direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.154-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213 met identificatienummer NL.IMRO.0327.154-0401 van de gemeente Leusden.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden .

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het gebouw te komen.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel of bebouwingsvlak:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak,

alsmede een gebouw bij een woning voor de huisvesting van een persoon die mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.17 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 grens van een bouwperceel of bebouwingsgrens:

een als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, tenzij dat krachtens deze regels is toegestaan.

1.20 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.21 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.22 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens sociale omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.23 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.24 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.25 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.27 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.28 peil:
  • a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is, dan wel
  • b. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld, indien deze hoogte meer dan 1m boven of meer dan 1m onder de onder a bedoelde hoogte is gelegen.
1.29 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel;

1.30 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.31 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.

1.32 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.33 Wro:

Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en binnenwerkse dakvlakken, met uitzondering van erkers en dakkappellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

de horizontale projectie van alle delen van het bouwwerk binnen de omtrekslijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.1.1 algemeen
  • a. agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder hier zijn begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en cultuur-historische waarden,
  • c. de aanplant en instandhouding van een landschapselement in de vorm van een bomenlaan ter plaatse van de aanduiding 'bomenrij';
  • d. bescherming van het leefmilieu in de aangrenzende kern met overwegend woonbebouwing, voor zover de gronden zijn aangeduid als "kernrandzone",
  • e. extensieve openluchtrecreatie, met daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en voetpaden, ruiterpaden en picknickplaatsen.
3.1.2 uitzonderingen

Van agrarische bedrijvigheid als bedoeld in lid 1, zijn uitgezonderd fokkerijen en mesterijen van eenden, ganzen en kalkoenen in de open lucht alsmede vis-, wormen- en madenkwekerijen, behoudens agrarische bedrijven, waar zodanige agrarische bedrijvigheid wordt uitgeoefend op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mag uitsluitend worden gebouwd de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing in de vorm van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals delen van aangrenzende bruggen, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, kuilvoeropslag, andere silo's of windturbines.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken als hier bedoeld, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte  
erf- of perceelsafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van een bedrijfswoning   -   1m  
bouwwerken geen gebouwen zijnde als bedoeld onder a   -   2m  
overige andere bouwwerken   -   10m  
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen en afwijken van het bepaalde in 3.2 onder a ten behoeve van het bouwen van veldschuren en schuilgelegenheden buiten het bouwperceel, op ten minste 500m afstand van dat bouwperceel, mits:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. de bouw geen significante nadelige gevolgen heeft voor aanwezige natuurwaarden, en
  • c. daardoor de waarden als bedoeld in 3.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • d. per agrarisch bedrijf het totaal aantal veldschuren en schuilgelegenheden niet meer dan 2 bedraagt en de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 100m² bedraagt;
  • e. de goothoogte niet meer dan 2,5m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4m bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval ook het gebruik van gronden buiten bouwpercelen voor - niet als bouwwerk aan te merken:

  • a. boogkassen, en
  • b. mestbassins en silo's.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur,
  • c. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • d. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.
3.5.2 uitzonderingen vergunningplicht
  • a. het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  • d. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • e. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.2 onder b, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.5.2 onder c, voor zover de Kapverordening daarop van toepassing is;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
  • i. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.5.2 voor zover daarvoor een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet.
3.5.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning slechts indien naar hun oordeel genoegzaam blijkt dat:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. schade door de met de werken en/of werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden;
  • c. Burgemeester en wethouders toetsen een aanvraag om omgevingsvergunning in voorkomend geval aan het bepaalde in het Landschapsontwikkelingsplan (september 2005);
  • d. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 3.5.1 kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende tuinen, erven en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en inde gronden als bedoeld in 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. grondgebonden woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. hobbykassen, hondenkennels, volières en soortgelijke gebouwen,

en

  • d. bij woningen en tuinen behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Bouwen

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan 1 woning worden gebouwd;
  • c. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder dan 3 meter bedragen, behoudens aan de zijde(n) waar de woning aan een andere woning is vastgebouwd;
  • d. de inhoud van een woning mag niet meer dan 600m³ bedragen;
  • e. de goothoogte en de bouwhoogte van een woning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 en 9 meter, met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van bestaande woningen, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan, dan wel rechtens mogen bestaan, met ten hoogste 1m mag worden vermeerderd;
  • f. ter plaatse van de bouwaanduiding 'nokrichting' dient de nokrichting van het hoofdgebouw in de lengterichting van de kavel (noord- zuid) te worden gebouwd;
  • g. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, onverminderd het bepaalde onder j;
  • i. naast het bepaalde onder h, mogen bij elke woning ten hoogste twee bouwwerken als bedoeld in lid 4.2.1 onder c worden gebouwd met een inhoud van 30 m³, onverminderd het bepaalde onder j;
  • j. de oppervlakte van een overkapping met een open constructie mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • k. van de bij een woning behorende gronden als bedoeld in lid 1, mag ten hoogste 20% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, waaronder begrepen de gebouwen als bedoeld in lid 4.2.1, onder c;
  • l. in geval de bestaande oppervlakte van bijgebouwen, bouwwerken als bedoeld in lid 4.2.1, onder c, en overkappingen meer bedraagt dan is bepaald onder respectievelijk h, i en j, dan is die bestaande oppervlakte als maximum toegestaan, zo nodig in afwijking van het bepaalde onder k;
  • m. de goothoogte en hoogte van gebouwen, niet zijnde woningen, en de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
Bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bijbehorende bouwwerken   3 m   5m  
gebouwen als bedoeld in 4.2.1 onder c   -   2,5m  
pergola's, en overkappingen met een open constructie   -   3m  
erf- of perceelscheidingen vóór de voorgevel van een woning   -   1m  
overige erf- of perceelscheidingen en bouwwerken, geen gebouw of vlaggenmast zijnde   -   2m  
windturbines   -   6m  
4.2.3 voorwaardelijke verplichting bij het bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van een woning mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning verlenen Burgemeester en wethouder slechts vergunning indien door aanvrager een sloopmelding is gedaan voor het slopen van de bestaande (voormalige agrarische bedrijfs)bebouwing. Een eventuele bestaande woning dient binnen een maand na gereedmelding door de Afdeling Toezicht en Handhaving gesloopt te zijn;
  • b. bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een woning een inrichtingsplan voor het erf en de tuin bij de woning wordt overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing, dit naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, die daarover advies kunnen inwinnen;
  • c. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'bomenlaan' kan niet eerder worden verleend dan dat ter plaatse van de aanduiding wetgevingszone - overig voorwaardelijke verplichting bomenrij' de bomenlaan als bedoeld in artikel 3.1.1 onder c is ingeplant overeenkomstig de hierna volgende specificaties:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bomenrij' als bedoeld in artikel 3.1.1 onder c dienen ten minste 20 bomen van hetzij de soort Quercus robur (eik), hetzij de soort Juglans Regia (noot) te worden aangeplant, waarvan ten minste 16 in een ononderbroken rij. Een en ander overeenkomstig het beplantingsplan dat als Bijlage 1 deel uitmaakt van de regels van dit plan;
    • 2. de aan te planten bomen dienen een maat te hebben van ten minste 18-20 draadkluit;
    • 3. de onderlinge plantafstand in een rij bedraagt ten minste 9m en maximaal 12m, gemeten tussen het hart van de onderlinge stammen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de inrichting van het perceel en de plaatsing van de woning ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.2 onder e en toestaan dat de goothoogte en bouwhoogte wordt vergroot tot respectievelijk 6 en 10 meter;
  • b. artikel 4.2.2 onder h en toestaan dat bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd tot:
    • 1. een oppervlakte van maximaal 80m², onverminderd het bepaalde onder k en mits daardoor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. een oppervlakte van maximaal 100 m², indien de gezamenlijke oppervlakte van de bij de betreffende woning behorende gronden 1 ha of meer bedraagt;
    • 3. een oppervlakte van maximaal 150 m², indien de gezamenlijke oppervlakte van de bij de betreffende woning behorende gronden 2 ha of meer bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in 4.5.1 wordt nadrukkelijk verstaan:

  • a. het gebruik als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden als:
    • 1. stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer-en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    • 4. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen
    • 5. paardenbak voor zover deze gronden zijn gelegen buiten het bouwvlak.
4.5.3 Erf- en terreininrichting

Het gebruik van het perceel overeenkomstig de bestemming is alleen dan toegestaan indien het terrein wordt ingericht en de beplanting, inclusief de in 3.1.1 onder c en in 4.2.3 onder c bedoelde bomenrij, overeenkomstig het in 4.2.3 onder b bedoelde inrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden met inachtneming van het burenrecht als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a. 4.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:
    • 1. het betreft bedrijfsmatige activiteiten die niet-milieuvergunningplichtig zijn en die voor wat betreft hun milieugevolgen passend kunnen worden geacht in of in de directe nabijheid van woningen,
    • 2. het geen horeca betreft,
    • 3. eventuele detailhandel uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf plaats vindt,
    • 4. de vloeroppervlakte van de bedrijfsmatige activiteiten niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt en in ieder geval niet meer dan 60 m²,
    • 5. in de voortuin geen buitenopslag ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt, en
    • 6. in de omgeving van het betreffende bedrijf geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het bedrijf mogen plaatsvinden.
  • b. 4.1 ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van "bed and breakfast"-appartementen, vakantieappartementen of pension, in een woning en daaraan aangebouwde bijbehorende bouwwerken mits:
    • 1. de vloeroppervlakte van de verblijfsrecreatieve voorzieningen niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt en in ieder geval niet meer dan 60 m²,
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat het parkeren ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorzieningen zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden.
  • c. het bepaalde in 4.5.3 ten behoeve van een alternatieve inrichting van erf en tuin mits hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan het zicht op en de landschappelijke inpassing van de bebouwing op het betreffende erf. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
4.6.2 Paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.2 onder 5 ten behoeve van het gebruiken van gronden behorende bij woningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits:

  • a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning,
  • b. de paardenbak in de nabijheid van de betreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het betreffende bedrijf op het achtererf wordt gesitueerd,
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt, behoudens lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen, en
  • d. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. bronneren c.q. het tijdelijk of permanent onttrekken van grondwater, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwwerkzaamheden.
4.7.2 onderzoeksplicht
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 4.7.1 legt een ecologisch / hydrologisch onderzoeksrapport over waarin de effecten van de bronnering op de ecologische en hydrologische waarden van het nabijgelegen natuurgebied Groot Zandbrink in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de in lid 4.7.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een ecologisch / hydrologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat de betreffende natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad.
4.7.3 vergunningverlening

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.7.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen natuurwaarden worden geschaad, of
  • b. de schade van de bronnering en/of de bronneringswerkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
4.7.4 voorwaarden

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen aan de bronnering, waardoor natuurwaarden kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot verstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de ecologie en/of hydrologie.
4.7.5 weigering

De onder 4.7.1 bedoelde vergunning moet worden geweigerd indien door de bronnering de natuurwaarden van Groot Zandbrink onevenredig wordt geschaad.

Artikel 5 Waarde - Archeologie hoge verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.2 uitzondering

Het bepaalde onder 5.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30cm en de oppervlakte niet meer dan 100m² bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.2.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder 5.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad, of
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
5.2.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.2.5 weigering

De onder 5.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het omzetten van gras naar bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30cm.
5.3.2 archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 5.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de in lid 5.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
5.3.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad, of
  • b. schade door de met de werken en/of werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan d e omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
5.3.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.5 weigering

De onder 5.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

5.3.6 uitzondering

Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogte 100m².

Artikel 6 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

6.2.2 uitzondering

Het bepaalde onder 6.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30cm en de oppervlakte niet meer dan 500m² bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.2.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder 6.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad, of
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
6.2.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.2.5 weigering

De onder 6.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het omzetten van gras naar bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30cm.
6.3.2 archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 6.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de in lid 6.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.3.3 verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 6.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden worden geschaad, of
  • b. schade door de met de werken en/of werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan d e omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
6.3.4 voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.5 weigering

De onder 6.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3.6 uitzondering

Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogte 500m².

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van deze regels:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings-, bebouwings- en aanduidingsgrenzen en grenzen van bouwpercelen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten, behoudens de inhoud van woningen, en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 40 m, mits:
    • 1. per geval vaststaat dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of van andere bestaande hoge objecten, zoals windturbines, reclamezuilen of hoogspanningsmasten,
    • 2. de locatie is gelegen nabij wegen en bij voorkeur bij knooppunten van wegen of parkeerplaatsen en aansluitend bij bestaande bebouwing, en
    • 3. de mast door situering en uitvoering de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig aantast.
8.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van deze regels omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte ten behoeve van mantelzorg in een bedrijfs-, dienst- of andere woning of in een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht c.q. bijgebouw indien daarvoor naar het oordeel van het College dringende sociale verzorgingsredenen zijn.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud, inclusief een eventuele kelder, van de extra woonruimte mag niet meer bedragen dan 250m³;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van de extra woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning waarin of waaraan de extra woongelegenheid wordt gerealiseerd of, ingeval van een vrijstaande extra woongelegenheid, niet meer dan de volgens de regels van dit bestemmingsplan toegestane goot- en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken c.q. bijgebouwen;
  • c. in het geval de extra woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk c.q. bijgebouw wordt gerealiseerd mag de afstand van dat bijbehorende bouwwerk of bijgebouw tot de hoofdwoning op hetzelfde perceel niet meer dan 20m bedragen. De extra woongelegenheid mag niet voor de voorgevel van de hoofdwoning op hetzelfde perceel komen, met dien verstande dat die woongelegenheid binnen het betreffende bouwperceel of bestemmingsvlak moet blijven;
  • d. op geen van de gevels van de extra woonruimte mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde op grond van de Wet Geluidhinder overschrijden;
  • e. de extra woonruimte mag niet via een eigen nieuw aan te leggen uitrit worden ontsloten;
  • f. het bouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de extra woonruimte bij beëindiging van de verzorgingsreden voor tijdelijke huisvesting en/of bij intrekking van de omgevingsvergunning ongedaan kan worden gemaakt;
  • g. de extra zelfstandige woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabij gelegen agrarische bedrijven.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bebouwingsvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:

  • a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  • b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven,

mits de wijziging geen significante nadelige gevolgen heeft voor aanwezige natuurwaarden, voor zover deze in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 op de ontwikkelingskaart zijn aangegeven met een "groene contour".

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Asschatterweg 62 en tegenover 211- 213.