direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dijkstraat 159a zorgboerderij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Dijkstraat 159a bevindt zich een perceel met bestemming 'Agrarisch' met de functieaanduiding paardenhouderij. Het gaat om een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal voor het houden van paarden. Al enige tijd vindt er zorgverlening plaats voor de duur van vier dagen per week waarbij gemiddeld 14 kinderen per dag aanwezig zijn. Twee dagen per week komen er 7 volwassenen voor dagbesteding. De voorgenoemde activiteiten zijn niet toegestaan binnen de geldende agrarische bestemming. Om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met het huidige gebruik is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk

Men is daarnaast voornemens de zorg uit te breiden en tevens een servicepunt te bouwen ten behoeve van koffie en thee voor passerende wandelaars en fietsers. Dit punt zal gerelateerd zijn aan de zorgboerderij, gericht om een stagemogelijkheid te creëren voor de cliënten. Interactie met de gasten, het leren om gastheer/vrouw te zijn en het onderhouden van het koffiepunt zijn daarbij activiteiten die tegemoet komen aan cliënten van de zorgboerderij. De huidige activiteiten vinden op dit moment plaats in het oostelijke deel van plangebied. Door het plangebied loopt een fiets- en voetpad. Met de uitbreiding gaan de activiteiten ook plaats vinden ten westen van dit pad.

Voorliggend plan voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het voornemen.

1.2 Ligging plangebied

Het betreffende perceel ligt in het zuidwesten van de gemeente, buiten het stedelijk gebied. Kadastraal zijn de percelen bekend als B9202, B6785, B6786, B8073, B8979 en B9067.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied (topografische kaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Ligging plangebied (luchtfoto 2022)

De huidige activiteiten vinden op dit moment plaats op het oosten van plangebied. Door het plangebied loopt een fiets- en voetpad. De uitbreiding van de activiteiten moet plaats gaan vinden ten westen van dit pad. Het servicepunt komt hierbij vlak aan het pad.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Buitengebied” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “ Agrarisch met waarden” met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Hiernaast zijn hier de functieaanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - coulissenlandschap", "specifieke vorm van agrarische waarden - karakteristieke verkavelingspatroon" en "specifieke vorm van agrarisch met waarden - kernrandzone" te vinden. En zijn hier de gebiedsaanduidingen "milieuzone - stiltegebied" en "reconstrucitewetzone - verwevingsgebied" te vinden. Daarnaast valt een deel van het plangebied binnen het bestemmingsplan Parapluplan 2022 en heeft binnen dat plan de bestemming “Waarde - Archeologie - Middelhoog”. Het bouwen buiten het bouwvlak is strijdig met de vigerende bestemmingen en de functies m.b.t. zorg, de veldschuur en het koffiepunt zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 4 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 zijn tenslotte de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Dit bestemmingsplan kent ruimtelijk gezien twee onderdelen. Door het plangebied loopt een fietspad welke Veenendaal-West verbindt met het bosgebied van de Heuvelrug. Dit is een belangrijke fietsverbinding waar tevens ook wordt gewandeld en welke toegankelijk is voor bestemmingsverkeer. Ten westen van het fietspad bevindt zich op het moment een weiland welke bestemd is met de enkelbestemming Agrarisch met waarden. Ten oosten van het fietspad bevindt zich op dit moment de bedrijfswoning en de paardenhouderij.

De bebouwing op de agrarische kavel is grotendeels ingepakt in het groen. De oorspronkelijke houtwal begrenst het noordelijk deel van het erf. Aan de zuidzijde is sprake van een meer opengroene begrenzing met een haag en solitaire bomen.

De tweede kavel ligt aan de westzijde van het fietspad en betreft een weiland omsloten door opgaand groen. Aan deze zijde is het groen wat dichter en is er sprake van een zogenaamde boskamer.

Het bedrijf ligt in het gebied “Bezuiden de Dijkstraat” en ligt ingeklemd tussen het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug en het stedelijk gebied van Veenendaal. Kenmerkend is de slagenverkaveling met houtwallen die als uitlopers vanuit de Heuvelrug het gebied insteken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0003.png" Afbeelding 2.1: westzijde vanaf het fietspad

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0004.png"

Afbeelding 2.2: westzijde van het plangebied vanuit de lucht (Nedbrowser, 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0005.png"

Afbeelding 2.3: volledige plangebied vanuit de lucht (Nedbrowser, 2023)

Deze locatie is één van de weinige plaatsen waar het landelijk gebied tot aan de Dijkstraat grenst en zichtbaar is en niet verscholen ligt achter de lintbebouwing van de Dijkstraat. Vanaf de Dijkstraat is zicht op een open “landschapskamer”, vandaar dat deze gronden in het bestemmingsplan zijn bestemd als de “Agrarisch met waarden”, met de aanduiding “karakteristiek verkavelingspatroon”en “coulissen landschap”

De ligging van dit gebied op de flank van de Heuvelrug maakt tevens dat het een overgangsgebied is van de beboste heuvelrug naar het meer open landschap van de Gelderse Vallei. De bebouwing van Veenendaal is in de loop der jaren opgerukt. De Dijkstraat vormt nu min of meer de grens van de bebouwing. In de bestaande situatie hebben al enkele wijzigingen aan het perceel plaatsgevonden welke teruggedraaid dienen te worden. Op het perceel bevinden zich nu enkele zandvlakken en een groot hoeveelheid hekwerken. Ook bevindt zich er door het perceel heen beplanting dat overal geplaatst is. Deze situatie komt niet toe aan de waarden van het landschap. In de nieuwe situatie wordt getracht de functie mogelijk te maken met een betere inpassing dan nu het geval is

2.2 Functionele structuur

Het plangebied wordt doorsneden door een recreatieve fietsroute die de verbinding vormt tussen de kern van Veenendaal en de heuvelrug. Dit fietspad wordt veel gebruikt door recreanten maar ook door forenzen op de fiets naar Amerongen en Elst. Daarnaast zijn er diverse voetpaden aanwezig door dit gebied die de gelegenheid geven tot het maken van een ommetje. In 2022 heeft de gemeente langs een groot deel van het fietspad een vrijliggend voetpad aangelegd om zo ook wandelaars beter te faciliteren.

Het gebied ten zuiden van de Dijkstraat valt binnen het deelgebied Achterflank. Het deelgebied Achterflank is in essentie een overgangslandschap aan de noordoostzijde, tussen de beboste stuwwalrug en het lager gelegen halfopen landschap van de Gelderse Vallei. Het land wordt veeal begraast door koe, paard of schaap. Deze zijde kent geen doorgaande structuren parallel aan het reliëf. De hoeveelheid bebouwing is beperkt.

De zijde aan de oost- en noordkant van de Utrechtse Heuvelrug grenzend aan de Gelderse Vallei is de rustige zijde. Slechts enkele kleinere woonkernen liggen als losse eilandjes langs de helling. Er is een verbrokkelde wegenstructuur die de woonkernen verbindt. Uitbreiden van de woonfunctie vindt bij voorkeur niet plaats op deze flank van de Utrechtse Heuvelrug, maar daarbuiten bij de woonkernen in Gelderse Vallei. In de achterflank is ´tijdelijke´ recreatie (verplaatsbare verblijfsvormen zoals kamperen) het beste op zijn plaats. Concentratie van de recreatie ligt bij de wegen die vanaf de Utrechtse Heuvelrug komen.

  • De achterflank vormt de overgang van het besloten naar het opener landschap.
  • De achterflank staat onder invloed van de aangrenzend landschap.
  • De agrarische bebouwing ligt deels verborgen in het groen. Er zijn door bos en houtwal omsloten weides. De kavelafscheiding is bosrand, houtwal, hek of greppel/slootje. Een natuurlijke grensafscheiding heeft altijd de voorkeur.
  • Houd bij de inpassing van innovatieve vormen van landbouw rekening met de karakteristieken van het deelgebied, zodat landschappelijke diversiteit in stand blijft
  • De landbouwtransitie kan het afwisselende landschappelijke patroon versterken.
  • Combinatie van vee en bomen biedt kansen voor een meer duurzame bedrijfsvoering.

De Dijkstraat 159a ligt in het deelgebied Achterflank. De percelen liggen in het overgangsgebied van de Heuvelrug naar de Gelderse Vallei. De grens van de bebouwde kom Van Veenendaal ligt een paar honderd meter noordelijker. De openheid van de Gelderse Vallei is hier verdwenen en heeft plaats gemaakt voor woningbouw. De agrarische oorsprong van dit gebied is grotendeels verloren gegaan, aangezien de meeste bedrijven hier zijn omgezet naar woongebieden met behulp van de ruimte voor ruimte-regeling. Het agrarische bedrijf aan de Dijkstraat 159a bestaat uit een paardenhouderij met pensionpaarden. De eigenaren hebben gekeken welke passende activiteiten zou kunnen starten om hun bedrijf en de omgeving in stand te houden. Zij hebben hier gekozen voor een verbreding van hun paardenhouderij naar zorgboerderij in de vorm van dagbesteding met ook een recreatieve component met een koffiepunt.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Bouwplan

Aan de oostzijde van het fietspad wordt de functie zorgboerderij aan de functie paardenhoudenrij toegevoegd. Hiermee worden de zorggerelateerde activiteiten die op dit moment plaats vinden gelegaliseerd. Dit maakt dagbesteding voor personen die daarbij zorg en hulp nodig hebben op deze plek mogelijk. De combinatie van de zorg met de paardenhoudenrij biedt aan kinderen en volwassenen met een speciale een leuke en verantwoorde dagbesteding waarbij het contact met dieren en de verzorging hiervan een belangrijk onderdeel is.

Er is een grote wens om de huidige zorg verder uit te breiden in kwaliteit, maar niet in kwantiteit. Er wordt mogelijkheid gegeven om twee gebouwen te plaatsen aan de westzijde van het fietspad. Dit bestaat uit een gebouw van 100m2 (veldschuur), en een koffiepunt van 15m2 aan het fietspad welke direct en ondergeschikt een verband heeft met de zorgboerderij. Het vergroten van de ruimte biedt meer rust aan de verschillende groepen cliënten op de zorgboerderij. Het koffiepunt zorgt er eveneens voor dat de cliënten een mogelijkheid hebben om stage te lopen.

Zodoende worden hier twee bouwwerken toegevoegd. Tevens komen er een aantal hekwerken bij in het weiland. Deze is te zien in figuur 3.1. Om het koffiepunt vindt een kleine afbakening plaats. Hiernaast komen er een aantal hekwerken voor de paarden in het weiland.
De westzijde van het plangebied krijgt dezelfde functie als de oostzijde. Aan de oostzijde vinden geen ruimtelijke wijzigingen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0006.jpg"

Figuur 3.1: Bovenaanzicht nieuwe situatie

3.2 Landschappelijke inpassing

De locatie bevindt zich in een landelijke omgeving. De sfeer van deze ontwikkeling sluit hier op aan en laat zich kenmerken door een landelijke uitstraling.

In de nieuwe situatie worden er twee bouwwerken in het landschap geplaatst. Deze dienen zodanig geplaatst te worden dat deze zoveel mogelijk in het landschap opgaan. Dit vereist enkele aanpassingen aan de huidige situatie. De landschappelijke waarden van de open boskamer, het coulisselandschap en het karakteristiek verkavelingspatroon worden in de huidige situatie geschaad. Met de nieuwe ontwikkeling wordt getracht deze enigszins te herstellen en in de nieuwe situatie minder te schaden en daarbij enige versterking toe te voegen aan de randen van de boskamer. Het doel is om de landschappelijke waarden van de open boskamer zo waar mogelijk te behouden, terwijl tegelijkertijd de nieuwe functie kan worden vervuld. Hierdoor dienen er aan de huidige situatie een aantal wijzigingen plaats te vinden. Hierbij gaat het met name om de afbakening van het toekomstige koffiepunt, de hekwerken en de beplanting.

Ter bescherming van de landschappelijke waarden dienen deze onderdelen landschappelijk ingepast te worden. Voor de landschappelijke inpassing geldt dat deze dient te voldoen aan de beeldkwaliteitseisen welke zijn toegevoegd als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan (Bijlage 1). Deze beeldkwaliteitseisen stellen eisen aan de veldschuur t.b.v. de zorg en het koffiepunt.

Naast de perceelafscheiding worden enkele hekwerken ten behoeve van de functie in het weiland toegestaan. De hekwerken, welke binnen de erfgrenzen worden geplaatst, mogen worden voorzien van maximaal twee liggers waarvan de bovenste ligger een draad en de onderste van hout. Dit houdt de kamer zo open mogelijk. Beplanting wordt alleen geplaatst aan de randen van het perceel met een aanlegvergunning. Voorkomen moet worden dat er overal verspreid dingen worden geplaatst en de openheid van het landschap zoveel mogelijk wordt behouden. Door extra bomen langs de randen van het perceel te plaatsen, wordt een ruimtelijke versterking van de open boskamer gecreëerd.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

De NOVI stelt dat het niet alleen gaat om de beschikbaarheid van voldoende woningen van hoge kwaliteit, maar vooral ook omdat we een aantrekkelijke woonomgeving willen realiseren. Gestreefd wordt naar steden en regio’s als gezonde habitat, waarin zoveel als nodig en mogelijk functies worden gecombineerd.

Verstedelijking vraagt zorgvuldig en gebiedsgericht maatwerk vanuit een brede benadering. De mogelijkheden van verstedelijking en de daaraan verbonden opgaven wisselen daarbij van plek tot plek. Het gaat vaak om het creëren van mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen én om het verbeteren van de kwaliteit van leefomgeving. In het ene gebied is er sterke groei en is de insteek meer het faciliteren van nieuwe ontwikkelingen. Waarbij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen ook extra kwaliteit leveren aan stad en regio en tegelijkertijd extra aandacht vragen voor de kwaliteit van het bestaande gebied als voorwaarde voor succes of om ongunstige neveneffecten te voorkomen

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan. Het plan valt eveneens buiten het natuurnetwerk Nederland.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijki ng is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Op het plan rust een agrarische bestemming en vormen daardoor geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. Een laddertoets is daardoor niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. Eén hiervan is het bevorderen van een inclusieve samenleving. Deze draagt bij aan sociale samenhang en aan dat iedereen mee kan doen in de maatschappij.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Kernrandzone
Het plan heeft betrekking op de kernrandzone van de provincie Utrecht. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Kernrandzone kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden: de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten.

Het gebied aan de zuidzijde van de Dijkstraat is onderdeel van de kernrandzone. Dit van oorsprong agrarische gebied heeft zijn agrarische functie grotendeels verloren. De meeste bedrijven hebben gebruikt gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling en zijn omgezet naar wonen. De nu nog aanwezige agrarische bedrijven hebben vaak een maatschappelijke nevenfunctie omdat het gebied niet voldoende ruimte biedt voor een volwaardig agrarisch bedrijf.

De ligging van dit gebied op de flank van de Heuvelrug maakt tevens dat het een overgangsgebied is van de beboste heuvelrug naar het meer open landschap van de Gelderse Vallei. De bebouwing van Veenendaal is in de loop der jaren opgerukt. De Dijkstraat vormt nu min of meer de grens van de bebouwing.

Het gebied wordt doorsneden door een recreatieve fietsroute die de verbinding vormt tussen de de kern van Veenendaal en de bossen van de Heuvelrug. Dit fietspad wordt veel gebruikt door recreanten maar ook door forenzen op de fiets naar Amerongen en Elst. Het fietspad is ook geliefd onder wielrenners en mountainbikers ondermeer vanwege de aanwezigheid van populaire mountainbikeroutes bij Amerongen. Daarnaast zijn er diverse voetpaden aanwezig door dit gebied die de gelegenheid geven tot het maken van een ommetje. In 2022 heeft de gemeente langs een groot deel van het fietspad een vrijliggend voetpad aangelegd om zo ook wandelaars beter te faciliteren.

Omdat de agrarische functie in dit gebied niet levensvatbaar meer is kijkt de gemeente naar de mogelijkheden een drager te vinden om de kwaliteit van het landschap te behouden. Gezien de ligging is een uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden hier een optie. De omgevingsvisie Veenendaal 2030 geeft in hoofdstuk 6.6 een aantal mogelijkheden voor de versterking van het buitengebied.

Omgevingsvisie

We creëren een aantrekkelijke omgeving voor recreatie en toerisme

  • Veenendaal is door haar ligging verbonden met de Heuvelrug, de Vallei en de Grebbelinie. We positioneren Veenendaal als onderdeel van deze gebieden;
  • We zetten in op toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en voorzieningen;
  • We realiseren groene verbindingen tussen binnenstad en buitengebied;
  • We werken mee aan de realisatie van daghoreca langs recreatieve routes, om de beleving van die routes te verhogen;
  • We creëren mogelijkheden voor recreatie, door het buitengebied beter toegankelijk te maken voor fietsers en voetgangers en door ruimte te bieden aan functies die een bijdrage leveren aan recreatie

Andere opties voor het gebied zijn maatschappelijke functies die samen gaan met agrarische bedrijvigheid zoals een zorgboerderij. Een voorbeeld hiervan is de Eekhoeve die even verderop aan de Dijkstraat ligt. Hier is een landwinkel, een theehuis en een moestuin gevestigd. Deze functie wordt ook veel bezocht door bewoners van de aanliggende wijken.

Functionele kwaliteitsverbetering
Het agrarische bedrijf aan de Dijkstraat 159a bestaat uit een paardenhouderij met pensionpaarden. De eigenaren hebben gekeken welke passende activiteiten zou kunnen starten om hun bedrijf en de omgeving in stand te houden. Zij hebben hier gekozen voor een verbreding van hun paardenhouderij naar zorgboerderij in de vorm van dagbesteding met ook een recreatieve component met een servicepunt. Dit past binnen de visie van de gemeente voor het gebied. Deze versterking van de ruimtelijke kwaliteit staat om de volgende functionele redenen in een redelijke verhouding tot de omvang:
- Door het toevoegen van de maatschappelijke functie wordt de agrarische functie van de percelen in stand gehouden. Deze functie dient als een drager om de kwaliteit van het landschap te behouden.
- De uitbreiding dient een maatschappelijk doel. De zorg die hier plaats vindt is in combinatie met paarden. Dit is een combinatie die goed werkt en vervult zodoende een maatschappelijke behoefte.
- Het koffiepunt sluit aan bij de maatschappelijke functie van de zorgboerderij doordat deze als stagemogelijkheid en contactmoment dient voor de cliënten.
- Het koffiepunt sluit aan bij de wil om de beleving van recreatieve routes in de kernrandzone te verhogen.
- Het buitengebied wordt aantrekkelijker voor fietsers en voetgangers doordat dit koffiepunt een een bijdrage levert aan de recreatie.
- Kernrandactiviteiten zijn stedelijke functies gericht op recreatief, sportief of maatschappelijk gebruik op lokale schaal waarbij de gronden merendeels onbebouwd zijn. Onderliggend plan betreft een maatschappelijk project gelegen op een recreatieve route. Het fietspad op de route verbindt Veenendaal-West met het bosgebied van de Heuvelrug. Deze route wordt veel gebruikt door fietsers en wandelaars vanuit Veenendaal richting het bos en terug. De mogelijkheid van ‘ommetjes’ in de kernrandzone wordt hiermee versterkt.

Kernkwaliteiten Utrechts landschap

In het gebiedskatern Utrechtse Heuvelrug wordt per gebiedsdeel beschreven welke kernkwaliteiten het Utrechts landschap heeft op de Heuvelrug.

De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug zijn door de provincie Utrecht als volgt geformuleerd:

1. Robuuste eenheid
2. Reliëfbeleving
3. Extreme historische gelaagdheid

1. Robuuste eenheid
Het bos bindt alle deelgebieden van de Heuvelrug met elkaar samen. Overal is het bos aanwezig, in meerdere of mindere mate. De beleving vanuit het bos zelf is maar één aspect. Minstens zo belangrijk is de beleving vanuit open plekken, paden en wegen en vanaf hoge uitkijkpunten. Vanuit de omliggende landschappen is de Heuvelrug vaak markant aan de horizon te zien. Door het bos en reliëf steekt ze hoog boven het omliggende landschap uit. De beleving van deze robuuste eenheid wordt mede bepaald door het zicht op de Heuvelrug in de aangrenzende landschappen.

2. Relief beleving
De robuuste eenheid is mede zo robuust omdat de Heuvelrug zo hoog boven de omliggende landschappen uitsteekt. Langs de randen van de stuwwal krijgt de reliëfbeleving een extra dimensie. Naast de hoogteverschillen binnen de Heuvelrug, valt hier ook de hoge ligging van de Heuvelrug ten opzichte van haar omgeving op. Doorzichten naar en panoramische uitzichten over de omliggende landschappen zijn belangrijke kenmerken van de reliëfbeleving van de Heuvelrug. Vanaf de achterflank en de randen van 't Gooi zijn de uitzichten op het lager gelegen ommeland meer terloops, minder dramatisch. Tot slot is een bijzonder aspect van de reliëfbeleving het vrijwel afwezig zijn van water. In alle landschappen van Utrecht speelt water een belangrijke rol. Maar op de Heuvelrug is het juist droog.

3. Extreme historische gelaagdheid
De gelaagdheid is vooral een verhalende kwaliteit in het landschap. In elk landschap komen bebouwingskernen voor met daarbuiten een meer losse bebouwing. Veelal is de losliggende bebouwing agrarisch, met hier en daar een bijzonderheid; een molen of buitenplaats.

De stuwwal, die de Heuvelrug vormt, strekt zich uit van de Grebbeberg in het zuiden tot aan het Gooimeer in de provincie Noord-Holland. In dit Provinciaal Landschap komen op relatief korte afstand grote hoogteverschillen voor. Verschillen in hoog en laag, nat en droog en open en besloten zorgen voor een rijke diversiteit, met name op de flanken, waar de zandgronden overgaan in klei en veen.

De Dijkstraat 159a ligt zoals eerder beschreven in het deelgebied Achterflank. De percelen liggen in het overgangsgebied van de Heuvelrug naar de Gelderse Vallei. De grens van de bebouwde kom Van Veenendaal ligt een paar honderd meter noordelijker. De openheid van de Gelderse Vallei is hier verdwenen en heeft plaats gemaakt voor woningbouw.

Landschappelijke inpassing

De uitbreiding van de activiteiten van het agrarische bedrijf met een zorgcomponent vraagt in dit geval ook om een kleine toevoeging van bebouwing. Er wordt maximaal 115m2 bebouwing toegevoegd in de vorm van een veldschuur en een koffiepunt. De uitrit van het bedrijf op het fietspad sluit aan op de entree naar het koffiepunt en de veldschuur. In de huidige situatie is zijn de landschappelijke waarden al geschaad. Met de nieuwe ontwikkeling wordt getracht deze enigszins te herstellen en in de nieuwe situatie minder te schaden en daarbij enige versterking toe te voegen aan de randen van de boskamer. Hoewel er twee bouwwerken worden toegevoegd, wordt met deze ontwikkeling getracht de activiteiten op dit perceel beter te reguleren. En zo vanaf het koffieplek (de open plek) de landschappelijke beleving meer vorm te geven. Dit wordt ondermeer op de volgende manieren gedaan

- Rondom de veldschuur wordt beplanting aangebracht, waardoor deze enigszins aan het zicht onttrokken wordt door de bomen aan de achterkant van de boskamer.
- Het gebied rond het koffiepunt blijft zo klein mogelijk. De hekken rondom het koffiepunt worden doorzichtbaar gelaten, zodat het zicht op de boskamer behouden blijft.
- De verharding op het terrein blijft beperkt zodat het karakter van het open weiland behouden blijft. Deze al aangebrachte verharding wordt verwijderd. Op deze manier wordt het open karakter van het weiland binnen de boskamer behouden.
- Voorkomen moet worden dat er overal verspreid dingen worden geplaatst. Beplanting wordt alleen geplaatst aan de randen van het perceel.
- Door extra bomen langs de randen van het perceel te plaatsen, wordt een ruimtelijke versterking van de open boskamer gecreëerd. (te zien in figuur 3.1)
- Het plan moet hierbij voldoen aan de beeldkwaliteitseisen uit bijlage 1 van de regels. Hierin is de volledige landschappelijke inpassing terug te vinden.

Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
Naast het streven naar functionele verbetering, wordt bij deze ontwikkeling ook gestreefd naar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Door het aanplanten van bomen rondom het perceel wordt getracht de open boskamer zoals die in 1900 bestond te herstellen. De situatie hier uit 1900 is weergegeven in figuur 4.2. Binnen het perceel wordt geen beplanting toegestaan, waardoor de ruimtelijke openheid behouden blijft. Deze boskamer wordt zo een versterking van het landschap, wat op zijn beurt bijdraagt aan het versterken van de kernrandzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0007.png"
Figuur 4.2: open boskamer aan de Dijkstraat (bron: topotijdreis 1900)


Stiltegebied
Het intensieve gebruik van onze leefomgeving zorgt voor steeds meer geluidhinder, terwijl de behoefte aan rust en ontspanning groot is. Stiltegebieden vervullen een rol in die behoefte. Behalve voor de rustzoekende inwoner, is stilte ook van belang voor de beleving van het landschap en natuur. In de provincie Utrecht zijn 14 stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden wordt de rust gehandhaafd die aanwezig is. het stiltegebied loopt gedeeltelijk door het plangebied maar de toevoeging van ruimtelijke ontwikkelingen worden buiten het stiltegebied gehouden.

Conclusie

De provinciale omgevingsverordening staat toe dat bestemmingsplannen voor locaties binnen de kernrandzone verstedelijking toestaan, op voorwaarde dat deze bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voldoen aan specifieke voorwaarden. Hier is door het beschrijven van de functionele waarde en het waar mogelijk landschappelijk inpassen van de functie in het landschap aan voldaan.

4.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.

De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:

  • Het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) dient blijvend robuust te zijn en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte
  • De ondergrond en het bodem- en watersysteem dienen duurzaam te worden gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • De duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert op een veilige en verantwoorde manier zo optimaal mogelijk benutten.
  • Een effectieve aanpak van nieuwe opkomende stoffen zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, omdat deze stoffen een bedreiging kunnen vormen voor schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater.
  • Er dient altijd voldoende en schoon drinkwater te zijn, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen.
  • Er dient voldaan te worden aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen).

De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.

Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.

De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond en drinkwater achteruit gaat.

Voor dit onderzoek is zowel een bodemtoets als een watertoets uitgevoerd. De resultaten hiervoor zijn terug te vinden in paragraaf 5.1 en 5.2.

4.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0008.png"

Figuur 4.3 Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

Conclusie

Het plan valt buiten natuurnetwerk Nederland. Binnen deze grenszone ligt het wel binnen de groene contour. Binnen de ‘groene contour’ liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar die niet onder de EHS zelf vallen Op de “groene contour” is het ‘nee, tenzij’- regime niet van toepassing maar geldt een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied.

Hieronder is een gedetailleerde weergave van welke gebieden onder de groene contour vallen. De gebieden die in dit figuur in het roze zijn weergeven maken hier onderdeel van uit. Zoals hier te zien valt is het onderste gedeelte van het westelijke gedeelte van het perceel onderdeel van de groene contour. In dit gedeelte wordt geen bouw toegestaan en tevens worden de nieuwe activiteiten buiten dit gebied gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0009.png"

Figuur 4.4: Groene Contour Dijkstraat

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Conclusie

Omdat het gaat om het legaliseren en uitbreiden van een zorgboerderij is het beleid vanuit FoodValley niet direct van toepassing. Het plan is dan ook niet in strijd met de afspraken die gelden binnen de regio FoodValley. Ook is het gebied ten zuiden van de Dijkstraat in de Verstedelijkingsstrategie niet in beeld als zoekgebied voor nieuwe woningbouw.

4.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050 en Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

Het plan heeft geen invloed op waterkeringen of oppervlaktewateren. Er worden klimaatadaptieve maatregelen getroffen die worden vastgelegd in de exploitatieovereenkomst. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit het BOP.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met deze gemeentelijke visie.

4.4.2 Omgevingsvisie en Puntensysteem Veenendaal 2030

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

Het puntensysteem is van toepassing op woningbouwprojecten waarvoor een herziening, uitwerking of wijziging van het bestemmingsplan nodig is. Omdat het plan geen woningbouw betreft en ook minder dan 750 m2 aan bruto vloeroppervlak wordt gebouwd hoeft er niet voldaan te worden aan een minimum aantal punten.

Met betrekking tot groen, natuur en water is een ambitie van de gemeende dat in 2030 Veenendaal veel groener is dan nu. Dit betekent meer beplanting, meer plantsoenen en meer bomen. Door het toevoegen van hagen en bomen sluit het project zodoende aan bij deze ambitie.

Ook draagt het plan bij aan het onderdeel welzijn van de inwoners uit de omgevingsvisie. Uitbreiding van de zorgboerderij biedt een leuke en verantwoordelijke plek voor kinderen en mensen met een speciale zorgvraag. Het toevoegen van het koffiepunt voor fietsers ondersteunt het beleid welke wandelen en fietsen binnen Veenendaal aantrekkelijker wil maken. In de omgevingsvisie staat dat de voetganger en fietser bij de inrichting van de openbare ruimte meer aandacht dienen te krijgen. Hier wordt met dit plan gehoor aan gegeven.

Het plan is zodoende in lijn met de omgevingsvisie.

4.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Conclusie

Het plan is geen onderdeel het netwerk van de hoofdgroenstructuur. Wel is het gebied aangewezen als ensemble. Dit wordt in hoofdstuk 5.5 nader toegelicht.

4.4.4 Spelregels groencompensatie

Groencompensatie vormt een onderdeel van het totale groenbeleid en heeft als doel dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande groene structuren. Doordat er praktisch toepasbare spelregels voor groencompensatie zijn vastgesteld, kunnen de gevolgen voor het groen bij nieuwe ontwikkelingen overzichtelijk worden gehouden. Hieronder volgt een opsomming van de uitgangspunten voor groencompensatie:

  • Groencompensatie is een onderwerp dat met name voor het stedelijk gebied van belang is. Voor het buitengebied bestaan diverse regeling die behoud en versterking van groen als doel hebben en daarmee garanderen (Rode en groene contour in provinciaal Structuurplan, Landschapsontwikkelingsplan, bestemmingsplan Buitengebied etc.);
  • Groencompensatie is maatwerk;
  • Niet alleen denken in m2 (kwantiteit), maar ook type, volume, kwaliteit en vervangingswaarde van groen meenemen in de beoordeling;
  • Behoud van belangrijke groenstructuren en karakteristieken per wijk of buurt. In het groenstructuurplan is de hoofdgroenstructuur voor Veenendaal als geheel opgenomen. Naast deze hoofdstructuur moet ook ingezoomd worden op het groen op wijk- of buurtniveau. In sommige wijken is de groenstructuur gekoppeld aan de stedenbouwkundige opzet. Het gaat erom deze karakteristieken te behouden of te versterken, ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voorbeelden zijn brede grasbermen, bermen met hagen of bodembedekkers, bomen in een straat, etc.
  • Recht doen aan verschillende functies van groen in een wijk of buurt. Hierbij gaat het om aspecten als bereikbaarheid, gebruikswaarde (bijv. speelplek), visuele en ruimtelijke beleving, cultuurhistorische en architectonische kwaliteit en ecologische waarden. Ook de waarde voor milieu aspecten en het onderhoudsniveau en vitaliteit spelen hierbij een rol.

Conclusie

Het plan voegt extra groen toe in het plangebied. De twee gebouwen worden omgeven door extra groen. Eveneens worden er met behulp van het provinciale subsidie van de Groene Erven bomen geplant.

4.4.5 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met deze gemeentelijke visie.

4.4.6 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Conclusie

Het volledige architectonisch uitgewerkte plan zal worden ingediend bij de aanvraag omgevingsvergunning. In het kader van deze aanvraag zal de welstandscommissie zich buigen over het plan, om te beoordelen of het plan voldoet aan de welstandsnota. Het plaatsen van de hekken is ook vergunningplichtig. De beeldkwaliteitseisen in Bijlage 1 van de regels bieden de mogelijkheid om onder voorwaarden de hekken te plaatsen. De welstandscommissie kan dan aan de hand van de beeldkwaliteitseisen toetsen.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Wegens het ontbreken van een (actueel) bodemonderzoek is een bodemonderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5725 (vooronderzoek) en NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek). Op basis van de geïnventariseerde gegevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de onderzoekslocatie, met uitzondering van de asbestdakbedekking, geen activiteiten en/of calamiteiten hebben plaatsgevonden die de milieuhygiënische bodemkwaliteit nadelig kunnen hebben beïnvloed. Aangezien de locatie rond de asbestdakbedekking verhard is geweest en regenwater via goten is afgevoerd naar de vuilwaterriolering, is de locatie niet verdacht voor bodemverontreiniging.

Het nader bodemonderzoek en het verkennend bodemonderzoek zijn terug te vinden in Bijlage 1 en Bijlage 2.

5.1.3 Conclusie

In de vaste bodem zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten betreffen naar verwachting van nature verhoogde achtergrondwaarden en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie

De bodem van het plangebied is geschikt voor de voorgenomen functie. Op basis van onderhavig onderzoek (2) worden geen belemmeringen verwacht voor de aanvraag van een eventuele toekomstige omgevingsvergunning voor de bouw van het servicepunt en het gebouw voor de agrarisch gerelateerde zorg. De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging. Indien bij toekomstige werkzaamheden grond vrijkomt, welke niet op de locatie kan worden hergebruikt, dient aanvullend veld- en laboratoriumonderzoek plaats te vinden, om de afvoer- en verwerkingsmogelijkheden vast te stellen. Het uitgevoerde bodemonderzoek voldoet aan NEN5740, onderzoeksstrategie ONV-NL. Onderzoek naar PFAS in de bodem is niet meegenomen in dit onderzoek. Indien bij het graven ten behoeve van de nieuwbouw grond vrijkomt (afvoer/hergebruik) wordt geadviseerd om aanvullend een partijkeuring inclusief PFAS uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Op 28 februari 2022 is de digitale watertoets uitgevoerd over het gebied ten westen van het fietspad waar fysieke bebouwing wordt toegevoegd. Hieruit blijkt dat het plan geen belangen van het Waterschap raakt. Deze is terug te vinden in Bijlage 3.

Ook in het plangebied ten oosten van het fietspad waar uitsluitend een functiewijziging van bestaande bebouwing plaats vindt zonder fysieke aanpassing van bebouwing en ruimte worden er geen belangen van het waterschap geraakt.

Overstroombaar gebied
Veenendaal en ook dit deel van de Dijkstraat valt binnen overstroombaar gebied zoals aangegeven in artikel 2.16 van de omgevingsverordening van provincie Utrecht. Het overstromingsrisico komt vanuit de Neder-rijn/Lek en vanuit de randmeren. De provincie heeft in 2010 de handreiking Overstromingsrobuust inrichten opgesteld om het overstromingsrisico mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit richt zich met name op

• Kwetsbare groepen
• Coördinerende instanties bij overstromingen
• Essentiële communicatienetwerken
• Essentiële mobiliteitsnetwerken
• Essentiële energie- en drinkwatervoorzieningen
• Essentiële life-support voorzieningen
• Essentiële documentatiecentra
• Hoge economische gevolgschade
• Hoge milieuschade

De zorgboerderij aan de Dijkstraat kan gezien worden als een functie voor een kwetsbare groep. De verwachting is dat bij hoogwater op de rivieren het gebied preventief geëvacueerd kan worden.Voor de nieuw te realiseren objecten moeten evacuatieplannen gemaakt worden. De initiatiefnemer wordt aangeraden een evacuatieplan op te stellen over hoe te handelen in geval van hoog water.

Matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad
De ontwikkeling is gelegen in de matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Op grond van artikel 3.11 lid 2 IOV van de provincie Utrecht dient het bestemmingsplan een motivering te bevatten dat de ontwikkeling passend is in deze instructieregel. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een Matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad houdt rekening met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. Dit is vooral belangrijk om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen (onder meer bij bodemenergiesystemen). Bij deze ontwikkeling worden er geen bodemenergiesystemen toegepast, deze regel is zodoende niet van toepassing.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit ruimtelijk plan.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Vast te stellen dat er geen belemmeringen zijn te verwachten in het plangebied ten aanzien van externe veiligheid. Er bevinden zich geen relevante risicobronnen in de (directe) nabijheid van het perceel. Tevens bevindt het plangebied zich niet binnen magneetveldzones van hoogspanningsmasten.

5.3.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen te verwachten in het plangebied ten aanzien van externe veiligheid.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Op basis van de beleidskaart archeologie van de gemeente Veenendaal geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Deze middelhoge verwachting is in het bestemmingsplan buitengebied vertaald naar een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3. Een archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 5.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 50 cm onder het maaiveld; Het te bebouwen gebied is kleiner dan 5.000 m2 en reikt niet dieper dan 40cm. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Omdat voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt, kan niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Veenendaal) worden gemeld.

5.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan. Wanneer er (toevals)vondsten worden gedaan, moeten deze bij de gemeente worden gemeld.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Binnen het cultuurhistorische beleid valt het perceel in stedenbouwkundig waardevol gebied De panden aan de Dijkstraat zijn niet opgenomen als gemeentelijk monument. Ook op de cultuurhistorische kenmerkenkaart is er geen aanduiding voor dit perceel opgenomen.

Wel bevindt zich hier het ensemble van de Dijkstraat, bestaande uit de weg, de zuidelijk daarvan liggende erven en een deel van het daarachter liggende landschap. Hoeveel landschap bij het ensemble hebben is gevoegd heeft te maken met zichtbaarheid en met ingevoegde latere nieuwe functies, zoals villa’s. De Dijkstraat is iets hoger gelegen ten opzichte van het omliggende land en een deel van de straat was tot in 1934 nog onverhard. De Dijkstraat ontleend zijn naam waarschijnlijk aan het feit dat de straat naar de Slaperdijk loopt. In vroegere tijden werd de Dijkstraat ook wel de Hondzenelleboog of plat de Hondskont genoemd. Een deel van dit ensemble hoort bij het Buitengebied. De cultuurhistorische waarden zijn sterk verbonden met de landschappelijke opbouw van het gebied

Voor het gebied ten Zuiden van de Dijkstraat geldt dat behoud en ontwikkeling van de aanwezige houtwallen centraal staat. De afwisseling van open velden en houtwallen in een haaks op elkaar staande structuur is daarbij karakteristiek. Vooral in het middengebied is toevoeging van houtwallen gewenst, om de karakteristieke structuur te versterken. Voor wat betreft functieverandering wordt aangegeven dat de functie moet passen in het landelijk karakter van het gebied en een bijdrage moet leveren aan het recreatieve netwerk en kleinschalige recreatieve voorzieningen.

5.5.4 Conclusie

Door de aanpassingen aan hekwerken, beplanting en de wal wordt de aantasting van het landschap zoveel mogelijk beperkt. Door deze ontwikkeling verdwijnt een gedeelte van het open veld. Om dit zo veel mogelijk uit zicht te stellen is de wal langs het fietspad wat omhoog getrokken. In de huidige situatie verminderen de hekwerken hier zicht. Door alleen hekwerken toe te staan waarvan de bovenste ligger een lint is wordt hier het zicht door het landschap beter. De bouwwerken zullen door beplanting wat meer uit het zicht komen te liggen. Hierdoor wordt het landschappelijke karakter meer behouden.

5.6 Ontplofbare oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Binnen het plangebied zijn geen risico’s vastgesteld op mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem. In het Vooronderzoek Conventionele Explosieven van gemeente Veenendaal is aangetoond dat er binnen het plangebied geen sprake is van verdachte (deel)gebieden voor wat betreft het mogelijk aantreffen van Ontplofbare Oorlogsresten (OO).

Werkzaamheden binnen het onverdachte plangebied zijn vrij van een verhoogd risicoprofiel en kunnen regulier uitgevoerd worden. Hierbij geldt altijd het advies om het protocol toevalvondsten in acht te nemen.

5.6.2 Conclusie

Het plangebied wordt gezien als geheel onverdacht, er zijn geen risico’s aanwezig. Aanvullend onderzoek is niet nodig. De werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Het thema ecologie is door middel van een uitgebreide quickscan voldoende onderzocht. Deze quickscan Wet natuurbescherming is terug te vinden in Bijlage 4. In het ecologisch onderzoek is zowel aandacht besteed aan gebiedsbescherming als aan soortbescherming. Een berekening stikstofdepositie is niet nodig geacht.

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels en de buizerd geldt dat de nesten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief begin februari en eind augustus).

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de beperkte omvang en afstand van het plan wordt geen relevante bijdrage van stikstof op natura 2000 gebieden verwacht. Hierbij is het uitgangspunt dat de woning gasvrij gerealiseerd zal worden. Een (Aerius)berekening stikstofdepositie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

5.7.3 Conclusie

Er zijn geen ecologische weigeringsgronden. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.

Concluderend leidt de beoogde ontwikkeling niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden).

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

De planlocatie is niet gelegen binnen een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is daarom niet verplicht. Uit een uitsnede van het geoloket van de ODRU blijkt daarnaast dat de gecumuleerde geluidbelasting over het hele plan (ruim) onder de 48 dB ligt. Gezien deze lage geluidbelasting vormt geluid geen belemmering voor het plan. Tijdens de tijd van deze uitsnede van de geluidsbelasting was de zorgboerderij al aanwezig. Zodoende wordt het stiltegebied geen schade aan gericht. Daarnaast blijven de bouwactiviteiten eveneens buiten de zone van het stiltegebied.

Gemeente Veenendaal heeft in 2023 verkeerstellingen op de Dijkstraat uitgevoerd. Volgens de telresultaten rijden er gemiddeld 91 motorvoertuigen per werkdag, waarvan circa 38 motovoertuigen van/naar de paardenhouderij. Naar verwachting gaat dit aantal motorvoertuigen niet substantieel toenemen omdat ten tijde van de verkeerstelling ook al sprake was van dagbesteding. Een verkeerstoename is hier niet de verwachting omdat het koffiepunt zich met name richt op wandelaars en fietsers uit de omgeving. Zodoende vind hier naar verwachting geen geluidstoename plaats.

5.8.3 Conclusie

Het omgevingsaspect geluid vormt zodoende geen belemmering voor het bestemmingsplan

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

Om te onderzoeken of omringende bedrijven in hun belangen worden geschaad zijn de aspecten geur, luchtkwaliteit en geluid onderzocht. Dit onderzoek is terug te vinden in Bijlage 5

In de directe oostelijke omgeving van de Dijkstraat 159A liggen 2 agrarische bedrijven. Op grotere afstand liggen in de westelijke omgeving een sauna en een viskwekerij. Verder liggen in de omgeving enkele burgerwoningen. In het kader van dit onderzoek zijn met name de 2 agrarische bedrijven van belang. Dit betreffen de bedrijven aan de Dijkstraat 115 en de Dijkstraat 117.

Milieuzonering zorgt ervoor dat belastende functies ruimtelijk van elkaar wordt gescheden.

5.9.2 Conclusie

Conclusie over de uitvoerbaarheid van het plan vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering. Onderbouwd is dat de zorgfunctie op de paardenhouderij en de bijeenkomstruimte geen geurgevoelige objecten zijn, omdat er geen langdurige blootstelling is. Dit betekent ook dat omliggende veehouderijen door de functiewijziging niet worden belemmerd.

De omliggende bedrijven worden door de realisatie van het gebouw voor agrarisch gerelateerde zorg en het recreatief servicepunt op de locatie Dijkstraat 159A niet in hun bedrijfsvoering beperkt. De nieuwbouw ligt buiten de afstandscontouren uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. Maar ook is er geen sprake van langdurige blootstelling door geur vanuit veehouderijen. De nieuwbouw belemmert zodoende geen omliggende bedrijven en ook kan geconcludeerd worden dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De zorgfunctie op de paardenhouderij en de bijeenkomstruimte zijn niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Hoewel de bedrijven zijn gelegen op korte afstand is er sprake van een korte verblijfstijd en daarmee een zeer beperkte blootstellingduur. Ook is de emissie van fijnstof zeer beperkt ter plaatse, waardoor er sprake is van NIBM. Ook gelden ter plaatse arbo-regels die ook ter bescherming van de zorgcliënten dienen. Als laatste speelt mee dat het bedrijf alle mogelijke maatregelen treft om overdracht van ziekten van paard op mens te voorkomen. Dit komt tot uiting in het keurmerk van de GD Zoönosen 2022. Op grond van het voornoemde kan de conclusie getrokken worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Onderbouwd is dat de zorgfunctie op de paardenhouderij en de bijeenkomstruimte geen geurgevoelige objecten zijn, omdat er geen langdurige blootstelling is. Dit komt omdat er in dit plan sprake is van dagbesteding en niet van dagopvang. Dit betekent ook dat omliggende veehouderijen door de functiewijziging niet worden belemmerd.

Het plan kent zodoende geen belemmeringen wat betreft bedrijven- en milieuzonering.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) voldoen aan de Nederlandse normen

De concentraties van stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen aan de wettelijke normen.
De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) voldoen aan de Nederlandse normen. Hieronder is een tabel weergegeven met de huidige en toekomstigeconcentraties (afkomstig van de website van de ODRU).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0010.png"

De toekomstige concentraties van fijn stof en zeer fijn stof voldoen nagenoeg aan de WHO advieswaarden.
De WHO heeft advieswaarden gepubliceerd voor de concentraties PM10 en PM2,5 waarboven schadelijke effecten op de gezondheid optreden. De GGD sluit zich aan bij deze waarden. De toekomstige concentraties van PM10 en PM2,5 voldoen nagenoeg aan deze advieswaarden. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0011.png"

Er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
Het huidige project is een dusdanig kleinschalig project dat het zeer waarschijnlijk niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Ook al zou het project wel in betekenende mate bijdrage, dan nog wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden liggen. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

De locatie ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg.
Omdat de ontwikkeling het verblijf van kinderen en mogelijk ouderen toestaat, is hier sprake van een gevoelige bestemming. Indien een gevoelige bestemming binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg ligt, is nader onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk. De huidige locatie ligt niet binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg ligt, dus nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

5.10.3 Conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit lucht.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

De aanvraag is getoetst aan de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023 . Het plangebied ligt in zone 4. Er is op basis van alle functies waar het bestemmingsplan in voorziet een inschatting gemaakt van de behoefte aan parkeerplaatsen. Ook is de ontsluiting van het plangebied nader onderzocht.

Parkeren paardenhouderij
In de Notitie Parkeernormen Veenendaal is geen parkeernorm opgenomen voor de functie paardenhouderij. In de CROW publicatie Toekomstbestendig Parkeren – Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie wordt een parkeernorm van 0,3 tot 0,5 p.p. per paardenbox gehanteerd. Dit betekent dat voor de paardenhouderij maximaal 6 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Parkeren zorgboerderij
Voor de zorgboerderij geldt dat er geen parkeernorm is opgenomen in de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023. Om de parkeerbehoefte van deze functie te bepalen dient maatwerk te worden toegepast.

Parkeerplaatsen voor halen/brengen van cliënten
Gemiddeld zijn er op 4 dagen per week over twee dagdelen verspreid dagelijks 14 kinderen op locatie aanwezig. Daarnaast komen er op twee dagen per week 7 volwassenen per dag voor dagbesteding. Een deel van de cliënten wordt zelfstandig naar de locatie gebracht, maar het halen en brengen gebeurt ook gezamenlijk in busjes. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt er vanuit gegaan dat twee derde van de cliënten met de auto wordt gebracht en een derde gezamenlijk in een busje naar de zorgboerderij komt. Dit betekent dat er op twee momenten per dag maximaal 10 parkeerplaatsen voor het halen/brengen van cliënten nodig zijn.

Parkeren service punt
Naast de zorgverlening is de initiatiefnemer ook voornemens om een kleinschalig servicepunt met thee/ koffie voor passerende recreanten zoals fietsers en wandelaar in te richten. Het servicepunt bestaat uit een klein gebouw met een omvang van 15 m2 en daaromheen een terras met 3 picknicktafels (circa 15 m2). De zorg-gerelateerde horeca activiteiten beperken zich tot de verkoop van thee, koffie, frisdrank en gebak welke uitsluitend aangeboden worden door de volwassen cliënten van de zorgboerderij. Dit betekent dat er geen extra medewerkers in dienst zullen komen. Vanwege de beperkte omvang van het servicepunt is ook het verwachte aantal bezoekers zeer gering. Het servicepunt richt zich ook niet op externe bezoekers, maar uitsluitend op recreanten in het gebied. De meeste bezoekers zullen dan ook wandelaars en fietsers zijn. Hoewel het niet de verwachting is dat de bezoekers van het servicepunt met de auto zullen komen, dient hiermee alsnog rekening te worden gehouden. Voorgesteld wordt om maatwerk toe te passen. Als uitgangspunt dient hierbij de parkeernorm voor de functie ‘restaurant’. In de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020 wordt voor deze functie een parkeernorm van 10 p.p. per 100 m2 gehanteerd. Gezien de kleinschalige omvang van het servicepunt en de beperkte keuze aan consumpties wordt voorgesteld om een parkeernorm van 5 p.p. per 100 m2 te hanteren. Hiermee bedraagt de parkeerbehoefte van het servicepunt circa 1,5 p.p. (afgerond 2).

Parkeerbehoefte totaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Dijkstraat159a-vg01_0012.png"

In totaal zijn voor de paardenhouderij, zorgboerderij en het servicepunt 20,1 parkeerplaatsen nodig. Echter is hierbij nog geen rekening gehouden met dubbelgebruik tussen de aanwezige functies.

Aangenomen mag worden dat de piekmomenten voor parkeren voor de paardenhouderij en zorgverlening niet op hetzelfde moment zullen vallen.

Voor het halen en brengen van zo zijn er slechts op twee momenten per dag gedurende een zeer korte periode parkeerplaatsen nodig. Op de overige momenten zijn deze parkeerplaatsen beschikbaar. De bezoekers van de paardenhouderij en het servicepunt zullen verspreid over de dag naar de locatie komen. Door rekening te houden met optimaal dubbelgebruik tussen de aanwezige functies volstaan de 15 parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte van de paardenhouderij en zorgboerderij op te kunnen vangen. Hiermee wordt voldaan aan het Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020.

Fietsparkeren
Conform de Notitie Parkeernormen Veenendaal dient rekening te worden gehouden met fietsparkeerplaatsen voor de zorgboerderij en het servicepunt. Dit betreft met name medewerkers van de zorgboerderij en voor bezoekers van het servicepunt. Voor bezoekers van het servicepunt zal een fietsenrek op eigen terrein naast het servicepunt worden geplaatst. Hiermee voldoet dit aspect aan de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020.

Ontsluiting plangebied
De Dijkstraat heeft een rijbaanbreedte van slechts 3,0 meter. Deze rijbaanbreedte is onvoldoende voor een rijdende personenauto en een fietser om elkaar te kunnen passeren. Tijdens ontmoetingen dient te worden uitgeweken naar de berm. Aangezien de Dijkstraat een doodlopende weg is voor autoverkeer, is het aantal motorvoertuigen zeer laag. Echter heeft de Dijkstraat een zeer belangrijke functie als utilitaire en recreatieve fietsverbinding. Met name op werkdagen tijdens spitsuren en in het weekend maken grote hoeveelheden fietsers gebruik van deze weg.

Om gevaarlijke ontmoetingen tussen fietsverkeer en autoverkeer zo veel mogelijk te beperken, is het wenselijk dat de hoeveelheid autoverkeer zo veel mogelijk wordt beperkt. Gemeente Veenendaal heeft in 2023 verkeerstellingen op de Dijkstraat uitgevoerd. Volgens de telresultaten rijden er gemiddeld 91 motorvoertuigen per werkdag, waarvan circa 38 motovoertuigen van/naar de paardenhouderij. Naar verwachting gaat dit aantal motorvoertuigen niet substantieel toenemen omdat ten tijde van de verkeerstelling ook al sprake was van dagbesteding. Als gevolg van de opening van het servicepunt dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat bezoekers met de auto naar het servicepunt komen. Echter is dit niet de verwachting omdat het servicepunt zich met name richt op wandelaars en fietsers uit de omgeving. Hiermee mag worden aangenomen dat het aantal autobewegingen gerelateerd aan het servicepunt nihil is. Daarmee blijft de huidige hoeveelheid autoverkeer (zo goed als) ongewijzigd en is het niet de verwachting dat er verkeersveiligheidsknelpunten zullen ontstaan als gevolg van de opening van het servicepunt.

5.11.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande is er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Wel wordt geacht dat deze parkeerplekken in stand gehouden worden om de functie te kunnen blijven uitvoeren.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

Er is geen sprake van een of meer m.e.r.- (beoordelings)plichtige activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt waardoor er geen m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen hoeft te worden

Uitgaande van de aard, omvang en directe omgeving, wordt ingeschat dat de ontwikkeling in dit specifieke geval niet aan te merken is als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.) .Met dit laatste is rekening gehouden met het feit dat het vigerende bestemmingsplaneen binnenplanse afwijkmogelijkheid heeft om een functiewijziging naar ‘zorg’ toe te staan. Het nettoverschil betreft daarom (uitsluitend) de uitbreiding van de agrarisch gerelateerde zorg in het weiland(maximaal 100m2 bebouwing) en het servicepunt (maximaal 15 m2).

5.12.2 Conclusie

Er hoeft voor het bestemmingsplan geen (vormvrije) m.e.r.(beoordelings)-procedure doorlopen te worden en er hoeft dus ook geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Agrarisch
Agrarisch met waarden - zorgboerderij
Verkeer
Water
Wonen

Overi  
A
AW

V
WA
W
WG  
   
Dubbelbestemmingen    
Leiding
Leiding - Brandstof
Leiding - Gas
Leiding - Hoogspanning
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Leiding - Olie
Leiding - Riool
Leiding - Water

Waarde
Waarde - Archeologie
Waarde - Cultuurhistorie
Waarde - Ecologie
Waarde - Geomorfologie
Waarde - Landschap
Waarde - Natuur
Waarde - Natuur en landschap

Waterstaat
Waterstaat - Waterberging
Waterstaat - Waterkering
Waterstaat - Waterlopen met een waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie
Waterstaat - Waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie  
L
L-B
L-G
L-H
L-HV
L-O
L-R
L-W

WR
WR-A
WR-C
WR-E
WR-G
WR-L
WR-N
WR-NL

WS
WS-WB
WS-WK
WS-WAL

WS-WWF  
   
Gebiedsaanduidingen    
geluidzone
geluidzone - industrie
geluidzone - spoor
geluidzone - weg

luchtvaartverkeerzone

milieuzone
milieuzone - bodembeschermingsgebied
milieuzone - geluidsgevoelige functie
milieuzone - geurzone
milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
milieuzone - stiltegebied
milieuzone - waterwingebied
milieuzone - zones wet milieubeheer

overige zone

reconstructiewetzone
reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied
reconstructiewetzone - verwevingsgebied

veiligheidszone
veiligheidszone - bevi
veiligheidszone - leiding
veiligheidszone - lpg
veiligheidszone - munitie
veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
veiligheidszone - vuurwerk
veiligheidszone - windturbine

vrijwaringszone
vrijwaringszone - buisleidingenstraat
vrijwaringszone - dijk
vrijwaringszone - duin
vrijwaringszone - molenbiotoop
vrijwaringszone - radar
vrijwaringszone - spoor
vrijwaringszone - straalpad
vrijwaringszone - vaarweg
vrijwaringszone - weg

wetgevingzone
wetgevingzone - afwijkingsgebied
wetgevingzone - moderniseringsgebied
wetgevingzone - wijzigingsgebied
wetgevingzone - verwezenlijking in naaste toekomst
wetgevingzone - wet geluidhinder
wetgevingzone - natura 2000
wetgevingzone - tracéwet
wetgevingzone - waterwet
 
 


In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels
6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen (bijvoorbeeld onder de bestemming Dienstverlening).

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Agrarisch met waarden Zorgboerderij - Aw

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Agrarisch met waarden Zorgboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor zorgvoorzieningen, met daarbij behorende het koffiepunt, welke direct en ondergeschikt een verband met de zorgvoorzieningen hebben en aan de paardenhouderij gerelateerde zorgvoorzieningen in de vorm van dagbesteding voor personen die daarbij zorg en hulp nodig hebben.

Ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' is een paardenhouderij toegestaan. Ter plaatse van de aandudiing 'koffiepunt' is een koffiepunt toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak' is een paardenbak toegestaan.Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.

Leiding - gas (dubbelbestemming)

Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen is een groot aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.

Als regeling is opgenomen, dat indien strijd ontstaat tussen het belang van de gasleiding en de overige bestemmingen, de primaire bestemming “gasleiding” prevaleert. Binnen de beschermingszone mogen alsdan in principe geen gebouwen en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken via een omgevingsvergunning wanneer er geen strijd ontstaat met de belangen van de gasleiding. Voor de gronden is tevens een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Naar aanleiding van een vooroverleg reactie van de Gasunie is de regelgeving en het tracé op onderdelen aangepast aan de wensen van deze leidingbeheerder.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.

Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied, de te betalen exploitatiebijdrage en eventuele planschade. Uit de overeenkomst blijkt dat de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Op dinsdag 31 januari 2023 hebben omwonende van Dijkstraat 159a een uitnodiging ontvangen om de participatiebijeenkomst bij te wonen van de initiatiefnemer. De bijeenkomst was erop gericht om de omwonende te informeren over de ontwikkelingsplannen rondom zorgboerderij de Havezathe van de familie Rijnsaardt. Op donderdag 16 februari 2023 ging na de inloop de bijeenkomst om 19:15 van start. Hier is plenair uitleg gegeven over de zorgboerderij en de wens deze verder uit te breiden aan de andere zijde van het fietspad.

Bewoners reageerde positief op de zorgboerderij. Alleen de drukte op het fietspad en op de Dijkstraat baart hen ernstig zorgen. Daarnaast ook het vele verkeer en hard rijdende voertuigen. Deze zorg had de maken met de toekomstige plannen van de provincie Utrecht om hier het fietspad te verbreden. Hier werd op hetzelfde moment onderzoek naar gedaan. De ontwikkelingen van de zorgboerderij hebben niets te maken heeft met deze eventuele plannen vanuit de Provincie Utrecht.

Er waren minimale zorgen m.b.t. het koffiepunt. Er was enige angst voor een uitbereiding van de huidige kavel in de toekomst maar ook hierover is duidelijk gemaakt dat dit kleinschalig wordt gehouden. Het volledige participatie verslag is terug te lezen in Bijlage 6.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Dijkstraat 159a' heeft met ingang van woensdag 20 december 2023 gedurende zes weken, tot en met woensdag 1 februari 2024, ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Er zijn 6 zienswijzen ingediend binnen de hiervoor bedoelde termijn. Alle zienswijzen zijn op de juiste wijze ingediend en ontvangen binnen de hiervoor bedoelde termijn. De zienswijzen zijn daarom ontvankelijk en in beschouwing genomen. Na de zienswijzeprocedure hebben er wijzigingen plaats gevonden. Het verslag van deze procedure is in de vorm van commentaarnota als bijlage (7) aan deze toelichting toegevoegd.