Plan: | Nobelkwartier te De Bilt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.21006BP0016-VG01 |
Op 28 januari 2021 heeft de gemeenteraad van De Bilt ingestemd met de ruimtelijke randvoorwaarden van de herontwikkeling van het Nobelkwartier. De gemeente is voornemens om dit gebied te gaan herontwikkelen, met als doel de realisatie van een mix aan (sociale) huur- en koopwoningen, maar ook de herinrichting van de openbare ruimte, alsmede de realisatie van een nieuwe sporthal. Er is grote woningnood in de regio, met name op het gebied van betaalbare woningen en de locatie is voor de ontwikkeling hiervan zeer geschikt.
In samenhang met deze ontwikkeling zal de oude sportzaal aan de Marie Curieweg 1 worden gesloopt. Deze sportvoorziening wordt opgenomen in de nieuwe sporthal. De vrijgekomen locatie aan de Marie Curieweg zal worden herontwikkeld met als doel de realisatie van enkele laagbouwwoningen. Hiervoor wordt een separaat bestemmingsplan in procedure gebracht.
Voor de locatie geldt momenteel de beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' met als onderliggend bestemmingsplan 'Weltevreden Heemstrakwartier 2003'. Op basis van deze beheersverordening is de beoogde herontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied ligt in het zuidwesten van de Bilt. Aan de noordzijde bevindt zich de 'Martin Luther Kingweg', met aan de overzijde het flatgebouw 'Buitenzorg'. De oost- en zuidzijde worden begrenst door woningen, waaronder de Henri Dunantflat. Aan de westzijde loopt de weg 'Biltse Rading'. Aan de overzijde van deze weg is een aantal bedrijven gesitueerd alsmede het sportpark Weltevreden.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rood kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' met als onderliggend bestemmingsplan 'Weltevreden Heemstrakwartier 2003'. Deze beheersverordening is vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt op 19-02-2015. Op navolgende afbeelding is de verbeelding van de geldende beheersverordening opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.
Uitsnede geldende beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013'
Binnen de beheersverordening hebben de bij het plangebied betrokken gronden de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’ op de locatie van de huidige sporthal en het H.F. Wittecentrum. De omringende gronden hebben de bestemming ‘Verblijfsdoeleinden’, inclusief de gronden van het voormalig bibliotheekgebouw. Ten noorden van de maatschappelijke bestemming van het H.F. Witte Centrum is recent, in het kader van de verlenging van de Asserweg, het bestemmingsplan Asserweg vastgesteld (26-11-2020). Voor de locatie van de tijdelijke supermarkt, tegenover het H.F. Witte Centrum, gold een tijdelijke ontheffing.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 58 sociale huurwoningen, waarvan 50 appartementen en 8 grondgebonden woningen, maximaal 16 middenhuurwoningen in de vorm van appartementen, en maximaal 34 koopwoningen, in de vorm van appartementen met parkeergarage. Ook wordt voorzien in de herinrichting van de openbare ruimte, alsmede de realisatie van een nieuwe sporthal. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Het voorliggende plan bevat tevens een planologische correctie voor een gedeelte van de gerealiseerde aansluiting van de Asserweg op de rotonde Biltse Rading naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De huidige bestemming 'Groen' stond alleen bestaande aansluitingen toe. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en de gevolgde procedure. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure beschreven.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
In het plangebied bevindt zich het cultureel- en vergadercentrum H.F. Witte Centrum. Hier vinden activiteiten plaats ten behoeve van het maatschappelijke verenigingsleven en vrijetijdsbesteding. De huidige gemeentelijke sporthal zit vastgebouwd aan het H.F. Witte Centrum en wordt door het H.F. Witte Centrum geëxploiteerd. De verblijfsruimte met de keuken is voor beide functies (sporthal en centrum) gecombineerd.
Het H.F. Witte Centrum wordt beheerd door een stichting. De footprint van het H.F Witte Centrum is 1.730 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo). Conform de vigerende beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013' is de maximale bouwhoogte van het H.F. Witte Centrum 10 meter. In de huidige situatie is de bouwhoogte circa 6 meter. Het gebouw is verouderd en heeft een upgrade via renovatie of nieuwbouw nodig om voor nu en de toekomst te blijven voldoen aan de bouwkundige, akoestische en energetische eisen.
De sporthal is van een oud bouwconcept met een gebogen dakconstructie. Het gebouw is sterk verouderd en is door de gebogen kapvorm niet op te splitsen in twee zaaldelen, dat een optimaal gebruik hindert. Het gebouw is aan zeer grootschalig onderhoud toe of dient gesloopt te worden na realisatie van een nieuwe sporthal. Aan de zuidzijde van de huidige sporthal bevindt zich tevens brandweerpost De Bilt.
Het direct aangrenzende gebied rondom het H.F. Witte Centrum en de sporthal bestaat uit een verouderde parkeerplaats, een vrijgekomen locatie (asfaltplaat) waar voorheen een tijdelijke supermarkt was gevestigd, een vrijgekomen locatie waar voorheen de bibliotheek was gevestigd (grasveld) en een groot grasveld dat jaarlijks het start/eindpunt vormt voor de avondvierdaagse.
Ten westen van de locatie ligt de Biltse Rading. Hierlangs ligt een groenstrook en een strook ongebruikte asfaltverharding als ook een skatevoorziening. Tussen de voormalige bibliotheeklocatie en het H.F. Witte Centrum ligt de Martin Luther Kingweg. Sinds het najaar van 2021 is de Prof. Dr. T.M.C. Asserweg via de Martin Luther Kingweg verbonden met de rotonde van de Biltse Rading. Langs de Martin Luther Kingweg is tevens een fietspad gelegen met een fietstunnel onder de Biltse Rading door naar de scholen in de zone Weltevreden.
Het gebied met de gebouwen functioneert goed, maar de kwalitatieve uitstraling is matig te noemen. Het gebied ligt op het grensvlak van enerzijds de laagbouwwoningen van de wijk Weltevreden en anderzijds de rij hoge torenflats langs de Biltse Rading.
Impressie huidige situatie
De herontwikkeling van het plangebied voorziet in de realisatie van een nieuwe sporthal en maximaal 108 woningen in een mix van sociale huur, middenhuur en koop.
Het H.F. Witte Centrum wordt op de huidige locatie gerenoveerd of nieuwgebouwd. Ten opzichte van het huidige planologische kader, de beheersverordening 'Weltevreden - Heemstrakwartier 2013', blijft het maximale toegestane bouwvolume van het H.F. Witte Centrum ongeveer gelijk. Wel is er door de renovatie of nieuwbouw mogelijkheid voor een efficiëntere indeling en stapeling binnen het bouwvlak. Daardoor is er ruimte voor 270 m2 bvo extra vloeroppervlak.
De sporthal aan de zuidzijde van het H.F. Witte Centrum wordt gesloopt en aan de oostzijde nieuw gebouwd. De aanwezige brandweerpost wordt verplaatst naar een andere locatie binnen gemeente De Bilt. De sporthal kan worden gesplitst in twee zaaldelen met ieder een eigen entree, kleedkamers, berging en tribune. Ook de gymzaal aan de Marie Curieweg 1 wordt geïntrigeerd in de nieuwe sporthal in het Nobelkwartier. De oppervlakte van de nieuwe sporthal wordt circa 2.090 m2 bvo, dat is circa 560 m2 bvo groter dan de bestaande sporthal. De verblijfsruimte met keuken blijft voor beide functies - zowel het H.F. Witte Centrum en de sporthal - gecombineerd.
De asfaltstrook tussen de Biltse Rading en het H.F. Witte Centrum wordt ingericht als parkeerterrein voor het bestemmingsverkeer van de sporthal en het H.F. Witte Centrum. Daarmee wordt dit bestemmingsverkeer gescheiden van het verkeer in de wijk.
Het woningbouwprogramma bestaat uit maximaal 58 sociale huurwoningen, waarvan 50 appartementen en 8 grondgebonden woningen, maximaal 16 middenhuurwoningen in de vorm van appartementen, en maximaal 34 koopwoningen in de vorm van appartementen op een parkeerdek. Alle woningen worden uitgevoerd als appartementen, met uitzondering van een rij grondgebonden woningen die worden gebouwd tegen de oostzijde van de nieuwe sporthal. De sociale huurwoningen en middenhuurwoningen worden uitgevoerd met een galerij-ontsluiting. Het appartementencomplex met de koopappartementen wordt ontsloten vanuit een centrale kern.
Centraal in het plan wordt een nieuw, groen buurtplein gerealiseerd. Hier komt ruimte voor spelen, een terras, klimaatadaptatie en groen.
Toekomstige inrichting plangebied
Gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt het beeldkwaliteitsplan Nobelkwartier ter inzage gelegd en later ter vaststelling voorgelegd. In het beeldkwaliteitsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de gewenste kwaliteit van de gebouwen in het Nobelkwartier. Het beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader dat de welstandscommissie hanteert bij de beoordeling van de bouwplannen in het Nobelkwartier.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing rijksbeleid
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
Voorliggend plan voorziet in de bouw van 108 woningen en wordt daarom aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een toets voor de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies worden hierna kort behandeld.
In de regio van het plangebied is sprake van een grote behoefte aan nieuwe koop- en huurwoningen. Er is grote woningnood in de regio, met name op het gebied van betaalbare woningen. De woningbehoefte in de regio Utrecht blijft groot en er zijn meer dan voldoende afzetmogelijkheden voor woningbouw. In zowel de gemeentelijke, regionale en provinciale beleidsstukken blijkt zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de woningbouw binnen de provincie. Derhalve kan geconstateerd worden dat wordt voldaan in een regionale behoefte.
Geconcludeerd wordt dat met het initiatief binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Met de ontwikkeling zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma’s en Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie zijn zeven thema's uitgewerkt. Per thema zijn belangrijke keuzes gemaakt. Hieronder worden de zeven thema's benoemd.
Voor het plangebied is voornamelijk het thema 'vitale steden en dorpen' van belang. Hier wordt voornamelijk gekeken naar de woningbouwopgave, de stedelijke kwaliteit en de vitaliteit van kernen. Om volledig te doen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot in 2040 in totaal circa 165.000 woningen te bouwen.
Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in 1 provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en deelgebieden CHS
De Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) geeft aan welke cultuurhistorische waarden in beginsel behouden moeten worden. Door het volgen van het 'behoud door ontwikkeling'-principe zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. De Cultuurhistorische hoofdstructuur bestaat uit vijf gebieden: Historische buitenplaatszone, Militair erfgoed, Agrarisch cultuurlandschap, Historische infrastructuur en Archeologisch waardevolle zone. Volgens interim omgevingsverordening ligt het plangebied binnen CHS-militair erfgoed. Het betreft de voormalige verboden 1.000 meter kring van Fort op de Voordorpse Dijk en is onderdeel van de (Nieuwe Hollandse Waterlinie). Volgens artikel 7.7 van de Interim Omgevingsverordening dient een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening te houden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden. Het uitgangspunt is behoud door ontwikkeling. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking, gericht op het creëren van economische kostendragers als deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone of het militaire erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en de samenhang tussen de elementen van de linie (strategisch landschap, watermanagement en de militaire attributen) van groot belang. De linies bepalen de ontwikkelingsrichting en de vorm van de verstedelijking en de grootschalige infrastructuur.
Toetsing Provinciaal beleid
Bestaand stedelijk gebied
De nieuwe ontwikkeling zal worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de wens om zoveel mogelijk nieuwe woningen binnenstedelijk te realiseren. Door het plangebied te herontwikkelen wordt er ook een nieuwe impuls aan het gebied gegeven. Hiermee wordt de kwaliteit van het gebied versterkt.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur - Militair erfgoed
De locatie van de woontoren ligt in de voormalige 1.000 meter kring van Fort op de Voordorpse Dijk (Nieuwe Hollandse Waterlinie) en maakt daarmee deel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Tussen een vestingwerk van eerste klasse en de kleine kring van 300 meter mocht volgens de toenmalige Kringenwet slechts met toestemming van de minister van Oorlog gebouwd worden, en dan slechts met brandbare materialen, zoals hout en riet.
Voormalige schootskring Fort op de Voordorpse Dijk (bron: Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht
De locatie ligt in dit geval in de grote kring van 1.000 meter rondom het Fort en valt niet binnen de voormalige uitgangspunten van brandbare materialen. Desondanks kan een relatie worden gelegd met het verleden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie door het gebouw een houten uitstraling te geven. Dat kan door toepassing van hout in de gevel en mogelijk ook in de vorm van een houten casco. Deze ambities worden opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, dat tegelijkertijd met het voorliggende bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het beeldkwaliteitplan is in Bijlage 1 opgenomen.
Gelet op de reeds aanwezige (hoge) bebouwing binnen de 1.000 meter kring en de mogelijkheid van een subtiele verwijzing met houtbouw wordt voldoende rekening gehouden met het behouden van de elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie rondom Fort op de Voordorpse Dijk.
Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in De Bilt. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke beleidsstukken (zie paragraaf 3.3).
Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
Bilts Manifest
In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn als volgt:
De zes kernkwaliteiten hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.
Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad van De Bilt de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd. De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
Zes kwaliteiten
De gemeente De Bilt heeft een aantal specifieke kwaliteiten die haar maken tot een zeer prettige leefomgeving. Het in 2010 opgestelde Bilts Manifest beschrijft een zestal (overkoepelende) kwaliteiten van de gemeente; deze zijn integraal onderdeel van de structuurvisie:
Zes speerpunten
Om de zes kwaliteiten te behouden zet de gemeente in de structuurvisie in op zes speerpunten. Het gaat daarbij niet alleen over het afwegen van belangen, maar vooral over het vastleggen van de waarden voor de toekomst. Aanvullend wordt ook een werkwijze beschreven, die een strategie en houding weerspiegelt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. De overkoepelende visie is dat de gemeente De Bilt moet inzetten op kwaliteit boven kwantiteit. De zes speerpunten en de werkwijze vormen samen de visie op de gemeente:
Werkwijze: zorgvuldig en stapsgewijs
In het verlengde van haar rol als groene tuin van de regio, zet de gemeente De Bilt nadrukkelijk niet in op grootschalige stedelijke ontwikkelingen. De gemeente ziet nieuwe ontwikkelingen - zoals woningbouw en de ontwikkeling van werklocaties - vooral als een middel om een dynamische en gevarieerde samenleving te behouden, met kansen voor iedereen. Nieuwe ontwikkelingen zijn daarbij maatwerk en worden zorgvuldig en stapsgewijs ingepast binnen landschap en kernen. Door middel van het opstellen van een actuele woonvisie in combinatie met jaarlijks monitoren wordt per kern onderzocht wat er nodig is om de woningmarkt in beweging te houden. Vervolgens wordt per kern een keuze gemaakt over hoe om te gaan met woningbouw.
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. Waar mogelijk worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingepast binnen bestaande bebouwing of gebruikt voor het instandhouden en opwaarderen van bestaande cultuurhistorische gebouwen of dorpsstructuren: hergebruik en transformatie met liefde voor de bestaande waardes en kwaliteiten.
Woonbeleid Gemeente De Bilt
Het gemeentelijk woonbeleid bestaat momenteel uit de Woonvisie 2030. Daarnaast is er in 2020 een woningmarktonderzoek uitgevoerd.
Woonvisie 2030
Op 21 december 2021 is de Woonvisie 2030 vastgesteld. Deze woonvisie vormt een bouwsteen voor de omgevingsvisie op het gebied van kwaliteit en de hoeveelheid woningen die nodig zijn om in de behoeften van de verschillende doelgroepen te kunnen voorzien tot 2030.
De huidige woningvoorraad van De Bilt omvat circa 19.500 woningen. De bilt heeft veel grote woningen. Ruim de helft van de woningen heeft een oppervlak van boven de 105 m2. Daarbij komt dat er relatief veel dure koopwoningen in de gemeente aanwezig zijn, welke voor weinig mensen betaalbaar zijn. De betaalmogelijkheden van woningzoekenden stijgen niet in gelijke mate, waardoor bepaalde groepen moeilijker aan een woning kunnen komen.
Vooral starters, jonge huishoudens en jonge gezinnen kunnen zich minder makkelijk vestigen in de gemeente. De betaalbaarheid van woningen is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken woningen die zeer beperkt aanwezig zijn in De Bilt en in de regio. Jongeren die op basis van het inkomen niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning of een koopwoning vallen tussen wal en schip. Zij richten zich noodgedwongen op particulier huur of op andere alternatieven. Daarnaast is het tekort aan sociale huurwoningen opgelopen.
De gemeente De Bilt heeft een aantal lokale ambities op het gebied van wonen of in relatie met wonen. Denk hierbij aan duurzaamheid, bereikbaarheid, voorzieningen of wonen met zorg. De ambitie is om de woningen toekomstbestendig te houden en te maken en te zorgen dat de inwoners van de gemeente De Bilt een leven lang kunnen wonen in De Bilt. Zo wil de gemeente betaalbare woningen bouwen om te voldoen aan de lokale behoefte, doorstroming bevorderen en bijzondere doelgroepen huisvesten. Daarnaast stelt de gemeente eisen aan de kwaliteit van de woning (minimale oppervlakte, duurzaamheid en levensloopbestendigheid).
Tot slot wordt de aanpak van de gemeente De Bilt om te bouwen voor primaire doelgroepen. Om te voorzien in de lokale behoefte aan woningen wil de gemeente zich inzetten om minimaal 1.130 woningen toe te voegen tot 2030:
Om te voorkomen dat er vooral dure koopwoningen worden gebouwd stuurt de gemeente actief op de woningbouwprogrammering. Woningbouwinitiatieven worden getoetst aan de volgende eisen:
Woononderzoek gemeente De Bilt 2020
In 2020 heeft de gemeente het woononderzoek De Bilt 2020 door Companen uit laten voeren. Belangrijke aandachtspunten en bevindingen uit dit onderzoek zijn:
Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.
De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.
De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:
Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. Geen van deze cultuurhistorische objecten bevinden zich binnen het plangebied.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.
Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
Ruimtelijke randvoorwaarden Nobelkwartier en Marie Curieweg
Op 28 januari 2021 zijn door de gemeenteraad van de gemeente De Bilt de ruimtelijke voorwaarden voor herontwikkeling Nobelkwartier en Marie Curieweg 1 vastgesteld. De gemeente is voornemens om dit gebied te gaan herontwikkelen, met als doel de realisatie van een mix aan (sociale) huur- en koopwoningen, maar ook de herinrichting van de openbare ruimte, alsmede de realisatie van een nieuwe sporthal. Er is grote woningnood in de regio, met name op het gebied van betaalbare woningen en de locatie is voor de ontwikkeling hiervan zeer geschikt.
In samenhang met deze ontwikkeling zal de oude sportzaal aan de Marie Curieweg 1 worden gesloopt. Deze sportvoorziening wordt opgenomen in de nieuwe sporthal. De vrijgekomen locatie aan de Marie Curieweg zal worden herontwikkeld met als doel de realisatie van enkele laagbouwwoningen. Hiervoor wordt een separaat bestemmingsplan in procedure gebracht.
De in het document opgenomen ruimtelijke randvoorwaarden per locatie betreffen randvoorwaarden op hoofdlijnen. In het bestemmingsplan en in de aanvullende welstandscriteria worden deze gedetailleerd uitgewerkt.
Klimaatadaptatievisie en Water- en rioleringsplan
Op 30 november 2021 is door de gemeenteraad van gemeente De Bilt de 'Klimaatadaptatievisie 2050' en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026 vastgesteld. In de klimaatadaptatievisie worden de opgaven en kansen beschreven. Deze visie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. Er zijn in de visie vijf opgaven beschreven:
De gemeente wil zich voorbereiden op de veranderingen veroorzaakt door klimaatverandering vanuit de visie op de leefomgeving. De wens is om in de gemeente een gezond woon-, werk- en leefklimaat voor mens, dier en plant te creëren. Concreet betekent dit o.a. dat locaties van groot maatschappelijke belang, waarvan aantasting voor ontwrichting van de samenleving zorgt (zoals hoofdinfrastructuur, nutsvoorzieningen en zorgcentra) bestand zijn tegen het veranderende klimaat. De gemeente voorkomt zoveel mogelijk onomkeerbare schade, zoals bodemzettingen, sterfte van flora en fauna en schade aan de volksgezondheid. Voor de concretisering van de visie sluit de gemeente aan bij de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA), de Regionale Adaptatiestrategie (RAS) en de leidraad klimaatadaptief bouwen die momenteel in de regio wordt opgesteld.
Het Water- en rioleringsplan De Bilt 2022-2026 beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van het gemeentelijke oppervlaktewater in de gemeente De Bilt wordt beschreven, omdat het oppervlaktewater een belangrijke bijdrage levert aan waterhuishouding en het reguleren van de grondwaterstand. Water houdt zich niet aan grenzen en het is belangrijk dit aspect integraal mee te nemen, mede in relatie tot wateroverlast.
De klimaatadaptatievisie en het Water- en rioleringsplan (WRP) hebben grote samenhang. In het WRP is de uitwerking van wateroverlast en droogte voor de komende 5 jaar opgenomen. Om deze opgave op te pakken gaan we grootschalig afkoppelen. Projecten in de openbare ruimte zonder rioolvervanging stimuleren we met een bijdrage uit de rioolheffing, zodat hier ook regenwater afgekoppeld kan worden. De ambitie is om zoveel mogelijk te ontharden, te vergroenen en hemelwater vast te houden waar het valt.
Duurzaamheid
Op 26 mei 2016 is het Duurzaam Bouwbeleid (DuBo-beleid) door de gemeenteraad van gemeente De Bilt vastgesteld. Op basis van het DuBo-beleid wil de gemeente initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. Voor nieuwbouw zijn de ambities vertaald in GPR-scores per thema:
Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad de Duurzaamheidsagenda 2020-2022 vastgesteld. Met deze duurzaamheidsagenda koerst De Bilt op het behalen van de in het Klimaatakkoord afgesproken ambities: 49% minder CO2-uitstoot in 2030 en 95% minder in 2050 ten opzichte van 1990. In het klimaatakkoord zijn afspraken met gemeenten opgenomen over de gemeentelijke inzet. Deze afspraken zijn in de Duurzaamheidsagenda 2020-2022 opgenomen, waarbij de gemeente haar lokale doelstelling om energieneutraal te worden in 2030, loslaat.
Toetsing gemeentelijk beleid
Van de zes speerpunten uit de Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030 zijn twee speerpunten van toepassing op de ontwikkeling van het plangebied. Ten eerste is het speerpunt 'sterke sociale cohesie' van toepassing. In de kernen moeten er kansen zijn voor iedereen. Binnen iedere kern moeten basisvoorzieningen voorhanden zijn, waaronder sportfaciliteiten en ontmoetingsplekken. De ontwikkeling van het plangebied voorziet in deze basisvoorzieningen, door het bouwen van een nieuwe, moderne sporthal en het beter bereikbaar maken van het huidige ontmoetingscentrum. Ten tweede is het speerpunt 'zes kernen met eigen gezicht' van toepassing. De gemeente geeft als eigenschap voor kern De Bilt de groene woonwijken. De ontwikkeling zal veel nieuw groen in het plangebied brengen. De grote bestaande bomen zullen zoveel mogelijk worden ingepast. Daarnaast wordt het buurtplein voorzien van laag groen en bomen.
Met de realisatie van het Nobelkwartier wordt in lijn met de ambities uit de Woonvisie 2030 gebouwd voor de primaire doelgroepen. De ontwikkeling van het Nobelkwartier bestaat grotendeels uit appartementen, met uitzondering van de acht grondgebonden woningen. Meer dan 50 procent van het woningbouwprogramma bestaat uit sociale huurwoningen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de 350 benodigde sociale huurwoningen tot 2030. Daarnaast zullen de overige woningen bestaan uit middenhuurwoningen en koopwoningen. De ontwikkeling sluit hierbij goed aan op de Woonvisie 2030.
Daarnaast blijkt uit de 'Notitie Uitgangspunten woningbouwambities 2018' dat de gemeente De Bilt voornamelijk wil inzetten op sociale huurwoningen en het middenhuursegment. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gestapelde bouw met een voorkeur voor vijf lagen of meer op locaties waar dat passend is. De ontwikkeling voorziet in voornamelijk sociale huurwoningen en het middenhuursegment. Daarnaast laat het 'Woononderzoek gemeente De Bilt 2020' zien dat er circa 540 sociale huurwoningen nodig zijn tot 2030. Met de ontwikkeling worden 58 sociale huurwoningen gerealiseerd in verschillende type woningen. Ook het aanbod in het middenhuursegment wordt met 16 woningen verder uitgebreid.
Ten aanzien van duurzaamheid geldt voor alle gebouwen in het Nobelkwartier dat ze geen gasaansluiting krijgen (wettelijk verplicht). De woningen én gebouwen dienen te voldoen aan de BENG-eisen en gezocht wordt naar mogelijkheden om extra duurzaamheidsmaatregelen te treffen. De woningen krijgen naar verwachting een all-electricconcept met warmtepompen en zonnepanelen. Voor de sporthal, het H.F. Witte Centrum en de daar aangrenzende woningen worden de mogelijkheden naar een gezamenlijk energieconcept onderzocht.
De Ruimtelijke randvoorwaarden Nobelkwartier en Marie Curieweg zijn als uitgangspunt gebruikt voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. De randvoorwaarden zijn in voorliggend bestemmingsplan verder en gedetailleerder uitgewerkt. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de Ruimtelijke randvoorwaarden Nobelkwartier en Marie Curieweg.
De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Algemeen
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).
De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':
Toepassing
Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft, is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.
Besluit
Het besluit om in te stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt door het college tegelijkertijd genomen met het besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.
Op 11 oktober 2022 heeft het bevoegd gezag (het college van B&W) op basis van de aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapportage op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn samengevoegd tot één onderzoeksrapport dat definitief is gemaakt op 2 februari 2022. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, waarbij matig tot sterke verontreinigingen met PAK en zware metalen in de grond zijn aangetroffen, is op drie plekken een nader onderzoek uitgevoerd. Het doel van het nader bodemonderzoek is nagaan of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en de verontreinigingen in beeld te brengen.
Het doel van het verkennend onderzoek asbest in bodem is om, met een relatief geringe onderzoeksinspanning, na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem. Het asbestonderzoek wordt ook uitgevoerd ter plaatse van dat deel dat een gevoeliger gebruik krijgt.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn de gedempte sloten 1, 3, 4, 5 en 6 en een voormalige toegangsweg separaat onderzocht. Ten behoeve van het asbestonderzoek en het PFAS onderzoek is, in verband met de voormalige asbestbrand, onderscheid gemaakt tussen de voormalige bibliotheek locatie (noordelijk deel) en het overig terrein.
Zintuiglijk
Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ook in de opgegraven/opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Over het algemeen bevat de grond bijmengingen met baksteen, beton, glas, metaal, plastic, dakpan, asfalt en keramiek. Deze bijmengingen zijn tot maximaal 1,7 m-mv waargenomen en ter plaatse van gedempte sloot 5 plaatselijk dieper. De bijmengingen zijn ook waargenomen ter plaatse van de gedempte sloten en het voormalig toegangspad. Ter plaatse van de gedempte sloten 1, 4 en 6 zijn geen specifieke andere bijmengingen gedaan welke duiden op de aanwezigheid van de gedempte sloot. Ter plaatse van gedempte sloot 3 zijn, naast de bijmengingen welke ook op het overig terrein zijn gemeten, van circa 1,3 tot 1,7 m-mv plantenresten waargenomen.
Het westelijk deel van sloot 5 bevat, naast de bijmengingen welke op de gehele locatie aanwezig zijn, in één boring van 0,5 tot 1,5 m-mv sporen kolen en plantenresten. In één boring zijn van 1,5 tot 1,7 m-mv sporen slib en plantenresten aanwezig. De oostkant van sloot 5 bevat, naast de bijmengingen welke op de gehele locatie aanwezig zijn, ter plaatse van 2 boringen van 1,4 tot 1,9 m-mv plantenresten. In één boring zijn van 1,5 tot 1,7 m-mv eveneens sporen kolen aanwezig en van 1,7 tot 2,0 m-mv plantenresten en onbekende voelbare bijmengingen.
Onder de asfaltverharding van de nieuwe weg en de asfaltverharding ter plaatse van de voormalige supermarkt is menggranulaat waargenomen. Gezien de aanlegdatum 2016 en 2021 wordt de kans op de aanwezigheid nihil geacht. Er is derhalve geen onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in deze funderingslaag verricht.
Grond
Noordelijk terrein
Over het algemeen bevat zowel de zintuiglijk verontreinigde bovengrond als de zintuiglijk verontreinigde ondergrond op het noordelijk terrein licht verhoogde gehalten metalen, PCB’s, PAK en/of minerale olie. De zintuiglijk schone grond bevat geen verhoogde gehalten. Uitzondering hierop is de bodemlaag van 0 tot 0,5 m-mv van boring 113 welke sterk verontreinigd is met lood.
Uit het nader onderzoek blijkt dat de verontreiniging zich beperkt tot de bovengrond van boring 113 en zowel in horizontale als in verticale richting voldoende afgeperkt is. De sterk verontreinigde grond bevat geen verhoogd gehalte PFAS. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat sprake is van een kleine spot sterk met lood verontreinigde grond. Naar verwachting is maximaal circa 13 m2 grond met een laagdikte van circa 0,5 meter sterk verontreinigd met lood. Het betreft dan circa 6,5 m3 sterk verontreinigde grond. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De oorzaak/bron van de verontreiniging is onbekend, er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat het een historische verontreiniging betreft welke voor 1987 is ontstaan.
Overig terrein
Ter plaatse van het overig terrein zijn in de bovengrond geen verhoogde gehalten aangetoond. Dit met uitzondering van de grond met brokken asfalt welke licht verontreinigd is met lood en de bovengrond van het zuidwestelijk deel (sporen baksteen, sporen dakpan en/of resten beton) welke licht verontreinigd is met PAK. De zintuiglijk schone ondergrond van het overig terrein bevat geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde. De ondergrond met sporen baksteen bevat licht verhoogde gehalten kwik en lood.
Voormalige toegangspad
Ter plaatse van het voormalige toegangspad zijn in de zintuiglijk verontreinigde bovengrond geen verhoogde gehalten aangetoond, de ondergrond met baksteen en dakpan bevat licht verhoogde gehalten met metalen en PAK.
Gedempte sloten
De gedempte sloten 1 en 4 zijn, gezien de zintuiglijke waarnemingen, niet separaat onderzocht. Ter plaatse van gedempte sloot 3 is de bodemlaag met plantenresten separaat onderzocht, hierin zijn licht verhoogde gehalten kwik en lood gemeten. Ter plaatse van gedempte sloot 6 zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten kwik, lood, PCB’s en PAK gemeten en in de ondergrond zijn licht verhoogd gehalten koper, kwik, lood, zink, PCB en PAK gemeten.
De westkant van gedempte sloot 5 bevat naast diverse verhoogde gehalten in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv van boring 157 een sterk verhoogd gehalte PAK. De sterke verontreiniging met PAK is zowel in horizontale als in verticale richting voldoende afgeperkt en beperkt zich tot de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv van boring 157. Deze grond bevat een licht verhoogd gehalte PFAS.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat sprake is van een kleine spot sterk met PAK verontreinigde grond. Naar verwachting is maximaal circa 5 m2 grond met een laagdikte van circa 0,5 meter sterk verontreinigd met PAK. Het betreft dan circa 2,5 m3 sterk verontreinigde grond. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De exacte oorzaak/bron van de verontreiniging is onbekend, mogelijk is er een relatie met de gedempte sloot en heeft deze noordelijker gelegen dan aangenomen. Er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat het een historische verontreiniging betreft welke voor 1987 is ontstaan. De oostkant van gedempte sloot 5 bevat naast diverse licht verhoogde gehalten matig tot sterk verhoogd gehalten koper en lood.
De omvang van de matig tot sterke verontreinigingen met lood en koper is zowel in horizontale als in verticale richting voldoende in beeld. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er, naast matig verhoogde gehalten lood, sprake is van een kleine spot sterk met lood verontreinigde grond. Naar verwachting is maximaal circa 23 m2 grond met een laagdikte van circa 0,4 meter sterk verontreinigd met lood. Het betreft dan circa 9 m3 sterk verontreinigde grond. Er is tevens sprake van een kleine spot sterk met koper verontreinigde grond. Naar verwachting is maximaal circa 21 m2 grond met een laagdikte van circa 0,5 meter sterk verontreinigd met lood. Het betreft dan circa 11 m3 sterk verontreinigde grond
Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De oorzaak/bron betreft waarschijnlijk de slootdemping, welke iets noordelijker heeft gelopen dan aangenomen uit het vooronderzoek. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat het een historische verontreiniging betreft welke voor 1987 is ontstaan.
Grondwater
In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties barium aangetoond.
PFAS
In de bovengrond van de voormalige bibliotheeklocatie zijn geen verhoogde gehalten PFAS aangetoond. De ondergrond ter plaatse van de voormalige bibliotheeklocatie (circa 0,5 tot 1,0 m-mv) bevat verhoogde gehalten perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) lineair, som PFOA en som PFOS waardoor de grond in de bodemkwaliteitsklasse Wonen valt. In de diepere ondergrond zijn geen verhoogde gehalten PFAS meer aangetoond. In de bovengrond en de ondergrond van het overig terrein zijn geen verhoogde gehalten PFAS aangetoond.
Asbest
De bovengrond bevat geen asbest. Dit met uitzondering van één mengmonsters waarin een asbestgehalte van 3,3 mg/kg ds gewogen is aangetoond. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van (hechtgebonden) vlakke cementplaat met 10-15% chrysotiel.
Hergebruik
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de bovengrond van de noordkant in de bodemkwaliteitsklasse Industrie op basis van het gehalte PAK. Dit met uitzondering van de sterk verontreinigde bovengrond ter plaatse van boring 113 welke niet voor hergebruik in aanmerking komt. De indicatie voor de bodemkwaliteitsklasse van de zintuiglijk verontreinigde ondergrond betreft Wonen en van de zintuiglijk schone ondergrond AW (overal toepasbaar). Hierbij dient opgemerkt te worden dat onderzochte ondergrond van circa 0,5 tot 1,0 m-mv voor PFAS in de bodemkwaliteitsklasse Wonen valt. De waarde voor PFOA ligt boven de waarde voor het toepassen binnen de gemeente grens. Wanneer de grond buiten de gemeentegrens wordt toegepast kan deze, op basis van de achtergrondwaarde kaart, binnen de provincie Utrecht alleen worden toegepast in de zone hoog (zuidwestkant van de provincie). Ook de ondergrond ter plaatse van de gedempte sloot 6, welke aan de noordkant is gesitueerd, valt in de bodemkwaliteitsklasse Industrie.
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de grond van het overig terrein over het algemeen in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar). Dit met uitzondering van de bovengrond aan de zuidwestkant welke op basis van het gehalte PAK in de bodemkwaliteitsklasse Wonen valt en de grond ter plaatse van het voormalig toegangspad waarvan de ondergrond in de bodemkwaliteitsklasse Industrie valt. Ook de grond ter plaatse van de gedempte sloot 5 valt in de bodemkwaliteitsklasse Wonen en/of Industrie. Verder is ter plaatse van gedempte sloot 5 sterk verontreiniging aanwezig, deze sterk verontreinigde grond komt niet voor hergebruik in aanmerking.
Doorlatendheid
Uit de metingen blijkt dat de humeuze bodemlagen een lage doorlatendheid hebben. Het onderliggende matig fijne, zwak siltige zand is goed doorlatend en geschikt voor infiltratie.
Aanbevelingen
Over het algemeen bevat de onderzochte bodem geen tot maximaal licht verhoogde gehalten van zowel de parameters uit het standaard pakket, PFAS als asbest. Op basis van het uitgevoerde verkennend en nader bodemonderzoek is er, met uitzondering van onderstaand genoemde verontreinigingen, geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij dient opgemerkt te worden dat binnen de bebouwing, en hiermee ook ter plaatse van gedempte sloot 2, nog geen boringen zijn verricht.
Voor herontwikkeling van de locatie dient rekening gehouden te worden met onderstaande verontreinigingen:
Gezien de lage doorlatendheid van het humeuze zand wordt geadviseerd dit humeuze zand ter plaatse van de te realiseren infiltratievoorzieningen te verwijderen.
Aanbevelingen Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU)
Er is advies ingewonnen bij de ODRU. Op advies van de ODRU is er geen aanleiding voor aanvullend onderzoek of sanering. Hiermee wordt geacht dat het aspect bodem voldoende is onderzocht en beoordeeld.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Binnen het plangebied wordt voorzien in nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen. Het aantal woningen neemt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan toe.
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart Nederland
Stationaire bronnen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risico bronnen. Onder deze stationaire bronnen vallen alle risicobronnen, zoals Bevi-inrichtingen en LPG-tankstations die zijn beschreven toetsingskader, inclusief de inrichtingen die vallen onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Vuurwerkbesluit. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die zijn opgenomen in relevante besluiten of circulaires voor externe veiligheid.
Biltse Rading
Ten westen van het plangebied ligt de Biltse Rading. Hierover worden brandbare stoffen vervoerd ten behoeve van het bevoorraden van LPG-stations. Het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 0 meter, de 1%-letaliteitsafstand op 335 meter. Het plangebied valt hiermee binnen het invloedsgebied van de Biltse Rading. Doordat het plangebied binnen de 200 meter zone ligt dient formeel een berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden.
Om deze reden is door SPA WNP in februari 2022 een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort behandeld.
Als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen dient, conform artikel 7 van het Bevt, een beperkte verantwoording van het groepsrisico te worden uitgevoerd.
Verantwoording groepsrisico
In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
Ad 1: De BLEVE treedt plots op als gevolg van bijvoorbeeld een mechanische beschadiging van de tankwagon (koude BLEVE) of brand in de tankwagen (warme BLEVE) en heeft een snelle ontwikkeltijd. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding.
In de regel zal de bestrijding bij een dreigende BLEVE bestaan uit het blussen van de brand die de LPG-tankwagen aanstraalt en het koelen van de aangestraalde tankwagen. Bij een plasbrand richt de inzet zich op het met schuim blussen van de plasbrand.
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied als ook de risicobron is hierbij van essentieel belang.
Het plangebied en de bron zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de brandweer. De brandweerkazerne van Bilthoven bevindt zich op circa 3 kilometer van het plangebied. Overige hulpdiensten kunnen de bron ook vanuit meerdere richtingen benaderen. Aan de westzijde van de Biltse Rading ligt een watergang die eventueel gebruikt kan worden als secundair bluswater.
Om bij een optredende BLEVE het risico voor de gebruikers te verkleinen, is het minimaliseren van het hoeveelheid glas aan de gevaarzijde een maatregel. Voornoemde wordt in deze rapportage ter advisering genoemd.
Ad 2: Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich, in tegenovergestelde richting van de bron, buiten het invloedsgebied te begeven. Er kan van uit worden gegaan dat volwassenen in het plangebied afdoende zelfredzaam zijn en er voldoende volwassenen aanwezig zijn, die voor begeleiding van de kinderen kunnen zorgen.
Mobiele bronnen
Volgens de Risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen mobiele risico bronnen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in september 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd.
Selectie van geluidsbronnen
In de omgeving van de nieuwe woningen liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woning niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen is dan ook niet nodig.
Ten westen van het plangebied ligt de Biltse Rading. In het kader van de aanleg van de Martin Luther Kingweg wordt de gehele Biltse Rading een weg binnen de bebouwde kom. Deze weg heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. Het plangebied ligt dan ook in de zone van de Biltse Rading.
De overige wegen rondom het plangebied, zoals de Professor Doctor T.M.C. Asserweg (welke na de Martin Luther Kingweg is verlengd) en de Alfred Nobellaan hebben een 30 km/uur regime. Formeel geldt voor deze wegen volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteiten op de omliggende 30 km-wegen zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen.
Resultaten
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Biltse Rading bedraagt 55 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter er wordt wel voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh.
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km/u wegen bedraagt 50 dB bij de nieuwe woningen, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter er wordt wel voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh.
Aangezien bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh is de realisatie van de woningen vanuit akoestisch oogpunt zonder meer mogelijk. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.
Daarnaast moet er nog worden gekeken naar de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM) is 60 dB. De minimaal benodigde gevelwering is 27 dB. De minimale gevelwering van een standaard gevelconstructie bedraagt, op grond van het Bouwbesluit 2012, 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.
Verlening hogere grenswaarden
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Biltse Rading, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Het is niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Conform de Beleidsregel hogere waarden Wet geluidshinder, gemeente De Bilt, geldend vanaf 12 april 2022, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter, de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn. De nieuwe woningen vullen het gat in de bebouwing op in het Nobelkwartier. De voorgenomen ontwikkeling zorgt dan ook voor een planmatige verdichting van de bebouwing. Hierdoor is er sprake van een stedenbouwkundig bezwaar uit het geluidbeleid te weten: 'Woningen vullen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op’.
Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient ook getoetst te worden op de Beleidsregel hogere waarden Wet geluidshinder, gemeente De Bilt, geldend vanaf 12 april 2022. Navolgend worden de op onderhavige onderzoek relevante voorwaarden (eis en inspanningsverplichting) getoetst.
Er wordt in onderhavige situatie voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het 'Beleidsregel hogere waarden Wgh, Gemeente De Bilt'. Derhalve is het mogelijk hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid en de Wgh kan de gemeente De Bilt een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Biltse Rading. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'. Er zijn verschillende functies zoals wonen, kantoren en scholen te vinden in de omgeving van het plangebied. Daarnaast zal het plangebied voorzien in woningen en maatschappelijke functies, waarmee het plangebied een 'gemengd gebied' wordt.
Bedrijvigheid in het plangebied
Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van 108 woningen in de bebouwde kom van De Bilt. Gezien de omliggende functies is er sprake van een 'gemengd gebied'. Binnen het plangebied liggen momenteel twee functies die hinderveroozakend kunnen zijn voor de omgeving. Het gaat hier om het H.F. Witte Centrum en de sporthal die hieraan vast zit. Door de ontwikkeling wordt de sporthal volledig en een deel van het H.F. Witte Centrum, namelijk twee zaalruimten, gesloopt. Echter, beide functies worden met de ontwikkeling op een andere locatie binnen het plangebied nieuw teruggebouwd. Hiermee blijven de twee genoemde functies eventueel hinderlijk voor de omgeving en dient hier aan getoetst te worden.
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' moet de afstand tot evenementenhallen en de sporthal respectievelijk 30 en 50 meter zijn. Omdat er gesproken kan worden over een gemengd gebied, kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verklein worden. Met verkleining van de afstandsstap moet de afstand tot de evenementenhal en de sporthal respectievelijk 10 en 30 meter zijn. Hiervoor dient een akoestisch onderzoek industrielawaai te worden uitgevoerd. Tevens zullen veel nieuwe woningen binnen de richtafstanden van deze eventueel hinder veroorzakende functies worden gerealiseerd. Zeker de woningen die aan de nieuwe sporthal worden gebouwd zullen binnen de richtafstanden liggen. Hiervoor is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Voor de warmtepompen in het plangebied is een apart onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. De conclusies van de onderzoeken worden hieronder kort behandeld.
Geluid afkomstig van het H.F. Witte Centrum
In het H.F. Witte Centrum zijn diverse geluidsbronnen. In het akoestisch onderzoek naar het H.F. Wittecentrum zijn de volgende geluidsbronnen onderzocht en wordt rekening gehouden met geluidwerende maatregelen:
Bij de nieuwe en bestaande woningen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 50 respectievelijk 45 dB(A) bij de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit. Bij de bestaande en nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit.
Bij de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de geluidsbronnen die zijn uitgezonderd op grond van het Activiteitenbesluit wel betrokken in de berekening. Op grond van de toetsing in het kader van de goede ruimtelijke ordening bedraagt de hoogste langtijdgemiddelde geluidsbelasting afkomstig van de ontwikkeling 53 respectievelijk 45 dB(A) bij de nieuwe en bestaande woningen. Bij de bestaande en nieuwe woningen wordt dan ook voldaan aan de richtwaarde (stap 3) van 55 dB(A) uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.
Bij de nieuwe en bestaande woningen wordt voldaan aan de grenswaarde voor de maximale geluidsbelastingen uit het Activiteitenbesluit. Bij toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de geluidsbronnen die zijn uitgezonderd op grond van het Activiteitenbesluit wél betrokken in de berekening. De hoogste maximale geluidsbelasting bij de nieuwe en bestaande woningen bedraagt 70 respectievelijk 69 dB(A) in de dagperiode. Bij de bestaande woningen wordt dan ook voldaan aan de richtwaarde (stap 2) uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.
Bij de nieuwe en bestaande woningen bedraagt de hoogste geluidsbelasting afkomstig van de indirecte hinder 57 respectievelijke 53 dB(A). Bij de nieuwe en bestaande woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire overschreden; wel wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 65 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire. Tevens wordt voldaan aan de richtwaarde (stap 3) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.
Geluid afkomstig van het H.F. Witte Centrum bij evenementen
Naast reguliere bedrijfsvoering worden er enkele malen per jaar een evenement met hoog geluidsniveau van de muziek. Voor deze evenementen wordt door de H.F. Witte Centrum een kennisgeving incidentele festiviteiten aangevraagd bij de gemeente. Bij de verlening van de kennisgeving incidentele festiviteiten worden hogere 20 dB(A) langtijdgemiddelde en maximale geluidsbelastingen toegestaan. Voor deze evenementen bedraagt het geluidsniveau maximaal 95 dB(A) met het dancespectrum. Dit geluidsniveau heerst zowel in de Colenberg en nieuwe sporthal.
Bij de bestaande nieuwe en bestaande woningen kan bij hogere geluidsniveaus in het H.F. Witte Centrum het muziekgeluid waarneembaar. In de geluidsberekening is voor de geluidsemissie van de gevels en daken verhoogd met muziektoeslag van 10 dB(A) toegepast.
Bij de nieuwe en bestaande woningen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 70 respectievelijk 64 dB(A), wanneer er evenementen worden gehouden bij de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit en in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Uit de berekende geluidsbelastingen blijkt dat de geluidsbelasting bij de nieuwe en bestaande woningen worden bepaald door de geluidsuitstraling van het H.F. Witte Centrum. De optredende geluidsbelastingen bij de nieuwe en bestaande woningen liggen binnen de 20 dB(A) hogere langtijdgemiddelde geluidsbelasting van 70 dB(A), die wordt toegestaan op grond van de verlening van de kennisgeving incidentele festiviteiten door de gemeente De Bilt. worden hogere 20 dB(A) langtijdgemiddelde en maximale geluidsbelastingen toegestaan. Bij de bestaande en nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit.
Bij de nieuwe en bestaande woningen wordt voldaan aan de grenswaarde voor de maximale geluidsbelastingen uit het Activiteitenbesluit tijdens evenementen met een hoog geluidsniveau, mits geluidreducerende maatregelen aan het te renoveren of nieuw te bouwen H.F. Witte Centrum worden getroffen. Bij toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de geluidsbronnen die zijn uitgezonderd op grond van het Activiteitenbesluit wél betrokken in de berekening. De hoogste maximale geluidsbelasting bij de nieuwe en bestaande woningen bedraagt 70 respectievelijk 69 dB(A) in de dagperiode. Bij de bestaande woningen wordt dan ook voldaan aan de richtwaarde (stap 2) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’. Tijdens evenementen wordt er voor de maximale geluidsbelastingen voldaan aan de standaard geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Daardoor wordt automatisch ook voldaan aan de 20 dB(A) hogere geluidsnormen, die door middel van de verlening van de kennisgeving incidentele festiviteiten door de gemeente De Bilt wordt toegestaan.
Geluidreductie door maatregelen
In het akoestische onderzoek naar het H.F. Witte Centrum (Bijlage 7) wordt aangegeven dat de nieuwe woningen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kunnen voldoen wanneer de geluidswering van de bestaande gevels en bestaande daken van het H.F. Witte Centrum worden verbeterd. Uit vervolgonderzoek (Bijlage 9) blijkt dat als er geen gevelisolerende maatregelen bij het H.F. Witte Centrum worden toegepast, er bij de nieuwe woningen in de woontoren een gevelwering noodzakelijk is van 22 dB(A). Het gaat dan om de gevel die is gericht richting het H.F. Witte Centrum. In de regels van het bestemmingsplan is voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat deze gevelwering wordt gerealiseerd als de gevels van het H.F. Witte Centrum niet worden verbeterd. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat geborgd.
Geluid afkomstig van basketbalpaal
In het centrale plein in de ontwikkeling wordt een basketbalpaal gerealiseerd. Om de geluidsbelasting vanwege sport en spel in de openbare ruimte mee te wegen is ter indicatie een berekening gemaakt van geluid afkomstig van een basketbalpaal. Bij de bestaande en nieuwe woningen wordt voor zowel de langtijdgemiddelde als de maximale geluidsbelasting voldaan aan de richtafstand (stap 2) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ afkomstig van de basketbalpaal.
Warmtepompen
Binnen het plangebied zullen een aantal warmtepompen worden gerealiseerd. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepompen is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau.
Bij de verlening van de Omgevingsvergunning Bouwen (voormalige bouwvergunning) moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de nieuwe eis van 40 dB(A) op de perceelsgrens bij de buren, afkomstig van de warmtepompen van de bestaande woningen. Dit betekent dat de installatie op voldoende afstand van de buren moet worden geplaatst of moet worden afgeschermd, zodat op de perceelsgrens de 40 dB(A) niet wordt overschreden.
Hiermee vormen de warmtepompen geen nader aspect voor het bestemmingsplan.
Verlichting
Binnen het plangebied wordt geen speciale verlichting aangebracht voor het verlichten van de speelvoorzieningen. Hiermee vormt de verlichting van het plangebied geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er zijn negen functies in de omgeving van het plangebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken:
De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'.
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand (minimaal) | Afstand tot dichtstbijzijnde milieugevoelige objecten binnen het plangebied 'Nobelkwartier' |
1. Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | circa 60 m |
2. Kinderopvang | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | circa 110 m |
3. Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | circa 100 m |
4. Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | circa 150 m |
5. Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | circa 150 m |
6. Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | circa 150 m |
7. Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | circa 130 m |
8. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | circa 100 m |
9. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | circa 90 m |
10. Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | circa 140 m |
Het plangebied valt buiten alle richtafstanden die door de VNG zijn opgesteld. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen goed ingepast kunnen worden in een gebied met overwegend woningen. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De nieuwe woontoren krijgt een hoogte van circa 34 meter. Vanwege de hoogte van de nieuw te bouwen woontoren, dient er een zonnestudie uitgevoerd te worden. Middels een zonnestudie wordt de schaduwwerking van de woontoren en andere bouwblokken op de omgeving in beeld gebracht. Om deze effecten van de ontwikkeling op de bezonning te onderzoeken is door Buro Ontwerp & Omgeving een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10.
Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. Bij de beoordeling van de schaduweffecten van de geplande nieuwbouw is de situatie weergegeven op 21 maart (of september), 21 juni (hoogste zonnestand) en 21 december (laagste zonnestand). Op de toetsdagen is de schaduwwerking op vier tijdstippen vastgesteld: 09:00 uur, 12:00 uur, 15:00 uur en 18:00 uur. Deze tijdstippen zijn gangbaar in bezonningsstudies.
De schaduwwerking van het plan wordt beoordeeld op de bestaande situatie in en rondom het Nobelkwartier. Daarbij is uitgegaan van de maximale massa's die zijn toegestaan in dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan geeft de maxima aan waarbinnen de toekomstige nieuwbouw mag worden gerealiseerd. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn dan ook met name de uitkomsten bij een maximale invulling relevant. Deze geven immers een zo goed mogelijk beeld van de mogelijke effecten ten aanzien van bezonning op de bestaande bebouwing.
Over het algemeen wordt 21 maart en 21 september als maatgevende data aangehouden. Op 21 juni staat de zon op haar hoogst en is er vrijwel nergens sprake van enige extra schaduw. Op 21 december staat de zon op haar laagst en is er op veel plekken sprake van schaduw. De data 21 maart en 21 september geven een gemiddelde over het jaar weer. Uit de bezonningsstudie blijkt dat op de maatgevende data er alleen in de late avond - net voor zonsondergang - enige extra schaduwwerking kan optreden in en rondom het plangebied.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie de woontoren niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonning van bestaande gebouwen.
Hoge gebouwen kunnen een sterke versnelling van de wind veroorzaken. Hetgeen kan leiden tot windhinder. Wind kan dus het comfort en de veiligheid belemmeren van voetgangers in de openbare ruimte en in privé-buitenruimten, zoals balkons en (dak) terrassen. Hetgeen weer invloed heeft op de bruikbaarheid, waarde en veiligheid van het gebouw en zijn omgeving. Een goede risicoanalyse omvat dan ook een beoordeling van het windcomfort. Vanwege de bouwhoogte van de nieuw te bouwen woontoren dient een windstudie te worden uitgevoerd.
Door Windsafe is in februari 2022 een windstudie uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. De woontoren van 34 meter is het hoogste gebouw van het ontwikkelingsplan. Ondanks dat het gebouw bijna drie keer hoger is dan de omgeving, zal dit weinig windverstoringen geven op grondniveau. Door het terrasvormige ontwerp en de oriëntatie van het gebouw zal, bij de meest voorkomende wind, de wind niet tegen één vlakke gevel aan stromen. De wind zal op verschillende locaties tegen het gebouw aanstromen, maar zal geen downwash creëren die tot op straatniveau doorstroomt. Ook staan er rondom het gebouw en stroomopwaarts meerdere bomen die een dempende werking hebben op de wind. Hierdoor zal dit gebouw geen windhinder veroorzaken. Zes van de zeven woonblokken in het nieuwbouwplan hebben een hoogte tussen de 10,0 m en 13,5 m. Dit is een vergelijkbare hoogte als de omgeving. Hierdoor kan gesteld worden dat rond deze woningen geen windhinder optreedt.
De sporthal is maximaal 10 meter hoog en is daardoor gelijk aan de omliggende gebouwen, hierdoor zal er geen windhinder optreden rond het gebouw. Wel heeft het een lange rechtte gevel in de richting van de meest voorkomende windrichtingen. Hierdoor zijn windversnellingen langs deze gevel mogelijk. Dit zal echter geen windhinder of windgevaar opleveren.
Er wordt niet verwacht dat er windgevaar optreedt rondom het ontwikkelingsplan aan de Biltse Rading.
Beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Waterbeleid in de 21e eeuw
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord is een overeenkomst tussen het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven om maatregelen te treffen voor een doelmatiger waterbeheer. De inzet is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en waterketen. De kwaliteit van het beheer vergroten tegen een zo laag mogelijke kosten. Met betrekking tot het procesinstrument de watertoets is afgesproken, conform de Bestuurlijke Notitie Watertoets, om bij alle ruimtelijke plannen die van belang zijn voor het waterbeheer uit te voeren.
Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)
Op nationaal niveau is in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) afgesproken dat gemeenten in 2050 klimaatbestendig moeten zijn. In 2020 moet dit in beleid zijn verankerd. Het gaat bij het DPRA om de ruimtelijke (RO) component, het aanpassen van de omgeving aan het veranderende klimaat. Gemeenten bepalen zelf wat zij verstaan onder ‘klimaatbestendig’ en de bijbehorende ambities. De op te stellen klimaatstrategie geeft hier invulling aan. De gemeente maakt hierbij ook gebruik van de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) die momenteel in de samenwerkingsregio wordt opgesteld.
Sinds 2012 werkt gemeente De Bilt binnen het regionale platform Winnet samen met dertien andere gemeenten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aan een doelmatige afvalwaterketen. In 2019 gaan deze gemeenten, Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht en VRU deze samenwerking verbreden naar ruimtelijke adaptatie. De afspraken hierover worden eind 2019 vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst Water en Klimaat.
Regionale Adaptatie Strategie (RAS) Zuidwest Utrecht
Om de regio Utrecht Zuidwest klimaatbestendig en waterrobuust te maken, is samenwerking binnen de regio heel belangrijk. Werkregio Utrecht Zuidwest heeft daarom op 1 januari 2020 met zeventien partners het netwerk Water en Klimaat opgericht. Dat netwerk heeft in hetzelfde jaar al een regionale adaptatiestrategie (RAS) opgesteld: een visie en ambitie om samen te werken aan klimaatadaptatie. Op 28 januari is deze RAS met enthousiasme vastgesteld door alle partners.
Volgens de RAS is de jaarlijkse hoeveelheid neerslag de afgelopen eeuw met 30% toegenomen en het aantal dagen met hoosbuien verdubbeld van 3 naar 6 dagen per jaar. Wateroverlast kan optreden aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug door afstromend regenwater, in het veenweidegebied waar water niet weggepompt kan worden en in bebouwd gebied waar de problemen vooral veroorzaakt worden door het hoge percentage verharding.
Eén van de doelen van deze RAS is dat 70 mm in één uur niet tot wateroverlast leidt: dit is een ondergrens. Een aantal andere doelen voor 2050 zijn:
Klimaatadaptatievisie 2050 en Water- en Rioolplan 2022-2026
De gemeente heeft de klimaatadaptatievisie 2050 en het Water- en Rioolplan 2022-2026 in november 2021 vastgesteld.
Het handelen van de gemeente is er op gericht om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij houdt de gemeente rekening met de extreme buien die naar verwachting voorkomen in het klimaat van 2050. Er wordt toegewerkt naar een niveau waarbij inwoners geen wateroverlast (water in de woning) hebben bij een bui die één keer per 100 jaar voorkomt. Er wordt gestreefd naar 'label B' voor wateroverlast in 2050 (geen schade bij een bui van 70 mm in 1 uur).
In het Water- en rioolplan 2022-2026 is deze ambitie vertaald naar het streven dat in 2050 regenbuien van 70 mm/uur géén wateroverlast opleveren, dat wil zeggen geen wateroverlast, waardoor schade aan woningen ontstaat of waardoor het verkeer op hoofdwegen ernstig wordt belemmerd. Hiermee sluit de gemeente aan bij de regionale ambitie zoals verwoord in de Ruimtelijke Adaptatie Strategie (zie hierboven). Deze 70 mm is ook uitgangspunt voor het Nobelkwartier.
Toetsing
Bescherming grondwaterkwantiteit
Het plangebied ligt op de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug. Er is sprake van infiltratie en de grondwaterstand bevindt zich op ongeveer 1,5 à 3 m beneden maaiveld. Aan de ene zijde is het wenselijk regenwater zoveel mogelijk te laten infiltreren om zo de kwantiteit van het grondwater op peil te houden. Aan de andere zijde kan dit een risico opleveren voor de kwaliteit van het grondwater door inspoeling van verontreinigende stoffen. De gemeente De Bilt heeft in 2010 haar handtekening gezet onder het Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het convenant betrekking op heeft. Het dakvlak van het nieuwe appartementengebouw wordt afgekoppeld. Het gaat hierbij om schone waterstromen.
Waterhuishoudkundige analyse
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn geen waterkeringen aanwezig. In de huidige situatie is het plangebied deels verhard, maar ook een groot deel van het plangebied is nog onverhard. Door de beoogde ontwikkelingen vindt er een toename in verharding plaats. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2022 een waterhuishoudkundige analyse opgesteld. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd.
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Zoals gesteld wordt het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering. Hemelwater wordt afgekoppeld en zal worden geïnfiltreerd op de locatie.
In de huidige situatie is de totale verharding in het plangebied 13.544 m2. Hiervan is 3.349 m2 bebouwd oppervlak en 10.195 m2 verhard oppervlak, voornamelijk in de vorm van asfalt. In de nieuwe situatie is de totale verharding in het plangebied 17.833 m2. Hiervan is 7.546 m2 bebouwd oppervlak en 10.287 m2 terreinverharding en infrastructuur. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak in de nieuwe situatie met circa 4.289 m2 toe.
De minimale bergingseis van het waterschap is 45 mm voor de toename van het verhard oppervlak. Dat zou een minimale bergingseis betekenen van 193 m3 (0,045 m1 x 4.289 m2). De gemeente heeft echter een ‘Klimaatadaptatievisie 2050’ en ‘Water- en Rioleringsplan 2022- 2026’ vastgesteld. Hierin heeft de gemeente de ambitie gesteld om er voor te zorgen dat in 2050 regenbuien van 70 mm/uur géén wateroverlast opleveren, dat wil zeggen geen wateroverlast, waardoor schade aan woningen ontstaat of waardoor het verkeer op hoofdwegen ernstig wordt belemmerd.
Daarom wordt in de plannen voor het project ‘Nobelkwartier’ rekening gehouden met de berging van een 70 mm bui voor de totale verharding. Dit houdt in dat 1.249 m3 waterberging gerealiseerd dient te worden (0,07 m1 x 17.833 m2).
Indien de parkeervakken voorzien worden van open verharding (zoals bijvoorbeeld grasbetonstenen) mag dit oppervlak als onverhard worden beschouwd waardoor de benodigde berging verminderd. In totaal is 3.372 m2 aan parkeervakken voorzien. Bij aanleg van open verharding ter plaatse van de parkeervakken dient 1.012 m3 waterberging gerealiseerd dient te worden.
Invulling van de bergingsopgave
Gelet op de ontwikkeling lijkt berging en infiltratie via het maaiveld het meest voor de hand liggend. Door alle parkeervakken met een open verharding (bijvoorbeeld grasbetonstenen) uit te voeren wordt de bergingsopgave met 237 m3 verminderd.
Onderstaand zijn de mogelijkheden voor waterberging in het plangebied weergegeven:
Ad. 1
Het hemelwater van trottoirs en ontsluitingswegen kan zoveel mogelijk oppervlakkig afvloeien naar de parkeerplaatsen. De parkeervakken kunnen worden voorzien van bijvoorbeeld grasbetonstenen met een drainerend cunet zodat het hemelwater kan infiltreren. Een drainerend cunet voorziet in een berging van circa 0,12 m³/m² gebaseerd op een laagdikte van 0,4 meter en een beschikbaar poriënvolume van 30%. De beschikbare berging in het cunet van de parkeervakken betreft dan circa 405 m³. Tevens kunnen de parkeerplaatsen verlaagd aangelegd worden waarbij bijvoorbeeld 2 cm water geborgen kan worden. Dit voorziet in een berging van circa 0,02 m³/m². De beschikbare berging op het maaiveld van de parkeervakken betreft dan circa 67 m³.
Ad. 2
Waterberging kan ook plaatsvinden in een wadi (circa 0,3 m³/m²). Een wadi heeft een diepte van maximaal 0,50 m en een maximale waterstand van 0,3 m ten opzichte van de bodem. Het talud bedraagt maximaal 1:3 en de minimale bodembreedte betreft 0,5 meter. Een wadi is voorzien van één of meerdere een slokops. De slokops staan in verbinding met een drain onder de wadi. Als het water boven het niveau van de slokop stijgt, stroomt het water via de slokop naar de drain. Als de drain en de slokop gevuld zijn wordt het water direct afgevoerd naar oppervlaktewater of een regenwaterriool. Een wadi kan worden gecombineerd met een speelplek. Wanneer een wadi met een bodemoppervlak van circa 300 m2 wordt gerealiseerd, kan bij een talud van 1:3 en een waterberging van 0,3 meter, circa 105 m3 berging worden gerealiseerd.
Ad. 3
Berging kan ook plaatsvinden in het openbaar groen door het maaiveld te verlagen ten opzichte van de rijbaan of aangrenzende verharding. Een verlaging van circa 4 cm voorziet in een berging van circa 0,04 m³/m². Uitgaande van een groenoppervlakte van 6.383 m2 betreft de berging in het groen dan circa 255 m³.
Ad. 4
Een drainerend cunet onder de wegen binnen het plangebied voorziet in een berging van circa 0,09 m³/m² gebaseerd op een laagdikte van 0,3 meter en een beschikbaar poriënvolume van 30%. De beschikbare berging in het cunet van de wegen binnen het plangebied betreft dan circa 214 m³. Tevens kunnen de wegen verlaagd aangelegd worden waarbij bijvoorbeeld 5 cm water geborgen kan worden. Dit voorziet in een berging van circa 0,05 m³/m². De beschikbare berging op het maaiveld van de wegen betreft dan circa 119 m³. Bovengrondse waterberging op straat kan bijvoorbeeld door inrichting van de weg met een hol-profiel en goot midden in de weg of een bol-profiel met molgoot en hoge trottoirband.
Ad. 5
Gekozen kan worden om de te realiseren bebouwing te voorzien van een ‘blauw dak’, waarbij middels kratten (tijdelijke) waterberging plaats vindt. De hoeveelheid berging kan variëren, bij deze ontwikkeling wordt uitgegaan van een berging van 65 mm per m2. De beschikbare berging ter plaatse van de daken komt dan op circa 455 m³.
Haalbaarheid berging bui 70mm
Binnen het plangebied kan door het toepassen van verschillende hemelwatervoorzieningen de voorgeschreven waterberging van 70 mm gerealiseerd worden. Wanneer waterberging op de daken (455 m3) niet gerealiseerd kan worden en de overige opties wel is er binnen het plangebied, op basis van de bovengenoemde voorzieningen, een bergingscapaciteit van circa 1.165 m³. Dit is voldoende wanneer de parkeerplaatsen binnen het plangebied voorzien worden van open verharding.
Wanneer de parkeerplaatsen niet voorzien worden van een open verharding bedraagt de bergingsopgave 1.249 m3. Wanneer er geen waterberging op de daken plaats vindt dient er dan nog circa 84 m³ berging gerealiseerd te worden om de bergingsopgave bij een bui van 70 mm te behalen. Dit kan door bijvoorbeeld het vergroten van de wadi (met circa 280 m²), vergroten van oppervlakte van de verlaging in het groen (circa 2.100 m2), het groen meer verlagen, een greppel inpassen, een dikker waterbergend cunet, meer water op de wegen of parkeerplaatsen of een combinatie hiervan.
Uit bovenstaande de blijkt dat de berging van een bui van 70 mm, conform het gemeentelijk klimaatbeleid, binnen het projectgebied haalbaar is.
Vuilwater
De verwachte toename van DWA (droogweerafvoer) zal circa 0,12 m³/p.p./dag bedragen. Op basis van de genoemde appartementen en woningen betreft dit circa 29 m3/dag (0,12 x 2,2 personen x 108 woningen). Logisch is de woonblokken te verdelen op de twee aanwezige rioolnetwerken. In overleg met de gemeente zal nagegaan moeten worden of en waar aansluiting op de bestaande riolering mogelijk is.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Volgens de archeologische waardekaart van de gemeente hebben de gronden binnen het plangebied de aanduiding VAW2. Daarmee is er sprake van middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm is vooraf archeologisch onderzoek noodzakelijk. Met de beoogde ontwikkeling wordt deze ondergrens overschreden. Om die reden is eerst een archeologisch bureauonderzoek en plan van aanpak boringen (PVA) opgesteld die ter goedkeuring is voorgelegd aan de Omgevingsdienst. Het archeologisch bureauonderzoek is als Bijlage 13 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Na instemming met het plan van aanpak is het veldwerk uitgevoerd.
Archeologisch bureauonderzoek
Ten noorden van het H.F. Witte Centrum liep mogelijk de Hoogeweg, een belangrijke middeleeuwse verbindingsweg. Langs de Biltse Rading, de noordwestelijke hoek van dit deelgebied staat op de kaart van 1824 een boerderij weergegeven. De rest van het deelgebied kende een agrarische functie, totdat de eerste bebouwing vanaf 1969 gerealiseerd werd.
In het plangebied is de bodem ter plaatse van de huidige bebouwing en voormalige bebouwing in beide deelgebieden verstoord. De exacte verstoringsdiepte wisselt per locatie, maar met uitzondering van de noodwinkel van de Albert Heijn is de bodem tot onder het archeologisch niveau geroerd. Deze bevindt zich namelijk naar verwachting op circa 55 cm-mv, terwijl de minimale bodemverstoring 80 cm-mv bedraagt. De maximale verstoringsdiepte bedraagt 270 cm-mv. Ter plaatse van de Albert Heijn zijn de poeren van de fundering tot 53 cm-mv aangelegd, waardoor de kans bestaat dat hier nog sprake is van een archeologisch niveau. Indien er echter onder de poeren sprake is van een zandbed als gevolg van grondverbetering, bestaat de kans dat eventuele archeologische waarden ook hier geroerd zijn.
Ten behoeve van de realisatie van de Martin Luther Kingweg is in het noordelijke deel het plangebied Nobelkwartier in 2020 en 2021 archeologisch onderzoek uitgevoerd. Tijdens het booronderzoek werd in het oostelijk deel een esdek aangetroffen. Bovendien kon de aanwezigheid van de middeleeuwse weg niet uitgesloten worden. In navolging van het booronderzoek heeft een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden plaatsgevonden. De rapportage is nog niet beschikbaar, maar uit de eerste bevindingen blijkt dat er sprake is van een bodemverstoring en dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn.
Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en bouwdossiergegevens wordt geadviseerd om een verkennend booronderzoek uit te voeren in de niet-bebouwde delen van het plangebied. Uitzondering hierop vormt de locatie van de noodwinkel van de Albert Heijn. Hier bestaat de kans dat het archeologisch niveau nog intact is.
Archeologisch booronderzoek
Om de mate van intactheid van de bodem te kunnen toetsen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd. In het totaal zijn daarbij verspreid over het plangebied 31 boringen gezet. In een aantal boringen is de oorspronkelijke eerdlaag aangetroffen. Deze boringen komen verspreid door het gehele plangebied voor en beperken zich niet tot een bepaalde zone. De eerdlaag bestaat uit bruin, humeus, matig tot sterk siltig fijn zand met puin. De top ervan is op minimaal 30 cm-mv en maximaal 90 cm-mv aangetroffen. De ouderdom kan niet eenduidig achterhaald worden vanwege het ontbreken van dateerbare vondsten. Wel is er betonpuin en harde rode baksteen in aangetroffen dat geen hoge ouderdom heeft. In combinatie met de historische gegevens die in het bureauonderzoek verzameld zijn, wordt verwacht dat de laag uit de Nieuwe tijd stamt, vermoedelijk in de 18e-20ste eeuw. In 9 van de 14 boringen gaat de eerdlaag over in een menglaag. In de overige boringen gaat de eerdlaag scherp over in de onderliggende natuurlijke afzettingen. De top van de C-horizont, bestaande uit dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden, is in deze boringen op minimaal 75 cm-mv en maximaal 160 cm-mv waargenomen.
In een aantal boringen ontbreekt de oorspronkelijke eerdlaag. De geroerde lagen gaan hier direct over in fijne dekzandafzettingen. Deze overgang vindt plaats op minimaal 80 cm-mv en op maximaal 170 cm-mv.
Selectieadvies
Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt vervolgonderzoek door middel van karterend booronderzoek niet noodzakelijk geacht. De bodem is in vrijwel het gehele plangebied subrecent tot in de top van het dekzand geroerd, waardoor de kans zeer gering is dat er nog archeologische vindplaatsen in het plangebied aanwezig zouden kunnen zijn. Verspreid over het plangebied komt nog een eerdlaag voor, waarvan de datering vermoedelijk niet verder teruggaat dan de 18e eeuw. Op basis van het uitgevoerde archeologische vooronderzoek wordt de archeologische verwachting voor het plangebied bijgesteld naar laag. Bescherming van archeologische waarden door middel van een dubbelbestemming archeologie is niet langer noodzakelijk.
Hoewel voor het plangebied op basis van het onderzoek geen archeologische vondsten te verwachten zijn, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten worden beschermd door artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dat melding van deze vondsten bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente De Bilt) verplicht stelt.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Toetsing
Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig.
Conclusie
Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 5,9 kilometer van het plangebied en betreft de 'Oostelijke Vechtplassen'. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is door Buro Ontwerp & Omgeving in september 2022 een AERIUS berekening uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 14.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase. Er is dus geen significante toename als gevolg van voorliggend project.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Hiermee wordt de Wet natuurbescherming gewijzigd en wordt een vrijstelling van de vergunningplicht voor de bouwsector opgenomen in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt voor alle projecten die in de gebruiksfase geen tot weinig stikstofemissie veroorzaken en heeft betrekking op de bouw van woningen, utiliteitsgebouwen en andere bouwwerken (waaronder buisleidingen) inclusief de daarmee gepaard gaande vervoersbewegingen. Wel bestaat er een verplichting om de emissie van stikstof te beperken voor bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning of melding noodzakelijk is. Hiermee wordt beoogd dat machines en andere processen (eerder) worden vervangen door alternatieven met een lagere uitstoot. Voor aanvang van de werkzaamheden moet het bevoegd gezag worden geïnformeerd over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichting van het beperken van de emissie. Nu is vastgesteld dat de gebruiksfase niet leidt tot significant negatieve effecten kan gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling.
Er is echter ook voor de aanlegfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. Ook in de aanlegfase blijkt dat er geen depositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt.
Het plangebied ligt op circa 550 meter afstand van gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de ligging buiten dit gebied worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het NNN bij de werkzaamheden niet aangetast. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het natuurnetwerk zijn in onderhavige situatie niet benodigd.
Soortenbescherming
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in augustus 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Daarnaast is er een update uitgevoerd in september 2022, waarbij het H.F. Wittecentrum onderzocht is op open stootvoegen waardoor vleermuizen de spouwruimtes van deze gebouwen kunnen bereiken. De quickscan is bijgevoegd als Bijlage 15. Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Vleermuizen
Gebouwbewonende soorten maken doorgaans gebruik van spouwruimtes, spleten en vergelijkbare ruimtes in gebouwen. De sporthal en het H.F. Witte Centrum zijn gedeeltelijk voorzien van open stootvoegen waardoor vleermuizen de spouwruimtes van deze gebouwen kunnen bereiken. Bij de sporthal gaat het om twee zijdes, bij het H.F. Witte Centrum om vier zijdes (rondom het hoge gebouwgedeelte). Alle vleermuissoorten vallen onder de Habitatrichtlijn en zijn beschermd volgens artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te storen, vangen of doden en vaste rust- of verblijfplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. De sloop van de gebouwen zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeren. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.
Algemene diersoorten
Het kan zijn dat algemene diersoorten tijdens de werkzaamheden in het plangebied voorkomen. Hierbij moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moeten worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te voorkomen. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten. Leidend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment dat de werkzaamheden plaatsvinden.
Nader onderzoek vleermuizen
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het plangebied. Met betrekking tot soortbescherming kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken. Het nader onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 16. Met betrekking tot het H.F. Witte Centrum is het uitvoeren van nader onderzoek nog noodzakelijk indien dit gebouw tevens wordt gesloopt. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Verkeer
Verkeersgeneratie
Om deze toename te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van het volgend aantal functies:
Daarbij wordt opgemerkt dat in de ontwikkeling voorziet in een nieuwe sporthal, maar dat deze ter vervanging is van de bestaande sporthal. De bestaande sporthal, met een bvo van 1.530 m2, wordt gesloopt. Hiermee is er een toename van circa 560 m2 bvo.
Het H.F. Witte Centrum wordt in gerenoveerde vorm of via nieuwbouw op dezelfde locatie gehandhaafd. De huidige footprint is 1.730 m2 bvo en staat gelijk aan het bruto vloeroppervlak van de aanwezige ruimtes. In de toekomstige situatie wordt de footprint max. 1.620 m2 bvo. Als gevolg van renovatie of nieuwbouw kan er door een efficiëntere indeling en stapeling binnen de footprint circa 2.000 m2 bvo aan ruimtes gerealiseerd. Oftewel een toename van 270 m2 bvo.
Het plangebied ligt in de categorie 'matig stedelijk, rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn door het CROW de volgende verkeersgeneratie aan toegeschreven:
Voor het H.F. Witte Centrum met als functie cultureel en zalencentrum zijn geen standaard CROW-kencijfers bekend. Daarom is conform de methodiek in de maatwerknotitie de verkeersgeneratie berekend. Voor H.F. Witte betekent dat een toename van 85 motorvoertuigbewegingen per dag. De berekening is toegevoegd in Bijlage 17.
De totale toename van de verkeersgeneratie is (237,6 + 39,2 + 190,4 + 55,7 + 84,4 = 607,3) afgerond 608 motorvoertuigenbewegingen per dag.
Afwikkeling autoverkeer
In de huidige situatie vormt de Alfred Nobellaan de ontsluiting van het plangebied voor al het verkeer van en naar de sporthal, het H.F. Witte Centrum en de woningen in de wijk. Bij evenementen leidt dit tot veel zoekverkeer door de wijk.
Als onderdeel van het Verkeerscirculatieplan De Bilt is in 2021 de Professor Doctor T.M.C. Asserweg via de Martin Luther Kingweg op de rotonde in de Biltse Rading aangesloten. De Professor Doctor T.M.C. Asserweg is voor gemotoriseerd verkeer een éénrichtingsweg. Hierdoor wordt het in de nieuwe situatie mogelijk om het bestemmingsverkeer voor de sporthal en het H.F. Witte Centrum te scheiden van het woonverkeer in de wijk. Het verkeer voor de sporthal en het H.F. Witte Centrum wordt via de Biltse Rading ontsloten. De bewoners van de nieuwe woningen kunnen het plangebied via de Alfred Nobellaan binnenkomen en vervolgens via de Martin Luther Kingweg richting de Biltse Rading verlaten.
Nieuwe situatie afwikkeling autoverkeer
Het plan om de Professor Asserweg te verbinden met de Biltse Rading te verbinden is ten tijde van de planvorming nader onderzocht op de gevolgen voor de verkeersstromen. Dit onderzoek is nu uitgebreid met het effect van de ontwikkeling van het Nobelkwartier op de verkeersstromen. In Bijlage 18 is de rapportage van Sweco opgenomen. In deze rapportage is het effect op de omliggende wegen weergegeven voor de jaren 2030 en 2033. Om er zeker van te zijn dat het effect van H.F. Witte Centrum goed is meegenomen in het verkeersmodel is de maatwerkberekening in Bijlage 19 uitgevoerd.
Als gevolg van de ontwikkeling van het Nobelkwartier wijzigt het verwachte verkeersbeeld. De grootste wijzigingen vinden plaats op:
Dit is een worst-case benadering. Want tegenover deze veranderingen staat dat de verkeersbewegingen van en naar het H.F. Witte Centrum en Sporthal De Bilt straks ook de mogelijkheid hebben om via de Biltse Rading deze bestemmingen te bereiken.
In het Verkeerscirculatieplan De Bilt 2014 is op basis van criteria gezocht naar een wegenstructuur in De Bilt om de bereikbaarheid en leefbaarheid te borgen. Ook de maximaal wenselijke verkeersintensiteiten zijn daarin vastgelegd, gebaseerd op de principes van Duurzaam Veilig. Op basis van Duurzaam Veilig betekent dat:
Kenmerken | Gebiedsontsluitingsweg (gow) | Wijkontsluitingsweg (wow) | Erftoegangsweg (etw) |
Verkeersintensiteit in een stedelijke omgeving* | < 15.000 mvt/etmaal | < 6.000 mvt/etmaal | < 2.500 mvt/etmaal |
*In incidentele situaties kan het voorkomen dat een weg een hogere intensiteit heeft
De maximaal wenselijke verkeersintensiteit wordt ook beïnvloed door de inrichting van de weg zoals bij een gebiedsontsluitingsweg door de aanwezigheid van erfaansluitingen, parkeren en oversteken voor fietsverkeer en voetgangers. Gelet op de weginrichting en gescheiden verkeersstromen betekent dat op de Biltse Rading en de Soestdijkseweg Zuid een hogere maximale wenselijke verkeersintensiteit aanvaardbaar is. Voor de Groenekanseweg is de maximaal wenselijke verkeersintensiteit lager, namelijk 10.000 motorvoertuigen per etmaal, vanwege de aanwezigheid van erfaansluitingen en kwaliteit van de oversteekbaarheid.
Voor de ontwikkeling van het Nobelkwartier zijn de toekomstige verkeersintensiteiten in beeld gebracht. Voor de omliggende wijkontsluitingswegen en erftoegangswegen wordt, rekening houdend met de ontwikkeling van het Nobelkwartier, in 2033 de maximaal wenselijke verkeersintensiteit nergens overschreden. Voor de gebiedsontsluitingsweg Biltse Rading zien we op het wegvak tussen de A27 en de Blauwkapelseweg in 2033 een verkeersintensiteit van ca. 19.100 motorvoertuigen/etmaal zonder het project Nobelkwartier en 19.500 motorvoertuigen/etmaal inclusief het Nobelkwartier. Deze intensiteit ligt hoger dan 15.000 motorvoertuigen per etmaal. Dit is echter een intensiteit die, gelet op de 2x2 baansinrichting zonder oversteken voor fietsverkeer en voetgangers, niet leidt tot onaanvaardbare verkeershinder. Voor de Soestdijkseweg Zuid op het wegvak tussen de Dorpsstraat-Utrechtseweg wordt in 2033 een intensiteit van ca. 17.900 motorvoertuigen/etmaal zonder het project Nobelkwartier en 18.400 motorvoertuigen/etmaal inclusief het Nobelkwartier verwacht. Deze intensiteit ligt hoger dan 15.000 motorvoertuigen per etmaal, maar ook hier is sprake van een 2x2 baansinrichting zonder oversteken waarmee dit een naar verwachting een aanvaardbare intensiteit is en dit niet leidt tot onaanvaardbare verkeershinder.
Voor de Groenekanseweg is het uitgangspunt een maximale gewenste verkeersintensiteit van 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Op twee van de drie wegvakken (Weltevreden – Biltse Rading en Dr. Letteplein – Bildzigt) blijft de verwachte intensiteit in 2033 met respectievelijk 6.600 motorvoertuigen/etmaal en 8.000 motorvoertuigen/etmaal onder de 10.000 motorvoertuigen/etmaal. Op het wegvak Biltse Rading-Planetenbaan is de verwachting dat in 2033 de verkeersintensiteit zonder het project Nobelkwartier 14.400 motorvoertuigbewegingen/etmaal en met het project Nobelkwartier 14.900 motorvoertuigenbewegingen/etmaal bedraagt.
Bovenstaande laat zien dat het verkeersbeeld rondom Nobelkwartier in 2033 niet wezenlijk wijzigt ten opzichte van het huidige verkeersbeeld. Op de al bekende wegvakken blijft met of zonder de ontwikkeling van het Nobelkwartier er een relatief hoge verkeersintensiteit. Aandachtspunt blijft het wegvak Biltse Rading – Planetenbaan op de Groenekanseweg, waar gelet op de huidige inrichting van de weg de maximaal wenselijke intensiteit overschreden wordt. Deze overschrijding is echter hoofdzakelijk het gevolg van autonome ontwikkelingen, waarin het aandeel van het Nobelkwartier beperkt is. Gelet op het belang van voldoende en geschikte woningen wordt de extra verkeersgeneratie op dit punt aanvaardbaar geacht.
Gelet op bovenstaande kan de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwbouw van het Nobelkwartier zich voldoende afwikkelen op het omliggende wegennet en vormt dit geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Afwikkeling fietsverkeer en wandelaars
Vanaf het fietspad dat langs de Biltse Rading loopt zullen twee afslagen worden gerealiseerd zodat fietsers het plangebied in en uit kunnen komen. Bij beide entrees van het H.F. Witte Centrum wordt voldoende ruimte gereserveerd voor fietsparkeren. Daarnaast zal er meer ruimte komen voor routes voor wandelaars door het gebied. In het kader van het project snelfietsroute Amersfoort - Utrecht wordt bovendien het fietspad langs de Biltse Rading verbeterd.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.
Parkeren H.F. Witte Centrum en sporthal
De ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een sporthal (ca. 2090 m2 bvo) ter vervanging van een bestaande sporthal (ca. 1.530 m2 bvo).
Het H.F. Witte Centrum blijft in gerenoveerde vorm of via nieuwbouw op dezelfde locatie gehandhaafd. De huidige footprint is 1.730 m2 bvo en staat gelijk aan het bruto vloeroppervlak van de aanwezige ruimtes. In de toekomstige situatie wordt de footprint max. 1.620 m2 bvo. Als gevolg van renovatie of nieuwbouw wordt er door een efficiëntere indeling en stapeling binnen de footprint ca. 2.000 m2 bvo aan ruimtes gerealiseerd. Of te wel een toename van 270 m2 bvo die ook binnen het vigerend planologisch kader toegestaan is. In de bestaande situatie zijn er 168 parkeerplaatsen beschikbaar voor de sporthal en het H.F. Witte Centrum. Het parkeeronderzoek is bijgevoegd als Bijlage 20.
In de nieuwe situatie wordt het parkeren ten behoeve van het H.F. Witte Centrum en de sporthal gescheiden van het parkeren in de wijk. Er komen parkeerplaatsen aan de westzijde van het H.F. Witte Centrum en in de zone langs de Biltse Rading op de aanwezige asfaltstrook. De parkeernorm van een sporthal is 2,85 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor het H.F. Witte Centrum is uitgegaan van 5,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo op basis van bijgevoegde maatwerkberekening in Bijlage 19.
Dat resulteert in een totale behoefte van:
Parkeren Nobelkwartier
Parkeren bewoners Nobelkwartier
Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van het volgend aantal woningen:
Het plangebied ligt in de categorie 'matig stedelijk, Rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn door de gemeente de volgende parkeernormen toegepast:
Dit leidt tot de volgende benodigde parkeercapaciteit:
In totaal is er een behoefte aan 168 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie is er ruimte voor realisatie van 198 parkeerplaatsen, waarvan 171 plekken voor de nieuwbouw en 27 plekken ter vervanging van bestaande capaciteit. Hiermee wordt voldaan aan de benodigde parkeercapaciteit. Hierbij is er geen verbinding met het parkeren voor het H.F. Witte Centrum en de sporthal.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatie plannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Toetsing
Het plangebied en daarmee het exploitatiegebied van voorliggend bestemmingsplan is vrijwel geheel in eigendom van de gemeente de Bilt. De kosten van de grondexploitatie worden verrekend in de uiteindelijke grondprijs van de uit te geven bouwrijpe kavels en zijn daarmee anderszins verzekerd. Voor wat betreft het gedeelte ten behoeve van het H.F. Witte Centrum is geen sprake van een aangewezen bouwplan, omdat het bestemmingsplan maximaal 270 m2 extra bruto vloeroppervlak toestaat. Er bestaat derhalve geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Conclusie
Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
De op 28 januari 2021 vastgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden Nobelkwartier en Marie Curieweg 1 vormen de basis van voorliggend bestemmingsplan. Bij de totstandkoming van de ruimtelijke randvoorwaarden zijn diverse malen bewonersbijeenkomsten georganiseerd: in maart en juli 2018 en oktober en december 2020. Tijdens de bijeenkomsten was gelegenheid voor betrokkenen om hun mening, kennis en adviezen te delen. De inbreng van de omwonenden is gebruikt om het plan te verbeteren.
Op 14 december 2021 is een digitale informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd om de laatste stand van zaken toe te lichten. Tevens heeft er op 8 december 2021 en 23 februari 2022 een bijeenkomst plaatsgevonden met bewoners van en rond het Henri Dunantplein over de verschijningsvorm van het woonblok waar de bewoners recht op uit gaan kijken. Ook deze inbreng is gebruikt om het plan te verbeteren. Ook tijdens de terinzagelegging van voorliggend ontwerpbestemmingsplan wordt een informatiebijeenkomst georganiseerd.
Vooroverleg
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het waterschap en de provincie. Met deze ontwikkeling zijn geen belangen van het Rijk gemoeid, waardoor vooroverleg met de Rijksdiensten niet vereist is.
Met de Veiligheidsregio Utrecht heeft vooroverleg plaatsgevonden. Het advies vanuit de Veiligheidsregio Utrecht is bijgevoegd als Bijlage 21. Het advies wordt betrokken bij de verdere uitwerking van het plan.
Vitens heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Stichtse Rijnlanden heeft advies gegeven. Dit advies is geanonimiseerd opgenomen als Bijlage 22. Ook deze opmerkingen worden verwerkt bij de verdere uitwerking van het plan.
De provincie en Gasunie hebben geen vooroverlegreacties op het plan gegeven.
Voorbereidingsprocedure
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage liggen.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
In deze paragraaf worden de op de verbeelding voorkomende bestemmingen benoemd en wordt kort toegelicht wat hiervoor in de regels vastgelegd is.
Deze bestemming staat parken, plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen toe. Binnen deze bestemming zijn verder uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering op bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voorts zijn de bestaande en zo nodig nieuwe speelvoorzieningen, waterpartijen en -voorzieningen, inritten voor aanpalende erven en voeten fietspaden geregeld. Terrassen zijn ook toegestaan, maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras'. Er gelden specifieke gebruiksregels met betrekking tot de openingstijden van het terras.
Voor het H.F. Witte Centrum en de beoogde nieuwe sporthal in het plangebied zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. De gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, en meer specifiek ter plaatse van de aanduidingen voor een zalencentrum en een sporthal. Terrassen zijn ook toegestaan, maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras'. Voor de gehele bestemming is een bouwvlak opgenomen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. In het bouwvlak zijn tevens enkele maatvoeringsaanduidingen opgenomen (maximum bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage).
Voor de ondergeschikte horeca zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Maximaal 450 m2 bvo van de in totaal maximaal toegestane 4.090 m2 bvo van het zalencentrum en sporthal gezamenlijk mag gebruikt worden voor ondergeschikte horeca. Dit heeft tevens betrekking op de voor beide functies te gebruiken verblijfsruimte met keuken en bijbehorende ruimtes zoals het magazijn, koeling, container- en goederenontvangstruimte.
Terrassen zijn ook toegestaan, maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras'. Er gelden specifieke gebruiksregels met betrekking tot de openingstijden van het terras.
Gezien er nog geen vleermuizonderzoek heeft plaatsgevonden ter plaatse van het bestaande H.F. Witte Centrum, en met onderhavig bestemmingsplan de sloop en nieuwbouw hiervan mogelijk wordt gemaakt, is er een voorwaardelijke verplichting ecologie opgenomen. Deze stelt dat er eerst ecologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden alvorens het H.F. Witte Centrum gesloopt mag worden.
Tot slot zijn toegangswegen, - paden en verblijfsgebied, ((half)verdiepte) parkeervoorzieningen, stallingsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, bermen en waterlopen en nutsvoorzieningen toegestaan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn bestemd voor erftoegangswegen, (buurt)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming zijn beperkt tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering op bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
De beoogde nieuwe woningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor woningen en de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen, inclusief bijbehorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Gebouwen
Binnen de bestemming 'Wonen' kunnen maximaal 108 woningen worden gerealiseerd. In het plangebied zijn aaneengebouwde woningen, gestapelde woningen en gestapelde woningen in de vorm van een woontoren toegestaan. Deze verschillende type woningen zijn binnen het bestemmingsplan aangeduid met specifieke aanduidingen. Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de regels is een maximum bouwhoogte opgenomen. Verder is het maximaal aantal wooneenheden vastgelegd op de verbeelding middels een aanduiding. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woontoren'.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met uitzondering van bestaande bijgebouwen, zijn niet toegestaan.
Kleedruimtes ten behoeve van de sporthal
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen boven kleedruimtes' zijn, uitsluitend op de begane grond, kleedruimtes ten behoeve van de sporthal toegestaan. Daarnaast mogen er ter plaatse van die aanduiding ook bergingen en technische ruimtes ten behoeve van de sporthal worden gebouwd.
Voorwaardelijke verplichting
In de regels onder 'Wonen' zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in verband met geluid afkomstig van wegen en het zalencentrum. Artikel 6.2.5 stelt dat de woningen in de woontoren alleen zijn toegestaan als ze beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Artikel 6.2.6 bepaald dat de gevel van de woontoren die gericht is op het zalencentrum een geluidwering van ten minste 22 dB (A). Deze laatste bepaling is alleen van toepassing indien het huidige zalencentrum met bestaande gevelisolatie blijft bestaan. Bij nieuwbouw of renovatie van het zalencentrum is deze bepaling niet van toepassing omdat de gevel van het zalencentrum zelf dan al voor voldoende geluidsisolatie zal zorgen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Nobelkwartier te De Bilt' is op 19 oktober 2022 gepubliceerd in de Biltsche Courant, De Vierklank en het digitale gemeenteblad. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. In de periode 20 oktober 2022 tot en met 30 november 2022 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Nobelkwartier te De Bilt' ter voldoening aan artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar maken aan burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. In deze periode is er één zienswijze ontvangen, die ontvankelijk is.
De zienswijzen is beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 23). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is verklaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in de nota van zienswijzen opgenomen.