidzone (kader Wet geluidhinder). Meest nabijgelegen (zoneplichtige) weg is de Dijkstraat. Deze weg heeft een geluidzone van 200 m (binnenstedelijk, 1 of 2 rijstroken). De weg is afgesloten voor vrachtverkeer, en gaat op ca. 280 m van de onderzoekslocatie over in een fietspad (niet meer zoneplichtig). Het valt dan ook niet te verwachten dat op de onderzoekslocatie de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder op enigerlei in het gedrang komt.
Stiltegebied
De nieuw beoogde woningen liggen binnen een stiltegebied, zie ook afbeelding 13. In deze figuur is de ligging van het stiltegebied met rood aangegeven, en de onderzoekslocatie met een blauw pijltje. In de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn de geluideisen opgenomen waaraan in dergelijke gevallen voldaan dient te worden. In onderhavige situatie geldt dat het etmaalgemiddelde geluidsniveau (L Aeq,24uur ) niet meer mag bedragen dan 35 dB(A) op een afstand van 50 m buiten het plangebied. Maatgevende geluidbron voor de nieuwe situatie vormt het bestemmingsverkeer van en naar de nieuwe woningen. In het onderzoek is voor wat betreft dit bestemmingsverkeer aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie ‘Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden’. In onderhavige situatie is sprake van woonmilieutype ‘Landelijk wonen’, en de realisatie van 3 woningen die het best te typeren zijn als ‘vrijstaand met garage’. Op grond van de publicatie geldt dan een kerncijfer van 9,1, vermenigvuldigd met 3 woningen, leidt dit tot een te verwachten verkeersintensiteit van 27,3 rijbewegingen per etmaal.
Afbeelding 13 Stiltegebied
Het akoestisch effect van deze rijbewegingen op het stiltegebied is berekend met behulp van het rekenprogramma Geomilieu V4.30. De invoergegevens en rekenresultaten zijn als bijlage 4 toegevoegd. Gebouwen zijn in het model ingevoerd vanuit Pdok, waarbij flats zijn ingevoerd op basis van een verdiepingshoogte van 3 m, eengezinswoningen met een gebouwhoogte van 8 m en overige gebouwen (schuurtjes e.d.) met een hoogte van 3 m. Verharde bodemgebieden zijn als zodanig ingevoerd met een bodemfactor van 0,0. De onderzoekslocatie is worstcase ingevoerd met een bodemfactor van 0,2 (overwegend verhard). Voor het omliggende terrein is gerekend met een bodemfactor van 0,8 (overwegend zacht). De toetspunten zijn gelegd binnen het stiltegebied op een afstand van 50 m van het plangebied, op een hoogte van 1,5 m boven maaiveld. De rijbewegingen zijn ingevoerd als ‘weg’, met een intensiteit van 27,3 rijbewegingen per etmaal (oftewel 1,14 ritten per uur). Omdat in de te beoordelen grootheid (L Aeq,24uur ) geen weging over etmaalperiodes plaats vind, is er geen verschil gemaakt tussen dag, avond en nacht.
Conclusie:
Op basis van bovenstaande invoergegevens bedraagt de geluidbelasting op 50 m buiten het plangebied ten hoogste 18 dB(A), waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de geldende geluideisen.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook wordt onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd op die locaties binnen het plangebied, waarvan een bestemmingsherziening wordt voorgesteld.
Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebied specifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio. De boven- en ondergrond in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse Landbouw/natuur (AW2000)
In de periode oktober tot en met november 2017 is een verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie bevindt zich ter plaatse van de Dijkstraat 181 te Veenendaal.
Het plangebied omvat behalve het bouwblok ook de natuur- en landbouwpercelen van Dijkstraat 161 en 181. Op die percelen verandert in een aantal gevallen de bestemming. Soms wordt het natuur en soms wordt de bestemming gewijzigd zodat landbouwkundig gebruik afgestemd kan worden op agrarisch natuurbeheer en landschappelijke waarden. Van deze wijzigingen vallen evenwel geen nadelige milieueffecten te verwachten. Daarom is in het onderzoek ingezoomd op de bouwpercelen. Zie bijage 5
Verkennend asbest in grondonderzoek
Ter plaatse van de inspoelzone van de gaten 201 t/m 204 is asbest aangetoond. Het maximaal aangetoonde gehalte asbest (400 mg/kg d.s.) overschrijdt de interventiewaarde. Op basis van een gemiddelde verontreinigingsdikte van circa 10 centimeter en een oppervlakte van 10 m² wordt ingeschat dat circa 1 m³ grond verontreinigd is met asbest boven de interventiewaarde.
Ter plaatse van het overige terrein en de overige spoelzones is geen asbest aangetroffen of aangetoond in een gehalte boven de toetsingswaarde voor nader onderzoek (helft interventiewaarde).
Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een oud (historisch) geval van bodemverontreiniging (voor asbest ontstaan voor 1993).
Er is geen sprake van onaanvaardbare risico’s omdat het gehalte hechtgebonden asbest lager is als 1.000 mg/kg d.s. Sanering van de asbest in grondverontreiniging ter plaatse van de spoelzone nabij de gaten 201 t/m 204 is in deze situatie daarom niet spoedeisend.
Verkennend bodemonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de deellocatie A (bovengrondse brandstoftanks) stand houdt. In het grondmonster afkomstig van boring 101 is een sterk verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn geen minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond.
De hypothese voor het overige 'onverdachte terrein' (deellocatie C) houdt geen stand. In de onderzochte grond- en grondwatermonsters zijn diverse parameters verhoogd aangetoond (maximaal overschrijding achtergrondwaarde of streefwaarde). In het grondwater van peilbuis 12 is in eerste instantie een sterk verhoogd gehalte koper aangetoond. Echter bij herbemonstering van deze peilbuis is het gehalte koper niet boven de streefwaarde aangetoond.
De hypothese voor 'verdachte locatie’ ten aanzien van deellocatie D (voormalige boomgaard) houdt geen stand. Ter plaatse van de voormalige boomgaard zijn geen verhoogde gehalten OCB aangetoond in de bovengrond.
Nader bodemonderzoek olieverontreiniging tpv boring 101
Nabij de bovengrondse brandstoftank is de bodem over circa 10 m² verontreinigd met minerale olie in het traject 0,0 tot maximaal 1,5 meter minus maaiveld. Er is sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging. De omvang bedraagt circa 15 m³.
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren.
De bodem kan door sanering geschikt gemaakt worden voor de nieuwe functies van het perceel.
De verontreiniging met minerale olie dient op korte termijn te worden gesaneerd. Voor de sanering is een plan van aanpak ingediend en goedgekeurd door het bevoegd gezag (gemeente Veenendaal).
Verder wordt aanbevolen om de aanwezige bodemverontreiniging met asbest ter plaatse van de gaten 201 t/m 204 te saneren tijdens de voorgenomen herontwikkeling van het terrein. Voor de sanering is een plan van aanpak opgesteld en gemeld bij het bevoegd gezag (provincie Utrecht).
Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.
Bedrijven en Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009);
• Wet milieubeheer.
Overzicht bedrijven in de omgeving van Dijkstraat 181
Adres | Bedrijf | Activiteit | SBI code 1993 | Aan te houden afstand | Werkelijke afstand | ||||
Dijkstraat West 189 | Sauna de Heuvelrug | sauna | 930400 | 30 m | +/- 200 m | ||||
Dijkstraat 178 | Hado B.V. | lasbedrijf | 284002 | 100 m | +/- 600 m | ||||
Dijkstraat 159A | R. Rijnsaardt | paardenhouderij | 012201 | 30 m | +/- 400 m |
Er wordt ruim voldaan aan de afstanden.
Conclusie
Op grond van bedrijven en milieuzonering is de geplande ontwikkeling geen probleem. Er hoeft dus geen nader onderzoek te worden gedaan.
Duurzaamheid
In de periode tot 2025 wil de gemeente grote stappen maken met het integrale milieu- en duurzaamheidsbeleid met de volgende ambities: een gezonde en veilige leefomgeving; een energieneutraal Veenendaal in 2035; gebiedsgericht milieubeleid (Omgevingsvisie); werken aan een circulaire economie; voorbereid zijn op klimaatverandering en Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.
Milieukwaliteitsplan
Het Milieukwaliteitsplan bevat de hoofdzaken van het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente. De gemeente moet bij haar beslissingen rekening houden met de ambities uit dit plan. Dat zijn de vijf integrale ambities die hierboven staan beschreven, maar in het Milieukwaliteitsplan vind je ook doelstellingen per milieuthema. Hieronder volgt een beschrijving van de zaken waar rekening mee gehouden moet worden bij nieuwe ontwikkelingen.
Energieneutraal Veenendaal 2035
In 2035 woont heel Veenendaal duurzaam, dat is de ambitie van de gemeente Veenendaal. Dit betekent dat er in 2035 in Veenendaal net zoveel energie wordt opgewekt als wij gebruiken. Om dan energieneutraal te zijn, moeten we gezamenlijk aan de slag (gemeente, inwoners en bedrijven).
Veenendaal loopt daarbij voor op acties van de rijksoverheid om in 2050 aardgas niet meer in te zetten voor de verwarming van woningen.
Dit gebeurt niet vanzelf. De gemeente Veenendaal heeft een programma Energieneutraal Veenendaal 2035 vastgesteld (maart 2017).
Het woningbouwplan Dijkstraat 181 levert hier een bijdrage aan door middel van verduurzaming van de woningen. De woningen zullen energieneutraal (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter) worden gebouwd.
Duurzaam bouwen
De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Conclusie:
De woningen worden Nul op de Meter bebouwd.
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van ruimtelijke ingrepen.
Algemeen
Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen enuiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn (bijlage 6).
Beoordeling
Met de ontwikkeling van de 3 woningen wordt er niet meer dan 1500 m2 nieuw verhard oppervlak gerealiseerd.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt geadviseerd de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
In de directe omgeving liggen geen risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen (spoorlijnen, wegen of vaarwegen), buisleidingen of bronnen met elektromagnetische straling. Het plan maakt deze risicobronnen ook niet mogelijk. Er zijn geen knelpunten vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Nader onderzoek is niet nodig.
Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het groepsrisico wordt geaccepteerd.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is het verdrag in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988.
De Wamz heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied.
Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet.
Eerder was de Monumentenwet 1988 van kracht. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet.
Wettelijk kader voor archeologie op gemeentelijk niveau is de 'Archeologische beleidskaart".
Het archeologische vooronderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Op basis van het bureauonderzoek bestond voor het plangebied een verwachting voor archeologische resten uit de periode Laat Paleolithicum t/m Vroege Bronstijd en Late Middeleeuwen t/m Nieuwe Tijd. Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied tot in de top van het dekzand is geroerd. Eventuele archeologische vindplaatsen zijn daarom niet meer aanwezig.
Hoewel de kans op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied dan ook gering is, kan niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. In de omgevingsvergunning zal gewezen worden op de wettelijke meldingsplicht voor archeologische (toevals) vondsten.
Het archeologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van de toelichting.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
In het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) is bepaald dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening dienen te houden met cultuurhistorische waarden in het gebied en aan te geven hoe hier mee om wordt gegaan. Deze verplicht de gemeente om bij elk bestemmingsplan een cultuurhistorische analyse te verrichten van het gebied.
De gemeente heeft (nog) geen cultuurhistorische waardenkaart, die als basis kan dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er is wel een Cultuurhistorische kenmerkenkaart, die is vastgesteld als signaleringskaart.
De cultuurhistorische waarden in het gebied “Bezuiden de Dijkstraat” zijn sterk verweven met de historisch landschappelijke opbouw van het gebied. Op de topografische kaarten die in de loop van de afgelopen twee eeuwen zijn gemaakt valt de zonering in het grondgebruik van de bovenkant van de heuvelrug naar de Vallei op. Op de oudste kaart is te zien dat in de vallei nog volop veen wordt gestoken. Dichterbij - zo'n beetje tussen waar nu de Dijkstraat loopt en het oudste deel van Veenendaal - ligt een moerassige zone (waarschijnlijk vergelijkbaar met wat tegenwoordig De Hel is), omdat daar de kwel van de heuvelrug sterk zal zijn geweest.
Afbeelding 14
Ten zuiden daarvan ongeveer langs de hoogtelijn van 7 meter boven NAP ligt een lint van bebouwing. Verder naar boven op de heuvelrug begint ongeveer langs de hoogtelijn van 10 m +NAP het bos.
Daartussen ligt de zone waarbinnen ook deelgebied Bezuiden de Dijkstraat ligt. Halverwege die zone ligt langs de hoogtelijn van 8 m+ NAP een reeks hoeven omsloten door erfbeplanting. Dit is terug te zien op de onderstaande kaart.
Afbeelding 15 Kaart door Justus van Broekhuijsen, 1705: Caarte van den Slaperdijk streckende van de Stichtse Bergen tot aan de hoogte van Gelderland. Bron: Hans Renes, De kaart van de Slaperdijk in Veenendaal, in: Hemel en Aarde, p 182 - 187.
De hoeven op de 8 m+ NAP hoogtelijn bestaan uit een woonhuis en meerdere schuren. Ze liggen meestal evenwijdig aan de kavelrichting van boven naar beneden op de flank van de heuvelrug.
Afbeelding 16
Met de vervening van dit gebied ontstond een smalle strokenverkaveling loodrecht op de hoogtelijnen van de heuvelrug. Op de drogere delen werden de stroken omgeven door houtwallen. Deze karakteristiek is nog goed waarneembaar in het plangebied en omgeving. Hoewel in de loop der tijd wel houtwallen zijn verdwenen, wordt deze structuur met de planvorming versterkt, doordat er nieuwe houtwallen worden aangelegd. De clustering van de woningen past binnen de landschapskamer omgeven door bosjes en houtwallen.
Door verbeteren van bestaande houtwallen en aanleggen van nieuwe houtwallen worden de cultuurhistorische waarden versterkt. De clustering van de woningen sluit mooi aan bij de stuctuur van landschapskamers.
Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.
Hieronder wordt het wettelijk kader geschetst waarna wordt ingegaan op soort- en gebiedsbescherming. Hierbij geven we aan welke informatie relevant is voor het opstellen van het plan en welke onderzoeken worden geadviseerd.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland nog het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS).
Samen met de Boswet zijn beide vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming (met ook de Boswet). De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb).
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht.
In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer.
De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de Habitat- Vogelrichtlijn kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen.
Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Soortbescherming
Het onderzoeksbureau heeft het plangebied onderzocht op aanwezigheid van beschermde flora en fauna en heeft de effecten hiervan getoetst (zie bijlage 8)
Voor de huismus en vleermuizen is nog aanvullend onderzoek nodig.
De conclusie van het Oriënterend onderzoek zegt dat er geen verstoring van soorten wordt verwacht. Ondanks dat is nader onderzoek nodig om dit voldoende te onderbouwen maar deze conclusie maakt wel duidelijk dat het plangebied geen toplocatie voor strikt beschermde zal zijn.
Gezien de staat van het plangebied worden dan ook alleen relatief algemene soorten verwacht.
In de praktijk zullen deze soorten een plan nooit in de weg staan. Wel moeten er mogelijk mitigerende en/of compenserende maatregelen worden genomen of moet er worden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode om een ontheffing mogelijk te maken. Hiertoe zijn altijd voldoende mogelijkheden. Hiermee is het voldoende aannemelijk dat de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding is. Tijdens het verrichten van de nadere onderzoeken kan de bestemmingsplanprocedure worden voortgezet.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Nederland. Op een afstand van 3,5km ligt het Natura2000-gebied Binnenveld. De planlocatie ligt op een afstand van 50m tot het Natuurnetwerk Nederland. De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van een agrarisch bedrijf en de ontwikkeling van 3 woningen met bijgebouw.
Er is geen sprake van “een stedelijke ontwikkeling” in de zin van categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Het begrip “een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”, zoals vermeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is ontleend aan het begrip “Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen” (opgenomen in artikel 10 onder b van bijlage II bij de m.e.r.-richtlijn).
In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wordt het begrip ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ ook geduid.
Hier wordt over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Het voorgaande leidt er toe dat het Europeesrechtelijke begrip “een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” een zelfstandig begrip is, waarbij het niet voor de hand ligt dat begrip uit te leggen aan de hand van het nationale begrip “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro.
Voor de kwalificatie van een project als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro is in beginsel niet relevant wat de aard is van de betrokken omgeving, terwijl dat blijkens het hiervoor aangehaalde citaat uit de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wel het geval is.
In casu wordt er bedrijfsbebouwing en een bestaande woning gesloopt en daarvoor in de plaats worden er drie nieuwe woningen gebouwd. In het kader van het Besluit m.e.r. mag wel degelijk rekening gehouden worden met het verschil in gevolgen tussen de bestaande (bestemde) situatie en de nieuwe bestemming. De milieugevolgen zullen afnemen. Het aantal woningen in de nieuwe situatie neemt slechts met twee toe, terwijl bedrijfsbebouwing daarvoor wordt gesloopt.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Geen verwachte significante effecten
De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare/jaar blijft.
Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot het Natura2000-gebied Binnenveld en de verder gelegen gebieden niet zullen leiden tot een toename. Derhalve zal de ontwikkeling niet resulteren in een verhoogde verkeersintensiteit en/of stikstofdepositie. Bovendien zullen de nieuwe woningen energiezuiniger zijn dan de bestaande bebouwing. Tevens gelet op de ligging van de locatie ten opzichte van Natura2000-gebieden, het huidige of voormalig gebruik en het toekomstige gebruik alsmede de afstand is een permanent (negatief) effect worden uitgesloten.
Natuurnetwerk
Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland is externe werking geen toetsingskader.
Naar de huismus en vleermuizen is nog aanvullend onderzoek noodzakelijk. Voldoende aannemelijk is dat de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding is. Tijdens het verrichten van de nadere onderzoeken kan dan ook de bestemmingsplanprocedure worden voortgezet.
Voor de overige soorten geldt dat, op basis van het voorliggende onderzoek, er geen effecten worden verwacht ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen alsmede functioneel leefgebied. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Er hoeft geen vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.
In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor Ruimte regelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Voor de woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, is een Ruimte voor Ruimte regeling toegepast.
Daarnaast geldt volgens vaste jurisprudentie dat:
" In beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden".
Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Op basis van dit bestemmingsplan worden maximaal 3 woningen toegestaan.
Conclusie
De Laddertoets hoeft niet worden uitgevoerd omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Agrarisch met waarden Bos Natuur Water Wonen |
AW BO N WA W |
Dubbelbestemmingen | |
Waarde Waarde - Archeologie |
WR WR-A - 2 WR-A - 3 |
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Gebiedsaanduidingen |
milieuzone milieuzone - stiltegebied |
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen en gebiedsaanduiding toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Agrarisch met waarden - AW
De voor 'Agrarische met waarden- AW' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- duurzame agrarische activiteiten;
- bescherming van aangrenzend natuurgebied;
- instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
- instandhouding en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen, bodemreliëf en de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn vermeld bij de nadere aanduiding, waarmee de desbetreffende gronden zijn aangeduid:
aanduiding | waarden: |
saw-cl | coulissenlandschap |
saw-kvp | karakteristiek verkavelingspatroon |
saw-ol | openlandschap |
lw | landschapswaarden |
- verharde en onverharde paden en wegen;
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Cultuur en Ontspanning - kunstwerk";
- extensief recreatief medegebruik.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn alleen toegestaan erfafscheidingen en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Cultuur en Ontspanning - kunstwerk".
Afwijkingsmogelijkheden
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk onder voorwaarden zonnepanelen, twee schuilstallen en paardenbakken te bouwen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze zijn opgenomen in artikel 16.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Wijzigingsbevoegdheid naar natuurontwikkeling
Daarnaast is nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemmingen Bos, Natuur en/of Water.
Bos - BO
De voor 'Bos- BO' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het duurzame behoud, herstel en ontwikkelen van bos en houtwallen;
- extensief recreatief medegebruik, voor zover de landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
- halfverharde en onverharde paden;
- instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
- instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn alleen toegestaan bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van de bestemming en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen.
Afwijkingsmogelijkheden
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk één niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van de bestemming, zoals een schuilgelegenheid en/of berging te bouwen. De waarden mogen niet worden aangetast.
De goothoogte is maximaal 2,5m, de bouwhoogte is maximaal 3 meter en de oppervlakte maximaal 15 m2.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze zijn opgenomen in artikel 16.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Natuur - N
De voor "Natuur - N "aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden,
- instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen,
- extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder a en b bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast,
- extensief agrarisch medegebruik,
- paden,
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - verharde weg" een verharde weg.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn alleen toegestaan erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 1,50m en vlonders met een breedte van maximaal 1 meter en een lengte van maximaal 150 m.
Afwijkingsmogelijkheden
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk ten dienste van de bestemming bouwwerken geen gebouw zijnde te bouwen met een maximale hoogte van 1,5 meter. En binnen de gronden met de bestemming Natuur mogen maximaal 2 niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming worden opgericht, zoals een schuilgelegenheid en/of berging. Onder de voorwaarden dat de landschaps-, natuur-, en cultuurhistorische waarden niet mogen worden aangetast.
De goothoogte is maximaal 2,5 m, de bouwhoogte is maximaal 3 meter en de maximale oppervlakte inclusief overkapping van de gebouwen samen is maximaal 50 m2.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze zijn opgenomen in artikel 16.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Water - WA
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Water - WA' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
- instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden;
- extensief recreatief medegebruik, voor zover de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
- overige bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen toegestaan. Deze mogen maximaal 4 meter hoog zijn. De steigers mogen maximaal een oppervlakte hebben van 2 m2.
Wonen - W
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- het wonen in vrijstaande woningen;
- een beroep aan huis of bedrijf aan huis, uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
- parkeer en stallingsvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- tuinen;
- erven;
- verharde en onverharde paden en wegen.
Bouwmogelijkheden
De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak wroden gebouwd. Binnen het bestemmingsvlak mogen maximaal 3 vrijstaande woningen worden gebouwd met een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 8 m. De dakhelling van de woningen mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.
De maximale inhoudsmaat van de woningen is op de verbeelding aangegeven.Dit is inclusief de bijbehorende bouwwerk die niet functioneel ondergeschikt zijn. Er zijn twee woningen van maximaal 690 m3 en één woning van maximaal 1180 m3 mogelijk.
Bij de woningen mogen bijbehorende bouwwerken, die functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, worden gebouwd. Per woning mag maximaal 50 m2 aan deze bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. De goothoogte is maximaal 3,1 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Daarnaast mag voor de 3 woningen gezamenlijk 1 prieel worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 30 m2.
De bouwwerken geen gebouw zijnden moeten eveneens ten dienste staan van de bestemming. De maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximal 2 meter bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel waar de maximale bouwhoogte 1 meter bedraagt.
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen maximaal 3 meter bedragen.
Strijdig gebruik
In dit artikel is specifiek strijdig gebruik aangegeven, zoals het verbod van het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden.
Daarnaast wordt aangegeven waarneer er geen sprake is van een aan huis gebonden beroep of bedrijf aan huis.
Voorwaardelijke verplichtingen
Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen met betrekking tot:
- het slopen van de voormalige agrarische bebouwing. Dit is een voorwaarde voor de Ruimte voor Ruimte regeling;
- het parkeren en,
- de aanleg en instandhouding van de landschaps-, natuur- en recreatieve maatregelen conform het inrichtingsplan. Ook dit is een voorwaarde voor de Ruimte voor Ruimte regeling.
Waarde - Archeologie - 2 - WR-A - 2
Waarde - Archeologie - 3 - WR-A - 3
De voor 'Waarde - Archeologie - 2 en 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Bouwmogelijkheden
Op en in de gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden opgericht. In uitzondering hierop mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemmingen mits bij categorie 2 de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 1.000 m2, bij categorie 3 is dit 5.000m2 en de bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,50 m onder het maaiveld.
Afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid onder voorwaarden van de maten genoemd onder "Bouwmogelijkheden" af te wijken.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor bepaalde werken en werkzaamheden met een oppervalkte van meer dan 1000 m2 bij categorie 2 en meer dan 5000 m2 bij categorie 3 is een omgevingsvergunning vereist zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen.
Gebiedsaanduiding Milieuzone - stiltegebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' zijn de gronden mede bedoeld voor het voorkomen of beperken van geluidhinder conform de regels zoals opgenomen in de, ten tijde van de indiening van de aanvraag omgevingsvergunning geldende, Provinciale Milieuverordening Utrecht.
Op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo. artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is voor deze ontwikkeling een exploitatieplan verplicht tenzij de kosten op basis van artikel 6:17 Wro anderzins zijn verzekerd.
In dit geval is met de aanvrager een contract getekend, een anterieure overeenkomst en zijn de kosten dus anderzins verzekerd. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding. Ook de saneringskosten van de bodem worden gedragen door de initiatiefnermer en zijn in die mate dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Door de initiatiefnemer is op 12 juni 2017 een bijeenkomst gehouden. Omwonenden zijn tijdens de bijeenkomst over het woningbouwplan geïnformeerd en gepolst. Het was een grote opkomst. De algemene tendens was zeer positief, er zijn geen bezwaren geuit tegen het woningbouwplan. De meeste aanwezigen waren opgelucht dat het niet ging om een nieuw bedrijf en dat het aantal woning beperkt blijft tot maximaal drie (vervanging bedrijfswoning en twee extra).
Wel werden een aantal wensen kenbaar gemaakt, zoals het niet te dicht plaatsen van bomen op woningen van omwonenden vanwege zonnepanelen. In de planvorming is hiermee rekening gehouden.
Zie verder het verslag van de initiatiefnemer opgenomen in bijlage 9.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan "Dijkstraat 181 en omgeving" toegezonden aan de provincie Utrecht, gemeente Rhenen, het waterschap Vallei en Veluwe en de Veiligheidsdienst Regio Utrecht (VRU). Deze instanties hebben geen aanleiding gezien opmerkingen te maken over het voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 11 juli 2018 gepubliceerd in 'De Rijnpost' de 'Staatscourant' en het 'Gemeenteblad'. Omwonenden van het plangebied zijn eveneens per brief geïnformeerd.
Aansluitend heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van donderdag 12 juli 2018 gedurende zes weken (dus tot en met 22 augustus 2018) ter inzage gelegen in het gemeentehuis bij het Omgevingsloket. Verder kon het ontwerpbestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl worden ingezien. Tegen het bestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend.
De zienswijzen hebben aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.
Het weiland dat grenst aan de Dijkstraat heeft in het ontwerpbestemmingsplan Dijkstraat de aanduiding “Openlandschap” gekregen. Dit om het landschap open te houden en zichtlijnen te waarborgen.
Ter verduidelijking en om geen misverstanden er over te laten bestaan zijn aan het bestemmingsplan definities toegevoegd van “Openlandschap” en “Houtopstand”.
Daarnaast is het bestemmingsplan zo aangepast dat aan de kant van de Dijkstraat de erfafscheiding (hek) een hoogte mag hebben van maximaal 1 meter. Dit was in het ontwerpbestemmingsplan 1,5 meter. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is het ook 1 meter.
Zie voor de zienswijzen en de overwegingen de commentaarnota bijlage 10.
De plannen zijn tevens toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente. Deze overheidsinstanties hebben geen zienswijzen ingediend.