direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Baarn, Drakenburgerweg 73
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bouwplan betreft de sloop van een bijgebouw en de realisatie van een nieuwe woning en bijgebouw op het afgesplitste deel van het perceel aan de Drakenburgerweg 73 te Baarn.

Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan Baarn Noord. De gemeente Baarn heeft aangegeven positief te staan tegenover het bouwplan en is bereid medewerking te verlenen. Hiervoor dient een herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Drakenburgerweg en de Diepenbrocklaan te Baarn. Het plangebied omvat een afgesplitst gedeelte van het bestaande perceel Drakenburgerweg 73. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in groter verband aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0001.png"

Ligging plangebied in groter verband

Wanneer we meer inzoomen wordt het duidelijk welk deel van het perceel Drakenburgerweg 73 afgesplitst wordt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0002.png"

Het afgesplitste deel van het perceel Drakenburgerweg 73 is rood omlijnd

1.3 Geldende plannen en regelingen

Het plangebied ligt in het op 25 september 2013 vastgestelde bestemmingsplan Baarn Noord. Een uitsnede van de verbeelding bestemmingsplan Baarn-Noord is hieronder opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Baarn-Noord

Op de uitsnede is te zien, dat het perceel al de bestemming Wonen, maar nog niet voorzien is van een bouwblok. Aan de noord- en oostzijde van het perceel ligt een strook grond met de bestemming Tuin.

Daarnaast is een klein deel in de uiterste noordpunt van het perceel (de 'plusjes') nog voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan aangezien het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de beoogde nieuwe woning niet is voorzien van een bouwvlak.

Conclusie: Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan Baarn Noord. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt de nieuwe situatie beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

In hoofdstuk 5 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan de relevante milieuaspecten.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de communicatie.

In hoofdstuk 7 worden de juridische aspecten beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Op het perceel aan de Drakenburgerweg 73 te Baarn is de helft van een dubbele woning aanwezig met een garage/ berging de achter/ zijtuin. De bestaande situatie is in beeld gebracht door de architect:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0004.png"

Bestaande situatie (Bron: Architektenburo Groenesteijn)

Onderstaande foto's geven een beeld van de bestaande situatie (Bron: Google Earth en Blomecologie):

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0005.png"

Vooraanzicht bestaande woning met links de te slopen garage

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0006.png"

De te slopen garage

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0007.png"

Bestaande situatie hoek Drakenburgerweg/ Diepenbrocklaan.

Op de foto is goed te zien, dat de bestaande garage/berging bestaat uit 1 bouwlaag met een kap. Deze bebouwing wordt vanaf de zijde van de Diepenbrocklaan deels aan het zicht onttrokken door de erfafscheiding in de vorm van een groene haag:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0008.png"

Zicht vanaf de Diepenbrocklaan (Bron: Google Earth)

Hoofdstuk 3 Nieuwe situatie

Zoals gezegd is het de bedoeling een deel van het bestaande perceel Drakenburgerweg 73 af te splitsen, zodanig, dat op het afgesplitste gedeelte een vrijstaande woning gerealiseerd kan worden. Hiervoor is het nodig de bestaande garage/ berging te slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe garage/ berging te realiseren op het achtererf. Opgemerkt kan worden, dat de nieuwe garage/ berging aanzienlijk kleiner is dan de huidige, waardoor deze nieuwbouw minder opvallend zal ogen. De nieuwe garage wordt ontsloten vanaf de Diepenbrocklaan, waarbij er voor gezorgd zal worden, dat de bestaande forse eik als beeldbepalende boom ongehinderd kan blijven bestaan.

De gewenste nieuwe situatie is als volgt in beeld gebracht door de architect:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0009.png"

Beoogde nieuwe situatie (Bron: Architektenburo Groenesteijn)

Door Architektenburo Groenesteijn is een impressie getekend van de beoogde nieuwe situatie. Daaruit blijkt, dat het de bedoeling is de nieuwe woning uit te voeren in 2 lagen een kap, waarbij de onderste bouwlaag zich onder het maaiveld bevindt. Dit heeft tot gevolg, dat de nieuwe woning er uit zal zien als een gebouw bestaande uit 1 bouwlaag met een kap. De maximale goothoogte zal 5 meter bedragen, terwijl de maximale bouwhoogte 7 meter zal bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0010.png"

Beoogd volume nieuwbouw ten opzichte van de bestaande bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0011.png"

Doorsnede, waarbij duidelijk zichtbaar is, dat de onderste bouwlaag in feite bestaat uit een kelderverdieping

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0012.png"

Zijgevel oostzijde (zijde Diepenbrocklaan) met contour huidige woning in het blauw

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0013.png"

Achtergevel (zuidgevel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0014.png"

Zijgevel westzijde (zijde bestaande woning)

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0015.png"

Voorgevel (zijde Drakenburgerweg)

Hoofdstuk 4 Beleid en regelgeving

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.

De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Toetsing

Het onderhavige initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Voorgaande houdt in dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”

De bedoeling is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Dat zal moeten leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de 13 projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

Toetsing

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad. Dit betekent, dat het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

Toetsing

Van belang is de vraag of het plan voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Daarover kunnen we kort zijn: Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 woningen. Aangezien bij dit plan per saldo slechts 1 extra woning wordt gerealiseerd is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

De Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is op 1 april 2021 in werking getreden. In de Omgevingsvisie wordt het volgende gesteld:

De provincie Utrecht ligt midden in ons land en is een geliefde plek om te wonen, werken en recreëren. Naar verwachting wonen er over dertig jaar een kwart meer mensen in de provincie Utrecht dan nu. Hoe zorgen we als provincie dat iedereen prettig en gezond kan leven? Het is belangrijk om daar nu al over na te denken. In de Omgevingsvisie staat hoe wij willen dat de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie gaat over onze fysieke leefomgeving: dit is alles op, onder en boven de grond. Denk aan: woningen, bedrijven, fietspaden, wegen, rivieren, recreatieterreinen, natuurgebieden en landbouwgronden. Met de Omgevingsvisie geven we richting aan de toekomstige leefomgeving. In de Omgevingsverordening staan de regels die daarvoor nodig zijn.

Ten aanzien van de grote bouwopgave voor woningen in de provincie wordt het volgende gesteld:

De ruimte in onze provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken. Daarom is ons uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.

Door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren) zorgen we er juist voor dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen.

In de Omgevingsverordening worden handen en voeten gegeven aan de beleidsuitspraken. Daarin wordt onder andere gesteld dat de binnenste-delijke opgave kansen biedt om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Dit sluit aan bij de vraag naar vergroting van het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en het vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave. Het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. De provincie stimuleert dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

De beoogde ontwikkeling op de hoek van de Drakenburgerweg en de Diepenbrocklaan draagt bij aan de woningbouwopgave in het stedelijke gebied en verhoogt de kwalitatieve woonomgeving.

Conclusie:

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het provinciale beleid, zoals beschreven in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie/Structuurvisie Baarn in 2030

Op 10 juli 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie / Structuurvisie Baarn in 2030 vastgesteld. In deze Toekomstvisie en de hieruit voortvloeiende Structuurvisie is aangegeven wat het wensbeeld is voor 2030 en hoe Baarn dit wensbeeld denkt te bereiken. De visie op Baarn in 2030, die bestaat uit een overkoepelend en samenhangend ideaalbeeld, is uitgewerkt in de volgende zes thema's:

  • Hoogwaardig wonen.
  • Levendig centrum met hoog voorzieningenniveau.
  • Groene en blauwe vertoefplekken.
  • Bestendige bedrijvigheid.
  • Sociale samenhang.
  • Bestuurlijke zelfstandigheid.

Wonen in Baarn staat voor 'hoogwaardig wonen'. Dit is één van de kernidentiteiten waar Baarn op bouwt. De gemeente wil deze identiteit verder ontwikkelen, om Baarn zo ook voor komende generaties een prettig en leefbaar dorp te laten zijn. Naast de juiste woningen voor verschillende groepen, gaat het om een aantrekkelijke omgeving waar wonen, werken, spelen en recreëren hand in hand gaan. Om dit te bereiken zet de gemeente in op de volgende thema's

  • kwaliteit van wonen en woonomgeving.
  • inzet voor jonge huishoudens op de woningmarkt.
  • Senioren.
  • wonen met zorg.

Op de structuurvisiekaart en de kaart ‘potentiële inbreidingslocaties’ zijn de locaties voor transformatie/ herstructurering naar woningbouw of vervangende nieuwbouw weergegeven (zie navolgende afbeelding). Dit zijn de beoogde ontwikkelingslocaties voor de komende jaren met een doorkijk richting 2025. Het plangebied is weliswaar niet als een potentiële inbreidingslocatie aangewezen, maar past wel in het streven om woningbouw te realiseren voor verschillende doelgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0016.png"

Structuurvisiekaart met aanduiding inbreidingslocaties

Toetsing

De beoogde ontwikkeling op de hoek van de Drakenburgerweg en de Diepenbrocklaan sluit aan bij de vigerende beleidskaders in Baarn.

4.3.2 Visie Wonen 2019

De Visie Wonen 2019 is door de raad vastgesteld op 25 september 2019.

Ambities

De Visie Wonen bouwt voort op de eerdere visie uit 2016. Daarin stonden vier ambities centraal: het werken aan een evenwichtiger bevolkingsopbouw, een toegankelijker en comfortabeler woningvoorraad, verduurzaming van die woningvoorraad en ruimte voor het segment tussen huren en kopen (middenhuur en goedkope koop). Deze vier ambities staan nog overeind. Wel zijn ze iets aangescherpt, passend bij de huidige tijd. Daarnaast is er een vijfde ambitie is: het ruimte bieden aan alternatieve woonwensen.

De 5 ambities worden hieronder beschreven:

1. Evenwicht in de bevolkingspiramide

Door veranderende bevolkingssamenstelling, met minder jongeren en meer ouderen, staat de variatie in het voorzieningenaanbod onder druk. Met name voorzieningen voor jeugd en jongeren (scholen, verenigingen) hebben hier potentieel last van. De gemeente wil dan ook blijven inzetten op het versterken van het evenwicht in de bevolkingspiramide door meer kansen te bieden aan jongeren en gezinnen met kinderen. Daarmee sluit de visie aan op de motie Wonen voor Twintigers. Het Baarnse woonmilieu is hiervoor passend. Het woningaanbod is echter nu nog te beperkt. Toevoegingen zijn gewenst om bevolkingsomvang en –opbouw op peil te houden.

2. Toegankelijk comfortabel wonen

Tegelijkertijd heeft Baarn een relatief groot aantal inwoners van 65 jaar en ouder. De meeste ouderen zijn lang(er) gezond en participeren actief in de samenleving. Bovendien zijn zij doorgaans gehecht aan de woning waarin zij wonen. Laat onverlet dat een deel van de 65-plussers aanpassing aan de woning, een andere woning of omgeving wensen; vaak makkelijker toegankelijk, comfortabel en nabij voorzieningen. Hieraan wordt preventief aandacht besteed in de bestaande woningvoorraad en door nieuwbouw ten behoeve van doorstroming. Een deel van de ouderen krijgt te maken met een zorgvraag. Doorgaans blijven zij ook (langer) zelfstandig thuis wonen. Dit geldt daarnaast ook voor andere groepen die een zorgbehoefte hebben, zoals mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening (GGZ). Voor mensen die zelfstandig thuis wonen, met een behoefte aan zorg en ondersteuning, willen we enerzijds zorg aan huis beter mogelijk maken, anderzijds ook ruimte bieden voor nieuwe woonconcepten met zorg nabij.

3. Verduurzaming van woningen

De Baarnse woningvoorraad is doorgaans van hoogwaardige kwaliteit. Er liggen desalniettemin opgaven om de voorraad meer toekomstbestendig te maken. Belangrijk daarbij is de verduurzaming van woningen. Hiermee wil de gemeente klimaatdoelen bereiken (minder uitstoot CO2) en er zorg voor dragen dat de afhankelijkheid van energie afneemt. Dit leidt uiteindelijk tot besparing op de totale woonlasten van huishoudens. De gemeente ziet de verduurzaming primair als verantwoordelijkheid van huiseigenaren zelf; inwoners en verhuurders. Waar nodig ondersteunt de gemeente dit door informatievoorziening.

4. Ruimte in sociale huur en tussen huur en koop

Baarn kent twee gezichten. Enerzijds zijn er de wijken met relatief veel (sociale) huurwoningen, anderzijds wijken met vooral grote duurdere woningen. We zien een structureel tekort aan sociale huurwoningen. Tegelijkertijd zijn er tekorten in de middenhuur en goedkopere koopsector (zie vervolg). Om verschillende inkomensgroepen reële kansen te bieden om in Baarn te (blijven) wonen, is een gevarieerde opbouw van de betaalbare huur- en koopvoorraad gewenst. De corporaties die Baarn tot hun werkgebied mogen rekenen worden uitgedaagd om mee te helpen aan het invullen van deze opgaven. Dit kan door nieuwbouw, maar ook door een herschikking in de bestaande woningvoorraad mede om in wijken meer variatie te krijgen. Te denken is aan omzetten van sociale huur naar middenhuur of betaalbare koop, en toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen.

5. Kansen voor het verwezenlijken van alternatieve woonwensen

Bij al de geschetste ontwikkelingen voor Baarn zijn de meer traditionele woonwensen leidend: een huis met een tuintje, of een appartement met ruim balkon. Tegelijkertijd zien we op dit moment dat mensen kiezen voor andere woonvormen: meer collectief in hofjes, minder groot passend bij de leefstijl en om het wonen betaalbaar te houden, duurzamer. Wij willen in Baarn ook ruimte geven aan het verwezenlijken van deze alternatieve woonwensen. Woningbouwlocaties bieden hier ruimte voor.

Een 10-tal opgaven

Door middel van een woningmarktanalyse heeft de gemeente Baarn de actuele stand van zaken rond de ambities opgemaakt en vastgesteld aan welke opgaven nu prioriteit gegeven moet worden. Dit heeft geleid tot het opstellen van een 10-tal opgaven:

  • Toevoegen van woningen voor jonge huishoudens die zich willen vestigen in Baarn, met aandacht voor het rustige en ruimtelijke woonmilieu waar zij in Baarn voor kiezen. Dit moet niet alleen op nieuwbouwlocaties als Baarnsche Zoom, maar ook in andere meer groene woonmilieus door toevoeging van middenhuur tot € 950 en koop tot € 300.000. Daarmee vullen we het gat tussen huur en koop, en maken we doorstroming op de woningmarkt makkelijker mogelijk;
  • Faciliteren van een betere benutting van het bestaande vastgoed in de gemeente: door a) splitsen van grote woningen, b) toepassen van het afwegingskader transformatie kantoorpanden;
  • Inzet op realisatie van woningen, door prioriteit te geven aan woningbouwprojecten die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden;Bestaande woningvoorraad kwalitatief beter laten aansluiten bij de veranderende woonwensen gericht op het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen en andere huishoudens met een (intensieve) zorgvraag;
  • Toevoegen van woonvormen voor ouderen en mensen met een zorgvraag:
  • Voor de reguliere huisvestingsvraag inzetten op meer toegankelijke huur- en koopwoningen. Bij locaties nabij voorzieningen geldt als wens levensloopgeschiktheid;
  • Als onderdeel van de vraag naar ‘toegankelijke woningen’ inspelen op de behoefte aan geclusterd wonen op locaties nabij voorzieningen, waarbij tot 2025 de opgave minimaal 25 sociale huurwoningen betreft en na 2025 dergelijke woonzorgontwikkelingen op centrumlocaties de voorkeur hebben;
  • Ten behoeve van de uitstroom uit Beschermd Wonen en Jeugdzorg jaarlijks circa 10 (zeer) betaalbare sociale huurwoningen.
  • Inzet op energietransitie binnen de bestaande woningvoorraad gericht op verduurzaming van de woningvoorraad tegen aanvaardbare kosten, via een combinatie van collectieve maatregelen (bijvoorbeeld een warmtenet) en individuele maatregelen (bijvoorbeeld warmtepompen en isolatie). Dit vraagt bovendien dat mensen meer bewust zijn van de noodzaak van verduurzaming van hun woning;
  • Inrichting van een klimaatbestendige woon- en leefomgeving;
  • Toevoegen van sociale huurwoningen, gericht op 3.000 woningen richting 2025. Deze opgave in samenhang zien met de wens voor meer middenhuur (+50 tot 100 woningen tot 2030) en sociale koop (+150 woningen tot € 200.000 conform Besluit ruimtelijke ordening), en middelduur (tot € 300.000);
  • Borgen dat nieuwbouw in de categorieën sociale huur, middenhuur en sociale koop duurzaam beschikbaar blijven voor de doelgroepen waarvoor deze woningen zijn gerealiseerd;
  • Stimuleren en faciliteren ontwikkeling van specifieke alternatieve woonvormen met een breed maatschappelijk belang.

Afwegingskader woningbouw

De gemeente toetst vanuit deze Visie Wonen woningbouwplannen aan het afwegingskader woningbouw:

Voldoende woningen

850 woningen tot 2030 In dit afwegingskader is het vertrekpunt toevoeging van circa 850 woningen tot 2030. Dit aantal woningen vraagt een forse inspanning om te realiseren. De praktijk laat zien dat bij veel plannen enige vertraging optreedt. Daarom zullen we enerzijds voldoende planologische ruimte voor nieuwbouw moeten hebben, gericht op continuïteit in woningbouw de komende tien jaar. Daartoe willen we minimaal 1.000 woningen in de planning hebben. Hiermee houden we rekening met de potentiële planuitval of vertraging in planontwikkeling door de veelheid aan kleinere en soms ook complexere locaties. Ook biedt dit nog enige gelegenheid voor sturing op de gewenste kwalitatieve ontwikkeling van woningbouw, aansluitend bij de verschillende mogelijkheden per locatie. Anderzijds zullen we onze inzet moeten richten op die plannen die voor de korte termijn gerealiseerd kunnen worden.

De juiste woningen: kwalitatief afwegingskader

Naast locaties gaat het ook om de kwalitatieve invulling van de locaties. Vanuit de Visie Wonen geven we een aantal maatschappelijke kaders mee waar woningbouw in moet voorzien. Op basis van de huidige planinventarisaties zien we vooral een tekort aan plannen bij geclusterde woonzorgvormen, en passende locaties hiervoor. Planontwikkelingen die hierin voorzien, verdienen daarom prioriteit. Als op enig moment (op basis van jaarlijkse monitoring) blijkt dat in voldoende mate wordt voorzien in een van deze segmenten, dan vervalt deze optie voor een initiatiefnemer en resteren de andere segmenten om maatschappelijk aan bij te dragen.

Samengevat

Samengevat worden woningbouwplannen als volgt afgewogen

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0017.png"

De bouw van de vrijstaande woning op de hoek van de Drakenburgerweg en de Diepenbrocklaan past binnen het kader, dat door de Visie Wonen 2019 is aangegeven.

4.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn is op 26 februari 2014 door de gemeenteraad van Baarn vastgesteld. De nota verwoordt ambities en biedt inspiratie voor ontwikkelende partijen, particulieren die (bouw)plannen hebben en voor de gemeente zelf. Deze nota vervangt de Welstandsnota uit 2004 maar heeft een bredere opzet. Het gaat daarbij niet alleen om de beoordeling van gebouwen maar om het totale beeld en de samenhang binnen een (openbaar) gebied. De "Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn" kan worden onderscheiden in 3 delen, te weten inleiding, inspiratie en toetsingskader. Het zwaartepunt van de nota is gelegd bij het onderdeel inspiratie.

Het plangebied is gelegen in gebied C.5 'Componistenbuurt', waarvoor als beeldbepalende ambitie 'regulier' geldt.

Het ruimtelijk streefbeeld voor dit gebied betreft:

  • Evenwichtige gevelopbouw / traditionele materialen;
  • Individuele uitstraling bij vrijstaande panden;
  • Eenheid binnen het bouwblok en woningtype bij rijwoningen;
  • Bebouwing staat in duidelijke rooilijn;
  • Open voortuinen met lage erfscheidigen aan de straat;
  • Heldere profielopbouw: rijweg en trottoirs;
  • Zoveel mogelijk behoud van bomen in openbare ruimte.

Om dit streefbeeld te bereiken gelden bij gebouwen, percelen en de openbare ruimte onderstaande aandachtspunten:

Gebouwen

  • Neem de bestaande en beoogde omgeving als referentiepunt voor alle bouwwerken;
  • Zorg dat bouwkundige toevoegingen of aanpassingen passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten op de typologie, de detaillering en het materiaalgebruik;
  • Houd bij ontwikkelingen de strakke rooilijnen aan; zij geven de rust;
  • Plaats de voorgevel van woningen evenwijdig aan de straat;
  • Zoek per cluster naar eenheid in de massaopbouw van het hoofdgebouw;
  • Maak voor de dakbedekking gebruik van royale kappen met een nok;
  • Geef de gevels een evenwichtige opbouw;
  • Zorg dat aan- en uitbouwen ondergeschikt blijven aan de hoofdmassa;
  • Zorg voor een individuele uitstraling bij vrijstaande panden;
  • Gebruik traditionele materialen (baksteen, hout, pannendaken);
  • Zorg dat dakkapellen en dakopbouwen zorgvuldig worden vormgegeven, neem eenduidigheid bij gelijke situaties/per blok of buurt als uitgangspunt;
  • Bepaal het kleur- en materiaalgebruik per rij/cluster/blok in samenhang;
  • Neem bij verbouw bestaande karakteristieke details tot uitgangspunt.

Percelen

  • Houd de ruimte open, gebruik lage open erfscheidingen langs de straten of gemetselde muurtjes gecombineerd met hagen en ander groen;
  • Laat verharding in de voortuin achterwege; groen bepaalt de kwaliteit;
  • Houd de voortuinen open: plaats geen bouwwerken (zoals carports) vóór de voorgevel.

Openbare ruimte

  • Zorg voor een eenduidige herkenbare vormgeving in het profiel van straten en lanen, rijweg, parkeerplaatsen en trottoirs;
  • Zorg goed voor de bomen in openbare ruimte en behoud ze waar mogelijk in de smalle straatprofielen;
  • Behoud de ruimte in het straatprofiel: van gevel tot gevel, niet alleen in de openbare ruimte.

Met het bouwplan is rekening gehouden met de voorwaarden uit de nota. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan past binnen de kader van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn

4.3.4 Convenant Duurzame woningbouw

Door de provincie Utrecht is een Convenant Duurzame Woningbouw opgesteld. Dit convenant wordt medeondertekend door de gemeente Baarn en vormt dan als zodanig het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzame woningbouw.

Dit convenant brengt de belangrijkste duurzaamheidsthema's samen en biedt een kader voor opdrachtgevende en opdrachtnemende partijen om de duurzaamheidsambities in de woningbouwopgave te integreren. De thema's waar dit convenant zich op richt zijn: circulariteit, energie, klimaatadaptatie, duurzame mobiliteit, natuurinclusiviteit en gezondheid. Uitgangspunt zijn de landelijke doelstellingen op het gebied van CO2-reductie, circulariteit en de energietransitie.

In het convenant zijn de afspraken, de intenties en het bijbehorend handelingsperspectief opgenomen. Om zoveel mogelijk gezamenlijk op te kunnen trekken, doet het convenant recht aan de verschillen in ambities van betrokken partijen. Die kunnen uiteenlopen van 'het halen van de wettelijk norm is al een uitdaging' tot aan 'de ambities moeten zo uitdagend mogelijk zijn en de lat moet hoog liggen'. Dit convenant doet zoveel mogelijk recht aan beide behoeften, daarom introduceren we één kader waarbinnen ruimte is voor de ambitieniveaus 'brons', 'zilver' en 'goud'. Brons ligt dicht tegen het wettelijk minimum aan, zilver stijgt daar bovenuit en goud is echt een koplopersambitie.

Het convenant is nog heel "vers". Dit betekent, dat de verschillende ondertekenaars nog ruimte gegund wordt om in de praktijk te leren omgaan met de verschillende doelstellingen. Per project dient nagegaan te worden of er op alle fronten bijvoorbeeld voor "zilver" gegaan wordt, of dat voor bepaalde onderdelen een afwijkend ambitieniveau nagestreefd wordt.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheidsaspecten

5.1 Water

5.1.1 Wet- en regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een 'goede toestand' hebben en dat heel Europa duurzaam omgaat met water.

Waterwet

De Waterwet (2009) regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet helpt Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie.

Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geldt voor de planperiode 2016-2021 en heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan)

Op 7 december 2015 heeft de provincie het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) vastgesteld. Dit plan legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken deel uit van dit plan.

De provincie heeft in het plan de volgende doelen geformuleerd:

  • Wij streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  • Wij streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  • Wij streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
  • Wij streven naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Om hierin een focus aan te brengen zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Waterveiligheid en wateroverlast
  • 2. Schoon en voldoende oppervlaktewater
  • 3. Ondergrond
  • 4. Leefkwaliteit stedelijk gebied

Waterschap Vallei en Veluwe Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op november 2021 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Blauw Omgevingsprogramma (BOP)'. Het waterbeheerprogramma gaat uit van 5 hoofddoelen:

  • Gebiedsgericht: De vier deelgebieden van ons beheergebied staan centraal. We opereren meer vanuit de deelgebieden en minder vanuit centrale sturing.
  • Omgevingsbewust: Volledig in de geest van de Omgevingswet; een digitaal product en sturend vanuit de behoeftes van de omgeving.
  • Co-cree.rend: Het faciliteert de samenwerking met andere partijen en geeft vorm aan participatie via uitnodiging en uitgenodigd worden.
  • Verantwoordelijk: Het BOP streeft maximale, maatschappelijke meerwaarde na op basis van onze rollen en bevoegdheden, die passen bij de opgaven (presterend, samenwerkend, responsief en rechtmatig).
  • Adaptief: Voortschrijdend, responsief en flexibel, zodat kan worden ingespeeld op accentwijzigingen en veranderingen in de maatschappij.

Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018-2022

Op 20 december 2017 heeft de gemeenteraad van Baarn het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018-2022 vastgesteld. Het plan heeft betrekking op alle gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met de leefomgeving. Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. Daarnaast houdt het plan rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan.

Doelstelling is het maken van een duurzaam en robuust watersysteem en rioleringsstelsel, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de kansen worden benut en effectgericht word gewerkt.

Nieuwe ontwikkelingen worden 'waterneutraal' ontworpen (geen extra afvoer van hemelwater). Het afvalwater wordt als bron van grondstoffen en energie gezien. Waar kansen zich voordoen, maken we het afvalwater onderdeel van de circulaire economie. Het grond- en oppervlaktewater-beleid richt zich op waterbestendig bouwen, zodat de natuurlijke waterhuishouding behouden blijft. Onder het motto wat groen is moet groen blijven probeert het gemeentebestuur het verharden van tuinen te beperken.

Door de klimaatverandering zal hevige neerslag vaker voorkomen en nog heviger worden. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bewoners en bedrijven zullen vaker hinder ondervinden, maar de gemeente wil de kans op overlast beperken en waterschade zoveel mogelijk voorkomen. De gemeente zet het beleid voort om vuil water en schoon hemelwater te scheiden. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Dit afkoppelen is duurzaam en nodig om de gemeente klimaatbestendig te maken.

Voor nieuwbouw is de inzet om de ideale situatie steeds meer te benaderen op basis van de stand van de techniek. Dit vraagt om een vroegtijdige verbinding tussen disciplines als ruimtelijke ordening en stedelijk waterbeheer.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap Vallei en Veluwe zal t.z.t. geïnformeerd worden over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

5.1.2 Watertoets

Voor het bestemmingsplan is op 24 mei 2022 een watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen belangen van het Waterschap in het geding zijn. De watertoets is opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

5.1.3 Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Drakenburgerweg 73.

5.2 Bodem

5.2.1 Wet- en regelgeving en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming (1996) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Voor ruimtelijke plannen moet ten minste een historisch onderzoek worden verricht (conform NEN 5725). Als uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, moet een verkennend bodemonderzoek worden verricht (conform NEN 5740).

5.2.2 Verkennend bodemonderzoek

Voor het bouwplan is in juni 2022 een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd door Van Dijk Milieutechniek. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 2.Op basis van dit verkennende bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Uit de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de voorziene bouwlocatie licht verontreinigd is met lood en PAK. De onderlaag is als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB. Een lichte verontreiniging met één of meerdere zware metalen en PAK wordt vaker in van oudsher bewoonde gebieden vastgesteld en kan gezien worden als een verhoogd achtergrondgehalte;
  • Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een licht verhoogd gehalte aan barium wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping;
  • Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen en som xylenen;
  • Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er, gezien de geringe mate aan verontreiniging, milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw. De beslissing of op deze locatie gebouwd mag worden ligt uiteindelijk bij de gemeente (bouwverordening);
  • Indien na de sloop van de garage of tijdens de nieuwbouwwerkzaamheden een ondergrondse tank wordt vastgesteld dient deze te worden verwijderd.
5.2.3 Asbestinventarisatie

Omdat het de bedoeling is de bestaande garage te slopen heeft Van Dijk Milieutechniek in juni 2022 tevens een asbestinventarisatie uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 3. Op basis van deze asbestinventarisatie kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • De aanleiding voor de inventarisatie betreft de voorziene sloop van de schuur. Derhalve dient deze in zijn geheel te worden geïnspecteerd.
  • Uit het vooronderzoek zijn géén asbestverdachte/-houdende toepassingen naar voren gekomen.
  • Op basis van de uitgevoerde asbestinventarisatie wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de schuur geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Deze rapportage is derhalve geschikt voor het beoogde doel (totaalsloop).
5.2.4 Conclusie bodemonderzoek

Op basis van het verkennende bodemonderzoek en de uitgevoerde asbestinventarisatie kan geconcludeerd worden, dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling op het perceel Drakenburgerweg 73.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Wet- en regelgeving en beleid

Natuurbescherming in Nederland

De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De Wet Natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

De provinciale groenstructuur bestaat uit het Natuurnetwerk Utrecht (voormalig EHS). Het Natuurnetwerk Utrecht is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

5.3.2 Onderzoek flora en fauna

Door Blom Ecologie is in mei 2022 een quickscan verricht naar de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor beschermde natuurgebieden en beschermde soorten. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 4 aan dit plan is toegevoegd.

Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden

Gebiedsbescherming:

De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Dit blijkt ook uit het overzicht van beschermde gebieden in het kader van gebiedsbescherming, dat hieronder is opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0018.png"

Soortenbescherming:

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). Hieronder is een overzicht opgenomen van beschermde soorten. Hieruit blijkt, dat voor geen enkele soort nader onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0019.png"

Houtopstanden

Op de planlocatie zijn geen kapwerkzaamheden voorzien.

5.3.3 Conclusie

Als gevolg van het bouwplan worden er geen negatieve effecten op beschermde gebieden of de populaties van beschermde planten of dieren verwacht.

5.4 Archeologie en cultuurhistorie

5.4.1 Wet- en regelgeving en beleid

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

5.4.2 Onderzoek archeologie

In het vigerende bestemmingsplan is een (heel klein) deel van de gronden aan de noordzijde van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie" (de "plusjes" op de plankaart). Dit houdt in dat voor bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m², alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Omdat de dubbelbestemming gelegen is op een deel van de Tuin-bestemming aan de noordzijde en hier geen werkzaamheden nodig zijn ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning is het niet nodig op basis van het vigerende bestemmingsplan een archeologisch onderzoek te verrichten.

Inmiddels heeft de gemeente Baarn in april 2019 een Beleidsvisie Erfgoed vastgesteld. In deze visie wordt onder andere verwezen naar de door RAAP in 2018 opgestelde archeologische waarden- en verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart. Hieronder is een uitsnede opgenomen van deze archeologische waarden- en verwachtingskaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0020.png"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart met het plangebied binnen de witte cirkel

Bij deze kaart hoort de volgende (uitsnede van de) legenda:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0021.png"

Uitsnede legenda archeologische waarden- en verwachtingskaart (Bron: Beleidsvisie Erfgoed)

Op basis van deze archeologische waarden- en verwachtingskaart kan geconcludeerd worden, dat het plangebied gelegen is in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Voor een dergelijk gebied is geen archeologisch onderzoek nodig.

5.4.3 Onderzoek cultuurhistorie

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de begrenzing van een Beschermd Stads- of Dorpsgezicht. De gewenste ontwikkeling in het plangebied heeft dan ook geen invloed op bestaande cultuurhistorische waarden.

5.4.4 Conclusie cultuurhistorie en archeologie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor het bouwplan.

5.5 Geluid

5.5.1 Wet- en regelgeving en beleid

Wegverkeer

De Wet geluidhinder bepaalt dat het bevoegd gezag bij vaststelling van omgevingsvergunning de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Uitzondering hierop betreft de toetsing bij rijkswegen. Als meerdere rijkswegen in de directe nabijheid van een plan zijn gelegen dient het gecumuleerde geluidsniveau van deze wegen te worden gehanteerd bij de toetsing aan de Wet geluidhinder.

Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer moet op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Als dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan de zogenaamde 'Hogere waarde'. De Hogere waarde mag alleen worden verleend als uit akoestisch onderzoek blijkt dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting brengen niet mogelijk is. Aan de 'Hogere waarde' is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Conform artikel 110g mag een correctie worden toegepast op het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer. Voor wegen waar 70 km/uur of harder gereden mag worden is de aftrek 2 dB en voor de overige wegen 5 dB. De wettelijk toegestane snelheid is hier van belang. Voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt geen aftrek aangezien deze wegen geen zone hebben en hierdoor niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder vallen. Enkel bij toetsing in het kader van het aspect "goede ruimtelijke ordening" wordt ten behoeve van een goede beoordeling de aftrek wel toegepast.

Railverkeerslawaai

Het geluidsniveau ten gevolge van het railverkeer moet op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een spoorwegtraject voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 55 dB. De maximale hogere waarde voor nieuwe woningen in de zone van een spoorwegtraject bedraagt 68 dB.

Industrielawaai

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde 'zware lawaaimakers' als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde) op woningen in de geluidszone van een industrieterrein bedraagt 50 dB(A). De maximaal toelaatbare geluidsbelasting op nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A), voor bestaande woningen bedraagt deze 60 dB(A). De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen - vastgelegd in eerder genomen besluiten - blijven gelden.

Cumulatie

Bij de vaststelling van hogere grenswaarden verplicht de Wet geluidhinder het inzichtelijk maken van het gecumuleerde geluidsniveau. Dit betreft het gezamenlijk geluidsniveau van alle relevante geluidsbronnen (weg, rail, industrie). Een bron is relevant indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De gemeente kan een hoger grenswaarde vaststellen als er sprake is van een aanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting.

5.5.2 Onderzoek geluid

In de omgeving van de nieuwe woning bevindt zich wegen. Gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen zijn in de nabijheid van de nieuwe woning niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen is dan ook niet nodig.

De nieuwe woning ligt aan de Drakenburgerweg. Deze weg ligt in de bebouwde kom en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woning ligt in de zone van de Drakenburgerweg.

300 Meter ten noorden van de nieuwe woning ligt aan de A1. Deze snelweg heeft acht rijstroken, ter plaatse van de nieuwe woning. De zone van deze snelweg bedraagt 600 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woning ligt in de zone van de A1.

Ten Oosten van de nieuwe woning ligt direct aan de Diepenbrocklaan. De Diepenbrocklaan heeft een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt.

De verkeersintensiteit op de omliggende 30 km-wegen, zoals de Diepenbrocklaan en de Mozartlaan zijn relatief laag. Gezien de lage verkeersintensiteiten op de omliggende 30 km-wegen is het te verwachten dat de er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is. Voor de omliggende 30 km-wegen is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de Drakenburgerweg en de A1. Dit akoestische onderzoek is in juni 2022 uitgevoerd door De Milieuadviseur. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 5 is toegevoegd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Drakenburgerweg, bedraagt 58 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.
  • De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de A1, bedraagt 50 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt voldaan.
  • Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Drakenburgerweg en A1, het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van één woning) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
  • In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Beleidsregel Wet geluidhinder Gemeente Baarn’ ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
  • De nieuwe woning wordt op het perceel Drakenburgerweg 73 in de bestaande gevelrij gebouwd. Hierdoor is er sprake van het ontheffingscriterium uit het geluidbeleid te weten: ‘Woningen vullen open plaats tussen aanwezige bebouwing op’.
  • Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid en de Wgh kan de gemeente Baarn een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Drakenburgerweg en de A1. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. De te verlenen hogere waarden zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0022.png"

  • Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij de woning ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0023.png"

  • Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Als de gevels van de nieuwe woning voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan worden de binnenwaarden van 33 dB ook gehaald.
5.5.3 Conclusie geluid

Geconcludeerd wordt dat de woning na de verlening van hogere waarden kan worden gerealiseerd. Er zijn vanuit het aspect geluid dan ook geen belemmeringen voor het bouwplan.

5.6 Luchtkwaliteit/ stikstofdepositie

5.6.1 Stikstofdepositie

In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.

De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).

Het plangebied ligt op circa 10,8 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebied 'Naardermeer'. De dichterbij gelegen Natura 2000- gebieden 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoever' en 'Arkenheen' bevatten geen stikstofgevoelige delen. In onderstaande afbeelding zijn het plangebied en de Natura 2000-gebieden zwart omlijnd weergegeven. De stikstofgevoelige habitats en leefgebieden zijn roze en paars gekleurd. De overige niet stikstofgevoelige delen van het Natura 2000-gebied zijn blauw, geel en groen gekleurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0024.png"

Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 (bron: AERIUS Calculator)

Door Langelaar Milieuadvies is in mei 2022 een effectbeoordeling stikstofdepositie opgesteld. In januari 2023 is de stikstofbeoordeling geactualiseerd op basis van AERIUS 2022. Deze nieuwe effectbeoordeling is opgenomen in Bijlage 6. In dit onderzoek is achtereenvolgens onderzocht:

  • de NOX en NH3 emissies gedurende de tijdelijke fase (aanleg- en bouwfase);
  • de NOX en NH3 emissies gedurende de permanente fase (gebruiksfase);

Op basis van een berekening met behulp van de Aerius calculator versie 2022 worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:

  • Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat zowel de inzet van machines en transportbewegingen in de aanlegfase als verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositietoename die groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden.
  • Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000- gebieden door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten.
  • Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.
5.6.2 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Plannen die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.

Op basis van dit bestemmingsplan kan 1 extra woning gebouwd worden. In de ministeriële regeling NIBM is een lijst van categorieën opgenomen die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Conform bijlage 3 van de regeling NIBM geldt dat bij woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, uitgaande van één ontsluitingsweg, sprake is van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging vanwege het plan.

Geconcludeerd wordt dat het totale plan de realisatie van minder dan 1.500 woningen omvat, daardoor zal het plan ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding.

Toetsing grenswaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico’s kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario’s zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario’s laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.

In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plan zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de nabijgelegen A1. De concentraties langs deze weg zijn representatief voor de concentraties binnen- en in de directe omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0025.png"

In de tabel zijn de concentraties PM10, PM2.5, en NO2 voor de jaren 2015, 2020 en 2030 uit de monitoringstool weergegeven. De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen hiermee onder de grenswaarden in de drie jaren (2015, 2020 en 2030). Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2020 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.

5.6.3 Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit/ stikstofdepositie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

5.7 Bedrijven en milieuzoneringen

5.7.1 Wet- en regelgeving en beleid

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0026.png"

Richtafstanden en omgevingstype (Bron: VNG)

5.7.2 Onderzoek

Wonen is geen hinderveroorzakende functie. Daarom hoeft er niet onderzocht te worden of de nieuwe woning hinder veroorzaakt ten opzichte van de omgeving. Maar er zal wel onderzocht moeten worden, of de nieuwe woning wellicht hinder ondervindt van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied komen geen solitair gevestigde bedrijven voor.

Maar wel ligt op enige afstand het bedrijventerrein 'Noordschil bedrijventerrein'.Op dit bedrijventerrein is bedrijvigheid tot verschillende maximale milieucategorieën toegestaan. De ontsluitingsweg van het bedrijventerrein loopt in Oost-West-richting door het bedrijventerrein. Dit betreft de Hermesweg. Ten noorden van de Hermesweg zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.1 toegestaan, ten zuiden van de Hermesweg zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Op de navolgende afbeelding is deze situatie nader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0027.png"

Ligging Bedrijventerrein Noordschil ten opzichte van het plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)

De nieuwe woning is geprojecteerd op een afstand van ongeveer 125 meter ten opzichte van het gebied, waar milieucategorie 3.2-bedrijven zijn toegestaan en op een afstand van ongeveer 200 meter ten opzichte van het gebied, waar categorie 4.1-bedrijven zijn toegestaan. Hoewel het plangebied -gezien de nabijheid van een bedrijventerrein en de A1- theoretisch beschouwd zou kunnen worden als een 'gemengd gebied', behoeft hierop geen beroep gedaan te worden. Er wordt namelijk al voldaan aan de richtafstanden voor een 'rustig gebied'.

5.7.3 Conclusie bedrijven en milieuzoneringen

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Drakenburgerweg 73.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Wet- en regelgeving en beleid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in demiljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2011) en Het Besluit veiligheid Transportroutes (Bevt) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

5.8.2 Onderzoek externe veiligheid

Voor het plangebied is een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hierbij is binnen 1 km afstand van het plangebied gekeken naar de volgende aspecten, die van invloed kunnen zijn op het plangebied:

  • risicovolle inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over spoor, water en weg.

Op de afbeelding hieronder is een fragment van de risicokaart Nederland opgenomen. Het plangebied is gesitueerd binnen de witte cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0028.png"

Uitsnede risicokaart Nederland voor externe veiligheid met aanduiding plangebied binnen witte cirkel, inrichting als rode driehoek, buisleidingen rood gestreept en transportroute als gele lijn.

Risicovolle inrichtingen

Ten westen van het plangebied ligt op circa 700 meter een LPG-tankstation aan de Amsterdamsestraatweg 42 (op de afbeelding aangeduid met een rode driehoek). Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze zone. Een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten noorden van het plangebied liggen twee hogedrukaardgasleidingen. De aardgasleiding met kenmerk ‘W-500-01’ kent een invloedsgebied van 144 meter. Het invloedsgebied van de aardgasleiding met kenmerk ‘A-510-01’ is 240 meter. Voor het plangebied geldt dat het zich binnen het invloedsgebied van beide buisleidingen bevindt. Maar omdat het aantal personen door de nieuwbouw van 1 woning extra met maximaal 3 zal toenemen blijft de personendichtheid laag (minder dan 10), waardoor er geen sprake is van een groepsrisico. Daarom behoeft er geen verantwoording van het groepsrisico te worden uitgevoerd.

Transport van gevaarlijke stoffen over spoor, water en weg

Ten noorden van het plangebied ligt de A1: afrit 10 (Soest) - afrit 12 (Bunschoten). Dit wegtraject is opgenomen in het Basisnet Weg. Voor het wegvak is geen 10-6 contour aanwezig. Voor het plangebied geldt dat het op meer dan 200 meter (namelijk ruim 250 meter) afstand van de rijksweg ligt. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van toxische stoffen (LT2) en zeer brandbare gassen (GF3), die over de A1 worden vervoerd. Dit maakt dat een nadere beschouwing van het groepsrisico noodzakelijk is. Gelet op het feit dat het plangebied op ruim 250 meter van de risicobron ligt en voorziet op een zeer geringe toename van het aantal kwetsbare objecten zal het groepsrisico niet noemenswaardig toenemen. Een groepsrisicoberekening conform artikel 8 lid 1a van het Bevt, zal daarom conform artikel 8 lid 2 van hetzelfde besluit niet nodig zijn. Conform artikel 7 van het Bevt moet er dan een zogenoemde ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden. Op deze verantwoording wordt in het navolgende ingegaan.

Verantwoording groepsrisico A1

Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te kunnen brengen over de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie ‘VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario’s ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

5.8.3 Conclusie externe veiligheid

Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het bouwplan.

5.9 Verkeer en parkeren

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar verkeersaspecten als ontsluiting en bereikbaarheid, parkeren en verkeersveiligheid.

Verkeer

De bestaande verkeersstructuur in de omgeving van het plangebied blijft gehandhaafd. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats vanaf de Diepenbrocklaan. Als gevolg van de realisatie van de woning worden extra verkeersbewegingen gegenereerd. Het betreft hier echter een zodanig beperkt aantal (ongeveer 8 verkeersbewegingen per etmaal), dat dit zonder problemen opgenomen kan worden in het huidige verkeersbeeld.

Parkeren

Bij bouw en verbouw gelden regels voor het aanleggen van parkeerplaatsen. De parkeernormen in gemeente Baarn zijn gebaseerd op de maximumwaarde (bovengrens) van de kengetallen van de CROW-publicatie 317 minus 15%.Voor vrijstaande woningen dient op basis hiervan uitgegaan te worden van een parkeernorm van 1,8 (1,5 voor bewoners plus 0,3 als bezoekersaandeel). Concreet betekent dit, dat er rekening gehouden dient te worden met 1,8 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen kunnen zonder problemen op eigen erf gerealiseerd worden. Op deze manier kan ruimschoots voldaan worden aan de parkeernormen.

Conclusie:

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe vrijstaande woning op het perceel Drakenburgerweg 73.

5.10 Onderzoek kabels, leidingen en telecommunicatieinstallaties

Er zijn geen kabels en leidingen dan wel telecommunicatie installaties in het plangebied aanwezig die met een contour beschermd moeten worden.

5.10.1 Conclusies en aanbevelingen

Er zijn geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van kabels en leidingen dan wel telecommunicatie installaties in of nabij het plangebied.

5.11 Duurzaamheid

Bij de bouw van de nieuwe vrijstaande woning zal uiteraard uitgegaan worden van de eisen, die opgenomen zijn in de Convenant Duurzame Wonmingbouw. In 4.3.4 is ingegaan op de inhoud van deze convenant. Daaruit is naar voren gekomen, dat er 3 ambitieniveaus nagestreefd kunnen worden. Als basis kan gekozen worden voor "brons". Wanneer er een extra inspanning verricht wordt kan dit het predicaat "zilver" opleveren. Maar natuurlijk is het ook mogelijk om voor "goud" te gaan.

In het Convenant is een "Toetsingskader" opgenomen, waarin voor de verschillende duurzaamheidsaspecten aangegeven is welke eisen er gelden voor het ambitienieveau "brons", "zilver", of "goud". Het toetsingskader is hieronder opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0030.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0032.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0036.png"

In het Convenant zijn de indicatieve meerkosten voor een woning van circa 60 m2 per onderwerp weergegeven. Bij deze meerkosten is nog geen rekening gehouden met de baten en/of subsidies die van toepassing zijn per thema en juist kosten kunnen drukken. Peildatum 1 februari 2022.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BPDrakenburgerwg73-VG01_0037.png"

Indicatieve meerkosten

De initiatiefnemer zal natuurlijk aan de voorwaarden voldoen, die bij "brons" horen. Daarmee wordt voldaan aan de eisen, die er op het gebied van duurzaamheid gesteld worden aan dit ambitieniveau. Bij de nadere uitwerking van de plannen zal nagegaan worden, of op sommige aspecten wellicht het predicaat "zilver" haalbaar is.

5.12 Milieueffectrapportage / M.E.R.-(beoordelings)plicht

5.12.1 Wet- en regelgeving en beleid

Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat voor welke plannen en besluiten in welke gevallen een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D- lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Bij een (directe) m.e.r.-plicht dient hoe dan ook een MER opgesteld te worden. Bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient te worden beoordeeld of de activiteit vanwege bijzondere omstandigheden toch belangrijke milieugevolgen kan hebben. Indien dat het geval is dan ligt een m.e.r.-procedure in de rede. Zo niet, dan dient het bevoegd gezag expliciet te besluiten dat geen m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Een derde situatie die zich kan voordoen betreft de situatie waarbij de betreffende activiteit qua omvang beneden de drempelwaarde voor m.e.r.-beoordeling blijft. Ook in dat geval is, op grond van art. 2 lid 5 van het Besluit m.e.r., nog een beoordeling nodig, zij het dat dit een vormvrije beoordeling betreft. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden verwerkt in de toelichting op het 'moederbesluit'.

5.12.2 Onderzoek M.e.r. (beoordelings)plicht

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die m.e.r- (beoordelings)plichtig zijn.

5.12.3 Conclusie M.e.r. (beoordelings)plicht

Voor het bouwplan hoeft geen m.e.r of m.e.r-beoordeling te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiele uitvoerbaarheid

Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. In dit geval is sprake van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Dat kan via een privaatrechtelijke overeenkomst. Met de initiatiefnemer is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden en de economische uitvoerbaarheid van het project is verzekerd.

6.2 Communicatie

6.2.1 Overleg met de buurt

Op 8 september 2021 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Omwonenden zijn gericht uitgenodigd om kennis te nemen van de voorgenomen plannen.Tijdens de bijeenkomst zijn de plannen gepresenteerd en was er volop gelegenheid om daarop te reageren. Hoewel er ook kritische geluiden te horen waren stemde de meerderheid van de aanwezigen in met de plannen.

Een kort verslag van deze informatiebijeenkomst is opgenomen in Bijlage 7.

6.2.2 Uitkomsten vooroverleg

Omdat de nieuwe ontwikkeling binnen de zogenaamde rode contour geprojecteerd is, zijn er geen provinciale belangen in het geding. Conform afspraken met de provincie behoeft een dergelijk plan in het kader van het (voor)overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet toegezonden te worden aan de provincie.

Op basis van de digitale watertoets kan geconcludeerd worden, dat er geen nader overleg met het Waterschap hoeft plaats te vinden.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Daarbij is zo dicht mogelijk aangesloten bij de regels van het vigerende plan Baarn-Noord.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

7.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

7.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Tuin

Deze bestemming is toegekend aan de 'voortuin' en 'zijtuin'. In principe mogen deze gronden niet bebouwd worden, met uitzondering van erfafscheidingen en kleine andere bouwwerken.

Artikel 4 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan het resterende deel van het plangebied. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen. De hoofdbebouwing mag uitsluitend binnen de begrenzing van dit bouwvlak worden opgericht. De maximale goothoogte is bepaald op 5 meter, terwijl de maximale bouwhoogte van die woning 7 meter bedraagt.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald, dat de nieuwbouw van de woning pas dan mag plaatsvinden wanneer voldoende zekerheid is geboden, dat de bestaande garage/ berging gesloopt wordt.

7.4 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien op een andere wijze voorzien kan worden in voldoende ruimte voor laden en lossen. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken voor zover het voldoen aan de regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

7.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 12 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.