direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Utrechtseweg 2-4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00210-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

 

Rondom de Amersfoortse Zonnehof spelen een aantal ontwikkelingen die het gebied transformeren naar een woon- en werkgebied met een eigen karakter. Een onderdeel van deze transformatie is de ontwikkeling van duurzame woningbouw aan de Utrechtseweg 2-4 in de vorm van een woongebouw met in totaal 100 appartementen en commerciële functies in de plint.

De locatie aan de Utrechtseweg 2-4 betreft een onbebouwd terrein. De bebouwing, een Chinees restaurant, is meer dan 10 jaar geleden verwijderd. Vervolgens zijn er meerdere plannen geweest voor een woon- en kantoorontwikkeling. De zijde van deze locatie aan de Stadsring ligt braak. Het overige deel is verhard en wordt gebruikt als parkeerterrein.

De bovengenoemde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om deze mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0001.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied


 

1.2 Bestemmingsplan

 

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan beslaat het perceel Utrechtseweg 2-4. Het ligt op de kruising van de Stadsring en de Utrechtseweg. De locatie bevindt zich tussen het stationsgebied en de binnenstad. Ten zuid-oosten van het perceel ligt de Zonnehof. De Zonnehof is een levendig groene stadshof met een mix aan functies. De locatie aan de Utrechtseweg 2-4 betreft een onbebouwd terrein. De zijde van deze locatie aan de Stadsring ligt braak. Het overige deel is verhard en wordt gebruikt als parkeerterrein. De oppervlakte van de locatie bedraagt circa 2.650 m2.

De omliggende gebouwen betreffen met name werklocaties, waarbij het merendeel kantoren betreft. Voor een deel hiervan geldt dat deze mogelijk worden getransformeerd naar 'wonen', zodat een levendig gemengd gebied ontstaat, waar gewoond en gewerkt wordt.

1.2.2 Geldend(e) plan(nen)

Ter plaatse van de planlocatie aan de Utrechtseweg 2-4 gelden nu het bestemmingsplan ''bp hoek Stadsring - Utrechtseweg' en 'Bestemmingsplan Veegplan B'. Op basis van het bestemmingsplan 'bp hoek Stadsring - Utrechtseweg' rust op het perceel de bestemming 'Kantoor'. De voorziene ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan onder andere doordat binnen het huidige plan 'wonen' niet is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0002.png"

Verbeelding van het bestemmingsplan 'bp hoek Stadsring - Utrechtsewegl'.

Op basis van het 'Bestemmingsplan Veegplan B' rust op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming blijft in stand in het nieuwe bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0003.png"

Deel van de verbeelding van het 'Bestemmingsplan Veegplan B'.

1.2.3 Chw-bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

Dit bestemmingplan is een zogenoemd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n plan in feite het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet.

Om duidelijk aan te geven dat er met dit bestemmingsplan sprake is van een aparte planfiguur in de ruimtelijke ordening, wordt niet gesproken over het bestemmingsplan Utrechtseweg 2-4, maar over het Chw bestemmingsplan Utrechtseweg 2-4.
In hoofdstuk 5.2.1 van deze toelichting wordt nader aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande en de nieuwe situatie in hoofdstuk 2 en geeft een overzicht van de beleidskaders in hoofdstuk 3. De omgevingsaspecten, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.

Hoofdstuk 2 Planvorming Utrechtseweg 2-4

2.1 Bestaande situatie

De bestaande situatie van kavel Utrechtseweg 2-4 is een lege ruimte waar een parkeerplaats op maaiveld is gesitueerd. Deze plek op de prominente hoek van de Utrechtseweg en de Stadsring voelt nu als een gapend gat in de stad en staat bekend als de “Bouwput van Boeddha”, naar het Chinese restaurant dat daar tot in de late jaren ‘80 was gevestigd. Aan de zijde van de Stadsring wordt de kavel geflankeerd door rijwoningen uit het begin van de 20e eeuw. De bebouwing aan de Utrechtseweg bestaat uit bedrijfsbebouwing, kantoren en woningen.
De Utrechtseweg heeft een knik in de weg die veroorzaakt wordt door de kavel, die verder de straat insteekt dan de naastgelegen bebouwing. Hier liggen veel kansen in het afronden van straatwanden en -profielen, en het ruimtelijk markeren van deze prominente plek in de stad.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0004.png"  

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0005.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0006.png"

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige opgave

De stedenbouwkundige opgave die er voor deze locatie ligt is een compacte stedelijke invulling, die bijdraagt aan de begeleiding van de routing van station naar binnenstad, die heldere openbare ruimtes definieert en die zich ten aanzien van massaopbouw en hoogte verhoudt tot de nabijheid van de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0007.png"

Stadswanden 

De bebouwing aan de Stadsring is behoorlijk gedifferentieerd, het is een verzameling van verschillende typologiën met diverse functies, verschijningsvormen en uit verschillende bouwperiodes. Vroeger was het een singel met bomen en statige villa's, maar dat veranderde eind jaren 50 om ruimte te maken voor de auto. In het gedeelte van de Stadsring waar de locatie ligt is de bebouwing met 2 á 3 laagse stadsvilla's nog deels aanwezig. Tegelijkertijd zijn er op de hoeken met de radialen later afwijkende typologieën toegevoegd waardoor een mix ontstaan is van oorspronkelijke villa's en grotere volumes met commerciële functies en kantoorgebouwen. De villa's vormden oorspronkelijk een doorgaande wand, maar de latere grotere gebouwen zijn veel losser gepositioneerd. Dat heeft invloed op de beleving van de openbare ruimte: de rooilijnen van de latere bebouwing wisselen sterk waardoor aan de Stadsring soms ongedifferentieerde openbare ruimten zijn ontstaan. De opgave is om dit weer te herstellen: de nieuwe rooilijnen sluiten aan op de naastgelegen bebouwing aan de Utrechtseweg, Stadsring en de Snouckaertlaan. De herstelde straatwanden maken ruimte voor passende straatprofielen die aansluiten op de omgeving met kwalitatieve openbare ruimte waar weer ruimte is voor groen.

Twee schaalniveaus 

Al langer ligt er in de stad de wens en opgave om de verbinding tussen station naar binnenstad te verbeteren. De hoogbouwvisie biedt ruimte voor een hoogteaccent op deze locatie om daar aan bij te dragen. Tevens ligt de locatie in de invloedssfeer van de historische binnenstad en dat stelt ook eisen aan de inpassing. Er worden daartoe twee schaalniveaus geïntroduceerd: dat van de bestaande stad, en het schaalniveau daarboven. De bebouwing op maaiveldniveau aan de straat sluit wat betreft voorgevelrooilijn, schaal, korrel en globale bouwhoogte aan op de naastgelegen bebouwing. Daarboven is ruimte voor een hoogteaccent. Het ruimtelijk principe voor Utrechtseweg 2-4 is een onderbouw die aansluit op de naastgelegen bebouwing met daarboven een toren.

De hogere bebouwing ligt bewust in de tweede lijn (een stuk achter de voorgevelrooilijn). Amersfoort heeft zich altijd ontwikkeld vanuit een centrale kern, de stad had een kenmerkende 'skyline' met de Onze Lieve Vrouwentoren als landmark. Vanaf de oude wegen die als radialen van de ommelanden naar het historisch centrum liepen was zicht op de toren. De locatie Utrechtseweg 2 -4 ligt aan de stadsradiaal Utrechtseweg. Door deze setbacks respecteren de gebouwen het zicht op de OLV toren en zorgen er bovendien voor dat de hoge bebouwing qua schaduwwerking en windinvloed een minimale invloed heeft op de openbare ruimte.

Levendigheid en bijdrage routing

Het gebouw en zijn omgeving dragen bij aan de ambities van de stad. De uitstraling op de begane grond wordt levendig met aan alle zijden een aantrekkelijk programma en open gevels en levendige stedelijke plinten. Het gebouw wordt een markering in de verbinding tussen station en binnenstad. De plinten zijn ook hoger wat betreft bouwhoogte om die stedelijke uitstraling te geven. Het vormt een schakel in de route en draagt bij aan de ambitie om een brug te slaan naar de historische binnenstad.

Kwalitatieve openbare ruimte  

Het gebouw sluit aan op de bestaande bebouwing. De rooilijnen van de naastgelegen gebouwen worden opgepakt en afgemaakt. Daarmee ontstaat de kans om een heldere openbare ruimte rondom het gebouw te maken die aansluit op de bestaande stedenbouwkundige structuren. Aan de Snouckaertlaan, Utrechtseweg en Stadsring wordt ingezet op bomen die onderdeel zijn van de stedelijke ruimte. In samenwerking met de gemeente maakt de ontwikkelende partij een ontwerp voor de openbare ruimte. De Utrechtseweg heeft een knik in de weg die voortkomt uit de bestaande kavelgrens van Utrechtseweg 2-4. Nu het gebouw zich terugtrekt van deze kavelgrens om aan te sluiten op de naastgelegen rooilijn van de bebouwing en ruimte te maken voor zicht op de OLV toren, ontstaat een kans om de straat recht te trekken en de openbare ruimte hoogwaardig in te richten. Zie ook hoofdstuk 2.2.4 Inrichting openbare ruimte en Bijlage Inrichting openbaar gebied voor de concept uitgangspunten voor de herinrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0008.png"

2.2.2 Uitwerking stedenbouwkundige opgave

Massaopbouw 

Voor Utrechtseweg 2-4 is een onderbouw uitgewerkt die aansluit op de naastgelegen bebouwing met daarboven een toren. Het gedeelte van het gebouw dat aansluit op de naastgelegen bebouwing is 3 en 4 lagen hoog en heeft rondom woningen op de 1e t/m de 3e verdieping. Boven de 3e verdieping springt het gebouw terug en begint het torenvolume. De toren heeft een centrale kern met trappenhuizen en liften, en heeft woningen rondom. Het volume van de toren is opgedeeld in twee bouwdelen, en heeft een sterke verticale geleding. Het hoofdonderdeel van de toren eindigt in een herkenbare kroon, een heldere ruimtelijke beëindiging van het torenvolume. De uitstraling is sprekend en herkenbaar, en tevens terughoudend en tijdloos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0009.png"

(Gebouw links is Utrechtseweg 2-4)

Plinten

Het gebouw aan de Utrechtseweg 2-4 heeft twee zijden aan de openbare ruimte: één aan de Stadsring en één aan de Utrechtseweg. Aan de Stadsring en het eerste deel van de Utrechtseweg komt ruimte voor een commerciële en/of publieke functies. De hoofdentrees voor de woningen komen aan de zijde van de Utrechtseweg. Tussen deze beide entrees komt de toegang tot de fietsenstalling op de begane grond.

Parkeren

De parkeergarage voor 48 auto's ligt aan de achterzijde van het gebouw. De onderste laag ligt 1,5 m verdiept en wordt ontsloten vanaf de Stadsring. Vanaf de Utrechtseweg worden de parkeerplaatsen op het dek bereikt. Het dak van het parkeerdek wordt voorzien van zonnepanelen om bij te dragen aan het energieneutraal maken van het gebouw. Aan de achterzijde van het gebouw aan de Utrechtseweg 2-4 wordt veel aandacht besteed aan de aansluiting op de achtertuinen van de naastgelegen woningen.

Toren

Het appartementencomplex aan de Utrechtseweg 2-4 zal bestaan uit 16 bovengrondse bouwlagen. De maximale bouwhoogte van het voorgenomen complex bedraagt circa 50 meter. In totaal zullen er 100 woningen aan de Utrechtseweg 2-4 worden gerealiseerd. Parkeren ten behoeve van de woningen en de commerciële functies zal op eigen terrein plaatsvinden. Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van het voorgenomen appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0011.png"

2.2.3 Programma

Het gebouw voegt 100 woningen toe die voor een brede doelgroep zijn bestemd, van de bereikbare sociale huurwoningen tot de middeldure koopwoningen en vrije sectorwoningen. We volgen daarin zoveel mogelijk het Deltaplan Wonen van de gemeente, zie ook hoofdstuk 3.3.5 Deltaplan wonen en hoofdstuk 3.3.6 Actieplan Huisvesting Middeninkomens. De begane grond krijgt voor een belangrijk gedeelte een commerciële functie, met de mogelijkheid om het in kleine of middelgrote eenheden te verdelen. Het gebouw levert een belangrijke bijdrage aan de inclusieve stad met de verdichting en het gemengde programma.

Het project ligt aan de rand van de binnenstad met het station op loopafstand. Het plan wordt onderdeel van de stad en al haar faciliteiten. De behoefte aan huisvesting voor kleine huishoudens in de stad neemt sterk toe. Het gebouw biedt het broodnodige appartementenprogramma voor deze doelgroep. Zowel senioren, starters als kleine gezinnen zullen hier een plek vinden in een koop- of huurappartement. De senioren laten vaak een koopwoning achter aan het einde van hun wooncarrière, waardoor bovendien doorstroming in de woningmarkt ontstaat. Bij de segmentering zijn de genoemde leefstijlen van belang. Dat zijn namelijk de mensen die zich ook tot de binnenstad voelen aangetrokken en daarom ook bereid zijn daarvoor te betalen en de kenmerken van de stedelijke omgeving als grote voordelen zullen zien. Onderzoek van de markt wijst uit dat met name bij de starters en senioren behoefte is aan woningen op deze locatie.

2.2.4 Inrichting openbare ruimte

De ontwikkeling van Utrechtseweg 2-4 biedt kansen voor de herinrichting van de openbare ruimte waarbij de Utrechtseweg in aansluiting op de Stadsring rechtgetrokken kan worden. De fiets en looproute zullen aanzienlijk verbeterd worden. Er zal bovendien een vergroening plaatsvinden door onder meer het creëren van een laanprofiel door het planten van nieuwe bomen. Ook biedt de aanpassing van de openbare ruimte kansen voor betere afwatering / opvang van hemelwater. Zie Bijlage Inrichting openbaar gebied voor de uitgangspunten voor de herinrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0012.png"

(Gebouw links is Utrechtseweg 2-4)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het onderhavige bestemmingsplan. Dit beleid vormt het kader van de toetsing van de huidige situatie en de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regeling.
Vanwege de omvang en de ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dat beleid.
De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in Hoofdstuk 4 (Omgevingsaspecten) van deze toelichting.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Inleiding

Sinds 1 april 2021 werkt de provincie Utrecht met de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie zijn de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. In de Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijke gebied in onderlinge samenhang bezien. De omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie Utrecht. Dit betekent dat de Omgevingsvisie alleen voor de provincie Utrecht verplichtingen schept. De uitgangspunten van de Omgevingsvisie zijn vertaald in de regels van de (interim) Omgevingsverordening. De normen en regels uit de Omgevingsverordening zijn wel bindend voor inwoners en de gemeente.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening bevat op provinciaal niveau regels voor de fysieke leefomgeving. Hiermee zorgt de Omgevingsverordening ervoor dat de doelen en het beleid uit de provinciale Omgevingsvisie doorwerken naar derden.

Voor dit bestemmingsplan is de onderstaande instructieregel uit de Omgevingsverordening van belang:

Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en Werken;

b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;

Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan

Uitsnede Omgevingsverordening

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0013.png"

Programma Wonen en Werken

Het programma Wonen en Werken zoals dat op 5 oktober 2021 is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, bevat een aantal kwalitatieve afspraken welke van toepassing zijn op nieuwe woningbouwlocaties. Deze afspraken zien op: integrale stedelijke kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid, evenwichtige ontwikkeling van rood en groen en energieneutrale nieuwbouw, klimaatadaptatie en circulariteit. Daarnaast wordt in het programma voorzien in een grote kwantitatieve opgave. Met dit bestemmingsplan, waarin de bouw van 100 woningen wordt mogelijk gemaakt, wordt bijgedragen aan de opgave zoals omschreven in het programma Wonen en Werken.

Voor Utrechtseweg geldt dat deze plannen al geruime tijd in de plancapaciteit zijn opgenomen. Daarin is Utrechtseweg 2-4 opgenomen als zacht plan in binnenstedelijk gebied. Cijfermatig past het plan binnen het regionaal programmeren.
Voor Utrechtseweg 2-4 zijn dat 100 woningen, waarvan is ingeschat dat oplevering in 2024 en 2025 kan plaatsvinden, 35% sociaal, 65% koop. De provincie geeft in haar regionale programmering wonen en werken aan voldoende planvoorraad na te streven om rekening houdend met planuitval toch voldoende plannen ten uitvoer te laten komen. In het kader van regionaal programmeren wonen en werken wordt gewerkt aan een nieuwe manier van samenwerken. Onlangs is een lijst gedeeld met openbare binnenstedelijke plannen voor de regio. Daar staat de Utrechtweg 2-4 ook benoemd. Op de lijst betekent dus ook afgestemd en daarmee passend binnen de kaders.

Voor wat betreft de integrale stedelijke kwaliteit geldt dat conform de geformuleerde uitgangspunten, zo efficiënt mogelijk omgegaan wordt met de beschikbare ruimte. Door hoogbouw op deze binnenstedelijke locatie te realiseren wordt invulling gegeven aan dit uitgangspunt. Het plan sluit aan bij het reeds bestaande gemengde karakter van het gebied. Waar het perceel onder het huidige bestemmingsplan alleen een kantoorbestemming heeft, wordt dit in dit nieuwe bestemmingsplan voor een groot deel wonen. Op de begane grond blijven commerciële functies toegestaan. Dit kan kantoor zijn, maar ook andere commerciële functies zijn mogelijk. Daarnaast zijn maatschappelijke functies mogelijk. Gelet op het gemengde karakter van dit gebied geldt dat binnen de 'gemengde' plint van de bebouwing alleen lichte bedrijvigheid is toegestaan, zoals die in de bij dit bestemmingsplan horende Staat van bedrijfsactiviteiten is aangeduid als categorie A.

In het kader van betaalbaarheid en beschikbaarheid is in het programma Wonen en Werken opgenomen dat 50% van de toe te voegen woningen behoort tot het goedkope of middeldure segment. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan doordat 35% van de woningen wordt bestemd als sociale huurwoning en 20% als middenkoopwoning. Voor wat betreft de middenkoopwoningen wordt aangesloten bij de NHG-grens, zie voor een nadere toelichting 3.3.5 Deltaplan wonen en 3.3.6 Actieplan Huisvesting Middeninkomens.

Ook voor wat betreft de bereikbaarheid en duurzaamheid past onderhavige ontwikkeling in het beleid zoals vastgelegd in het programma Wonen en Werken. Een nadere uitwerking van deze onderwerpen is terug te vinden in hoofdstuk 3.3.10 Mobiliteit en parkeren en hoofdstuk 4.8 Duurzaamheid .
Gelet op bovenstaande past de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 binnen het programma 'Wonen en Werken' van de provincie Utrecht.

Bodemdaling

Voor de gemeente Amersfoort geldt dat de bodem met name bestaat uit zand. Zand is minder gevoelig voor bodemdaling dan bijvoorbeeld klei/veenpakketten in het westelijk deel van de provincie Utrecht. De bodem is hierdoor niet dalinggevoelig en kan voor wat betreft de zettingsgevoeligheid worden aangemerkt als 'minst zettingsgevoelig' (zie bodemkaarten op webkaart.provincie-utrecht.nl). Op basis hiervan kan worden aangenomen dat de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 niet leidt tot extra bodemdaling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Uitwerkingsnotitie en modelkeuze


In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 26 januari 2010). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Voor het bestemmingsplan 'Utrechtseweg 2-4' is de procedure zoals omschreven in model 2 gevolgd. Op 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad de Kaders voor Gebiedsontwikkeling 'Rondom de Zonnehof' vastgesteld. Op basis hiervan is een uitwerkingvoorstel gemaakt in de vorm van een Stedenbouwkundig plan, welke op 31 mei 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit uitwerkingsvoorstel kan in het licht van de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' worden gezien als de 'Startnotitie'. Hierin zijn de uitgangspunten geformuleerd voor de planontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan deze uitgangspunten.

De procedure van model 2 houdt in dat er een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd (en geen voorontwerp waarop inspraak mogelijk is). Belanghebbenden krijgen de gelegenheid om hun zienswijze in te dienen over het ontwerpbestemmingsplan.

3.3.2 Structuurvisie Amersfoort 2030

Algemene uitgangspunten

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Voorliggende ontwikkeling vindt plaats in het gebied rondom de Zonnehof. In de structuurvisie wordt de Zonnehof aangeduid als één van de 'kamers' die onderdeel uit maakt van het Stadshart. De Zonnehof wordt omschreven als groene oase als stadspatio in een nieuw complex van wonen en werken. Met zijn kenmerkende groene plein vormt de Zonnehof een rustpunt in de stad, waar werken en wonen in harmonie samen gaan.

De ontwikkeling van Utrechtseweg 2-4 sluit aan bij deze uitgangspunten. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan verdere functiemenging, waarbij nieuwe appartementen worden gebouwd, maar tevens kantoorruimtes dan wel andere commerciële functies beschikbaar blijven in de plint. Bovendien zal de buitenruimte zodanig ingericht worden dat verdere vergroening plaatsvindt van het openbaar gebied.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

In onderstaande uitsnede van de structuurvisie is een uitwerking van de Amersfoortse principes voor het Stadshart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0014.png"

De ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 draagt bij aan een levendig Stadshart. De hoogbouw past bij het stedelijk karakter. Met de inrichting van de buitenruimte wordt bovendien een bijdrage geleverd aan een groen en aangename publieke ruimte. Met deze ontwikeling wordt het woningaanbod in het Stadshart vergroot. Er zal minimaal extra ruimtebeslag plaatsvinden ten behoeve van parkeren, omdat gebruik gemaakt zal worden van het STOMP-principe, waardoor volstaan kan worden met een relatief kleine parkeergarage, die bovendien twee laags is.

Gelet op bovenstaande is deze ontwikkeling in overeenstemming met de Amersfoortse principes zoals omschreven in de Structuurvisie Amersfoort 2030.

3.3.3 Kaders voor Gebiedsontwikkeling 'Rondom de Zonnehof'

Op 28 januari 2020 zijn de kaders vastgesteld voor Gebiedsontwikkeling 'Rondom de Zonnehof'. Aan de hand van 5 thema's zijn uitgangspunten geformuleerd waar ontwikkelingen die binnen dit gebied vallen, aan moeten voldoen. Utrechtseweg 2-4 is zoveel mogelijk conform deze kaders ontwikkeld. Hieronder volgt per thema een toelichting.

Identiteit (hoogstedelijk met afwisseling)

Om recht te doen aan de identiteit van de locatie en haar omgeving worden twee schaalniveaus geïntroduceerd: dat van de bestaande stad en daarboven. Het lage volume met drie bouwlagen sluit aan op de naastgelegen bebouwing aan de Stadsring, en met vijf lagen op de bebouwing aan de Utrechtseweg. De toren wordt opgedeeld in een lager deel en een hoger deel. Door deze ten opzichte van elkaar te verschuiven wordt de toren ranker. Utrechtseweg 2-4 vormt daarmee een hoogteaccent op de kruising van de Utrechtseweg met de Stadsring en draagt bij aan de verbinding tussen binnenstad en station. Door dat accent een stuk terug te plaatsen vanaf de gevels van de onderbouw blijft het zicht op de Onze Lieve Vrouwentoren vanuit de radiaal gewaarborgd. Veel aandacht wordt besteed aan het positioneren van functies aan de gevel met een open en uitnodigend karakter op de begane grond, zoals publieke voorzieningen en belangrijke entrees. De commerciële ruimtes zijn aan de stadszijde (Utrechtseweg en Stadsring) gesitueerd, terwijl de woonfuncties hun entrees krijgen aan de Utrechtseweg. De entrees van de parkeervoorzieningen voor fietsen en auto’s zijn goed bereikbaar, maar nemen een bescheiden positie in. De parkeergarages en fietsparkeerplekken zijn uit het zicht ontworpen.

Opdeling bouwlagen Utrechtseweg 2-4

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0015.png"

Programma woon- werkmilieu en voorzieningen

Op basis van de uitgangspunten moet het plan bijdragen aan een mix van wonen en werken en voorzieningen. Dit plan draag hieraan bij doordat de begane grond een gemengde bestemming krijgt, op basis waarvan commerciële functies zijn toegestaan, zoals kantoor, lichte bedrijvigheid of horeca. Daarnaast zijn maatschappelijke functies mogelijk. In totaal is 390 m2 gereserveerd voor werkfuncties. Op de verdiepingen daarboven komen woningen. Het plan draagt bij aan het uitgangspunt van inclusiviteit doordat er woningen voor verschillende doelgroepen worden gerealiseerd. In lijn met het Deltaplan wonen en het actieplan Huisvesting Middeninkomens zal 35% bestemd worden voor sociale huur en 20% voor middenkoop. Zie voor een nadere toelichting 3.3.5 Deltaplan wonen en 3.3.6 Actieplan Huisvesting Middeninkomens.

In de verdere uitwerking zal veel aandacht worden besteed aan het realiseren van levendige plinten aan de straat en alzijdigheid van de gebouwen. Deze thema’s zijn belangrijk bij het creëren van een prettige openbare ruimte met open en uitnodigende uitstraling van de gebouwen op straatniveau, maar ook een alzijdige uitstraling op de hoger gelegen verdiepingen, zonder onaantrekkelijke achterkanten. Op deze manier wordt de aansluiting met het Zonnehofpark gezocht en het gebruik van dit park gestimuleerd. Hierbij zal veel aandacht worden besteed aan het positioneren van functies aan de gevel met een open en uitnodigend karakter op de begane grond, zoals publieke voorzieningen, woonkamers en belangrijke entrees.

Openbare ruimte en verbindingen

Met de gebiedsvisie Stationsgebied en de herinrichting van de Snouckaertlaan worden belangrijke stappen gezet in het verbeteren van de routing van het station naar de binnenstad. De ontwikkellocatie Utrechtseweg 2-4 vormt een volgende schakel in de routing. De openbare ruimte rondom het nieuwe gebouw zal worden heringericht zodat deze bijdraagt aan de ambitie om een brug te slaan naar de historische binnenstad en de barrièrewerking die momenteel uitgaat van de Stadsring te verminderen. In het ontwerp worden de straatwanden hersteld en worden de rooilijnen van de nieuwe gebouwen terug gelegd ten opzichte van de huidige om ruimte te maken voor goede straatprofielen met doorlopende bomenlanen. Bijzonder aandacht is er voor de overgang van openbaar naar privé die past in de stedelijke uitstraling.

Mobiliteit (bereikbaarheid en parkeren)

Voor de ontwikkeling aan de de Utrechtseweg 2-4 is in het ontwerp uitgegaan van het STOMP-principe. Dit houdt in dat de prioriteit komt te liggen bij achtereenvolgens Stappen (voetganger), Trappen (fietser) Openbaar vervoer, MaaS (deelmobiliteit) en Privéauto's. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eis om zoveel mogelijk voor schone mobiliteit te kiezen. In het kader hiervan zal een makkelijk toegankelijke fietsenstalling worden gerealiseerd, die ruimte biedt aan 390 fietsen. Voor wat betreft parkeren van auto's geldt dat de GROP-regeling van toepassing is (geen recht op parkeervergunning). Desondanks wordt een halfverdiepte parkeervoorziening gerealiseerd met 48 parkeerplekken voor auto's. Deze zal deels worden ontsloten vanaf de parallelweg aan de Stadsring en deels vanaf de Utrechtseweg en door het gebouw heen. Ook in de bestaande situatie worden woningen aan de Stadsring via de parallelweg ontsloten op de Stadsring. Voor een nadere uitwerking van het thema mobiliteit wordt verwezen naar hoofdstuk 3.3.10 Mobiliteit en parkeren.

Duurzaamheid

Mede dankzij de toepassing van bodemwarmte/ stadswarmte wordt het energieverbruik van het gebouw beperkt. In de uitwerking wordt, binnen de mogelijkheden, gestreefd naar een energieneutraal gebouw. Daarbij wil de initiatiefnemer een materialenpaspoort maken met alle informatie die nodig is om de gebruikte materialen in de toekomst te hergebruiken of te recyclen. De dakvlakken onder de hoogste daken worden voorzien van mee-ontworpen beplanting (daktuinen) tegen hittestress en voor waterbuffering en huisvesting van insecten, vogels en vleermuizen. Daarnaast worden waar mogelijk op de gevel begroeiingsmogelijkheden ontworpen, met bij de oplevering reeds aangebrachte beplanting. Zie voor een uitgebreide toelichting op het thema duurzaamheid hoofdtuk 4.8 Duurzaamheid.

3.3.4 Gebiedsvisie Amersfoort Centraal

Een stationsgebied met een goed functionerend stationsplein, een fijne verblijfsruimte met een makkelijke toegang tot de fietsenkelder, veel groen en een gastvrije en levendige route van station naar de binnenstad. Dat is de essentie van de Gebiedsvisie Amersfoort Centraal. Het Stationsgebied is straks een welkomsportaal voor bezoekers aan onze historische en veelzijdige stad.

De Gebiedsvisie op hoofdlijnen is in mei 2020 vastgesteld door de raad. De belangrijkste items in deze gebiedsvisie die raakvlakken hebben met deze ontwikkeling zijn:

- Herinrichting Snouckaertlaan met actieve plinten (15)

- Herontwikkeling hoekgebouw (14)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0016.png"

Het gebied 'Rondom de Zonnehof' wordt aangemerkt als een belangrijke plek in de verbinding tussen Stationsgebied en binnenstad, via de Snouckaertlaan. Deze route moet in het kader van gebiedsvisie Amersfoort Centraal worden versterkt. Het nieuwe gebouw aan de Utrechtseweg 2-4 maakt direct onderdeel uit van deze route. De ontwikkellocatie betreft een prominente plek die een prominente invulling verdient. Het hoogte accent dat hier wordt gerealiseerd benadrukt de samenkomst van de stadsradiaal Utrechtseweg en Stadsring en vormt daarmee een belangrijk herkenningspunt ter versterking van de gewenste verbinding tussen binnenstad en station.

In de gebiedsvisie Amersfoort Centraal is aangegeven dat de Snouckaertlaan wordt gezien als belangrijke schakel in de verbinding tussen station en binnenstad als lommerrijke en aantrekkelijke loop- en fietsroute. Daarbij speelt de kruising met de Utrechtseweg een belangrijke rol als groen, levendig bruispunt in de route tussen binnenstad en station. Hier hoort ook een actieve, uitnodigende en stedelijke plint bij van de gebouwen nabij dit kruispunt, zowel in architectonische zin als in functionele zin. In functionele zin wordt hieraan invulling gegeven door op de begane grond verschillende commerciële functies toe te laten, zoals horeca, lichte bedrijvigheid of kantoren. Daarnaast zijn bepaalde maatschappelijke functies denkbaar. Voor de invulling in architectonische zin wordt verwezen naar 2.2 Nieuwe situatie.

3.3.5 Deltaplan wonen

Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de uitwerkingsstrategie sociale woningbouw vastgesteld. Onderdeel van dit besluit is om bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 % sociale huurwoningen te verplichten.

Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad het Deltaplan Wonen vastgesteld. Dit plan bevat een uitbreiding en aanscherping van de strategie sociale woningbouw. Het woonbeleid is erop gericht dat er voldoende, betaalbare en passende woningen worden gebouwd.

De vraag naar woningen in Amersfoort en in de regio is groot. Om in de vraag naar woningen te voorzien, is de ambitie dat er tot 2030 1.000 woningen per jaar worden gerealiseerd. Het bouwen van 100 appartementen aan de Utrechtseweg 2-4 draagt daaraan bij.

Het is van belang dat wonen voor iedereen betaalbaar blijft, ook voor mensen met een lager of midden inkomen. Om een inclusieve stad te blijven, gelden er regels voor de realisatie van sociale huurwoningen en woningen in het middensegment (voor deze laatste categorie geldt ook het actieplan Huisvesting Middeninkomens, door de gemeenteraad vastgesteld 16 juli 2019). Op basis van het Deltaplan Wonen geldt een verplichting dat er minimaal 35 % sociale woningbouw wordt gerealiseerd. De ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 voldoet hieraan.

De te realiseren woningen en het te realiseren woonmilieu moeten aansluiten bij de behoefte van woningzoekenden en passen binnen de omgeving. Om in de behoefte van vele verschillende doelgroepen te voorzien (van jong tot oud, voor alleenstaanden, samenwonenden en gezinnen etc.) is het belangrijk dat er diversiteit is binnen plannen en tussen plannen. De ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 voorziet in een gevarieerd woningaanbod, bestaande uit sociale huurwoningen, koopwoningen in het middensegment en in het hoge segment. Daarmee is er ruimte voor diversiteit binnen de beoogde ontwikkeling.

3.3.6 Actieplan Huisvesting Middeninkomens

De druk op het middensegment in de Amersfoortse woningmarkt is hoog, waardoor middeninkomens moeilijk aan een woning komen. Dit blijkt uit de Notitie Middeninkomens die Stec Groep (in december 2018) opstelde voor de gemeente Amersfoort. Door een terugtrekkende beweging van corporaties uit het middensegment, als gevolg van het beleid van voormalig minister Blok enerzijds en stijgende prijzen voor koopwoningen anderzijds, wordt het aanbod in het middensegment steeds beperkter. Een groeiende groep middeninkomens - leraren, verplegers en politieagenten - valt daardoor tussen wal en schip. De krappe markt leidt bovendien tot excessen, zoals incourante woningen met (ver) boven marktconforme (huur)prijzen. Onderliggende maatschappelijke en demografische trends, zoals flexibilisering van de arbeidsmarkt, vergrijzing, toename van éénpersoonshuishoudens en de gebruikseconomie, verhogen de vraag in de toekomst verder.

De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het actieplan door een deel van de appartementen te reserveren voor koopwoningen in het middensegment. Het gaat om 20% van de te realiseren woningen, dus 20 woningen. In het Actieplan Huisvesting Middeninkomens worden woningen aangemerkt als koopwoning in het middensegment tot een bedrag van €260.000,- . Voor dit project blijkt deze prijs niet haalbaar. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de stijgende bouwkosten. Gelet hierop zal in afwijking van het Actieplan Huisvesting Middeninkomens een woning met een maximale vrij op naam prijs van € 405.000 (Nationale Hypotheek Garantie prijspeil 2023) worden aangemerkt als koopwoning in het middensegement. Om te zorgen dat deze woningen ook echt bedoeld zijn voor deze doelgroep, treffen we maatregelen. Zo geldt een doorkoopverbod van 3 jaar. Daarnaast geldt voor dit gebied de door de gemeenteraad in februari 2022 aangenomen regeling voor opkoopbescherming, wat een zelfbewoningsplicht met zich meebrengt. Maatregelen als Koopgarant of vergelijkbaar kunnen er verder voor zorgen dat de woningen voor een nader overeen te komen periode in deze prijsrange beschikbaar blijven;

3.3.7 Visie werklocaties en afwegingskader transformatie kantoren

Visie Werklocaties

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 'Amersfoort, stad om in te werken' vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad, als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad, met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven om deze ambitie te bereiken.

Met betrekking tot kantoren is in de Visie Werklocaties het uitgangspunt dat leegstand beperkt moet worden door meer ruimte te bieden voor functiemenging en transformatie. Er moet ruimte geboden worden om kantoren om te vormen naar wonen of voorzieningen. Er wordt terughoudend omgegaan met het toestaan van nieuwe m2 voor kantoren. Voor de Zonnehof wordt nog expliciet bepaald dat het gebied Zonnehof nu al sterk gemengd is. Enkele grote functies verdwijnen uit het gebied. Voor de herontwikkeling is wonen en werken (in brede zin) het uitgangspunt. De ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 past binnen dit beleid. De bestaande kantoorbestemming zal omgezet worden naar wonen, waarbij op de begane grond 'werken' mogelijk wordt gemaakt. Het gaat om 'werken' in brede zin. Kantoren zijn mogelijk, maar ook lichte bedrijvigheid, horeca en maatschappelijke functies.

De ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 past hiermee binnen het beleid zoals geformuleerd in de Visie Werklocaties.

Bovenstaande uitgangspunten met betrekking tot kantoren zijn geformuleerd in tijden van grote leegstand van kantoren. De situatie met betrekking tot vraag en aanbod van kantoren is inmiddels gewijzigd. Daarom is in 2019 het 'Afwegingskader transformatie kantoren' vastgesteld.

Afwegingskader transformatie kantoren

In de periode tussen 2008 en 2015 nam de leegstand van kantoren toe. Naar aanleiding hiervan zijn veel kantoren getransformeerd naar woningen, of zijn hiervoor plannen gemaakt, om in de woningbouwbehoefte te voorzien en de leegstand tegen te gaan. Inmiddels is de vraag naar en het aanbod van kantoren meer in evenwicht gekomen. De behoefte aan woningen is echter nog onverminderd groot wat leidt tot een gunstige opbrengstpotentie bij transformatie van bestaande kantoren naar woningen. Ten behoeve van een goede woon-werkbalans is het echter belangrijk dat voldoende kantoorruimte beschikbaar blijft. Daarom heeft de gemeenteraad In 2019 het Afwegingskader transformatie kantoren vastgesteld. Hierin is per gebied aangegeven of de gemeente wenst mee te werken aan de transformatie van kantoren naar wonen. Voor de Zonnehof is aangegeven dat onder voorwaarden medewerking kan worden verleend aan de transformatie van kantoren naar wonen. Utrechtseweg 2-4 valt in het gebied rondom de Zonnehof.

Uitsnede Afwegingskader transformatie kantoren, gebied Zonnehof

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0017.png"

In het verleden is voor een aantal locaties binnen dit gebied al aangegeven dat het mogelijk is om kantoor locaties te transformeren naar woningen. Dit geldt ook voor de locatie aan de Utrechtseweg 2-4. Bovendien wordt in het afwegingskader transformatie kantoren aangegeven dat op deze locatie toevoeging van wonen door verdichting en door de ontwikkeling van nieuwbouw mogelijk is.

3.3.8 Welstandsnota en beeldkwaliteit
3.3.8.1 Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota of in aanvullende beeldkwaliteitsplannen. Het doel van het welstandsbeleid is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

Voor de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 wordt getoetst aan de richtlijnen uit het beeldkwaliteitplan Utrechtseweg 1 en 2-4. Op basis hiervan zijn een aantal eisen geformuleerd waaraan het plan moet voldoen.

In hoofdstuk 3 van de Hoogbouw Effectrapportage, zoals opgenomen in Bijlage Hoogbouw Effect Rapportage van deze toelichting is omschreven op welke manier invulling wordt gegeven aan de eisen met betrekking tot beeldkwaliteit.

Een toets aan redelijke eisen van welstand vindt plaats bij het beoordelen van een definitief ontwerp bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Over het voorontwerp / principeplan is met de stadsbouwmeester afstemming geweest. De criteria die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan bieden een voldoende beoordelingskader om te komen tot de gewenste kwaliteit voor de toetsing aan redelijke eisen van welstand. Op grond van de ingediende gegevens is de stadsbouwmeester van oordeel dat het in het kader van een vooroverleg behandelde plan, getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde welstandscriteria, voldoende uitzicht biedt op een positieve welstandsadvisering.

3.3.8.2 Hoogbouw Effect Rapportage

Amersfoort wil op een verantwoorde en duurzame wijze voldoen aan haar woningbouwopgave. Het bouwen van hoogbouw hoort hier bij, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In de Hoogbouwvisie is aangegeven hoe Amersfoort met hoogbouw om wil gaan. In de visie is sprake van hoogbouw bij een gebouw met meer dan 8 bouwlagen. Het appartementencomplex aan de Utrechtseweg 2-4 zal bestaan uit 16 bouwlagen. In Amersfoort geldt: 'hoogbouw is een middel en geen doel op zich'. Zo is een aantal plekken aangewezen waarvoor wordt gedacht dat hoogbouw een goede toevoeging is, maar ook waar het wordt ontmoedigd. Het uitgangspunt is dat een hoog gebouw altijd iets moet toevoegen aan zijn omgeving. Van hoogbouw is bekend dat er niet alleen voordelen aan zitten. Daarom is van belang om inzicht te geven wat de effecten zijn van hoogbouw in een bepaald gebied.

Om te bepalen wanneer hoogbouw gewenst is, heeft Amersfoort in de Hoogbouwvisie een hoogbouwladder opgenomen.

1. In welke gebieden (waar): Amersfoort moedigt hoogbouw aan in specifieke gebieden. De gemeente bevordert hoogbouw langs grote lijnen en is tegelijkertijd voorzichtig met hoogbouw in of bij gebieden van historische waarde of gebieden waar alleen laagbouw is.

2. Wat is de toegevoegde waarde (wanneer): Amersfoort heeft een grote opgave. Als hoogbouw een passend programma biedt, bijdraagt aan één of meer van onze ambities (groei, duurzaam en inclusief) en ruimte biedt voor voorzieningen en/of groen wordt het aangemoedigd.

3. Hoe toetsen we de hoogbouw (hoe): hoogbouw is maatwerk; het is altijd onderdeel van een grotere visie op de betekenis voor de omgeving en de specifieke kwaliteiten van de plek. Met een hoogbouweffectrapportage wordt hoogbouw per plek beoordeeld.

Voor de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 is een hoogbouweffectrapportage opgesteld, zie Bijlage Hoogbouw Effect Rapportage bij deze toelichting. De conclusies zijn hieronder weergegeven.

De planlocatie ligt aan de Stadsring in een gebied dat in de hoogbouwvisie is aangewezen als 'ja, mits-gebied'. In 'ja, mits-gebied' gebieden kan hoogbouw bijdragen aan de ambities van Amersfoort en identiteit aan het gebied geven. De locatie markeert de hoek van de Stadsring en een van de belangrijke uitvalswegen van de stad. Het gebouw kan als een soort herkenningspunt naar het stadscentrum fungeren.

Uitgangspunt is dat hoogbouw moet bijdragen aan één of meer van de Amersfoortse ambities. Hoogbouw biedt ruimte voor groen en voorzieningen en door de dichtheid van wonen en werken biedt hoogbouw ook kansen voor energietransitie en mobiliteitsconcepten. Tegelijkertijd geeft die dichtheid ook uitdagingen voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van de omgeving.

Deze binnenstedelijke verdichting voldoet aan de grote vraag aan binnenstedelijk wonen. Die vraag komt in alle woonsegmenten voor: van sociale huur tot aan vrije sectorwoningen, plus alle categorieën die zich daar tussen in bevinden. Met het realiseren van 100 woningen in verschillende categoriën draagt deze ontwikkeling bij aan de ambities van Amersfoort als 'Groeiende stad'.

Daarnaast draagt deze ontwikkeling bij aan de ambitie van Amersfoort als 'Groene stad'. Zo is in het ontwerp aandacht voor klimaatbestendigheid, biodiversiteit en toekomstbestendigheid. Zie voor een nadere uitwerking van het aspect duurzaamheid ook 4.8 Duurzaamheid.

Ten slotte wordt met deze ontwikkeling ook invulling gegeven aan de ambitie van Amersfoort als 'Inclusieve stad'. Het plan voorziet in woningen en biedt in de plint ruimte voor (commerciële) voorzieningen. De woningen worden levensloopbestendig opgeleverd, waarbij ze voor een brede doelgroep aantrekkelijk zijn. Niet alleen voor de oudere die graag drempelloos woont; ook voor bewoners die al dan niet tijdelijk afhankelijk zijn van bijvoorbeeld rolstoel of rollator wordt het hier prettig wonen. De verscheidenheid aan woninggroottes biedt ruimte aan een diversiteit aan bewoners.

De behoefte aan woningen voor kleine huishoudens in de stad neemt sterk toe. De ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4 biedt het broodnodig appartementenprogramma voor deze doelgroep. De woningen zijn geschikt voor zowel senioren, starters als kleine gezinnen. De senioren laten vaak een koopwoning achter aan het einde van hun wooncarrière, waardoor bovendien doorstroming in de woningmarkt ontstaat.

De stedenbouwkundige inpassing van de te ontwikkelen hoogbouw volgt 5 belangrijke uitgangspunten:

1. Afmaken van gehavende straatwanden;

2. Terugleggen van rooilijnen voor het creëren van ruimte voor goede straatprofielen en doorlopende bomenlanen;

3. Introductie van twee schaalniveaus in de massa van de gebouwen: aansluiting op de schaal van de straten van de stad en het hoogte-accent als markant herkenningspunt;

4. Het gebouw krijgt in combinatie met de geplande ontwikkeling aan de Utrechtseweg 1, een eigen karakteristiek om poortwerking te voorkomen;

5. Bijdrage aan de ambities van de stad: Levendigheid op de begane grond en ambitie op hoogte.

Naast een onderbouwing over hoe de te realiseren hoogbouw bijdraagt aan de Amersfoortse principes en de stedenbouwkundige inpassing, wordt in de hoogbouweffectrapportage aandacht besteed aan de aspecten privacy, bezonning en windhinder. Ten slotte bevat de Hoogbouw Effect Rapportage in hoofdstuk 3 een toelichting hoe 'Groen' en plek krijgt in de nieuwe ontwikkeling.

3.3.9 Woningbehoefte; Ladder duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro). Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied én voorziet de stedelijke ontwikkeling in een aantoonbare actuele marktbehoefte dan wordt voldaan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Utrechtseweg 2-4 ligt in bestaand stedelijk gebied. Het perceel heeft op dit moment de bestemming 'kantoor'.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 100 appartementen, waarvan 35% sociale huur. De begane grond behoudt net als nu een commerciële functie. Daarom hoeft de ontwikkeling in de plint niet aangemerkt te worden als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en is hiervoor geen nadere onderbouwing vereist in het kader van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Voor wat betreft de motivatie voor deze commerciële plint wordt verwezen naar de onderbouwing in paragraaf 3.3.7 Visie werklocaties en afwegingskader transformatie kantoren.

Woningbehoefte 

Voor wat betreft de te bouwen woningen geldt dat op 28 mei 2019 de gemeenteraad het Deltaplan Wonen heeft vastgesteld. Daaruit komt naar voren dat er in de stad een grote vraag is naar woningen. Om in die vraag naar voldoende woningen te voorzien, moeten er in de periode 2018 - 2030 10.000 tot 12.000 extra woningen bij komen. Dat zijn gemiddeld ongeveer 1.000 woningen per jaar. Dit betekent meer groei dan voorheen: van gemiddeld ongeveer 600 woningen per jaar in de afgelopen 10 jaar naar ongeveer 1.000 woningen per jaar richting 2030. Dit plan draagt bij aan de in het Deltaplan wonen omschreven woningbehoefte. In het Deltplan wonen is tevens omschreven dat bij nieuwbouwprojecten minimaal 35% als sociale huurwoning moet worden gerealiseerd, omdat hier een groot tekort aan is.

Ten behoeve van het deltaplan zijn de behoeftecijfers geactualiseerd. Daartoe is gebruik gemaakt van provinciale cijfers uit 2018 op basis van Primos 2017. Ook het Rijk werkt met deze cijfers. Zie hieronde de behoeftecijfers zoals deze ook gehanteerd zijn in het Deltaplan wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0018.png"

De provinciale behoeftecijfers waren tot 2040 berekend; hierin is een knip tot 2030 gemaakt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0019.png"

Uit bovenstaande blijkt dat met de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt voorzien in een grote regionale behoefte aan woningen en daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de herbestemming van Utrechtseweg 2-4 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan woningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.10 Mobiliteit en parkeren

Verkeer- en vervoerplan

Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.


Het gebouw aan de Utrechtseweg 2-4 krijgt een losstaande, verdiepte parkeergarage met in totaal 48 parkeerplekken. De verdiepte parkeerlaag met 25 plekken wordt ontsloten vanaf de parallelweg aan de Stadsring. Het bovendek wordt ontsloten via de Utrechtseweg en door het gebouw heen. De kavel biedt aan de zijde van de Utrechtseweg veel ruimte om de bestaande knik uit de straat te halen en de toegang naar de garage optimaal vorm te geven.


Parkeren
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Omdat de ontwikkelingen aan de stadsring liggen vallen ze op dit moment volgens de 'Beleidsregel toepassing parkeernormen 2021' onder de binnenstad. Als de normen voor binnenstad worden toegepast, leidt dit tot de volgende parkeerberekening:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0020.png"

In de Beleidsregel 'Toepassing parkeernormen 2021' is bepaald dat er ontheffing kan worden verleend voor het gebruikersdeel (bewoners) door woningen in de omgevingsvergunning aan te merken als 'Woning/ruimte zonder parkeerplaats'. Daarbij vervalt het recht op een parkeervergunning. Wanneer er wel parkeerplaatsen worden aangelegd, worden de woningen waaraan de parkeerplaatsen worden gekoppeld aangemerkt als woning die beschikt over 'Parkeren op eigen terrein' (POET). Dit kan ook voor een deel van het bouwinitiatief toegepast worden. In dat geval wordt een deel van de woningen aangemerkt als POET en de rest van de woningen wordt aangemerkt als Geen recht op parkeervergunning (GROP).

Vanwege de ligging van de ontwikkeling kan volgens de genoemde beleidsregel ook ontheffing worden verleend van de parkeereis voor bezoek, als in de openbare parkeergarages in de binnenstad tezamen een restcapaciteit beschikbaar is van tenminste 15% op het maatgevend moment van de ontwikkeling. Op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan is dit het geval. Dit zal definitief worden getoetst bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.


In principe hoeft dus alleen voldaan te worden aan de parkeernorm voor de commerciële functies. Dit zijn afgerond 4 parkeerplaatsen. In totaal worden 48 parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige 44 parkeerplaatsen kunnen aan een woning worden toegekend (POET). De overige woningen komen op de GROP-lijst te staan.

In het gebied wordt het STOMP-principe toegepast. Het STOMP-principe betekent dat de prioriteit komt te liggen bij achtereenvolgens Stappen (voetganger), Trappen (fietser) Openbaar vervoer, MaaS (deelmobiliteit) en Privéauto's. Door functiemenging en compactheid toe te passen ontstaan gebieden waar lopen een aantrekkelijke optie is. Er worden aantrekkelijke looproutes naar en langs het gebouw gerealiseerd en prettig toegankelijke en ruimtelijke fietsparkeergelegenheden. De hoofdentree van het gebouw is herkenbaar en voetgangers krijgen veel veilige ruimte voor de entrees zonder conflicten met autoverkeer. Voor langere afstanden bieden fiets en OV uitkomst als schone en ruimte-efficiënte modaliteiten.

Er zal een royale fietsparkeerstalling worden gerealiseerd volgens de uitgangspunten van de gemeente Amersfoort, welke 390 fietsparkeerplekken biedt. De fietsparkeerplekken voor de bewoners zijn optimaal toegankelijk omdat ze op de begane grond zijn gesitueerd, en dichtbij de hoofdentree en hoofdstijgpunten van de gebouwen. Er hoeft dus geen hoogteverschil te worden overbrugd, wat het comfort ten goede komt.

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid omtrent mobiliteit en parkeren. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst aan de dan geldende beleidsregels.

3.4 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voor de ontwikkeling van een woongebouw met 100 woningen in gestapelde vorm en commerciële functies in de plint en de bijbehorende inrichting van het plangebied is in overeenstemming met het geldende beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Zo komen onder meer de aspecten bodem, flora en fauna, bedrijven- en milieuzonering, geluid, water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid en archeologie aan de orde.

4.2 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen. Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

4.2.2 Rijkbeleid; Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 brengt het Nationaal Water Plan en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren in het kader van de Omgevingswet samen in één programma. De Rijksoverheid beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Aspecten als klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging en ruimtedruk zorgen ervoor dat Nederland momenteel te maken heeft met grote wateropgaven, die in de toekomst steeds groter en complexer worden.

In het Nationaal Waterprogramma 2022 – 2027 staan de volgende drie ambities centraal:

1 Een veilige en klimaatbestendige delta;

2 Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;

3 Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

Deze drie hoofdambities worden uitgewerkt per thema:

  • Klimaatadaptatie;
  • Waterveiligheid;
  • Zoetwaterverdeling en droogte;
  • Waterkwaliteit;
  • Grondwater;
  • Scheepvaart;
  • Water en leefomgeving.

In deel A van het NWP zijn de belangrijkste beleidsdoelen en -keuzes per thema geformuleerd. Vervolgens is in deel B het beheer en uitvoering door Rijkswaterstaat per thema beschreven. Tot slot komen in deel C het beleid en beheer en uitvoering samen in specifieke gebiedsgerichte uitwerkingen voor verschillende onderdelen van het hoofdwatersysteem.

4.2.3 Provinciaal beleid

Het Regionaal Bodem- en waterprogramma (RWBP) 2022 – 2027 Provincie Utrecht is op 14 december 2021 vastgesteld. In het Provinciaal Bodem- en waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Utrecht.

Ten eerste zijn er een aantal overkoepelende thema's voor bodem en water uitgelegd:

- Een duurzaam ondergrondgebruik: Het is belangrijk voor mens en dier in een geschikte leefomgeving te kunnen leven. De ondergrond wordt steeds meer gebruikt (drinkwater, bodemenergie, enz.). Daarom vraag deze ontwikkeling om samen met betrokkenen te gaan werken. Elk project is maatwerk;

- Een circulaire economie maakt deel uit van de beleidskeuzes. De ambitie is onder andere om te gaan innoveren met verkenning naar een circulair watersysteem in de provincie, met zo weinig mogelijk afval.

Verder is het plan onderverdeeld in zes deelprogramma's:

1 Schoon oppervlaktewater: Dit programma draait om de bescherming van biodiversiteit. De provincie wijst 'waterparels' aan om wateren met specifieke soorten te beschermen. Daarnaast is een goede kwaliteit van oppervlaktewater van belang voor vele gebruiksfuncties;

2 Schone bodem en grondwater: Het programma draait om het beperken van verontreinigende stoffen en het voorkomen van achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen. Schoon water is ook belangrijk voor menselijke consumptie;

3 Bodem: kwaliteit, vruchtbaarheid, aardkundige waarden en ontgrondingen: Dit programma betreft vooral een administratief punt over taken en rollen in de transitie naar (en na) de Omgevingswet. Kennisontwikkeling en kennisdeling zijn onder andere belangrijke opgaven. Verder focust het beleid zich op het faciliteren van kringlooplandbouw en de borging van de aardkundige waarden in de ruimtelijke ontwikkelingen. Tot slotte worden er randvoorwaarden opgesteld aan delfstoffenwinning;

4 Voldoende water en voorkomen wateroverlast: Het programma draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let de provincie op de hoeveelheid goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte;

5 Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem;

6 Energie uit bodem en water: De provincie wil inzetten op ondergrond en energie (aquathermie en ondiepe bodemenergie) mits de netwerken optimaal benut zullen worden en mits het verantwoord is voor mens, bodem, water en milieu.

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. De provincie is ook onderverdeeld in deelgebieden. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Utrecht.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

4.2.4 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Vallei en Veluwe

Op 22 november 2021 is het blauw omgevingsprogramma (BOP) van waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het BOP is uitgewerkt in de volgende vier programma's:

- Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem;

- Watersysteem: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap onder andere op de kwaliteit van het water en de verbinding met andere instellingen;

- Wonen en zuiveren: In het programma 'Wonen en zuiveren' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol. Verder vormt een waterinclusieve bebouwde omgeving een speerpunt;

- Circulaire economie: Afvalvermindering, slim hergebruik en optimalisatie van de verschillende installaties zijn voorbeelden van opgaven;

- Energietransitie: Het waterschap wil een proactieve rol innemen in de energietransitie. Dat vraagt om een duurzame opwekking van de energie of het tegengaan van verspilling in de processen.

Deze thema's worden in het vervolg van het document verfijnd uitgewerkt per deelgebied, waarmee de doelstellingen inzichtelijker worden weergegeven.

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het BOP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

4.2.5 Beleidskader gemeente Amersfoort

Op het gebied van water heeft de gemeente Amersfoort twee beleidsstukken, namelijk de Watervisie (voorheen het Waterplan) en het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort. De watervisie richt zich daarbij vooral op het systeem van oppervlaktewater en grondwater, waar het gemeentelijk rioleringsplan vooral inzoomt op de gemeentelijke watertaken, die zijn uitgewerkt in een programma (de Watervisie bevat geen programma). Beide hebben dezelfde centrale doelstelling: een toekomst- en klimaatbestendig watersysteem, met een nadruk op behoud en waar nodig herstel. Hierbij wordt in het bijzonder de nut en noodzaak genoemd van groenblauwe structuren in de stad, alsmede het feit dat riolering, oppervlaktewater en grondwater in zowel watervisie als gemeentelijk rioleringsbeleid worden besproken.

Watervisie (2021-2040)

Amersfoort wil in 2040 het aspect water optimaal aan laten sluiten bij de maatschappelijke behoeften van de stad, en het zodoende optimaal afstemmen op de (natuurlijke) mogelijkheden van de stad en haar omgeving, waarbij recht wordt gedaan aan de behoefte van de gebruikers.

Hierbij hanteert Amersfoort de ambitie van een gezonde, groene stad met mogelijkheden om te groeien. Een goede waterhuishouding is elementair voor een afgewogen inrichting en beheer voor (recreatief) gebruik, economie, cultuurhistorie, groenblauwe structuren, biodiversiteit en toekomstbestendige oplossingen.

Hevige buien, drogere perioden en hittestress kunnen beter worden doorstaan door herstel van natuurlijke systemen en er wordt gekeken naar oplossingen van groene tuinen, daken, parken, groenstructuren in de wijken, alsmede de riolering. Daarnaast wordt er zuinig omgegaan met water door de 'druppel vast te houden waar die valt'.

Dit resulteert in 5 thema's

  • Toekomstbestendig watersysteem: Inrichting en beheer van water sluit aan bij de functie en andersom. Hierbij geeft water richting aan de ruimtelijke inrichting van de stad en omgeving, en wordt balans gezocht tussen te veel of te weinig water. Bijvoorbeeld door het streven het gebruik van drinkwater en grondwater in periode met een neerslagtekort te verminderen, maar ook het groen aan te passen aan droogtegevoelige situaties.
  • Gebruik, beleving en natuur in balans: Het water in Amersfoort dient op de aspecten cultuurhistorische waarde, natuurwaarde en gebruikswaarde in balans te worden gehouden.
  • Duurzaam beheer van water en groen: De realisatie van groenblauwe structuren om water op te vangen, overlast te beperken, biodiversiteit te vergroten, hittestress tegen te gaan en droogte te beperken. Ook hoogbouw kan hieraan bijdragen als er daarmee meer ruimte voor groen ontstaat. Bewoners en bedrijven worden gestimuleerd hieraan bij te dragen. Daarnaast moet schoon water zoveel mogelijk schoon worden gehouden.
  • Samenwerken: In Amersfoort worden overheden, bewoners en bedrijven geacht om samen te werken en een steentje bij te dragen om Amersfoort klimaatrobuust te maken, bijvoorbeeld door eerder genoemde oplossingen.
  • Waardevol water: Het stimuleren om (neerslag)water zoveel mogelijk vast te houden en benutten, en zuinig om te gaan met schaarse bronnen zoals grondwater en drinkwater.

Gemeentelijk rioleringsplan 2021-2031

In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is beschreven hoe de gemeente de komende jaren invulling geeft aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Centraal doel is het behouden en versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Het inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt is een taak van de gemeente. Daarnaast treft de gemeente op doelmatige wijze maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater. De uitvoering van deze taken doen we zoveel mogelijk aansluitend bij de natuurlijke situatie en in verbinding met ander maatschappelijke opgaven. In het landelijke Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig is. O.b.v. het basisrioleringsplan zijn maatregelen benoemd om regenwateroverlast tot een acceptabel niveau te beperken. De uitvoering van deze maatregelen koppelen we zoveel mogelijke mee met andere ontwikkelingen in de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0021.png"

4.2.6 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Voor de onderhavige ontwikkeling is een digitale watertoets doorlopen, zie Bijlage Digitale watertoets bij deze toelichting. Uit de digitale watertoets volgt dat het plan onder de normale procedure valt. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Vallei en Veluwe.

4.2.7 Water in relatie tot het plangebied

Beoogde situatie

Utrechtseweg 2-4 heeft op basis van het huidige planologische regime de bestemming ‘Kantoor’ (en de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie’). Op het perceel zal in plaats van de huidige invulling een woontoren komen, waarbij het onverharde deel wordt omgezet naar verharde ondergrond. De begane grond wordt deels ingevuld met commerciële en/of publieke functies. De nieuwe bebouwing sluit aan op de directe omgeving, waarbij de hogere bebouwing wordt teruggelegd. De Utrechtseweg 2-4 krijgt ten dele een parkeerdek met zonnepanelen.


Samengevat wordt aan het huidige gebied van circa 2.650 m² een verharding van circa 820 m² toegevoegd, wat de waterafvoer nadelig beïnvloedt. Wel wordt door vergroening van de bebouwing aanvullende waterafvoer gerealiseerd.


In acht nemende de maatregelen van het waterplan van de gemeente Amersfoort dient schoon hemelwater zoveel mogelijk ter plekke te worden verwerkt, enerzijds door de bergingscapaciteit te verbeteren, en anderzijds door het gescheiden af te koppelen van het afvalwater op de perceelgrens.

Locatie-specifieke eigenschappen 

Volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN4), bevindt het maaiveld zich op een hoogte van circa 5m-5,5m + NAP.

Aan de hand van grondwatertools (product van de Geologische Dienst Nederland – TNO) is de volgende tabel vastgesteld met betrekking tot het grondwater:

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0022.png"

De grondwaterstand heeft op basis van omliggende historische waarden op de hoogste stand een afstand van minimaal 1,23 meter tot het maaiveld, en gemiddeld een afstand van minimaal 1,63 meter tot het maaiveld. Hierbij geldt wel dat deze waarden afkomstig zijn van een put die met 3,87m + NAP meer dan een meter lager ligt dan de projectlocatie, en daarnaast ook niet op de kleinste afstand ligt. Voor zowel afstand als maaiveld is put 'B32B18888' maatgevend, maar uitgaande van de slechtste representatieve waarde kan worden gesteld dat het grondwater op de hoogste stand een afstand van minimaal 2,27 meter heeft tot het maaiveld, en gemiddeld een afstand van minimaal 2,76 meter tot het maaiveld.

Het plangebied ligt volgens de digitale bodemkaart van Nederland (BRO) in bebouwd gebied. Daarnaast zijn er in de buurt bodem- en grondonderzoeken gedaan. Hieruit blijkt dat in het plangebied in de bodem vooral zand (midden/fijne categorie) zit, wat een goede doorlatendheid heeft. Deze gegevens zijn weergegeven in onderstaande tabel. Hiermee is de infiltratie goed, zolang er infiltratiemogelijkheden aanwezig zijn. Indien infiltratie in de bodem gewenst is, dient dit mogelijk te worden gemaakt in de beoogde verharding. Een goede infiltratie in de bodem betekent dat het gebied goed bestand is tegen hevige neerslag, maar slechter tegen uitdroging omdat het water minder goed wordt vastgehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0023.png"

Waterveiligheid

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn echter geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Het voorliggende plangebied is gelegen in dijkringgebied 45 (Gelderse Vallei).

Het bestemmingsgebied valt buiten alle gemodelleerde risico's (de grote, middelgrote, kleine en buitengewone kans op overstroming) zoals te vinden op de risicokaart. Zie afbeelding hieronder, met een legenda voor de middelgrote kans. De kaarten behorend bij andere kansen laten een kans op overstroming zien op dezelfde plek als in figuur 1, of zijn nog verder van het plangebied gelegen. Conclusie is dat de kans op een overstroming in het plangebied zeer gering is en zelfs bij een dijkdoorbraak zal het plangebied niet onder water lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0024.png"

Oppervlaktewater

Uit de legger van het Waterschap Vallei en Veluwe blijkt dat er geen watergangen in (de directe omgeving van) het plangebied gelegen zijn. Ook zijn er geen watergangen in eigendom van de gemeente aanwezig in en rond het plangebied. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

Hemelwater

Amersfoort hanteert het principe: 'de druppel vasthouden waar deze valt'. Het uitgangspunt is dat het hemelwater zo veel als mogelijk in het plangebied wordt gehouden. Hiertoe behoort het voorkomen of verminderen van verharding. In de huidige situatie aan de Utrechtseweg 2-4 geldt juist dat de verharding toeneemt met ongeveer 820 m2. Om toch zoveel mogelijk tegemoet te komen aan het principe 'de druppel vasthouden waar deze valt', zullen groene daken worden gerealiseerd. Daarnaast zullen drie infiltratiepalen worden geplaatst en wordt bij hevige neerslag water op het parkeerterrein vastgehouden zodat ook hevige buien niet tot afstroom komen.

Hiermee wordt voldoende bergingscapaciteit gerealiseerd.

Grondwater

De gemeente Amersfoort adviseert om bij nieuwe ontwikkelingen zodanig te bouwen dat bij de oorspronkelijke of bestaande grondwaterstand geen overlast ontstaat, bijvoorbeeld door ophoging of kruipruimteloos te bouwen. Met het bestaande plan wordt maximaal 3 meter onder het maaiveld gebouwd. Gezien de resultaten van de grond-waterstand wordt aanbevolen om de bebouwing ten minste dieper dan 2 meter onder het maaiveld waterdicht te maken.

Waterkwaliteit

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen functies mogelijk gemaakt die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Er wordt op gelet dat niet-uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt, om te voorkomen dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen, of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Riolering

Bij de nieuwbouw wordt hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd. Het afvalwater zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.

Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen. Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per persoon. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 100 woningen aan de Utrechtseweg 2-4 worden gerealiseerd. Dit zorgt voor een toename van 30m³ water per dag vanwege woningbouw.

Het nieuw beoogde commerciële gedeelte omvat 390 m² . Voor een kantoor wordt 25 m² per medewerker geschat en 25L water verbruik per medewerker. Dit komt neer op een toename van ongeveer 0,4 m³ water per dag, waarmee het totale waterverbruik vanwege de plannen toeneemt met 30,4 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.

De aansluiting van vuilwater op het riool wordt in de verdere planvorming met de gemeente afgestemd.

Klimaatadaptatie

De gevolgen van de klimaatverandering voor de regio Amersfoort zijn door het KNMI nader in beeld gebracht. De gemiddelde hoeveelheid neerslag per jaar is in de afgelopen jaren gestegen van 825 mm naar 900 mm. Het aantal dagen met 10 mm neerslag of meer is gestegen van 21 naar 26. De verwachting is dat niet alleen de hoeveelheid neerslag toeneemt, maar ook de hoeveelheid hevige neerslag in korte tijd. Daarnaast neemt het zomerse neerslagtekort toe, waardoor langdurige perioden van droogte ontstaan. In aanvulling daarop zullen er zomers ook meer zeer warme dagen zijn, wat met name in steden voor hittestress zal zorgen.

Capaciteit voor het vasthouden van water door particulieren en bedrijven mitigeert daarmee zowel hevige regenbuien als periodes van droogte. Dit kan bijvoorbeeld door vergroening, of het zelf organiseren van regenwateropvang. Het nemen van maatregelen op eigen terrein wordt gestimuleerd door bijvoorbeeld: Amersfoort Rainproof, Operatie steenbreek, regenwater- en vergroeningscoaches. Enkele voorbeelden zijn: een extensief groen dak, een retentie- of polderdak, een geveltuin, of een waterdak. Ook kan, waar mogelijk, waterpasserende verharding worden gebruikt. In het voorliggende plan wordt bewust gekozen om door middel van vergroening van bebouwing mitigerende maatregelen te treffen, die tevens zorgen voor meer biodiversiteit, zie ook hoofdstuk 4.8.4 Duurzaamheid in relatie tot Utrechtseweg 2-4.

Daarnaast kan schade gemitigeerd worden door een drempel of verhoogd vloerpeil, en kunnen kelders waterrobuust worden ontworpen. Nieuwe ontwikkelingen kunnen ruim boven de grondwaterstand worden gebouwd, bijvoorbeeld door kruipruimteloos te bouwen.

4.2.8 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe

In het kader van deze ontwikkeling is geen sprake van een toename van verhard oppervlak ten opzichte van de situatie in het plangebied voordat dat brak lag. Het perceel is eerder beoordeeld op een reeds gesloopte situatie (braakliggend) maar de ontwikkelaar heeft in voldoende mate aangetoond dat het gaat om een tijdelijke situatie waarbij het terrein voor de sloop wel altijd verhard is geweest.

De waterbergingsnorm van het waterschap geldt alleen bij de toename van nieuw verhard oppervlak. Hiervan is in dit geval geen sprake. Gelet hierop stelt het waterschap geen aanvullende eisen.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

Indien door middel van een plan nieuwe milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen bedrijven in de directe omgeving van de ontwikkelingslocatie niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Door SAB is een quickscan uitgevoerd, waarin de voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de VNG-publicatie. De quick scan is opgenomen als bijlage 4 QS bedrijven en milieuzonering bij deze toelichting. De conclusies zijn hieronder weergegeven.

4.3.2 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

De ontwikkellocatie ligt aan de rand van het centrum van Amersfoort, op de hoek langs de Stadsring en de Utrechtseweg. In de directe omgeving van de ontwikkellocatie is zowel juridisch-planologisch als feitelijk sprake van een afwisseling van functies. Zo bevinden zich hier bijvoorbeeld kantoren, detailhandel, cultuur en ontspanning, wonen en horeca. De omgeving is dan ook een gebied met een sterke functiemenging.

Met de toepassing van een functiemengingslijst binnen het plan en indien enkel functies in de categorieën A van de VNG brochure op de begane grond worden toegestaan, vormt, met inachtneming van de eisen van het Bouwbesluit, de hinder als gevolg van de ontwikkeling geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Ten aanzien van hinder van bestaande bedrijvigheid op de beoogde ontwikkeling wordt geconcludeerd dat voor de omliggende gronden voldaan wordt aan de afscheidingen en richtafstanden uit de VNG-brochure waardoor deze gronden met bijbehorende functies niet onevenredig worden geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en ter plaatse van de ontwikkellocatie een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.4 Bodem

4.4.1 Wettelijk kader

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod.

In 2021 is conform het Besluit Bodemkwaliteit de Nota bodembeheer gemeente Amersfoort 2021 – 2031 vastgesteld. Dit bodembeheerplan bevat onder meer een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente. Op basis van deze bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied Utrechtseweg 2-4 in een zone met bodemfunctieklasse 'wonen'. De ontgravingsklasse voor zowel de bovengrond als de ondergrond is 'industrie'. Gelet op bovenstaande dient de toepassing te voldoen aan klasse 'wonen'.

Indien grond wordt afgevoerd of toegepast bij eventuele werkzaamheden op de locatie, dient mogelijk een onderzoek op PFAS volgens de richtlijnen van het handelingskader voor hergebruik van pfas houdende grond en baggerspecie te worden uitgevoerd.

4.4.2 Bodem in relatie tot het plangebied

Voor de ontwikkelingslocatie aan de Utrechtseweg 2-4 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5 Bodemonderzoek bij deze toelichting.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek wordt verwacht dat op de onderzoekslocatie sprake zal zijn van aanwezigheid van bodemverontreiniging (verdachte locatie – diffuus belast door jaren lang gebruik – maximaal licht verontreinigd). Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740.

Het algemene doel van verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit. Volgens de NEN 5740 is de doelstelling in deze situatie het bepalen van de aard van een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de concentraties van de vermoede verontreinigende stof in de grond en het freatische grondwater boven respectievelijk de achtergrondwaarde en de streefwaarde wordt aangetroffen.

Aan de hand van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek stand houdt. Enkele parameters zijn in de vaste bodem en het grondwater licht verhoogd aangetoond.

De mate van verontreiniging vormt geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning

4.4.3 Bodemenergie

Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl ) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.

4.4.4 Niet gesprongen explosieven

In 2013 heeft Opsporingsbedrijf REASeuro in opdracht van de gemeente Amersfoort een Historisch Vooronderzoek conventionele explosieven (CE) en de daarbij behorende CE Bodembelastingkaart afgerond. Hieruit blijkt dat de grond waar Utrechtseweg 2-4 deel van uit maakt voor een deel hoog verdacht is op niet gesprongen explosieven uit WOII en deels laag verdacht. Het gaat om afwerpmunitie (vliegtuigbommen), munitie van boordwapens en klein kaliber munitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0025.png"



Dit betekent dat grondroerende werkzaamheden in het gebied van het bestemmingsplan met een hoog risicoprofiel pas uitgevoerd kunnen worden als aangetoond is dat men hier veilig kan werken. Daarom moet het gebied eerst door een gecertificeerd opsporingsbedrijf op niet gesprongen explosieven onderzocht en vrijgegeven worden, voordat de civieltechnische werkzaamheden kunnen plaatsvinden.

Op 7 mei 2021 heeft onderzoeksbureau AVG Explosieven Opspring Nederland (hierna AVG) een rapport opgeleverd, waarin een risicoanalyse is gedaan, zie bijlage 6 Risicoanalyse NGE's.

Uit deze risicoanalyse blijkt dat het gebied deels al naoorlogs is geroerd. Voor deze gebieden geldt dat de geplande werkzaamheden regulier uitgevoerd kunnen worden. Voor het deel van het plangebied dat niet naoorlogs is geroerd, geldt dat maatregelen moeten worden genomen. In hoofdstuk 7 van het rapport van AVG is uitvoerig omschreven welke maatregelen genomen moeten worden om te voorkomen dat ontplofbare oorlogsresten tot uitwerking komen. Eén van de genoemde maatregelen is opsporing middels het uitvoeren van een oppervlaktedetectie.

Opsporing behelst het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede ontplofbare oorlogsresten, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot overdracht aan de EODD. Van het gevrijwaarde gebied wordt vervolgens een procesverbaal van oplevering opgesteld conform het CS-OOO. Vervolgens kunnen de overige werkzaamheden veilig worden uitgevoerd.

Indien de werkzaamheden conform de adviezen zoals opgesteld in het rapport van AVG uitgevoerd worden, zouden de werkzaamheden die gepaard gaan met de uitvoering van het bestemmingsplan met minimaal gevaar op niet gesprongen explosieven kunnen worden uitgevoerd.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:

  • kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
  • beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).

Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

4.5.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).

4.5.3 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.

4.5.4 Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

4.5.5 Situatie plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.

Bij de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de signaleringskaart EV. Daaruit blijkt dat de planlocatie in het invloedsgebied ligt van het spooremplacement en de spoorlijn Amersfoort – Zwolle, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Verder zijn er geen relevante risicobronnen in de omgeving.

Uitsnede van de signaleringskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0026.png"

De invloedsgebieden van het spoor en het emplacement zijn zeer groot. De afstand van de planlocatie tot het spoor en het emplacement is tenminste 300 meter. Gezien deze afstand en de hoeveelheid mensen die al in dit gebied verblijft zal de toename van de populatie door de nieuwe woningen geen (significante) invloed hebben op het groepsrisico. Aanvullend onderzoek naar of een berekening van het groepsrisico is dan ook niet nodig.

Het grote invloedsgebied wordt veroorzaakt door een mogelijke gifwolk in geval van een lekkende ketelwagon op het emplacement. Daarom wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd dat in elke woning een systeem voor mechanische ventilatie wordt toegepast, die goed af te sluiten is in geval van een (dreigende) ramp of incident met schadelijke stoffen.

Voor de volledigheid wordt hieronder, op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, ingegaan op de mogelijkheden voor voorbereiding op bestrijding en beperking van de omvang van de ramp op het spoor en op de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen.

Artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes

In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:

  • a.de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b.voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Ad a. Het relevante scenario is het vrijkomen van een toxische wolk. De inzet van de hulpdiensten zal daarbij vooral gericht zijn op de bestrijding bij de bron en niet in het plangebied.

Ad b. De afstand tot de risicobron is tenminste 300 meter en er zijn meerdere vluchtroutes van de risicobron af. Daarnaast wordt elke woning voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie, die af te sluiten is in geval van een (dreigende) ramp of incident met schadelijke stoffen. Dat maakt schuilen binnenshuis mogelijk.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het plan. Wel moeten de woningen worden uitgerust met afsluitbare mechanische ventilatie, die af te sluiten is in geval van een (dreigende) ramp of incident met schadelijke stoffen.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;

2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;

3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;

4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in onderstaande tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.

Tabel: Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0027.jpg"

De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens, zoals bedoeld in voorwaarde 3. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

4.6.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden 100 woningen mogelijk gemaakt plus commerciële ruimte op de begane grond. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof worden niet overschreden rondom het plangebied. In de monitoringstool van het NSL is te zien dat ruimschoots aan de normen wordt voldaan (zie nsl-monitoring.nl).

Dat onderhavig project onder de NIBM-grens blijft, is een belangrijke aanwijzing dat geen sprake is van negatieve effecten op het gebied van luchtkwaliteit. In samenhang met de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 1 is bovendien een 'worst-case berekening' gemaakt van de effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Uit deze berekening blijkt dat de negatieve effecten op de luchtkwaliteit kunnen worden aangemerkt als zijnde 'niet in betekenende mate'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0028.png"

Conclusie

Rondom de planlocatie wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit. Het plan omvat de realisatie van 100 woningen en een commerciële ruimte. Een berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het project Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het plan.

4.7 Geluid

4.7.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde: (1) het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidsgevoelige objecten nabij (spoor-)wegen en industrieterreinen; (2) het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen en (3) industrieterreinen. De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidsgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidsoort.

4.7.2 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hieronder).

Tabel: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.7.3 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.7.4 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

Het plangebied ligt niet in de zone van gezoneerde industrieterreinen. Wat de geluidseffecten zijn van en op omliggende functies is omschreven in hoofdstuk 4.3 Bedrijven- en milieuzonering

4.7.5 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.7.6 Geluid in relatie tot het plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan is het wegverkeerslawaai en het railverkeer van belang.

Het plangebied ligt in de geluidzone van de:

1. Spoorlijn Amersfoort - Nijkerk/Hoevelaken

2. Stadsring

3. Utrechtseweg

4. Snouckaertlaan

Voor de Stadsring parallelweg en de Zonnehof geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. In de Wet geluidhinder wordt in artikel 74 lid 2 een uitzondering gemaakt voor wegen met een 30-km regime. Deze wegen zijn niet gezoneerd en hoeven daarom niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Bij de berekening van de cumulatieve geluidsbelasting dienen deze wegen wel meegenomen te worden.

De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting (o.a. Arnhemseweg).

Het plangebied ligt in de bebouwde kom en wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde van geluid afkomstig van wegverkeer voor de woningen bedraagt 48 dB. De maximale ontheffingswaarde voor de woningen bedraagt 63 dB. De voorkeursgrenswaarde van geluid afkomstig van treinverkeer voor woningen bedraagt 55 dB. De maxiamle onheffingswaarde voor woningen bedraagt 68 dB.

In december 2022 is door Nieman een akoestisch onderzoek verkeerslawaai uitgevoerd, zie bijlage 7 Akoestisch onderzoek verkeerslawaai bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Stadsring en de Utrechtseweg hoger is dan de voorkeurswaarde. Rekening houdend met deze wegen zijn er meerdere gevels c.q. geveldelen waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde. Daarnaast is gebleken dat de geluidsbelasting op de eerste drie bouwlagen van de noordoostgevel ten gevolge van het verkeer op de Stadsring ten hoogste 64 dB bedraagt en daarmee de maximale ontheffingswaarde overschrijdt.


Om desondanks de appartementen aan de Utrechtseweg 2-4 te kunnen realiseren, moet eerst worden bekeken of er maatregelen kunnen worden getroffen aan de geluidsbron of in het overgangsgebied om de geluidsbelasting op de gevels te reduceren. Hierbij moet gedacht worden aan maatregelen zoals het vervangen van het wegdek, het verminderen van het verkeer, het verlagen van de rijsnelheid, het realiseren van geluidschermen etc.

Indien dit niet mogelijk, danwel reëel is, kunnen hogere waarden vanwege het wegverkeer worden vastgesteld, voor zover de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.

In het gemeentelijk geluidsbeleid wordt aan het vaststellen van hogere waarden de voorwaarde verbonden dat bij een nieuwbouwwoning minimaal één geluidsluw geveldeel aanwezig dient te zijn. Tevens mag bij de cumulatie van verschillende bronnen geen sprake zijn van een onaanvaardbare geluidsbelasting. Indien de cumulatieve geluidsbelasting Lcum niet hoger is dan 70 dB, wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Uit het door Nieman uitgevoerde onderzoek blijkt op welke punten de voorkeurswaarde wordt overschreden. Ook is onderzocht of het treffen van maatregelen aan de bron en/of in het overgangsgebied mogelijk zijn om de geluidsbelasting op de gevels de reduceren. Dit blijkt niet het geval. Zo is het terugbrengen van de maximaal toelaatbare snelheid op de betreffende wegen niet wenselijk vanuit verkeerskundig oogpunt omdat het belangrijke verkeersaders betreft. Het wijzigen van het wegdek stuit op financiële bezwaren, omdat de maatregel kostbaar is in vergelijking met het aantal woningen die hierdoor een lagere geluidbelasting op de gevel krijgen. Een andere maatregel betreft het plaatsen van geluidsschermen. Deze zouden de geluidoverdracht terug kunnen dringen. Tegen deze maatregel bestaat bezwaar van stedenbouwkundige aard, omdat geluidschermen in de stadse omgeving niet gewenst zijn. Bovendien is dit voor het overgrote deel van de woningen niet effectief, omdat hier deels sprake is van hoogbouw. Gelet op bovenstaande moet het treffen van maatregelen aan de bron of in het overgangsgebied om de geluidsbelasting te reduceren als niet reëel worden aangemerkt. Daarom zullen ten behoeve van het bouwen van de woningen op deze locatie hogere grenswaarden worden vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting onder de 70dB blijft, waarmee aan de voorwaarde voor het vaststellen van hogere grenswaarden voor de betreffende gevels kan worden voldaan.

Voor de eerste drie bouwlagen van de noordoostgevel geldt dat deze gevel moet worden vormgegeven als dove gevel, omdat hier de ontheffingswaarde wordt overschreden en maatregelen aan de bron of het overgangsgebied als niet reëel moeten worden aangemerkt.

In het aanvullend onderzoek van Nieman is beoordeeld voor welke gevels het vaststellen van hogere grenswaarden nodig is en welke maatregelen worden getroffen om aan het geluidsbeleid van de gemeente Amersfoort te voldoen.

Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte conform de Crisis- en herstelwet, vindt het vaststellen van de hogere grenswaarde plaats in de algemene regels van dit bestemmingsplan, artikel 10 Algemene regels inzake hogere waarden en geluid Utrechtseweg 2-4

Tevens wordt als voorwaardelijke bepaling bij de bestemmingsregels opgenomen dat aan de voorwaarden behorend bij het vaststellen van de hogere grenswaarden moet worden voldaan.

Daarnaast is in de bestemmingsregels opgenomen dat de eerste drie bouwlagen noordoostgevel uitgevoerd moet worden als dove gevel, indien hier geluidsgevoelige ruimten worden gesitueerd.

Gelet op bovenstaande wordt aan het geluidsbeleid van de gemeente Amersfoort voldaan.

4.8 Duurzaamheid

4.8.1 Groenvisie

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amersfoort is neergelegd in de Groenvisie uit 2016. In de Groenvisie geeft de gemeente aan wat haar prioriteiten zijn op het gebied van duurzaamheid. In deze visie geeft de gemeente aan in te willen zetten op:

  • zelfbeheer/burgerparticpatie;
  • biodiversiteit;
  • recreatief groen;
  • eetbaar groen;
  • klimaat & water;
  • bomen.

De Groenvisie vormt het overkoepelende beleid voor duurzaamheid in de gemeente Amersfoort. Het dient als basis voor andere beleidsstukken zoals de leidraad Duurzame nieuwbouw en het Groencompensatiebeleid.Daarnaast moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen de ambities die in de Groenvisie zijn geformuleerd.

4.8.2 Leidraad duurzame nieuwbouw

Amersfoort is een groeiende gemeente en om te kunnen voldoen aan de vraag, zijn circa 1.000 nieuwe woningen per jaar nodig. De gemeente wil op een duurzame en waar mogelijk op een circulaire wijze aan de woningbouwopgave voldoen. Hiertoe heeft de gemeente Amersfoort in 2020 de Leidraad duurzame nieuwbouw Amersfoort opgesteld. In de leidraad wordt aangegeven welke landelijke, provinciale en gemeentelijke eisen aan nieuwbouwontwikkelingen worden gesteld op het gebied van duurzaamheid. Vervolgens worden er een aantal maatregelen en voorzieningen genoemd die kunnen worden ingezet om nieuwbouw op een duurzame wijze te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling sluit hierbij aan. Zo wordt er bij de bouw rekening gehouden met biodiversiteit, duurzame energie en duurzame mobiliteit.

4.8.3 Groencompensatiebeleid

Het uitgangspunt van dit beleid is dat er bij alle ontwikkelingen waar groen verloren gaat, groen gecompenseerd moet worden en dat er groen ontwikkeld moet worden. Alleen stenen bouwen kan straks niet meer, het beleid wordt ingestoken aan de hand van een puntensysteem. Er zal bij een ontwikkeling een aantal punten gehaald moeten worden. Het aantal punten hangt af van de grootte van het project en de locatie in de stad. Punten kunnen gehaald worden door het treffen van groene maatregelen. Er wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het groencompensatiebeleid door bij de ontwikkeling ruimschoots rekening te houden met natuur, klimaat en duurzaamheid.

4.8.4 Duurzaamheid in relatie tot Utrechtseweg 2-4

Biodiversiteit en klimaatbestendigheid zijn belangrijke thema’s in het ontwerp voor Utrechtseweg 2-4. Er zal zo veel mogelijk groen toegepast worden op en aan het gebouw. Daarbij zal onderzocht worden hoe het groen zichtbaar onderdeel van het gebouw kan worden. Hiertoe wordt zoveel als mogelijk groen aangebracht op plekken waar het kan worden onderhouden. Hierbij worden bewoners gefaciliteerd en gestimuleerd om zelf groen op hun buitenruimte en gevel toe te laten passen.

De dakvlakken onder de hoogste daken worden voorzien van mee-ontworpen beplanting tegen hittestress en voor waterbuffering en huisvesting van insecten, vogels en vleermuizen. Daarnaast zullen waar mogelijk op de gevel-begroeiingsmogelijkheden worden ontworpen met bij de oplevering reeds aangebrachte beplanting. De gevels worden tevens voorzien van nestkasten voor vogels en vleermuizen. Regenwater wordt gebruikt voor de begroeiing en wordt vertraagd afgevoerd naar het gemeentelijke systeem. Het dak van de parkeervoorziening wordt voorzien van zonnepanelen.

Het gebouw wordt energie-arm, mede dankzij aansluiting op de stadsverwarming en koeling van Warmtebedrijf Amersfoort en de toepassing van zonnepanelen. In de uitwerking wordt gestreefd naar een energieneutraal gebouw, zie bijlage 8 Energie en Duurzaamheid, waarin dit nader is uitgewerkt.

Ten slotte wordt het gebouw maximaal toekomstbestendig gemaakt door flexibiliteit in de structuur en een hoge plintverdieping die meerdere functies kan huisvesten.

Naast de duurzaamheid van het gebouw zelf, wordt in het kader van mobiliteit rekening gehouden met duurzaamheid. De aandacht richt zich in het ontwerp op het integreren van het zogenoemde 'STOMP-principe'. De prioriteit komt te liggen bij achtereenvolgens Stappen (voetganger), Trappen (fietser) Openbaar vervoer, MaaS (deelmobiliteit) en Privéauto’s. Er worden aantrekkelijke looproutes naar en langs het gebouw gemaakt en een prettig toegankelijke en ruimtelijke fietsparkeergelegenheden. De hoofdentree van het gebouw is herkenbaar en voetgangers krijgen veel veilige ruimte voor de entrees zonder conflicten met autoverkeer. Het gebouw krijgt een royale fietsparkeerstalling volgens de uitgangspunten van de gemeente Amersfoort. De fietsparkeerplekken voor de bewoners zijn optimaal toegankelijk omdat ze op de begane grond zijn gesitueerd, en altijd dicht bij de hoofdentree en hoofdstijgpunten van het gebouw. Er hoeft dus geen hoogteverschil te worden overbrugd, wat het comfort ten goede komt. Zie voor een nadere uitwerking ook hoofdstuk 3.3.10 Mobiliteit en parkeren.

Middels de hierboven omschreven maatregelen wordt uitvoering gegeven aan de ambities op het gebied van duurzaamheid conform het beleid van gemeente Amersfoort.

4.9 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

4.9.1 Inleiding

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming bevat alle regels rondom de bescherming van natuurgebieden en soorten. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming bevat de beschermingsregimes voor de Natura 2000-gebieden, soortenbescherming en houtopstanden.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland, waarvoor de provincies beleid maken.

4.9.2 Wet natuurbescherming

4.9.2.1 Beschrijving planlocatie

Utrechtseweg 2-4 bevindt zich in de kern van Amersfoort (gemeente Amersfoort, provincie Utrecht), ten zuiden van de Stadsring. De directe omgeving van de locatie betreft een sterk gemengd gebied, met onder andere kantoren, maatschappelijke functies, wonen en (lichte)bedrijvigheid. Utrechtseweg 2-4 wordt omringd door bestrating, kantoorgebouwen en kleine stukken beplanting. Het projectgebied bestaat uit een parkeerplaats en een gedeelte groen. Er zijn een aantal jonge eiken aanwezig van maximaal twee meter hoog.

In de omgeving liggen agrarische gronden en Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug is een stuwwal waarop voornamelijk bos aanwezig is.

Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het projectgebied.

Impressie plangebied tijdens veldonderzoek 13 januari 2022

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0029.png"

Op deze locatie zal een woongebouw worden gerealiseerd met op de begane grond ruimte voor commerciële activiteiten. Tevens zal een halfverdiepte parkeergarage worden gebouwd. Voor de geplande ruimtelijke ontwikkelingen wordt het aanwezig groen (deels) verwijderd.

SAB, adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling, heeft een quickscan natuur uitgevoerd, om te onderzoeken in hoeverre de geplande werkzaamheden mogelijk in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Het rapport is van april 2022, het veldonderzoek is uitgevoerd op 13 januari 2022. De quickscan is als bijlage 9 Quickscan natuur opgenomen bij deze toelichting. Hieronder volgen de conclusies uit deze quickscan.

4.9.2.2 Soortenbescherming

Op basis van de 'Soortenbescherming' uit de Wet Natuurbescherming zijn alle inheemse vogelsoorten beschermd. De nesten van vogels zijn beschermd als ze door de vogels in gebruik zijn. Bovendien is voor alle in het wild levende dieren en planten de zorgplicht van kracht. Dit houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt aan in het wild levende planten en dieren, evenals voor hun directe leefomgeving, dergelijke handelingen achterwege laat, mitigerende maatregelen neemt of compenserende maatregelen neemt. Gezien de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied, zijn negatieve effecten van de werkzaamheden op beschermde soorten op voorhand niet uit te sluiten. Dit betekent dat er mogelijk verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden worden.

Uit de quickscan is gebleken dat binnen het plangebied de aanwezigheid van beschermde plantsoorten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels, amfibieën, vissen, reptielen of ongewervelden, waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, kan worden uitgesloten. Tevens zijn er geen essentiële elementen aanwezig, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt.

In en nabij het projectgebied kunnen soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Wel moet ter bescherming van deze soorten bij het uitvoeren van de werkzaamheden de zorgplicht zoals omschreven in de Wet natuurbescherming in acht worden genomen.

Conclusie

Het soortenbeschermingsregime van de Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9.2.3 Beschermde houtopstanden

De bescherming van houtopstanden is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. Het is verboden houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, zonder voorafgaande melding bij de provincie. Een houtopstand is hierbij gedefinieerd als een eenheid van bomen of struiken met een oppervlakte van tenminste 1.000 vierkante meter of een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat. De wet schrijft verder voor dat wanneer een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, de grond binnen drie jaar moet worden herbeplant. Voor onderhavig project wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.9.2.4 Natura 2000-gebieden en Stikstof

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten of activiteiten in en/of in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden.

Het projectgebied ligt op grote afstand (minimaal 8 km) van in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde gebieden. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is Arkenheem (Arkenheem is geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied). Vanwege de afstand zijn hierdoor in potentie alleen effecten mogelijk als gevolg van externe werking. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Globale ligging van het projectgebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000 gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0030.png"

Over de afstand tot een Natura 2000-gebied kan in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg/bouwfase en de gebruiksfase. Daarom moet een AERIUS-berekening worden gemaakt waaruit zal blijken of er al dan niet sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn. De dichtsbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden zijn de Veluwe en de Oostelijke Vechtplassen.

Ten behoeve van dit project is door SAB-adviseurs een onderzoek gedaan naar de mogelijk stikstofdepositie als gevolg van dit project, zie bijlage 10 Aerius berekening van deze toelichting. Het onderzoek richt zich niet alleen op de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4, maar ziet ook op de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 1. In het kader van dit onderzoek is een AERIUS-berekening gemaakt. Uit deze berekening is gebleken dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Conclusie

Gelet op bovenstaande, vormt de Wet natuurbescherming geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9.3 Natuurnetwerk Nederland

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'-toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een 'Nee, Tenzij'-toets niet nodig omdat het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

 

4.10 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).


Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van de locatie Utrechtseweg 2-4 van kantoor naar wonen met commerciële functies op de begane grond, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van een braakliggende kavel met de bestemming 'kantoor' naar 100 appartementen en een commerciële plint van 390m2. Hiermee valt de ontwikkeling ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Nabij de Utrechtsweg 2-4, aan de Utrechtseweg 1 vindt een gelijksoortige ontwikkeling plaats. Hier wordt een bestaand kantoorpand getransformeerd naar woningen met commerciële functies op de begane grond. Gelet op de nabijheid van beide projecten en de vergelijkbare ontwikkeling, is de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 1 ook meegenomen bij de beoordeling of onder de drempelwaarde wordt gebleven. Aan de Utrechtseweg 1 worden 103 appartementen gerealiseerd en is de commerciële plint 1000m2. In totaal gaat het dus om 203 appartementen en 1.390m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Beide projecten samen vallen dus ook ruim onder de drempelwaarde en zijn beide projecten samen niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0031.png"  

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. In dit geval is de vormvrije m.e.r. voor Utrechtseweg 2-4 in samenhang met de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 1 opgesteld.

Vormvrije m.e.r.

In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.

1. Kenmerken van het project

Aan de Utrechtseweg 1 en de Utrechtseweg 2-4 vindt de ontwikkeling van duurzame woningbouw plaats, in de vorm van twee woongebouwen met in totaal 203 appartementen en horeca en/of bedrijvigheid in de plint. De planlocatie aan de Utrechtseweg 1 ligt op de hoek van de Utrechtseweg en de Stadsring. Hier is een voormalig kantoor van de SNS bank gevestigd. De oppervlakte van deze locatie bedraagt circa 3.350 m2.

De locatie aan de Utrechtseweg 2-4 betreft een onbebouwd terrein. De voormalige bebouwing, een chinees restaurant, is meer dan 10 jaar geleden verwijderd. Vervolgens zijn er meerdere plannen geweest voor een woon- en kantoorontwikkeling. De zijde van deze locatie aan de Stadsring ligt braak. Het overige deel is verhard en wordt gebruikt als parkeerterrein. De oppervlakte van deze locatie bedraagt circa 2.650 m2.

Gezien voorgaande bedraagt de oppervlakte van het totale plangebied van onderhavig project minder dan de 100 hectare en betreft zoals eerder genoemd de realisatie van maximaal 203 appartementen. Gezien het voorgaande blijft onderhavige activiteit ruim onder de drempelwaarde en zou een vormvrije m.e.r.-beoordeling benodigd zijn.

2. Plaats van het project

Het projectgebied ligt in de omgeving van de Natura 2000-gebieden "Arkemheen", "Eemmeer & Gooimeer Zuidoever" en "Veluwerandmeren". Deze liggen respectievelijk 8,5; 13 en 13 kilometer van het plangebied verwijderd.

Met het plan wordt een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Verstoringen door geluid en trillingen als gevolg van de ontwikkeling zijn gezien de afstand op voorhand uit te sluiten. Met de geplande ruimtelijke ontwikkeling is echter wel een toename in stikstofuitstoot te verwachten. Dit aspect is daarom in hoofdstuk 4.10 nader onderzocht en toegelicht. Conclusie is dat er geen effecten ten aanzien van stikstofdepositie op nautra 2000 gebieden te verwachten zijn.

3. Kenmerken van het mogelijke effect

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot lucht en geluid. Het gebied ligt op voldoende afstand van beschermde gebieden en natuur. Dit zorgt ervoor dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende natuurgebieden.

Conclusie

Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.

De milieugevolgen zijn, gelet op de beschreven concrete impact in paragaraaf 4.2 t/m 4.9, niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist.

Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld, zie Bijlage m.e.r Aanmeldnotitie bij deze toelichting. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.

Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

4.11 Archeologie

4.11.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart   Benaming in bestemmingsplan  
Archeologisch waardevol gebied 1   Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan.  
Archeologisch waardevol gebied 2   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4"  

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.

De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.11.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.


Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied). In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0032.png"

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding.
  • De regels.
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5.2.3 Regels wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Chw bestemmingsplan

Zoals in hoofdstuk 1.2 van deze toelichting is aangegeven is het voorliggende bestemmingsplan een bestemmingsplan verbrede reikwijdte. 
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt kansen om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (en de nieuwe Omgevingswet) bevatten een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit, uitvoerbaarheid etc worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.

Artikel 7c in samenhang met artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte juni 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is met een rode kleur aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00210-0201_0033.png"

5.2.2 Experiment verbrede reikwijdte

Verbrede reikwijdte : Open normen en beleidsregels

In de algemene regels van dit bestemmingsplan zijn 'open normen' met bijbehorende beleidsregels opgenomen. Deze hebben onder meer betrekking op het thema parkeren.

 
Waarom beleidsregels en open normen? Het is onder de Crisis- en herstelwet (Chw) mogelijk 'open normen' te stellen die vervolgens in een beleidsregel verder worden uitgewerkt. Daar waar open normen zijn gesteld is ook altijd een verwijzing opgenomen naar de betreffende beleidsregel. Deze constructie biedt flexibiliteit. Wijzigingen in beleid kunnen – los van het bestemmingsplan – zonder voorbereidingsprocedure worden vastgesteld. Daarmee is het mogelijk om sneller in te spelen op maatschappelijke behoeften en ontwikkelingen, waardoor de robuustheid van het bestemmingsplan toeneemt. Met open nomen en beleidsregels worden thema's op een dynamische wijze geregeld. Dit houdt in dat de beleidsregels buiten het bestemmingsplan om mogen worden vastgesteld en gewijzigd.

Binnen het Chw experiment kunnen zowel burgemeester en wethouders als de gemeenteraad de beleidsregels vaststellen. Voor de beleidsregels die gelden voor de gehele stad wordt verwezen naar vindplaats van die regels op de gemeentelijke website.


Hogere waardenbesluit

Artikel 7c, lid 9 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om een 'hogere waarden besluit' rechtstreeks op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Normaal gesproken is zo'n hogere waarde een afzonderlijke procedure die gelijk oploopt met het ontwerpbestemmingsplan. De hogere waarden worden uiteindelijk door het college vastgesteld. De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om de benodigde hogere waarden op te nemen in de regels van het bestemmingsplan en daarmee te laten vaststellen door de raad.
In de fase van het ontwerpbestemmingsplan kunnen daartegen zienswijzen worden ingediend. Door het besluit onderdeel te laten zijn van het bestemmingsplan is geen afzonderlijk hogere waarden besluit van het college nodig en ontstaat een overzichtelijke situatie.

Het besluit hogere waarden (met de bijbehorende voorschriften) voor de Utrechtseweg 2-4 maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

5.2.3 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene regels inzake hogere waarden en geluid, beleidsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van de belangrijkste bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan ook aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.

5.2.3.1 Gemengd

Het perceel Utrechtseweg 2-4 krijgt hoofdzakelijk de bestemming 'Gemengd'. Op basis hiervan zijn op de begane grond commerciële functies toegestaan, zoals lichte bedrijvigheid, kantoren of horeca. Ook zijn bepaalde maatschappelijke functies mogelijk. Voor de verdiepingen er boven geldt dat daar gewoond mag worden. Bij deze functies zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals tuinen, in- en uitritten, voet- en fietspaden en parkeer- en groenvoorzieningen.

5.2.3.2 Verkeer - verblijfsgebied

De voor "Verkeer-verblijfsgebied" bestemde gronden zijn onder meer bestemd voor woonerf en woonstraten voor langzaam rijdend verkeer, parkeervoorzieningen en voet/fietspad.

5.2.3.3 Waarde-Archeologie

Het voorliggende plangebied is een gebied met middelhoge archeologische verwachtingen. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie categorie 3 'opgenomen. Bij bodemingrepen groter dan 500m2 en dieper dan 30 cm is voorafgaand archeologisch onderzoek nodig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Chw Utrechtseweg 2-4' betreft het juridische en planologische instrumentarium voor de ontwikkeling van 100 woningen in gestapelde vorm en commerciële functies in de plint aan de Utrechtseweg 2-4. Op grond van artikel 6:12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening, Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Op grond van artikel 6.2.1a en b Bro moet een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen en/of een bouwplan voor de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen worden aangemerkt als een op grond van artikel 6:12 Wro aangewezen bouwplan. In dit geval is sprake van een bouwplan voor de bouw van meerdere woningen. Gelet op bovenstaande moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.

6.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

6.2.2 Conclusie

Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

6.3.2.1 Rol van de Raad in RO procedures

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het om een bestemmingsplan gaat dat op beperkte schaal nieuwbouw mogelijk maakt. Op 31 mei 2022 heeft de gemeenteraad het Uitwerkingsvoorstel Utrechtseweg 1 en 2-4 vastgesteld. Hierin zijn de kaders geformuleerd voor de planontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4. Dit Uitwerkingsvoorstel komt in plaats van de 'startnotitie' en betreft het extra moment van kaderstelling door de de raad, zoals hierboven omschreven. Dit is in lijn met de procedure zoals omschreven in model 2. Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er na het vooroverleg met de betrokken instanties (zie paragraaf 6.3.3 Wettelijk (voor)overleg) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

6.3.2.2 Inspraak omwonenden en andere belangstellenden

Initiatiefnemer heeft adviesbureau Bureau voor de Gebiedscommunicatie ingeschakeld voor het ontwikkelen van de strategie voor de communicatie en participatie rond de gebiedsontwikkeling. Het participatietraject is gedeeltelijk gezamenlijk met de initiatiefnemers van de andere ontwikkelingsplannen rond De Zonnehof opgepakt. Om, ondanks de beperkingen in verband met de coronoa-maatregelen, zoveel mogelijk omwonenden en andere geïnteresseerden te bereiken heeft intitiatiefnemer verschillende digitale middelen ingezet om inspraak voor omwonenden en andere belangstellenden mogelijk te maken. Hieronder volgt een omschrijving over hoe deze inspraak (digitaal) vorm heeft gekregen.

Website

Er is een website voor Groot Zonnehof (www.zonnehof-amersfoort.nl) . Hierop staat alle informatie over de verschillende projecten. De site heeft op de homepage een kaart van de Zonnehof. Daarop staan op de betreffende plot een cijfer met doorlink mogelijkheid naar dat onderdeel van het plan. Op de homepage staat ook algemene informatie, een link naar de gemeentelijke kaders en een kort filmpje over het plan als geheel. Op elke projectpagina staat een toelichting en enkele illustraties. Voor elk deelplan is een korte toelichtende film met de ontwikkelaar gemaakt met daarbij voor elk plan een eigen reactiemogelijkheid die doorlinkt naar een mailadres van de eigen organisatie.

Webinars

Per post zijn 500 adressen in de omgeving van de Zonnehof uitgenodigd voor een online informatiebijeenkomst op 7 mei 2020. Tijdens deze webinar hadden mensen de mogelijkheid om de online bijeenkomst te volgen. Het had de vorm en uitstraling van een talkshow. Mensen konden tijdens de live uitzending via een chat reageren met vragen en opmerkingen. Een deel daarvan is tijdens de uitzending behandeld. Uiteindelijk hebben 134 mensen de webinar live bekeken. Daarna was de webinar nog terug te kijken op de website.

Dit webinar was het startsein voor de reactieperiode van twee weken. Tijdens de reactieperiode werden de reacties gemonitord. Mensen die hebben gereageerd ontvingen binnen 24 uur een ontvangstbevestiging zodat zij wisten dat zij waren gehoord. Vervolgens is elke reactie persoonlijk beantwoord door initiatiefnemer.

Op 11 juni 2020 is een tweede webinar uitgezonden. Daarin is aangegeven hoe de reacties waren en is gereageerd op de belangrijkste vragen en opmerkingen. Mensen hebben het webinar live kunnen bekijken of naderhand op de site.

Alle mensen die hebben gereageerd, hebben een inhoudelijk antwoord op hun reactie van de partij aan wie zij hebben geschreven ontvangen.

Op 8 juli 2021 heeft nogmaals een webinar plaatsgevonden waarin belangstellenden zijn geïnformeerd over de stand van zaken van de ontwikkelingen. Vooraf hebben belanghebbende zich voor het webinar kunnen aanmelden en hun vragen kunnen insturen. 60 aanmeldingen met vragen zijn vooraf ontvangen. Circa de helft van deze groep zijn geïnteresseerden in een woning op deze locatie. De gestelde vragen zijn tijdens het webinar behandeld. Mensen konden tijdens de uitzending via een chat reageren met vragen en opmerkingen die direct beantwoord werden.

De reacties en antwoorden die zijn gegeven in het kader van de verschillende webinars zijn in een reactienota samengevat en als bijlage toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan in bijlage 12 Reactienota.

Nieuwsbrief

Tijdens de webinars is aangekondigd dat mensen digitaal geïnformeerd blijven via de website www.zonnehof-amersfoort.nl. Ruim 261 mensen hebben zich voor de nieuwsbrief ingeschreven en krijgen automatisch een update wanneer er een nieuwsbericht is geplaatst door één van de initiatiefnemers op de Zonnehof.

Overige overleggen

Naast een reactiemogelijkheid voor belangstellenden, zijn er ook gesprekken gevoerd met belangenverenigingen zoals de SGLA, BBN en oudheidkundige vereniging Flehite. Ook nu dat niet live mogelijk was zijn deze groepen tijdig benaderd om hun reactie te geven.

Op 13 mei 2020 is via een, deels online en deels fysieke, vergadering gesproken met bovengenoemde belangenverenigingen. Daarvoor hebben zij het webinar en de site kunnen bekijken. Belangrijkste conclusies van deze vergadering zijn genoteerd en meegenomen in de hierboven genoemde reactienota.

Op 8 juli 2021 is opnieuw gesproken met de belangenverenigingen. Hierin is terug geblikt op de reacties van 13 mei 2020, heeft INBO architecten de plannen toegelicht en is het ontwikkelproces toegelicht. Belangrijkste conclusies van deze vergadering zijn genoteerd en meegenomen in de reactienota.

Aan de hand van het eerste webinar is nog individueel gesproken met:

VVE Plataan, Snouckaertlaan en verschillende bewoners van de Stadsring.

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 2 juni 2022 hebben de onderstaande instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek daarop in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren:

  • 1. het Waterschap Vallei en Veluwe
  • 2. de provincie Utrecht
  • 3. de Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
  • 4. de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD)
  • 5. de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA)

6.3.4 Reacties uit het vooroverleg


Van het Waterschap, de Veiligheidsregio en de Regionale Uitvoeringsdienst hebben wij een reactie ontvangen. De ingekomen reacties zijn hierna samengevat en van een gemeentelijk antwoord voorzien.

6.3.4.1 Waterschap Vallei en Veluwe

In het kader van deze ontwikkeling is geen sprake van een toename van verhard oppervlak. Het perceel is eerder beoordeeld op een reeds gesloopte situatie (braakliggend) maar de ontwikkelaar heeft in voldoende mate aangetoond dat het gaat om een tijdelijke situatie waarbij het terrein voor de sloop wel altijd verhard is geweest.

De waterbergingsnorm van het waterschap geldt alleen bij de toename van nieuw verhard oppervlak. Hiervan is in dit geval geen sprake. Gelet hierop stelt het waterschap geen aanvullende eisen.

Reactie gemeente

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. 

6.3.4.2 Veiligheidsregio Utrecht

De Veiligheidsregio Utrecht adviseert om:

a. aandacht te hebben voor de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners door:

1. tijdige alarmering en

2.het wooncomplex zodanig te ontwerpen dat deze geschikt zijn om enkele uren in te schuilen met aandacht voor het afsluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen.

b. in verband met de verdichting van het plangebied, zowel qua bebouwing alsook qua mensen en vervoersbewegingen, oog te houden voor de ontwikkelingen rondom dit pand bij wijzigingen vergunning transportroutes van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) en opslagen met gevaarlijke stoffen in de nabijheid. Met name rondom het spooremplacement bij Amersfoort CS.

c. in de verdere uitwerkingen van het ontwerp aandacht te hebben voor de kans op brandoverslag en de vluchtmogelijkheden.

d. In verband met de bereikbaarheid bij en bestrijdbaarheid van branden, bij de verdere uitwerking van het ontwerp, af te stemmen met de Veiligheidsregio Utrecht.

e. In verband met de aanwezige voorzieningen voor waterwinning, aandacht te hebben voor de 'handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid (2019)' van de Brandweer Nederland.

Reactie gemeente

In het kader van de zelfredzaamheid van bewoners is een artikel toegevoegd met de verplichting om woningen te voorzien van mechanische ventilatie, die af te sluiten is in geval van een ramp met giftige stoffen. De overige adviezen vanuit de Veiligheidsregio nemen wij in het kader van het bestemmingsplan voor kennisgeving aan. Het betreffen zaken die aandacht behoeven bij de nadere uitwerking van het ontwerp en de vergunningaanvraag. Deze punten zullen wij dan ook toetsen op het moment dat de vergunningaanvraag is ingediend. De behandeling van de vergunningaanvraag vindt gecoördineerd plaats met de procedure voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De aanvraag omgevingsvergunning is in het kader hiervan reeds ingediend. Afstemming hierover vindt plaats met de Veiligheidsregio.

6.3.4.3 De Regionale Uitvoeringsdienst

a. Bodem; de RUD merkt op dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek ouder is dan 5 jaar en daarmee niet meer relevant.

b. Externe veiligheid; Omdat het plangebied op circa 300 meter ligt, moet op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, ingegaan worden op de mogelijkheden voor voorbereiding op bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor en op de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen. Daarnaast moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover te adviseren. De RUD adviseert daarom om:

  • In de toelichting op te nemen hoe invulling wordt gegeven aan de mogelijkheden voor voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp, om op die manier te voldoen aan het Bevt .
  • Voor zover dat nog niet is gebeurd de VRU om advies te vragen over de mogelijkheden voor voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen.
  • De beoordeling van de spoorlijn Amersfoort West – Amersfoort Oost in bijlage 5 aan te passen.

c. Geluid; De RUD adviseert om:

  • De uitgangspunten uit Hoofdstuk 4 Geluid van de toelichting van het Bestemmingsplan Chw Bestemmingsplan Utrechtseweg 2-4 Concept Plan, Juni 2022 aan te passen om de juiste hogere waarden te kunnen vaststellen.
  • Het aanvullend akoestisch onderzoek waar op pagina 47 uit Hoofdstuk 4 Geluid van de toelichting van het Bestemmingsplan Chw Bestemmingsplan Utrechtseweg 2-4 Concept Plan, Juni 2022 naar verwezen wordt, op korte termijn uit te voeren.
  • Een aantal aanpassingen door te voeren in Bijlage 2 m.e.r. Aanmeldnotitie van de toelichting van het Bestemmingsplan Chw Bestemmingsplan Utrechtseweg 2-4 Concept Bijlagen, Juni 2022.
  • Voor het vaststellen van de benodigde hogere waarden gebruik te maken van een degelijk en actueel onderzoek. Een quickscan is hiervoor onvoldoende

Reactie gemeente

a. Naar aanleiding van de opmerking over het verouderde bodemonderzoek is een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd. Het oude onderzoek is bij vervangen door het nieuwe onderzoek, zie bijlage 5 Bodemonderzoek Het nieuwe onderzoek is ter beoordeling opgestuurd aan de RUD. De RUD kon zich vinden in de conclusies, waarbij nog werd aangegeven om er rekening mee te houden dat wanneer grond wordt afgevoerd of toegepast bij eventuele werkzaamheden op de locatie, mogelijk een onderzoek op PFAS volgens de richtlijnen van het handelingskader voor hergebruik van pfas houdende grond en baggerspecie uit moet worden gevoerd. Deze opmerking is toegevoegd aan de algemene toelichting bij dit bestemmingsplan.

b. Hoofdstuk 4.5 Externe veiligheid is aangevuld met een toelichting hoe invulling wordt gegeven aan de mogelijkheden voor voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp, inclusief een verantwoording van het groepsrisico. Het concept ontwerpbestemmingsplan is tevens ter beoordeling voorgelegd aan de Veiligheidsregio. De Veiligheidsregio heeft hierop een reactie gegeven. Zie paragraaf 6.3.4.2. De beoordeling, inclusief die van de spoorlijn Amersfoort West - Amersfoort Oost is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan, in hoofdstuk 4.6. De bijlage is hiermee komen te vervallen. Tevens is een artikel toegevoegd met de verplichting om woningen te voorzien van mechanische ventilatie, die af te sluiten is in geval van een ramp met giftige stoffen.

c. De bevindingen van de RUD zijn gebaseerd op een onderzoek uit 2016. In december 2022 is een nieuw onderzoek uitgevoerd naar het verkeerslawaai. Dit onderzoek vervangt het oude onderzoek van 2016. Op basis van dit nieuwe onderzoek is het mogelijk hogere waarden vast te stellen. Het nieuwe onderzoek en de daarbij behorende bepalingen met betrekking tot het vaststellen van hogere waarden zijn ter beoordeling voorgelegd aan de RUD. De RUD heeft deze akkoord bevonden.

De m.e.r aanmeldnotitie is uitgevoerd voor de ontwikkeling aan de Utrechtseweg 2-4, in samenhang met de ontwikkeling aan de Utrehtsteweg 1. Voor beide ontwikkelingen samen geldt dat 203 woningen worden gerealiseerd, waarvan 100 aan de Utrechtseweg 2-4 en 103 aan de Utrechtseweg 1. Voor wat betreft de verkeerstoename is een nieuwe berekening uitgevoerd. Deze berekening is uitgevoerd in het kader van het onderzoek naar de stikstofdepositie ten gevolge van deze ontwikkeling, zie bijlage 10,bij deze toelichting. Deze gaat uit van een verkeersgeneratie in een 'worst-case situatie' van in totaal 1170 verkeersbewegingen voor beide locaties aan de Utrechtseweg samen. In de huidige situatie wordt uitgegaan van 524 verkeersbewegingen, wat een netto toename betekent van 646 verkeersbewegingen. De aangegeven berekening is door ons getoetst aan de hand van de gemiddelde kentallen CROW, centrumgebied, sterk stedelijk. Hieruit blijkt dat de aanname dat het aantal verkeersbewegingen met 646 toeneemt, aan de hoge kant is (je zou ook kunnen rekenen met 'schil centrum', dan zou de verkeersgeneratie lager uitvallen). Deze toename van het verkeer is niet zodanig dat deze leidt tot een significante toename van de geluidsbelasting op de omliggende (geplande) woningen. In de paragrafen luchtkwaliteit 4.6.2 Situatie plangebied en 4.9.2.4 Natura 2000-gebieden en Stikstof is rekening gehouden met deze verkeersaantrekkende werking.

De RUD geeft aan dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het stemgeluid beoordeeld moet worden, omdat in de plint horeca mogelijk wordt gemaakt. Tevens dient naast het Bouwbesluit beoordeeld te worden of voldaan kan worden aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. De plint krijgt een gemengde bestemming, waar naast horeca ook andere commerciële functies of maatschappelijke functies zijn toegestaan. Voor wat betreft horeca geldt dat alleen de lichtste vorm van horeca is toegestaan, categorie a. Onder categorie a vallen onder meer restaurants, snackbars, ijssalons en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven waar het gebruik van (alcoholhoudende) drank ondergeschikt is aan het nuttigen van etenswaren. Dancings en dergelijke vallen onder categorie b. en zijn hier dus uitgesloten. Deze lichte categorie komt nagenoeg overeen met de categorie restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. zoals benoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging, waar dit soort horeca gelegenheden worden aangemerkt als categorie A. Gelet daarop kan worden aangenomen dat deze functie past binnen een gemengd gebied. Dit geldt ook voor de andere functies die binnen de bestemming gemengd worden toegestaan. Zie voor meer informatie de quickscan Bedrijven en milieuzonering in bijlage 4 bij deze toelichting, welke ook is beoordeeld door de RUD en akkoord bevonden. Gelet op bovenstaande verwachten wij dat wanneer daadwerkelijk van de mogelijkheid gebruik gemaakt zal worden om een horecagelegenheid te exploiteren die valt binnen de toegestane categorie, dit mogelijk is zonder dat sprake zal zijn van een aantasting van het woon- en leefklimaat. Om dit te borgen is in het bestemmingsplan de bepaling opgenomen dat alleen een terras is toegestaan bij een horecagelegenheid wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat ter plaatse en wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Bij deze beoordeling zal ook het stemgeluid meegenomen worden. Op basis van artikel 2.28 van de Algemeen plaatselijke verordening van de gemeente Amersfoort is het bovendien verboden een horecainrichting te exploiteren zonder de vereiste vergunning. Ook op deze manier wordt voorkomen dat aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt, omdat dit een toetsingsgrond is voor de exploitatievergunning. De burgemeester kan de vergunning weigeren of intrekken indien de horecagelegenheid een te grote inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat.

6.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

PM

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van datum tot en met datum ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op datum heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.


Beroepsprocedure
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en herstelwet (verder Chw) van toepassing op een eventuele beroepsprocedure van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het recht om in beroep te gaan tegen het vaststellen van het bestemmingsplan op een aantal punten wordt ingeperkt (hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Chw). Zo is het indienen van een pro forma beroep niet meer mogelijk Dit betekent dat als er beroep wordt ingesteld tegen het plan hiervoor een versnelde procedure van toepassing is. De beroepsgronden kunnen achteraf ook niet meer worden aangevuld.