direct naar inhoud van Toelichting
Plan: NPD strook, Overvecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De uitstraling en de levendigheid van het centrumgebied Overvecht zijn op dit moment beneden het gewenste niveau. Om het functioneren van het centrumgebied te verbeteren heeft de gemeente enkele jaren geleden aangestuurd op een verbetering van het gebied. Echter, begin 2014 ontbonden de gemeente Utrecht en Synchroon/Amvest hun overeenkomst om tot uitvoering van een grootschalige vernieuwing en uitbreiding van het centrumgebied Overvecht te komen. Het plan Synchroon/Amvest ging uit van circa 1100 m² detailhandel, circa 450 woningen en andere centrumfuncties. Door de economische crisis was synchroon/Amvest niet in staat om het overeengekomen programma te realiseren en af te zetten. De noodzakelijke verbetering van het centrumgebied was daarmee weer terug bi af.

De gemeente organiseerde in mei 2014 een pleinbijeenkomst, waarop de betrokkenen in het gebied met elkaar in gesprek gingen over een nieuwe start, een nieuwe aanpak. De inzet is om het verbeterproces op een meer organische manier vorm te geven. De aanpak bestaat uit drie sporen:

  • De eigenaren van het winkelcentrum (CVve) werken in overleg met de gemeente plannen voor verbetering van het bestaande winkelcentrum uit.
  • De gemeente stelt plannen op voor woningbouw op de zogenaamde NPD-strook (de voormalige Nederlandse Pakketdienst). Die strook kocht de gemeente aan ten behoeve van de eerdere plannen van Synchroon/Amvest.
  • De gemeente is samen met de wijkraad, bewonersgroepen en vertegenwoordigers van het winkelcentrum aan de slag gegaan met het opstellen van plannen voor verbetering van de openbare ruimte in het gebied.

Het Stedenbouwkundig Programma van Eisen NPD-Strook (vastgesteld door de raad op 9 maart 2017) gaat in op de ontwikkeling van de NPD-strook waarbij regelmatig een relatie wordt gelegd met de andere twee ontwikkelingen binnen het centrumgebied Overvecht. Voor de NPD-strook is een stedenbouwkundige opzet uitgewerkt. Er zullen woningen worden ontwikkeld voor studenten, starters en senioren. Er wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein (behalve het bezoekersparkeren) en nieuwe ontsluitingen naar de Brailledreef en de Zamenhofdreef. Er wordt geen detailhandel toegevoegd in het gebied; wel wordt het mogelijk gemaakt om andere centrumfuncties te realiseren. Het programma bestaat uit maximaal 700 studentenwoningen en 180 tot 360 appartementen, waarvan 100 middeldure huurwoningen. Daarnaast is er ruimte voor in totaal 2000 m² tot circa maximaal 4000 m² centrumfuncties.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van dit bestemmingsplan is de ontwikkeling van de NPD-strook conform het hierboven genoemde stedenbouwkundig plan, planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat de NPD strook. De NPD strook ligt in het Centrumgebied van Overvecht. De grens van het plangebied wordt globaal gevormd door de Seindreef (parkeerplaats winkelcentrum), de Zamenhofdreef, de Brailledreef en de voormalige uitrit van het NPD grenzend aan de Karwei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Onherroepelijk  
Overvecht Noordelijke Stadsrand   21 juni 2012   5 november 2012  
     

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Overvecht Noordelijke Stadsrand. Montalbaendreef 2 (op de hoek van de Zamenhofdreef en de Brailledreef) heeft de bestemming gemengd-3, hierin zijn onder andere opslag ten behoeve van bedrijfsactiviteiten en cultureeleducatieve voorzieningen mogelijk. De overige bebouwing (waaronder Brailledreef 7 en 9) heeft de bestemming bedrijf. De openbare ruimte heeft verschillende bestemmingen water, verkeer en verblijf en groen-1. Daarnaast liggen er aan de zijde van de Brailledreef een bestemming Waarde - archeologie en Waterstaat - waterlopen.

Het realiseren van woningen en andere centrumfuncties is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. Daarnaast wordt de hoeveelheid bebouwing fors vergroot. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de geplande ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de nieuwe AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte is in december 2011 in werking getreden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • 1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. Kustfundament;
  • 3. Grote rivieren;
  • 4. Waddenzee en waddengebied;
  • 5. Defensie, en
  • 6. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Het plangebied is in het Barro aangewezen als als gebied voor erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde in verband met Romeinse Limes. In het bestemmingsplan wordt hier rekening mee gehouden door onder andere de archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' te geven. Het Barro vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op deze ontwikkeling waar woningen en centrumfuncties worden toegevoegd. De Stec Groep heeft een ladderonderzoek uitgevoerd Bijlage 1 Stec Groep Laddertoets NPD strook Overvecht. Uit het onderzoek volgt dat er voor de gemeente Utrecht in de periode 2017-2027een behoefte is aan 6.790 woningen. Door de combinatie van reguliere appartementen en studentenwoningen trekt de NPD strook naar verwachting jongere huishoudens tot 35 jaar, doelgroepen die de komende 10 jaar relatief sterk groeien. Het actueel tekort aan studentenwoningen bedraagt circa 3.600 studenteneenheden waarvan circa 1.300 zelfstandige studentenwoningen. De totale studentenpopulatie neemt naar verwachting af met circa 2.160 uitwonende studenten waardoor het tekort nog circa 1.440 studentenwoningen is in 2027. Studenten geven de voorkeur aan een zelfstandige studentenwoning boven een éénkamerwoning of kamer met gedeelde voorzieningen. De vraag naar studentenwoningen met eigen voorzieningen neemt naar verwachting de komende jaren toe doordat het aantal uitwonende studenten relatief gezien voor steeds groter deel uit buitenlandse studenten bestaat. Buitenlandse studenten zijn doorgaans ook bereid meer te betalen voor een studentenwoning en hebben een relatief sterke voorkeur voor een zelfstandige woonruimte.

De beoogde ondersteunende centrumfuncties zijn relatief kleinschalig en passen goed bij de aard en schaal van de totale ontwikkeling van de NPD strook. Met de combinatie tussen wonen en ondersteunende centrumvoorzieningen geeft de beoogde ontwikkeling op de NPD strook een concrete invulling aan het gemeentelijke beleid waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van functiemenging in wijken. Uit de behoefteanalyse volgt dat de mix van ondersteunende centrumfuncties niet leidt tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten.Verwezen wordt naar bovengenoemd rapport van de Stec Groep.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

PROVINCIAAL

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op drie pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.


Voor het woningbouwprogramma voor de regio Utrecht dienen ruim 32.500 woningen, voornamelijk binnen de rode contouren van het bestaand stedelijk gebied, te worden gebouwd. Dit bestemmingsplan richt zich alleen op een sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied (binnen rode contour van de provinciale structuurvisie) en is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Collegeprogramma 'Utrecht maken we samen'

In april 2014 is het collegeprogramma 2014-2018 'Utrecht maken we samen' verschenen. Het collegeprogramma bevat doelstellingen voor de thema's:

  • meer ruimte voor eigen initiatief;
  • werken aan werk;
  • beter onderwijs;
  • duurzame Domstad;
  • zorgen voor elkaar;
  • groei in evenwicht.
2.3.2 Structuurvisie Utrecht 2015-2030

Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.

  • De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
  • Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
  • De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.

De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief De Binnentuin.

Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is:

  • het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
  • het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
  • het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.


De transformatie naar woningbouw past binnen het perspectief van de Binnentuin. De woningbouw voor starters, senioren en studenten draagt bij aan een betere mix van woningen in Utrecht en aan de sociale vitaliteit van de stad. Daarnaast vergroot woningbouw de levindigheid en het draagvlak van het winkelcentrum en andere centrumfuncties. De structuurvsie Utrecht 2015-2030 vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

2.3.3 Stedenbouwkundig Programma van Eisen NPD Strook Overvecht (2017)

Op 9 maart 2017 heeft de gemeenteraad het Bijlage 2 Stedenbouwkundig Programma van Eisen NPD strook Overvecht (hierna het SPvE) vastgesteld. Het SPvE heeft betrekking op de bebouwing, het programma en de openbare ruimte van de locatie.

Het SPvE is vertaald in dit bestemmingsplan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is groter dan de SPvE grens omdat de veiligheidszone LPG aan de Brailledreef conform de gemaakte afspraken is wegbestemd. Daarnaast is in dit bestemmingsplan een maximaal aantal van 700 studentenwoningen genoemd. Het SPvE gaat uit van circa 550 studentenwoningen; bij de gunning is een aantal van 629 studentenwoningen overeengekomen. Dit programma is niet bezwaarlijk omdat de omvang van de bebouwing binnen de kaders van het SPvE blijft en de goede ruimtelijke ordening in dit bestemmingsplan is aangetoond. De bovengrens van 700 studentenwoningen is aangehouden om in de toekomst eventueel het splitsen van gemeenschappelijke onzelfstandige wooneenheden naar zelfstandige woningen mogelijk te maken. Hiervoor moet wel een splitsingsvergunning worden aangevraagd. In het programma niet-woonfuncties is de functie horeca begrensd tot een maximum van 2000 m². Het is aannemelijk dat een groter oppervlak dan 2000 m² aan horecafuncties ook realiseerbaar is. Indien de wens bestaat om na het van kracht worden van dit bestemmingsplan meer horecavoorzieningen te realiseren dan zal een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd.

2.3.4 Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting

Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ten behoeve van woningvorming, splitsen en omzetting. Het huisvestingsbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.3.5 Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 (2010)

De Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019, is op 14 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2015. In deze actualisatie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: Bouwen aan een gezonde toekomst, Werken aan werk en Samen maken we de stad. De woonvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur -, middeninkomens, middeldure vrije sectorhuur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.


Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van woningen voor starters, senioren en studenten. Het plan draagt daarmee bij aan de in de woonvisie geformuleerde doelstellingen voor bouwprojecten op binnenstedelijke locaties.

2.3.6 Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)

In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.

De ontwikkelingen in het plangebied voorzien in het opheffen van de bedrijfs- en kantoorbestemming en het mogelijk maken van (starters-, senioren- en studentenwoningen. Gelet op de ligging naast het winkelcentrum Overvecht, in het hart van Overvecht en de bedrijvigheid die nu al op deze locatie plaatsvindt, biedt deze locatie kansen voor functiemenging. Daarbij kan gedacht worden aan ambacht en nijverheid, dienstverlening, werkateliers/ woon-werk, maatschappelijke voorzieningen, sport, horeca (categorie b, c en d) en een hotel. Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om in de plint van de gebouwen wonen en andere (centrum)functies te realiseren. Detailhandel, kantoren en grootschalige leisure zijn uitgesloten (zie paragraaf 4.1.1).

2.3.7 A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010)

Het hotelbeleid is weergegeven in de nota A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010). De komende 10 jaar wordt een gemiddelde groei van de toeristische sector van 3%-5% per jaar voorzien. Gezien de groei van de stad, de ambities op toeristisch en cultureel vlak en het huidige tekort aan kamers op piekmomenten, gaat Utrecht uit van 5% groei. Dat betekent dat er tot 2020 marktruimte is om 1000 kamers toe te voegen aan het huidige bestand van 1400 kamers. Die groei wil de gemeente faciliteren.

Op dit moment telt de stad 1400 hotelkamers. De hotelbranche speelt een belangrijke rol in de Utrechtse ambities op het gebied van kennis en cultuur. Utrecht wil vooral bijzondere kwaliteiten toevoegen en biedt ruimte voor kleinschalige hotels, Bed & Breakfasts en hotels die een uniek concept aan het hotelaanbod toevoegen (zogenaamde experience hotels). De realisatie daarvan is minder locatiegebonden. Grotere hotels kunnen in Leidsche Rijn Centrum, Papendorp en in het Stationsgebied gerealiseerd worden. Utrecht verwacht de komende 10 jaar zowel meer zakelijke bezoekers als individuele toeristen naar de stad te trekken met aantrekkelijke evenementen, groei van zakelijke dienstverlening en een uitgebreid cultureel voorzieningenniveau en programma. Het hotelbeleid geeft ruimte voor het toevoegen hotels die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod in de vorm van doelgroepenhotels of kleinschalige hotelinitiatieven.

2.3.8 Ontwikkelingskader Horeca Utrecht (2012)

Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012 geeft aan op welke plekken de horecasector zich de komende jaren kan ontwikkelen. Nieuwe horeca wordt mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. In het ontwikkelingskader zijn voor deelgebieden in de stad specifieke profielen gedefinieerd. Voor een aantal profielen is het aantal mogelijkheden echter tot een maximum beperkt. Voor andere profielen geldt in principe geen maximum, maar zal per aanvraag worden bekeken of er al voldoende horeca in de wijk aanwezig is. Daarnaast geeft het herziene ontwikkelingskader mogelijkheden voor nieuwe terrassen en uitbreiding van bestaande terrassen.

Het plangebied ligt in Profiel 10: winkelcentra, buurtcentra en voorzieningenstrips en oude dorpskernen. Winkelcentra ontwikkelen een compleet winkelaanbod met horeca-ondersteunende functie voor de dag en de vroege avond. De buurtcafe's met terrasje en fastfood en daghoreca en restaurants in de wijk en in de oude dorpskernen hebben een sterke sociale functie en bedienen de groeiende markt van eenpersoonshuishoudens en de trend van eten buiten de deur. In dit bestemmingsplannen zijn de brancheringsprogramma's horeca B,C, D1 en D2 opgenomen. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012.

Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecakader vastgesteld. Dit bestemmingsplan is echter gebaseerd op het SPvE waarin de categorisering van het horecakader uit 2012 het uitgangspunt is. Het beleid zoals verwoord in he SPvE blijft dan ook in dit bestemmingsplan het uitgangspunt.

2.3.9 Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' (2007)

Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan voor de periode 2007-2030 vastgesteld in 2007 ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.

De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.

De meest kansrijke en belangrijke onderdelen voor de ontwikkeling van de groenstructuur zijn:

  • 1. de ontwikkeling van drie groene recreatiegebieden grenzend aan de bebouwde kom: Utrecht-west (Haarzuilens en het IJsselbos), Noorderpark en Groenraven-oost;
  • 2. het Leidsche Rijn Park als groot binnenstedelijk groengebied;
  • 3. de versterking van het groen in de na-oorlogse wijken Zuilen, Ondiep, Overvecht, Hoograven en Kanaleneiland.


In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied weergegeven als stadslaan aangewezen. Een stadslaan (een herkenbare doorgaande boomplanting) geeft de weg meer allure en karakter. Het belang van stadlanen is vooral de ruimtelijke samenhang en oriëntatie voor bewoners en bezoekers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0002.png"

Voor de herontwikkeling van de NPD-strook worden 25 bomen gerooid ter plaatse van de woonblokken en mogelijk ter plaatse van de Brailledreef. De Zamenhofdreef is buiten het plangebied gelegen en het heeft reeds een verkeersbestemming. Het Groenstructuurplan vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.3.10 Bomenbeleid Utrecht (2009)

De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

De Brailledreef is opgenomen als Stadslaan. Voor de herontwikkeling van de NPD-strook moeten 24 bomen worden gekapt ter plaatse van de woonblokken (zie Bijlage 3 Bomenkwaliteit en te kappen bomen). Een functioneel ontwerp is nodig om te kunnen bepalen wat de gevolgen zijn voor de bomen voor het maken van de aansluitingen op de Braille- en Zamenhofdreef, de ecologische oever in de singel en de woonstraten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0004.png"

Bomen worden in het plangebied en/ of het centrum gecompenseerd met minimaal 20 - 25 cm doorsnede. Op grond van artikel 85 eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening geldt een algemeen verbod om zonder vergunning houtopstanden te vellen of te doen vellen. In artikel 88 van de Algemene Plaatselijke Verordening zijn de weigeringsgronden geformuleerd. Aangezien de Algemene Plaatselijke Verordening voorziet in een toereikende regeling, is het niet nodig om in bestemmingsplan nadere regels op te nemen. Het bomenbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.3.11 Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)

De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerst na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.

Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • de zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven;
  • hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.

In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:

  • a. De Binnentuinen: deze categorie bevat een subcategorie “laag” met een basis van 9 meter en een subcategorie “hoog” met een basis van 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
  • b. De Centrale Zone: de basismaat bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst;
  • c. De Brandpunten: de maximale bouwhoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte (Stationsgebied respectievelijk centrum Leidsche Rijn).


Overvecht valt in het woonmilieu Binnentuinen, waarvoor geldt dat in principe wordt vastgehouden aan de gemiddelde maat van bebouwing. Deze gemiddelde maat vormt de basishoogte. Indicenteel zijn hoogteaccenten tot in principe het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. Het bouwblok op de hoek van de Brailledreef en de Zamenhofdreef is maximaal 16 bouwlagen. Door de vele 10 hoogflats is de basishoogte in Overvecht veel hoger dan in andere wijken. De hoogbouwvisie eist een windonderzoek (zie paragraaf 5.13). Het plan is in overeenstemming met de hoogbouwvisie.

2.3.12 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)

In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De Welstandsnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.

De Welsandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken va de bestaande of historische bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard).

Voor het bestemmingsplan geldt het beleidsniveau 'Open'. De groenstructuur van Overvecht is een belangrijke structuurdrager en geeft de wijk haar noodzakelijke en kwalitatief goede openbare ruimte. Deze structuur dient daarom eveneens gerespecteerd te worden. Voor nieuwe bouwplannen betekent dit onder meer dat het plan geen afbreuk mag doen aan deze structuur, maar met name de samenhang tussen bebouwing en openbare ruimte zo goed mogelijk dient te versterken.

2.3.13 De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)

De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

In het plangebied is een archeologische dubbelbestemming opgenomen om eventuele archeologische waarden afdoende te beschermen. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. In paragraaf 5.11 is het aspect archeologie nader uitgewerkt.

2.3.14 Gemeentelijk archeologiebeleid

Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen.

Rijksmonumenten worden niet verstoord. Voor gemeentelijke monumenten geldt een onderzoeksplicht en gelden bouwregels bij elke ontwikkeling. In gebieden met een hoge waarde geldt een onderzoeksplicht en gelden bouwregels bij ontwikkelingen groter dan 25 m2 en dieper dan 30 cm. Bij ontwikkelingen groter dan 100 m2 geldt hier tevens een aanlegvergunningsstelsel. In gebieden met een Hoge verwachting verschuiven deze grenzen naar respectievelijk 100 m2 en 250 m2 waarbij de diepte in de categorie van 100 m2 tot 250 m2 geen rol speelt. In gebieden met een lage verwachting is er een onderzoeksplicht en gelden er bouwregels bij ontwikkelingen groter dan 250 m2, in deze gebieden is er een aanlegvergunningsstelsel bij ontwikkelingen groter dan 5000 m2. Indien er in een gebied geen verwachting is gelden er geen nadere eisen of regels.

De onderzoeken in het gebied hebben enkele tientallen nederzettingsterreinen uit de IJzertijd tot de Late Middeleeuwen opgeleverd. Voor een deel zijn deze verwerkt in de Archeologische Monument Kaart (AMK) die door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) wordt bijgehouden (zie bijlage). De status van de terreinen op de AMK, met uitzondering van wettelijk beschermde of te beschermen terreinen, is niet bepalend of beperkend voor het gemeentelijk beleid inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Voor het plangebied zullen de archeologische waarden de komende maanden zoveel mogelijk in samenspraak met de RACM worden gedigitaliseerd en geclassificeerd volgens het instrumentarium dat de gemeente in de bestemmingsplannen zal kunnen gebruiken voor de bescherming van archeologisch erfgoed. Op dit moment wordt dit instrumentarium aangepast naar de nieuwe eisen van de nieuwe wet.

De aanwezigheid van enkele tientallen archeologische terreinen in een goeddeels ongestoord landschap is voor het gebied van de Oude Rijn ten westen van Utrecht bijzonder te noemen. Om die reden heeft de RACM het gebied rond het Haarpad en de Joostenlaan (gelegen tussen Parkweg, Thematerweg, het dorp Vleuten en het kasteelpark De Haar) in het kader van het landinrichtingsproject Haarzuilens in zijn totaliteit als beschermenswaardig bestempeld. Het is de bedoeling om grote delen ervan na inrichting voor te dragen voor wettelijke bescherming op grond van de Monumentenwet. Dit betekent dat voortgezet agrarisch gebruik mogelijk zal zijn, maar met beperkingen ten aanzien van de bodembewerking (niet dieper dan de bestaande bouw voor, in de praktijk 30 cm).

Conclusies

  • nieuwe functies zullen verenigbaar moeten zijn met duurzaam behoud van de archeologische resten in de bodem;
  • in het algemeen moet bij vergunningaanvragen (voor beschermde monumenten en eventueel in het kader van een aanlegvergunningenstelsel) worden uitgegaan van behoud van de bestaande maaiveldsituatie (of beperkte ophoging), aanzienlijke beperkingen ten aanzien van bodemingrepen (hooguit kleinschalige verstoringen in de bovenste 30 cm) en handhaving van het grondwaterpeil.


In paragraaf 5.11 wordt op het aspect archeologie ingegaan. Uit deze paragraaf volgt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

2.3.15 Nota Stallen en Parkeren (2013)

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Uit paragraaf 4.2.3 volgt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de Nota Stallen en Parkeren.

2.3.16 Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)

De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten;
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's. Bijvoorbeeld door verkeerslichten met elkaar te laten 'praten', persoonlijke reisinformatie en informatie over vrije parkeerplaatsen voor auto's en fiets;
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.

De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.

Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.

Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de parkeer- en verkeersaspecten. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het mobiliteitsplan.

2.3.17 Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)

De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

In het kader van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is ook rekening gehouden met de uitgangspunten uit de Geluidnota Utrecht. In paragraaf 5.4 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.18 Nota externe veiligheid (2007)

De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota speelt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

In paragraaf 5.6 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.19 Nota Bodembeheerplan 2012-2022 'Grondig Werken 3' (2012)

In 2012 is de Nota Bodembeheerplan 2012-2022 'Grondig Werken 3' vastgesteld. Het doel van deze Nota bodembeheer 2012-2022 is het beleidsmatig vaststellen van de voorwaarden waaronder grond en baggerspecie op of in de bodem kunnen worden toegepast. Het Besluit bodemkwaliteit kent een generiek en gebiedsspecifiek bodembeleidskader. De gemeente Utrecht heeft zoveel mogelijk het landelijk vastgestelde generieke beleid gevolgd. Alleen om belemmeringen voor hergebruik op basis van lokale omstandigheden zoveel mogelijk weg te nemen, is gebiedsgericht beleid geformuleerd. Dit beleid is vertaald in de geactualiseerde en gebiedsspecifieke Bodemkwaliteitskaart 2011-2021.

De Nota bodembeheer 2012-2022 gaat in op verschillende situaties van hergebruik van grond, zoals grond afkomstig van uitgezonderde gebiedsdelen en verdachte locaties evenals grond afkomstig van een andere gemeente. Er zijn procedures beschreven, bijvoorbeeld dat er door middel van vooronderzoek moet worden nagegaan of er sprake is van een lokaal afwijkende bodemkwaliteit. En dat het grondverzet, met uitzondering van enkele gevallen van kleinschalig grondverzet, moet worden gemeld aan het landelijke Meldpunt bodemkwaliteit, die dit dan doormeldt aan de gemeente Utrecht. Ten slotte zijn in de Nota bodembeheer de controle en handhaving van het opgestelde beleid beschreven.

Voor gemeente Utrecht is voor de volgende punten gebiedsgericht beleid ingevuld:

  • Het creëren van extra mogelijkheid voor hergebruik van grond door gebruik te maken van de kwaliteit tot de maximale waarde van de bodemfunctieklasse in plaats van de betere ontgravingsklasse:
    a. voor een deel van Leidsche Rijn (tot bovengrens klasse 'Wonen');
    b. voor gemeentelijke hoofdwegen in het oostelijke deel van de stad (tot bovengrens klasse 'Industrie').
  • Het wegnemen van knelpunten door de generieke normstelling voor PCB's, waarbij de woonnorm gelijk is aan de achtergrondwaarde en waarbij de door laboratoria gehanteerde detectiegrenzen dikwijls deze normen overschrijden.
  • Beleid gericht op het voorkomen van ongecontroleerde verspreiding van arseen uit veenlagen.

Daarnaast is bestaand beleid voortgezet:

  • Hergebruik van grond met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen in gebieden met voormalige boomgaarden en kassen in de Leidsche Rijn.
  • Stringenter beleid voor asbesthoudende grond ter plaatse van kinderspeelplaatsen en volkstuinen.

In paragraaf 5.8 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.20 Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'

Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

In paragraaf 5.7 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.21 Uitvoeringsprogramma 2013-2015, Gezonde lucht voor Utrecht

In het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU 2009) zijn maatregelen opgenomen voor de aanpak van de bereikbaarheid en de luchtkwaliteit in Utrecht. Het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2009 is als pakket in het NSL ingebracht. In het NSL zijn maatregelen opgenomen die uitgevoerd werden voor 2015 en die er op waren gericht om de luchtkwaliteit te verbeteren en te gaan voldoen aan de Europese grenswaarden. Voor de uitvoering van deze maatregelen zijn door de rijksoverheid financiële middelen beschikbaar gesteld.

Omdat uit eerdere Monitoringsrondes bleek dat op basis van de maatregelen uit het ALU2009 de grenswaarden voor stikstofdioxide in 2015 niet zouden worden gehaald, zijn aanvullende maatregelen opgesteld. Op 3 en 31 oktober 2013 heeft de gemeenteraad het aanvullende maatregelpakket in "Gezonde lucht voor Utrecht, Uitvoeringsprogramma 2013 - 2015" vastgesteld. In dit Uitvoeringsprogramma zijn aanvullende maatregelen opgenomen en is tevens de stand van zaken van de maatregelen uit het ALU 2009 beoordeeld, waarbij verschillende maatregelen zijn gewijzigd of vervangen door andere maatregelen. Op 30 april 2015 heeft de Utrechtse gemeenteraad opnieuw besloten tot een (beperkte) aanpassing van het maatregelenpakket luchtkwaliteit. Daarbij zijn vrijgevallen gelden opnieuw geprogrammeerd voor o.a. extra verschoning van bussen, aanvullende fietsmaatregelen, maatregelen die doorgaand verkeer beperken en overige maatregelen.

In paragraaf 5.7 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.22 Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)

De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018 is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.

In paragraaf 5.14 wordt nader op dit aspect ingegaan.

2.3.23 Gebiedsspecifiek beleid


Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020
De ruimtelijke visie Overvecht dient ervoor te zorgen dat de verschillende ontwikkelingsactiviteiten op elkaar kunnen worden afgestemd en bijdragen tot een samenhangend geheel. De visie biedt het ruimtelijk-programmatische kader voor alle 'fysieke' vernieuwingsplannen in de wijk.

Voor het projectgebied is in de ontwikkelingsambitie wonen opgenomen. Tevens wordt het gebied beschouwd als een entree van Overvecht. Hier dienen beeldbepalende objecten gesitueerd te zijn. Ze maken deze plekken herkenbaar en zorgen voor identiteit. Naast bebouwing kunnen ook andere, meer landschappelijke, elementen de entrees markeren. In de Ruimtelijke visie is het plangebied aangewezen als Centrum stedelijk wonen. Het centrum bestaat nu voornamelijk uit winkels en een beperkt aantal andere functies. Om van een winkelcentrum te komen tot een levendig centrum van Overvecht is het noodzakelijk dat meer andere functies zoals horeca toe te staan met woningen in hoge dichtheden. Het plan is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ruimtelijke Visie Overvecht.

Wijkambities Overvecht 2014-2018

Het motto van de wijkambities Overvecht luidt: 'Doe Mee in Overvecht' – werken aan een leefbare, levendige en veilige wijk. In Overvecht wordt de aanpak in het kader van het 'programma Krachtwijken' en de aanpak van het opstellen van wijkambities geïntegreerd. Op basis van de wijkdialogen, de huidige situatie en de ontwikkelingen waar Overvecht voor staat, de analyse van de wijk op sterke, zwakke punten, kansen en uitdagingen zijn voor Overvecht de onderstaande drie ambities geformuleerd. Er zijn drie concrete ambities voor Overvecht opgesteld:

  • Vergroten kansen van de Jeugd, inclusief werk (tot en met 23 jaar)
  • Werk, gezondheid, activering en ontmoeting
  • Verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid


Het onderliggend bestemmingsplan is met name ondersteunend aan de ambities werk, ontmoeting en het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid. Het plan draagt bij aan de ambitie werk en ontmoeting door de toevoeging van een levendige plint en het realiseren van studenten-, senioren- en starterswoningen. Door het bouwen van gesloten blokken wordt de (openbare) veiligheid vergroot.

2.4 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, economie, detailhandel, groen en water. Het bestemmingsplan legt vast wat in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen is opgenomen.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

De NPD-strook maakt deel uit van Overvecht-Zuid. De stedenbouwkundige opzet hiervan kenmerkt zich door doorlopende groene zones met carrévormige woonbuurten. De singel en de belangrijkste wegen liggen in deze groenzones.

In het oorspronkelijk plan is een wijkcentrum gepland met variatie aan voorzieningen zoals winkels, kantoren, postkantoor, warenhuis (inclusief een bioscoop en een kerk) volgens de toen heersende gedachte van functiescheiding. Pas later werdn ook woningen in het plangebied opgenomen. Het winkelcentrum is ontworpen als voetgangersgebied met een opeenvolging van straatjes, pleinen en passages met een droogloop, die later is overkapt. Een brede wandelpromenade met bomen werd aangelegd aan de zijde van de woonwijk (Carnegiedreef, later deels tot parkeerterrein getransformeerd). Parkeren werd op een aantal plekken georganiseerd en met name aan de Seinedreef. De geplande hoogbouw op de hoeken om het centrum te markeren kwam er niet, omdat er geen maatschappelijk draagvlak meer was voor 'torenflats'.

In 1965 werd op de locatie Brailledreef 7 en 9 een bodencentrum (overslag van goederen) bij het wijkcentrum geplaatst, bedoeld om de binnenstad te verlossen van het zware vrachtverkeer. De ligging aan de doorgaande wegenstructuur werd als ideaal gezien. Het bodencentrum was bij opening het grootste van Europa. Het bestaat uit een 160 meter lang overslaggebouw met 112 boxen met een laadperron en centraal douanekantoortje voor de internationale chauffeurs. Utrecht streefde in die jaren er naar om een internationaal vervoerscentrum te worden. In 1969-1970 wordt op een terrein ten westen van het bodencentrum - Montalbaendreef 2 - een kantoor voor Gezondheidsdienst voor Dieren opgericht (in 1988 in gebruik genomen bij uitgeverij 't Spectrum).

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Karakteristiek voor de wijkontsluitingswegen zoals de Brailledreef is een profiel met uit elkaar gelegde rijbanen onder dubbele rijen bomen. Dit profiel is bij de Brailledreef al in de loop der tijd enigszins aangetast (i.v.m. extra afslagen). Versterking van het profiel zou gewenst zijn. Behoud van waterstructuur als beeldbepalend element is ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang. Het bodencentrum uit 1965 is als naoorlogse fenomeen van een overslagcentrum op internationaal niveau interessant, maar de bebouwing (later verbouwd) heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarde.


Het gebouw Spectrum (Montalbaendreef 2) behoort tot een architectonisch geslaagd voorbeeld van naoorlogse bouwkunst en is als zodanig als cultuurhistorisch waardevol aan te merken, maar is niet geselecteerd als naoorlogs monument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0005.jpg"

3.2.3 Ruimtelijk

De bedrijfskavels liggen tussen het parkeerterrein van het winkelcentrum en de Brailledreef met aan de andere zijde van deze weg de RWZI van de HDSR. Tussen de kavels en de Brailledreef ligt een watergang met aan de zijde van de bedrijfskavels bossages. De kavels worden ontsloten via een brug richting de Brailledreef. Aan de zijde van het parkeerterrein staat een hek. De bebouwing bestaat voornamelijk uit grootschalige gebouwen van één bouwlaag. Montalbaendreef 2 vormt hierin een uitzondering. Dit gebouw op de hoek van de Brailledreef en de Zamenhofdreef is georiënteerd op een klein parkeerterrein. Het gebouw is beperkt van oppervlak en heeft 5 bouwlagen.

3.2.4 Verkeer en parkeren

De NPD-strook is bereikbaar via twee bruggen ( in één richting) aan de Brailledreef. Sinds kort fungeert de weg inclusief de brug bij de Karwei ook als uitgang voor het parkeerterrein van het winkelcentrum. Het kantoorgebouw Montalbaendreef 2 is ontsloten via een parkeerterrein, dat in verbinding staat met het grotere parkeerterrein van het winkelcentrum. In het plangebied zijn 152 parkeerplaatsen.

Langs de Brailledreef ligt aan beide zijden een fietspad in twee richtingen en via twee bruggen is de NPD-strook voor fietsers bereikbaar. De openbare vervoersvoorzieningen liggen buiten het plangebied. Aan de Einsteindreef ligt de dichtsbijzijnde bushalte. Hier halteren de buslijnen 1 en 30 (Uithof). Aan de Zamenhofdreef liggen ook bushaltes, hier halteren de lijnen 6, 9, 35 (Maarssen dorp) en 122 (Loosdrecht).

3.2.5 Structuurbepalende elementen

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0006.jpg"

Aan drie zijden van het plangebied ligt openbare ruimte. Aan de zijde van het winkelcentrum bestaat de openbare ruimte uit een grote parkeerplaats. Aan de zijde van de Zamenhofdreef is een enkel parkeerterreintje aanwezig en ligt een groenstrook met enkele bomen tussen de bebouwing. De Zamenhofdreef zelf heeft een breed profiel met gescheiden rijbanen, fiets- en voetpaden en brede bermen met bomen. Aan de zijde van de Brailledreef grenzen de bedrijfskavels aan een watergang. Deze watergang heeft aan de bedrijfskant een groene oever met bomen en bossages. De watergang heeft een functie in het afwateringssysteem van Overvecht richting de Vecht. De Brailledreef vormt een belangrijke stedelijke weg die Overvecht verbindt met de andere wijken. De weg heeft een breed profiel met gescheiden rijbanen, fiets- en voetpaden en brede bermen met bomen.

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Montalbaendreef 2 is een kantoorgebouw met 5 bouwlagen, het pand heeft een oppervlakte van ca. 1760 m² BVO. Brailledreef 7 en 9 zijn bedrijfshallen, grotendeels bestaande uit één bouwlaag. De panden hebben bij elkaar een oppervlakte van ca. 7235 m² BVO.

Het terrein en de opstallen zijn eigendom van de gemeente en in beheer bij de Utrechtse Vastgoedorganisatie (UVO). UVO verhuurt de opstallen aan stichting Sophie's Kunstprojecten die op haar beurt onderverhuurt aan kunstenaars en beginnende (creatieve) bedrijfjes.

3.4 Conclusie

Het gebrek aan uitstraling en levendigheid vormen in de huidige situatie een knelpunt in het functioneren van het centrumgebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

Er is behoefte aan gemengd stedelijke gebieden. De NPD-strook is één van deze gebieden die geschikt is voor transformatie naar woningbouw, maar die tevens kan bijdragen om van het winkelcentrum Overvecht echt een centrum voor de wijk te maken met een mix van functies. Overvecht kan zich daardoor beter positioneren ten opzichte van andere delen in de stad. Toevoeging van woningen beantwoordt aan de grote woningvraag van starters, senioren en studenten. Dat draagt bij aan een betere mix van woningen in Utrecht, waarmee een doelstelling uit de Ruimtelijke Strategie Utrecht dichterbij komt. Daarnaast vergroot woningbouw de levendigheid in het gebied en het draagvlak van het winkelcentrum en andere centrumfuncties.

Het gecontracteerde woningbouwprogramma (huur en koop) is deels bestemd voor ouderen met mogelijk een zorgvraag en studenten. Daarmee komen we tegemoet aan de behoefte van deze specifieke groepen.

4.1.1 Programma

Het programma vloeit voort uit het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) NPD strook, Overvecht. In het SPvE wordt uitgegaan van wonen in de vorm van appartementen waarbij de voornaamste doelgroepen studenten, starters en senioren zijn. Het programma bestaat uit maximaal 700 studentenwoningen in blok D en maximaal 360 appartementen in blok A, B en C samen.

Daarnaast is er 4000 m² aan centrumfuncties mogelijk zoals dienstverlening, woonwerkfuncties, maatschappelijke voorzieningen, sport, horeca categorie B, C, D1 en D2 (conform horecabeleid), een hotel (conform hotelbeleid) en lichte bedrijvigheid passend in woonomgeving (categorie A en B1). Bij deze lichte bedrijvigheid is het mogelijk om de producten die daar worden vervaardigd te verkopen mits het ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Het is niet mogelijk om in de NPD-strook detailhandel toe te voegen. Ook is er geen ruimte voor kantoren, bedrijven categorie 3 en hoger en grootschalige leisure op deze locatie.

Onder de bouwblokken zijn parkeervoorzieningen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0007.jpg"

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

De ambitie is om van een winkelcentrum te komen tot een levendig centrum van Overvecht. Hiervoor is noodzakelijk om meer andere functies, zoals horeca toe te staan met woningen in hoge dichtheden. Dit vereist een goede bereikbaarheid en passende parkeermogelijkheden van het centrum. Het doel is om een gemengd gebied te creëren, waarbij levendige plinten aan de bouwblokken worden toegevoegd.

De uitgangspunten voor het stedenbouwkundig ontwerp zijn verdeeld in drie groepen te weten: functionaliteit, ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteit van de openbare ruimte. Hieronder is per onderdeel aangegeven wat de uitgangspunten zijn.

Functionaliteit vertaalt zich door meerdere functies in het gebied toe te laten. Het wonen is mogelijk in de vorm van appartementen, met als voornaamste doelgroep studenten, starters en senioren. Daarnaast zijn in de plint centrumfuncties mogelijk.

De ruimtelijke kwaliteit vertaalt zich door een hoge dichtheid en gesloten bouwblokken. Dit past goed bij een duurzame en gezonde verstedelijking: hoge dichtheid geeft een optimaal grondgebruik en gesloten bouwblokken zorgen voor een rustig binnenklimaat in de drukte van het centrum. Levendige plinten zorgen voor ontmoeting en sociale veiligheid. Het uitgangspunt is het maken van een nieuwe rand van het centrumgebied aan de Brailledreef die bestaat uit 4 grotendeels gesloten bouwblokken met op de hoek een hoogteaccent (een landmark). De parkeerlagen van de twee middelste blokken kunnen samengevoegd worden. Voorwaarde is dat individuele bouwblokken herkenbaar blijven en dat er een heldere verbinding tussen de Brailledreef en het centrumgebied ontstaat. De rooilijn van het bouwblok is gelijk aan de uitgiftegrens van het blok. Op de begane grond (plint) dient de rooilijn geheel bebouwd te zijn, uitzondering hierop vormen entrees naar een eventueel binnenterrein. De hoeken zijn bebouwd. Boven de begane grond wordt onderscheid gemaakt in een verplichte rooilijn aan de kant van het winkelcentrum en de Zamenhofdreef (100% in de rooilijn) en maximale rooilijn voor de andere zijden. De bouwhoogte is minimaal 4 bouwlagen en maximaal 6 bouwlagen. Het bouwblok op de hoek van de Brailledreef en de Zamenhofdreef is minimaal 12 en maximaal 16 bouwlagen. Om dit bouwblok goed te laten aansluiten bij de andere bouwblokken wordt gedacht aan een fundament in de vorm van een (zoveel mogelijk) gesloten bouwblok van bijvoorbeeld vier lagen, met daarboven 1 of meer torens.

De ruimte rondom de bouwblokken is in hoofdzaak bedoeld voor ontmoeten en verblijven. De openbare ruimte wordt groen en hoogwaardig ingericht en ligt zoveel mogelijk op 1 niveau (of max 2 meter hoger). De kant van de Brailledreef krijgt op maaiveldniveau een autovrij, open groene inrichting met zicht op het water. De bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Een duurzame gezonde verstedelijking is in het SPvE NPD strook, Overvecht vertaald in zorgen voor een betere bereikbaarheid (minder rondrijden), dubbel gebruik van parkeerplaatsen en goede fietsstallingsmogelijkheden. Voor de bereikbaarheid van het gebied wordt een nieuwe aansluiting gemaakt op de Zamenhofdreef. De toegang naar het parkeren in de bouwblokken vindt plaats aan de tussenstraatjes (de korte oost/west verbindingen). De tussenstraten en de straat aan de zijde van de Brailledreef worden ingericht als autovrij gebied en krijgen een hoge verblijfskwaliteit en liggen bij voorkeur op maaiveldniveau, of maximaal 0,75 m erboven. De bouwblokken zijn rondom toegankelijk voor voetgangers en fietsers. Naast de eisen uit het bouwbesluit voor toegankelijkheid wordt aanvullend aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid aan de voorkant van de woningen voor mensen met een beperking. Alle woningen zijn rolstoel- en rollatortoegankelijk en bezoekbaar. De openbare ruimte voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid uit notitie Voetpaden voor iedereen. De openbare ruimte is wel geschikt voor incidenteel autoverkeer (zoals calamiteiten en verhuizingen).

4.2.1.1 Verkeer en verblijf NPD-strook

De NPD strook is bereikbaar met (auto)aansluitingen op de Zamenhofdreef en er wordt gebruik gemaakt van de weg, die aansluit op de brug naast de Karwei. De brug is nu ingericht voor éénrichtingsverkeer. Voor het functioneren van het centrum is het wenselijk, dat de brug een volwaardige toegang van het centrum wordt en in twee richtingen toegankelijk is. De aanpassing, die hiervoor nodig is, zit niet in de plannen van de NPD strook. Er wordt onderzocht of deze meegenomen kan worden bij de herinrichtingsplannen van het centrum. De toegang naar het parkeren in de bouwblokken vindt plaats aan de zijde van de Seinedreef en/of de straat, die aansluit op de brug. De straat aan het water en de tussenstraatjes zijn autovrij om een aantrekkelijke verblijfsomgeving te kunnen maken.

Binnen het plangebied worden in totaal maximaal 360 woningen, maximaal 700 studentenwoningen en maximaal 4.000 m² voorzieningen (waarvan maximaal 2.000 m² horeca) mogelijk gemaakt. Op basis van het autobezit worden hiervoor kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het gebied is te categoriseren als zeer sterk stedelijk, gelegen in de rest bebouwde kom. Voor de woningen worden de categorieën 'koop etage, midden' en 'kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig' aangehouden. De verkeersgeneratie voor de woningen komt daarmee op ca. 2000 mvt/etmaal.

Voor de voorzieningen wordt gedacht aan dienstverlening, maatschappelijke, met name (para)medische voorzieningen, sport en/ of horeca. Een horecafunctie genereert doorgaans het meeste verkeer. Wanneer wordt uitgegaan van de (gemeentelijke) parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m2 (dus in theorie totaal 400 parkeerplaatsen) en een gemiddelde bezetting van één keer per parkeerplaats per dag, levert dat 400 aankomsten en 400 vertrekken op, dus 800 mvt/etmaal. In maximale zin levert het programma dus een verkeersgeneratie op van circa 2000 + 800 = 2.800 mvt/etmaal.

Het plangebied wordt ontsloten op de Seinedreef, Brailledreef en de Zamenhofdreef. De verkeersgeneratie is hier dusdanig laag, dat dit goed afgewikkeld kan worden op het bestaande wegennet. Daarnaast is het planologisch mogelijk om ter plaatse bijvoorbeeld een taxibedrijf, een personenverhuurbedrijf, een aannemersbedrijf, een autowasserij of een handel in auto- en motorfietsonderdelen te realiseren waardoor de netto toename lager is.

4.2.1.2 Toegankelijkheid

In het kader van Agenda 22 moet iedereen - ook mensen met een beperking - in staat zijn om voorzieningen te bereiken en te gebruiken. Voor de openbare ruimte gelden hiervoor de richtlijnen uit Voetpaden voor iedereen en voor gebouwen het Bouwbesluit. In de Commissiebrief van 18 december 2014 wordt extra aandacht gevraagd voor de noodzaak om de woningen ook aan de voorzijde toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Hiervoor is het noodzakelijk dat de begane grond gelijk is aan het maaiveld.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Een duurzame en gezonde verstedelijking is in het SVPE NPD strook, Overvecht vertaald in een openbare ruimte met hoge verblijfskwaliteit en ruimte voor groen en ecologie. De Seinedreef wordt met een volledige kruising aangesloten op de Zamenhofdreef. De straat, die aansluit op de brug blijft vooralsnog alleen een uitgang en wordt met een halve kruising aangesloten op de Brailledreef. De brug wordt ingericht als eenrichtingsweg met voetpad. De tussenstraatjes en de straat aan de zijde van de Brailledreef worden autovrij en groen ingericht met aantrekkelijke verblijfsplekken en liggen op maaiveldniveau, alleen tussen blok B en C ligt het maaiveld eventueel, maximaal 0.75m hoger. De zijde aan de Brailledreef kant krijgt een groene, uitnodigende inrichting met vrij uitzicht op het water. De bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Indien het kappen van de bomen noodzakelijk is, vindt compensatie plaats binnen het plangebied. De huidige singel wordt gehandhaafd (zo mogelijk verbreed). Het hemelwater van de gebouwen en de openbare ruimte wordt geïnfiltreerd of rechtstreeks afgevoerd op de singel.

4.2.3 Parkeren

Voor de studentenwoningen wordt een aantrekkelijke, goed bereikbare gemeenschappelijke fietsenberging gemaakt zodat fietsparkeren op straat zoveel mogelijjk wordt voorkomen. Er wordt rekening gehouden met de auto- en fietsparkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren zone B2 stedelijk zonder betaald parkeren. De parkeerplaatsen voor bewoners worden op eigen terrein gerealiseerd. Voor studentenwoningen geldt dat er geen parkeerplaatsen voor bewoners worden gerealiseerd, met uitzondering van parkeervoorzieningen voor eventuele deelauto's. Voor elke woning wordt een parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. De parkeerplaatsen voor de bewoners worden één op één gekoppeld aan de woning, zodat deze geen gebruik zullen maken van het openbare parkeerterrein. Voor het parkeren van de centrumfuncties wordt op eigen terrein rekening gehouden met parkeernorm minus het bezoekers aandeel.

De parkeerplaatsen voor bezoekers (0,3 van de norm en 0,1 van de norm bij studentenwoningen) maken gebruik van het bestaande parkeerterrein van het winkelcentrum. Voor bezoekers van de NPD strook worden geen nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Voor het fietsparkeren bij de woonfunctie wordt conform het Rijksbouwbesluit Artikel 4.3.1. voorzien in bergruimte. De voorkeur gaat uit naar een gemeenschappelijke fietsenberging. Het fietsparkeren is in een logische loop naar buiten gesitueerd. Bij studentenwoningen wordt nabij de ingang rekening gehouden met een laad- en losplaats.

De gemeente heeft de aantallen en de wijze van parkeren van auto's en fietsen vastgelegd in de Nota Stallen en Parkeren. Mede doordat in het gebied geen betaald parkeren geldt, zijn er minder mogelijkheden om het parkeergedrag te sturen. Uitgangspunt voor de te bouwen functies binnen de NPD-strook geldt dat het langparkeren (bewoners en werknemers) op eigen terrein wordt gerealiseerd. Voor het bezoekersparkeren is dat niet mogelijk. Bezoekers zullen geen gebruik maken van een inpandige parkeeroplossing, omdat het grote parkeerterrein van het winkelcentrum direct naast de NPD-strook ligt en gemakkelijker in gebruik is.

Een andere optie is dat het bezoekers parkeren in de openbare ruimte op het NPD terrein zelf opgelost moet worden. Stedenbouwkundig is dat een te grote vermindering van de kwaliteit voor het woon- en verblijfsmilieu in de NPD-strook. Dat maakt dat er binnen de NPD-strook geen ruimte is om het bezoekersparkeren op te vangen.

De diversiteit van aanwezige functies in het centrumgebied maakt het in principe mogelijk dat parkeerruimte dubbel gebruikt kan worden. Bijvoorbeeld overdag door bezoekers van het winkelcentrum en 's avonds door bezoekers van bewoners. Er is daarom onderzocht in hoeverre het bezoekersdeel van de parkeervraag van de NPD-strook op het grote parkeerterrein van het winkelcentrum opgevangen kunnen worden. Het aantal theoretisch benodigde parkeerplaatsen voor het gehele winkelcentrum en omgeving bedraagt op basis van de Nota Stallen en Parkeren minimaal 990 en maximaal 1515 parkeerplaatsen. In de praktijk zijn er 1319 parkeerplaatsen aanwezig. Dat betekent dat er beleidsmatig ruimte is om dubbelgebruik toe te staan voor het bezoekersdeel van de parkeernorm van de NPD strook (ca. 150 parkeerplaatsen). Het gaat dan in absolute zin om ca. 150 parkeerplaatsen, uitgaande van realisatie van commerciële dienstverleningsfuncties in de plint. In de worst-case situatie dat deze volledig worden gevuld met horeca bedraagt het bezoekersdeel ca. 350 parkeerplaatsen. Wanneer de aanwezigheid van verschillende doelgroepen op (piek)momenten wordt meegenomen blijkt dat er beleidsmatig voldoende ruimte is voor dubbelgebruik, ook in de worst-case situatie.

Een in februari 2015 uitgevoerd parkeerdrukonderzoek (zie Bijlage 4 Parkeerdrukonderzoek) laat zien dat op werkdagen de bezettingsgraad van de 1319 bestaande parkeerplaatsen onder de 70% blijft. Alleen op zaterdagmiddag van 12.00-16.00 uur is de bezettingsgraad >85%. Tussen 14.00-15.00 uur zijn nagenoeg alle parkeerplaatsen bezet. Het onderzoek laat zien dat er gedurende de hele week voldoende ruimte is om het bezoekersdeel van de parkeernorm op te vangen, zonder dat de bezettingsgraad hoger dan 80% wordt.

Op zaterdagmiddag knelt dit echter. Het bezoekersdeel van de parkeernorm van de NPD strook bedraagt op zaterdagmiddag ca. 90 tot 160 parkeerplaatsen, afhankelijk van de invulling van functies.1 Omdat er door de herontwikkeling van de NPD strook ook ca. 60 openbare parkeerplaatsen aan het gebied worden onttrokken, ontstaat er gedurende de zaterdagmiddag een tekort van ca. 150 tot 210 parkeerplaatsen. De bezettingsgraad neemt op dat moment toe tot meer dan 100%. Buiten de zaterdagmiddag is er meer dan voldoende parkeerruimte beschikbaar.

Er is een aantal ontwikkelingen die er aan bijdragen dat de bezettingsgraad afneemt. Er liggen concrete voorstellen om de openbare ruimte van het winkelcentrum de komende jaren te verbeteren. Daardoor komt er ook meer ruimte vrij voor parkeren. Zo kunnen door de beoogde herstructurering van de ontsluiting en inrichting van de strook aan de zuidzijde van het winkelcentrum circa 50 parkeerplaatsen extra gerealiseerd worden. Tevens is de verwachting dat de aanpak van de openbare ruimte leidt tot een verbeterd verblijfsklimaat voor o.a. fietsers en voetgangers, waardoor het aantrekkelijker wordt om met de fiets en OV in plaats van de auto naar het winkelcentrum te komen. Ook wordt met de eigenaren/ winkeliers van het winkelcentrum naar alternatieven voor het personeel gezocht. Een ander effect is dat ook voor andere maatschappelijke gewenste ontwikkelingen in het centrum alleen ruimte is als extra parkeerdruk op met name de zaterdag wordt geaccepteerd dan wel de druk om betaald parkeren in te voeren gaat toenemen. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken hoe er met het (bezoekers)parkeren moet worden omgegaan.

Concluderend is het mogelijk om het bezoekersparkeren van de NPD strook op te vangen op het parkeerterrein bij het winkelcentrum. Daarbij dient wel geaccepteerd te worden dat gedurende enkele uren op zaterdagmiddag een tekort aan parkeerruimte ontstaat. Dat heeft mogelijk als effect dat een deel van de parkeerdruk uitstraalt naar de directe omgeving van het winkelcentrum. Dat past binnen de gemeentelijke filosofie om de openbare ruimte niet in te richten op basis van de absolute piekmomenten.

Om te voorkomen dat studenten hun fiets massaal in de openbare ruimte zetten moet het fietsparkeren logisch in de loop naar buiten worden gesitueerd. Vanwege de vele verhuizingen bij het studentencomplex wordt ook rekening gehouden met een laad- en losplek nabij de ingang.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening zoals volgt uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. De invulling van dit vereiste wordt door de jurisprudentie verder gepreciseerd. In dit hoofdstuk worden alle (milieu)aspecten behandeld. Per aspect is aangegeven wat het wettelijk kader is en wat de consequenties voor de ontwikkelingen zijn.

5.2 Milieu-effectrapportage en Strategische Milieu Beoordeling

5.2.1 Kader

Het doel van een milieu-effectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectenrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C--lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter, ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit-m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

5.2.2 Plansituatie

De in het plan opgenomen activiteiten overschrijdt niet voor deze categorie geldende drempelwaarde uit het Besluit-m.e.r. (in casu D 11.2, “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”). Het bestemmingsplan NPD strook is te beschouwen als het ruimtelijke plan dat in de aanleg van het stedelijke ontwikkelingsproject voorziet. Aangezien de geplande ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft (minder dan 2.000 woningen en minder dan 200.000 m² aan bedrijfsoppervlakte) is sprake een vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 5 Vormvrije m.e.r.-beoordeling NPD strook). Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht bij de uitvoering van het plan. Daarom is voor het bestemmingsplan NPD strook geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De conclusie is dat deze ontwikkeling volop kansen biedt voor een verbetering van de milieusituatie.

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen zijn het vulpunt LPG en bijbehorende veiligheidscontour wegbestemd en is voor de Hulpwarmte Centrale een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit de paragrafen 5.6.2 en 5.7.2 volgt dat er geen nadelige milieugevolgen te verwachten zijn en dat de conclusies uit de Vormvrije mer-beoordeling onveranderd blijven.

5.2.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit-m.e.r. en er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Op basis hiervan hoeft geen MER te worden opgesteld. Voorts zijn er geen nadelige milieugevolgen die nopen tot tot het maken van een plan-Mer of m.e.r.-beoordeling.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Kader

In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waar wonen en werken in de stad op een goede manier met elkaar samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient voorkomen te worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed hebben op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de gevolgen van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.


Het streven is om werkfuncties in de omgeving te integreren om daarmee levendigheid in de woonwijken te vergroten. Deze werkfuncties mogen alleen geen (onevenredige) overlast veroorzaken. De bedrijven die (te veel) geur of geluidhinder veroorzaken, overlast geven of andere risico's voor gezondheid en veiligheid met zich meebrengen, moeten ruimtelijk worden gescheiden van de gevoelige bestemmingen zoals wonen. Dit wordt bereikt door milieuzonering.

5.3.2 Plansituatie

Op korte afstand ligt de rioolwaterzuiveringsinstallatie (hierna RWZI). Deze installatie is verouderd en wordt op korte termijn vernieuwd. Deze ontwikkeling heeft effect op het voorliggend plan. Er moet rekening worden gehouden met geuroverlast van deze installatie. Uit het onderzoek van LBP Sight volgt dat voor zowel de maximale als de realistische invullingscenario’s wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de NPD strook. Het RWZI terrein vormt vanuit het aspect geur geen knelpunt voor de bestemmingswijziging naar wonen. Ook akoestisch gezien, in zowel de bestaande als in de twee uitgebreidere bedrijfssituaties is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de NPD strook. Het RWZI terrein vormt vanuit het aspect geluid geen knelpunt voor de bestemmingswijziging naar wonen.

Het bouwplan ligt binnen de geluidzone van de hulpwarmtecentrale van Eneco. Uit de quickscan blijkt dat als gevolg hiervan de geluidbelasting de voorkeurswaarde overschrijdt maar dat de maximale ontheffingswaarde kan worden behaald. De geluidsbelasting van de hulpwarmtecentrale is 55 dB(A) en is daarmee niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Uit de berekeningen volgt dat vrijwel al het geluid is geconcentreerd in de 63 Hz octaafband. Aangezien gevelconstructies vaak een geringe geluidswering hebben bij deze lage frequenties, zal hier bij de bepaling van de geluidsisolatie rekening mee moeten worden gehouden teneinde overschreiding van de grenswaarde van 35 dB(A) in de woning te voorkomen.

Voor de Karwei, het garagebedrijf en het nabijgelegen openbare parkeerterrein hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.

Op de NPD strook zijn slechts bedrijven uit de functiemengingslijst in de categorieën A en/of B1 en horeca in de categorie B, C, D1 en D2 van de lijst van horeca-activiteiten toegelaten zodat hier de nadruk ligt op het wonen. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van terrassen mogelijk binnen op de verbeelding aangegeven vlakken met een bijbehorende aanduiding. Uit het akoestisch onderzoek naar stemgeluid blijkt dat een volledige benutting van de aangewezen terrassen (de maximale invulling) leidt tot een waarde van 68 dB(A). Deze waarde is ruim boven hetgeen aanvaardbaar kan worden beschouwd. In dit bestemmingsplan is daarom een binnenplanseafwijking opgenomen. Aangetoond moet worden dat het gecumuleerde langetijdgemiddelde geluidniveau door stemgeluid vanaf de terrassen niet hoger is dan 62 dB(A) overdag, 57 dB(A) in de avond en 52 dB(A) in de nacht.

5.3.3 Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de bestaande bedrijven (RWZI, de Gamma en de hulpwarmte centrale van Eneco) en de beoogde nieuwe bedrijvigheid op de NPD strook (bedrijven van de functiemengingslijst en het terras) geen onaanvaardbare invloed hebben op de woonomgeving. Anderzijds worden de bedrijven niet belemmerd in hun (toekomstige) bedrijfsvoering door de aanwezigheid van de beoogde woningbouw. Hierdoor zorgt het aspect bedrijven en milieuzonering niet voor een belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.4 Geluidhinder

5.4.1 Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object - hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels', kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
5.4.2 Plansituatie

De geplande geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de invloedssfeer van verschillende wegen, het spoor en een industrieterrein. Het industrieterrein is het gezoneerde industrieterrein Hulpwarmtecentrale Overvecht. De omliggende hoofdwegen hebben een maximumsnelheid van 50 km/uur. Relevante wegen zijn de Brailledreef-Paranadreef, de Zamenhofdreef en de Einsteindreef. De overige woonstraten in de omgeving zijn als 30 km/uur gebied ingericht. Daarnaast is de spoorbaan Utrecht CS-Utrecht Overvecht relevant.

Het plan is getoetst aan de wettelijke eisen van de Wet geluidhinder en het lokale geluidsbeleid om te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening (zie Bijlage 6 Rapport akoestisch onderzoek NPD strook).

Wegverkeerslawaai
Uit het geluidsonderzoek volgt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Brailledreef-Paranadreef op de gevels van de panden maximaal 54 dB bedraagt en dat daarmee de voorkeursgrenswaarde met 6 dB wordt overschreden. De geluidsbelasting blijft echter ruim onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De Zamenhofdreef zal een geluidsbelasting veroorzaken van 56 dB en overschrijdt daarmee de voorkeursgrenswaarde met 8 dB. Ook hier blijft de geluidsbelasting ruim onder de maximale ontheffingswaarde. De Einsteindreef levert een geluidsbelasting van ten hoogste 47 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde.

Railverkeer
De geluidsbelasting vanwege de spoorbaan Utrecht CS - Utrecht Overvecht bedraagt 59 dB. De voorkeurgrenswaarde van 55 dB wordt met 4 dB overschreden maar de geluidsbelasting blijft nog ruim onder de maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Industrielawaai
De Hulpwarmtecentrale Overvecht zorgt voor een geluidsbelasting van maximaal 55 dB(A) en is daarmee niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Uit de berekeningen volgt dat vrijwel al het geluid is geconcentreerd in de 63 Hz octaafband. Aangezien gevelconstructies vaak een geringe geluidswering hebben bij deze lage frequenties, zal hier bij de bepaling van de geluidsisolatie rekening mee moeten worden gehouden teneinde overschrijding van de grenswaarde van 35 dB(A) in de woning te voorkomen. In het bestemmingsplan is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Ten aanzien van de Karwei hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd. Er is sprake van een gemengd gebied. De richtafstand is 10 meter. Het bouwblok met de gemengde bestemming ligt op een afstand van 13,63 meter. Er hoeft dus geen nader onderzoek plaats te vinden. Ook voor het garagebedrijf aan de Montalbaendreef 19, Seinedreef 141 en Zamenhof 351 hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd omdat de afstand circa 16 meter is ten opzichte van het bouwblok met de gemengde bestemming.

Het achterliggende parkeerterrein hoeft niet te worden onderzocht vanwege het feit dat het een openbaar parkeerterrein is. Ook als getoetst wordt aan de richtafstand van een niet-openbare parkeerterrein hoeft geen onderzoek te worden gedaan. Op grond van de VNGrichtlijnen, is de maximale afstand 10 meter. Daar wordt aan voldaan.

Ten zuidwesten van de NPD strook ligt de rioolwaterzuivering (hierna: RWZI). Om voor de NPD strook te kunnen spreken van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk aan te tonen dat de volledige bestemmingsplan-technische benutting van het RWZI terrein niet leidt tot een onaanvaardbaar hinderniveau. De RWZI (zoals nu aangevraagd in de lopende omgevingsvergunningprocedure) beslaat niet het gehele bestemmingsvlak. M.a.w. het huidige bestemmingsplan laat meer toe dan wat door de RWZI wordt ingenomen. De extra bestemmingsplanruimte moet cumulatief met de RWZI beschouwd worden in de ruimtelijke onderbouwing van de NPD strook. LBP Sight heeft onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7 Geluid en geuronderzoek ivm RWZI ). Uit dit onderzoek blijkt dat het tijdgemiddelde geluidniveau in de huidige situatie ten hoogste 42 dB(A) etmaalwaarde bedraagt ter plaatse van de geplande woningen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A). Ook het maximale geluidniveau in de bestaande bedrijfssituatie voldoet ruimschoots aan de normwaarden. Akoestisch gezien is hiermee in de vergunde bedrijfssituatie sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Bij uitbreiding van de activiteiten neemt het geluidniveau in het plangebied over het algemeen enigszins toe. Het tijdgemiddelde geluidniveau bedraagt over alle varianten bekeken ten hoogste 45 dB(A) op de rand van het plangebied: een toename van 3 dB ten opzichte van de huidige situatie. Dit is nog steeds ruimschoots lager dan de normwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Ook de maximale geluidniveaus liggen in alle varianten onder de normwaarden. Voor de tweede variant, een verdubbeling van de bedrijfsactiviteiten, neemt het maximale geluidniveau op sommige locaties af ten opzichte van het huidige scenario. Dit komt door nieuwe bebouwing in geval van een uitbreiding, waardoor de meest relevante bronnen worden afgeschermd. Concluderend geldt dat, akoestisch gezien, in zowel de bestaande als in de twee uitgebreidere bedrijfssituaties sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de NPD strook. Het RWZI terrein vormt vanuit het aspect geluid geen knelpunt voor de bestemmingswijziging naar wonen.

Gecumuleerde geluidsbelasting
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de gecumuleerde geluidsbelasting nog ruim binnen de maximaal te ontheffen waarde blijft. Ook vanuit gezondheidsperspectief is de geluidsbelasting acceptabel.

Hogere waarde
De onderzoeksresultaten maken het doorlopen van een hogere waarde procedure noodzakelijk. Aangezien de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, zal elke woning ter compensatie de beschikking moeten hebben over een luwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch gunstige woningindeling. Als een carré-vormige bouwvorm wordt toegepast, kan voor veel woningen eenvoudig aan deze eisen worden voldaan aan de binnenzijde van het bouwvolume. Voor hoekwoningen kan dit door middel van balkonschermen en/of inpandige balkons worden bereikt. Ook kan een afwijkende woningplattegrond worden toegepast om deze woningen alsnog aan een binnenterrein te laten grenzen. De maximale ontheffingswaarden worden niet overschreden.

Terras
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van terrassen mogelijk binnen op de verbeelding aangegeven vlakken met een bijbehorende aanduiding. Uit het akoestisch onderzoek naar stemgeluid (zie Bijlage 8 Rapport akoestisch onderzoek stemgeluid terrassen ) blijkt dat een volledige benutting van de aangewezen terrassen (de maximale invulling) leidt tot een waarde van 68 dB(A). Deze waarde is ruim boven hetgeen aanvaardbaar kan worden beschouwd. In het onderzoek zijn vervolgens diverse varianten onderzocht. Uit de berekeningen volgt dat een toetswaarde van 60 dB(A) kan worden gehaald met een terrasomvang van 22 m2 [=16 personen]. Een grenswaarde van 60 dB(A) is passend voor een druk gemengd gebied. Naast de onderzochte varianten zijn er echter vele andere aanvaardbare varianten mogelijk (bijvoorbeeld drie terrassen van 22 - 19 - 22 m2 [=45 personen] op een onderlinge afstand van ca. 16 meter).

Om voldoende flexibiliteit bij het inrichten van terrassen te garanderen en tevens de nabijgelegen geluidgevoelige functies voldoende te vrijwaren van hinder van stemgeluid, is in dit bestemmingsplan een binnenplanse afwijking opgenomen. Voorwaarde is dat met onderzoek is aangetoond dat het gecumuleerde langetijdgemiddelde geluidniveau door stemgeluid vanaf de terrassen niet hoger is dan 62 dB(A) overdag, 57 dB(A) in de avond en 52 dB(A) in de nacht.

5.4.3 Conclusie

Het plangebied van de onderzochte panden ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Brailledreef- Paranadreef, de Zamenhofdreef, de Einsteindreef, het spoor en de Hulpwarmtecentrale Overvecht. Uit het geluidsonderzoek volgt dat een procedure hogere waarden met aanvullende maatregelen noodzakelijk is om de woningen te realiseren. Ook vanuit gezondheidsperspectief is de geluidsbelasting acceptabel.

5.5 Geur

5.5.1 Kader

Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in het omgevingsrecht (activiteitenbesluit) een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen. Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf.
Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf zijn vanuit de norm van het omgevingsrecht beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.

Het toetsingskader ten aanzien van geur wordt voor zuiveringstechnische werken (RWZI’s) bepaald door het Activiteitenbesluit §3.1.4a. Voor inrichtingen die voor 1 februari 1996 zijn opgericht, geldt, ingevolge artikel 3.5b lid 4 en 5, een grenswaarde aan de geurblootstelling ter hoogte van geurgevoelige objecten van 1,5 ouE/m3 als 98 percentiel. Dit is op de inrichting van HDSR van toepassing.

In geval van nieuwbouw van geurgevoelige objecten, zoals woningen op de NPD strook, nabij de RWZI geldt echter vanwege ‘de omgekeerde werking’ van het Activiteitenbesluit de grenswaarde genoemd in artikel 3.5b lid 1. Die nieuwbouw is een nieuwe situatie, waar voor een goed woon- en leefklimaat die norm als uitgangspunt moet worden gehanteerd bij de ruimtelijke toetsing. De betreffende grenswaarde uit artikel 3.5b lid 1 is 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel.

5.5.2 Plansituatie

LBP Sight heeft een onderzoek uitgevoerd op basis van de maximale en realistische invullingscenario’s voor het bestemmingsplanvlak van het RWZI terrein (zie Bijlage 7 Geluid en geuronderzoek ivm RWZI). Uit het onderzoek blijkt dat de hoogste geurblootstelling optreedt bij het invullingscenario “1,5x RWZI en 4x slibverwerking”. Ter hoogte van de rand van de NPD strook is de hoogste geurblootstelling voor dit scenario gelijk aan de grenswaarde (0,50 ouE/m3 als 98 percentiel). De geuremissie van de slibverwerking draagt relatief veel bij aan de totale geurbelasting. Een slibverwerkingscapaciteit van meer dan 400.000 ton per jaar, zal daarom op deze locatie moeilijk inpasbaar zijn (ook niet vanwege ruimtegebrek). Het scenario “2x RWZI” resulteert in een hoogste geurblootstelling van 0,45 ouE/m3 als 98 percentiel, en voldoet daarmee ook aan de grenswaarde.

5.5.3 Conclusie

Voor zowel de maximale als de realistische invullingscenario’s wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de NPD strook. Het RWZI terrein vormt vanuit het aspect geur geen knelpunt voor de bestemmingswijziging naar wonen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Kader

In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

5.6.2 Plansituatie

Het plangebied ligt in de nabijheid van de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze wordt vernieuwd en is in 2019 gereed. In de directe omgeving was tot 2013 een tankstation zonder LPGverkoop gevestigd. Feitelijk is dit tankstation nu niet meer aanwezig. De intrekkingsvergunning van het LPGdeel van het tankstation aan de Einsteindreef 11 is op 19 februari 2014 onherroepelijk geworden. Het vulpunt en de risicocontour van de lpg installatie zijn in dit bestemmingsplan wegbestemd. Hiermee wordt de juridische beschrijving in lijn gebracht met de feitelijke situatie. Er is hiervoor geen onderzoek nodig.

Warmtetransportleiding
Door het plangebied loopt een warmteleiding die beschermd is via een dubbelbestemming. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een specifieke regeling. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

5.6.3 Conclusie

Als gevolg van de nieuwbouw van de RWZI en het nieuwe zuiveringsproces zullen er geen stoffen meer op het RWZI terrein aanwezig zijn die leiden tot een PR contour of een groepsrisico. Onderzoek naar externe veiligheid is daarom niet nodig. Overigens leiden ook de huidige activiteiten op het RWZI terrein niet tot risico's die van invloed zijn op de omgeving van de RWZI.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

5.7.2 Plansituatie

De luchtberekeningen zijn uitgevoerd voor de Brailledreef, de Einsteindreef en de Zamenhofdreef (zie Bijlage 9 Luchtonderzoek). Dit zijn de wegen die worden beïnvloed door het verkeer als gevolg van de herontwikkeling van de NPD-strook .

Voor de onderzochte straten geldt dat er geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). De maximaal berekende concentratie NO2 bedraagt 29,5 ìg/m3 in 2017. Deze maximale concentratie treedt op langs de Brailledreef. Ook voor fijn stof (PM10 en PM2,5) voldoen alle locaties aan de normen.

In 2027 zijn de berekende concentraties NO2 lager dan in 2017. Dit is een gevolg van lagere achtergrondconcentraties en een schoner wordend wagenpark. De maximale NO2-concentratie in 2026 is 18,4 ìg/m3. Deze concentratie treedt op langs de Einsteindreef De maximale concentratie PM10 is met 19,4 ìg/m3 in 2027 eveneens lager dan in 2017, als gevolg van een schoner wordend wagenpark. De maximale concentratie van PM2,5 bedraagt 11,5 ìg/m3 langs de Brailledreef. De fijn stof concentraties komen niet boven de grenswaarden.

De uitgevoerde berekeningen laten zien dat de ontwikkeling van de NPD-strook, Overvecht niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden na vaststelling van het bestemmingsplan en in de toekomst. Hiermee voldoet het plan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid, onder a van de Wet milieubeheer.

Hulpwarmte Centrale
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door TAUW (zie Bijlage 10 Luchtkwaliteitsonderzoek HWC Overvecht), waaruit blijkt dat op straatniveau de bijdrage van de Hulpwarmte Centrale aan de stikstofdioxideconcentratie maximaal 2,0 µg/m3 is en dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Op grotere hoogte is de immissie als gevolg van de HWC licht hoger dan op straatniveau. Deze blootstelling is vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar, zodat er geen beperkingen zijn om het bestemmingplan NPD strook, Overvecht vast te stellen.

5.7.3 Conclusie

De uitgevoerde berekeningen laten zien dat de herontwikkeling van de NPD-strook niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden na uitvoering van het plan en in de toekomst. Hiermee voldoet het plan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid, onder a van de Wet milieubeheer. Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer voor de herontwikkeling van de NPD-strook te Overvecht.

5.8 Bodemkwaliteit

5.8.1 Kader

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
  • Bodemsanering
    Ernstig verontreinigde locaties dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
  • Bodembeheer
    Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht te worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.

5.8.2 Plansituatie

Ter plaatse van de NPD-strook is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd (Zie bijlagen 11, 12, 13, 14 en 15). De grond en het grondwater zijn over het algemeen licht verontreinigd. In de noordhoek van het terrein is in de toplaag asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging (zie Bijlage 16 Verkennend bodem en asbest onderzoek).

Ter plaatse van de huidige bebouwing is nog geen onderzoek verricht. Dit onderzoek moet na sloop worden uitgevoerd. Op de locatie is een ondergrondse tank aanwezig. Deze moet verwijderd worden. Rond de tank is geen verontreiniging gevonden. Verder is een kleine oliespot aanwezig op een diepte van 1,5 à 2 meter -mv.

De omvang van de aangetroffen verontreinigingen lijkt vooralsnog klein in verhouding tot het gehele terrein. Grootschalige grondafvoer lijkt dus alleen aan de orde als sprake is van een grondoverschot. De grond is niet geheel schoon en bij eventuele afvoer zal rekening gehouden moeten worden met de afvoer als zogenaamde "Industriegrond". Indien dieper gelegen veenlagen (± 2 meter -mv) worden ontgraven kan dit veen gehaltes aan arseen boven de Interventiewaarden bevatten. Dit veen is niet geschikt voor hergebruik en zal afgevoerd moeten worden naar een verwerker. Indien bij herontwikkeling grondwater wordt onttrokken kan het noodzakelijk zijn maatregelen te treffen om het te lozen water te reinigen. Bovendien is aansluiting bij het "Gebiedsplan" noodzakelijk.

5.8.3 Conclusie

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek (conform de NEN5740) worden gedaan ter plaatse van de gesloopte opstallen. Verder moet de ondergrondse tank worden verwijderd. Afhankelijk van de plannen kan het noodzakelijk zijn de oliespot te saneren.

5.9 Ecologie

5.9.1 Kader

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.

Het project NPD strook Overvecht wordt uitgevoerd onder de ontheffing 'Diervriendelijk bouwen'. Deze ontheffing is in april 2017 verleend door het Ministerie van EZ en is van toepassing op alle gemeentelijke gebouwen (zie Bijlage 17 Ontheffing diervriendelijk bouwen Wet natuurbescherming). In de ontheffing zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de sloop, die als doel hebben het doden en verwonden van beschermde dieren te voorkomen. Voor nieuwbouwprojecten geldt het principe natuurinclusief bouwen: in gebouwen worden verblijfplaatsen van beschermde soorten geïntegreerd. De soorten waar het om gaat zijn gewone dwergvleermuis, gierzwaluw en huismus. De maatregelen en nadere onderbouwing zijn vastgelegd in het Soortenmanagementplan 'De Utrechtse aanpak diervriendelijk bouwen - Gierzwaluw, huismus en gewone dwergvleermuis in de gemeente Utrecht'.

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).

5.9.2 Plansituatie

Beschermde dier- en plantensoorten
In 2015 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied (Bijlage 18 Quickscan flora en fauna) en er is een nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 19 Notitie nader onderzoek centrumkwadrant vleermuizen en Bijlage 20 Notitie Actualisatie natuurwaardenonderzoek Centrumkwadrant Utrecht). Daarbij is vastgesteld dat in het gebouw van Spectrum Uitgeverij een paarverblijf aanwezig is van de gewone dwergvleermuis. Dit betekent dat aan sloop restricties verbonden zijn ten aanzien van planning en uitvoering. De sloop zal plaatsvinden in een periode waarin de dieren het minst kwetsbaar zijn. Voorafgaand aan sloop worden vleermuiskasten opgehangen aan bomen in de omgeving waar de dieren tijdelijk naar kunnen uitwijken.

Opgave Natuurinclusief bouwen
Voor nieuwbouwprojecten geldt de opgave dat verblijfplaatsen in het ontwerp opgenomen moeten worden. Het type en aantal verblijfplaatsen is afhankelijk van de aard van het project, waarbij in eerste instantie sprake is van overcompensatie (zie Soortenmanagementplan). In het project NPD-strook wordt een viertal appartementencomplexen gerealiseerd. Gelet op de ligging en de aard van de bebouwing worden de volgende maatregelen voorgeschreven (zie Bijlage 21 Opgave NPD strook):

Gebouw 1: minimaal 10 gierzwaluwkasten plus 5 paarverblijven gewone dwergvleermuis
Gebouw 2: minimaal 10 gierzwaluwkasten plus 1 groepsverblijf vleermuizen
Gebouw 3: minimaal 10 gierzwaluwkasten plus 5 paarverblijven gewone dwergvleermuis
Gebouw 4: minimaal 30 gierzwaluwkasten plus 2 groepsverblijven vleermuizen

Dit betreft een minimum opgave. Realisatie van meer verblijfplaatsen heeft sterk de voorkeur.

Beschermde gebieden

Natura 2000
Het plangebied van de NPD-strook ligt op circa 3 kilometer ten zuidwesten van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. Het gecultiveerde plangebied heeft geen enkele relatie met dit Natura 2000-gebied. De beoogde werkzaamheden bestaan uit de sloop van de aanwezige bebouwing, de kap van 24 bomen en de nieuwbouw van het woningbouwproject. Uit onderzoek (zie Bijlage 22 Effecten stikstof NPD strook eindrapport) blijkt dat de ontwikkeling van de NPD-Strook een bijdrage tot gevolg heeft van minder dan 0,01 mol/ha/jaar op de Oostelijke Vechtplassen. De bijdrage doet geen afbreuk aan het realiseren van de instandhoudingsdoelen voor Oostelijke Vechtplassen. Negatieve effecten op deze instandhoudingsdoelen zijn daarmee op voorhand uit te sluiten. Voor de verder van het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden berekent AERIUS geen bijdrage (bijdrage is nihil). Effecten op deze gebieden zijn daarom eveneens op voorhand uitgesloten.

Ecologische hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet direct bij de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of een Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtsbijzijnde EHS/NNN-gebied ligt op ruim 1,6 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Door het uitvoeren van de werkzaamheden gaat geen oppervlakte van het EHS/NN-gebied verloren.

5.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De ontwikkeling biedt kansen voor natuurinclusief bouwen.

5.10 Water

5.10.1 Kader

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook het risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. In Bijlage 23 Definitieve waterparagraaf NPD strook is dit aspect nader onderbouwd.

5.10.2 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

Op 29 september 2017 heeft er een overleg plaatsgevonden met HDSR. Insteek is om enerzijds een flexibel bestemmingsplan vast te stellen en anderzijds op zorgvuldige wijze de wateropgave in te passen. HDSR zal worden betrokken bij de planvorming van de inrichting van de NPD strook.

Daarnaast is het conceptbestemmingsplan op 24 oktober 2017 in het kader van het verplichte vooroverleg aan HDSR voorgelegd. HDSR heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op de waterparagraaf (zie: Bijlage 31 Wateradvies voorontwerpbestemmingsplan NPD strook).

5.10.3 Conclusie

De toekomstige herontwikkeling 'NPD strook' heeft een negatief effect op de waterhuishouding. Het dakoppervlak neemt toe, het openbaar groen neemt af en het verhard oppervlak rondom de gebouwen neemt ook af. Door de toename van het dakoppervlak met 780 m2, dient er conform de Keur 15% (117m2) aan oppervlaktewater te worden aangelegd. Indien wordt gekozen om infiltratievoorzieningen aan te leggen dan wordt minimaal 35 m3 aan waterberging gerealiseerd. In dit bestemmingsplan zijn alle bestemmingen (zoals de bestemming Verkeer en Verblijfsgebied) mede bestemd voor water of waterberging. Vanwege de gewenste flexibiliteit (binnen de door HDSR gestelde kaders) is het niet gewenst om een specifieke regeling op te nemen. Het bestemmingsplan biedt meer dan voldoende mogelijkheden om watercompensatie te realiseren: de oppervlakte van de bestemming Verkeer en Verblijfsgebied is 10.000 m². Ook is van belang dat de gemeente zorg draagt voor de watercompensatie. Een voorwaardelijke verplichting is dus niet nodig. Daarnaast wordt in de uitvoering rekening gehouden met de maatregelen in verband met klimaatontwikkelingen (klimaatadaptie). Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.11 Archeologie

5.11.1 Kader

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

5.11.2 Plansituatie

Het plangebied NPD strook bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied (groen op de waardekaart) en een deel heeft geen archeologische verwachting (wit op de waardenkaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPNPDSTROOKOVERVEC-VA01_0009.png"

5.11.3 Conclusie

Het plangebied NPD strook ligt in een gebied met deels een archeologische verwachting en een deel heeft geen archeologische verwachting. Voor de zone met een archeologische verwachting (groen) geldt dat bodemingrepen groter dan 1000 m² en dieper dan 50 cm archeologie vergunningplichtig zijn. Voor de zone zonder een archeologische verwachting (wit) geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel. Voor het gedeelte van het gebied waar een archeologische verwachting geldt, is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'opgenomen.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan dient conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. REO afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht, 030-2860000/archeologie@utrecht.nl te worden gedaan.

5.12 Kabels en leidingen

In het plangebied komen geen kabels en leidingen voor die planologisch relevant zijn. Bij de uitvoering van het plan zullen de kabels en leidingen verlegd moeten worden (zie Bijlage 24 Kabels en leidingen).

5.13 Kwaliteit van de leefomgeving

Naast geluid, lucht, veiligheid en groen wordt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving nog door een aantal andere ruimtelijke aspecten bepaald zoals wind en zon.

Hoogbouw
Wind en zon zijn elementen die ook bij hoogbouw van belang zijn. Woningen en openbare ruimten als pleinen en terrassen moeten voldoende licht- en zoninval krijgen, willen ze een prettige verblijfskwaliteit hebben.

Kader windhinder
Onderzoek naar windhinder is noodzakelijk bij een gebouwhoogte van meer dan 30 meter. Voor gebouwen tussen de 15 en 30 meter is het oordeel van een windhinderdeskundige noodzakelijk. De Utrechtse hoogbouwvisie adviseert een windonderzoek uit te voeren, als sprake is van hoogbouw (>30m.) of als de geplande bebouwing meer dan 1,5x zo hoog is als de gemiddelde omliggende bebouwing. Aangezien de bouwhoogte van het programma op de hoek van de Braille- en Zamenhofdreef meer dan 30 meter bedraagt, zal nader onderzoek naar windhinder uitgevoerd moeten worden.

Conclusies windhinderonderzoek
In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is reeds een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 25 Onderzoek windhinder bestemmingsplan NPD strook). Uit dit onderzoek volgt dat in het bestemmingsplangebied met name in de tussenstraten sprake is van een hoge hinderkans. Het windklimaat is hier op voorhand minder geschikt voor windgevoelige functies (gebouwenentrees, winkels, buitenruimte en terrassen). Bij de onderzochte maximale benutting van het bestemmingsplan is in de tussenstraat bij de hoogbouw plaatselijk sprake van een slecht windklimaat. Een verbetering van het windklimaat voor de gevels van de tussenstraten is te verkrijgen door bijvoorbeeld boombakken te plaatsen. Een beperkte verdere verbetering van het windklimaat is te verkrijgen door behalve boombakken extra bomen te plaatsen in de tussenstraten. Hiermee kan een beoordeling slecht in de tussenstraat bij de hoogbouw worden voorkomen (bij de onderzochte maximale variant).

Voor de gevels aan de Seinedreef en de Brailledreef van de toekomstige bebouwing, wordt overwegend een goed windklimaat verwacht, ook voor windgevoelige functies. Nabij de gebouwhoeken neemt de hinderkans toe. Desgewenst kan bijvoorbeeld bij terrassen met terrasschermen plaatselijk een nadere afscherming worden gecreëerd. In de verdere omgeving is overwegend een goed windklimaat te verwachten. Nergens in het plangebied is een overschrijding van het gevaarcriterium vastgesteld.

Er is geen sprake van coordinatie van procedures (bestemmingsplan- en omgevingsvergunningenprocedure). De beoordeling van de hoogbouw aan de hand van de uitgangspunten is pas mogelijk als de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is ingediend. Op dat moment wordt beoordeeld in hoeverre windhinder aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen (maatwerk) in de concrete bouwplanontwikkeling om eventuele effecten terug te dringen. Bovenstaande werkwijze is in de planregels verankerd door het opnemen van nadere eisen.

Het streven is om de waarde matig tot slecht voor slenteren (windhinderkans 10% tot 20%) zoveel mogelijk terug te brengen naar een waarde goed (windhinderkans 5 tot 10%) voor windgevoelige functies. Daarnaast is het streven om de plaatselijke beoordeling slecht (windhinderkans 20% of meer) voor lopen in de tussenstraat bij de hoogbouw terug te brengen naar een beoordeling matig. Het uitgevoerde windhinderonderzoek voor de voorgenomen ontwikkeling op de NPD strook laat zien dat deze waarden kunnen worden behaald (zie Bijlage 26 Voorgenomen ontwikkeling NPD strook).

Bezonning
Voor de NPD-strook is bezonningsonderzoek gedaan op basis van de geselecteerde bouwplannen (zie Bijlage 27 Bezonningsstudie NPD Strook) en op basis van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan (zie Bijlage 28 Bezonningstudie maximale mogelijkheden). Ook is het onderzoeksgebied - ten opzichte van het SPVE - vergroot met de woonbuurt van de Charmante- en de Bruisdreef.

Uit deze onderzoeken blijkt dat de omliggende woningen zeer beperkte schaduwoverlast ondervinden van de woonblokken van de NPD-strook.

  • Bij de woningen aan de Seinedreef treedt schaduwoverlast op van alle blokken in september na 18.00 en van de studententoren in de winter vanaf 12.00 uur.
  • Bij een deel van de woningen aan de Charmantedreef treedt schaduwoverlast op van de studententoren in maart van 17.00 uur en in september na 19.00 uur.


Sociale veiligheid
Het plan voorziet in gesloten bouwblokken met binnentuin en levendige plinten bij voorkeur in de vorm van centrumfuncties. De gesloten bouwblokken en levendige plinten dragen bij aan de sociale veiligheid.

5.14 Gezondheid

De Brailledreef is een drukke weg. Volksgezondheid hanteert de afstand tot de weg als toetsingscriterium om kwetsbare groepen te beschermen tegen gezondheidsbedreigingen, en adviseert daarom woningen voor deze groepen zover mogelijk van de Brailledreef te situeren. Verder is het raadzaam om de aanzuigopeningen van eventueel gebruikte ventilatiesystemen voor de woningen zo ver mogelijk van de Brailledreef af te plaatsen. Vanuit gezondheidskundig oogpunt is het gunstig als de inrichting aan de zijde van de Brailledreef groen, open en met zicht op het water is. Handhaving van de singel aan de Brailledreef met een ecologische oever is daarom gunstig. Indien het kappen van bomen noodzakelijk is, verdient het voorkeur dat er compensatie plaats vindt met bomen van enige omvang binnen het plangebied. Zoek naar mogelijkheden om binnen het plangebied een ontmoetingsfunctie te creëren. Plannen, die dit mogelijk maken zullen positiever worden beoordeeld. Aansluiten op de wensen van de (toekomstige) bewoners is daarbij aan te bevelen. Zorg voor kwalitatief hoogwaardig groen om het gebouw heen en zorg daarbij voor een sociaal en aantrekkelijke veilige openbare ruimte die uitnodigt tot ontmoeten. Zeer energiezuinige woningen zijn veelal buitengewoon kierdicht uitgevoerd. Dat betekent dat de ventilatievoorzieningen bijzonder aandacht vragen, ook richting gebruikersvriendelijkheid en bruikbaarheid voor de bewoners. Gelet op de voorgaande paragrafen is aan het aspect gezondheid voldoende aandacht besteed.

5.15 Duurzaamheid

5.15.1 Kader

Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheiddoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om na te denken over onderwerpen als de milieubelasting van het materiaalgebruik van gebouw en haar installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en de gebruikskwaliteit en toekomstwaarde van de woning. Welke aspecten een rol spelen is zichtbaar in het prestatie-eis gerichte beoordelingsinstrument GPR Gebouw, waarop de initiatiefnemer een sub-licentie van de gemeente kan krijgen.

Teneinde een bouwinitiatief eenduidig en onafhankelijk te beoordelen, moet voor de nieuwbouw van de woningen een GPR Gebouw berekening gemaakt worden. Om een idee te hebben van de vereiste kwaliteit moet gedacht worden aan een GPR score van gemiddeld tenminste een 7,75. Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging. Daarom wordt een MPG conform artikel 5.9 Duurzaam bouwen Bouwbesluit vereist die lager is dan €0,66/m2*a.

Energie
Het grootste deel van de milieubelasting door bouwen, wonen en werken is het gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen. Fossiele brandstoffen veroorzaken veel milieubelasting en de schaarste kan leiden tot geopolitieke spanningen. Vooral het verbruik van fossiele brandstoffen en daarmee de uitstoot van CO2 staat nu in de belangstelling. De gemeente Utrecht heeft daarom de ambitie om in 2030 als grondgebied CO2-neutraal te zijn. Dit vereist een stevige inspanning van alle betrokken partijen.

Teneinde het gebruik van aardgas terug te dringen moedigt de gemeente aardgasloze nieuwbouw aan met als alternatief bijvoorbeeld all-electric woningen met een warmtepomp voor de verwarming. Bij het gebruik van bodemwarmtewisselaars voor warmtepompen moet mogelijk in dit gebied gelet worden op de boringsvrije zone rondom drinkwaterwinning. En bij gebruik van buitenunits voor warmtepompen moet gelet worden op de mogelijke geluidsoverlast naar buren en andere geluidsgevoelige bestemmingen. In het kader van het streven naar verdere verbetering van het warmtenet heeft de RWZI het initiatief genomen om tot een koppeling te komen van de restwarmte van de rioolwaterzuivering aan het warmtenet van Eneco. Door die operatie nemen de rendementen van de warmtelevering toe. De gemeente stimuleert en faciliteert het totstandkomen van deze koppeling.

Ingevolge het beleid heeft de gemeente nog enkele specifieke eisen conform IWK 2015. Het gaat daarbij om het toepassen van hout uit duurzaam beheerde bossen (FSC of een keurmerk goedgekeurd door de TPAC), vermijden uitlogende verontreinigende bouwmaterialen (koper, zink en waar mogelijk lood) en toepassing van het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

5.15.2 Conclusie

Bouwinitiatiefnemers moeten aan de hand van GPR Gebouw, EPC en MPG berekeningen en door rekening te houden met de IWK-eisen aantonen een bijdrage te leveren aan de gemeentelijke doelen ten aanzien van duurzaamheid in de gebouwde omgeving.

5.16 Conclusie

Het in de vorige paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in deze motivering beschreven ontwikkeling, zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Inleiding

Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, moet conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Voor de aankoop en herontwikkeling van de NPD strook is door de gemeente op basis van marktconforme uitgangspunten een grondexploitatie uitgewerkt. De grondexploitatie is door de gemeenteraad vastgesteld en opgenomen in het "Meerjaren Perspectief Stedelijke Ontwikkeling" (MPSO). In de grondexploitatie is onder meer rekening gehouden met de aankoop van de benodigde percelen en opbrengsten uit de bouw van woningen en voorzieningen. De opbrengsten binnen de grondexploitatie zullen worden gebruikt ter dekking van de aan het project verbonden kosten. De uitgifte van gronden binnen deze ontwikkeling zal, in lijn met het vastgestelde beleid, plaatsvinden onder markconforme condities.

6.1.2 Kostenverhaal

De aan de uitvoering van het project verbonden kosten zijn, binnen de gemeentelijke grondexploitatie, financieel gedekt. De kosten voor de begeleiding en toetsing van vergunningsaanvragen, zullen te zijner tijd worden gedekt met het heffen van leges. Het gemeentelijk kostenverhaal is binnen de grondexploitatie via opbrengsten uit gronduitgiften voldoende verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan is daarmee niet meer nodig.

6.1.3 Planschade

De ontwikkeling van het plangebied ten behoeve woningbouw levert een ruimtelijke verbetering op voor het plangebied en zijn omgeving. Ten behoeve van het project is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 29 Risicoanalyse planschade NPD Overvecht) Uit dit onderzoek volgt dat het risico op planschade zeer laag wordt ingeschat. Indien er al sprake is van planschade, zal deze niet uitkomen boven het normaal maatschappelijk risico. Eventuele planschadeverzoeken van belanghebbenden zullen conform de geldende gemeentelijke procedure worden afgehandeld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente heeft sinds de pleinbijeenkomst van mei 2014 een aantal bijeenkomsten georganiseerd met de groepen, die zich op dat plein opgaven voor het meedenken over de drie sporen: de woningbouw op de NPD-strook, de verbetering van het winkelcentrum en vooral ook de aanpak van de openbare ruimte. Op de door de gemeente georganiseerde bijeenkomst in het voorjaar van 2015 over de NPD-strook zijn de gemeentelijke plannen voor de herontwikkeling met woningbouw gepresenteerd. De gebruikers van de loodsen en de Reuzenhal op het NPDterrein, welke allen tijdelijk onderhuren van stichting Sophies kunstprojecten, presenteerden hun plannen voor het terrein. HIK-ontwerpers had namens de gebruikers een plan opgesteld, waarbij werd uitgegaan van 10 jaar doorexploiteren ten behoeve van de huidige gebruikers. Vertrekpunt was een exploitatie-resultaat dat gedurende die periode in elk geval de rentelasten voor de gemeente zou dekken. Belangrijkste inkomstenbron voor het plan was het idee om circa 100 studentenwoningen (boxen) in het gebied en deels op de bestaande bebouwing neer te zetten. Het plan is met HIK doorgenomen.

Uiteindelijk werd de periode van doorexploiteren gedurende 10 jaren te lang bevonden en bleken bovendien de opbrengsten uit de studentenwoningen vooralsnog optimistisch ingeschat. En , niet onbelangrijk, er zouden daarmee aanzienlijk minder woningen aan het Centrumgebied toegevoegd worden.

Van 19 april 2016 tot en met 31 mei 2016 heeft het SPvE ter inzage gelegen. Daarnaast heeft op 17 mei een inloopavond plaatsgevonden. Er zijn circa 10 inspraakreacties binnengekomen. Deze reacties zijn in een tweekolommenstuk opgenomen en van een reactie voorzien. Op 9 maart heeft de gemeenteraad het SPvE vastgesteld. De ingediende reacties hebben niet geleid tot wezenlijke wijzigingen van het SPvE.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het plan is voorgelegd aan de provincie en het waterschap. De provincie heeft middels een brief (zie Bijlage 30 GRO Reactie voorontwerpbestemmingsplan NPD strook) aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Het waterschap heeft eveneens per brief (zie Bijlage 31 Wateradvies voorontwerpbestemmingsplan NPD strook) gereageerd:

1. Gevraagd wordt om de huidige plangrens aan te passen, zodat de inrit buiten de plangrens van de NPD strook komt te liggen.
De plangrens van het ontwerpbestemmingsplan is conform het verzoek van HDSR aangepast.

2. Verzocht wordt om in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan ook de memo te beschouwen die ingaat op het thema ‘slibverlading’.
Het geluid- en geuronderzoek is aangepast (zie Bijlage 7 Geluid en geuronderzoek ivm RWZI). In dit onderzoek is alsnog het thema slibverlading verwerkt. De memo is daarbij als bijlage opgenomen.

3. Verzocht wordt om de tekstpassage over het convenant met de HDSR te schrappen aangezien deze nooit door de gemeente is ondertekend.
Het is juist dat er formeel geen sprake is van een convenant terwijl dat wel in het SPvE is opgenomen. Deze tekst kan helaas niet worden gewijzigd aangezien het SPvE een door de gemeenteraad vastgesteld stuk betreft.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.

Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:

  • De term 'bouwvergunning' wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
  • De term 'sloopvergunning' wordt omgevingsvergunning voor de activiteit slopen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
  • De term 'aanlegvergunning' wordt omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
  • De term 'ontheffing'of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.

7.3 Planvorm

Het bestemmingsplan NPD strook betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat een nieuwe woningbouwlocatie mogelijk maakt. Daarnaast wordt ruimte geboden aan centrumfuncties in de bebouwing van de bouwblokken. Voorzover geen wijzigingen worden beoogd ten opzichte van het geldende planologisch regime, wordt aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan. Gekozen is voor een mix van gedetailleerde en flexibele bestemmingsregelingen. Het bestemmingsplan is voldoende flexibel ingericht voor de nieuwe bebouwing en de beoogde functies en geeft zekerheid over de maximale omvang van de gebouwen en de daaraan verbonden functies.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels, de verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen de juridische regeling over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken" (artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening). In andere woorden: het bestemmingsplan regelt waarvoor een perceel grond en eventuele gebouwen daarop mogen worden gebruikt. Bij bouwen regelt het bestemmingsplan hoe groot een gebouw mag zijn. De verbeelding laat de begrenzing van het bestemmingsplan zien met daarbinnen de verschillende bestemmingen met aanduidingen, die in de bijbehorende legenda worden verklaard.

In de toelichting is in vorige hoofdstukken een beleidsmatige onderbouwing gegeven van de regeling. In deze paragraaf wordt de juridische werking van de regeling nader toegelicht.

De digitale versie van het bestemmingsplan is, juridisch gezien, leidend. Als het bestemmingsplan digitaal geraadpleegd wordt en een plek geselecteerd wordt, wordt in het beeldscherm automatisch getoond welke regels op welke plek van toepassing zijn. Een geprinte versie kan voor interpretatieproblemen zorgen, omdat de grenzen van het bestemmingsplan en andere vlakken over elkaar kunnen vallen: bijvoorbeeld de bestemmingsgrens, de grens van een bouwvlak, de plangrens en de grens van een bepaalde zone, zoals een beschermd stadsgezicht. Die grenzen zijn dan niet afzonderlijk zichtbaar. Bij het digitaal raadplegen van de verbeelding is dat geen probleem, omdat de regels die gelden op een punt dat binnen de grenzen van het plan valt automatisch getoond worden.

Naast regels die op een bepaalde plek gelden, staan in hoofdstuk 1 en 3 van het bestemmingsplan regels die voor het hele plangebied gelden, zoals begripsomschrijvingen, wijze van meten en algemene regels om van de regels van hoofdstuk 2 af te wijken. Deze algemene regels worden niet automatisch getoond, als een plek op de digitale verbeelding wordt aangeklikt.

7.4 Opbouw regels


De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.4.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten;
  • Landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • Milieukundige aspecten;
  • Cultuurhistorische aspecten;
  • Verkeersaspecten;
  • Sociale veiligheid;
  • De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het plangebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de stedenbouwkunige kwaliteiten van het project.

Stedenbouwkundige aspecten
In het plangebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast. Daarnaast zijn in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen NPD strook specifieke eisen gesteld aan de rooilijn van de bouwblokken. Zo is de rooilijn van het bouwblok gelijk aan de uitgiftegrens van het blok. Op de begane grond (plint) dient de rooilijn geheel bebouwd te zijn, uitzondering hierop vormen entrees naar een eventueel binnenterrein. De hoeken zijn bebouwd.

Boven de begane grond wordt een onderscheid gemaakt in een verplichte rooilijn aan de kant van het winkelcentrum en de Zamenhofdreef (hiervoor is in de planregels een verplichte rooilijn opgenomen) en maximale rooilijn voor de andere zijden.

Windhinder
In het gebied is sprake van hoogbouw. Om windhinder zoveel mogelijk te voorkomen, kan het noodzakelijk zijn om maatregelen of voorzieningen te treffen (zie verder paragraaf 5.13).

7.5 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel wordt toegelicht wat onder een begrip uit een bestemmingsplan wordt verstaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Teneinde te voorkomen dat misverstanden bestaan over hoe en wat gemeten moet worden bij het bepalen van de in de regels genoemde maten, is in dit artikel uiteengezet hoe dat moet gebeuren.

Artikel 3 Gemengd - 1

In deze bestemming zijn studentenwoningen opgenomen tot een maximum van 700. Andere vormen van wonen zijn hier niet toegestaan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming centrumfuncties zoals dienstverlening, horeca in de categorie B, C, D1 en D2, maatschappelijke voorzieningen, sport en lichte bedrijvigheid voorzien. Deze centrumfuncties zijn toegestaan tot een maximum brutovloeroppervlakte van 1.000 m². Het maximum brutovloeroppervlakte aan horecafuncties mag niet meer bedragen dan 2.000 m² en geldt voor de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd -2 gezamenlijk. Partijen (gemeente en ontwikkelaars) hebben de volgende verdeling afgesproken: 1200m voor AM Wonen en 800m2 voor Van Wijnen. Om de nodige flexibiliteit onderling te behouden is deze verdeling niet in de regels opgenomen. De totale maximum brutovloeroppervlakte aan dienstverlening, sport, culturele voorzieningen is ook begrensd tot 2.000 m². Een aantal specifieke functies is per unit begrens tot maximaal 500 m².

Binnen de bestemming horeca gaat het om horecavoorzieningen zoals snackbars, restaurants en café's. Het is niet de bedoeling om in het plangebied een discotheek of een dancing toe te laten. Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is, in verband met de overlast die dergelijke horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in vier categorieën horecabedrijven. De categorie-indeling is opgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten. Deze lijst is tot stand gekomen aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard en omvang van het bedrijf en de parkeerdruk. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Zie ook paragraaf 7.6 de toelichting op de Lijst van Horeca-activiteiten. Tenslotte is binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd -2 gezamenlijk ten hoogtse één kleinschalig hotel toegestaan.

Specifieke afwijkingsregel
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in artikel 3.2.1 onder e (verplichte gevelrooilijn) voor zover is aangetoond dat het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad. Ook kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning met ten hoogste 2 meter afwijken van de maximale bouwhoogte. In totaal mag de bouwhoogte dus 52 meter bedragen. Het artikellid 16 onder a is hierbij uitgezonderd.

Artikel 4 Gemengd - 2

In deze bestemming zijn woningen (appartementen) opgenomen tot een maximum van 360. Daarnaast zijn binnen deze bestemming centrumfuncties zoals dienstverlening, horeca in de categorie B, C, D1 en D2, maatschappelijke voorzieningen, sport en lichte bedrijvigheid voorzien. Deze centrumfuncties zijn toegestaan tot een maximum brutovloeropppervlakte van 3.000 m². Het maximum brutovloeroppervlakte aan horecafuncties mag niet meer bedragen dan 2.000 m² en geldt voor de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd -2 gezamenlijk. De totale maximum brutovloeroppervlakte aan dienstverlening, sport, culturele voorzieningen is begrensd tot 2.000 m². Een aantal specifieke functies is per unit begrens tot maximaal 500 m².

Binnen de bestemming horeca gaat het om horecavoorzieningen zoals snackbars, restaurants en café's. Het is niet de bedoeling om in het plangebied een discotheek of een dancing toe te laten. Daarnaast is binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd -2 gezamenlijk ten hoogste één kleinschalig hotel toegestaan.

Artikel 5 Groen

De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemmming biedt enerzijds bescherming tot behoud van belangrijke bestaande groenvoorziening, waaronder de groene dragers van het plangebied, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde herindeling.

Artikel 6 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor die wegen die door hun doorstroomfunctie een structuurbepalend karakter hebben. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' heeft betrekking op het verblijfsgebied tussen en rondom de gebouwen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Ook groenvoorzieningen zijn opgenomen in deze bestemming. Daarnaast is het mogelijk om ter plaatste van de aanduiding 'parkeergarage' een al dan niet (half)verdiepte parkeergarage te realiseren. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1 mogen ondergeschikte bouwdelen worden gerealiseerd ten behoeve van de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-2 zoals balkons en erkers. Tenslotte is het via een binnenplanse afwijking mogelijk om binnen de functieaanduiding terras (tr) een horecaterras te realiseren mits wordt voldaan aan de grenswaarden.

Artikel 8 Water

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding, de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en het verkeer te water. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd.

Artikel 9 Leiding - Leidingstrook

Door het plangebied loopt een hoofdwarmtetransportleiding die beschermd is via een dubbelbestemming. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het gebied is een (dubbel)bestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezig bodemarchief. Er dient getoetst te worden aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Artikel 11 Waterstaat - Waterlopen

Deze dubbelbestemming beschermt de watergang die door het plangebied loopt door middel van een bouwbeperking met afwijkingsbevoegdheid en een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 13 Algemene bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen
Dit artikel regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Deze bepaling bevordert een flexibele toepassing van bouwgrenzen, omdat die grenzen in een aantal gevallen als te knellend ervaren kunnen worden. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal de gemeente in het geval van een overschrijding van een bouwgrens aan de hand van dit artikel beoordelen of die overschrijding vergunningverlening in de weg staat.

In het geval van vergunningvrij bouwen is ook de overschrijding van de bouwgrens vergunningvrij, zolang aan de regels van dit lid voldaan worden. Degene die de vergunningvrije bouwactiviteit uitvoert, moet dat zelf beoordelen. Als niet aan dit lid voldaan wordt, moet alsnog een omgevingsvergunning worden aangevraagd. De gemeente kan ook bij vergunningvrije bouwactiviteiten handhavend optreden als in strijd met dit lid wordt gebouwd.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd, ingevoerd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

Strijdig gebruik
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Woningvorming en omzetting zonder bouwkundige aanpassing
Dit artikel regelt dat gebruiksverandering waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is niet mag leiden tot de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen over de in het gebied geldende geluidzone industrie om de hulpwarmtecentrale in het plangebied.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Ten behoeve van kleine wijzigingen zoals het wijzigen van een bestemmingsgrens zijn toegestaan mits dit voor de technische uitvoerbaarheid van bestemmingen en bouwwerken noodzakelijk is.

 Artikel 18 Overige regels

Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande bepalingen.

Artikel 19 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 20 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.6 Lijst van Horeca-activiteiten

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.

In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.

7.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.