Plan: | Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.154-0401 |
In het buitengebied van de gemeente Leusden ligt verspreid over verschillende deelgebieden het Landgoed De Boom (zie afbeelding 1). Landgoed De Boom is een groot landgoed dat integraal is ingebed in zijn omgeving en binnen de regio. Het landgoed vervult verschillende functies voor landbouw, natuur, recreatie en toerisme en waterbeheer.
Het landgoed is meer dan 1000ha groot en ligt voor een groot deel in de Ecologische Hoofdstructuur. Het landgoed vormt een cruciale schakel in het ecologische netwerk van de Gelderse Vallei en is één van de parels in de verbinding tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe: het Groene Valleilint. Het landgoed bestaat naast bos- en natuurgebieden ook voor een groot deel uit landbouwgronden. Voor de duurzame instandhouding is het landgoed mede afhankelijk van de opbrengsten uit bosbouw, huuropbrengsten uit de aanwezige opstallen en pachtinkomsten van landbouwgronden en -bedrijven.
Afbeelding 1: ligging plangebieden Landgoed De Boom,
bron: Stichting De Boom / DLG
In verleden zijn afspraken gemaakt tussen de Provincie Utrecht, de gemeente Leusden en Stichting De Boom. Eén van de afspraken had betrekking op het beëindigen van (intensieve) agrarische bedrijfsactiviteiten op Landgoed De Boom. Inmiddels is een aantal agrarische bedrijven gestaakt en is op een aantal locaties de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. De hierdoor ontstane bouwrechten zijn gedeeltelijk ingevuld. Deels is de oppervlakte aan gesloopte schuren wel geregistreerd, maar zijn de bouwrechten nog niet ingevuld.
Met voorliggende (partiële) herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 wordt een deel van deze bouwrechten alsnog 'verzilverd'.
Het plangebied omvat de agrarische bouwpercelen van de inrichtingen Asschatterweg 62 en het perceel tegenover 211 - 213 ten oosten van de kern van Leusden (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2: ligging plangebieden ten opzichte van kern Leusden en Leusden-Zuid,
bron: https://www.google.nl/maps
Het geregistreerd oppervlak aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing dat reeds is gesloopt, is als volgt opgebouwd:
Aanvullend zal op het perceel Asschatterweg tegenover nummers 211 en 213 de aanwezige bebouwing in de vorm van twee schuren (circa 300m2) nog worden gesloopt.
In ruil voor de sloop van deze voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is overeengekomen dat op twee locaties binnen het landgoed nieuwbouw mag worden gerealiseerd. Eén locatie betreft het perceel tegenover Asschatterweg de nummers 211 en 213. De andere locatie moet nog worden bepaald. Hierover zullen afspraken worden gemaakt in het nog te sluiten bestuurlijk convenant tussen Landgoed De Boom, de gemeente Leusden, de Provincie Utrecht en Waterschap Vallei & Veluwe (voorheen: Waterschap Vallei en Eem).
Het beëindigen van agrarische bedrijfsactiviteiten (intensieve veehouderij) in een omslag naar grondgebonden vormen van landbouw en het saneren van de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing past binnen het beleid van het Reconstructieplan en de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Ook passen de ontwikkelingen binnen de afspraken die zijn gemaakt tussen de verschillende bestuurlijke partners en Landgoed De Boom. Doordat de vrijgekomen gronden worden herverdeeld onder de grondgebonden veehouderijbedrijven in het gebied, krijgen deze bedrijven voldoende perspectief om ook op de lange termijn hun werkzaamheden te continueren en daarmee het kenmerkende agrarische cultuurlandschap in dit gebied in stand te houden. Daarnaast worden vrijgekomen gronden, al dan niet door ruil, (gedeeltelijk) ingezet voor nieuwe natuur.
Aanpassing van het bestemmingsplan is noodzakelijk omdat, hoewel op het perceel Asschatterweg 62 de agrarische bedrijfsactiviteiten inmiddels beëindigd zijn, het bestemmingsplan nog altijd (intensieve) agrarische bedrijfsactiviteiten toestaat. Voor het wijzigen van de bestemming voorziet het bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid. Echter, het verschuiven en/of het nieuw aanwijzen van een woonkavel buiten het voormalige agrarisch bouwvlak is binnen die wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk. Ter plaatse van de locatie tegenover de huisnummers 211 en 213 is in het bestemmingsplan geen bouwvlak aangegeven. Om die reden is gekozen om het bestemmingsplan voor beide locaties (partieel) te herzien.
Het geldende plan voor alle drie locaties is het bestemmingsplan Buitengebied 2009, dat op 2 april 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Leusden. Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben het plan op 8 december 2009 op hoofdlijnen goedgekeurd. Beide locaties hebben in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. Het perceel Asschatterweg 62 heeft bovendien de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Ter plaatse van het perceel Asschatterweg tegenover 211-213 is geen agrarisch bouwvlak bestemd. Met deze herziening wordt de bestemming overeenkomstig het beleid voor vrijgekomen agrarische bebouwing (VAB-beleid) omgezet van Agrarisch naar Wonen.
In het onderhavige bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213 worden enkele onderdelen van de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 herzien. Het bestemmingsplan heeft de vorm van een globaal bestemmingsplan, waarbij de woonkavels een woonbestemming hebben gekregen zonder daarbij een nader onderscheid te maken met bijvoorbeeld een tuin- of erfbestemming.
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een digitale verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de IMRO standaarden en de SVBP 2012. Ook voldoet het plan aan de eisen uit de Wro inzake digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.
Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan de gebiedsvisie die aan de planvorming ten grondslag ligt (hoofdstuk 2 Planbeschrijving). Daarna worden de beoogde ontwikkelingen afgezet tegen de rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleidskaders (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5 en 6 komen de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken aan de orde. In Hoofdstuk 7 worden de wateraspecten behandeld. In hoofdstuk 8 is de juridische Planbeschrijving opgenomen. Hoofdstukken 9 en 10 geven een overzicht van de economische respectievelijk maatschappelijke haalbaarheid van de plannen.
In 1818 heeft de heer W.H. de Beaufort de Leusbroekse hoeve 'aan 't Hek' aangekocht. In de periode daarna werd door zijn nakomelingen nog een aantal hoeven, hofsteden en woeste gronden in de gemeente aangekocht. In 1878 werd gestart met de bouw van Huize "De Boom". Door aankoop en vererving is het landgoed uitgegroeid tot een oppervlakte van ruim 1000ha.
Het landgoed werd door de laatste particuliere eigenaar in 1948 ingebracht in een stichting: Stichting De Boom. Doel van de Stichting is het zoveel mogelijk in stand houden van het landgoed met de traditionele lijnen van waaruit het landgoed vanaf 1879 is beheerd en bestuurd.
Landgoed De Boom beslaat en oppervlakte van ruim 1000ha en ligt over meerdere gebieden verspreid in het buitengebied ten oosten en zuiden van Leusden. Ook in het gebied tussen Leusden en Amersfoort liggen enkele kleinere gebieden die eveneens deel uitmaken van het landgoed. Landgoed De Boom wordt gekenmerkt door een verweving van landbouw, een cultuurhistorisch belangrijk landschap en natuur.
De ligging in een overgangsgebied is terug te zien in het landschap. De westelijke gebieden van het landgoed kenmerken zich door veen- of broekontginningen. Het westelijke deel van het landgoed is vlakker en bestaat overwegend uit vochtige laagten. In dit gebied is de regelmatige verkaveling in smalle langwerpige percelen karakteristiek. De Schoolsteegbosjes en omgeving zijn hiervan het best bewaarde en oudste restant.
Kenmerkend voor het landschap rond het oostelijke deel van het landgoed zijn de in oost-west richting gelegen dekzandruggen met daartussen een aantal vochtige laagten waarin een aantal beken stroomt. Het half open landschap is karakteristiek voor de Gelderse Vallei en kent een afwisseling tussen graslanden, (mais)akkers en boerderijen afgewisseld met bosjes en houtsingels. Voor de ontwikkeling en inrichting van Landgoed De Boom is voorts van belang dat naast de landbouwfunctie ook de jacht een belangrijke rol had. Deze jachtbelangen hebben ertoe geleid dat houtsingels, houtwallen en geriefbosjes behouden bleven, waar die elders werden gekapt ten behoeve van schaalvergroting in de agrarische sector.
Het landschap binnen / rond Landgoed De Boom kent een aantal belangrijke landschappelijke dragers, zoals de monumentale gebouwen en bomen. Beoogd wordt deze waarden voor de langere termijn te behouden en waar nodig te versterken. Vanwege de ligging in de overgangszone tussen Heuvelrug en de Gelderse Vallei vormt het landgoed een belangrijke schakel in het natuurnetwerk van de EHS: het Groene Valleilint. De verschillende plangebieden liggen verspreid over het landgoed; het relatief open overgangsgebied naar de Gelderse Vallei. Landbouw vormt hier nog altijd een belangrijke economische en ruimtelijke drager.
De Hamersveldseweg en Asschatterweg in Leusden en ook de Arnhemseweg in Leusden - Zuid behoren tot het oorspronkelijke wegenpatroon, als basis voor de ontginning van het gebied. In de loop der tijd is de bebouwing met boerderijen op een aantal plekken verdicht tot lintbebouwing. Achter deze oorspronkelijke bebouwingslinten werden in de tweede helft van de vorige eeuw planmatig woonwijken aangelegd. Leusden werd daarbij als groeikern aangewezen. Het Valleikanaal vormt nog altijd een natuurlijke grens.
De Gelderse Vallei is ontstaan door een landijstong en loopt naar het Westen toe geleidelijk af tot aan de hogere oostflank van de Utrechtse Heuvelrug. Overwegend noord-westelijke winden hebben later grote delen van het gebied bedekt met fijn stuifzand in de vorm van kleine plateaus, zandruggen en paraboolduinen. De beken in de Gelderse Vallei ontspringen in het Veluwegebied en stromen in westelijke richting. De Utrechtse Heuvelrug blokkeerde een vrije afwatering naar het westen, waardoor alle beken naar hetzelfde lage punt werden gedwongen en uiteindelijke via de Lunterse beek en de Barneveldsche beek in de Eem uitkwamen. Ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug was het gebied door de slechte afwatering zo nat, dat plaatselijk hoogveen tot ontwikkeling kwam.
Door de geomorfologische opbouw in dekzandruggen en laagten en vroegere overstromingen, kent het gebied een tweedeling in de bodemopbouw. De dekzandruggen bestaan uit armere drogere zandgronden (veldpodzolen). De lagere gebieden werden in het verleden overstroomd en bestaan uit rijkere en natte zand- en beekkleigronden (beekeerdgronden). Op sommige plaatsen in het gebied heeft veenontwikkeling plaatsgevonden.
Het gebied heeft eeuwenlang te kampen gehad met wateroverlast. In het zuiden van de Gelderse Vallei zorgde de Nederrijn regelmatig voor overstromingen. Het bekenstelsel voerde veel water aan van de Veluwe, dat via de Eem naar de voormalige Zuiderzee werd afgevoerd. Kwelwater verzamelde zich in de lagere delen aan de voet van de Heuvelrug. Door afgraving van het hoogveen bij Veenendaal, nam de wateroverlast toe. Met een stelsel van noord-zuid lopende watergangen probeerde men de wateroverlast tegen te gaan. Pas met de afsluiting van de Zuiderzee en de aanleg van het Valleikanaal was de waterafvoer in het gebied afdoende gereguleerd.
Landgoed De Boom wordt sterk beïnvloed door zowel oppervlakte- als grondwater. Verschillende beken zoals de Lunterse Beek, de Modderbeek en Moorsterbeek stromen hier samen en vormen van ouds een knooppunt van waterlopen. Daarnaast is sprake van kwel uit de diepere ondergrond dat als gevolg van de druk van de Utrechtse Heuvelrug en het Veluwe massief hier naar boven komt. Op de dekzandruggen treedt ondiepe kwel op.
De bodemverschillen en waterhuishouding zijn bepalend voor de ontwikkeling en gebruiksmogelijkheden voor bosbouw, natuur en landschap, maar ook voor de landbouw (zie afbeelding 3).
Afbeelding 3: uitsnede bodemkaart,
bron: Stiboka
Zoals in de inleiding is aangegeven zijn in verleden afspraken gemaakt tussen de Provincie Utrecht, de gemeente Leusden en Stichting De Boom. Eén van de afspraken had betrekking op het beëindigen van (intensieve) agrarische bedrijfsactiviteiten op Landgoed De Boom. Inmiddels is een aantal agrarische bedrijven gestaakt en is op een aantal locaties de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. De hierdoor ontstane bouwrechten zijn gedeeltelijk ingevuld. Deels is de oppervlakte aan gesloopte schuren wel geregistreerd, maar zijn de bouwrechten nog niet ingevuld. Met voorliggende (partiële) herziening van het bestemmingsplan Buitengebied wordt een deel van deze bouwrechten alsnog 'verzilverd'.
Geregistreerd gesloopt oppervlak voormalige agrarische bedrijfsbebouwing:
Daarnaast zal op het perceel Asschatterweg tegenover nummers 211 en 213, de aanwezige bebouwing in de vorm van twee schuren: circa 300m2 nog worden gesloopt.
Met de gemeente Leusden is overeengekomen dat in ruil voor deze oppervlakte aan gesloopte voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (totaal 2550m²), conform het provinciaal beleid, twee woningen gebouwd mogen worden. Eén van die woningen wordt gerealiseerd op het perceel aan de Asschatterweg tegenover nummers 211 en 213. De andere woning wordt op een nog nader te bepalen locatie gebouwd. Afspraken hierover zullen worden vastgelegd in een nog te sluiten bestuurlijk convenant.
De gronden ter plaatse van het plangebied tegenover nummers 211 -213 hebben een agrarische bestemming. Er is geen agrarisch bouwvlak aangegeven. Omdat hier wel bebouwing aanwezig is en sloop van die bebouwing ruimtelijke kwaliteitswinst oplevert, is ervoor gekozen om deze locatie aan te wijzen als locatie voor nieuwbouw. Het vigerende bestemmingsplan biedt hiervoor geen ruimte. Daarom is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Daarnaast ziet deze herziening op het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming op het perceel aan de Asschatterweg 62 naar een woonbestemming. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn hier reeds beëindigd en de bedrijfsopstallen reeds gesloopt. De bestemming van het perceel staat echter nog altijd (intensieve) veehouderij toe. Met de voorliggende herziening wordt de Agrarische bestemming van dit perceel gewijzigd in een woonbestemming. Aangezien het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor de beoogde woningbouw binnen de kaders van de in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 opgenomen wijzigingsbevoegdheid is ervoor gekozen om het bestemmingsplan partieel te herzien.
Het beëindigen van agrarische bedrijfsactiviteiten (intensieve veehouderij) in een omslag naar grondgebonden vormen van landbouw en het saneren van de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing past binnen het beleid van het Reconstructieplan en de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Deze ontwikkelingen passen voorts binnen de afspraken die zijn gemaakt tussen de verschillende bestuurlijke partners en Landgoed De Boom. Doordat de vrijgekomen gronden worden herverdeeld onder de grondgebonden veehouderijbedrijven in het gebied, krijgen deze bedrijven voldoende perspectief om ook op de lange termijn hun werkzaamheden te continueren en daarmee het kenmerkende agrarische cultuurlandschap in dit gebied in stand te houden. Daarnaast worden vrijgekomen gronden, al dan niet door ruil, (gedeeltelijk) ingezet voor nieuwe natuur.
Landgoed De Boom wordt gekenmerkt door een afwisseling tussen half open cultuurlandschap dat karakteristiek is voor de Gelderse Vallei en kent een afwisseling tussen graslanden, (mais)akkers en boerderijen afgewisseld met bosjes en houtsingels en een slagenlandschap met lange smalle opstrekkende percelen. Doel is om deze onderlinge karakteristieken in dit gebied te behouden en waar mogelijk te versterken. Het landschap kent ook een aantal belangrijke landschappelijke dragers, zoals de monumentale gebouwen en bomen. Beoogd wordt deze waarden voor de langere termijn te behouden en waar nodig te versterken.
Het gemeentelijke beleid is gericht op het behoud en het versterken van een mooi buitengebied met toekomst. Uitgangspunten van dit beleid zijn om in een recreatief aantrekkelijk landschap waar de natuur- en milieuwaarden worden behouden en versterkt, een duurzaam en economisch rendabele landbouw te realiseren. Binnen de ontwikkeling van een vitaal en kwalitatief hoogwaardig platteland behoort ook de versterking van het landschap per landschapstype. Deze kunnen gerealiseerd worden door de toevoeging of reconstructie van de erfinrichting, kleine landschapselementen, landgoederen, inrichting van beken en de natuurlijke vegetatie. Als onderdeel van deze herziening is daarom een schetsmatige uitwerking opgenomen voor de verschillende erven, gebaseerd op een landschappelijke analyse.
Bij de uitwerking van de verschillende locaties is gestreefd naar een inrichting die de oorspronkelijke kavelstructuur zoveel mogelijk intact laat. Door suggesties te doen voor beplantingselementen, wordt beoogd naast een ruimtelijke kwaliteitsslag, ook een landschappelijke kwaliteitsslag te maken. Het verdient de voorkeur zoveel mogelijk gebruik te maken van inheemse beplanting passend bij de te onderscheiden karakteristiek van het gebied in de omgeving van de verschillende planlocaties. Bij de uitwerking van de inpassingsvoorstellen is rekening gehouden met de aanbevelingen uit de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en het Landschapsontwikkelingsplan.
Algemeen
Algemeen kan worden gesteld dat boerderijen in het kampenlandschap op de smalle zandrug met de achterzijde naar de natte gronden van de beekdalen liggen. De situering is gevarieerd: direct aan de weg of op enige afstand. Erfbeplanting en houtsingels vormen een samenhangend patroon waarin bebouwing is opgenomen. Beplanting is aanwezig in de vorm van kleine bosjes en houtsingels als afscherming tussen het erf en de akkers en weiden. Door schaalvergroting is de kleinschalige afwisseling van het landschap minder duidelijk geworden. Ook zijn beplantingselementen verdwenen en is bebouwing gerealiseerd op plaatsen waar vroeger geen bebouwing aanwezig was.
Het veenontginningslandschap wordt gekenmerkt door langgerekte bebouwingslinten op een hoge rug of kade. De linten hebben smalle en diepe kavels, waarbij de erven vaak afgeschermd werden met elzen en wilgensingels. Langs dwarswegen is in latere tijd gebouwd, waardoor de structuur van de lintbebouwing niet meer overal duidelijk zichtbaar is. Doordat dit landschap niet erg geschikt was voor de landbouw, is relatief veel woonbebouwing is in dit landschap ontstaan, waarbij het bezit in overerving werd gesplitst. Hierdoor ontstonden kleine smalle kavels met compacte veelal kleinschalige bebouwing. Doordat elzen- en wilgensingels verdwenen zijn, heeft de karakteristiek van het landschap ingeboet aan kwaliteit.
De hoofdopzet van agrarische bebouwingscomplexen bestaat uit een hoofdgebouw (veelal de woning) met meerdere schuren en stallen. Het hoofdgebouw valt op door zijn ligging binnen het complex en is meestal naar de weg gericht; de nokrichting haaks op de weg. Bijgebouwen staan achter of gelijk aan de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw. Bijgebouwen bestaan vaak uit één of meer lange stallen en één of meer werktuigenbergingen of schuren. De meeste gebouwen zijn gemetseld op een simpele wijze met een oranje tot rode baksteen in halfsteens verband, soms gedeeltelijk open of bedekt met een groen damwandprofiel.
Overwegend is sprake van een asymmetrisch zadeldak en een situering haaks op de weg. De schuren of stallen kunnen vrijstaand zijn maar ook gecombineerd, zowel onderling als via een plat verbindingsstuk aan het woonhuis. De bijgebouwen zijn gesitueerd afhankelijk van de diepte of de
breedte van de kavels. Bij smalle en diepe kavels (veenontginningslandschap) staan de meeste
bijgebouwen met de nokrichting evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw. Bij brede en
ondiepe kavels (kampenlandschap en heideontginningslandschap) kunnen de bijgebouwen haaks staan
ten opzichte van het hoofdgebouw.
Asschatterweg 62
Landschap
Het voormalig agrarisch bedrijf aan de Asschatterweg 62 ligt op de grens van het slagenlandschap en het kampenlandschap. De schuren en stallen (700m2) van het voormalige bedrijf zijn reeds gesloopt. De scheiding van landschappen is goed zichtbaar door de verschillen in verkaveling van beide landschappen, die hier waarneembaar is: het slagenlandschap met een smalle rechte verkaveling en het voormalige kampenlandschap dat wordt gekenmerkt door een mozaïekachtige verkavelingstructuur.
Afbeelding 4: bestaande bebouwing op het perceel Asschatterweg 62 met op de achtergrond het
veevoederbedrijf
Bebouwing
Op het perceel Asschatterweg 62 staat een voormalige agrarische bedrijfswoning. De schuren en stallen reeds zijn gesloopt (zie afbeelding 4). De projectlocatie ligt achter een veevoederbedrijf. Dit bedrijf heeft een grote voersilo die vanuit de omgeving zichtbaar is. Ook op deze locatie wordt voorgesteld door middel van het aanbrengen van beplantingselementen de landschappelijke structuur te versterken.
Inpassing
Door de aanwezige bebouwing in de omgeving en daarbij horende tuinen, is het beeld richting het zuid-westen aantrekkelijker dan het zicht naar het oosten. De woning is daarom georiënteerd op het zuid-westen, door de kavelrichting hierop aan te laten sluiten wordt de mozaïekverkaveling in dit gebied weer enigszins hersteld.
Door de oostzijde van het perceel te beplanten met singelbeplanting, ontstaat een groene afscheiding die past in het landschap en die de (agrarische) perceelsgrenzen accentueert. Om de silo van het naastgelegen veevoederbedrijf zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken, wordt voorgesteld deze af te schermen met een brede beplantingsstrook en een bomenlaan. De bomenlaan kan tevens als toegangsweg dienen naar het nieuwe woonhuis. Ook het aanbrengen van boombeplanting langs (toegangs)wegen sluit aan bij de aanbevelingen uit de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Een verdere uitwerking is opgenomen in het planboek uitwerking Ruimtelijke inpassing dat als Bijlage 1 deel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
Het inpassingsvoorstel is inmiddels op verzoek van de eigenaar van het bedrijf Veevoederhandel J.J. Wolswinkel dat gevestigd is aan de Asschatterweg 64 verder uitgewerkt. Hierbij is een totaalvisie ontstaan voor zowel het perceel 62 als nummer 64 (zie afbeelding 5). Onderhavig bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op de nieuwe woonkavel op het perceel nummer 62. Voor de uitbreiding van de veevoederhandel wordt een zelfstandige procedure doorlopen.
Afbeelding 5: inrichtingsschets nieuwbouw Asschatterweg 62 zoals opgenomen in principeverzoek voor inpassing nieuwbouw Veevoederhandel Wolswinkel (Asschatterweg 64), alleen inpassing(smaatregelen) huiskavel nr. 62 zijn hier relevant
bron: Adviesbureau Haver Droeze
Asschatterweg tegenover 211 - 213
Landschap
De projectlocatie tegen over de woningen aan de Asschatterweg 211 en 213 ligt in een slagenlandschap. Het perceel grenst aan een imposante bomenlaan. Op het perceel zelf ontbreekt een heldere structuur in bebouwing en beplanting. De gebouwen aan de Asschatterweg bestaan niet meer enkel uit agrarische bedrijven; maar bestaat uit voornamelijk woonhuizen en op diverse plaatsen niet-agrarische bedrijven.
Afbeelding 6: bestaande (te slopen) bebouwing op het perceel Asschatterweg to nrs. 211-213
Bebouwing
Op het perceel tegenover de woningen 211 en 213 aan de Asschatterweg staan nu twee verouderde gebouwen en enkele kleinere schuurtjes (zie afbeelding 6). Deze projectlocatie ligt binnen het slagenlandschap met verspreid staande bebouwing. De bebouwing in een mengeling van oude en nieuwe boerderijen, woonhuizen en niet-agrarische bedrijfspanden. Langs de Asschatterweg is er lokaal een sterke dichtheid van bebouwing.
Inpassing
In ruil voor de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zal op deze locatie één nieuwe woning worden gebouwd. Daarbij zal de bestaande bebouwing op het perceel worden gesloopt. De omvorming van de schuren op deze locatie naar een woonhuis past in dit beeld met verspreide bebouwing langs wegen. Voorgesteld wordt in de nieuwe situatie met beplanting aan te sluiten bij de karakteristieken van het landschap, zodat deze onderdeel gaat vormen van de bestaande beplantingsstructuur waarin agrarische perceelsgrenzen worden geaccentueerd door beplanting. Het inrichtingsvoorstel bevat suggesties voor landschappelijke elementen zoals fruitbomen en een erfafscheiding met houtsingels (elzen), waarmee wordt aangesloten bij het streven naar afwisseling in grondgebruik (zie afbeelding 7).
Daarbij wordt gedacht aan:
De naast gelegen bomen laan, die als toegangsweg dient voor de huisnummers 48 en 50, zal ook worden gebruikt ter ontsluiting van de nieuwe woning. Hierdoor ontstaat er een veiliger situatie op de Asschatterweg. Een verdere uitwerking is opgenomen in het planboek uitwerking Ruimtelijke inpassing dat als Bijlage 1 deel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 7: uitwerking ruimtelijke inpassing Asschatterweg to nrs. 211- 213
bron: Adviesbureau Haver Droeze
Stichting De Boom heeft ervoor gekozen om nieuwe bouwkavels in erfpacht uit te geven, waarbij de toekomstige gebruiker, binnen de randvoorwaarden van de Welstandsnota en de aanbevelingen uit het Landschaps Ontwikkelingsplan vrij is een eigen bouwplan te ontwikkelen. Om die reden is geen nadere uitwerking gemaakt van de nieuw te ontwikkelen bebouwing. De inrichtingsplannen, zoals opgenomen in afbeeldingen 5 en 7 bevatten suggesties voor de te onderscheiden hoofdvormen en oriëntatie van de bebouwing. De Welstandsnota dient als het toetsingskader voor bouwaanvragen.
In de Welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen loket criteria voor kleinere bouwplannen, zoals een aan- of uitbouw, overkappingen, dakkapellen, erf- en perceelscheidingen. Daarnaast kent de Welstandsnota objectgerichte criteria die van toepassing is op (agrarische) bedrijfsbebouwing, woningen in het buitengebied, recreatieve bebouwing en landgoederen. De objectgerichte criteria kunnen per deelgebied worden aangepast. Er gelden daarmee naast objectcriteria ook gebiedscriteria. Voor een verdere uitwerking wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk, paragraaf 3.13.
Nieuwe bebouwing dient aan te sluiten op bestaande stijl en vormgeving en kleurgeving. Grotere wanden dienen te worden uitgevoerd in neutrale kleuren, zoals groen, bruin, grijs en zwart passend bij het erf. Bijgebouwen dienen aan te sluiten bij traditioneel materiaal en kleurgebruik. Om die reden zal de bestaande karakteristieke / monumentale bebouwing gehandhaafd blijven.
Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie dient een mobiliteitsscan te worden uitgevoerd om de verkeerseffecten van de beoogde plannen inzichtelijk te maken. doel van het onderzoek is vast te stellen of de bestaande wegenstructuur van Leusden is toegerust om het extra verkeer van de nieuwe woningen op een goede en veilige wijze af te wikkelen.
Het plangebied aan de Asschatterweg tegenover 211 - 213 wordt in de bestaande situatie ontsloten via de bestaande inrit die rechtstreeks aansluit op de Asschatterweg. Onlangs is langs de Asschatterweg aan de zuidzijde van de weg een vrijliggend fietspad aangelegd. Dit fietspad wordt gekruist door het verkeer naar het plangebied. In de beoogde toekomstige situatie is de ontsluiting van het plangebied voorzien op de bestaande bomenlaan, die toegang biedt aan het perceel Asschatterweg 48. Dit biedt een verkeersveiliger oplossing voor de ontsluiting omdat deze weg beter zicht biedt op de Asschatterweg en vice versa. De bestaande inrit kan daarmee bovendien komen te vervallen, waardoor het aantal inritten dat het vrijliggende fietspad kruist, afneemt. De toename van het verkeer dat gebruik maakt van deze toegangsweg is beperkt omdat het slechts één nieuwe woning betreft.
Het plangebied aan de Asschatterweg 62 wordt ontsloten via de bestaande toegangsweg. Er hoeft derhalve geen nieuwe inrit te worden aangelegd. Ook hier geldt dat bij het oprijden van de Asschatterweg het vrijliggende fietspad wordt gekruist. Er is geen toename van het verkeer dat gebruik maakt van deze toegangsweg omdat hier in het verleden reeds een (bedrijfs)woning aanwezig was. Het agrarische werverkeer komt bovendien te vervallen.
Voor de beoogde functie zijn kentallen gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voor wonen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypen en woonmilieus. In onderhavige situatie is voor alle plangebieden uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied - buitengebied. Op basis van de in de publicatie opgenomen normen betekent dat een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag.
Gelet op de functie van de Asschatterweg kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Per 1 oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Barro dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de actuele regionale behoefte en, indien uit die beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele behoefte, tevens wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.
De Ladder kent 3 treden die treden die achter elkaar worden doorlopen:
Trede 1: is er een regionale behoefte?
Trede 2: is (een deel van de) regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?
Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.
De plannen voor nieuwbouw vinden plaats in het kader van de in het convenant de gemaakte afspraken, die betrekking hebben op natuurontwikkeling, landschapsherstel en het verbeteren van de milieukwaliteit door het afbouwen van de intensieve landbouw. Door een vervangende economische drager te bieden voor inkomsten die weggevallen doordat agrarische bedrijven worden gestaakt, wordt een duurzame instandhouding van het landgoed bewerkstelligd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde "ruimte voor ruimte-regeling". Uit de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking blijkt dat in geval van nieuwbouw in ruil voor sloop, waarbij de bebouwing wordt gereduceerd zoals ook in onderhavig plan het geval is, de ladder niet hoeft te worden toegepast.
Daar komt bij dat uit recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 18 december 2013, ECLI:RVS:2013:2471) heeft bepaald dat de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen, in de betreffende uitspraak een aantal van 3 woningen, niet als verstedelijking hoeft te worden aangemerkt. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking behoeft daarom geen nadere uitwerking.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 definitief vastgesteld. De SVIR geeft een totaal beeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt. Voor de regio Utrecht zijn de volgende opgaven van nationaal belang geformuleerd:
Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag vanuit de markt leidend. Nieuwe ontwikkelingen worden benaderd vanuit de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling: inventarisatie van de vraag naar een nieuwe voorziening, kan het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing daarvoor worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan dient sprake te zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De regio Utrecht kent een grote ruimtedruk vanwege de grote behoefte aan woningen in combinatie met de beperkte ruimte daarvoor. Daarnaast kent de regio Utrecht een hoge kwaliteit van het omliggende landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden. De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Tot 2040 is er in de regio Utrecht vraag naar ruim 100.000 woningen en bovendien vragen circa 20.000 woningen om vervanging. Vanwege de complexiteit en omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht, maken Rijk en regio hierover afspraken.
Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. De Wro voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincie en Gemeente. Ook de bevoegdheden zijn voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.
Zowel de Nota Ruimte als het Streekplan worden op termijn vervangen door een Structuurvisie waarin de ruimtelijke toekomstvisie is vastgelegd, inclusief de financiering voor die plannen. De Structuurvisie is uitsluitend zelfbindend voor overheden. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven, is het Besluit algemene regels Ruimtelijke Ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd, het aangewezen instrument. De AMvB Ruimte bevat een beleidsneutrale vertaling van de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's: Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, de grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkelingen en de Waddenzee.
De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte is op 15 juli 2011 bekend gemaakt en - op enkele onderdelen na - per eind december 2011 in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de AMvB Ruimte opnieuw aangepast waardoor deze nu nagenoeg geheel in werking is getreden. Het Barro is uitgebreid met de onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van de primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruimingen van de Maastakken.
Bundeling verstedelijking en landelijk gebied
Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals een "rood-voor-groen regeling" en een "ruimte-voor-ruimte regeling". Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.
In de SVIR is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6) De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder moet in beginsel worden toegepast bij verbindende plannen die voorzien in "stedelijke ontwikkelingen". In onderhavig geval is sprake van het reduceren en verplaatsen van bebouwing. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast1, zie tevens paragraaf 2.7.
EHS
Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS) aangewezen. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die de EHS vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als het de EHS ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt.
Ook kleinschalige ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn voor een grensaanpassing. Voor de EHS geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van de EHS dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De verordening moet een regeling over compensatie bevatten die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan de EHS.
Nationale Landschappen
De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld.
De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.
Op 4 februari 2013 is de Ruimtelijke Structuurvisie voor de periode 2013-2028 voor de Provincie Utrecht vastgesteld door Provinciale Staten (PS). De Ruimtelijke Structuurvisie bouwt voort op de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen zoals die zijn beschreven in de Kadernota Ruimte en de strategie voor Utrecht 2040 (zie afbeelding 8). Op 10 maart 2014 hebben PS de eerste partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de eerste partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de In de partiële herziening zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie en windenergie, cultuurhistorie, rode contouren Utrecht en Rhenen, EHS en groene contour en enkele technische aanpassingen. Op 3 november 2014 hebben PS de Tweede partiële herziening van de PRS en PRV vastgesteld. Hierin is de windenergielocatie Lage Weide geschrapt en is het artikel om meer ruimte te bieden aan vormen van duurzame energie aangepast. De artikelen rond de definitie van stedelijk gebied en landschappelijke kwaliteit zijn aangevuld. De tweede partiële herziening is op 3 november 2014 vastgesteld.
Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is het feit dat Utrecht aantrekkelijk is als vestigingsgebied vanwege de volgende drie kwaliteiten:
Afbeelding 8: uitsnede uit de (algemene) visiekaart bij de Ontwerp Structuurvisie,
bron: Provincie Utrecht
De hoofdlijnen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling luidt als volgt:
Voorgenomen ontwikkelingen steunen op drie pijlers die tevens zijn aangeduid als provinciaal ruimtelijk belang:
Voor onderhavige plannen is met name het beleid 'landelijk gebied met kwaliteit' relevant. De ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Om die reden zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrije tijdsbesteding gewenst. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, evenals de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.
De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in grote mate bepaald door de kernkwaliteiten, die vaak aansluiten op de cultuurhistorie van het landschap. Het beleid is gericht op het behouden en beleefbaar maken van de cultuurhistorische kwaliteit van de landgoederen en buitenplaatsen, het militair erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap. Om die reden wordt ook ruimte geboden aan een economisch vitale landbouw. De landbouw heeft immers een belangrijke rol bij het in stand houden van het agrarische cultuurlandschap. Dit beleid is uitgewerkt in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.
Voor de kwaliteit van de natuur is de verwezenlijking van de EHS van belang. In het Akkoord van Utrecht zijn de afspraken neergelegd voor de uitvoering van het (herziene) natuurbeleid. Binnen de afspraken van het akkoord zal circa 1500ha nieuwe natuur worden gerealiseerd. Daarnaast voorziet het akkoord in een groene contour (zie afbeelding 13 en 14), waarbinnen de EHS door andere partijen op vrijwillige basis kan worden gerealiseerd.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PS regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgens uit de Provinciale Structuurvisie en de AMvB Ruimte (Barro). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (plankaart en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgesteld op 4 februari 2013. Zoals hierboven reeds vermeld is de PRV inmiddels tweemaal herzien. De meest recente herziening is op 3 november 2014 vastgesteld. Gelet op de in voorbereiding zijnde herziening van het provinciaal beleid is in het kader van deze herziening reeds rekening gehouden met de beoogde herzieningen.
Voor onderhavige plannen zijn de volgende bepalingen relevant:
Pijler 2 Duurzame leefomgeving
In het kader van de pijler duurzame leefomgeving zijn regels gesteld ter bescherming van cultuurhistorische waarden in de vorm van de historische buitenplaatsenzone en het militair erfgoed in de vorm van de Grebbelinie. In artikel 2.10 is bepaald dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Voor onderhavige plannen is relevant dat de dijk en het grondwerk even ten noorden van de Asschatterweg deel uitmaken van de strategische zone van de Grebbelinie (zie afbeelding 9). Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.
De toelichting op een ruimtelijk plan dient een beschrijving te bevatten van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ten aanzien van dit aspect in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. In dit bestemmingsplan is dit in Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie uitgewerkt.
Afbeelding 9: kaart Cultuurhistorie behorende bij Provinciale Ruimtelijke Verordening
bron: http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/#s=141275;459000;1;pdok;0;2:S:yNxxxxq
Pijler 3 vitale steden en dorpen
Onderhavige plangebieden liggen buiten het gebied dat is aangeduid voor wonen en werken. De bepalingen ten aanzien van wonen en werken in dit hoofdstuk zijn van toepassing op het stedelijk gebied en daarmee niet van toepassing voor onderhavig plangebied.
Voor de hele provincie geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen op adequate wijze ontsloten dienen te zijn. De bepalingen ten aanzien van verkeer en vervoer zijn daarmee wel van toepassing. Bij ruimtelijke plannen dient door middel van een mobiliteitsscan inzicht te worden verkregen in het aantal verplaatsingen als gevolg van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot bekende ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied. Doel is om te bepalen in hoeverre het aantal verplaatsingen leidt tot knelpunten in het ontsluitende en omliggende verkeerksnetwerk. In dit bestemmingsplan is het aspect verkeer uitgewerkt in Hoofdstuk 2.
Pijler 4 ontwikkeling landelijk gebied
In artikel 4.2 en verder zijn regels gesteld ten aanzien van verstedelijking in het landelijk gebied. Algemeen geldt dat in het hele landelijke gebied een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies moet worden voorkomen. Nieuwe vormen van verstening zijn daarom alleen onder specifieke voorwaarden toelaatbaar. Het beleid sluit aan bij de duurzame verstedelijkingsladder uit het Barro. Dit houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en pas daarna naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig (kunnen) worden ontwikkeld.
Voor kleinschalige ontwikkelingen buiten de rode contour wordt via de algemene regels, zonder verdere procedure, ook ruimte geboden mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar wordt versterkt.
Een ruimtelijk plan bevat daarom geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan, tenzij het ruimtelijke ontwikkelingen betreft die in overeenstemming zijn met de bepalingen ten aanzien van experimenteerruimte duurzame energie, cultuurhistorie en - voor zover relevant voor onderhavige plannen - in overeenstemming zijn met het bepaalde ten aanzien van algehele bedrijfsbeëindiging (artikel 4.7), de EHS (artikel 4.11) en de groene contour (artikel 4.12) en plaatsvinden in de daartoe aangewezen gebieden.
In de verordening wordt de volgende (afwijkende) definitie gehanteerd voor 'verstedelijking': nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsgebouwen van aan het landelijk gebied verbonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak.
Voor onderhavige plannen is relevant dat in het bestemmingsplan een maximale inhoudsmaat voor de woning moet zijn opgenomen. De maximale inhoudsmaat moet landschappelijk goed inpasbaar zijn; een maat van 600 tot 800m³ wordt over het algemeen door de provincie aanvaardbaar geacht.
Voor onderhavige plannen is voorts relevant dat in geval van algehele bedrijfsbeëindiging kunnen - onder voorwaarden - ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan. De voorwaarden zijn in artikel 4.7 opgenomen. Belangrijkste voorwaarde is dat met uitzondering van de historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of de bedrijfswoning, alle overige bedrijfsgebouwen worden gesloopt met een ondergrens van 1000m². Bij sloop van 1000m² is één nieuwe woning toegestaan. Bij sloop vanaf 2500m² tot 4000m² is de bouw van twee woningen toegestaan. Bij sloop van 4000m² of meer is de bouw van drie woningen toegestaan. Afwijking van deze maatvoering is toegestaan, mits dit leidt tot een hogere ruimtelijke kwaliteit.
Bij een wijziging naar Wonen, geldt voorts dat de het bouwperceel niet optimaal gesitueerd en uitgerust dient te zijn voor grondgebonden landbouw, ook mogen omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. De bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt. Een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Uit de toelichting op het ruimtelijk plan dient te blijken dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn verschillende landschappen onderscheiden. De plangebieden maken deel uit van het landschap van de "Gelderse Vallei". Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied dient aansluiting worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het gebied. In de bijlage Kernkwaliteiten is per landschap beschreven welke kwaliteiten beschermd en versterkt moeten worden. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking is omgegaan.
Met de tweede partiële herziening van de PRV is het beleid aangescherpt in die zin dat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap. Een aantasting van het landschap is onevenredig indien het belang van de ruimtelijke ontwikkeling die door het ruimtelijk plan mogelijk wordt gemaakt niet opweegt tegen de aantasting van de kernkwaliteiten die het gevolg is van de ruimtelijke ontwikkeling. een goede locatiekeuze beperkt de schade voor het landschap. Voorts is een goede landschappelijke inpassing vereist die in de regels van het bestemmingsplan is geborgd.
De kernkwaliteiten voor onderhavige plangebieden zijn kort beschreven in de bijlage "Kernkwaliteiten landschap" die deel uitmaakt van de Provinciale ruimtelijke verordening. Voor onderhavig plan zijn de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei relevant:
In onderhavig plan is dit aspect uitgewerkt in Hoofdstuk 2 aan de hand van de beschrijving in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn in artikel 4.11 regels opgenomen ter bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen, in stand houden en ontwikkelen. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe bestemmingen en regels toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de EHS. Het plangebied tegenover Asschatterweg 211-213 ligt buiten de EHS en de zogenoemde "Groene Contour" Gebieden.
Voor de locatie Asschatterweg 62 zijn de bepalingen voor de EHS en de 'Groene Contour' zoals opgenomen in artikel 4.12 wel relevant (zie afbeelding 10). Groene contour gebieden zijn gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS maar daar geen deel van uitmaken omdat er geen financiering meer voor is. Wel kan binnen deze gebieden de EHS op vrijwillige basis worden gerealiseerd. Onomkeerbare ingrepen en processen zoals grootschalige verstedelijking, die het realiseren van natuur binnen de groene contour onmogelijk maken, zijn niet toegestaan. Rode ontwikkelingen zijn aanvaardbaar mits deze bijdragen aan het realiseren van natuurdoelstellingen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het perceel Asschatterweg 62 tot de eerste partiële herziening geheel binnen de EHS (zie afbeelding 11) lag. Met de herziening is dit aangepast; het oorspronkelijke bouwperceel en de oostelijk daarvan gelegen percelen liggen nu in Groene Contourgebied terwijl de percelen ten westen van het plangebied nog altijd deel uitmaken van de EHS (afbeelding 12).
Afbeelding 10: uitsnede kaart Natuur Provinciale Ruimtelijke Verordening ter hoogte van de Asschatterweg
bron: Provincie Utrecht, http://webkaart.provincie-utrecht.nl/
Afbeelding 11: uitsnede kaart Natuur Provinciale Ruimtelijke Verordening ter hoogte van de Asschatterweg 62
bron: Provincie Utrecht, http://webkaart.provincie-utrecht.nl/
Afbeelding 12: ligging perceel Asschatterweg 62 te Leusden na herbegrenzing EHS, eerste partiële herziening PRV
bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/app/Webkaart
Op 18 april 2011 is de Grebbelinie aangewezen als rijksmonument. Deze monumentstatus betreft de Grebbeliniekade met keerkades en de daaraan gekoppelde gebouwde werken, zoals forten, schansen, kazematten en sluizen en dergelijke. Naast deze elementen is ook het gebied rondom de Grebbelinie van belang. Het betreft de relatief open inundatiezijde (zodat men de vijand goed kon zien) en de meer beschutte verdedigingszijde (waar men zich kon verschuilen). Deze gebieden bepalen voor een groot deel het zicht op en het zicht vanaf de Grebbelinie en zijn daarmee van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van deze linie, maar maken geen deel uit van het rijksmonument. Om de waarden in deze gebieden te beschermen is door de provincie een inpassingsplan Grebbelinielandschap vastgesteld. Onderdeel van het Inpasssingsplan is het beeldkwaliteitplan Grebbelinie, dat handvatten aanreikt en regels stelt ten aanzien van beplanting en bebouwing. Het inpassingsplan vormt een aanvulling op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Leusden.
Met het inpassingsplan wordt een dubbelbestemming “Waarde – Grebbelinielandschap” toegevoegd. Dit betekent dat de gronden naast de in de het bestemmingsplan toegekende bestemmingen tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deel uitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven in het Beeldkwaliteitplan Grebbelinie. De in het inpassingsplan toegekende bestemming “Waarde – Grebbelinielandschap” dient enkel te worden betrokken bij omgevingsvergunningen voor afwijken en bij wijzigingen zoals gedefinieerd in artikel 1 van de regels van het inpassingsplan. Voor dit plan is relevant dat het plangebied aan de Asschatterweg tegenover 211-213 binnen de grenzen van het gebied ligt waarop het inpassingsplan van toepassing is. Het plangebied aan de Asschatterweg 62 ligt (net) buitende plangrenzen van het inpassingsplan. Om die reden zijn alleen voor de locatie tegenover 211-213 de uitgangspunten, zoals die gelden vanuit het Inpassingsplan en het bijbehorende Beeldkwaliteitplan Grebbelinie, uitgewerkt.
Het Beeldkwaliteitplan Grebbelinie richt zich op de aspecten landschap, erf en bebouwing binnen de invloedssfeer van de Grebbelinie en bevat een beschrijving van de wenselijke inrichting van bebouwing en beplanting op: agrarische percelen, overige bedrijfspercelen en woonerven. In het beeldkwaliteitplan zijn verschillende zones aangegeven die relevant zijn voor de bescherming van de Grebbelinie.
Afbeelding 13: overzichtskaart Grebbelinie-elementen
bron: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.9926.IP1401GREBBELINIE-VA01/t_NL.IMRO. 9926.IP1401GREBBELINIE-VA01.html
Het plangebied Asschatterweg tegenover 211-213 bevindt zich in de 'kleinschalige Grebbelinie’ ten oosten van de Liniedijk in de nabijheid van het Voorwerk Asschat (zie afbeelding 13). De kleinschalige linie bestaat uit gebieden waar sprake is van meer organisch, lommerrijk en kleinschalige landschapstype. Het betreft met name het kampenlandschap, maar het gebied ten zuiden van de Asschatterweg kan worden gekenschetst als stroken- of slagenlandschap. De kleinschalige linie wordt gekenmerkt door een rijke hoeveelheid aanwezige landschappelijke beplanting, zoals houtwallen/singels, bomenrijen en boscomplexjes. Openheid rondom de linie heeft daarom een kleine maat en is alleen aanwezig binnen dit landschappelijke raamwerk. Voor het zicht vanaf en naar de linie-elementen zijn zichtlijnen uiterst belangrijk. Het doel van de kleinschalige linie is de ontwikkeling van het erf in te passen in het landschap, met aandacht voor zichtlijnen vanaf en naar de linie-elementen.
In het beeldkwaliteitplan Grebbelinie zijn de volgende beeldkwaliteitscriteria geformuleerd voor de kleinschalige linie (strokenverkaveling):
Bij functieverandering is relevant dat:
Het plangebied op de locatie Asschatterweg tegenover 211-213 ligt hemelsbreed op 750m afstand tot de Liniedijk. De afstand tot het keerwerk Asschat bedraagt hemelsbreed circa 275m. Vanuit het plangebied zijn er geen (belangrijke) zichtlijnen op de linie-elementen. De kavelrichting is noord-zuid en ligt parallel aan de Liniedijk. Rigoureus opvolgen van de beeldkwaliteitcriteria, zoals het haaks op de Liniedijk positioneren van de nieuwbouw, zou op deze locatie leiden tot aantasting van de (beleving van de) openheid van het strokenlandschap ten zuiden van de Asschatterweg. Om die reden is er juist voor gekozen om de nieuwe woning hier haaks op en op enige afstand van de Asschatterweg te positioneren.
Op 15 december 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht het ontwerp van de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Nationale Landschappen vastgesteld voor alle Nationale Landschappen. Hiermee heeft het beleid uit de Streekplanuitwerking de status van Structuurvisie gekregen. De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (7 februari 2011) bevat de provinciale invulling van het begrip 'landschapskwaliteit'. Per gebied is een beschrijving gegeven van de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in een gebied. Gemeenten wordt gevraagd de ambities uit de Kwaliteitsgids in hun beleid op te nemen en deze in bestemmingsplannen juridisch vast te leggen.
Voor de Gelderse Vallei zijn de kernkwaliteiten als volgt geformuleerd:
De provincie beoogt het unieke karakter te waarborgen, te versterken en te ontwikkelen door de contrasten in de drie deelgebieden (Mozaïek, Stroken en het Binnenveld) te versterken en de verborgen structuren te behouden (zie afbeelding 14).
Afbeelding 14: uitsnede Ambitiekaart Gelderse Vallei,
bron: Koepelkatern Kwaliteitsgids p. 23, provincie Utrecht
http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/kwaliteitsgids/koepelkatern/
Hoewel de Reconstructiewet per 1 juli 2014 is ingetrokken is het hieruit voortkomende ruimtelijk beleid voor onderhavige plannen nog altijd relevant. Het Reconstructieplan beoogt een oplossing te bieden voor de ruimtelijke en milieuproblematiek in het gebied dat wordt begrensd door de Veluwe, de Randmeren, de A27, de Kromme Rijn en de Nederrijn. Ook beoogt het Reconstructieplan het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur te verbeteren.
Het Reconstructieplan brengt een scheiding aan tussen gebieden met functies die niet met elkaar te verenigen zijn, zoals intensieve veehouderij en kwetsbare natuur en streeft anderzijds naar gebieden met functies die wel met elkaar verweven kunnen zijn zoals landbouw, recreëren, water en natuur. Hierdoor ontstaat een duurzame kwaliteit. Het Reconstructieplan onderscheidt de volgende gebieden: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Alle plangebieden waarop onderhavig plan van toepassing is, zijn aangewezen als: verwevingsgebied (zie afbeelding 15). Deze gebieden zijn gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daartegen niet verzetten. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan.
Afbeelding 15: uitsnede Beleidskaart Reconstructiezonering Intensieve Veehouderij ter hoogte van de Asschatterweg
bron:http://www.wantbuitengebeurthet.nl/fileadmin/svgv/content/downloads/Kaart_4._Barneveld_Ede _Vallei_Zuidwest_e.o..pdf
Daarnaast zijn in het Reconstructieplan er kwetsbare natuurgebieden voorzien van een beschermingszone van 250 meter. Binnen die gebieden dient de ammoniakemissie zoveel mogelijk te worden teruggedrongen. Nieuwvestiging van (intensieve) veehouderij is om die reden niet toegestaan. Ten slotte voorziet het Reconstructieplan in de aanleg van waterbergingsgebieden om de toenemende wateroverlast tegen te gaan.
Het Reconstructieplan bevat regels ten aanzien van functieverandering op vrijkomende (agrarische) bouwpercelen. De regels uit het Reconstructieplan ten aanzien van de zonering dienen te worden overgenomen in bestemmingsplannen. Het is mogelijk om op gemeentelijk of regionaal niveau een nadere uitwerking aan te geven, zoals reeds is gedaan in het Bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente. De uitwerking van onderhavige ontwikkelingsplannen heeft plaatsgevonden conform de hierin opgenomen regels.
In 2004 heeft de gemeente de Ontwikkelingsvisie Binnen in het Buitengebied vastgesteld. Deze visie is gericht op het behoud en de versterking van een mooi buitengebied met toekomst. Het beleid hiervoor is langs drie sporen uitgezet:
Deze visie heeft een doorvertaling gekregen in onder meer het functieveranderingsbeleid, het nieuwe landgoederen beleid en het beleid voor recreatieve gebruiksmogelijkheden zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en het in 2006 vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan dat met name is gericht op het behoud en de versterking van natuur- en landschapswaarden. Beide documenten worden hierna uitgebreid behandeld, reden waarom niet nader wordt ingegaan op de Ontwikkelingsvisie.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is in 2006 vastgesteld als uitwerking van het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost. De zonering uit het Reconstructieplan is uitgangspunt voor de uit te werken ruimtelijke kwaliteit, waarbij het Reconstructieplan en het bestemmingsplan de mogelijke functies aangeven. Het LOP vormt het toetsingskader wat betreft landschap voor ruimtelijke ontwikkelingen en functieveranderingen.
De visie op hoofdlijnen is gericht op het in stand houden en verder ontwikkelen van een vitaal en kwalitatief hoogwaardig platteland met tal van economische activiteiten in een streekeigen en leesbaar landschap. Per landschapstype is de visie nader uitgewerkt ten aanzien van:
De planlocaties liggen binnen het deelgebied: De Vallei. Dit oude dekzandgebied tussen Veluwe en Heuvelrug, is in de loop der tijd sterk veranderd. Het afwisselende landschap met een uitgebreid bekensysteem is deels - onder invloed van de landbouw - sterk getransformeerd, terwijl andere delen onder invloed van het beheer vanuit één eigenaar - veelal als landgoed - goed bewaard zijn gebleven. Binnen De Vallei kunnen ook nu nog (diffuse) kampenlandschappen, slagenlandschappen en broek- en heideontginningen worden onderscheiden. Het plangebied aan de Asschatterweg tegenover 211-213 ligt in herkenbaar slagenlandschap. De locatie Asschatterweg ligt op de overgang tussen slagenlandschap en (voormalig) kampenlandschap (zie afbeelding 16).
De bebouwing in het plangebied vertoond overeenstemming met het uitgangspunt dat in het noordoostelijke deel van de Vallei de boerderijen op de boven het veen uitstekende dekzandruggen werden gebouwd. Hierdoor ontstonden bebouwingslinten. De erven waren langgerekt en smal. Verschillende functies op het erf waren achter elkaar gelegen. De bijgebouwen stonden parallel of haaks op de boerderij. De boerderijen lagen veelal met de voorzijde aan de weg. het erf was vaak voorzien van een moestuin en een boomgaard. De Hof (moestuin) werd meestal omzoomd door een haag. Andere typische objecten waren een tweeroedige hooiberg en het bakhuis. Het meest voorkomende boerderijtype is de langhuisboerderij of hallehuis. De erven waren oorspronkelijk klein en afgeschermd met elzen- en wilgensingels. Veelal zijn de erven vergroot en meer functioneler geworden; de erfbeplanting is echter veelal nog redelijk herkenbaar intact.
Het (voormalig) kampenlandschap wordt gekenmerkt door verspreid staande bebouwing en een mengeling van oude en nieuwe boerderijen, woonhuizen en niet-agrarische bedrijfspanden. Lokaal is sprake van sterke verdichting door bebouwing; doordat een helder (beplantings)systeem ontbreekt, zijn de belangrijkste landschappelijke structuren verdwenen. Door het ontbreken van een heldere landschappelijke structuur, ontstaat diffuusheid in het landschap en biedt het huidige landschap te weinig houvast om alle nieuwe ontwikkelingen goed op te vangen, aldus het LOP. De landbouw staat onder grote druk en er is een sterke toename aan niet-agrarische bedrijvigheid en landelijk wonen. Als andere grootschalige ontwikkelingen wordt de aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden en realisering van een robuuste verbinding tussen de Veluwe en Heuvelrug genoemd, waarbij natuurontwikkeling voorop staat.
Het LOP is daarom met name gericht op het versterken van het landschappelijke raamwerk in dit gebied. Beplantingen langs wegen dient te worden aangevuld, bosgebieden versterkt en het bekensysteem verder ontwikkeld. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan verschillende functies met als doel een dynamisch en multifunctioneel landschap. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen en landelijk wonen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streekeigen landschapselementen, landschapspatronen en ook de kleinschalige natuurontwikkeling. Deze aanbevelingen zijn overgenomen bij het uitwerken van de inrichtingsvoorstellen voor de verschillende erven.
Afbeelding 16: uitsnede landschapsontwikkelingskaart,
bron: Landschapsontwikkelingsplan Gemeente Leusden, p. 49
Op beide locaties is het Bestemmingsplan Buitengebied 2009 het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bevat uitwerkingen van de ontwikkelingsvisie van de gemeente Leusden "Binnen het Buitengebied" en het Reconstructieplan. Beide planlocaties hebben een agrarische bestemming (AL, Agrarisch Gebied met Landschapswaarden, artikel 5). Op de locatie Asschatterweg 62 is een agrarisch bouwvlak opgenomen (zie afbeeldingen 17 en 18) dat is voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.
Afbeelding 17: uitsnede plankaart Bestemmingsplan Buitengebied, locatie Asschatterweg 62,
bron: gemeente Leusden
Afbeelding 18: uitsnede plankaart Bestemmingsplan Buitengebied, locatie Asschatterweg tegenover 211-213,
bron: gemeente Leusden
Ten aanzien van de bebouwing is bepaald dat alle bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gebouwd. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoud van 600m³. De maximale bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter, de goothoogte is gemaximeerd tot 6 meter. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter, de goothoogte van bijgebouwen is gemaximeerd tot 3 meter.
In artikel 28 is bepaald dat voor werkzaamheden zoals het verlagen van de bodem, afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, alsmede voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen, alsmede voor het vellen van bomen en het uitdiepen, draineren en het slaan van putten een omgevingsvergunning (voorheen: aanlegvergunning) moet worden aangevraagd.
Daarnaast is van belang dat het bestemmingsplan de kaders beschrijft van het Ruimte voor Ruimte beleid waarbij de bouw van nieuwe woningen kan worden toegestaan in ruil voor sloop van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB-beleid of Ruimte voor Ruimte regeling). In ruil voor sloop van ten minste 1000m² kan maximaal 1 nieuwe woning worden toegestaan. Een en ander is geregeld in artikel 31 (algemene wijzigingsbevoegdheid). Hierin is bepaald dat binnen een voormalig agrarisch bouwperceel de bestemming Agrarisch gebied met Landschapswaarden mag worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" (artikel 13). Ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen worden gronden tot een oppervlakte van maximaal 800m² aangewezen met de bestemming "Wonen".
Voorwaarde is dat vooraf vast dient te staan dat binnen het betreffende bouwperceel de overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning wordt aangemerkt en gezien de oppervlakte ook als zodanig mogen worden aangemerkt. De overige gronden dienen een agrarische bestemming te behouden.
Voorts is bepaald dat de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig mogen worden aangetast. Ook dient de extra woning te passen in het gemeentelijke woningbouwprogramma en dient vooraf dient vast te staan dat binnen het betreffende bouwperceel de overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden worden gesloopt. De gebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt en op grond van de oppervlaktebepalingen in artikel 13 (Wonen) ook als zodanig mogen worden aangemerkt, mogen worden gehandhaafd.
Voor beide locaties wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bestemmingsplan partieel te herzien.Voor de beoordeling van de plannen is gekeken naar de in het bestemmingsplan opgenomen beleidskaders voor functieverandering en nieuwbouw in combinatie met sloop (Ruimte voor Ruimte). Daarnaast zijn ook de kaders uit het provinciale ruimtelijke beleid relevant. Voor onderhavige plannen is relevant dat in het bestemmingsplan een maximale inhoudsmaat voor de woning moet zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan is overeenkomstig het bestaande gemeentelijk beleid uitgegaan van een maximale inhoudsmaat van 600m³ voor de nieuw te bouwen woningen.
Zoals reeds eerder aangegeven maken onderhavige plannen deel uit van de gemaakte afspraken uit het convenant. Uitgangspunt van de afspraken is de beëindiging van de intensieve veehouderij binnen de grenzen van het landgoed. Op alle relevante percelen zijn de (intensieve) veehouderijactiviteiten inmiddels beëindigd.
Ook aan de voorwaarde dat ten minste 2500m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen moet zijn of worden gesloopt. Immers op de volgende locaties heeft reeds sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing plaatsgevonden waarbij de volgende oppervlakten zijn geregistreerd:
Op het perceel Asschatterweg tegenover nummers 211 en 213 zal de aanwezige bebouwing in de vorm van twee schuren worden gesloopt met een oppervlakte van circa 300m². De totale oppervlakte aan gesloopte voormalige agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt 2550m². Conform het provinciaal beleid, mogen in dat geval twee extra woningen gebouwd mogen worden. Van deze twee woningen wordt met onderhavig bestemmingsplan de bouw van 1 extra woning mogelijk gemaakt, namelijk op het perceel tegenover 211-213. Op het perceel Asschatterweg 62 betreft het vervangende nieuwbouw op een vanuit ruimtelijk oogpunt gezien gunstiger locatie. Er wordt hier geen extra woning toegestaan.
Voor beide percelen geldt dat deze zijn gesitueerd in "verwevingsgebied" waar landbouw reeds verweven is met andere functies zoals wonen. Het bouwperceel op de Asschatterweg 62 is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor grondgebonden landbouw. Bovendien zijn de vrijgekomen agrarische gronden weer opnieuw verpacht aan boeren in de omgeving die op deze manier een beter toekomstperspectief krijgen.
Ook liggen beide percelen in de directe nabijheid van andere woonpercelen die reeds maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van omringende boeren. Gesteld kan worden dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. In Hoofdstuk 2 zijn de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden beschreven en is aangetoond dat deze worden behouden en worden versterkt door het landschappelijke inpassingsplan dat voor beide locaties is opgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is ook de feitelijke landschappelijke inpassing geborgd.
De Woonvisie Leusden beschrijft het beleid van de gemeente ten aanzien wonen en leefomgeving. Voor Leusden zijn ruimte en groen de belangrijkste kwaliteiten. Behoud en versterking van deze kwaliteiten staat dan ook voorop. Behoud en versterking van het dorpse karakter houdt in dat de relatief late woningdichtheid in Leusden gehandhaafd moet blijven. Nieuwe woningbouwplannen dienen daarom aan te sluiten bij de behoefte. Uit een analyse van de bevolkingsontwikkeling over de laatste 10 jaar blijkt dat mede door de toename van het aandeel eenpersoonshuishoudens de gemiddelde woningbezetting is gedaald, hetgeen zich vertaalt naar een toename van de vraag naar woningen.
Uit de Woonvisie komt naar voren dat zowel lokaal als regionaal op de korte termijn (2012-2015 een overschot aan woningbouwplannen is. Op de langere termijn (2015-2030) is er sprake van een tekort aan plancapaciteit (voor 8.000 woningen). Na 2022 is er een vraag van 70 woningen per jaar. Uitgaande van het handhaven van de bestaande kwaliteiten (ruimte en groen) biedt alleen herontwikkeling mogelijkheden voor nieuwbouw. Daarnaast signaleert de gemeente dat de komende 10 jaar veel gebouwen en gronden hun huidige functie zullen verliezen en dat daarmee een noodzaak ontstaat tot heroriëntatie op de functie.
Voorliggende plannen bieden mogelijkheden om met behoud van de kwaliteiten van Leusden (ruimte en groen) nieuwe woningen te ontwikkelen en tevens in te spelen op de ontwikkeling dat gebouwen en gronden hun functie verliezen. Bovendien passen de plannen binnen de afspraken zoals die in het convenant tussen gemeente Leusden en Stichting De Boom zijn gemaakt. Het aantal woningen dat wordt toegevoegd is bovendien zeer beperkt: 1. Gesteld kan worden dat de plannen passen binnen het gemeentelijk woonprogramma.
Het Milieubeleidsplan van de gemeente Leusden beschrijft de milieuambities en bevat de speerpunten van het milieubeleid. Het Milieubeleidsplan is vastgesteld op 11 november 2009 en wordt jaarlijks vertaald naar een Milieuprogramma waarin concrete projecten of activiteiten dat jaar worden uitgevoerd om de doelstellingen te halen.
De missie van de gemeente Leusden is gericht op duurzaam ontwikkelen en het realiseren van een goede en gezonde fysieke kwaliteit van de leefomgeving. Duurzame ontwikkeling houdt in dat bij projecten, plannen en handelingen de aspecten People, Planet, Profit worden afgewogen.
De speerpunten van de gemeente luiden als volgt:
De ambities ten aanzien van een goede en gezonde kwaliteit van de leefomgeving komen tot uitdrukking in de ambities ten aanzien van de aspecten bodem, water, lucht en geur, geluid, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie en biodiversiteit en ten slotte verkeer en vervoer. Het wettelijk niveau wordt daarbij als minimumnorm gezien. Elk ruimtelijk plan dient daarom een milieuparagraaf en een watertoets dient te bevatten.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de verschillende milieuaspecten uitgewerkt in Hoofdstuk 6. De watertoets is uitgewerkt in Hoofdstuk 7. Zoals op diverse plaatsen in dit bestemmingsplan aangegeven draagt realisatie van het plan bij aan de instandhouding van het landgoed en het daarop aanwezige cultuurhistorisch waardevolle erfgoed. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke milieubeleidsplan.
De Welstandsnota (versie 4, vastgesteld februari 2014) beschrijft het beleid van – onder meer - de gemeente Leusden ten aanzien van de wijze waarop bouwplannen (architectonisch) in hun omgeving passen. De Welstandsnota is opgesteld in samenwerking met zeven andere gemeenten in de Gelderse Vallei, zodat voor het samenhangende buitengebied één welstandsbeleid is ontwikkeld. De Welstandsnota dient als toetsingskader voor het verlenen van (bouw)vergunningen. De toetsingscriteria zijn in belangrijke mate ontleend aan de stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke context, maar zijn zelf bouwkundig van aard en gericht op de feitelijke situatie.
Hoewel beide plangebieden deel uitmaken van het Landgoed De Boom zijn voor onderhavige plan de objectcriteria voor 'landgoederen' niet relevant omdat de ingrepen niet in de directe omgeving van het hoofdhuis plaatsvinden. Wel relevant zijn de gebiedscriteria voor het "Slagenlandschap". Hoewel het plangebied Asschatterweg 62 op de kaart uit het Landschapsontwikkelingsplan (zie afbeelding ) formeel op de grens tussen het slagenlandschap en het kampenlandschap bevindt, kan op grond van de fysieke kenmerken van het gebied (lange opstrekkende verkaveling, die visueel wordt onderstreept door kavelgrensbeplanting) worden gesteld dat ook voor dit plangebied de gebiedscriteria voor het slagenlandschap als uitgangspunt moeten worden gehanteerd.
Beide plangebieden maken deel uit van het Slagenlandschap, ook wel Veenontginningslandschap of Strokenlandschap genoemd. Het relatief open landschap kenmerkt zich door lange en smalle rechthoekige kavels met her en der kleinschalige bosclusters. In het algemeen staat de bebouwing langs verbindingswegen. Langs sommige van die wegen, zoals de N226 (Arnhemseweg) maar ook langs de Asschatterweg, is nog historische bebouwing aanwezig. Deze stamt uit het begin van de 19e eeuw, soms eerder, en is erg divers. De (hallenhuis)boerderijen hebben sobere gevels of een meer verfijnde uitstraling (okergele stenen versieringen en pilasters). De hoofdbebouwing kan ook bestaan uit twee naast elkaar gebouwde hallenhuizen (weliswaar uit verschillende bouwperioden) met een dwarsverbinding zodat de opzet een U-vorm heeft. Aanbouwen en uitbouwen (o.a. erkers) zijn niet zeldzaam. Soms zijn deze fors in verhouding tot het hoofdgebouw.
Voor onderhavige plan is relevant dat ten aanzien van het kleurgebruik wordt opgemerkt dat roodachtige bakstenen, wit/licht grijs geschilderde en gepleisterde gevels overheersen. Donkere en oranje (vooral bij recentere bouwwerken) pannen en riet worden veelvuldig toegepast bij het hoofdgebouw. Licht metselwerk, groen geprofileerde stalen platen en golfplaten bij de schuren en stallen zijn de meest voorkomende kleuren en materialen in dit gebied. Het houtwerk (kozijnen, windveren, dakranden) heeft traditionele witte en groene kleuren.
Algemeen
Massa en vorm bebouwing
Detaillering, kleur en materiaalgebruik
Er wordt geen aanleiding gevonden tot een verbijzondering van de loket- en objectcriteria voor de
bebouwing in dit gebied.
Algemeen
Plaatsing
Massa en vorm
de hoofdvorm is enkelvoudig en rechthoekig;
aan- en uitbouwen zijn in de massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en worden terughoudend vormgegeven;
er worden ononderbroken, forse kappen toegepast;
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
de gevelgeleding wordt gekenmerkt door een evenwichtige, hiërarchische opbouw.
De wijze waarop rekening is gehouden met de gebiedskenmerken is uitgewerkt in het principeverzoek dat de basis heeft gevormd voor deze planherziening. Zodra de bouwplannen verder zijn uitgewerkt zal ook voor het bouwplan een toetsing aan het Welstandsbeleid plaatsvinden.
De ontwikkelingen zoals die met voorliggende herziening worden voorgestaan, zijn in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van (hogere) overheden dat uitgaat van een vitaal platteland, concentratie van bebouwing, herbestemming van vrijkomende bebouwing en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en het gemeentelijk woonbeleid dat uitgaat van behoud van de kernwaarden: ruimte en groen.
De beoogde functieveranderingen sluiten aan op het beleid voor herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Door zowel de provincie als de gemeente is een nadere uitwerking opgesteld van dit beleid. Wonen wordt daarin algemeen gezien als een geschikte vorm van hergebruik. Overeenkomstig het beleid is uitgangspunt dat bestaande waardevolle bebouwing behouden blijft. In ruil voor sloop van (niet karakteristieke) agrarische bedrijfsbebouwing wordt op een aantal locaties nieuwbouw gerealiseerd. Het aantal en type te realiseren woningen sluiten aan op de kwaliteiten en behoefte in Leusden.
Hoewel over het algemeen kan worden gesteld dat de met het dit plan beoogde ontwikkelingen passen binnen het vigerende beleid, vraagt het plan om een nadere onderbouwing voor de bouw van een nieuwe woning op een locatie die niet is aangewezen als (voormalig) agrarisch bouwvlak. Deze onderbouwing is uitgewerkt in Hoofdstuk 2.
Voor zover maten zijn bepaald of voorwaarden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van functieveranderingsbeleid, de begrenzing van de EHS, zijn de regels van dit bestemmingsplan daarmee in overeenstemming. De ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, die onder meer in het LOP zijn geformuleerd, zijn als leidraad gebruikt voor de uitwerking van de plannen op kavelniveau. De Welstandsnota geldt als toetsingskader voor bouwaanvragen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar objecten en gebieden. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden bij de verdere uitwerking van de plannen tot een concreet bouwplan.
In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid uitgewerkt. Cultuurhistorie, ecologie, milieu en water worden in de hierna volgende hoofdstukken afzonderlijk behandeld.
Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valletta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wam). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming.
Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheersmaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Sinds de invoering van de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz) ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden en de cultuurhistorie van een gebied.
De archeologische waarden zijn vastgelegd op een gemeentelijke archeologische beleidskaart die eind 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het kader van dit bestemmingsplan is een verkenning uitgevoerd op basis van de Archeologische Beleidskaart:
Asschatterweg 62
Dit deel van Leusden kenmerkt zich door lokale hoogtes (dekzandruggen), welke vaak voorzien zijn van een laat-middeleeuws plaggendek (esdek). Deze liggen vaak nabij historische boerderijplaatsen, die hun oorsprong ook in de Late-Middeleeuwen vinden. De aanwezigheid van een esdek wijst op een intact bodemprofiel, waardoor er een verhoogde kans is op voorkomen van prehistorische sporen.
Waarden en verwachtingen
De Archeologische Beleidskaart geeft aan welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied reeds vastgesteld zijn of wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten.
Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Binnen het plangebied is wel een archeologisch verwachtingsgebied aanwezig (afbeelding 19). Dit is een gebied waar – op basis van onder meer de bodemkaart en historisch kaartmateriaal een hoge verwachtingswaarde geldt voor archeologische waarden.
Hoge archeologische verwachting
Ter hoogte van het grootste deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting op sporen uit de Late-Prehistorie, Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de uiterste zuidwesthoek van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting op sporen uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Wanneer voor een gebied twee of meer verschillende verwachtingswaarden gelden, geldt in de regel dat de hoogste verwachtingswaarde leidend is voor het bepalen van het antwoord op de vraag in hoeverre sprake is van een onderzoeksverplichting. In dit geval dient daarom de hoge verwachtingswaarde te worden aangehouden.
Beleidsregels
De zone met een archeologische verwachting brengt aanvullende regels met zich mee wat betreft de voorschriften in de omgevingsvergunning wanneer er bodemverstorende activiteit plaatsvindt dieper dan 30cm onder maaiveld. De hoge archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur oranje. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 100m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden.
Afbeelding 19: uitsnede uit de Archeologische Beleidskaart ter plaatse van Asschatterweg 62,
bron: gemeente Leusden
Asschatterweg tegenover 211 - 213
Ook voor deze locatie geldt dat het gebied waarin het plangebied zich bevindt zich kenmerkt door lokale hoogtes (dekzandruggen), die vaak voorzien zijn van een laat-middeleeuws plaggendek (esdek). Deze liggen vaak nabij historische boerderijplaatsen, welke hun oorsprong ook in de Late-Middeleeuwen vinden. De aanwezigheid van een esdek wijst op een intact bodemprofiel, waardoor er een verhoogde kans is op voorkomen van prehistorische sporen.
Waarden en verwachtingen
De Archeologische Beleidskaart geeft aan welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied reeds vastgesteld zijn of wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten. Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Binnen het plangebied is een middelhoge een archeologisch verwachting aanwezig (zie afbeelding 20). Dit is een gebied waar – op basis van onder meer de bodemkaart en historisch kaartmateriaal – archeologische waarden in (middel)hoge mate verwacht worden. Dit betekent dat wanneer er ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 500m² en waarbij de grond dieper dan 0,3 meter wordt geroerd, in beginsel archeologisch onderzoek moet worden verricht.
Afbeelding 20: uitsnede uit de Archeologische Beleidskaart ter plaatse van Asschatterweg to 211 - 213,
bron: gemeente Leusden
Aangezien in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek is verricht, mede omdat dit ook afhankelijk is van het uiteindelijke bouw- en inrichtingsvoorstel zijn de onderzoeksverplichtingen, die voortvloeien uit het gemeentelijk archeologie beleid, overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
De Cultuurhistorische Atlas (2005) vormt een aanvulling op het cultuurbeleid zoals dat door de Provincie in de nota “Niet van Gisteren” in 2003 werd vastgelegd en een uitwerking en beleidskader heeft gekregen in de provinciale Ruimtelijke Verordening. In de Cultuurhistorische atlas is het beleid geactualiseerd en zijn de uitgangspunten geformuleerd voor het erfgoed beleid. Daarnaast geeft de atlas per gebied aanbevelingen die bedoeld zijn om richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied valt in de Cultuurhistorische atlas in deelgebied: Gelderse Vallei.
Afbeelding 21: uitsnede kaart cultuurhistorie,
bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/
In de Atlas wordt aangegeven dat het landschap wordt gekenmerkt door een griftenstructuur in noord-zuid richting als gevolg van de wateroverlast waar men in dit gebied mee te kampen had (zie afbeelding 21). Die structuur is in de 18e eeuw geaccentueerd door de Grebbelinie met een liniewal, dwarskaden en aardwerken. Het Valleikanaal heeft de noord-zuid richting door het gebied versterkt, evenals de opgeheven spoorlijn Amersfoort - Kesteren.
De planlocaties liggen in de lage kwelzone ten oosten van de Heuvelrug. Hier bevinden zich regelmatige veenontginningen die overgaan in een meer besloten kampenlandschap. De oudste cultuurgronden en woonplaatsen (tot 1000 na Christus) liggen op de flanken van de stuwwallen en de hoger gelegen dekzandruggen. Vanaf de elfde eeuw werden de hogere dekzandruggen rondom de waterlopen meer systematisch in cultuur genomen.
De onregelmatige verkaveling en de oude (hessen)wegen volgen hier de overwegend oost-west richting van het bekenstelsel vanuit de Veluwe. Tussen de beekdalen liggen doorlopende ruggen, waarop evenwijdig aan de beken de eerste wegen worden aangelegd, zoals onder meer de Asschatterweg. Er ontstonden geen echte dorpen maar wel een patroon van verspreid liggende boerderijen met omringende bouwlanden.
De systematische ontginning van de lage en natte gronden kwam pas later op gang. Voor de planlocaties is de cope-ontginning in Hamersveld (1130) van belang. De noord-zuid lopende Hamersveldse weg werd als ontginningsbasis aangelegd, midden tussen de Moorsterbeek en de Grift. Kort daarna volgde de oostelijk gelegen ontginning van Asschat, daarna kwam het blok Leusbroek en zo verder tot aan Geerestein.
Vanaf de 13e eeuw zijn in de Gelderse Vallei, met name tussen Amersfoort en Woudenberg, kastelen, kloosters en uithoven aangelegd. Zowel op de hoger gelegen gronden als op de overgangszone met de Heuvelrug. Na de Reformatie werden buitenplaatsen gesticht. Onder Amersfoort werd tussen 1630 en 1657 Randenbroek aangelegd. Tussen 1807 en 1820 werd buitenplaats Heiligenberg aangelegd en er bij diverse reeds bestaande buitenplaatsen werden rond die periode nieuwe parkaanleggen gerealiseerd.
In 1880 ontstond het grote Landgoed De Boom met een landschapspark.
Na de Tweede Wereldoorlog vindt in de gebieden rond Amersfoort, Leusden en Veenendaal een sterke stedelijke ontwikkeling plaats, die zich in de periode daarna voortzet. Ook de Reconstructie heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap.
Door de lage ligging van het gebied, de grote aanvoer van water via de beken uit de Veluwe, het massief van de Utrechtse Heuvelrug met bovendien kwelwater dat zich in de lagere delen aan de voet van de Heuvelrug verzamelde en de overstromingen van de Nederrijn, had het gebied vaak te kampen met wateroverlast. Dankzij het vele water was de Vallei een ideaal gebied voor verdegingswerken in de vorm van een waterlinie. Tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) ontstond het idee om een linie aan te leggen met vijf schansen tussen Amersfoort en Rhenen. Pas in 1741 kreeg de Grebbelinie gestalte met een liniewal en keerdijken. Ter bescherming van de keerdijken werd de Grebbelinie omstreeks 1800 versterkt. Het gebied ten zuiden van de Asschatterweg maakt deel uit van het gebied dat bij een aanval onder water kon worden gezet. Deze Grebbelinie met de liniewal, dwarskaden en aardwerken accentueert de noord-zuid lopende griftenstructuur in het gebied.
Als belangrijkste opgave vanuit cultuurhistorisch oogpunt noemt de Provincie het leveren van een cultuurhistorische inbreng bij de Reconstructie (verstedelijking, agrarische ontwikkelingen, verbreding A12 en spoorlijn, natuurontwikkeling, realisatie van de EHS, afbouw intensieve veehouderij in relatie tot vrijkomende bedrijfsbebouwing). Specifieke opgave daarbij is het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren. Verdere versnippering dient te worden voorkomen.
In de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.7) en het Landschaps Ontwikkelingsplan (zie paragraaf 3.10) is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de historische en bestaande structuren en worden handreikingen gedaan over de wijze waarop hiermee rekening kan worden gehouden bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de uitwerking van onderhavige plannen is aansluiting gezocht bij die uitgangspunten, daarmee is het aspect cultuurhistorie voldoende geborgd.
De Grebbelinie is een 60 km lange waterlinie tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe en werd aangelegd in de 18e eeuw. De eerste ideeën rond een verdedigingswal in de Gelderse Vallei dateren uit de 80-jarige oorlog toen tijdens het beleg rond Den Bosch de Keizerlijke troepen het Staatse leger probeerde weg te lokken door plunderend over de Veluwe te trekken.
Hoewel er al eerder plannen waren voor een verdedigingswal is de Grebbelinie aangelegd tussen 1744 en de tweede helft van 1799. De Grebbelinie bestaat uit een samenhangend verdedigingsstelsel van Liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939-1940 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om en Duitse aanval uit het oosten tegen te houden.
Aan de voet van de Grebbeberg kon bij de Grebbesluis water uit de Nederrijn water worden ingelaten in het lage gebied tussen de Grebbeberg en de voormalige Zuiderzee. Hierdoor kon een gebied tot de Slaperdijk bij Veenendaal onder water worden gezet. Door de sluis bij de Roode Haan in de Slaperdijk te openen kon vervolgens een volgende inundatiekom worden gevuld bij Renswoude. Om te voorkomen dat het water ongecontroleerd kon wegstromen naar het noorden werden op diverse plaatsen in de linie dwarskaden aangelegd. Omdat deze dwarskaden tevens toegang boden tot de liniedijk moesten hierlangs verdedigingswerken worden aangelegd. Deze werken waren verbonden door een liniedijk van Veenendaal tot voorbij Amersfoort. Vanaf deze dijk konden de verdedigers zich teweerstellen tegen de vijand. Bovendien zorgde de dijk ervoor dat het water aan de oostzijde van de linie bleef.
In de periode 1939-1940 is vormde de linie onder de naam Vallei stelling de hoofdverdediging van het Nederlandse defensieplan. In 1944/-1945 is door de Duitse bezetter de "Pantherstellung" deels op de Grebbelinie aangelegd. Na de Tweede Wereldoorlog werden de verschillende verdedigingswerken bedekt met een laag groen.
De verdediging in de breedte maakt deze linie uniek. De plaats van de linie in het landschap wordt door forten gemarkeerd; zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
Voor onderhavig plan is relevant dat de Asschatterkeerkade in Leusden één van de oudere nog bestaande elementen van de Grebbelinie vormt. Het stamt uit 1745 en is met 2500m één van de langste keerkades uit de Grebbelinie. Het voorwerk op de Asschatterkeerkade dateert uit 1799 en ligt ten oosten van Leusden aan de rand van een inundatievlakte. Uit de recente geschiedenis zijn ook nog 9 zichtbare mitrailleurkazematten en een unieke betonnen tankversperring aanwezig, die tijdens de mobilisatie van 1939-1940 zijn gebouwd. Tegenwoordig loopt de Asschatterweg dwars door het Voorwerk en snijdt het in twee helften. Er zijn plannen in ontwikkeling om het Het Voorwerk weer zichtbaar en beleefbaar te maken.
Beide plangebieden bevinden zich in de aandachtszone langs voor militair cultuurhistorisch erfgoed van de Asschatterkeerkade aan de rand van het inundatiegebied. Beide plangebieden liggen op ruime afstand van de keerkade en ook van het Voorwerk en hebben geen ruimtelijke gevolgen voor deze elementen. De plannen voorzien in sloop van bestaande (voormalige agrarische bedrijfs)bebouwing en nieuwbouw van 1 extra woning. Er is hierdoor geen sprake van verstening in het buitengebied; de kenmerkende openheid blijft gehandhaafd. De plannen hebben daarmee geen nadelige gevolgen voor de Grebbelinie.
In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed heeft de gemeente Leusden sinds 2012 een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De plannen zijn beoordeeld aan de hand van deze kaart. Op deze kaart is te zien dat de plangebieden aan de Asschatterweg zich in een gebied waarvoor een hoge verwachting geldt. Op grond van het gemeentelijk beleid geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen die dieper gaan dan 0,3m onder het maaiveld en een grotere oppervlakte beslaan dan de in het beleid genoemde drempelwaarden. De onderzoeksverplichting en geldende drempelwaarden zijn vertaald naar de regels van dit bestemmingsplan.
Vanuit cultuurhistorie geldt met name het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren als belangrijkste opgave. Bij de uitwerking van onderhavige plannen is rekening gehouden met de uitgangspunten en aanbevelingen die zijn opgenomen in het Landschaps Ontwikkelingsplan en de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en de Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht, waarin met name die structuren beschreven zijn.
Beide plangebieden bevinden zich in de aandachtszone langs voor militair cultuurhistorisch erfgoed van de Asschatterkeerkade aan de rand van het inundatiegebied van de Grebbelinie. Beide plangebieden liggen op ruime afstand van de keerkade zelf en ook het verdedigingswerk en hebben geen ruimtelijke gevolgen voor deze elementen. De plannen voorzien in sloop van bestaande (voormalige agrarische bedrijfs)bebouwing en nieuwbouw van 1 extra woning. Er is hierdoor geen sprake van verstening in het buitengebied; de kenmerkende openheid blijft gehandhaafd. De plannen hebben daarmee geen nadelige gevolgen voor de Grebbelinie.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
In Nederland is er verschillende regelgeving die toeziet op de bescherming van de natuur. De regels zijn gericht op bescherming van een onderdeel uit het milieu of de natuur, zoals op de bescherming van de waterkwaliteit en kwantiteit en voor bepaalde dier- en plantensoorten. De belangrijkste bescherming is neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet uit 2002 en de uit het Natuurbeleidsplan voortkomende Ecologische Hoofdstructuur.
De Natuurbeschermingswet (Nbw) beschermt alleen de op grond van deze wet aangewezen gebieden, de zogenaamde speciale beschermingszones. De Natuurbeschermingswet is in oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving, wat heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000- gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is "Arkemheen". Het heideterrein "Groot Zandbrink" is in het verleden aangemeld als Natura 2000 gebied, maar in november 2010 van de lijst geschrapt door de staatssecretaris. Wel is "Groot Zandbrink" samen met de "Schoolsteegbosjes" aangewezen als natuurmonument. De afstand tot de Natura 2000 gebieden en de beschermde natuurmonumenten is - gelet op de locatie van de plangebieden in relatie tot de beoogde ingrepen - echter van dien aard dat deze naar verwachting geen belemmeringen of extra randvoorwaarden meebrengen. Er zal geen vergunning hoeven worden aangevraagd uit hoofde van de Nbw.
Sinds juli 2001 is ook de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (21-7-2001) van toepassing. De omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft plaatsgevonden in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Een Strategische Milieu Beoordeling (SMB) of Plan-m.e.r. is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan structuurplannen, bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen.
Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER, zo ja dan dient er een Plan-m.e.r. te worden gemaakt. Voorliggende bouwplannen komen niet voor in de genoemde bijlagen en zijn ook niet van een zodanige omvang of impact dat de (milieu)gevolgen inzichtelijk zouden moeten worden gemaakt in een planmer. Dat betekent dat in beginsel geen milieurapport hoeft te worden gemaakt, tenzij op grond van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt. Gelet op het gestelde in de voorgaande paragraaf is ook dat niet aan de orde.
In het kader van voorliggende plannen is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteiten waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn overgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.
Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvan het niet zeker is of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen; deze zijn vermeld in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een zogenaamd 'kaderstellend plan', zoals een bestemmingsplan, geldt altijd en direct een (plan)m.e.r.-plicht. Hiervoor dient per geval een m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd.
Sinds 1 april 2011 is een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Gevolg daarvan is dat het bevoegd gezag nu ook in het geval de drempelwaarden niet worden bereikt, moet motiveren waarom geen m.e.r. (beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r-beoordeling' gehanteerd.
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat onder D11.2 vermeld in kolom 1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In kolom 2 staat als drempelwaarde vermeld:
Onderhavige plannen hebben betrekking op het slopen van overtollige (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied, het wijzigen van de agrarische bestemmingen op een drietal (bouw)percelen in een woonbestemming en het toestaan van woningbouw op die percelen. De genoemde drempelwaarden worden door de plannen niet overschreden of zelfs maar benaderd. Daarnaast zijn in hoofdstuk 6 de milieuaspecten, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en mobiliteit onderzocht en beschreven. In dit hoofdstuk zijn de gevolgen van de plannen voor de flora en fauna beschreven en in hoofdstuk 7 zijn de effecten op de waterhuishouding beschreven. Hieruit blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Daarom is geen (plan)m.e.r. opgesteld.
Zoals eerder aangegeven in paragraaf 3.5 heeft de provincie Utrecht in haar PRS en de PRV uitwerking gegeven aan het natuurbeleid en de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ingrepen in de EHS is een "nee, tenzij regime" van toepassing. Beide plangebieden bevinden zich in het buitengebied. Het beleid voor de EHS en de Groene Contour is alleen voor de planlocatie Asschatterweg 62 relevant (zie afbeelding 22 en 23). De locatie Asschatterweg tegenover nummers 211 en 213 ligt (ruim) buiten de EHS en Groene Contourgebieden.
Voor de locatie Asschatterweg wordt allereerst opgemerkt dat opvalt dat met de herbegrenzing van de EHS niet is aangesloten bij de grenzen van het agrarisch bouwperceel. Gevolg is dat het nieuw geprojecteerde bestemmingsvlak weliswaar volledig binnen de grenzen van het voormalig bouwvlak ligt, maar ook deels in de EHS en deels in de Groene Ontwikkelingszone. Vanuit ruimtelijke overwegingen is het niet mogelijk om het nieuwe bouwperceel volledig binnen de Groene Contour te realiseren.
Het nieuwe bestemmingsvlak / bouwperceel ligt als gezegd volledig binnen het voormalige agrarische bouwvlak ligt waar in het verleden de agrarische bedrijfsbebouwing, kuilplaten en andere erfverharding aanwezig was. Deze gronden (Groene Contour) krijgen met dit bestemmingsplan de bestemming Agrarisch met (landschappelijke) waarden. De kansen om hier de doelen van de EHS binnen de groene contour te realiseren worden dan ook met het plan vergroot doordat het bouwvlak (1ha) komt te vervallen en het nieuwe bestemmingsvlak een oppervlakte heeft van 800m². Er is daarmee geen sprake van oppervlakteverlies van de EHS. Ook de uitstralingseffecten worden sterk verminderd omdat het een intensieve vorm van veehouderij betrof, die wordt vervangen door een woonfunctie met 1 woning.
Zorgvuldigheidshalve is wel een EHS toets uitgevoerd als onderdeel van het natuurwaardenonderzoek in het kader van de Flora en faunawet.
Afbeelding 22: uitsnede interactieve kaart EHS ter plaatse van Asschatterweg 62,
bron: http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do?flamingoConfig=totaalTemplate.xml&kaartnamen=natuu rbeleid
Afbeelding 23: uitsnede kaart EHS ter plaatse van Asschatterweg 62 ten opzichte van de geplande nieuwbouw en vigerend bestemmingsplan, zoekgebied nieuwe woning is rood omkaderd
bron: Adviesbureau Haver Droeze
Doel van de Flora- en Faunawet (Ff-wet) is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden; daarom zijn voor een aantal planten en dieren beschermende verbodsbepalingen opgenomen in de Ff-wet. De negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een redelijk doel of wanneer het een maatschappelijk geaccepteerde activiteit betreft. Voor een aantal soorten geldt een algemene ontheffingsplicht ex artikel 75 van de Flora- en faunawet, voor minder algemeen voorkomende soorten kan in sommige gevallen vrijstelling worden aangevraagd.
Bij elk project, elke locatie of activiteit geldt bovendien een algemene 'zorgplicht' uit hoofde van de Flora- en faunawet. Deze zorg houdt in ieder geval in dat: "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken".
Doel van de Ff-wet is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten van de voorgenomen ingreep zoveel mogelijk voorkomen en beperkt worden. Daarom is voor een aantal planten en dieren een beschermende verbodsbepaling opgenomen in de Ff-wet. Gevolg hiervan is dat door middel van ecologisch onderzoek in beeld dient te worden gebracht welke waarden in het gebied voorkomen en wat de effecten van de voorgenomen ingreep op die waarden zullen zijn.
In het kader van voorliggende plannen is in de periode maart tot oktober 2012 ecologisch onderzoek gedaan in het kader van de Flora- en Faunawet. Het onderzoek richtte zich op de binnen de verschillende plangebieden voorkomende natuurwaarden in relatie tot de beoogde plannen. De resultaten van de onderzoeken maken Bijlage 2 en Bijlage 3 deel uit van dit bestemmingsplan.
Asschatterweg 62
Op het perceel zijn, afgezien van de boerderij, geen objecten aanwezig die als verblijfplaats kunnen dienen voor vleermuizen. Wel wordt het perceel door verschillende soorten vleermuizen gebruikt om te jagen. Het is niet aannemelijk dat het perceel een essentieel jachtgebied vormt voor de waargenomen soorten. (Broed)vogels komen op het perceel alleen voor in de directe omgeving van de boerderij geschikte nestplaatsen voor om te broeden. De overige gronden worden uitsluitend gebruikt om te foerageren. het is niet aannemelijk dat in het plangebied nog andere strikter beschermde soorten voorkomen.
De bouw en het gebruik van een nieuwe woning zal dan ook niet leiden tot nadelige effecten voor strikter beschermde soorten. Voor de plannen behoeft geen ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de Ff-wet.
Vanwege de ligging in (de nabijheid van) het TOP gebied en de EHS is tevens gekeken naar de effecten van de plannen op de waterhuishoudkundige situatie en de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Concluderend is gesteld dat de plannen niet zullen leiden tot aantasting van de EHS. Als geen bronnering plaatsvindt, zal de bouw van een woonhuis niet leiden tot significante aantasting van zones met een bijzondere ecologische kwaliteit in relatie tot het in het kader van de verdrogingsbestrijding aangewezen TOP-gebied. Ter bescherming van deze kwaliteiten is in de planregels voorzien in een regeling waarbij voor het bronneren ten behoeve van bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
Asschatterweg tegenover 211 - 213
Op het perceel is één (licht) beschermde plantensoort vastgesteld, de grote kaardebol, die hier mogelijk is aangeplant. Daarnaast zijn vier soorten vleermuizen vastgesteld. Vleermuizen zijn strikt beschermd krachtens de Flora- en faunawet. Tijdens alle bezoeken zijn op het perceel jagende gewone dwergvleermuizen vastgesteld. Vermoedelijk hebben deze dieren hun verblijfplaatsen in de gebouwen aan de noordzijde van het perceel. Ook zijn tijdens alle bezoeken jagende en langsvliegende rosse vleermuizen en laatvliegers waargenomen. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van veelgebruikte vliegroutes.
Op het perceel zijn 22 soorten broedvogels vastgesteld. Daarnaast komen er ten minste 6 soorten voor die het perceel uitsluitend gebruiken om te foerageren of te rusten. Alle Nederlandse (broed)vogels zijn gedurende het broedseizoen strikt beschermd. Er zijn geen beschermde soorten reptielen aangetroffen. In de categorie amfibieën zijn alleen de soorten "gewone pad en bruine kikker" waargenomen. Beide zijn licht beschermd. Er zijn geen beschermde soorten insecten aangetroffen.
De plannen zullen niet leiden tot het vernietigen of verstoren van vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Wel kunnen werkzaamheden zoals het slopen van de schuren en het vellen van bomen en het rooien van struiken leiden tot het verstoren en vernietigen van nesten van broedvogels. Indien deze werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, zullen de verbodsbepalingen van de Ff-wet echter niet worden overtreden. Er hoeft in dat geval geen ontheffing te worden aangevraagd.
Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000). Planlocatie Asschatterweg 62 ligt in de buurt van een beschermd natuurmonument: Groot Zandbrink. De voorgenomen activiteiten komen niet voor op de lijst met activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER.
Het plangebied ligt buiten de rode contouren. Planlocatie Asschatterweg 62 ligt binnen de grenzen van de groene contour; het nieuwe bouwperceel is geprojecteerd in de EHS. Aangezien negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS redelijkerwijs niet kunnen worden uitgesloten, is een natuurwaardenonderzoek in het kader van de Ff-wet en voor de locatie Asschatterweg 62 tevens een 'nee, tenzij' beoordeling uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van significante aantasting.
Als geen bronnering plaatsvindt, zal de bouw van een woonhuis niet leiden tot significante aantasting van zones met een bijzondere ecologische kwaliteit in relatie tot het in het kader van de verdrogingsbestrijding aangewezen TOP-gebied. Ter bescherming van deze kwaliteiten is in de planregels voorzien in een regeling waarbij voor het bronneren ten behoeve van bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
De plannen zullen niet leiden tot het vernietigen of verstoren van vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Wel kunnen werkzaamheden zoals het slopen van de schuren en het vellen van bomen en het rooien van struiken leiden tot het verstoren en vernietigen van nesten van broedvogels. Indien deze werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, zullen de verbodsbepalingen van de Ff-wet echter niet worden overtreden. Er hoeft in dat geval geen ontheffing te worden aangevraagd.
Aangezien de plannen de nieuwbouw van geluidgevoelige objecten (woningen) beogen, is een akoestisch onderzoek in beginsel noodzakelijk. Voor de afzonderlijke plangebieden zijn de Asschatterweg en de Arnhemseweg relevant. Deze wegen liggen buiten de bebouwde kom en hebben een geluidszone van 250m.
Beide plangebieden liggen in een buitenstedelijk gebied. Voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48dB. Indien de geluidbelasting op de gevel van de nieuwe woning boven deze waarde uitkomt, kan er onder voorwaarden ontheffing worden verleend van de voorkeurgrenswaarde. Voor beide locaties is een berekening gemaakt van de te verwachten geluidbelasting op de grens van het bouwvlak. De berekeningen zijn uitgevoerd aan de hand van de Standaard reken- en meetvoorschriften geluid 2012 en het programma Geomilieu versie 2.62.
Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van de locatie Asschatterweg tegenover 211-213 de wettelijke voorkeursgrenswaarde werd overschreden. Teneinde een goed woon- en leefklimaat te waarborgen is het bouwvlak op deze locatie 10m in zuidelijke richting opgeschoven. Daarmee blijft de geluidbelasting op de grens van het bouwvlak onder de voorkeursgrenswaarde. Ter plaatse van de locatie Asschatterweg 62 wordt de voorkeursgrenswaarde evenmin overschreden. De onderzoeksresultaten maken als bijlage Bijlage 4 deel uit van dit bestemmingsplan.
Concluderend kan worden gesteld dat voor het aspect wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn die uitvoering van het plan in de weg staan.
Volledigheidshalve wordt ten slotte opgemerkt dat de plangebieden niet in een stiltegebied liggen. Bovendien wordt 'wonen' niet gezien als ongewenste functie in relatie tot de doelstellingen voor stiltegebieden.
In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.
De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.
Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.
Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Onderhavige plannen gaan uit van de bouw van 3 woningen, kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek achterwege kan blijven. Aangezien woningen zijn niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming' in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen, hoeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet te worden gekeken in hoeverre de afstand tot provinciale wegen (N) een belemmering vormt voor uitvoering van de plannen.
Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouw activiteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Binnen het plangebied zijn blijkens de bodemkaart (zie afbeelding 24) geen gegevens bekend van de bodemsituatie. Voor de locatie Asschatterweg 62 geldt dat het nieuwe bouwvlak is voorzien binnen het voormalig agrarisch bouwperceel waar reeds een bestemming op rust die (woonbebouwing toestaat). In dat geval dient pas in het kader van de bouwaanvraag een bodemonderzoek te worden ingediend. Voor de locatie Asschatterweg 211-213 geldt dat hier geen bestemming op rust die bebouwing toestaat. Aangezien met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in een woonbestemming dient in het kader van het bestemmingsplan te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor deze functie. Ten behoeve van de plannen is daarom voor deze locatie wel een bodemonderzoek uitgevoerd.
Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het historisch onderzoek is worden opgesteld volgens de NVN 5725 Bodem. De onderzoeksresultaten mogen in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.
Afbeelding 24: uitsnede bodemkaart,
bron:http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do?flamingoConfig=printTemplate.xml&kaarten=683,6 84&nakaarten=679,681,682
Het bodemonderzoek is in mei 2015 uitgevoerd door Grondvitaal BV. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage Bijlage 5 deel uit van dit bestemmingsplan. Het historisch vooronderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725. De onderzoekshypothese voor de locatie is "onverdacht". Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat in de bodemmonsters geen verontreiniging is aangetroffen. In de grondwatermonsters is op één onderzoekspunt een licht verhoogde concentratie aan Nikkel en Barium aangetroffen. Op grond van de onderzoeksresultaten kan de onderzoekshypothese strikt genomen niet worden gehandhaafd, maar moet uit worden gegaan van 'verdacht'. De aangetroffen concentraties zijn echter laag en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed van de aangetroffen concentraties hebben geen invloed op de volksgezondheid en het milieu. De resultaten van het bodemonderzoek staan uitvoering van de plannen niet in de weg. Ook hoeft geen nader onderzoek te worden verricht.
In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Het besluit is van toepassing op Wm-vergunningplichtige risicovolle inrichtingen en/of de nabijgelegen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten.
De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een voorziening zoals een zorginstelling of verpleeghuis wordt aangemerkt als een kwetsbaar object.
Raadpleging van de Risicokaart (afbeeldingen 25) leert dat zich in de buurt van het plangebieden geen risicovolle inrichtingen bevinden. Wel is het gebied aangeduid als gebied waarvoor een overstromingsrisico geldt.
Afbeelding 25: uitsnede Risicokaart locaties Asschatterweg to 211-213 en 62,
bron: www.risicokaart.nl
Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieu belastende activiteiten (zoals bedrijven of zoals in onderhavig geval: sportcomplexen) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.
Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) voor dieren zonder geuremissiefactor uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden.
Voor dieren zonder geuremissiefactor bedraagt de minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) buiten de bebouwde kom 50m. Dezelfde afstand geldt ingevolge artikel 3 lid 2 sub b Wgv voor veehouderijen en geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (bedrijfswoning) of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 geldt de afstand van 50 meter ook voor woningen die na 19 maart 2000 op een kavel worden gebouwd die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij in samenhang met bedrijfsbeëindiging op dat perceel en sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen.
De plannen voorzien in het bouwen van 1 nieuwe woning. Voor de locatie Asschatterweg 62 geldt dat de bestaande (voormalige) bedrijfswoning wordt verplaats naar een locatie binnen het voormalige agrarische bouwvlak. Deze woning voldoet daarmee aan de voorwaarden van de Wet geurhinder en veehouderij. Alleen de woning ter plaatse van Asschatterweg tegenover 211-213 dient als een nieuw geurgevoelig object te worden beschouwd. Voor beide locaties geldt dat zonder meer voldaan kan worden aan de 'vaste afstanden' uit de Wet Geurhinder en veehouderij (50 meter) omdat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op ruime afstand ligt.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met een goed woon- en leefklimaat aansluitend op bestaand bebouwd gebied waarin ook bedrijven zijn gevestigd, is in dit bestemmingsplan een nadere uitwerking gemaakt van de milieuzonering.
Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van de in de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) opgenomen richtafstanden. Voor de nieuw te bouwen woningen is uitgegaan van de omgevingskwaliteit van een rustige woonwijk / buitengebied. De richtafstanden zijn daarbij als volgt:
Milieucategorie | Richtafstand |
1 | 10m |
2 | 30m |
3.1 | 50m |
3.2 | 100m |
4.1 | 200m |
4.2 | 300m |
5.1 | 500m |
5.2 | 700m |
5.3 | 1000m |
6 | 1500m |
Als de afstanden tussen ontwikkellocaties en bestaande bouw kleiner zijn dan de genoemde richtafstanden, dient door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen genomen moeten worden om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard afstanden.
uitwerking
In de directe omgeving van de locatie Asschatterweg 62 is het volgende relevante bedrijf gevestigd:
Op grond van Bedrijven en Milieuzonering (VNG) betreft het een bedrijf in de categorie 4.1 (Mengvoederbedrijven, prod. capaciteit <100t/u, SBI-code1091.4). Hierbij hoort een minimale afstand tot woningen van 200 meter in verband met geur- en (continue) geluidhinder.
Op grond van de regels in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn in beginsel uitsluitend de activiteiten toegestaan, zoals die hierboven genoemd zijn. Wijziging van de bedrijfsactiviteiten naar een ander type bedrijvigheid is uitsluitend mogelijk door middel van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
Uit het milieudossier (Milieuvergunning d.d. 29-11-1994) blijkt dat de productiecapaciteit van Van Wolswinkel maximaal 15 ton/uur bedraagt. Dit is ver beneden de capaciteit van 100 ton/u die Bedrijven en Milieuzonering als bovengrens voor deze categorie hanteert. De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen bedraagt 25 meter (Asschatterweg 231) en 30 meter (boerderij Asschatterweg 62), Op deze woningen geldt een geluidbelasting, die is vastgelegd in de Wm vergunning van het bedrijf. Er zijn geen reden om aan te nemen dat de geluidnormen niet worden gehaald door het bedrijf. Bovendien zijn er geen klachten uit de omgeving.
Het nieuwe bouwblok verder van de bestaande bedrijfsgebouwen geprojecteerd dan de voormalige agrarische bedrijfswoning. De nieuwe woning ligt daardoor verder van de geluidbron af dan de bestaande (woon)bebouwing. Er zijn om die reden geen aanvullende beperkingen in het kader van dit bestemmingsplan. Op grond hiervan vormt de afstand in relatie tot de milieucontour van het bedrijf geen belemmering voor uitvoering van de plannen.
Raadpleging van de risicokaart leert dat buisleidingen waar het Besluit Externe Veiligheid op van toepassing is, op grote afstand van het plangebied liggen (zie afbeelding 24). Voorts zijn de reguliere huisaansluitingen aanwezig op de percelen.
Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie dient een mobiliteitsscan te worden uitgevoerd om de verkeerseffecten van de beoogde plannen inzichtelijk te maken. Doel van het onderzoek is vast te stellen of de bestaande wegenstructuur voldoende is toegerust om het extra verkeer van en naar de plangebieden op een goede en veilige wijze af te wikkelen. Onderhavige plannen gaan uit van het toevoegen van 1 woning tegenover de percelen Asschatterweg 211 en 213 en het verplaatsen van een bestaande woning (Asschatterweg 62).
Uitgaande van de beoogde functie kan een aanname worden gedaan voor het aantal te verwachten verkeersbewegingen. Deze aanname is gebaseerd op de kentallen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voor wonen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypen en woonmilieus. In onderhavige situatie is voor alle plangebieden uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied - buitengebied. Op basis van de in de publicatie opgenomen normen betekent dat een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag.
Er zal één extra inrit worden aangelegd ten behoeve van de ontsluiting van de woning aan de Asschatterweg 62. De woning die is geprojecteerd ter plaatse van de Asschatterweg 211-213 wordt ontsloten via de steeg die naar het achtergelegen perceel leidt. Het aantal woningen en daarmee het aantal verkeersbewegingen is gelet op de capaciteit van de Asschatterweg dermate beperkt dat aangenomen mag worden dat het verkeer op een goede wijze kan worden afgewikkeld.
Gelet op de hoeveelheid toe te voegen woningen kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een
volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de
'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt,
bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
M.e.r.-plicht: drie aanvliegroutes
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die
kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke
aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden
getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit
betrekking heeft.
Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die
(mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het
Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht:
In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject conform categorie D11.2 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op het beperkte karakter (1 nieuwe woning en 1 te verplaatsen woning) van de ontwikkeling in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. (2000, respectievelijk 4000 of meer woningen), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten is aannemelijk dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
Voor onderhavig project zijn de volgende milieu aspecten (oriënterend) beschreven: geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, hindercontouren bedrijvigheid en buis en transportleidingen. Vanuit al deze aspecten volgen geen belemmeringen die uitvoering van de voorgenomen plannen in de weg staan.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwater toestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in de Vierde Nota Waterhuishouding.
De essentie van het Rijksbeleid, naar aanleiding van het advies "Waterbeleid voor de 21e eeuw" van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is dat water meer ruimte moet krijgen en er geen afwenteling van waterproblemen plaatsvindt in ruimte en tijd. Dit is verwoord in de strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast geldt voor de waterkwaliteit het uitgangspunt van: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.
Het Nationaal Waterplan (NWP) (december 2009) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009 - 2015. Het NWP is tevens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. De stroomgebiedsplannen zijn een bijlage van het NWP.
De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer is meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten. Het
rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en - maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid en andere kenmerken in dat gebied.
Water vormt een ordenend principe bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen; dat betekent dat bij de locatiekeuze voor functies als verstedelijking, landbouw en natuur en de inrichting van de ruimte daarvoor mede wordt gebaseerd op randvoorwaarden die het watersysteem stelt. Wat betreft de wateroverlast gaat de provincie uit van de trits: vasthouden, bergen, afvoeren. Ten aanzien van de waterkwaliteit hanteert de provincie het uitgangspunt: schoonhouden, scheiden, zuiveren. Door de zandige opbouw van grote delen van de Vallei dient bij in- en uitbreidingen voldoende ruimte worden geboden voor wateropvang en waterberging. Voor gemeenten geldt een inspanningsverplichting om duurzaam stedelijk waterbeheer zoveel mogelijk te integreren in de ruimtelijke plannen.
In het Provinciaal Waterplan, richting robuust, is het beleid vervat van de provincie op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en –gebruik alsmede voor de beleving van water voor de periode 2010 -2015. Het Waterplan 2010 – 2015 vervangt het Waterplan 2005 – 2010 en bouwt voort op het beleid uit de Structuurvisie (Streekplan 2005-2015).
Het beleid gaat uit van de kernwaarden: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. Van daaruit wordt gestreefd naar duurzame en robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten. Duurzame systemen zijn systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. Gestreefd wordt naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functie conflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.
Ook het aspect waterveiligheid wordt integraal benaderd. Op die manier kunnen grondgebruikfuncties ook op lange termijn voortbestaan, al kan dat betekenen dat de locatie waar bepaalde grondgebruikfuncties worden ingevuld ter discussie kan staan. Kwetsbare en vitale objecten, grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen dienen bestand te zijn tegen overstromingen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In gebieden die diep (meer dan 2m) kunnen overstromen dient daarom terughoudend te worden omgegaan met grote bouwlocaties en grote ruimtelijke investeringen. Het waterveiligheidsbelang dient hier te worden meegewogen in het ontwerp en de inrichting. In gebieden die ondiep overstromen bij een dijkdoorbraak kan vanuit overstromingsperspectief worden gebouwd, mits voorzieningen worden getroffen, met name voor vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur. In gebieden die droog blijven, gelden vanuit overstromingsperspectief geen beperkingen. Op de overstromingsrisicokaart (zie afbeelding 26) is aangegeven dat Leusden zich in het overstromingsgebied (langzaam en diep) bevindt van dijkring 45.
Het Rijk werkt aan een voorstel voor nieuwe primaire waterkeringen omdat de huidige normen niet meer toereikend zijn vanwege de aanzienlijk toegenomen bevolking en economische waarden in overstromingsgevoelige gebieden; dit geldt met name voor dijkring 45 (Gelderse Vallei) omdat de veiligheidsnormen hier erg laag zijn in relatie tot de grootte van de bevolking en de te beschermen waarden in het achterland. De Deltacommissie adviseert om het huidige veiligheidsniveau met een factor 10 te verbeteren. In de Structuurvisie is ruimte gereserveerd voor dijkversterking. Om wateroverlast te voorkomen zijn in het gebied ten oosten van het Valleikanaal (Asschat) waterbergingsgebieden aangewezen. De planlocaties liggen buiten deze waterbergingsgebieden.
Afbeelding 26: uitsnede overstromingsrisicokaart,
bron: Waterplan Provincie Utrecht, p. 39
De ontwikkeling van duurzame en robuuste watersystemen geschiedt volgens de principes van: people, planet en profit. Bij het toetsen van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de watersystemen, kan gebruik worden gemaakt van de GGOR-methodiek, waarbij GGOR staat voor Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime. GGOR heeft als doel het waterbeheer op duurzame wijze af te stemmen op de aanwezige functies in een gebied en daar waar nodig functies beter af te stemmen op de hydrologische omstandigheden.
Waterschap Vallei en Eem heeft een eerste quickscan uitgevoerd in het kader van GGOR voor de Gelderse Vallei en Binnenveld. Hieruit komt naar voren dat voor de agrarische functie in het gebied de huidige situatie in het algemeen overeenkomt met de gewenste situatie, maar dat voor de natuurgebieden een groot 'doelgat' bestaat. In een aantal natuurgebieden treedt onherstelbare schade aan de natuur op. Tegelijk is er een grens aan de technische mogelijkheden om de gewenste situatie te bereiken. Het GGOR-proces zal op verbrede wijze worden ingezet.
Enkele Natura 2000 gebieden zijn binnen de KWR aangewezen als 'sense of urgency'-gebieden. In deze gebieden is de huidige waterhuishoudkundige situatie zodanig dat - zonder ingrijpen - onherstelbare schade dreigt te ontstaan aan de natuur. Groot Zandbrink en het gebied rond de Schoolsteegbosjes zijn twee van die gebieden (zie afbeelding 27). Voor deze gebieden moeten de watercondities zo snel mogelijk (uiterlijk 2015) op orde worden gebracht. Het gaat in beide gebieden met name om grondwaterafhankelijke natuur langs de flanken van de Heuvelrug. De plannen gaan uit van kleinschalige ontwikkelingen die allen buiten de kwetsbare gebieden plaatsvinden. In overleg met het bevoegd gezag zal bepaald moeten worden in hoeverre de maatregelen in het kader van de verdrogingsbestrijding gevolgen hebben voor de beoogde ontwikkelingen.
Afbeelding 27: uitsnede uit de kaart met watergerelateerde natuurwaarden,
bron: https://webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/app/Webkaart?bookmark=8ad0a09c477c72f60147ca4e2 fad0010
Algemeen uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat initiatiefnemers de verantwoordelijkheid hebben om het watersysteem op orde te houden. In dat kader dient in een vroegtijdig stadium contact te worden gelegd met de waterbeheerder om de effecten voor de wateropgave te bepalen. Gelet op het beperkte aantal woningen en het beperkte terreinoppervlakte dat door de plannen wordt ingenomen, is het aannemelijk dat hierdoor geen (extra) wateropgave ontstaat.
Op 17 september 2009 is het Waterbeheersplan 2010 - 2015 vastgesteld door het bestuur van Waterschap Vallei en Eem. Het Waterschap geeft zijn taken ten aanzien van waterbeheer vorm in drie programma's: veilige dijken, voldoende en schoon water, zuivering van afvalwater. Het programma Veilige dijken heeft betrekking tot bescherming tegen overstroming vanuit de Nederrijn en de Randmeren. Voldoende en schoon water heeft betrekking op de manier waarop het waterschap omgaat met oppervlakte water en grondwater met als doel water van een goede kwaliteit beschikbaar te hebben waar dat nodig is en zonder dat daarvan overlast wordt ondervonden. Zuivering afvalwater heeft betrekking op het op adequate wijze zuiveren van afvalwater voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd.
Ten aanzien van het stroomgebied waar de plangebieden langs de Asschatterweg deel van uitmaken, wordt in het Waterbeheersplan opgemerkt dat dit gebied behoort tot het stroomgebied van de Modder- en Moorsterbeek. Dit stroomgebied is relatief beperkt van omvang met een oppervlakte van 5300ha. Overtollig water wordt onder vrij verval afgevoerd naar het Valleikanaal. In het waterbergingsgebied Asschat / Voskuilen komen in natte tijden overstromingen voor. Het stroomgebied van het Valleikanaal en de Eem omvat eigenlijk alleen het waterlichaam zelf. Wel is de invloed van de Eem op de afwatering van de Gelderse Vallei goed merkbaar bij hoogwater op de Randmeren. Zeker in combinatie met hoge afvoeren uit de Gelderse Vallei.
Voor onderhavige plangebieden geeft het waterschap de gebiedsfunctie 'landbouw'. Het waterbeheer in deze gebieden is in de eerste plaats gericht op het voorkomen van wateroverlast en vochttekort voor de landbouw. Daarbij wordt rekening gehouden met verspreid voorkomende bebouwing en natuurgebieden. Daarnaast is het beleid gericht op het beschikbaar stellen van voldoende en schoon water voor agrarische doeleinden, zoals beregening.
Waterschap Vallei & Eem werkt samen met de provincies Utrecht en Gelderland aan de bescherming en waar nodig verbetering van de ecologische kwaliteit en natuurwaarden in en langs beken van de Gelderse vallei. In de directe nabijheid van de planlocaties bevinden zich geen beken waarvoor een specifieke natuurdoelstelling geldt.
Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daartoe zal in het kader van dit bestemmingsplan vooroverleg plaatsvinden met de waterbeheerder in het gebied (Waterschap Vallei en Veluwe).
Uitgangspunt voor het hemelwater is dat dit volledig op eigen perceel verwerkt wordt en terug wordt gebracht in het milieu. Dit geschiedt door afkoppeling van hemelwater waarna het water in de bodem kan infiltreren. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van afstromend dakwater worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals koper, onbehandeld zink en dergelijke.
In het kader van dit bestemmingsplan is een digitale watertoets uitgevoerd. De resultaten van de digitale watertoets maken deel uit van dit bestemmingsplan als bijlage Bijlage 6 en Bijlage 7.
In het buitengebied ligt een drukriolering. Het heeft de voorkeur om geen pompput aan te leggen voor het lozen van afvalwater. De nieuwe woningen moeten dus niet te ver bij de huidige pompputten vandaan gesitueerd worden. Het inzamelriool met opvoergemaal en persleiding worden afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het plan vormt geen risico voor de doelmatige afvoer van afvalwater via een hoofdrioolpersleiding.
Conform het Waterbeleid is voor de beoogde ontwikkelingen het watertoetsproces doorlopen. Daartoe zijn in het kader van dit bestemmingsplan de volgende thema's nader bekeken: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud. Aangezien (primaire) watergangen in het gebied ontbreken zijn met name de opgaven en doelstellingen voor het vasthouden van gebiedseigen water en het grondwaterbeheer van belang.
De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel voor het huishoudelijk afvalwater; het heeft de voorkeur geen nieuwe pompput aan te leggen. Het hemelwater zal volledig op eigen perceel verwerkt worden en terug worden gebracht in het milieu. Dit geschiedt door afkoppeling van hemelwater waarna het water in de bodem kan infiltreren. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van afstromend dakwater worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals koper, onbehandeld zink en dergelijke.
Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel en belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.
Bij het opzetten van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen het bestemmingsplan inhoudelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Buitengebied 2009. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing van de voormalige agrarische bouwpercelen.
In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor: Agrarisch met waarden en Wonen. Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.
Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:
De eerste twee plansoorten bieden een directe basis voor vergunningverlening. Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden moet eerst worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan voordat (bouw)vergunning kan worden verleend. Dit plan is ontwikkelingsgericht en heeft de vorm van een globaal eindplan.
Het bestemmingsplan wordt digitaal vastgesteld en via digitaal (via internet) raadpleegbaar gepubliceerd. Daarnaast wordt het bestemmingsplan afgedrukt zodat het ook analoog kan worden geraadpleegd. Bij inhoudelijke verschillen tussen het digitale en het analoge bestemmingsplan, geldt het digitale bestemmingsplan.
De opbouw van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
Artikel 1 Begrippen; hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2012.
Artikel 2 Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. Alle bestemmingsvoorschriften kennen dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:
Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen. Voor de inhoud van de regels is de regeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 als uitgangspunt genomen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht: samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar dit strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.
Artikel 11 Slotregel: hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.
Op de plankaart of analoge verbeelding is de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De plankaart bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor. Dit geldt onder meer voor de gebiedsaanduiding 'kernrandzone' ter plaatse van het plangebied Asschatterweg t.o. 211-213. In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 betreft dit een aanduiding in de vorm van een lijn; met de overgang naar de SVBP 2012 worden dergelijke aanduidingen als 'vlak' weergegeven.
Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemmingsregeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemming opgenomen: "Agrarisch met waarden" en "Wonen". Overeenkomstig het archeologie beleid van de gemeente zijn de gronden tevens voorzien van de dubbelbestemmingen: "Waarde - Archeologie hoge verwachting" en "Waarde - Archeologie middelhoge verwachting".
Ter plaatse van het plangebied Asschatterweg t.o. 211-213 is een nieuw bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" opgenomen en sluit de begrenzing van het plangebied aan op de grenzen van het bestemmingsvlak. Ter plaatse van het plangebied Asschatterweg 62 sluit de begrenzing van het plangebied grotendeels aan bij de grenzen van het voormalig agrarisch bouwperceel. Omwille van de landschappelijke inpassing is het bouwvlak voor de nieuwe woning iets verschoven waardoor de grenzen van het agrarisch bouwperceel worden overschreden. De gronden waarop de nieuwe woning is voorzien hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Net als het bestemmingsvlak ter plaatse van Asschatterweg to 211 - 213 heeft het bestemmingsvlak op deze locatie een oppervlakte van 800m². De overige gronden binnen het voormalig bouwvlak hebben - overeenkomstig de vigerende regeling - de bestemming "Agrarisch met waarden" gekregen. Hiermee is het agrarisch bouwvlak vervallen. Overeenkomstig het archeologisch beleid van de gemeente is aan beide percelen een dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegekend die overeenkomt met de verwachtingswaarde voor het betreffende perceel.
De bestemmingsvlakken voor de bestemming "Wonen" hebben elk een oppervlakte van maximaal 800m². Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan. De inhoud van de woning is gemaximeerd tot 600m³. Bijgebouwen zijn in beginsel toegestaan tot 50m² en via het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid kan omgevingsvergunning worden verleend voor een oppervlakte van 80m². Op de plankaart is een bouwvlak aangegeven waarbinnen gebouwen moeten worden gebouwd. Voor zover relevant zijn de flexibiliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2009 hier overgenomen.
Teneinde te borgen dat voldaan wordt aan de voorwaarde dat de voormalige (bedrijfs)bebouwing is gesloopt voordat de nieuwe woning kan worden gebouwd, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Aangezien dit bestemmingsplan de grondslag biedt voor de ontwikkeling van een aantal nieuwe woningen, zonder dat hiervoor concrete bouwplannen beschikbaar zijn, is - in aanvulling op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied - in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in de uitvoering van een aantal onderzoeken die noodzakelijk zijn met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Zodoende is bepaald dat voorafgaand aan het afgeven van de vergunning om te mogen bouwen een inrichtingsvoorstel dient te worden overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast is de verplichting opgenomen dat deze inrichting in stand dient te worden gehouden.
De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van Landgoed De Boom. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De nieuwe woningen zullen in eigen beheer door de nieuwe pachter worden gebouwd. Het plan kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente. In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn met Stichting De Boom afspraken gemaakt inzake kostenverhaal, eventuele planschade daaronder begrepen. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied waarbij vervangende nieuwbouw wordt opgericht ter compensatie van gesloopte agrarische opstallen en de nieuwe woningen geen (extra) belemmering opleveren voor de omringende (agrarische) bedrijven, is een risicoanalyse naar de mogelijke planschade vooralsnog achterwege gelaten.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal; deze zijn vastgelegd in een overeenkomst. Het verhaal van planschade maakt deel uit van de gemaakte afspraken. Kostenverhaal is op deze manier anderszins verzekerd; er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden opgesteld.
De nieuw te bouwen woningen worden in eigen beheer door de toekomstige eigenaren / erfpachters gebouwd. Nu het plan geen financiële risico's meebrengt voor de gemeente en afspraken zijn gemaakt over kostenverhaal als bedoeld in afdeling 6.4 Wro kan worden gesteld dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
In het kader van de wettelijke procedure heeft het ontwerpbestemmingsplan van 12 februari 2016 tot en met 24 maart 2016 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder de mogelijkheid geboden om een zienswijze kenbaar te maken. De directe omwonenden zijn door de rentmeester van het landgoed, de heer ing. J.L. Scheffer, rechtstreeks geïnformeerd over de plannen.
Naar aanleiding van het plan is één zienswijze ontvangen. De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan: een deel van de bomenrij uit het landschappelijk inpassingsplan is naar aanleiding van de zienswijze komen te vervallen. Een samenvatting van de zienswijze en de beantwoording daarvan maakt als Bijlage 8 deel uit van dit bestemmingsplan.
Tevens is het plan toegezonden aan de volgende bestuurlijke vooroverleg partners: Provincie Utrecht. GasUnie en Waterschap Vallei en Veluwe. Naar aanleiding van het plan is zijn geen reacties ontvangen van de vooroverleg partners.