direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterdijk 82a, Werkhoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Achterdijk 82a, Werkhoven" van de gemeente Bunnik.

1.1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is eigenaar van een rundveehouderij, met circa 350 melkkoeien en bijbehorend jongvee, gelegen aan de Achterdijk 82a te Werkhoven in de gemeente Bunnik. Hij wil omschakelen naar een meer duurzaam bedrijfsproces door de mest zelf te gaan verwerken. Mestraffinage is een vergistingsproces waarbij na de vergistingsstap de ontstane vergiste mest (digestaat) in meerdere waardevolle stromen wordt gescheiden (het raffinageproces). De hiervoor benodigde installaties en bouwwerken passen echter niet binnen het bestaande bouwblok. Daarnaast is een mestvergistingsinstallatie niet toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Het initiatief is voorgelegd aan de gemeente Bunnik.

Het college van Burgemeester en wethouders heeft op 26 juni 2012 besloten om medewerking te verlenen aan de wijziging van het agrarisch bouwperceel om de bouw van een loods, een mestvergistingsinstallatie en twee mestbassins mogelijk te maken, onder de voorwaarden dat:

  • de loods en de bassins noord-zuid georiënteerd worden in verband met een goede landschappelijke inpassing;
  • het bouwperceel landschappelijk wordt ingepast.

De vormverandering van het bouwblok en de bouw van de mestvergistingsinstallatie zal planologisch mogelijk worden gemaakt door een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011. Voor de toetsing van de vormverandering van het bouwblok wordt gebruik gemaakt van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 3 lid 7.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011.

1.1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan biedt de ruimte voor de verwachte ontwikkelingen in de komende tien jaar.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0001.jpg"

topografische situatie 

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Bunnik, sectie E, nummers 368 (gedeeltelijk) en 370 (gedeeltelijk).

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 26.800 m². De gronden zijn eigendom van de familie H. Blankenstijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0002.jpg"

kadastrale situatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Bunnik 2011", vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 2011. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende plankaart. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0003.jpg"

uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011

De volgende bestemmingen zijn relevant voor onderhavig plan.

  • 'Agrarisch';
  • 'Waarde - Archeologie 3' (dubbelbestemming).

Daarnaast zijn de volgende aanduidingen op de plankaart van toepassing:

  • bouwvlak;
  • aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tweede bedrijfswoning';
  • gebiedsaanduiding 'landschapstype stroomgordel'.

De voorgenomen ontwikkelingen passen functioneel gezien niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Een mestvergistingsinstallatie is namelijk niet toegestaan. Het bouwplan past daarnaast niet binnen het bestaande bouwvlak. In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 3.7.1 een wijzigingsbevoegdheid voor de vormaanpassing van een bouwvlak opgenomen. De voorgenomen aanpassing van het bouwvlak wordt aan de voorwaarden getoetst:

"3.7.1 Vormaanpassing bouwvlak:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk wijzigen voor een vormaanpassing van het agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak per saldo gelijk blijft;
  • b. de vormaanpassing noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf, dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een reëel bedrijf;
  • d. een agrarisch deskundige omtrent de onder b en c genoemde voorwaarden heeft geadviseerd;
  • e. het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • f. door het wijzigen van het bouwvlak geen gebouw buiten het bouwvlak mag komen te liggen;
  • g. de gronden die voor de vormaanpassing buiten het bouwvlak komen te liggen beschikbaar komen voor de grondgebonden functie landbouw, hetgeen betekent dat geen bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's, andere silo's, overkappingen en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen buiten het bouwvlak mogen komen te liggen of deze moeten worden verwijderd;
  • h. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in 30.4 daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • i. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden daardoor niet onevenredig wordt aangetast."

Ad a
De oppervlakte van het huidige bouwvlak bedraagt 2,33 ha en de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak bedraagt 2,33 ha. De oppervlakte blijft dus per saldo gelijk.

Ad b, c en d
Het initiatief is voorgelegd aan de Agrarische beoordelingscommissie (Abc). Zij heeft in haar adviesbrief d.d. 18 juli 2011 het bedrijf als een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf beoordeeld. Tevens acht zij de plannen noodzakelijk voor een doelmatige voortzetting van de bedrijfsvoering. De brief is bijgevoegd als bijlage 3. Aan deze voorwaarden wordt derhalve voldaan.

Ad e
Het nieuwe bouwvlak bevat 82% van de gronden die het vigerende bouwvlak bevat. Er wordt dus voldaan aan deze voorwaarde.

Ad f en g
Uit de verbeelding blijkt dat alle gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak liggen. De gronden buiten het nieuwe bouwvlak komen beschikbaar voor grondgebonden landbouw. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Ad h
Artikel 30.4, waarnaar wordt verwezen, is hieronder opgenomen:

"30.4 Overig - landschapstypen

Voor de aangeduide landschapstypen gelden de volgende regels:

30.4.1 Beleid en kernkwaliteiten:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overig - landschapstype kromme rijn en oeverwallen' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het landschap met de volgende kernkwaliteiten: bodemreliëf (afwisseling hoge en lage delen), kavelstructuur, landschapselementen, natuurlijke oevers en plaatselijk een kwetsbare waterhuishouding;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overig - landschapstype kom' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het kommenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: kwetsbare waterhuishouding, landschapselementen, open landschapsbeeld, lage en vlakke ligging gronden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overig - landschapstype stroomgordel' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: bodemreliëf (afwisseling hoge en lage delen), landschapselementen, (half) open landschapsbeeld en plaatselijk weidevogelgebied.

30.4.2 Toetsing:

Binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' is aangegeven of er bij het verlenen van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden', afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden aan het beleid onder 30.4.1 moet worden getoetst en op welke wijze dit moet geschieden."

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'overig - landschapstype stroomgordel' (ad c). Binnen dit landschapstype vormen bodemreliëf, landschapselementen, (half)open landschapsbeeld en plaatselijk weidevogelgebied de kernkwaliteiten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft het uitbreiden van de bebouwing in de vorm van mestvergisting, bij een bestaand agrarisch bedrijf. Hiervoor wordt de vorm van het bouwvlak gewijzigd, maar wordt het bouwvlak niet vergroot. De uitbreiding is zo klein dat de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast worden.

Ad i
Uit hoofdstuk 5 volgt dat het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast. Er wordt aan de voorwaarde voldaan.

Conclusie
Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk voor de bouw van een mestvergistingsinstallatie en de vormwijziging van het bouwblok. De vormwijziging voldoet overigens wel aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een korte omschrijving van de wijdere en directe omgeving van het plangebied.

2.1 Wijdere omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0004.jpg"

wijdere omgeving

Werkhoven ligt in het buitengebied van de gemeente Bunnik, tussen Houten en Driebergen. De belangrijkste ontsluitingsweg voor Werkhoven is de N279. Het plangebied ligt ten westen van de kern Werkhoven. De Achterdijk loopt door het buitengebied en vormt de verbinding tussen Bunnik en Werkhoven.

In het gebied komt zowel grondgebonden als niet-grondgebonden landbouw voor. De grondgebonden landbouw krijgt ontwikkelingsmogelijkheden, ook als drager van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De niet-grondgebonden landbouw kan zich binnen milieukundige randvoorwaarden ontwikkelen. In het gebied komen eveneens kleinere recreatie- en natuurgebieden voor, alsmede ecologische verbindingszones.

2.2 Directe omgeving

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0005.jpg"

directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0006.png"

foto vanaf de Achterdijk in westelijke richting, naar het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0007.png"

foto vanaf het Oostromsdijkje in zuidoostelijke richting, naar het plangebied

2.2.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten via de Achterdijk. Uit bovenstaande foto's is te zien dat het plangebied op grote afstand van zowel de Achterdijk als het Oostromsdijkje ligt, namelijk circa 500 meter.

2.2.2 Bebouwing en functies

Op het aangrenzende agrarisch bedrijf aan de zuidkant na ligt het plangebied vrij in het landschap. Vanaf de openbare weg gezien vormen beide bedrijven één bebouwingscluster in het landschap.

Op het bedrijf staan diverse stallen en twee bedrijfswoningen. Alle kappen staan haaks op de Achterdijk en (dus) parallel aan het Oostromsdijkje. De bebouwing is daarom het best zichtbaar vanaf het Oostromsdijkje.

2.2.3 Beplanting

Het plangebied ligt in een landschap dat in het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011 is aangeduid als 'stroomgordel'. Hierin wordt het landschap als volgt beschreven: "Dit is een van oudsher overwegend agrarisch landschap met ontginningslinten en een vrij regelmatige gestrekte verkaveling. Het kent een afwisseling van open en meer besloten terreinen door de aanwezigheid van bosschages, fruitteelt en lintbebouwing. Dit landschap herbergt geen bijzondere te beschermen waarden anders dan een halfopen landschapsbeeld door de aanwezigheid van enkele landschapselementen langs kavelgrenzen of sloten."

Aan de voor- en achterzijde van het erf is enige beplanting aanwezig. Aan de voorzijde (oostzijde) ligt een tuin met beukenhagen en er staan enkele bomen. Het bosje aan de achterzijde ontneemt het zicht op de bestaande sleufsilo's.

2.3 Conclusies gebiedsanalyse

De gebiedsanalyse leidt tot de volgende relevante punten voor de planontwikkeling.

  • 1. Het plangebied ligt in een overwegend agrarisch gebied op een grote afstand van de openbare weg.
  • 2. Buiten het halfopen landschapsbeeld zijn er geen bijzondere te beschermen waarden in het gebied.

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan. De situatietekening is bijgevoegd als bijlage 1. Achtereenvolgens worden beschreven de aspecten: verkeer en parkeren, bebouwing en functies en groen en water.

3.1 Verkeer en parkeren

De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet of nauwelijks tot een toename van het verkeer. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit voor een goede verkeersafwikkeling.

Ook de parkeervraag zal niet significant toenemen als gevolg van het initiatief. Daarbij is op het terrein is voldoende parkeerruimte beschikbaar.

3.2 Bebouwing en functies

Het plan behelst de bouw van een loods met mestvergistingsinstallatie (een zogenaamde monovergister) en twee mestbassins, zoals weergegeven op de situatietekening in bijlage 1.

Mestvergister
De loods wordt deels gebruikt voor opslag van bijproducten, vaste mest en stro en de stalling van machines, en deels voor mestverwerking. Deze manier van mestverwerking is relatief nieuw, en wordt op dit moment pas door enkele bedrijven toegepast. In de toekomst zullen meer bedrijven op deze manier mest gaan verwerken. Het mestverwerkingsproces levert vloeibare kunstmest, gas en electriciteit. Het vergistingsproces vindt plaats in de reactor en de mestbassins en is bijna geheel gesloten, waardoor er nauwelijks sprake is van uitstoot van gassen. Daarnaast kunnen mineralen worden hergebruikt en kan groene energie worden geleverd.

Volgens de Meststoffenwet is het digestaat een dierlijke meststof, wanneer deze voor ten minste 50% uit dierlijke mest bestaat. In dit geval bestaat het digestaat bijna geheel uit dierlijke mest. Er is dus sprake van een dierlijke meststof.

De mestvergistingsactiviteit kan aangemerkt worden als een bedrijfseigen agrarische activiteit, aangezien het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en het digestaat op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afvoert.

Voor het proces zijn twee bassins nodig: een voor de opslag van een stikstofrijke meststroom en een voor de opslag van een fosfaatrijke meststroom. Deze zijn weergegeven op de situatietekening.

Vormverandering bouwvlak
Ten behoeve van de mestvergistingsinstallatie en twee mestbassins is een vormverandering van het bouwvlak nodig. Onderstaande afbeelding geeft het vigerende en het geplande bouwvlak weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0008.jpg"

vormverandering bouwvlak

De loods met de mestvergistingsinstallatie en de mestbassins worden op het achterste deel van het erf gesitueerd. Het bouwvlak wordt aan de zuid-westzijde vergroot met 3.550 m². Omdat het nieuwe bouwvlak per saldo niet groter mag zijn dan het vigerende bouwvlak, wordt het bouwvlak aan de noordzijde verkleind. Ook aan de zuidzijde wordt een smalle strook van het bouwvlak afgehaald. Zowel het vigerende als het geplande bouwvlak hebben een oppervlakte van 23.250 m².

3.3 Groen en water

De stuurgroep Kromme Rijnlandschap heeft een door de gemeente goedgekeurde landschappelijke inpassingsschets met toelichting, d.d. 27 juni 2012, gemaakt, zie bijlage 2. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de schets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0009.jpg"

landschappelijke inpassing

Aan de noordzijde van de loods wordt een nieuwe boom geplant. Aan de westzijde van de loods is een heg of singel van zwarte els of haagbeuk voorzien. De bassins worden deels ingegraven en de taluds krijgen een grasbegroeiing, waardoor de impact op het landschap minimaal is. De openheid, die kenmerkend is voor dit landschap, wordt zo niet aangetast. De geplande landschapselementen passen binnen het bestaande landschapsbeeld.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het rijk voor minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het betreffen:

  • 1. Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 2. Militaire terreinen en -objecten
  • 3. De Wadden
  • 4. De kust (inclusief primaire kering)
  • 5. De grote rivieren
  • 6. De Werelderfgoederen
  • 7. Reserveringen uitbreidingen weg en spoor
  • 8. Veiligheid vaarwegen
  • 9. Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening
  • 10. De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer
  • 11. Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen
  • 12. Reservering voor rivierverruiming Maas
  • 13. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Conclusie
Het plan is niet in strijd met het beleid in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet rechtstreeks van toepassing op het plan.

4.1.3 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de Ruimtelijke verordening van de Provincie Utrecht.

4.2.1 Ruimtelijke verordening Provincie Utrecht

Op 21 september 2009 is de Ruimtelijke verordening Provincie Utrecht 2009 vastgesteld. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Het plan omvat de vormwijziging van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van de realisatie van een mestvergistingsinstallatie. In de Ruimtelijke verordening zijn hiervoor geen specifieke regels opgesteld. Wel is artikel 4.1 'Landelijk gebied' van toepassing.

Artikel 4.1 Landelijk gebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende landschappelijke waarden en landschapstypen. Tot deze regels behoren in ieder geval op de aanwezige waarden afgestemde aanlegbepalingen en voor zover nodig bebouwingsvoorschriften.
  • 2. De toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de landschappelijke waarden en de landschaptypen van dat gebied, het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de landschappelijke waarden is omgegaan.
  • 3. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan.
  • 4. Het in het derde lid bepaalde is niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op en in overeenstemming zijn met de volgende artikelen: artikel 4.6 (Stedelijk uitloopgebied), artikel 4.9 (Ruimte voor ruimte), artikel 4.11 (Rood voor groen), artikel 4.12 (GWL), artikel 4.13 (Nieuwe landgoederen), artikel 5.2 leden 6 en 7 (EHS-saldobenadering) en plaatsvinden ter plaatse van de open contouren zoals aangegeven op de kaart behorende bij artikel 7.1 (Stedelijk gebied).
  • 5. In afwijking van het bepaalde van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ ten behoeve van verstedelijking onder de volgende voorwaarden:
    • a. verstedelijking vindt plaats in aansluiting op een gebied dat is aangeduid als ‘Stedelijk gebied’;
    • b. verstedelijking vindt niet plaats in landelijk gebied met bodem-, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten of in waterplassen en waterbergingslocaties;
    • c. de beoogde verstedelijking naar aard en omvang niet door herstructurering of intensivering van bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en alternatieven ontbreken;
    • d. indien de oppervlakte aan nieuwe verstedelijking wordt gecompenseerd door het schrappen van een voor een bebouwing geschikte locatie elders binnen en aan de rand van het stedelijk gebied, is de voorwaarde genoemd in het vijfde lid, onder sub c, niet van toepassing.
  • 6. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan in de nabijheid van gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ die de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden significant aantasten.
  • 7. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Landelijk gebied’ bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan in de nabijheid van gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ die leiden tot een significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden, mits is voldaan aan de in artikel 5.2, derde lid, genoemde voorwaarden. Artikel 5.2, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Analyse
Ad 1
Dit bestemmingsplan bevat regels ter bescherming en versterking van de landschappelijke waarden en landschaptypen binnen het plangebied. Er wordt aan de voorwaarde voldaan.

Ad 2
In deze toelichting is in paragraaf 2.2.3 het landschapstype beschreven. In paragraaf 3.3 is de landschappelijke inpassing van het plan nader omschreven. In de hiernavolgende paragraaf 4.3 wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk beleid. De geplande ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid. Door de voorgenomen landschappelijke inpassing wordt het landschapsbeeld niet aangetast. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.

Ad 3
Dit bestemmingsplan staat geen verstedelijking toe. Onder verstedelijking wordt, conform de Ruimtelijke verordening, onder andere de nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven en woningen, detailhandel, kantoren en voorzieningen verstaan. De uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf valt niet onder verstedelijking. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Ad 4
Dit lid is niet van toepassing.

Ad 5
Dit lid is niet van toepassing.

Ad 6
Dit plan ligt niet in de nabijheid van gebieden aangeduid als 'Groene contour'. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.

Ad 7
Dit lid is niet van toepassing.

Conclusie
Het voorgenomen plan voldoet aan de Ruimtelijke verordening van de provincie Utrecht.

4.2.2 Agenda Vitaal Platteland Utrecht

De Agenda Vitaal Platteland (AVP) heeft als doel een krachtig en vitaal landelijk gebied te ontwikkelen. De focus ligt daarbij op een goede balans tussen natuur, landbouw, water, cultuurhistorie, landschap en recreatie. De uitvoering van de AVP loopt via zogenaamde gebiedsprogramma's. Voor onderhavig plangebied is op 28 augustus 2012 door Gedeputeerde Staten het "Gebiedsprogramma Gelderse vallei/Heuvelrug/Kromme Rijn 2012-2015" vastgesteld. In dit gebiedsprogramma is de volgende ambitie beschreven:

"Ondernemers, maatschappelijke organisaties en overheden werken samen aan een maatschappelijk gewaardeerde, duurzame en economisch sterke agrarische sector."

Concreet resulteert dit in een aantal programmalijnen met de volgende doelen:

  • "Bedrijfsontwikkeling & Ruimtelijke kwaliteit: ruimte voor ontwikkeling agrarische sector, zoveel mogelijk in combinatie met verbetering van ruimtelijke kwaliteit;
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen: vermindering van milieubelasting; verhogen van dierwelzijn, diergezondheid, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing; stimuleren innovatie;
  • Verbinding boer-burger: verbinding stad-platteland, versterken regionale economie, vergroten voedselbewustzijn, bijdrage leveren aan transitie naar meer duurzame voedselvoorziening."

Analyse
Onderhavig plan past goed binnen deze provinciale ambitie. Er is sprake van een innovatieve en duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid in de Agenda Vitaal Platteland en het gebiedsprogramma.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurplan Bunnik 2007-2015

Op 31 januari 2008 heeft de gemeenteraad het structuurplan vastgesteld. Het structuurplan geeft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode 2007-2015 weer. In het structuurplan wordt ingezet op leefbare kernen en een leefbaar buitengebied met het oog op ruimtelijke kwaliteit. "Agrarische bedrijven in het buitengebied behouden ruimte voor bedrijfsontwikkeling, zoals ook in het bestemmingsplan Buitengebied is voorzien."

Analyse
Het plan betreft het realiseren van een mestvergistingsinstallatie met mestbassins bij een bestaand agrarisch bedrijf voor een duurzame bedrijfsvoering. Het structuurplan biedt dergelijke ontwikkelingen de ruimte.

Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid in het Structuurplan Bunnik 2007-2015.

4.3.2 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.4 Conclusies beleidskader

Het plan voldoet aan zowel het rijks-, het provinciaal als het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit

5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

De uitbreiding betreft een loods en twee bassins. De loods wordt deels gebruikt voor opslag en deels voor de (mono)mestvergistingsinstallatie. De verblijfstijd van mensen is minder dan een uur per dag. De bodemkwaliteit vormt dus geen belemmering voor de geplande functies in de loods. Het huidig gebruik van de grond is agrarisch. In het algemeen bevat agrarische grond geen verontreiningen. Ook voor deze locatie is er niets bekend over eventuele verontreiningen. Een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering

5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreedt moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een mestvergistingsinstallatie met twee bassins. In een straal van circa 200 meter rondom het plangebied bevindt zich slechts één beperkt milieugevoelig object, de bedrijfswoning van het aangrenzende agrarisch bedrijf.

Volgens de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering heeft een mestvergistingsinstallatie (SBI 2008-code: 35-B1) een richtafstand van 100 meter. De bedrijfswoning van het aangrenzend agrarisch bedrijf ligt op een afstand van circa 200 meter van de vergistingsinstallatie en op een afstand van circa 100 meter tot het bouwvlak van de initiatiefnemer. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat in de bedrijfswoning niet onevenredig wordt aangetast.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid

5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit om het leven zouden kunnen komen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.

5.1.3.2 Analyse

Uit de Risicokaart volgt dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen

5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan betreft de vormverandering van het bouwvlak om de bouw van een mestvergistingsinstallatie mogelijk te maken. Een rundveehouderij heeft een vaste afstand van 50 meter. In een straal van 200 meter bevindt zich één andere rundveehouderij met een bedrijfswoning. Dit is geen geurgevoelig object. Daarbij verschuift het bouwvlak verder weg van de bestaande bedrijfswoning van het aangrenzende bedrijf. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is dus niet aan de orde.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

5.1.5.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.

Om mensen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging voor de gezondheid te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral de normen voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.

Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.2 Analyse

Het initiatief behelst de bouw van een mestvergistingsinstallatie. Deze installatie leidt niet tot een toename van het verkeer. Het plan heeft dus geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Er worden geen nieuwe objecten gerealiseerd die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit ter plaatse - die gezien de ligging in het buitengebied naar verwachting goed is - vormt geen belemmering voor het initatief.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Geluid

5.1.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.6.2 Analyse

Verkeerslawaai

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect verkeerslawaai is niet aan de orde.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van industrielawaai. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

 

5.1.7 Milieueffectrapportage

5.1.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.

5.1.7.2 Analyse

Een mestvergistingsinstallatie was opgenomen als activiteit 18.2 in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Deze activiteit is inmiddels echter komen te vervallen en maakt geen onderdeel meer uit van het Besluit milieueffectrapportage. Daarmee zijn de m.e.r.-plicht en de m.e.r.-beoordelingsplicht komen te vervallen.

5.1.7.3 Conclusie

Voor het plan geldt geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het archeologiebeleid van de gemeente Bunnik is vastgelegd in het document "Archeologische beleidskaart voor het buitengebied van Bunnik en de kernen Bunnik, Odijk en Werkhoven" d.d. 4 april 2011. Onderstaande afbeelding geeft de archeologische beleidskaart (kaart 10) weer. Het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0010.jpg"

archeologische beleidskaart

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'gebied met hoge archeologische verwachting (categorie 3)'. De volgende ontheffingscriteria zijn van toepassing:

  • oppervlakte plangebied tot 500 m²;
  • diepte bodemingreep tot 50 cm onder maaiveld.

Het plan voorziet in de realisatie van een loods voor een mestvergistingsinstallatie en twee mestbassins. De loods heeft een oppervlakte van circa 1.200 m² met een bodemverstoring van zo'n 0,5 m. De mestbassins hebben een verstoringsdiepte tot circa 1,5 m beneden maaiveld. Een archeologisch onderzoek is vereist.

Het onderzoeksbureau Synthegra heeft een archeologisch karterend booronderzoek verricht. Het rapport is als bijlage 4 opgenomen. De conclusies en aanbevelingen zijn hierna uit het onderzoeksrapport overgenomen.

  • "Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?
    De ondergrond van het plangebied bestaat uit beddingafzettingen (grindhoudend, matig grof zand en matig fijn zand met kleilaagjes) van de stroomgordel van Werkhoven, die zijn bedekt met een pakket oeverafzettingen (zandige klei) van de stroomgordel van Werkhoven en/of de Kromme Rijn. In boring 11 en 12 is tussen de beddingafzettingen en de oeverafzettingen een laag matig siltige klei aangetroffen, die vermoedelijk is afgezet in een lokale depressie in de beddingafzettingen. Alle aangetroffen afzettingen worden gerekend tot de Formatie van Echteld.
    In boring 4, 5 en 11 tot en met 14 bestaat de top van het bodemprofiel uit een pakket geroerde, humeuze, zandige klei. In deze geroerde laag zijn resten baksteen en ander puin aangetroffen. De aangetroffen verstoringen wordt toegeschreven aan het gebruik van het plangebied als boerenerf. Op de luchtfoto (weergegeven op de boorpuntenkaart) is te zien dat het maaiveld ter plaatse van deze boringen omgewoeld is.
    In de overige boringen zijn geen verstoringen van de bodem aangetroffen, die dieper reiken dan de bouwvoor (Ap-horizont). De bodem is geclassificeerd als een ooivaaggrond.
  • Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?
    In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
  • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?
    De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

De zeer lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het vroeg-neolithicum blijft op grond van het veldonderzoek bestaan.

De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de periode midden-bronstijd tot en met de vroege middeleeuwen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage verwachting voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek worden gehandhaafd."

Omdat uit de resultaten van het veldonderzoek volgt dat er geen archeologische waarden in het geding zijn zal de vigerende bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' ter plaatse van het plangebied komen te vervallen.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Utrecht. Het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0011.jpg"

cultuurhistorische waardenkaart provincie Utrecht

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plangebied ligt binnen een ontginningslandschap met een blokverkaveling. De voorgenomen ontwikkeling doet hier geen afbreuk aan. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Flora en fauna
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing. Middels de Natuurbeschermingswet 1998 worden waardevolle natuurgebieden beschermd. De Flora- en faunawet bevat een soortenbescherming.

5.2.3.2 Analyse

Ecologisch adviesbureau Els & Linde BV heeft een quickscan ecologie uitgevoerd om de effecten van het plan te beoordelen, zie bijlage 5. Tijdens het onderzoek zijn geen beschermde dieren en planten aangetroffen. Tevens heeft het initiatief geen negatieve gevolgen voor beschermde natuurgebieden.

Voorafgaand aan eventuele werkzaamheden in de ten westen van het plangebied gelegen sloot, dient een visonderzoek uitgevoerd te worden. Voorliggend plan voorziet niet in werkzaamheden aan of in de nabijheid van de sloot.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project bestemmingsplan Achterdijk 82a Werkhoven is op 23 januari 2013 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

5.3.2 Relevant beleid

Bij de planvorming zijn verschillende partijen betrokken met betrekking tot water:

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger);
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening);
  • Gemeente Bunnik.

5.3.3 Basisprincipes omgaan met water

De basisprincipes voor omgaan met water zijn:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit);
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit);
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid).

5.3.4 Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

5.3.5 Water in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling

De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keurbepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

5.3.6 Watersysteem

5.3.6.1 Bodem

De bodem ter plaatse van het plangebied betreft kalkloze ooivaaggronden bestaande uit zware zavel en lichte klei. Dit soort bodem heeft een relatief slechte waterdoorlatendheid.

5.3.6.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.6.3 Grondwater

Uit de kaart peilbesluit "Tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal" volgt dat het plangebied in peilgebied KRA045 ligt. Het zomerpeil is hier 1,85 m +NAP en het winterpeil is 1,75 m +NAP. Uit het peilbesluit blijkt dat het streefpeil tussen 1,75 en 1,85 m +NAP ligt.

5.3.6.4 Maaiveld

Onderstaande afbeelding is een uitsnede uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De hoogte van het maaiveld ter plaatse van het huidige erf is circa 3,30 m +NAP. De hoogte van het terrein van het nieuwe bouwvlak is circa 3,00 m +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpWHVachterdijk82a-va01_0012.jpg"

uitsnede Actueel Hoogtebestand Nederland (www.ahn.nl)

5.3.7 Afvoer hemelwater

In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar een infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als er in tegenstelling tot infiltratie een directe lozing van regenwater plaatsvindt op het oppervlaktewater is compensatie in de vorm van oppervlaktewater verplicht.

In de huidige situatie wordt het hemelwater via kolken en buizen naar twee greppels ten zuidenwesten van het perceel worden afgevoerd.

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 mei 2013 op het initiatief gereageerd, zie bijlage 6. In het advies wordt geadviseerd om rekening te houden met een berging van 45 mm per vierkante meter toename verhard oppervlak. Met een toename van het verhard oppervlak van circa 3.500 m2 resulteert dit in een benodigde bergingscapaciteit van 158 m3.

Het hemelwater van het nieuwe verharde oppervlak wordt in een greppel opgevangen en geinfiltreerd. De greppel is voorzien langs de gehele zuidwestzjide van het perceel met een lengte van circa 150 meter en het volgende profiel:

  • diepte 0,3 m
  • bodembreedte 0,5 m
  • talud 1:3

De bergingscapaciteit van deze greppel bedraagt circa 63 m3. Deze bergingscapaciteit is minder dan de benodigde 158 m3. In het geval van een extreme bui waarbij de greppel overstroomt, loopt het hemelwater het land op waar het zal infiltreren. Het leidt niet tot wateroverlast bij het eigen of naast gelegen agrarisch bedrijf en het water wordt vanwege de afstand tot de watergang niet versneld afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Hoogheemraadschap (Keur).

In het kader van de aanvraag voor omgevingsvergunning en watervergunning zal de hemelwaterafvoer verder uitgewerkt worden en nader met de gemeente en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden worden afgestemd.

5.3.8 Afvoer afvalwater

Het afvalwater wordt in de huidige situatie op het persriool geloosd. In de nieuwe situatie blijft dit hetzelfde.

5.3.9 Agrarische bedrijven

Door de ontwikkelingen vinden er agrarische activiteiten plaats. Indien het gaat om een agrarisch bedrijf gelden de volgende uitgangspunten. Bijna alle agrarische bedrijven vallen onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Voor akkerbouwbedrijven gelden aanvullende voorschriften voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Bij de inrichting van het plan moet rekening worden gehouden met de voorschriften uit het Lozingenbesluit.

5.3.10 Conclusies

De volgende conclusies kunnen worden getrokken:

  • 1. het initiatief heeft geen gevolgen voor het bestaande watersysteem
  • 2. planologisch gezien neemt het verhard oppervlak niet toe en zal het hemelwater afgevoerd worden naar de bestaande greppel aan de zuidzijde van het perceel;
  • 3. het afvalwater wordt op het bestaande persriool geloosd;
  • 4. er worden geen uitlogende materialen gebruikt die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden;
  • 5. het plan past binnen het beleid en er wordt rekening gehouden met het Lozingenbesluit.

Hoofdstuk 6 Financiële aspecten

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1 )
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. In de begripsomschrijving is het begrip mestverwerking toegevoegd.

Wijze van meten (artikel 2 )
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP2012 betreft:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Agrarisch (artikel 3)

In deze bestemming is het bestaande agrarische bedrijf met de geplande mestvergistingsinstallatie opgenomen met het aangepaste bouwvlak. Ook de gronden die door de vormwijziging nu buiten het bouwvlak vallen zijn hierin opgenomen. De relevante bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011 zijn overgenomen. Ook de regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden zijn uit dit plan overgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 4 )
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 5 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen alsmede voor ondergronds bouwen en ten aanzien van de parkeervoorzieningen.

Algemene gebruiksregels (artikel 6 )
In dit artikel is het strijdige gebruik opgenomen.

Algemene aanduidingsregels (artikel 7 )

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van het voorkomende landschapstype.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages. Ook zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor inwoning/mantelzorg, het bouwen van antennemasten en het realiseren van een buitenrijbaan.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9 )

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10 )
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen.
Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.

Slotregel (artikel 11 )
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden toegestuurd. De provincie Utrecht heeft niet gereageerd op het plan. Daarom wordt aangenomen dat er geen provinciale belangen in het geding zijn en dat de provincie instemt met het intiatief.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op het plan gereageerd, zie bijlage 6. Deze reactie is met het Hoogheemraadschap besproken. In onderling overleg is een oplossing voor benodigde waterberging gevonden.

8.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Vanaf 12 juli 2013 tot en met 22 augustus 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.

8.3 Vaststelling door gemeenteraad

Op 7 november 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Het vaststellingsbesluit is bijgevoegd.