Plan: | Hofje Zandstraat |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.BPHofjeZandstraat-oh01 |
Achter het pand aan de Zandstraat 39 in het centrum van Veenendaal ligt het gemeentelijke monument Eben Haëzer. Het monument betreft een oud klein kerkgebouw uit 1864. Het kerkje en het aangrenzende terrein zijn in vervallen toestand. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt de locatie te ontwikkelen naar een plek met studio-appartementen voor zorgbehoevende mensen.
Het grotendeels leegstaande kerkgebouw zal zoveel als mogelijk hersteld worden naar de oorspronkelijke opzet met daarin de realisatie van een drietal studio's en aansluitend een hoge woonkamer / gemeenschappelijke ruimte. Daaromheen worden - in de opzet van een kleinschalig hof - zestien studio's gerealiseerd voor bewoning door cliënten met een beperking van Stichting Reinaerde. Hiermee wordt invulling gegeven aan de grote vraag naar begeleid wonen vanuit Veenendaal.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 19 november 2019 ingestemd met het voornemen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Veenendaal, achter Zandstraat 39. De Zandstraat is een van de aanloopstraten richting het centrum. Aan deze straat zijn diverse kleine winkels gevestigd. Dit wordt afgewisseld met wonen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Veenendaal, sectie D, percelen 1804, 2233, 3910, 3911 en een gedeelte van 3912. De toegang ligt daarnaast deels over perceel 5016 heen. Figuur 1.1 en 1.2 geven de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied op topografische kaart Veenendaal (bron ondergrond: PDOK Viewer)
Figuur 1.2: Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron ondergrond: PDOK Viewer)
Op de locatie is het bestemmingsplan Centrum van kracht. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2014 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemmingen Gemengd en Wonen met de aanduiding 'erf'. Daarnaast heeft de locatie een archeologische waarde toegekend gekregen middels een dubbelbestemming. Tot slot heeft de locatie twee gebiedsaanduidingen: 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Binnen de bestemming Gemengd is wonen toegestaan evenals bedrijven in milieucategorie 1 en 2, detailhandelsbedrijven, dienstverlening en horecabedrijven t/m categorie 3. De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ter plekke van de bestaande en gewenste bebouwing in het plangebied ligt momenteel geen bouwvlak, waardoor het plan strijdig is met dit bestemmingsplan.
Het plangebied heeft deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' (noordelijke gedeelte) en deels 'Waarde - Archeologie - 3' (zuidelijke gedeelte). Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en het onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Wanneer bouwwerken met een groter oppervlak dan 100 m2 (Waarde - Archeologie - 1) of 5.000 m2 (Waarde - Archeologie 3) worden opgericht, is archeologisch onderzoek nodig. Onderzoek is daarom uitgevoerd (paragraaf 5.2).
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het grondwater. Wanneer werken of werkzaamheden dieper reiken dan 10 meter, is een vergunning vereist.
Met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bedoeld voor het beschermen van de functie van de in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element.Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt dat
De molen ligt op circa 300 meter afstand van het plangebied. De hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek is 6,8 meter. Concreet betekent dit dat er binnen het plangebied tot circa 16,8 meter hoog gebouwd mag worden. Hier wordt aan voldaan.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Centrum met aanduiding plangebied (bron ondergrond: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is daarnaast gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Parapluplan 2020. Met dit plan worden bestaande regels geactualiseerd, onder andere voor archeologie. Ook conform deze regels is een archeologisch onderzoek benodigd. De regels uit dit parapluplan zijn voor zover relevant verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het kerkje achter de Zandstraat 39 is gebouwd rond 1864 en in datzelfde jaar in gebruik genomen door een afscheiding van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Deze 'afscheidingskerken' werden meestal gebouwd achter bestaande bebouwing, omdat de leden daarvan aanvankelijk werden vervolgd. Zo ook deze kerk in Veenendaal.
Rond 1911 is het kerkje verbouwd: er werd een consistorie toegevoegd en er werden vijf nieuwe ramen ingebracht. Tevens werd een halfrond gestukt plafond en een wandlambrisering in het kerkje aangebracht. Het orgel werd aan de tegenoverliggende kopzijde geplaatst waarbij de preekstoel aan de zijde van de consistorie kwam. Er was na deze vergroting ruimte voor 256 zitplaatsen.
In 1927 werd het kerkje aan de Zandstraat door de groeiende ('voortgezette') Christelijke Gereformeerde Gemeente verlaten en verkocht aan een timmerman. Deze verdeelde het kerkje in tweeën, maakte de toegang gemakkelijker door het aanbrengen van grote schuifdeuren en nam het als pakhuis in gebruik. De kerkelijke gemeente nam een nieuwe kerk aan het Boerscheland, nu Beatrixstraat, in gebruik. Het oude kerkje werd dus een opslagplaats, waartoe het nog steeds dient.
Inmiddels is het kerkje aangewezen als gemeentelijk monument. Karakteristieke elementen van het kerkje zijn de rondboogvormige vensters met stalen ramen en de roedenverdeling daarin (figuur 2.1). De gevels van de kerk zijn gepleisterd. De kopse gevels zijn tuitgevels. In de langsgevel bevindt zich een herinneringssteen uit 1911.
In het westelijk deel van het plangebied staat een vervallen schuur. Deze schuur heeft geen monumentenstatus. De schuur staat leeg en is verouderd en zal daarom ten behoeve van de ontwikkeling worden gesloopt. Het hele plangebied heeft een verrommelde uitstraling (figuur 2.2).
Figuur 2.1: Het monumentale kerkje (bron: reliwiki)
Figuur 2.2: Het plangebied (bron: Nedbrowser)
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Zandstraat. Vanaf de openbare weg is het kerkje nauwelijks te zien. Het hofje wordt aan het oog onttrokken. Met het plan wordt beoogd het monument te restaureren en zichtbaarder te maken.
De bebouwing aan de Zandstraat bestaat aan de kant van het kerkje veelal uit twee bouwlagen met kap (figuur 2.3). Aan de overzijde van de Zandstraat, ten noorden van het plangebied, zijn meerlaagse appartementen gerealiseerd met daaronder commerciële voorzieningen en parkeergarage Scheepjeshof.
In het plangebied zelf staat het kerkgebouw met ten westen daarvan een vervallen schuur. De rest van het plangebied is momenteel onbebouwd. Het geheel is in vervallen toestand. Door de ligging in het centrum biedt het een unieke mogelijkheid voor herontwikkeling.
Het kerkgebouw blijft in huidige vorm behouden en wordt hersteld. Dit gebouw heeft een bouwhoogte van 8,5 meter. De nieuw te realiseren bebouwing (de studio-appartementen) zal een bouwhoogte krijgen van maximaal 7,5 meter, waarmee deze bebouwing ondergeschikt blijft aan het monument. De schaalopzet en karakteristiek van het plan zorgen ervoor dat de eenvoud en rust in het plangebied behouden blijft. De nieuwe situatie wordt daarmee goed ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur van de omgeving.
Figuur 2.3: De Zandstraat met daarachter het plangebied (bron: Nedbrowser)
Het centrumgebied van Veenendaal biedt ruimte aan diverse functies. Aan de randen, onder andere aan de Zandstraat, is het wonen de hoofdfunctie. Het kernwinkelcentrum bevindt zich met name rondom de Hoofdstraat, dit is ten oosten van het plangebied.
Het monumentale kerkje wordt momenteel gebruikt voor opslag. Deze functie wijkt af van de functies die voor het gebied beoogd zijn en de functies die voornamelijk aanwezig zijn. De gewenste functie, woningen ten behoeve van mensen met een beperking, past beter nabij de voorzieningen in het centrum en de functionele structuur van de omgeving. Rondom het plangebied is wonen reeds de hoofdfunctie.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is. In deze paragraaf komen relevante beleidsstukken aan bod.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Figuur 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Uit figuur 3.1 blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
De ontwikkeling aan de Zandstraat betreft een plan van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het plan betreft een binnenstedelijke ontwikkeling dat voorziet in kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden. De ontwikkeling is dan ook passend binnen de SVIR.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Het plan omvat de realisatie van zestien woningen in totaal, en wordt dan ook gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft echter een binnenstedelijke ontwikkeling: een vervallen locatie in het centrum van Veenendaal dat middels deze ontwikkeling een kwaliteitsverbetering zal krijgen. Daarnaast is de behoefte naar dergelijke zorgwoningen reeds aangetoond door Reinaerde. Zij hebben een wachtlijst van cliënten die graag in aanmerking komen voor 24 uurs-zorg in de gemeente Veenendaal. Daarnaast zullen er cliënten van de Gandhistraat in Veenendaal verhuizen naar de Zandstraat. Aan de Gandhistraat wordt nu een woonruimte voor de cliënten gehuurd. Er is dan ook geen strijdigheid met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 20 juni 2019 is het ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze specifieke aspecten zal in Hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015. Dit beleid is nadien herijkt en herzien. In 2018 is het ruimtelijk beleid volledig in één document opgenomen.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z'n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (figuur 3.2).
Figuur 3.2: De rode contouren van Veenendaal met aanduiding plangebied (bron: PRS 2018, ruimtelijkeplannen.nl)
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld, herijkt en herzien en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de PRV hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
Gedeputeerde Staten hebben op 17 maart 2020 besloten de ontwerpen van de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende milieueffectrapport (planMER) ter inzage te leggen. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Tegelijkertijd met de ontwerp-Omgevingsvisie hebben Gedeputeerde Staten positief besloten over de ontwerp-Omgevingsverordening. In de ontwerp-Omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema's. Juist binnen deze thema's liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Figuur 3.4: Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).
De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
Op 28 mei 2015 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. Omdat naar verwachting in 2021 de omgevingswet haar intrede doet wordt de Woonvisie niet meer aangepast maar wordt dit onderdeel opgenomen in de Omgevingsvisie waar op dit moment aan gewerkt wordt. De omgevingsvisie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad. Daarom is er voor gekozen de huidige woonvisie van toepassing te laten verklaren tot de omgevingsvisie wordt vastgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Veenendaal heeft op 20 februari 2020 de verlening van de woonvisie vastgesteld.
In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:
"We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod."
Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering vooral op de drie speerpunten van deze Woonvisie:
Doel is meer inwoners van buiten Veenendaal te huisvesten. Eén en ander te bereiken door het promoten van het gevarieerde woningaanbod, de groene omgeving en de goede voorzieningen.
Doel is de wijken aantrekkelijk te houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod, waaronder huisvesting voor ouderen.
Doel is voldoende betaalbare sociale woningen beschikbaar te hebben. Bevordering van de doorstroming is daarvoor een belangrijke maatregel. Ook het bevorderen van de realisering van meer vrije sector huurwoningen en het stimuleren van het kopen van woningen is daarin een belangrijke activiteit.
Het bestemmingsplan voor het hofje aan de Zandstraat voorziet in de planologische-juridische regeling om achter de Zandstraat 39, 19 woningen (studio's) te realiseren voor hulpbehoevenden personen. Hiermee wordt derhalve uitwerking gegeven aan de speerpunten uit de Woonvisie.
Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente, en staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
In 2013 heeft de gemeente Veenendaal de Parkeervisie 2013-2020 vastgesteld. De parkeervisie van de gemeente Veenendaal heeft betrekking op het centrum en de aangrenzende woongebieden en kent met een planhorizon tot 2020 de volgende ambitie:
"Parkeren in Veenendaal biedt optimale ondersteuning bij het optimaal functioneren van alle in Veenendaal voorkomende functies (wonen, werken, winkelen, recreëren). Economische vitaliteit, leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid zijn hierbij belangrijke pijlers. Dit resulteert in een ongecompliceerd en eenduidig parkeerbeleid met praktische kaders."
De parkeervisie kent een tweetal principes die de basis vormen voor het parkeerbeleid in Veenendaal.
Het parkeerbeleid heeft als voornaamste doel om de verschillende doelgroepen (bewoners - bezoekers - werkenden) op de juiste plek te laten parkeren. Doelgroepen staan centraal bij het bepalen van parkeerbeleid en het zoeken naar oplossingsrichtingen.
Om de doelgroepen in de juiste omvang op de juiste plek te laten parkeren en om oplossingen te vinden voor knelpunten op gebied van parkeren hanteert de gemeente Veenendaal het uitgangspunt : eerst benutten, dan bouwen. Dit betekent dat bij een bepaald parkeerknelpunt of een nieuwe ontwikkeling niet direct wordt overgegaan tot het bijbouwen van (ruimte en geld kostende) parkeerplaatsen. Eerst bestuderen we de mogelijkheid om de bestaande parkeerplaatsen beter te benutten.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
De gemeente Veenendaal is aangesloten bij CRK Mooisticht. De CRK verzorgt de welstandsadvisering voor onder andere de gemeente Veenendaal. Mooisticht heeft het plan in de vorm van een conceptaanvraag reeds van advies voorzien, waarbij mede getoetst is aan de Welstandsnota 2017. Mooisticht heeft aangegeven in te stemmen met de situering van de nieuwbouw en de inrichting van het terrein, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in lijn is met de welstandseisen voor het plangebied.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 met de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen zal vervangen die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
Het hele plangebied zal herontwikkeld worden ten behoeve van woonvoorzieningen voor (jong)volwassenen met een (verstandelijke) beperking. Op het terrein rondom het kerkje worden studio-appartementen gerealiseerd. De studio-appartementen zijn opgedeeld in twee zelfstandige woonblokken met in het ene blok twaalf studio-appartementen en in het andere blok vier studio-appartementen - acht appartementen op de begane grond en acht op de verdieping. Het historische kerkgebouw zelf zal geschikt gemaakt worden voor wonen (drie studio's) en een gezamenlijk woonkamerverblijf voor de cliënten.
Figuur 4.1: Impressie van de gewenste situatie
De woningen zijn voorzien voor cliënten van Reinaerde die een beperking hebben. De locatie aan de Zandstraat is een unieke plek voor deze doelgroep, door de ligging nabij het centrum en voorzieningen. De opzet en plek bieden veel mogelijkheden die aansluiten bij de wensen van de zorgbehoevenden, zoals zelfstandig boodschappen doen, winkelen en aanwezigheid van openbaar vervoer. Tegelijkertijd biedt de locatie voldoende privacy die de cliënten nodig hebben, door de ligging achter het lint aan de Zandstraat. Met voorliggende ontwikkeling wordt deze cliënten een eigen appartement geboden waar ze mogelijkheid hebben om zelf te koken, bezoek te ontvangen en te ontspannen na het werk.
De locatie is uniek, mede door de monumentale kerk die momenteel in vervallen staat is. Het uitgangspunt bij deze ontwikkeling is dan ook het noodzakelijke herstel met handhaving van de authentieke beeldkwaliteit van de locatie. Beoogd is om een intiem en kleinschalig hofje te creëren, waarin men als vanzelfsprekend naar binnen getrokken wordt. De schaalopzet en karakteristiek van de bebouwing zorgt voor gewenste eenvoud en rust in het plangebied. Door toepassing van Mansarde dakvormen bij de nieuwbouw met een lage goothoogte wordt een kleinschalig karakter gecreëerd. De nieuwbouw krijgt een bouwhoogte van maximaal 7,5 meter, waardoor het weg zal vallen achter de bestaande lintbebouwing en het kerkje (de bouwhoogte van het kerkje is 8,5 meter).
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij onder meer om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro moet er in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verricht worden naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming (Wbb)
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.
Het plangebied is in de toekomstige situatie in gebruik als verblijfslocatie voor personen. Vanuit de Wbb dient daarom bepaald te worden of de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig functiegebruik. Daartoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat achter op het terrein de bodem sterk is verontreinigd met PAK. Daarom wordt op basis van het advies uit het bodemonderzoek bij het bevoegd gezag RUG Utrecht een BUS-melding ingediend, uitgaande van een ernstig geval van verontreiniging. De kosten van de bodemsanering zijn bekend bij de ontwikkelaar en worden ook gedragen door de ontwikkelaar.
De resterende kwaliteit van de bodem is in lijn met de beoogde functie.
Het initiatief is daarmee uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de vorige regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Op basis van onderzoek in heel de gemeente Veenendaal is in 2011 archeologisch beleid vastgesteld met bijbehorend kaartmateriaal. In 2018 is deze kaart geactualiseerd. De archeologische waarden van de geactualiseerde kaart zijn opgenomen in het Parapluplan 2020, dat ten tijde van dit schrijven als ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt.
Omdat het plan gepaard gaat met bodemingrepen, is de archeologische beleidskaart geraadpleegd. Daaruit blijkt dat de locatie deels een zeer hoge en deels een hoge archeologische verwachting heeft (figuur 5.1), waardoor een archeologisch onderzoek is uitgevoerd.
Figuur 5.1: Archeologische beleidskaart gemeente Veenendaal met globale aanduiding plangebied(Raap, 2018)
Op basis van het archeologisch vooronderzoek (Bijlage 2) moet de hoge archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied worden behouden. Een archeologisch vervolgonderzoek is daarom noodzakelijk. Dit is uitgevoerd worden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (Bijlage 3). Daaruit blijkt dat de archeologische verwachting naar 'laag' kan worden bijgesteld. De dubbelbestemming voor archeologie is om die reden van het plangebied verwijderd.
Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de verwachtingswaarde naar 'laag' kan worden bijgesteld. Nader onderzoek is niet benodigd.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
RAAP en het Monumenten Advies Bureau hebben in de periode augustus 2017 - voorjaar 2018 de archeologische waarden- en verwachtingskaart geactualiseerd en een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld voor de gemeente Veenendaal. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien. Het geactualiseerde cultuurhistorische beleid is nog niet door de gemeenteraad vastgesteld, maar biedt al wel het kader waar ruimtelijke plannen aan getoetst kunnen worden.
De Zandstraat
De Zandstraat is een deel van de oorspronkelijk 16e-eeuwse hoofdstructuur van de veenontginning en al eeuwenlang ook één van de hoofdbebouwingslinten in Veenendaal. Het oostelijke deel van de straat (ten oosten van Weverij) heeft aan de zuidzijde een deels historische, dicht bebouwde straatwand behouden. De bebouwing bestaat uit vrijstaande geschakelde woningen of winkelpanden van één of twee bouwlagen met kap, de oudere bebouwing dateert hoofdzakelijk uit de eerste helft van de 20e eeuw. In het bijzonder aan de zuidzijde van de straat bleven spaarzame relicten van oude verkavelingsstructuren intact. Het ensemble onderscheidt zich, ondanks de wijzigingen, nog steeds als goed herkenbaar “historisch lint” binnen het stedelijk weefsel van Veenendaal en is daarom van cultuurhistorische waarde.
Met voorliggend plan wordt het kerkje behouden en gerestaureerd. De nieuwe bebouwing vindt plaats achter het lint en krijgt een lagere bouwhoogte dan de bebouwing direct aan het lint. Daarmee blijft het historische lint zijn belangrijkste kenmerken behouden.
Het kerkje
Naar landelijke maatstaven heeft de gemeente Veenendaal veel inwoners met een christelijke geloofsovertuiging. Van oudsher kent de gemeente een groot aantal gezindten en speelt het geloof een belangrijke rol in het openbare leven, politiek, onderwijs en verenigingsleven. Een en ander heeft geresulteerd in een rijk en boeiend kerkenlandschap, het meest zichtbare aspect van het religieuze gebouwde erfgoed in de gemeente Veenendaal. In de cultuurhistorische waardenkaart met als thema 'religie' is ook “Eben-Haezer” aan de Zandstraat opgenomen. Het kerkje behoort daarmee tot het religeus erfgoed van de gemeente Veenendaal. Het kerkje is beschermd als gemeentelijk monument en is een van de 108 gemeentelijke monumenten in Veenendaal.
De ontwikkeling bestaat uit het herontwikkelen van het plangebied naar een zorglocatie, waarbij achteruitgang en verval van de historische locatie wordt tegengegaan. De kerk wordt in overleg met Welstand gerestaureerd en het terrein wordt opgeknapt. De cultuurhistorisch waardevolle locatie wordt middels voorliggend plan opgeknapt en krijgt een nieuwe functie toegekend, zodat het ook in de toekomst onderhouden en gebruikt kan worden.
De Historische Vereniging Oud Veenendaal stelt zich ten doel het behouden of doen behouden van al hetgeen uit historisch oogpunt van belang geacht kan worden, voor zover dit betrekking heeft op de gemeente Veenendaal en directe omgeving. Met name is de vereniging gericht op het instandhouden van historische monumenten en gebouwen. Voorliggende ontwikkeling is met de vereniging besproken en zij onderschrijven het plan, zie Bijlage 7.
Molenbiotoop
Het plangebied is gelegen in een molenbiotoop van De Nieuwe Molen. Om de vrije windvang van de molen te garanderen en om het zicht op de molen veilig te stellen, gelden er binnen de molenbiotoop restricties voor de bouwhoogte. Deze restricties zijn geborgd in de Vigerende bestemmingsplannen. Daaruit blijkt dat er in het plangebied tot maximaal 16,8 meter hoog gebouwd mag worden (zie paragraaf 1.3). Het plan voldoet hier ruimschoots aan - de maximale hoogte van de nieuwbouw wordt 7,5 meter. In voorliggend bestemmingsplan zal de aanduiding van de molenbiotoop eveneens worden opgenomen als gebiedsaanduiding.
Met het plan voor het hofje aan de Zandstraat wordt een cultuurhistorisch waardevolle locatie in ere hersteld zonder de historische kenmerken van het lint Zandstraat aan te tasten. De monumentale kerk wordt gerestaureerd en het omliggende terrein wordt opgeknapt. De bouwhoogte is niet in strijd met de regels van de molenbiotoop. Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd (de zorgplicht). Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Voorliggend plan heeft tot gevolg dat de bestaande leegstaande kerk wordt gerenoveerd. Tevens ligt er op 2,3 km ten zuidoosten van het plangebied het natura 2000-gebied 'Binnenveld'. Om de effecten van dit plan vanuit soort- en gebiedsbescherming te kunnen beoordelen, is een quickscan Flora & Fauna uitgevoerd (Bijlage 4). Specifiek voor het deelaspect stikstofdepositie is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 5). De belangrijkste uitkomsten van beide onderzoeken zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Soortbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van de Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Om te bepalen of er vanuit stikstofdepositie sprake is van negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' is een voortoets stikstofdepositie opgesteld. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toe. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie zoals bepaald in de Wro (art 3.1.6. Bro).
In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).
Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van negentien woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In de navolgende tabel wordt een overzicht gegeven van deze grenswaarden en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties en de verwachte achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.
Stof | Jaar 2018 | Jaar 2030 | Grenswaarde |
NO2 | 18-20 µg/m3 | 12-14 µg/m3 | 40 µg/m3 |
PM10 | 20-21 µg/m3 | 18-19 µg/m3 | 40 µg/m3 |
PM2,5 | 13-13,5 µg/m3 | 10,5-11 µg/m3 | 25 µg/m3 |
Grenswaarden luchtkwaliteit en waarden ter plekke van het plangebied (bron waarden plangebied: Geoloket)
De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof van respectievelijk 20 µg/m3, en 10 µg/m3. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is zal de jaargemiddelde concentratie van (zeer) fijn stof verder afnemen in de toekomst. De toekomstige concentratie van PM10 voldoen in 2030 aan de advieswaarde. De concentratie PM2,5 voldoet in de toekomst nog niet helemaal aan de advieswaarde, maar is wel verlaagd ten opzichte van 2018. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.
De gewenste ontwikkeling kan gezien worden als project wat 'niet in betekende mate' van belang is voor de luchtkwaliteit, waardoor het effect van het project op de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden. Andersom gezien blijkt uit de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 dat de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied acceptabel is voor een goed woon- en leefklimaat. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect luchtkwaliteit.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Het onderhavige plan behelst het toevoegen van in totaal 19 nieuwe zorgappartementen en –studio's en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. In aanvulling hierop is een voortoets stikstofrapportage opgesteld (Bijlage 5). De belangrijkste conclusie is dat de stikstofdepositie in de aanlegfase en de gebruiksfase door dit plan op omliggende Natura 2000-gebieden niet toeneemt. Verder onderzoek is in het kader van Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Belangrijke milieugevolgen als gevolg van deze ontwikkeling kunnen worden uitgesloten, waardoor het plan doorgang kan vinden zonder een milieueffectrapportage op te stellen.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Doordat het plangebied gelegen is binnen de geluidszone, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt door wegverkeer op de gezoneerde wegen niet overschreden. Het aanvragen van een hogere waarde voor de woningen is niet aan de orde. De geluidsbelasting door alle wegen samen (incl. 30 km wegen) bedraagt ten hoogste 44 dB zonder aftrek. Met inachtneming dat er aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit wordt voldaan is er ook sprake van een goede ruimtelijke ordening voor de woningen
Het plan is daarmee uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Het plangebied ligt in het centrum van Veenendaal. In de omgeving liggen verschillende functies zoals woningen, winkels, maatschappelijke functies en bedrijven. Er is sprake van een gemengd gebied, waardoor de richtafstand met één stap kan worden verlaagd.
In de directe omgeving van het plangebied ligt een gemengde bestemming. Binnen deze bestemming biedt de gemeente mogelijkheden voor wonen en voor vestigingsmogelijkheden voor kleinschalige horeca, dienstverlening en bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Met inachtneming van het gemengde gebied kan op basis van de publicatie 'bedrijven en milieuzonering' getoetst worden met een richtafstand van 10 m. Binnen een straal van 10 m vanaf de nieuwe zorgwoningen liggen twee bedrijven die onderdeel uitmaken van de zuidelijke winkelplint langs de Zandstraat. Het gaat om een restaurant en een goudsmid. In gemengd gebied geldt voor deze bedrijven een richtafstand van 0 meter. Er zit 7 m afstand tussen de dichtstbijzijnde woonstudio's en de winkelruimtes. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd en voorziet het plan niet in de belemmering van bedrijfsactiviteiten van winkels uit de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Dit is van belang omdat het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied als gevolg van voorliggend plan toeneemt. Figuur 5.2 bevat een screenshot van die website, waarbij het plangebied is aangegeven met de blauwe doorbroken cirkel.
Figuur 5.2: Uitsnede risicokaart.nl
Op voorgaande afbeelding is op te maken dat ten noordoosten van het plangebied, op circa 230 meter afstand een risicovolle inrichting aanwezig is. Het betreft de bedrijfslocatie van Carbogen Amcis BV, een ontwikkelaar en leverancier van hoogwaardige chemische en farmaceutische producten. Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van dit bedrijf. Gezien de grote afstand tot dit bedrijf vormt het geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De spoorwegaanduiding ten zuidwesten van het plangebied betreft een lijn ten dienste van personenvervoer. Er gelden geen risicoafstanden voor deze spoorlijn.
Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
In de toekomstige situatie is het plangebied ingericht als hofje met zorgwoningen. Het hofje is alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer. De gebruikers van de zorgwoningen zijn zelf niet meer in staat auto te rijden. Hier is rekening mee gehouden bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen.
In het gemeentelijk parkeerbeleid worden geen gerichte uitspraken gedaan over de verkeersaantrekkende werking van de te realiseren functie. In de toekomstige situatie zullen alleen het personeel en de bezoekers bijdragen aan de toename van het aantal verkeersbewegingen. Gemiddeld zullen er twee personeelsleden aanwezig zijn. Voor het bezoek is uitgegaan dat elke bewoner elke dag door 1 persoon wordt bezocht. In totaal komt dit neer op 42 verkeersbewegingen (21 personen, heen en terug) per etmaal. Het omliggende wegennet kan deze toename goed aan.
Op eigen terrein zullen drie parkeerplaatsen worden gerealiseerd: 2 voor het personeel en 1 voor de calamiteitendiensten. Dit aantal is passend op basis van de behoefte van de gebruikers (alleen personeel) en het streven van de gemeente om het hofje autoluw te maken. Voor de bezoekers heeft de initiatiefnemer in lijn met het beleidsstreven uit de 'Notitie parkeernormen 2008', gezocht naar alternatieve parkeerplaatsen. Deze zijn aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Bezoekers kunnen gebruik maken van de vele beschikbare betaalparkeerplaatsen die op enkele meters vanaf het plangebied liggen. Daarmee is een bruikbaar parkeeralternatief gevonden en voldoet het plan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de bestaande situatie volledig verhard. Voorliggend plan leidt dan ook niet tot een toename van het verhard oppervlak. Het binnenterrein zal worden voorzien van een nieuwe inrichting, waarbij ook ruimte komt voor groen in de vorm van gras en bomen. Ten opzichte van de bestaande situatie zijn er straks regenwaterinfiltratie plaatsvindt via de bodem.
Waterhuishoudkundige situatie
De woningen zullen worden aangesloten op het bestaande riool van de Zandstraat. Voor de bouw van de nieuwe zorgwoningen zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt.
Digitale watertoets
Het waterschap Vallei en Veluwe is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend plan, zie Bijlage 8. Voor dit plan is de korte procedure van toepassing. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen binnen het plangebied. Het plan raakt geen essentiële waterbelangen. Op basis daarvan geeft het waterschap een positief advies voor dit plan.
Boringsvrijze zone
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt eenondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is verbonden. Het betreft onder andere het een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. In dit bestemmingsplan is deze zone geborgd middels de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de Flora- en faunawetgeving de zorgplicht in acht moeten worden genomen.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding is gerelateerd aan de regels (en andersom) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks bindende werking.
De indeling van de planregels is als volgt.
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren en bestaat uit twee artikelen:
Binnen dit plan komt de volgende bestemminge voor.
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor zowel maatschappelijke functies als woonfuncties, inclusief mengvormen zoals zorgwoningen en zorginstellingen, met zowel zelfstandige als onzelfstandige woonunits. Gebouwen binnen deze bestemming mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het hele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Onder de algemene aanduidingsregels zijn de volgende twee specifieke aanduidingen opgenomen.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Een grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van het grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.
Vrijwaringszone - molenbiotoop
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en om het zicht op de molen veilig te stellen, is deze gebiedsaanduiding rondom molens opgenomen. Binnen deze zone wordt de bouwhoogte beperkt.
Deze regels bevatten het overgangsrecht en de slotregel, in dat laatste wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop de bouw van één of meer woningen is voorgenomen. De gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond anderszins verzekerd is. Het aangaan van een exploitatie- en planschadeovereenkomst voorziet in deze 'anderszins' verzekering. Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Burgerparticiptie heeft op meerdere manieren plaats gevonden. Er is een speciale website gelanceerd waarop de ontwikkeling vertaald en verbeeld is. Vervolgens zijn omwonenden door middel van een brief op de hoogte gesteld van de ontwikkeling en in deze brief zijn de mogelijkheden tot uitleg van het plan beschreven. De initiatiefnemer heeft telefonisch contact gehad, hij is bij mensen thuis op gesprek geweest en er zijn twee inloopavonden georganiseerd. Overall is het plan goed ontvangen. Er zijn opmerkingen geplaatst tijdens de inloopavonden, deze betreffen de persoonlijke belangen van de aanwonenden. De initiatiefnemer heeft met deze mensen een separate afspraak ingepland.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hofje Zandstraat' heeft van donderdag 8 oktober 2020 tot en met woensdag 18 november 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennis gegeven op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via de Rijnpost, de Staatscourant en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is echter weer ingetrokken op 1 februari 2021. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld, naar aanleiding van ambtelijke wijzigingen. Deze wijzigingen worden beschreven in Bijlage 9.